onderzoek naar factopen van invloed op de...
TRANSCRIPT
D 369
ONDERZOEK NAAR FACTOPEN VAN INVLOED OP DE VEPANDERING
VAN GROOTTE—VERDELINGEN IN POPULATIES
LUUK RONDE
'ENTRUM
.4G'W
DOCTORAALVERSLAG
[ -oVakgroep Plantenoecologie R.U.G. -J
Biologisch Centrum
Haren (Gn).
Doctoraalverslagen van de Vakgroep Plantenoecologje
zijn interne rapporten, dus geen offici1e publicaties.
De inhoud varieert van een eenvoudige bespreking van onder—
zoeksresultaten tot een concluderende discussie van gegevens
in wijder verband.
De conclusies, veelal slechts gesteund door kortlopend onder—
zoek, zijn meestal van voorlopige aard en komen voor rekening
van de auteur(s).
Overname en gebruik van gegevens slechts toegestaan na overleg
set auteur(s) en/of Vakgroepbestuur.
Rijksuniveritt C-roninqenBibliotheek BoIogisrh Cet.rumKerklaan 30 — Postbus 14
9750 AA HAREN
november 1986
ONDERZOEK NAAR FACTOP1N VAN INVLOED OP DE VEPANDERINQ
VAN GROOTTE—VERI)ELINQEN IN POPULATIES
LUUK RONDE
— 1986 —
begeleid door drs. A. Biere
Rijksuniversiteit GroninqenBibflotheek eiologisch CentrumKerklaan 30 — Postbus 14
9750 AA HAREN
houdsopgave
Inhoudsopgave3
Voonoord
Samenvatting6
Inleiding8
De begrippen size—hierarchie en grootte—ongelej 8De individuele plant
8Ret populatje—njveau
11Probleematelling
13Vraagatelling
15
I4ateriaal en methode16
Inleiding16
Veidwerk16
Klimaatkamerproef1?
Verwerking van de reaultaten19
Resu].taten21
Het veldonderzoek21
De vorm van de grootte—verdelingen21
De relatie tussen grootte en reproductieveoutput
22De klimaatkamerproeven
25De invloed van de sib-famine op de rang inde hierarchie
25De invloed van nutri&nten...aanbod op de rangin de hierarchie
26De invloed van nutrinten_aanbod op de onge-ljjkheid in de popu].atje
28De invloed van competitie op gewicht en ge—wichtsverdeling
29
De invioed van zaadgrootte op de rang in de
size.hjerarchje 30
De volgende generatie 31
Discussie 33
De grootte.verde1ing 33
De verandering in grootte-onge1ijkhe±d onder in—
vloed van nutrjnten-.beschjIcbaarhejcI 35Dc consequenties voor de volgende generatie 36
Literatuur 37
Biijlagen
1
Voo r w o or d
Hat Voor U liggende verslag is het resultant van een inhet kader van rnijn doctoraalprogramma bj de vakgroep Plantenoecologie van de Subfaculteit Biologic der RUks Universiteit Groningen uitgevoerd onderzoek, De experimentele fase
van dit onderzoek vond plaats in de poriode van mei 1985 totmaart 1986. In de daarop volgende aomer en herfst werden deresultaten uitgewerkt,
Veel niensen hebben tijdens het verloop van hot onderzoek eenbijdrage geleverd. Ala eerste dient in dit kader mhn begeleider Arjen Biere te worden genoemd. 1k ben hem dankbaar voorde wijze waarop htj ondanks de drukke werkzaamheden in het
kader van zijn promotieonderzoek steeds weer tjd wist vrij
te maken am rnij met raad en daad terzijde to staan. Oak rniln
medestudent en zaalgenoot Ren Cappers zou 1k willen bedanken, Do vele gesprekken (he W5, voerden kwamen zowel de resultaten ala hot werkplezier ten goede.Alle anderon van wiens huip ik heb geprofiteerd, zou 1k wil.len bedanken zonder verder nog namen te noemen. Hun hum mag
echter niet ongenoemd blijven.
Als laatste zou 1k wilien noenien do goede sfeer, die er bin
nen de vakgroep Plantenoecologie heerat. Ondanks het feit,
dat ik erg lang in de vakgroep heb meegedranid, is hot daar-
door noolt gaan vervelen,
november 1986 Luuk 1onde
Samenvatting
In een gecombinoerd veld— en klimaatkameronderzoek werd bet
fenomeen 'size—bierarcbie' aan een nadere beschouwing on-
derworpen.
De in bet veld onderzochte populaties van Lycbnis flos—cu—
cdli, Myosotis palustris ssp palustris, Crepis paludosa en
Cardamine pratensis badden allemaal een drooggewicbtsverde—
ling, die positief scbeef was. De lengtes van de individuen
waren in elk van de populaties normaal verdeeld. Binnen elk
van de populaties bleek steeds een positieve correlatie te
bestaan tussen enerztjds de lengte of bet drooggewicht en
anderzijds bet aantal gevormde reproductieve structuren van
de plant.
Uit de resultaten van de klimaatkamerproeven met Myosotis
palustris bleek, dat er btj alleen opgroeiende planten een
verband bestaat tussen de in bet onderzoek gebruikte sib—
families en de rangorde in de size—bierarcbie. Verandering
van bet nutrinten—aanbod heeft geen invloed op de volgorde
in de rangorde, maar is slecbts van belang voor bet droog—
gewicht. Wel was op bet arme en rijke voedingsniveau de on—
geltjkbeid in de grootte—verdeling hoger dan op bet voor de
plant optimale niveau.
Competitie verboogt de ongeltjkbeid in de grootte—verdeling.
Ook in dit geval bltjft ecbter de ongeltjkbeid op bet optima—
le niveau bet laagst.
BIj afwezigbeid van competitie beeft de grootte van bet ge—
bruikte zaad geen invloed op bet drooggewicbt van de plant.
Onder competitie ontstaan uit grotere zaden ecbter duidel&jk
grotere planten, zodat bier zaadgrootte wel van invloed is
op de positie in de size—hierarcbie.
Op bet optimale voedingsniveau is bet aantal planten, dat
gaat bloeien bet grootst, maar ondercompetitie is bet per-
centage bloeiers steeds kleiner dan bij de apart opgroeiende
individuen. Ook blijft de verdeling van de bloei over de
sib—families op verscbillende voedingsniveau's te verscbil—
—6—
len. Hierdoor is op elk van de voedingsniveau's het gedeel-.
te van de populatie, dat de nakomelingenschap verzorgt,
weer anders, Grote ecologische betekenis heeft dit echter
niet, Daarvoor is de ruis, die de milieu—heterogeniteit in
het veld veroorzaakt, veel te hoog.
—7-
Inleidinej
Debegripensize-hierarchieen rootteonelijkheid
Wanneer de afzonderli.jke individuen van een plantenpopulatieaan een wat nauwkeuriger onderzoek worden onderworpen, danzou het verBchil in grootte tussen de individuele plantenmeteen opvallen. Een paar individuen nemen het grootste
deel van de totale biomassa van de populatie voor hun reke
ning, terwjl de meeste individuen relatief klein zijn (Obeid
et al, 1967). Een populatie—ophouw ala hiervoor geschetst,
wordt eon size—hierarchie genoemd (Weiner & Solhrig, 1984),
waarbj de grootte—ongelijkheid de mate aangeeft, waarin debiomassa onevenredig over de populatie verdeeld is.De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar do achter—gronden van het ontstaan en het voortbestaan van een size—
hierarchie. Met belang hiervan valt gemakkelijk in te zien,
wanneer gerealiseerd wordt, dot onderzoek heeft aangetoond,
dat reproductie ongelijk over cie individuen van eon popula—
tie is verdeeld, waarbj hot grootate deel van het nageslacht
ontstaat uit een klein deel van de ouders (Leverich & Levin,
1979; Solbrig, 1981; Hendrix, 1981+).
Deindividu do plant
Alvorens in te gaan op de structuur van de totale populatie
is het verstandig eerst eens af te dalen naar het niveau van
de individuele plant binnen die populatie. Harper (1977) on-
derscheidt eon aantal factoren, die hot gewicht van de mdi—
viduele plant zouden kunnen bepalen
zjn startkapitaal (embryonaal gewicht + endosperm)— de relatieve groeisnelheid van het genotype in hot
botreffende milieu
de tijd dat deze groeisnelhe±d kan worden vastgehouden
— heperkingen van snelheid en duur van de groel door
aard en aanwezigheid van buurplanten in de populatie
Aan hot effect van zaadgrootte op do grootte van de eruit
voortkomende plant is al voel onderzoek gedaan. Dolan (198k)
vond in experirnenten met Ludwigia leptocarpa, dat zaad—
grootte de sneiheid van kieming, het kiemingspercentage en —
in competitie—situatie de plantgrootte benvloedt. Bj a—
part opgroeiende planten benvloedde de zaadgrootte de
plantgrootte niet. Ook Schaal (1980) vond, dat kleine zaden
van Lupinus texensis een geringer kiemingspercentage hebben
en kleinere kiemplanten voortbrengen, die bovendien eon ge-.
ringere overlevingskans hebben. Gross & Soule (1981) vonden
dat bi-j individueel opgekweekte planten van Silene alba zaad—
grootte een significante invloed heeft op de lengte, het
drooggewicht en hot aantal bloemen van de plant. In hun
proeven bleef het wortelgewicht onveranderd; de gewichtstoe—
name werd evenredig verdeeld over de overige plantedelen.
Hendrix (1981+) vermeldt dat kleinere zaden van Pastinaca sa—
tiva weliswaar een jets hogere kiemsnelheid hebben dan de
grotere, maar een hoger kiemingspercentage zorgt ervoor, dat
de nakomelingen toch voornameiijk uit de groep der grote za—
den worden gerecruteerd. Ross & Harper (1972) en Solbrig
(1981) vinden echter geen significante correlatie tussen
zaadgewicht enerzUds en kiem— en groeisnelheid anderzids,
Al lijkt zaadgewicht dan van invloed te zijn op bet toekon—
stige succes van een plant in do populatie, er vindt ook se
lectie tegen grote zaden plaats. Ze worden minder gemakkelijk
verspreid en ondervinden meer hinder van predatie (Schaal,
1980).
Hoe ontstaat flu de variatie in zaadgewicht ? Volgens Hendrix(1981+) is de grootte van de zaden van Pastinaca sativa waarschijnliik gedeeltelijk afhankei5jk van do grootte van de moe-.derplant. Gedeeltellk, want dwars hierop stant het feit, datlater gevormde zaden waarschijnl5jk kleiner blijven tengevolgevan competitie om nutrinten met oudere zaden,Ook aan de relatieve groeisnelheid is in diverse onderzoe.ken al aandacht besteed, Koyama & Kira (1956) veronderstel—den in hun model, dat de groei van eeri plant exponenticelis, zodat bet gewicht W van een plant op eon willekeurig
tijdstip t Ran worden weergegeven als
rtW W e
0
waarbij r de relatieve groeisnelheicl is en W het oorspron—
kelijk gewicht. Turner & Rabinowitz (1983) bouwden het model
van Koyama & Kim uit tot het 'resource depletion—model'9
waarin zij de interferentie tussen planten vordisconteren,
Zij stellen dot onder invloed van competitie do relatieve
groeisnelheid van alle individuen evenredig afneemt, waar—
door do variatie in grootte — via eon verminderde variatie
in groeisnelheid — ook afneemt: de planten groeien op do
zelfde manier ala wanneer ze individueel worden opgekweekt,
alleen langzamer. Volgens hen is cornpetitie twee—zijdig en
duo vergeli.ikbaar met iedere andere factor, die do groei-.
sneiheid benvloedt.
