pw5 - het studentenleven web viewpreventieve gezondheidszorg. sociaal-emotionele ontwikkeling....
TRANSCRIPT
1. Diversiteit en gelijke onderwijskansen
Begrippen:
Diversiteit: Vb. huidskleur, oorsprong, levensstijl,…
Catalogeren: Denken in categorieën om zo een gevoel van veiligheid te hebben. Bij elke categorie horen bepaalde eigenschappen en gedragingen. Kan leiden tot stereotypen en vooroordelen
Stereotype: Bepaalde persoonlijkheidstrek en gedragsvoorkeur is te wijten aan de groep waarbij men hoort. Bij onbekenden. Vb.: dikke mensen = dom
Vooroordeel: Negatief/ discriminatie, bestaat uit 3 componenten: Cognitieve: negatieve perceptie Emotionele: vijandige gevoelens Gedragsmatige: discriminerende acties
Xenofobie: Angst voor het vreemde
Culturaliseren: Niet enkel ras, nationaliteit, etc. bepalen de ‘cultuur’, ook geslacht, leeftijd, etc.
Cultuur: Geheel van elementen die herkenbaar zijn voor een bepaalde mensengroepBinnenkant (ideeën en meningen) en buitenkant (waarneembaar gedrag)
Meervoudige identiteit: Eigen levensverhaal, unieke puzzel Dynamisch en actief Besef: ik blijf dezelfde persoon (eenheid
Ontstaan vooroordelen:1. Psychologische verklaringen:
a. Kinderen creëren categorieën om de complexiteit van de wereld te kunnen vatten
b. Kinderen identificeren zich met een groep en zetten zich af tegen de andere groepen
c. Xenofobie2. Sociale verklaringen:
a. Beeld van de wereld en anderen hangt af van de groep waarin we opgroeienb. Beeld van andere groepen en hun macht
Identiteit van een persoon is een dynamisch geheel
Onze identiteit en referentiekaders veranderen voortdurend in interactie met anderen. We leren andere dingen in ons gezin, vrienden, werk, sportclub, televisie, kunst,…Dit is voor iedereen anders: Elke mens is uniek en hij lijkt ook op anderen
Samenlevingsvormen:
Behoud CultuurContact met
gastsamenlevingJa Nee
Ja Integratie AssimilatieNee Segregatie Marginalisatie
Integratie: verschillende culturen zoeken naar een evenwicht tussen aanpassing en behoud van eigenheid
Assimilatie: De eigen cultuur wordt opgegeven voor de cultuur van de anderSegregatie: Verschillende culturen leven apart, ze worden zoveel mogelijk gescheiden
gehoudenMarginalisatie: loslaten van eigen waren zonder opbouw van een nieuwe cultuur met
als gevolg dat mensen hun ‘roots’, identiteit verliezen
Geen sociale gelijkheid in Vlaamse onderwijs
De kloof tussen de meest kansrijke en de meest kansarme groep is nergens zo groot als in Vlaanderen.Sterk verband tussen de socio-economische status van de leerlingen en hun prestaties voor wiskundige geletterdheid dan in een gemiddeld land.
Invloed sociaal-economisch status op de schoolloopbaan van een kind
De socio-economische status is een combinatie van het beroep van de ouders, het onderwijsniveau van de ouders, de educatieve middelen waarover de leerlingen thuis beschikken en het aantal boeken dat de leerlingen thuis bezitten.
Ongelijkheid in onderwijs:1. Natuurlijke ongelijkheid: genetische aanleg 2. Ongelijkheden door omstandigheden: Allochtoon of niet, arm/ rijk land 3. Ongelijkheden die het gevolg zijn van persoonlijke keuzes: studierichting (BSO )4. Ongelijke behandeling of discriminatie: onrechtvaardig wanneer het gaat over
irrelevante groeps/individuele kenmerken i.v.m. onderwijs
2
3 pedagogische visies binnen het onderwijs + kritiek:
1. Meritocratische visie:Iedereen moet rijkdom en status kunnen verwerven overeenkomstig met zijn/haar talenten en inspanningen, hoe nederig zijn/haar afkomst ook is(Vlaanderen)
2. Egalitaire visie:Verschillen moeten niet vergroot worden, maar weggewerkt. Doel: Socio-economische gelijkheid(Vlaanderen)
3. Naturalistische visie:Gelijke kansen door vrijheid van ontplooiing. De ontwikkeling van de totale persoonlijkheid staat voorop
Uitgangspunten voor creatie sociale gelijkheid:
1. Diversiteit van de samenleving weerspiegelen en benutten:Diversiteit in schoolbeleid en curriculum
2. Leerlingen leren omgaan met diversiteit:Goed gedrag omtrent discriminatie stimuleren, sensibiliseren
3. Onderwijskwaliteit:creëren van een interactieve leeromgeving waar diversiteit tot zijn recht komt, verhoogt de kansen om leerlingen te leren omgaan met diversiteit, maar doet alle leerlingen ook simpelweg beter leren.