Naast hot model van Turner & Rabinowitz staat hot 'dominan-
tie—suppressie—model' van Harper (1977). Volgens dit model
wordt de groel van de individuele plant voor het grootste
gedeelte bepoald door de dichtheid van de voor hem opgeko—
men buurplanten. Mithen et al (198') vonden dat hot droog—
gewicht van de plant recht—evenredig is met de voor hem
beschikbare ruimte, Eerder al haddon Ross & Harper (1972)
aangetoond, dat do individuele groeisnelheid in do derde
macht afhankelijk is van do gemiddelde afstand tot do buur—
piLanten. Het voordeel dat een vroeg boven de grond komendekiomplant verkrijgt, is veel groter dan Ican worden verklaard
door do boschikbare tijd om te groeien alleen. De verklaring
ligt — aithans gedeeltelijk — in hot feit dat zij een oneven—
redig deel van de nutrinten weten to bemachtigon, Dit gaat
ten koste van de rest van de populatie, waardoor eon door
Harper zo gonoemde — hierarchie of exploitation ontstaat.
10
He t £oEulatie—niveauDe stap van de hierarchie of exploitation naar de hierarchie
of sizes is nu niet zo groot rneer. Bi,j de hehandeling van de
bovenstaande moc1ellen is ge1eideljk nan a]. weer naar het populatie—niveau teruggekoppeld.
Weiner & Thomas (1986) noemen een vijftal factoren, waardoor
grootte—verochillen in planten op populatie—niveau kunnen
worden veroorzaakt
— leeftijdsverschiJlengenetiache verachillen
heterogeniteit van het milieu
verschillende effecten van herbivoren, pathogonen
en parasietencompetitie
Leeftijdsverschillen zijn vooral van belang voor populaties
van meerjarige planten. In onderzoek op het gebied van do
bosbouw wordt or veel aandacht nan besteed.
Over de invloed van genetische verschillen op het ontstaan
van de sizo—hierarchie is nog relatief weinig bekend. So].—brig (1981) vond bij Viola sororia genetische variatie voor
kierningspercentage en kiemsnelheid, maar niet voor andere
belangrijke parameters als zaadgewicht, groeisnelheid en to—
taal drooggewicht. In hot veld gevonden variatie met be—
trekking tot deze laatste drie factoren zullen volgens Sol—
brig voornamelilk door de omgeving bepaald zijn.
Betreffende het belang van do factor heterogeniteit van bet
milieu stelt Soibrig (1981), dat het succesvol vestigen van
een plant voor een groot dee]. afhangt van de micro—site
(nutrinten, dichtheid) waarin hij kiemt. Ook Aarssen & Tur—
kington (1985) en Burdon (1980) noernen doze factor. Burdon
verdeelt hot milieu in eon algernene— en in eon locale com-
ponent. De algemene milieucomponent omvat zaken als regen—
val, het voorkomen van vorst en de beschikbaarheid van nu—
trinten in (30 bodern. Dc locale component wordt voornamelijk
bepaald door hiotische factoren als identiteit, leeftijd en
'11
iengte van do buurpianten en do mate waarin ze competeren
voor dezoifde bronnen. In het veld kan deze locale compo
nent van plants tot plaats, maar ook in de tijd radicaal
verschiilen. Deze onderverdeling van het milieu in alge—
mene en locale componenten heeft logischorw5ze ook een
onderverdeling van de fittness — Burdon spreekt in dit
verband van een Sisyphiaanse fittness van de erin leven—
do individuen tot gevoig. Do variatie binnen de populatie
is dan voigens Burdon het gevolg van heterogeniteit van
de locale component.
De effocten van herbivoren, pathogenen en parasieten z5jn
zeer verschillond en vallen eon heetje huiten het bestek
van dit verhaal. Aarssen & Turkington (1985) steilen, dat
begrazing in het aigemeen eon afname in de divorsiteitveroorzaakt,
De invioed van cornpetitie op de populatie—structuur is bij
de behandeling van de modelien van Turner & 1abinowitz
(1983) en van Harper (1977) al zijdelings ter sprake geko-
men. Neemt echter volgens Turner & Rabinowitz de ongelijk—
held van de size—hierarchie bij groter worciende dichtheid
af, in hot model van Harper neemt do heterogeniteit dan
juist toe.
Weiner (1985) vond dat individueel opgegroeide planten een
geringe ongel5jkheid vertonen, torwijl de bij do hoogste
cJ±chtheid opgroeiende planten do size—hierarchie met de
grootsto ongel5kheid ontwiklcelen. Hij vond verder dat onder
competitie de ongeiijkheid toeneemt ala de productiviteit
toeneemt, Ongeli,jkheid in 'reproductievo output' is altijd
groter dan de ongeli,jkheid in het drooggewicht van de plan.
ten.
Do resultaten van Weiner lijken een ondersteuning van hetdominantie-suppressie—model van Harper, waarin groto planten
in staat zijn nile voedingshronnen to hemachtigen en dogroei van kleine planten zodoende moor te onderdrukken danomgekeerd hot geval is. Competitie vermindert hot gemid—delde gewicht van de plant, maar de variatie in dit gewichten de mate van concentratie van dit gewicht in eon kleindccl van do populatie, nernen erdoor toe.
•1 -IC—
2b10!m&t!i1iMNa lezing van hot bovonstaando inag duidoitjk zijn, dat do
grootto—vordeling van eon piantonpopulatie in hot void do
rosuitanto is van oon groot aantai factoron. Hot vait daar—
om to vorwachton dat populatios van do zoifde soort op vor—
schillondo plaatson en van vorechiliondo soorton op do
zolfdo plaate voor wat botroft hun grootto—vordoling oon
vorechiliond boold kunnon oplovoron; inot andore woordon dat
or zowol inter— alsook intraspocifioko vorechillon in doze
vordoling din.
In do litoratuur wordt zowol molding gomaakt van normalo —
(Nay].or, 1976; Roador, 1978) ale van positiof goekowdo vor—
dolingon (Oboid ot al, 1967) van hot totaal—drooggowicht.
Reader suggoroort dat eon norma].o grootto—vordoling b%j o—
vorbiljvondo planton hot govoig kan zijn van hot foit, dat do
van hot vorig soizoon ovorgoblovon planton al motoon vool
grotor zIjn dan do niouwo kiomplanton. Hiordoor zou dan oon
ovontuolo schoofhoid naar rochts vordwjjnon. Om ovontuolo
intraspocifioko vorechillon to kunnon aantonon, zijn in dit
ondorzook vior vorechillondo ovorbl$jvondo ooorton in hot
void met olkaar vorgoiokon.
Door Aarsson & Turkington (1985) is kortgoiodon ondorzook
godaan naar intraspocifioko vorschiiion in grootto—vordo—
iing. Do drio door hon ondorzochto eoorton, Hoicus lanatue,
Lolium poronno on Trifolium ropone, vortoondon in vior per—
colon, die van oikaar vorechilden in do tijd dat ze in be—
hoer waren (k tot 67 jaar), significanto vorschiiien in
hoovoo].heid variatie. Op soortgel&jko wtjze zijn in dit on—
dorzook verechiiionde popuiaties van twee soorton op drio
(ondor andoro in behoor) verechiliondo porcolon bekokon.
Rocont ondorzook van Biero (nog to publicoren) hooft aango-
toond, dat do ongoitjkhoid in grootto gomakkolijk is to be!n—
vlooden door vorandoringen in abiotieche milieuconditiee.
In zijn oxperimonton vond htj, dat do mate van ongeiijkhoid op
hot boptjmalo voodingsniveau iagor was dan op hot eub_op_
— 13 —
timale'- en het 'supra—optimale'—niveau (figuur 1).
In klimaatkamerproeven waarbij Myosotis palustris apart en
op verschillende voedingsniveau's werd opgekweekt, is ge—
probeerd hiervoor een verklaring te vinden, waarbij gebruik
werd gemaakt van zaden, die onderling zowel genetisch als
in grootte van elkaar erschi1den. Tevens werd gekeken of
het zelfde patroon zich ook onder intraspecifieke compe—
title voordoet.
figuur 1; het verband tussen grootte—ongeli,jkheid en voe—
dingsniveau.
-y.--
Het verband tussen grootte.-ongelijkheid en voedingsniveau is
hier weergegeven als percentage van de maximale opbrengst
(Biere, nog te publiceren).
— 1!+ —
[LAT1C'I BEPEEN SIZE ll[()JLI1Y N'1) AW3E FiICE FtPLATIC GI)M Ltt€R DIFFEINr 1VIRIEIff CCWITICG
o F?TDSOT IS PALJJSTRI S SSP PAL.
o CAFW1INE PRATthSIS
o Ri€( ACETCA• LYON IS FLOS-QOJLI
• PLANTAGO L.A1&ATA
GINI-
cCEFF.
0.3
0,2
0.1
10
EY50 Ki 50
Vraaste11inOp grand van de in hot voorgaande beschreven problemen,is de vraagstelling ais volgt geformuleerd1, a Hoe zien de grootte—verdelingen van de populaties
er uit ?
Hebben allo soorten oen positief geskewde ver-
deling ?
— Z4jn or verschillen tussen do populLaties van
n soort op verschillende standpiaatsen ?
— Zijn or verschillen t,ussen (ie populatios van
verschillende soorten op de zelfdo standplaats ?— Verandert do verdeling in de tid ?
b Is or een relatie tussen de grootte van de indivi—duen en hun reproductieve output ?
Is deze relatie verschillend voor do verschil.-
lende populaties ?
— Leidt oen aanvanke]Jjke grootte—voorsprong tot
een uiteindell1c grotere reproductievo output ?
2. a estaat or eon relatie tussen sib—farnilie rospec—
tieveli.jk zaadgrootto on do plaats in do size—hie—
rarchie ?
b Is or eon invloed van hot nutrinten—aanbod op de—
ze relatio waarneembaar ?
c Verandort de grootte—ongeiikheid onder invlood van
het nutrinten—aanbod en zo ja, kan doze verande—
ring dan worden verklaard met bohuip van do onder
a. genoornde factoren ?
d Verandert de invloed van het nutrinten—aanbod (aim
bedoeld onder b, en c..) in een competitie—situatie ?
e Wat is de consoquentie van verschiilen in de groat—
te—ver(ieling voor do voigende generatie ?
Nateriaal en rnethode
In1eidinIn het kader van dit onderzoek heb ik in de periode vanbegin mel tot elnd juli 1985 veidwerk gedaan, Vervoigensheb 1k in de daarop volgende herfst en winter experimen—
ten in de klimaatkarner uitgevoerd.
Aangezien de beide delen van mijn onderzoek rnethodisch
nogal van eikaar verschillen, wil ik in het navolgende
het veldwerk en de kiimaatkarnerproeven afzonderli,jk be-.spreken.