4. Positieve discriminatie indien wenselijk:Speciale klassen voor vb. taalachterstand, wiskundeprobleem, dyslexie,…
5. Empowerment:Versterken van de mogelijkheden van de leerling. De leerling sterk maken, in groep laten werken.
6. Bereid blijven om te reflecteren:Reflecteren om zo de eigen vooroordelen weg te werken.
7. Kennis maken met het individu:Van groepsgericht naar individugericht kijken. Willen kennis maken met het individu, de mens, in elke leerling
8. Impact interactievelden:Rekening houden met de verschillende interactievelden/netwerken van de leerlingen
9. Eigen impact:Leerkracht moet zich bewust zijn van de eigen impact op de opbouw van de identiteit en zingeving van de leerlingen.
3
2A. Leerstoornissen
Link tussen diversiteit in het onderwijs en de aanpak van leer- en ontwikkelinsstoornissen bij jongeren
Van groepsgericht naar individugericht kijken, willen kennis maken met het individu/ de mens in elke leerling
Empowerment: focussen op sterke punten en niet alleen op tekorten Positieve discriminatie kan indien wenselijk: jongeren met stoornissen functioneren
vaak beter als ze hulpmiddelen in de les mogen gebruiken Leerlingen leren omgaan met diversiteit
Begrippen:
Leermoeilijkheden: Algemene term die aangeeft dat het leren moeilijk gaat. Het leerproces verloopt moeizaam en vertraagd. Het duurt langer vooraleer de persoon de leerstof onder de knie heeft. Oorzaken:
Sociale of economische problemen Problemen in het onderwijs Emotionele stoornissen Medische oorzaken Handicap (slechthorend) Beperkte begaafdheid
Leerstoornissen: Aangeboren stoornis waarvan de kenmerken pas tot uiting komen als het kind naar school gaat. Ze zijn hardnekkig en niet op te lossen door middel van een bepaalde behandeling of door het wegnemen van de oorzaken. Men kan er wel zo goed mogelijk mee leren omgaan. Veelal problemen bij leren lezen, spellen en rekenen.
4
Soorten leerstoornissen
1. Dyslexie en dysorthografie
Dyslexie: Hardnekkig probleem met het aanleren van en het accuraat en vlot toepassen van lezen
en/of spellen op woordniveau Moeilijk om letters en woorden te leren en onthouden Problemen met taalvaardigheid en taalverwerking Geen automatisatie (lezen en spellen gaat niet vanzelf, zonder nadenken) Oorzaken :
o Stoornis in de herseneno Genetisch bepaald
Criteria:1. Ernstig (grote achterstand op de rest)2. Hardnekkig (verdwijnt niet door behandeling)3. Niet te wijten aan andere oorzaken (vb. verminderde intelligentie)
Sterke en zwakke punten:
Zwakke kanten Sterke kanten
Aandacht en concentratie Geheugen
Oriëntatie in tijd en ruimte Creatief problemen oplossen
Orde en structuur Visueel-analytische vaardigheden
Geheugen Ruimtelijke vaardigheden
Sociale vaardigheden Sociale vaardigheden
Dysorthografie: Spellingsstoornis Komt in 95% van de gevallen voor in combinatie met dyslexie
Ontwikkelingsstoornissen
2. Dyscalculie
Dyscalculie: Rekenstoornis, blijvende problemen op het vlak van rekenen Oorzaken:
o Stoornis in de herseneno Genetisch bepaald
Criteria:
5
1. Ernstig2. Hardnekkig3. Niet te wijten aan andere oorzaken
Sterke en zwakke punten:
Zwakke punten Sterke punten Geheugen en automatismen Compenserende vaardigheden (afhankelijk van
type dyscalculie)
Vaardigheden en technieken
Visueel-ruimtelijke en motorische vaardigheden
3. NLD of VSLD
NLD of VLSD: Nonverbal Learning Disorder Leerstoornis van het niet-verbale type Kenmerken:
o Slechte grove motorieko Zwak ruimtelijk inzichto Moeite met adequaat oplossen van problemeno Compensatie door rijke woordenschat en vlot prateno Non-verbale en impliciete boodschappen worden niet begrepen
Zwak in sociale omgang Oorzaken:
o Stoornis in de neuropsychologische ontwikkelingo Probleem in de hersenen