Veidwerk
liet veldonderzoek werd verricht in drie verschillende,bi,j Staatshosbeheer in beheer ztjnde hooilandpercelen, Al
deze percelen lagen aan het Taarloosche diepje; twee
ervan viak bil elkaar tussen Oude Molen en Taario (de
percelen 1-21f en -+i8) en het derde een stuk stroomopwaarts ten westen van het Ballorveid, tussen Loon en
Gasteren (bijiage i). Op elk van de drie percelen in
bet vervoig gemakshaive Pk21-f, P'+i8 en Gasteren te noe-.
men wordt door SBB een beheersregime gevoerd, waron—
der slechts wordt gemaaid en afgevoerd. Voor de eerste
twee al gedurende 11+ jaar en voor Gasteren gedurende 6
jaar,Behalve (IC verschillen in beheer zijn er ook anderszinsriog vele verschillen tussen de drie percelen, zowel ophet biotische aim op het abiotiache viak. Zonder dezeverachillen te willen quantificeren (er zijn ook geenbepalingen in deze richting gedaan), kunnen toch een
santal aigemene opmerkingen worden geniaakt. Zo was oppLf2Lf de vegetatie wat hoger dan op p+i8 en dan op Gas-.
teren. Vooral aan de rand van P14-24, waar de Myosotis—
populatie werd bemonsterd, was de vegetatie met voor-.
nameiijk Gljceria maxima (liesgras) en Filipendula ulma—na (moerasspirea) — meer dan een meter hoog. Ook ver-
16
schilden de percelen in vochtigheid.
Op elk van de drie percelen werd eens in de twee weken
van een steekproef uit cle populaties van Lychni flos
cuciii L, (echte koekoeksbloem) en Myosotis palustris
(L.) L. sap palustris (rnoerasvergeetmjnietje) enop P+2 ook van Crepis paludosa (L.) Moench (nloeras—
streepzaad) en Cardamine pratensis L. (pinksterhloem) —een fenologie-beschrijv±ng gemaakt, waarin de belangrijkste planteparameters, zoals bijvoorbeeld de lengte en hetaantal bloemen, bladeren en knoppen, worden meegenomen.
Op P421+ werd een steekproef uit de vier plantepopulaties
getrokken, door alle planten, die in een willekeurig
lijntranssect groeiden in het onderzoek te gebruiken. Om—
dat op de beide andere percelen de onderzoekssoorten wat
minder algemeen waren, is deze methode (1aar verlaten en
werd een oppervlak van circa 5 bi,j 10 meter bemonsterd.
De kleinste steekproef—grootte bedroeg 44, Om de plantensteeds weer terug te kunnen vinden, werd naast leder
steekproef—exemplaar een stokje met een op gekleurd tape
geschreven code in de grond gestoken.
Van de vier in bet onderzoek betrokken soorten, zijn de
drie eerstgenoemde kenrnerkende soorten voor de in het
onderzoeksgehied aanwezige Caithion palustris (=dotter—bloerngemeenschap)—vegetatie (Everts et al, 1980).Ann het eind van de proefperiode werden de planten hij de
grond afgeknipt en werd nadat ze l-8 uur in de stoofwaren gedroogd — het drooggewicht van de spruit of vangedeelten daarvan bepsald.
KlirnaatlcamerEroefIn de klimaatkamer werden experimenten gedaan met nvan de vier soorten, die ook in het veld werden bekeken,namel5jk Myosotis palustris (in het vervolg kortheids}ial—ye zo te noemen).
In deze proef werd bet zaad gehruikt van zeven van de
proeftuin afkomstige (maar wel op natuurlijko w5jze he—
17
vruchte) moederplanten. Hierdoor vielen de proefplan—
ten uiteen in zeven groepen van 'half/full—sibs (in
het vervolg sib—families genoemd). Voor de aanvang van
de proeven werden de zaden van elke sib.-familie met behuip van een zeef (met een zeefopening van 0,50 mm) intwee kiassen verdeeld.De zaden werden groepsgew]js in petri—schalen met voch—tig filtreerpapier gedaan en in do kierikast (dag 12 hr/25 °C nacht 12 hr/15 °C) gezet.
Na kieming werden de zaden voor twee deelexperimenten
gebruikt; een gedeelte werc1 in afzonderlilke potten ( 09 cm) individueol opgekweokt, terwiji de rest in grotebakken (39 hij 1f3 cm) aan onderlinge competitie werd
blootgesteld.
De potten en hakken werden in do klirnaatkamer (dag 16
hr/23 °C/70 % PV/1.000E/m2/s - nacht 8 hr/15 °c/
90 % NV) geplaatst.
In do bakken werden de gekiemde zaclen op zodanige wjze
in een hexagonaal patroon ingezet, dat een zaadje vaneen bepaalde sib—farnilie steeds word omgeven door elkvan de andere sib—families (zie bijlage 2). Per bak wer—den 116 zaden ingezet, met een onderlinge afstahd van2 cm.
Wanneer binnen een week sterfte van het kiemplantje op—
trad, werci een nieuw zaadje ingezet.Aan de rand van de bak werden Myosotis—zaden ingezet,die niet san de proef meededen. Dit om de competitie—
situatie voor silo planten zo geli,jk mogelijk te maken.
De grond waarop de planten groelden, was een mengsel
van zand, potgrond, turfmolm en perlite (zie hijlage 3),
De bakken hevatten 10 kg en de potten 300 gram van dit
mengsel.
De pianten werden gekweekt op drie verschillende voe—dingsniveaus. Deze drie voedingsniveau's werden be—reikt door toediening san de grond van een bepaaldehoeveelheid — al dan niet verdunde — voedingsoplossing
— 18 —
(voor de samenstelling van deze voedingsoplossing zie bij—
lage 3). Op deze manier werden nutrinten-concentraties
bereikt van —: uitgedrukt op basis van N — respectieveli.jk10, 80 en 2+0 mg/kg grond. Voor deze drie voedingsniveau's
werd gekozen, omdat uit eerder onderzoek van Biere (niet
gepubliceerd) bleek, dat het 80—ppm—niveau ongeveer het
optimale voedingsniveau voor H. palustris is.
De heift van de nutrinten werd voor het begin van het ex-
periment in gelijke hoeveelheden water aan de grond toege—
voegd. De rest werd in tien porties (vanaf de vtjfde dag na
inzetten en om de twee dagen) toegediend. Om de pas ge—
kiemde zaden niet direct met de voedingszouten in aanra—
king te laten komen, werd in alle bakken een ± 1 cm dikke
laag grond opgebracht, voordat de zaden werden ingezet.
De eerste serie bakken was een uitzondering op deze pro-
cedure. Hjer werden alle nutrinten gelijk aan het begin
toegedienci.
Om de eventuele invloed van kleine verschillen in omstan—
dighecien binnen de klimaatkamer te voorkomen, werden de
potten en bakken eens in de twee dagen volgens een vast
rouleer-systeem van plaats verwisseld.
Nadat ze 80 dagen in de klimaatkamer hadden gestaan, wer-
den de planten geoogst. Hierbij werd het drooggewicht van
de wortel, de stengel, de bladeren en de bloemen, aismede
het aantal bladeren, bloemen en zijscheuten bepaald.
Verwerki g_vn_d resultaten
De invloed van zaadgrootte, voedingsniveau en sib—familie
op het drooggewicht van de afzonderlijke planten werd be—
paald met behuip van een variantie—analyse. Hiervoor werd
gebruik gemaakt van het Statistical Package for the So-
cial Sciences (Nie et al, 1975). Voordat echter mag wor—
den begonnen met het maken van een variantie—analyse,
moet eerst worden gecontroleerd of de gegevens wel nor—
maal verdeeld zijn. Dit kan worden bepaald met behuip van
de skewness en de kurtosis van de verdeling (Snedecor,
— 19 —
1950). Is djt niet het geval, dan moeten de gegevens eerst
getransformeerd vioren. Dat kan het eenvoudigste gedaan
worden met behuip van de Box—Cox transformatie (Sokal &
Rohlf, 1981).
Voor het berekenen van de ongeli.jkheid van de verdelingen
van de verschillende veld— en klimaatkamergegevens, werd
gebruik gemaakt van de Gini—cofficint (Weiner & Sol—
brig, 1984). Dit is een uit de economie afkomstige maat
voor de ongelijkheid (Gini, 1912). De Gini—cofficint is
gelijk aan het oppervlak tussen de Lorenz-curve (Lorenz,
1905) en de lijn van absolute gelijkheid (het gearceerde
stuk in figuur 2). De Lorenz—curve geeft het cumulatie—
ye percentage van de variabele uitgezet tegen het cumu—
latieve percentage van de populatie weer (figuur 2).
Hiertoe dienen de individuen wel eerst te worden gerang—
schikt naar oplopende volgorde.
figuur 2; Lorenz—curve en Gini—cofficjnt
V
0CVo o,
00
E
o 00 100
cumulative percentage ofpopulation
Het voordeel van de Gini—cofficint boven de skewness is,dat hij in tegenstelling tot de laatstgenoemde onafhankelijkis van de absolute grootte van de variabelen, maar werkt
met relatieve waarden.
De Gini—cofficint is de heift van het rekenkundige ge—
middelde van het absolute verschil tussen alle paren van
individuen
G- j1 I'JJ- 2n2
- 20 —
Re suit at en
Het veidonderzoek
Devorm van c1egrootteverdeiingenMet het begrip grootte kan zowel de lengte aisook bet ge
wicht van de plant worden bedoeld, Terwilie van de duide
ijkheid wordt in het navolgende zoveei mogeiijk gewerkt met
de begrippen iengte en drooggewichteBij geen van de vier onderzochte soorten is de lengte scheefverdeeld. Integencleei, de gevonden waarden voor skewness en
kurtosis wijzen in vrijwei alie gevalion in de richting van
een verdeling, die niet significant van normaal afwijkt (zie
bjlage 4 t/m ii). Ook de drie onderzochte populaties van L.
flos-cuciii en M. palustris vertonen qua verdeling het
zeifde beeld. Dit ondanks dat de gesiddelde iengtes per po—
pulatie nogai van eikaar verschilden. Gedurende de tid dat
de iengte van de planten werd gemeten, veranderde de leng
te—verdeling nauweiijks. Behalve voor de populatie van L.
flos—cuciii 01) P4i8, was het patroon van de normale verde—
ling uiterlijk op de tweede datum, waarop een fenologiebe—
schriiving werd gernaakt, bereikt.De Gini—cofficint van de lengte—verdeling neemt voor vijfvan de acht onderzochte populaties in de tjd duideJJ1k af.Alleen voor de populatie van M. palustris op P418 en inGasteren en van C. pratensis bleef do Gini—cofficint ge—durende het onderzoek op ongeveer hot zeifde niveau, VoorC. pratensis ican dit misschien worden verklaard door hot
feit, dat de individuen aan het begin van de onderzoekspenode si een vrij vergevorderd stadium in do groei haddenbereikt, zodat de pianteiengtes nog maar relatief weinigmeer toenamen,Do verdeingen van do spruitdrooggewichten van de loden vando verschiliende population zion or heel anders uit dan delengte—verdelingen. Flier is in nile gevallen sprake van een
duideiijke positieve scheefheid (zie bijiage 14 t/m ii). Dit
21
beeld wordt nog versterkt, wanneer naast planten nit de ge-s
neratieve— ook planten nit de vegetatieve levensfase worden
meegenomen (zie btj].age 12). Voor de lengte—verdelingen was
dit niet goed mogeltjk omdat — behalve voor 11. palustris
(wan bet dan ook gebeurd is) — de groeivormen van deze
beide fasen nogal verschillen. Net met elkaar vergelijken
van de lengtes van een bladrozet en van een bloeistengel
levert natuurljjk een vertekend beeld,
Afsluitend ken worden opgemerkt, dat er ook een verschil is
in de grootte van de Gini—cofficihten van de beide verde—
lingen. Deze liggen voor bet drooggewicbt een factor twee &
drie boger dan voor de lengte.
2ejslatLe_tMsea araots snjsPzo!u2tlele_oMtpuS
In elk van de onderzocbte populaties is bet aantal gevormde
reproductieve structuren positief gecorreleerd met de leng—
te en bet spruitdrooggewicht. Deze correlatie is in alle
gevallen significant. Meestal is er sprake van een recbtl&j—
nig verband. Alleen de relatie tussen het spruitdroogge—
wicbt en bet aantal kapsels van L. flos-cucli bleek voor
elk van de drie populaties beter te kunnen worden bescbre—
yen met een kwadratiscbe functie (zie bijiage 13 t/m 15). In
bet navolgende worden de verscbillende populaties van L.
flos—cucilli en M. palustris met elkaar vergeleken.
Allereerst H. palustris. Zoals in de voorgaande paragraaf
al bleek, verschilden de drie populaties nogal van elkaar
in gemiddelde lengte en gemiddeld spruitdrooggewicht. Deze
verschillen manifesteerden zicb ook duideljjk in bet aantal
bloemen per plant (zie tabel 1). De grootate planten vorm—
den de meeste bloemen. Ret geproduceerde aantal bloemen
neemt — wanneer de populaties onderling worden vergeleken -
zelfs in verbouding sterker toe dan de lengte of bet droog—
gewicht van de spruit.
Gebeel anders is de situatie voor L. flos—cuc6li. Ook bier
verschilden de populaties van de onderscbeiden percelen in
gemiddelde lengte en gemiddeld spruitdrooggewicht (zij bet
— 22 —
minder uitgesproken dan b&j H. palustris), maar doze ver-
schillen kwamen niet of nauwelijks tot uiting in hot aantal
kapsels, dat gaormd word (zie tabel 2). Hot maximum aan—
tal gevormde kapsels was zelfs hot laagst op P42k, waartooh de grootste planten stonden.
Tabel I ; do aantallen bloemen per plant in do ver—schillende veldpopulaties van H. palustris
populatie gemid. std.dev. max. mm.
P424 48.5 44.0 249 0
P418 10.8 13.5 54 0
Gasteren 15.4 9.6 49 0
Tabel 2 ; do aantallen kapsels per plant in do ver—schillende veldpopulaties van L. flos—cuctSli
populatie gemid. std.dev. max. mm.
P42k 8. 4.1 18 1
P418 7.1 4.6 20 1
Gasteren 8.2 4.7 24 0
In hot feit dat do relatie tussen de lengte en het spruit—
drooggewicht enerzijds en hot aantal gevormde reproductiovo
structuren anderztjds, btj H. palustris eon geheel andere is
dan bSj L. flos—cucdli, spelen twee factoren waarschtjnljk
een belangr&Jke rol. Ten eerste vormt H. palustris veel ok—
selstandige zijacheuten, die ook voor eon groot deel gaan
bloeien. Verder is do bloeiwijze van H. palustris, do dub—
bele schicht wat flexibeler qua aantal mogelijk to vormen
bloemen dan hot gevorkt bijscherm van L. flos—cucli. Deze
factoren samen kunnen misschien do grote variatie in hot
aantal bloemen per plant bij H. palustris verklaren, en ook
do voor hot drooggewicht van L. flos—cucGli gevonden kwa-
dratische functie kan met deze architectuur—verschillen
biologisch aannemelijk worden gemaakt.
Het lLJkt dus zo to zijn, dat het maximale aantal kapsels btj
— 23 —
L. flosoucii in belangrijke mate door de architectuur van
de bloeiwijze wordt bepaald, maar dat dit aantal op elk van
de clrie percelen en dus onafhankelik van de gemiddelde
lengte van de populatie wordt bereikt, vindt ziln oorzaakin andere onbekende factoren, Misschien spelen hierverschillen in standplaats een rol.
Voals uit het voorgaande blijkt, bestaat er dus binnen p0—
pulaties een relatie tussen de grootte van een plant en
zijn reproductieve output. Een logiach vervolg hierop is
dan echter de vraag , wanneer in het groeiseizoen deze re—
latie ontstaat. t'1et andere woorcien, kan met behulp van de
grootte van de plant vroeg in het groelseizoen een uit
spraak worden gedaan over zijn uiteindelijke reproductieve
output ? De populatie van C. paludosa werd gebruikt om de
ze vraag te beantwoorden.
Ben maat die ala aannerrielijke schatter voor het gewicht van
de plant aan het begin van het groelseizoen kan dienen,
werd berekend met behulp van de formule
s = ( L * B +L? * B2+L3 * B3) * A
waarin L en B de lengte en hreedte van de (1rle grootstex x
rozetbladeren en A het aantal rozetbiaderen weergeven. Dc
benodigde gegevens werden in het veld verzameld op een mo-ment dat er nog geen bloeistengels waren gevormd. Afhan—kelijk van de hoogte van de schatter werd aan elk van deindividuele loden van de populatie een beginrangnumrnertoegekend.Koppeling van dit beginrangnummer aan het uiteindelijke
spruitdrooggewicht leverde weliswaar een significant recht—
lijnig verhand maar hier ican gezien het totaalbeeld
waarsch5inlijk geen waarde in biologische zin worden gehecht.liet resuitnat kan misachien worden verklaard door onder—linge verschillen in grocisneiheid aan te nemen. Ook is hetniet onwaarschijnhijk dat verachillen in dikte van de penwor—tel, die ala reservebron kari dienen, hj overblijvende plan—
ten ala C. paludosa eon helangrijke rol kan spelen0
De klimaatkamerproeven
Deinvloedvande sib-farnilie p_de rang in dehierarchie
Wanneer op de resultaten van de proef met de apart opge—
groeide planten een variantie—analyse wordt uitgevoerd,
bliikt dat de sib—familie een significante invloed heeft op
het drooggewicht, en dan met name op het gewicht van de
bovengrondse delen (zie tabel 3). Dit betekent dat er een
verband is tussen de sib—familie en de rangorde in de
grootte—verdeling. Dit zelfde blijkt ook uit de Gini—cof—
ficinten van de gewichtsverdelingen dat de Gini—coffi—
cinten van alle sib—families samen over het algemeen ho—
ger zijn, dan de Gini—cofficinten van de afzonderlijke
sib—families, duidt ook op de aanwezigheid van een rangor—
de binnen de grootte—verdeling (zie bijiage 19).
Tabel 3 ; variantie—analyse uitgevoerd op de resultaten vande proef met apart opgegroeide planten.
toted— mortal— eprult— gewicht gewicbt gewicbt
gewicht gowicht gewicht bladeren etengel bloei-.wijee
11.8.
VARIANTXE-ANALYSE
Co—factor
Zaadgrootte
Hoofdeffecten
Sib—familiem
Voedingmniveau
Interactia—effect
Sib—families
Voedingmniveau
n.m. 11.8. 11.8.
n.e.
DY
mean equarep—waerde
DY
mean equare
p—waarde
DY
mean equare
p—waa.rde
DY
mean equar.
p—waarde
n.m.
n.e.
I :i0514.k 2700.1
.001 I .001
4
4
•n.m.
.4
6
113.2 I
.001————4
I8035.7
.001 I
———4
6
52.8.001
3923.
.001
.167.k.001
-4————
'13676.2
I .001
-4—
n.m.
, I22.8
.036
- -
I 35.1
1.00,-4---I1
587.0
I .001
- - -
'61
11.0
a .050
9
n.m. n.m.
- 25 -
Deinv1oedvannutrinten-aanbodo2 de rang inde hierarchie
De in de afzonderlijke potten opgroeiende planten reageerden
heel duidelijk op de in het experiment gehruikte verschillen
in nutrinten—aanbod. Zoals bij de keuze van de drie voe—
dingsniveau's al was voorspeld, was het gemiddelde totaal—
drooggewicht op niveau 0 en 2 duidelik lager dan op niveau
I (zie figuur 3). Dit beeld werd voor vat betreft voedings—
niveau 0 en 1 voor alle zeven sib—families terug gevonden
(zie bijiage 17). Onder de op voedingsniveau 2 opgegroeide
planten trad te veel sterfte op, om nog per sib—faniilie een
uitspraak te kunnen doen. In het vervoig zal deze groep dan
ook buiten heschouwing worden gelaten.
Figuur 3 ; het gemiddelde totaal—drooggewicht per voedings—niveau van de apart opgegroeide planten.
DROOGGENICHT (MG
3000
2400 —
1800 —
1200 —
600 —
00.00 1.00 2.00
VOED INGSN I VEAU
Niet alleen het gewicht zeif maar ook de verdeling van dit
gewicht binnen de plant was verschillend op de drie voe—
dingsniveau's (zie figuur 4). Het aandeel van de wortel
neemt bij toenemend nutrinten—aanbod af, terwiji het aandeel
van de bladeren en bloemen dan juist toeneemt (de spruit—
wortel—verhouding neemt toe van Ca. 1 tot Ca. 1.7). Het
aandeel van de stengel is het hoogst op voedingsniveau 1;
in vergelijking met de planten op dit niveau hebben de mdi—
- 26 —
viduen op niveau 0 en 2 een vnt gedrongener bouw. Binnen
een voedingsniveau zijn er tussen de sib—families onderling
ook wat verschillen in allocatie—patroon te vinden met
name voor de hloeiwi.jze kunnen de allocatie—percentages on—
derling een factor 3 tot 1 verschillen.
Figuur + ; c1e gemiddelde verdeling van het drooggewicht bin—nen de apart opgegroeide plant per voedingsniveau.
z
100
90I ] STENGEL
80 BLADEREN
BLOEINIJZE70
I I NORTEL
60
50
1O
30
20
10
0
Ook de reiiltaten van de variantie—analyse (zie tahel 3)
laten zien, dat het voedingsn&veau een significante invloed
heeft op het drooggewicht. Er is echter — behalve voor het
gewicht van de bloeiwijze — geen interactie—effect van voe—
dingsniveau en sib—familie aangetooncI. Dit betekent dat de
zeven sib—families — zoals gezien — op het zelfde voedings—
niveau weliswaar verschillend reageren, maar op verschil—
lende voedingsniveau's op dezelfde manier. Met andere woor—
den, er is een verband tussen de sib—families en de rangor-
de in de grootte—verdeling, maar deze rangorcie verandert op
de verschillende voedingsniveau's niet.
— 27 -
0.00 1.00 2.00
VOEDJNGSNIVEAU
2e_1v1oedvRnhetnutrinten-aanbodO2 do ongelhkheid in
de populatie
De Gini-.cofficint van de ilrooggewicht_verde}jng was —
conform de in de inleiding geuitte verwachting — op voe—
dingsniveau 1 lager clan op de heide andere niveau's (zie
figuur 5). Dit zelfde beeld werd — wederorn voor wat hetreftvoedingsniveau 0 en 1 — voor zes van 3w zeven sib.-farnilies
teruggevonden (zie bjlige 18). Nu de variantie—analyce heeft
uitgewezen, dat de rangorde in do hierarchie op do twee voe—dingsniveau's de zelfde is, kan deze toenarne van de Gini—co—
efficint hj een vermindering van de nutrinten—beschikbanr—held alleen maar verklaard warden door een toenarne van ie
verachillen in drooggewicht. En cit niet alleen tussen, rnaarvooral ook hinnen de verschillende sih—faniilies.