Sterke en zwakke punten:
Zwakke punten Sterke punten Visueel ruimtelijke
vaardigheden Verbale
vaardigheden Waarnemen en aandacht Geheugen
Cognitief Automatiseren
Motorische vaardigheden Aandacht
Sociale vaardigheden Muzikale aanleg
6
4. DCD
DCD: Developmental Coordination Disorder Vroeger dyspraxie Kenmerken:
o Vertraagd in het bereiken van motorische vaardigheden (stappen)o Houterig gedrago Zwak in sporto Zwakke schrijfmotoriek
Sterke en zwakke punten:
Zwakke punten Sterke punten Aandacht en concentratie Geheugen
Oriëntatie in tijd en ruimte Verbale vaardigheden
Visueel ruimtelijke vaardigheden Sociale vaardigheden
Orde en structuur
Geheugen
Spreken
Sociale vaardigheden
Beschermende en belemmerende factoren bij leerstoornissen
Beschermende factoren: Intelligentie en geheugen Doorzettingsvermogen Compensatie op andere vlakken Gezin Kennis over leerstoornissen en adequaat aanwenden van hulp
Belemmerende factoren: Negatieve verwachtingen Te weinig kennis over de stoornis Negatief zelfbeeld Zwak pedagogisch milieu
Gevolgen van leerstoornissen: Faalangst en gedragsstoornissen
7
Frustratie, verdriet, spanning Demotivatie en stemmingsproblemen Arbeidsongeschiktheid
Aanpak leerstoornissen Diagnose, behandeling en aanpak Structurerende maatregelen door de leerkracht STICORDI-maatregelen
STICORDI: STImuleren:
o Bevorder zelfvertrouweno Benadruk waar de leerling goed in iso Bouw vertrouwensrelatie opo Respect hebben voor problemen en ondersteunen
COmpenseren:o Aanreiken van hulpmiddeleno Algemene maatregelen
Remediëren:o Specifieke trainingo Mogelijkheden voor individuele leerkracht?o R staat ook voor Relativeren
Dispenseren:o Vrijstellingen voor taken, toetsen, …
Diagnose: Geen taak voor leerkrachten, wel signalisatie en doorverwijzing
2B. Ontwikkelingsstoornissen
8
Begrippen:
Ontwikkelingsstoornissen: Neurologische of psychische aandoening Bij kinderen of adolescenten Vormen een belemmering in de normale ontwikkeling Vb.: communicatiestoornissen, eetstoornissen,…
Soorten ontwikkelinsstoornissen:
1. ADHD
ADHD: Attention Deficit Hyperactivity Disorder Aandachtstekort met hyperactiviteit Kenmerken:
o Aandachtstekort: onvoldoende aandacht bij een taak, chaoso Hyperactiviteit: te hevig, te druk wanneer dit ongepast iso Impulsiviteit: eerst doen, dan pas nadenkeno Verhinderen functioneren o Kan gedragsstoornissen veroorzaken
Oorzaken:o Genetisch bepaald
Behandeling: Rilatine Soorten:
o Type 1: ADD: niet storend, dromerig gedrag, aandacht, chaotischo Type 2: enkel impulsiviteit en hyperactiviteit, geen aandachtsprobleemo Type 3: ADHD: aandacht+hyperactief+impulsief (komt het meest voor)
Sterke en zwakke punten bij ADHD:
Zwakke kanten Sterke kanten Moeite om aandacht erbij te
houden Lijken niet te luisteren Zijn vaak dingen kwijt Onrustig bewegen Praten vaak aan één stuk door Moeite om beurt af te
wachten Vergeetachtig
Kunnen zich op iets volledig storten Creatief Zijn niet verlegen Zijn niet snel moe bij sport en spel
Sterke en zwakke punten bij ADD:
9
Zwakke kanten Sterke kanten Verstrooid en vergeetachtig Moeite met organiseren van taken Vergeten vaak namen van mensen Hebben moeite met tafels Maken veel spellingsfouten/rekenfouten Maken veel ‘domme’ fouten ondanks goed
inzicht
Groot inlevingsvermogen Creatief en rijke fantasie Passen zich snel aan flexibel
2. Pervasieve ontwikkelingsstoornissenof autismespectrumstoornis
Persuasieve ontwikkelingstoornis: Weerslag op alle domeinen van het functioneren Levenslang verloop Soorten:
1. Syndroom van Rett2. Desintegratiestoornis van de kindertijd3. Syndroom van Asperger4. Autisme
Autisme: Pervasieve ontwikkelingsstoornis (op alle domeinen van het functioneren en