Figuur 5 ; de Gini—cofficinten van hot drooggewicht van deapart opgegroeide planten per voedingsniveau
GINI-CUEPrICTENT
1.00 0 TUTHHL-DRODGGENICHT
A DROOGGENICHT SPRUIT0.80 • DROUCGENICUJ URTEL
0.60 —
0.40 —
0 .20
0.000.00 LOU 2.00
VOED I NGSN I VEAU
Wanneer het drooggewicht wordt opgesplitst naar spruit— en
wortelgewicht, dan leveren de Gini—cofficinten van hot
sprultgewicht — zowel gesommeerd ala per sib—familie — wel
het verwachte patroon, dit in tegenstelling tot die van het
wortelgewicht (zie figuur 5). Kennel5k is do relatie met het
voedingsniveau voor de ondergrondse delen van de plant eenandere dan voor de bovengrondse delen.
- 28 —
Deinvloedvancom2etiti. op gewicht en ewichtsverdelinDoor het verschil in de manier van toediening van de voe—dingsoplossing, verschilden do resultaten van de twee seriescompetitie—proeven nogal van elkaar. Met gemiddelde gewicht
was op voedingsniveau 2 in de 2e gene aanmerkeliTh hoger dan
in de serie. Met omgekeerde gold voor niveau 0, waar het
gewicht in de serie hoger was. Door toediening ineense
van de voedingsoplossing tjdens de 1 srie, legden op voe—
dingsniveau 2 veel kiemplanten meteen het loodje, terwjl de
overige zich maar nauwelijks konden redden en over het alge-
meen vri.j klein bleven. In de gene was door de meer ge—
leidelilke zoutgift de nutrinten—beschikbaarheid op niveau 2
continu lager dan op het zelfde niveau van de1e
senie,
waardoor de planten het duidel5k beter deden. De beide 2—ni—
veau's zijn dus niet goed met elkaar te vergeli.jken. Deze rede—
nering kan nutatis mutandis ook voor de twee andere voedings—
niveau's worden gevolgd. De grafieken van de serie zouden
dun — voor zover het de x—cordinaat (hot voedingsniveau)
betreft - ten opzichte van de serie allemaal in de rich—
ting van de oorsprong kunnen worijen gedacht.
Figuur 6 ; het gemiddelde totaal—drooggewicht per voedingani—veau onder competitie voor de beide series.
DROOGGENIGHT I SEFIE 1
— 0 SERIE 2
1000 —
500 —
0 2.00
- 29
0.00 1.00
VO[DINGSNIVEHU
Mt allos in aanmerking gonomen lovoron do grafiokon van
het totaal—drooggowicht in do compotitie—situatie eon zoif—
do boold op ala bij do apart opgegroeide planton, dat wil
zoggon met do hoogsto waardon op hot middolsto voodingsni—
voau (zio figuur 6). Door dat do afzondorlijko waardon nog—
al ruim gosproid om do gomiddoldon liggon, zal hot goon
verwondoring wokkon dat do Gini—cogfficignton van do compo-
titio—proovon erg hoog zijn, vool hogor dan bij do apart op-
grooiondo planton word govondon. Hot lijkt dus aannomolijk
om to vorondorstollon, dat compotitio do ongolijkhoid bin—
non do populatio vorgroot.
Eon dalpatroon, zoals govondon voor hot vorloop van do Ui—
ni—cofficiint op do vorsohillondo voodingsnivoau'o Mi do
apart opgogrooido planton, is ook in tendons bij do ondor
compotitio opgogrooido planton aanwozig. Door do groto
sproiding binnon do govondon drooggowichton, z&Jn do vor—
schillon chtor niot significant (zio btjlago 20). Eon ondor—
schoid in vorloop tusson do Gini—cofficinton van wortol
on spruit, word in do compotitio—proovon niot govondon.
Opmorkoltjk is vordor nog dat do Gini—cofficiint voor do
blooiwijzo in allo govallon stoods duidolijk bovon do andoro
govondon Gini—coftficihton uitstookt. Mt wordt — althansgodooltoltjk — voroorzaakt door hot foit, dat vool oxompla—
ron holomaal niot blooion, iots wat do ongolijkhoid natuur—
Ujk org vorhoogt.
2o_iav1osd_van_zsaSLo2to_o2 ojng InS 2iozhIoLachisHot bolang van do grootto van hot zaad voor do oruit voort—
spruitonde kiomplant is in compotitio—situatio duidoljjk an—
dors den in oon compotitio—lozo situatio. Zoals blijkt uit
tabol 3, toont do op do rosultaton van do proof met do in—
dividuolo planton uitgovoordo variantio—analyso aan, dat do
zaadgrootto in dozo situatio goon significanto invlood op
hot gowicht van wortol on spruit hooft. Alloon op hot go—
wicht van do blooiw&jzo word oon invlood mot oon goringo
significantio govondon.
- 30 -
De competitie—proeven wijzen echter in een andere richting.
Uitzetting van het totaal—drooggewicht tegen het voedings—
niveau leert, dat de grotere zaden onder competitie over
het algemeen ook tot grotere planten uitgroeien (zie fi—
guur 7).
Figuur 7 ;het totaal-drooggewicht van planten opgegroeiduit grote en kleine zaden per voedingsniveau.
DROOGGENICHT (MGJ
2000 — S SERIE 1 - GROUT— 0 SERIE 1 - KLEIN
1600— A SERIE 2 — GROUT
1200A SERIE 2 — KLEIN
1000 —
800 —
600 —
400 —
200 —0 0.00 1.00 2.00
VOED INGSNI VEAtJ
De conclusie lijkt gewettigd, dat de zaadgrootte bij apart
opgroeiende planten weinig invloed heeft, maar onder corn—
petitie wel degelijk van belang is voor de grootte van de
individuele plant en dus indirect ook voor de grootte—ver—
deling van de populatie.
Devolende eneratie
Zowel voor de groepsgewijs— als voor de apart opgroeiende
planten bleek in het bovenstaande, dat de Gini—cofficint
van het totaal—drooggewicht op het laagste niveau duidelijk
hoger was dan op het middeiste niveau. De Gini—cofficint
van het drooggewicht van de bloeiwUze vertoont het zelfde
beeld, zij het op een wat hoger niveau. De verhoging van
deze Gini—cofficint — bj een vermindering van de nutri—
enten—beschikbaarheid — blijkt niet alleen te worden ver—
— 31 —
oorzaakt door bet groter worden van de onderlinge verecbil—
len van de planten. Ook blijkt bet aantal planten dat (ber-
haupt nog gaat bloeien, naar verhouding at te nemen (zie
tabel k). Dit betekent dat bij een toenemende ongel3jkbeid
van de grootte—verdeling, bet gedeelte van de popu].atie,
dat de volgende generatie voortbrengt, kleiner wordt.
Tabel ½ ; bet percentage van zowel de indiviciueel— ale vande onder competitie opgegroeide planten, dat gaatbloeien t&jdene de experimenten.
VII individueel onder competitie1e
eerie2e
eerie
N N N
0 58 k7 3k 47 35 29
I 58 88 6k 72 ko 90
2 8 100 lii 5½ 21 90
In deze tabel geeft VII bet voedingsniveau, N bet totaleaantal proefplanten en % bet percentage biervan dat bloeit.
Wanneer bieraan nog bet interactie—effect tussen sib—familie
en voedingsniveau — dat in de op de resultaten van de proeven
met de apart opgegroeide planten uitgevoerde variantie—ana—
lyse werd gevonden (zie tabel 3) - wordt gekoppeld, dan mag
bieruit worden geconcludeerd, dat op de twee verscbillende
voedingsniveau's verecbillende sib—families de nakomelingen—
scbap voor een belangrijk deel bepalen.
Met betrekking tot de invloed van een toename van bet nutri—
enten—aanbod (van niveau I naar niveau 2) kan geen soortgelij-
ke uitspraak worden gedaan. Het beeld is hiervoor, evenals btj
de Gini—coifficiinten bet geval was, niet eenduidig genoeg.
- 32 —
Discus si e
DegrootteverdelingElk van do acht in het veld onderzochte populaties vertoon
de aithans voor wat betreft de verdeling van het droogge
wicht een duidelijke size—hierarchie, met eon paar groteen veel kleine individuen (do lengte was wel normani vor—deeld; zie bijiage L t/m ii). In de klimaatkamer is de even—tuele anvloed van genotype en zaadgrootte op deze ongeljk—held in de grootte—verdeling bekeken.Gottlieb (1977) vond met behuip van enzym—electrophorese
geen genetische verschillen tussen grote en kleine mdlvi—
duen en hi stelde dan ook, dat verschilien in grootte ver—
oorzaakt worden door do invloed van miiieu—factoren.
lets dat mogelijk wel in de richting van genetische ver—
schillen wijst, is het door Solhrig (1981) en Vlaller (1985)
gevonden felt, dat zaden van verschillende moederplanten
verschillende kiemaneiheden vertonen. Dit zou via verschil—
len in kiemplant—grootte tot het ontstaan van eon size—hie—
rarchie kunnen leiden. Dit veronderstelt dan wel dat de
rangorde in de hierarchie al vroeg in de ontwikkeling wordt
vastgelegd. Deze veronderstelling kon in dit onderzoek niet
worden bevestigd, maar de waarschijnlUkheid ervan werd al
aangetoond door onder andere Mithen et al (1981-f).
Wel vertoonden de zaden van de seven sibfamiiies ondërlin—
ge verschillen in kiemsnelheid (resultaten niet opgenomen),
Door het ontbreken van duplo—bepalingen zjn deze verschil—
len echter niet statistisch hard te maken.
Het felt dat er een significante invloed is van de sib—fa—
mule op hot drooggewicht, aithans voor zover hot de hoven—
grondse delen betreft (ale tabel 3), past wel weer in hotbeschreven model.
Of de planten gaan bloeien, en zo ja, in welke mate, lijkt
ook tot op zekere hoogte genetisch bepanid. De variantie—
analyse bert, dat er een significante invboed hestast vande sib—familie op het uiteindelijk gewicht van de bboeiwijze(zie tabel 3).
Voor de gestelc1e invloed van zaadgrootte—verschillen op de
ontwikkeling van een size—hierarchie is meer ondersteuning
te vinden. Het blijkt dat in eon competitie—situatie hot to—
taal—drooggewicht van planten uitgegroeid uit grote zaden,
duidelijk ligt boven dat van uit kleine zaden voortgekomen
planten (zie figuur 7). Is er echter geen sprake van compe—
title, dan is er ook geen significante invloed van de ver—
schillen in zaadgrootte op het drooggewicht (zie tabel 3).
Dit verschil in het belang van zaadgewicht onder competitie
en niet—competitie is in de literatuur meermalen besproken,
ondermeer door Black (1958) en Harper (1977).
Wailer (1985) vond dat grotere zaden grotere kiemplanten
produceren, die zich op hun beurt met meer succes ontwikke—
len tot een plant met een groter uiteindelijk gewicht, Wuiff
(1986B) vond dat variatie in zaadgrootte resulteert in kiem—
planten, die significant van elkaar verschillen in grootte
en fysiologische karakteristieken, waardoor de uit grote
zaden ontstane zaailingen een competitief voordeel bezitten.
Hierdoor hereiken zij een groter drooggewicht en hebben zij
eon hogere reproductieve yield (Wulff,1986C).
Uit hot veldonderzoek bleek,dat een dergelilke link tussen
drooggewicht en reproductieve yield ook in do onderzochte
populaties is te leggen. Binnen elk van de populaties bleek
een duidelijk verband te bestaan tussen hot drooggewicht e—
nerzijds en het aantal gevormde reproductieve structuren an—
derzijds (zie blage 13 t/m is). Cid—Benevento en Schaal
(1986) vonden een soortgelijke relatie tussen de grootte van
do plant en het aantal geproduceerde zaden.
Deze relatie kan echter niet worden doorgetrokken naar de
grootte van de geproduceerde zaden. Die is afhankelijk van
andere factoren, zoals het tijdstip van vorming en de posi—
tie in de reproductieve structuur (Cappers, 1986 ; Wuiff
1986A). Ook wordt de zaadgrootte benvloed door de nutri—
enten—beschikbaarheid (Wulff, 1986A).
Deveranderingin rootte-one1ijkheid onder invloed van nu-
trinten-beschjkbaarhejd
Over wat er gebeurt met de grootte—ongelijkheid wanneer de
nutrinten—beschikbaarheid uitstijgt boven of zakt onder het
optimale voedingsniveau, zijn verschillende dingen denkbaar.
Enerzijds is te verdedigen, dat onder niet—optimale omstan—
digheden de pianten minder snel zullen groeien en meer op
elkaar zulien blijven ijken (Koyama & Kira, 1956; Turner &
Pabinowitz, 1983; Weiner, 1986). Anderzjds is wel gevonden
dat aanwezige verschiilen tussen planten in een stress—si—
tuatie juist meer op de voorgrond treden (Biere, flog te pu—
bliceren).
Deze laatste mogeikheid lijkt op grond van de onderzoeksre—
sultaten de meest aannemeljke. Eon toename van de ongel5jk—
heid van voedingsniveau I naar voedingsniveau 0 en 2 is in
alle gevallen aanwezig, zj het in de competitie-proef mm—
der duidelijk dan bj de apart opgegroeide pianten (zie bijia-.
ge 19 en 20).
Theoretisch gezien zijn er verschillende oorzaken denkbaar
voor de gesignaleerde verandering van de ongeli'kheid
1. genetische verschillen in plasticiteit
2. genetiache verschillen in optimum
3. niet—genetische verschillen zoals de invloed van
zaadgrootte of -samenstelling
Naar eon eventuele genetische achtergrond voor de ongelijk—
heidsverandering is tot nu toe nog geen onderzoek gedaan.
Ook in dit onderzoek is geen aanwi,jzing voor het bestaan er
van gevonden. Alle sib—families reageerden op de zelfde ma—
flier op do veranderingen in het nutrienten—aanbod'
wat niet duidt op verachilien in plasticiteit. En verschii—
len in optimum worden onaannemel1k, wanneer bedacht wordt
dat er geen interactie—effect tussen sib—farnilie en voe—
dingsniveau is gevonden, wat betekent dat do rangorde in de
hierarchie op de verschillende niveau's gelik is.
Met betrekking tot de invloed van de samenstelling van het
zaad vond Austin (1966), dat het al dan niet bevatten van
35
voldoende fosfor, de oorzaak is van een verhoogde ongelijk—
held op een arm , maar niet op een ri,jk voedingsniveau.
Aannemende dat kleine zaden een algemeen 'gebrek' aan voe—
dingsstoffen hebben, dan zou dat betekenen, dat planten op—
gegroeid uit zaden van verschillende grootte, meer van el—
kaar verschillen op een arm dan op een rijk voedingsniveau.Dit kiopt met de in de competitie—proef gevonden resulta—
ten. Gaande van voedingsniveau 1 naar voedingsniveau 0,
neemt het drooggewicht van de ult kleine zaden opgegroeide
planten percentueel gezien veel sterker af, dan dat van hun
uit groot zaad voortgekomen soortgenoten (zie figuur 7).
Deconse9uentiesvoor de volende Leneratie
Kan er nou op basis van het voorgaande jets gezegd worden
over de invloed van de grootte—ongelijkheid van een veldpo—
pulatie op de volgende generatie ? In het veld worden popu-.
laties altjd geconfronteerd met een bepaalde heterogeniteit
van het milieu, onder andere van de nutrinten—beschikbaar-
held. Deze verschillen in nutrinten—beschikbaarhejd hebben
— zoals gezien — een sterke invloed op de grootte van de
individuele planten. De grootte van de plant is — zoals de
resultaten uitwezen — op z&jn beurt weer van belang voor de
grootte van de reproductieve output.
Er van uitgaande dat verschillende genotypen binnen een p0—
pulatie op een random manier over de diverse micro-milieus
zijn verdeeld, wordt de rangorde in de size—hierarchie, die
in een homogeen milieu zou zjn verkregen, door de milieu—
heterogeniteit in belangrijke mate omgegooid. Volgens Hey—
wood (1986) is deze toevaisfactor zelfs van zo grote in—
vloed, dat zi.j de belangrijkste kracht achter een - ongestuur—
de — verandering van de genetische samenstelling van de po—
pulatie is. Wanneer dit waar zou zijn, is er voor de size—
hierarchie geen belangrijke rol weggelegd bij het bepalen van
de genetische samenstelling van de volgende generatie.
— 36 —
Li teratuur
1. Aarssen LW & Turkington R (1985). Within—species divers-
ity in natural populations of Holcus lanatus, Lolium
perenne and Trifoliurn repens from four different—aged
pastures, J. Ecology 73 869 — 886.
2. Austin RB (1966). The growth of watercress (Rorippa nas-
turtium aquaticum (L.) Hayek) from seed as affected by
the phosphorus nutrition of the parent plant. Plant and
Soil XXIV, 1 : 113 — 120.
3. Black JN (1958). Competition between plants of different
initial seed sizes in awards of subterranean clover
(Trifolium subterraneum L.) with particular reference to
leave area and the light microclimate. Austr. J. Agric.
Res. 9, 299 — 318.
+. Burdon JJ (1980). Intraspecific diversity in a natural
population of Trifoliurn repens. J. Ecology 68 717 — 735.
5. Cappers RTJ (1986). Doctoraal—verslag plantenoecologie.
RU Groningen.
6. Cid—Benevento CR & Schaal BA (1986). Variation in popul-
ation growth rate in the woodland annual Impatiens pal—
lida (Balsaminaceae). Amer. J. Bot. 73(7) 1031 — 1042.
7. Dolan RW (1984). The effect of seed size and maternal
source on individual size in a population of Ludwigia
leptocarpa (Onagraceae). Amer. J. J3ot. 71(9) 1302 — 1307.
8. Everts FF1, Grootjans AP & de Vries NPJ (1980). De vege-
tatie van de madelanden in het stroomdal van de Drent—
ache Aa. Intern rapport, Haren
9, Gini C (1912). Variabilita e mutabilita. Bologna.
10. Gottlieb LI) (1977). Genotypic similarity of large and
small individuals in a natural population of the annual
plant Stephanomeria exigua asp coronaria (Compositae).
J. Ecology 6 127 — 134.
11. Gross KL & Soule Ji) (1981). Differences in biomass al-
location to reproductive and vegetative structures of
male and female plants of a dioecious, perennial herb,
Silene alba (Miller) Krause. Amer J. Bot. 68(6) 801 — 807.
12. Harper JL (1977). Population biology of plants. Acade-
mic Press, London.
13. Hendrix SD (l98-i-). Variation in seed weight and its ef-
fects on germination in Pastinaca sativa L.. Amer. J.
Hot. 71(6) : 795 — 802.
1'+. Heywood JS (1986). The effect of plant size variation
on genetic drift in populations of annuals. Amer. Nat.
127(6) 851 — 861.
15. Koyama H ? Kira T (1956). Intraspecific competition among
higher plants. VIII Frequency distributions of individual
plant weight as affected by the interaction between plants.
J. Instit. Polytech. Osaka City Univ. Ser. D 7 73 — 9.i6. Leverich WJ & Levin DA (1979). Age—specific survivorship
and reproduction in Phlox drummondli. Amer. Nat, 113
881 — 903.
17. Lorenz MO (1905). Methods for measuring the concentration
of wealth. Amer. Stat. Assoc. 9 209 — 219.
18. Mithen R, Harper JL & Weiner J (198+). Growth and mortal-
ity of individual plants as a function of 'available
area'. Oecologia (Berlin) 62 57 — 60.
19. Naylor REL (1976). Changes in the structure of plant po-
pulations. J. Appi. Ecol. 13 513 —521.
20. Nie NH, Hadlai Hull C, Jenkins JG, Steinbrenner K & Bent
DH (1975). Statistical Package for the Social Sciences,
2nd ed. McGraw—Hill, Inc.
21. Obeid M, Machin D & Harper JL (1967). Influence of dens-
ity of plant to plant variation in fiber flax, Linum usi-
tatissimum L.. Crop Science 7 +71 — -73.22. Reader RJ (1978). Structural changes in a Hieracium flo—
ribundum (Compositae) population associated with the pro-
cess of patch formation. Can J. Bot. 56(1) 1 — 9.
23. Ross MA & Harper JL (1972). Occupation of biological
space during seedling establishment. J. Ecology 60 77 — 88.
2+. Schaal BA (1980). Reproductive capacity and seed size in
Lupinus texensis, Amer. J. Hot. 67(5) 703 — 709.
25. Snedecor (1W (1950). Statistical methods, 1-fth ed. Iowa
State College Press, Iowa,
38
26. Sokal RR & Pohif FJ (1981), Biometry, 2nd ed. Freeman9
San Francisco.
27. Solbrig OT (1981). Studies on the population biology of
the genus Viola. II The effect of plant size on fitness
in Viola sororia. Evol. 35(6) 1080 — 1093.28. Turner MD & Rabinowitz DR (1983). Factors affecting fre—
quency distributions of plant mass the absence of do.—
minance and suppression in competing monocultures of
Festuca paradoxa. Ecology 64 469 — 475.29. Wailer DM (1985). The genesis of size hierarchies in
seedling populations of Impatiens capensis Meerb,
New Phytol. 100 243 — 260.30. Weiner J (1985). Size hierarchies in experimental popul-
ations of annual plants. Ecology 66(3) 743 — 752.31. Weiner J & Soibrig OT (1984). The meaning and measure-
ment of size hierarchies in plant populations.
Oecologia (Berlin) 61 : 334 — 336.32. Weiner J & Thomas SC (1986). Size variability and comp-
etition in plant monocultures. Oikos 47 211 — 222.33, Wulff RD (1986A). Seed size variation in Desmodium pani—
culatum. I Factors affecting seed size.
J. Ecol. 74(1) : 87 — 97.34. Wuiff RI) (1986B). Seed size variation in Desmodium pani—
culatum. II Effects on seedling growth and physiological
performance. J. Ecol. 74(1) 98 — 114.
35. Wuiff RD (1986C). Seed size variation in Desmodium pani-
culatum, III Effects on reproductive yield and competi-
tive ability. J. Ecol. 74(1) 115 — 121.