levenslang verloop) Aangeboren beperking Sensorisch probleem: andere selectie prikkels Autistisch denken: een andere manier van prikkels verwerken Autistisch gedrag: Stoornissen bij:
o Omgaan met andereno Communicatieo Verbeelding en soepel denken en handelen
Informatieverwerkingsstoornis:o Bij gewone mens:
3 stappen: waarnemen, verwerking prikkels, reactieo Bij autisme:
Blijven steken in zintuiglijke waarneming, kunnen informatie niet tot een geheel brengen (sensorische problemen + autistisch denken)Wereld is onoverzichtelijk (ze klampen zich daarom vast aan details en gewoontes)
Oorzaken:o Genetisch bepaald
Sterke en zwakke punten:Zwakke kanten Sterke kanten
10
Weinig oogcontact Verstaan lichaamstaal niet goed Nemen alles letterlijk op Kunnen moeilijk rekening houden met
de groep Zijn traag Onvoorziene situaties zijn moeilijk Snel zintuiglijk overprikkeld
Uitzonderlijk geheugen voor feiten, cijfers,data
Houden van afspraken en regels Sterk in visuele communicatie Onthouden snel moeilijke woorden Interesse voor computers Piekvaardigheden Loyaal
Aanpak ontwikkelingsstoornissen
Diagnose: Geen taak voor leerkrachten, wel signalisatie en doorverwijzing
STICORDI
3. Gender
11
Begrippen
Sekse: Biologische kenmerken die mensen onderscheiden in man en vrouw
Gender: Sociaal geconstrueerde verschillen Vrouwelijk- en mannelijkheid zijn niet aangeboren, maar gemaakt en bepaald door
mensen Verschilt van cultuur tot cultuur Verwachtingen van de samenleving naar geslacht toe (gedrag, kledij,…)
Uitgangspunten diversiteit i.v.m. gendergevoelig onderwijs
Gendergevoelig onderwijs: Je waardeert de kenmerken, de talenten van elke jongere in je klas Je begeleidt hen bij het ontwikkelen van die talenten Je benadert zo elke jongere (ongeacht jongen of meisje) Differentiatie: je onderkent hun onderlinge verschillen en begeleidt hen aansluitend bij
de vastgestelde verschillen
Gedragsrollen m.b.t. geslacht in persoonlijkheid
Socialisatie: Proces van beïnvloeding door de omgeving op de persoonlijkheidsontwikkeling van de mens
Rolmodellen: Van zodra kinderen praten, leren ze mensen indelen als mannen en vrouwen Veel belang aan gedrags- en karaktereigenschappen Activiteiten of gedragspatronen die met vrouwen of mannen verbonden worden
Geslachtsrollen
Invloed van:1. Ouders
(Meisjes langer geknuffeld, jongens sneller zelfstandig, duwen kinderen in een richting door positief of negatief te reageren op gedrag (vb. spelen met een voetbal bij jongen is goed))
2. School (Jongens moeten zelf denken, meisjes worden beloond voor stiptheid en orde, meisjes krijgen sneller hulp)
3. Leeftijdsgenoten(Machogedrag bij jongens om er bij te horen, uiterlijkheden bij meisjes)
Genderverschillen/gelijkenissen
Genderverschillen:
12
Ontwikkeling o Jongens: ontwikkelen zich fysiek en psychologisch latero Meisjes: vroeger in de puberteit
Sociale tradities en verwachtingeno Jongens: meten zich met elkaar om sociale status te verwerveno Meisjes: bij een groep horen, conformisme, schoolkwaliteiten verborgen
Omgaan met emotieso Jongens: moet flink zijn, onderdrukken gevoelenso Meisjes: goed in verbergen emoties, praten makkelijker over emoties
Communicatief vlako Jongens: directe taalo Meisjes: directe mededeling wordt vermeden, indirect taalgebruik
Herseneno Jongens: specifieke delen actief, ruimtelijk inzichto Meisjes: globaal actief, traceren emoties, meer verbaal
Zelfbeeldo Jongens: onverschilliger t.o.v. mening van andereno Meisjes: gericht op externe appreciatie
Positie leerkracht
Opletten voor selffulfilling prophecy: De verwachtingen die personen hebben ten aanzien van het gedrag of prestaties van anderen, beïnvloeden dit gedrag of deze prestaties in de verwachte richting.