DI JLAGEN
Bijiage 2
Inplantschema voor de competitie—proeven
XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX
XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX
XX Ia 2a 3b b 5a 6a 7b lb 2a 3a b XX XX
XX 6b 7a la 2b 3b 4a 5a Gb 7b Ia XX XX
XX 3b kb 5a Ga 7b lb 2a 3a kb 5b Ga XX XX
XX la 2b 3b ka 5a 6b 7b la 2a 3b XX XX
XX 5a Ga 7b lb 2a 3a kb 5b Ga 7a lb XX XX
XX 3b 4a 5a 6b 7b Ia 2a 3b 1-tb 5a XX XX
XX 7b lb 2a 3a L1b 5b Ga 7a lb 2h 3a XX XX
XX 5a 6b 7b la 2a 3b 4b 5a Ga 7b XX XX
XX 2a 3a 4b 5b Ga 7a lb 2b 3a 4a 5b XX XX
XX 7b Ia 2a 3b kb 5a Ga 7b lb 2a XX XX
XX 1+b 5b Ga 7a lb 2b 3a ka 5b 6b 7a XX XX
XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX XX
Tijdens de klimaatkamerproef zijn de zaden volgens boven—
staand schema in een hexagonaal—patroon in de bakken
ingezet. De getallen 1 t/m 7 corresponderen met de ver—
schillende in het onderzoek gebruikte sib—families. De
letters a en b geven de grootte van het zaad weer : in
de serie was a het grote en b het kleine zaad, in de
serie waren de rollen omgedraaid. De XX—en zijn de in
het experiment gebruikte randplanten.
Samenste11jg van de gronci
BJlage 3
zand
potgrond
turf m ol m
97,5 gewichts—%
1,0 gewichts-%
0,5 gewichts—%
KNO3 ( iii)
KH2P0J (iN)
K2304 (iN)
Ca(N03)2 (iN)
NgSO4 (0,5M)
Fe—rexenol (5%)
Spore n e :t em en ten
280,0 ml
93,3 ml
280,0 ml
420,0 ml
i86,y ml
14,0 ml
14,0 ml
Aquadest
1288,0 ml
8712,0 ml
10 liter
De oplossing moet op pH 5,5 a 5,6 worden gebracht door
toevoeging van ca. 20 ml IN KOH.
Toevoeging van 15 ml van deze voedingsoplossing aan 100
gram grond, geeft een nutrinten.concentratie van 240 ppm.
perlite 1,0 gewichts-.%
Samenstelling van de voedingsop1oesi
Bijiage lf
Freguentie—verdeling van lengte en totaal—drooggewjcht voor
een veldpopulatie van Lychnis f1os—cucs1i op P421+.
L A.
20 05 90 275 360 145 530 615 700
datum
A. 06—05—85B. 29—05-85C. 11—06—85D. 25-06-85E. 12—07—85F. oogstdaturn
ES
B.510
40
210
0
0
aa n t a 1
686866686766
30
0
0
;lj
'U
40
33
D.
P20 lOS 490 275 360 115 530 645 700
E.
20 lOS 90 275 360 145 530 645 700
L[NGT[
10
C.
So
cr
30
20
10
0
60
50
10
30
20
to
F.
LENr.Tr0
TOTRALGEWI CR1
Gini—coffjcjnt
.175
.110
.106
.110
.111
.311+
50 125 200 275 350 125 500 575
LENCTE
datum aantal
A. 13—05-85 58B. 29-05-85C. 11—06—85 54D. 25—06—85 49E. 17—07—85 45F. oogstdatum 44
Bjjlage 5
Freguentie—verdeljng van lengte en totaal—drooggewicht voor
een veldpopulatie van Lychnis flos—cuci'ili op P418.
A.50
40
30
20
to
60
50
10
30
20
D.
0
B. E.
60
50
10
30
20
to
0
60
50
10
30
20
to
0
60
50
40
30
20
to
0
L[NGTC
60
C.50
40
30
20
to
F.
OROOGGEW CHT
Ginj—coffjcjnt
.205
.167
.144• .144
.136
.376
Bijiage 6
Freguentie—verdeljng van lengte en totaal—drooggewjcht voor
een veldpopulatie van Lychnis f1os—cuc1i op Gasteren.
60-
50-
40
60
50
40
30-30 -
20-
IOL________40 110 180 250 320 390 160 530 SOD 110 ISO
10
0 r-,250 320 390 160 530 600
LENCTE
datum
A. i+—o5-85B. 30-05-85C. 11—06—85D. 2k—06—85
10-07-85F. oogstdatum
aantal
696968636363
30
20
10
0
40 -
A.
30 -
20-
ID -
40 110 180 290 320 390 160 530 600
B.
D.
40 10 ISO 250 320 390 160 530 600
E.60 —
50-
40 -
60
40
30
60
C.50
20
0
F.
0
20
10
0
OROOGGEW I CHT
Ginj—coffjcjnt
.199
.129
.120
.110
.110.389
1age 7
Freguentie—verdeling van lengte en totaal—drooggewicht voor
een veldpopulatie van Myosotis palustris op Pf2LI.
50
o ioo 200 300 400 500 600 700 800LENGTE (riM)
B.
0 100 200 300 400 500 600 700 800LENGTE (tIM)
C.40 —
0 100 200 300 400 500
LENCTE (tIM)
- 0 100 200 300 400 500 600 700 800LENGTE (MM)
50-E.
10 —
JJJL1.i100 200 300 400 500 600 700 800
LENCTE (MM)
z
P A.
z
50-
ID
30
D.
50
40
30
20
tO
0
50
ID
30
20
ID
0
to
0
20
tO
00
30
20
10
0
40
30
20
F.
10
600 ,00 800 0
A. 28-05-85 55 .187B. 07—06—85 55 .1+9C. 21—06—85 55 .132D. OLf_07_85 51 .127E. 18—07—85 50F. oogstdatum .+21
50
10
30
20
l0
0
60
50
40
30
20
10
0
Bij1age 8
Freguentie—verieljng van lengte en totaal—drooggewicht voor.
een veldpopulatie van Myosotis palustris op P'+iB.
7:
7:
A.60
50
40
30
20
10
so
10
30
20
I0
D.
B.
50
40
30
20
I0
50 120 190 260 330 400 170
LENGTE (MM)
E.
50 120 190 260 330 400 170
LENGTE (MM)
datum aantal
A. 28—05-85 k2 .21k• B. 07—06—85 kO .233C. 21—06-85 ko .236D. 0L+O7_85 35 .230E. oogstdatum 33 .k42
Bijiage 9
Freguentie-verdeling van lengte en totaal—drooggewicht voor
een veldpopulatie van Myosotis palustris op Gasteren.
z x
50i- 50-A. C.
40 —
75 1-10 145 80 2)5 250 285 320 355 75 10 145 180 2)5 250 285 320 355
LENGIE (MM) L[NGTE (MM)
_____
75 110 145 180 2)5 250 285 320 355 5 40 75 110 145 160 2)5 250 265LENGIE (MM) SPRU!T—DROOGGENICHT (MG)
datum aantal Gini—coffjcjntA. o6—o6—8 69 .159B. 21—06-85 68 .153C. 05—07—85 6 .148D. oogstdatum 6'+ .288
B&jlage 10
Freguentie—verdeljng van lengte en totaal—drooggewicht voor
een veldpopulatie van Crepis paludosa op P1+2k.
80
A.70
60
50
30
20
0 200 100 600 800 II0 0
L[NGTE (MM)
datum
A. 17—05—85B. 31—05—85C. 13—06—85D. 28—06—85E. 16—07—85F. oogstdatum
aantal
27283031
31
31
z
60 —
70 —
60 -
50-
40
30
20
to
0
C.
40
E.
80 -
70 -
60-
50-
40
30
20
I0
0L
80
70
B.80
0 200 iOU 500 500 1(8)0
LENCTE (MM)
60
50
10
30
D.80
70
60
F.
to
50
40
30
20
I0
LENGTE (MM)
Ginj—coffjcjnt
.162
.133
.121
.101+
.096
.268
Bijiage 11
Freguentie_verdeljng van lengte en totaal—drooggewjcht voor
een veldpopulatie van Cardamine pratensis op P'+2k.
30-
20-
I0
0
50
40
30
20'
IS
datum
A. 09-05-85B. 22-05—85C, 05-06—85D. 17—06—85E. 01-07-85F. oogstdatum
0
B. 50
40
30
20
I0
0
aantal
153150i k3
i+i133132
A 50A.
40
30
20
I0
D.
50 tOO 50 200 250 300 350 100 150 500 550LLNGTE (fiM) LENCTE (MM)
E.
50
50 I 200 250 300 350 iOU 150 500550LENGTE (riM)
50
30
20
w
0
10
F.
30
20
10
SPRUIT_DROOGGENICHI (MG)
Gjflj—coffjcjt
.125
.126
.135
.136
.381
z
50r
Bijiage 12
Cardamine Rratensis
VEGETFITI[v[ rAs[ H-33EIIIJ GEN[RATI[vE ERSE -12
o eo 380 510 720 30 1080 260 HID 620 1800
SPRU!TDROOGGEWICHT fr1J
II II0 160 2O 180 610 800 960 1120 1280
SFRUJTDROOCGEWJCHT (MG)
Cre p is_palu do sa
VEGETATIEVE EASE (N-40)EIIIJ GENERATIEVE EASE (N-31)
100 500 900 1300 1700 2100 2500 2900 3300
SPRU I TOROOGGEW I CHT (MG)
Frequentie—verdeljng van het spruit—drooggewjcht van planten
uit de generatieve— en uit de vegetatieve fase (veldpopulaties)
10 —
30 -
20-H,
10 -
0
so
10
H0 30 50 50 120 150 80 210 240 270 300. 330
SPRU1TDROOC,GENID-sT (MG)
L. flos—cuc(ilj (P124)
R VEGETATIEVE EASE [N-37)LIII] GENERATIEVE EASE (N-Gb)
390 120
20
L. f1os—cucj1j (Pki8)
VEGETATIEVE EASE (N-15Lull GENCRATIEVE EASE (N-39
to
360
50-
40 -
30-
20 -
to
0—
50-
0
50-
10 —
L. f1os—cuc1j (Gasteren)
VEGETATIEVE EASE (N-31)cu: GENERRTIEVE EASE IN-63)
30-
20-
ID -
0—
40-
30-
20 -
ID -
Bijiage 13
De relatie tussengrootte en reproductieve output voor
veldpopulaties van Lychnis f1os—cuc1i.
Y = —1.0 10 X2 ÷ 0.025 X - 1.5N 66
o 00 0
20
P42k
Y — 0.05 X — 5.6N 67
8
0
16
00000
0000
12
000
OD
I I I I
20 —
16
12
4
0 300 - 600 900 1200 1500 1800
5PRUJTDIODGGENJCHT (MG]
P418
Y —0.9 10 X2 + 0.027 X — 0.22
0 300 600 900 1200 1500 1800
5PIUITDROOGGENICHT (MG]
LENGTE [MM)750
U)-JLiU)a-a
-3a
2:
-3cca
0
U)-3Li1-na-a
1a:f-42:
-3a:a:0(—4
U)-3LiU)0cc
-3cc2:cca:
—3cca:
0
P418
T = 0.04 X — 7.1N 45
0
U)--3LiU)0cc
-3cc(--42:a:cc
-3cca:0(--4
U)--3LiU)a-cc
-3cc(-42:cca:
--3a:cc(-40(—4
1))-3Li(1)0a:
-3a:(-12:a:a:-3a:a:
0[-4
00
8
4
20
16
12
B
4
20
16
12
8
.4
Oateren
N 63
LENGTE [MM)
20
16
12
8
0
—i. . io x2 + o.o X — 0.03
C
Ga8teren
Y — 0.04 X — 9.kN—63
0
0
0 0
300 600 900 1200 1500 1800
SPRUITDROOGGENICHT (MG]150 300
LENGTE (MM)
;oo 750
Bi.jlage 14
De relatie tussen grootte en reproductieve output voor
2:Li
LiCD-J03
-Ja
a:
-Jaa
0
veldpopulatjes van Myosotis pistris.
2:Li
Li0-i03
-J
za:
-3a:aI-0
P+24
Y 0.13 X + 1.0
N 50
0250
200
150
100
50
Y 0.2+ x -N 50
0250
200
150
100
50
0
0
0
00
00
LENGTE 1MM)800 1000250 500 750 1000 1250 1500
SPRUITDROOGGENICHT [MG)
2: i'.i80 z
Li
40—
030
50
2:a:a:
20-a:a:
10CD
N33
00
— Y
I_hI,,',,//0 00 0
0000 0
Li0-J
-3a:
Li
F2:a:a:
a:-3
a:E-CD
50
p'+i8
Y 0.10 X —
N 37
0
0
010
000
I I
100 200 300 400 500 600
SPFUJTDROOGGEN1CHT (MG)
Qaeterefl
Y 0.15 X +
0
50 — N 6.
40
30
20
10
50
40
30
20
10
LENGTE [MM)
0
500
0
zLi
Li0-303
-3a:za:a:
-3a:a:
30
00
Gasteren
Y 0.095 X
N • 66
20
0
0
2:Li
Li0-303
-3a:2:a:a:
-3a:a:
010
—
00
0o0
o0
00
0 00
8%
0 50 100 150 200 250
SPRUITDROOGGNICHT (MG)
300 0 140 210 280
LENGTE [MM)350
Bij1age 1
De relatie tussen grootte en reproductieve output
Cardamine 2ratensis (veldpopulatie)i
Y = 0.06 X + 2.1
N = 132
0
(1)
-J
za:
-Ja:a:
C)
a:-JD
0a:C)
-Ja:za:a:
-Ja:a:
C)
20
16
12
8
4
SPRUITDRDOGGLNTCHT [MG)
(veldpopulatie)
40
30
20
10
U)1-3
a:
-Ja:za:a:
1a:a:
C)
a:-J
a-a:C)
-Ja:
a:a:
-3a:a:
C)
I = 0.0'4 X - 3.820— N=135 o
16- o /GD /
0 /12 — CO /
In I
0 100 200 300 100 500 600
LENGTh [MM)
40
30
20
10
I = 0.01 X — 0.12N = 31
0
0
I o.o x — 18.oN 31
0
0
00
1600 2400 3000 3600SPRUITDRODGGENTDHT [MG) LENGTE [MM)
I-.C)
LiCDCDDa:::0I-a:::a-
Bijiage 16
Rangorde binnen de size—hierarchje in de tijd
voor een veldpopulatie van Crepis paludosa.
CREPIS PRLUDOS1
3000
2500
2000
o vE:GETI9TIEVE FASE [N-ID)• GENERATIEVE FASE (N-31)
..
1500
. S
1000
S • S.
• S.
0
500
• 0 0
00
0 0 0000 000
0 0
40
BEG I NRANGNUMFIER
Totaal-drooggewicht van de apart opgegroeicIe planten
van een experimentele populatie van Myosotis palustris.
DR000GENJCHT (MGJ
25D0 —
1.00 2.00VOED INGSNIVEAU
In deze figuur is het totaal—drooggewicht per sib—familie
uitgezet.
Bijiage 17
• SIB-PAMILIE 1
V SIB-PAMILIE 2A SIB—PFIMILIE 3o 515-PAMILIE 4• SIB-PAMILIE 5o 515-PAMILIE 5' 515-PAMILIE 7
2000 —
1500 —
1000 —
500
00.00
• SIB-rAMILIE 1
V SIB—FAMILIE 2A SIB-PAMILIE 3o 'STB-FHMILIE 4• SIB-FAMILIE 5o SIB-PAMILIE B7 SIB-PAMILIE 7
VOEDINGSNIVEAU
In deze figuur zijn de (1ini—cofficinten van het totaal.-
drooggewicht per sib—familie uitgezet.
Bijiage 18
Gini—coffjcjnten van de apart opgegroeide planten
van een experimentele populatie van Myosotis palustris.
GIN 1-COEPPICIENT
1.0 1
0.5k—
U0.00 1.00 2.00
Bijiage 19
De Gini-cofficinten van apart opgegroeide planten uit
een experirnentele populatie van Myootis palustris.
totaal— spruit— wortel— gewicht gewicht gewicht
VN SF N gewicht gewicht gewicht bladeren stengel bloeiw&jze
G SD G SD G SD G SD G SD ci 3D
0 1 8 .416 .109 .'+6 .107 .426 .098 .391 .102 .555 .117 .740 .141+
2 9 .225 .064 .237 .075 .233 .060 .235 .076 .285 .084 .792 .117
3 23 .297 .029 .322 .050 .300 .039 .312 .060 .404 .041 .779 .083
1+ 1+ .108 .050 .127 .063 .142 .067 .143 .051 .177 .071 .469 .302
5 3 .273 .148 .333 .149 .219 .i8o .250 .119 .492 .195 .810 .254
6 5 .i48 .072 .205 .078 .111+ .061 .169 .072 .273 .092 .598 .2737 6 .368 .090 .248 .068 .502 .116 .232 .038 .317 .087 .840 .211
* 8 .30+ .027 .324 .029 .310 .030 .302 .032 .407 .032 .723 .053
1 8 .115 .035 .109 .040 .191 .082 .093 .022 .175 .051 .253 .082
2 7 .120 .042 .057 .020 .241 .120 .049 .006 .088 .030 .292 .097
3 22 .251 .o4i .201 .039 .353 .051 .162 .036 .281 .041 .550 .072
4 4 .051 .007 .007 .003 .149 .031 .103 .056 .191 .095 .169 .125
4 .166 .116 .126 .097 .270 .117 .109 .061 .223 .121 .271 .122
6 5 .139 .100 .105 .068 .222 .i+i .060 .015 .195 .102 .113 .030
7 8 .603 .166 .4113 .109 .740 .199 .384 .106 .501 .114 .610 .ik
58 .257 .045 .196 .027 .379 .077 .153 .024 .275 .028 .449 .038
2 1 4 .369 .129 .307 .108 .66i .221 .303 .084 .271 .124 .423 .179
3 3 .273 .259 .264 .272 .431 .219 .259 .252 .325 .323 .248 .117
• 8 .421 .109 .418 .097 .591 .065 .358 .065 .541 .147 .511 .201
VN voedingsniveau
SF sib—familie
N aantal individuen
ci Gini—cofficint
SD standaard—devjatje
* totaal per voedingsniveau
1.
eeri.
2e
ori.
totaal—
epruit—
wortel—
g.wicht
gewicht
gewicht
VN SF
Ngewicht
gewicht
gewicht
bladoron
etengel
blooiwtjze
0SD
0SD
3SD
0SD
0SD
0SD,
01
7.787 .138 .809 .130 .745 .149 .795
.143
.816 .119 .843 .124
2 35
.826
45
.289
54
.461
66
.671
75
.822
tots
al.
Ngowicht
0SD
apruit—
gewicht
0SD
.112
.819
.119
.832
.112
.788
.132
.860
.109
.241
.120
.366
.158
.263
.126
.227
.271
.406
.299
.527
.255
.456
.277
.337
.156
.609
.176
.721
.145
.588
.191
.6o6
.246
.800
.275
.850
.203
.746
.282
.864
.106 1
.171 0
.330 .500
.286
.175 .763 .197
.206 .900
.131
0 0 '-1
CD
CD H H'
CD
CD 0' H'
CD
I-,) 0 '-1 c-f
H'
CD H'
CD 0' H CD
k .690 .044
.683
.051 .713 .049
.659
.047
.714
.049 .821 .064
7.493 .098 .511 .126
5.740 .440
.8i6
.405
4.64 .229 .526 .233
3.598 .310 .634 .251
8.522 .092 .525 .092
6.666 .113 .681 .141
wort.1—
gewicht
gewicht
gewicht
gewicht
bladeren
atenge].
bloeiwtjze
0SD
0SD
0SD
0SD
.483 .079 .475 .094 .646 .138 .941 .078
.589 .302 .738 .371 .880 .411
1
.596 .227 .509 .241 .526 .245 1
.566 .366 .559 .251 .775 .250 .636 .485
.521 .093 .468 .084 .653 .iik
.971
.038
.657 .123 .611 .103 .824 .229 0
19
.713
29
.354
3ii .688
+11
.576
56
.6i6
69
.661
79
.330
.098
.738
.101.66
.110 .702
.092
.756
.077
.373
.086
.389
.078 .336
.081
.411
.072
.689
.070
.694
.077 .672
.064
.708
.083
.490
.073
.635
.105, .509.o8
.480
.214
.578
.208
.698
.166 .6o
.233
.547
.082
.643
.103
.733
.086 .618
.091
.654
.083
.309
.076
.427
.056 .284
.084
.329
35 .562 .047
.588
.078 .555 .050 .525 .o58 .701 .095 .846 .056
.106 .825 .144
.088 .6o .129
.078 .748 .085
.088 .616 .118
.191
.574
.170
.120
.746 .100
.069
.588
.081
64 .637 .037 .633 .040
.670
.040
.616
.036 .646 .044 .761 .052
7.447
.127
.455
.135
.418
.115
.438
4.242
.064
.283
.079
.306
.165
.361
3.248
.193
.208
.154
.346
.290
.117
6.485
.114
.497
.117
.445
.123
.444
8.472
.112
.470
.103
.490
.141
.421
21
5.i61
26
.475
38
.502
410 .627
58
.495
63
.127
.263 .625 .205 .756 .205
.120
.470
.123
.600
.145
.133
.259
.060
.256 .i54
.088 .305
.215
.377
.218
.146
.513
.115
.628
.159
.099
.494
.110
.505
.143
.050
.212
.091
.386
.126
.256
.054
.233
.111
.490
.113
.383
.091
.476
.125
.580
.154
.499
.147
.569
.i6i
.481
.110
.615
.141
.623
.121
.682
.322
.589
.132
.691
.181
.512
.186
.332
.123
.477
.189
.561
.130
.145
.115
.356
.160
.170
.109
.177
H'
CD
CD
CD
I-,.
0 0 CD
:
H'
C) H'
CD
:
<1- CD '0 0-.
CD 0 0 CD 1- Ct
H'
CD 0 C) 0 C
D H'
0-.
CD H Ct
CD
.100 .384 .224
.101 0
.249 .778 .142
.120 .777 .099
.228 .694 .162
.149 .451 .284
7
41 .516 .042 .522 .040
.511
.071 .502 .039 .584 .042
.725
.048
.44 .199
.48i
.187 .413
.183
.433
.163 .527 .176 .697 .208
40
.449
.041
.456
.043
.465
.041
.417
.041
.479
.043
.588
.047
3.284 .287 .294
.289
.236 .222
.240
.223
.304
.332
.690
.219
6.429
.146
.440
.152
.332
.119
.425
.139
.445
.165
.531
.154
4.5
93 .1
91.5
96 .1
96 .5
61 .1
61 .5
6.245
.629
.218
.610
.262
4.156
.103
.196
.040
.436
.157
.172
.077
.231
.055
.525
.279
21 .5
03 .0
98 .5
10 .1
06 .5
25 .1
26 .4
82 .1
07 .5
28 .1
15 .6
22 .0
64
0