Jongeren worden gestimuleerd op basis van het verschillend gedrags- en toekomstbeeld dat men voor hen uitstippelt.Van hun kant beantwoorden meisjes en jongens deze verschillende stimulering volgens de heersende verwachtingen. Rolgebonden houding en gedrag van meisjes en jongens
Tips:1. Als vrouwelijke leerkracht directer tegen jongens zijn2. Als mannelijke leerkracht minder direct taalgebruik tegen meisjes gebruiken. Eerder
suggestief taalgebruik.3. Gevarieerd taalgebruik spreekt zowel meisjes als jongens aan
Leerkracht: vrouwenberoep?
In het onderwijs meer vrouwen dan mannen, vooral in het basisonderwijsOorzaak:
Opvoeding wordt aangeleerd als vrouwenwerk School heeft vrouwelijk karakter: flauw voor jongens
Oplossing: lonen naar boven en status hoger
13
Gemengd onderwijs
Meerwaarde: Leerlingen zijn minder traditioneel in hun rolopvattingen
Kritiek: Gezond voor vrouwen?: meisjes onderdrukt in vakken zoals L.O., ICT, wetenschap,…
Aparte klassen zouden beter zijn voor hun zelfvertrouwenLeidt tot een hogere prestatiegerichtheid, want jongens werken ontmoedigend (zijn beter op ICT, sport,… -vlak
Waarom jongens meer blijven zitten?
Botsing tussen verwachtingen school en verwachtingen van de vrienden Hoe groter het conflict, hoe meer kans om te blijven zitten
14
4. Kansarmoede
Kansarmoede
Binnen de diversiteitsgedachte
Mensen die worden belemmerd in hun individuele ontplooiing. Overeenkomstig met holebi’s, allochtonen, moslims, mensen met een handicap,…
Binnen GOK
Streven naar empowerment (versterken van hun kwaliteiten en competenties)
Begrippen
Kansarmoede: Netwerk van sociale uitsluitingen, dat zich uitstrekt op meerdere gebieden van het leven van de armen
Soorten armoede:
Financiële armoede: Komt vaak samen met andere soorten armoede voor: energie-, materiële armoede,… Toch ondanks het Belgisch sociaal stelsel (kinderbijslag, werkloosheidsuitkering,…)
Zichtbaar en onzichtbaar
Zichtbare armoede: Geldgebrek, slechte huisvesting, onbetaalde rekeningen,… Wat buitenstaanders waarnemen
Onzichtbare armoede: Kunnen we niet onmiddellijk waarnemen, maar toch grote invloed op kansarmen Vb. beschadigd zelfbeeld, geen zelfvertrouwen,… Door negatieve behandeling maatschappij steeds dieper en dieper Sociaal isolement
Absoluut en relatief
Absolute armoede: Mensen kunnen niet voldoen aan hun basisbehoeftes (geen onderdak, honger,…) “De toestand van een persoon die verblijft in een zogenaamd ontwikkelingsland en die
een inkomen heeft lager dan 2 dollar per dag” Bijna geen in België, maar wel bij daklozen en sans-papiers
Relatieve armoede:
15
Wordt gemeten naar de levensstandaard van een bepaald land Wie minder dan 60% van het gemiddelde inkomen verdient, wordt beschouwd als
‘arm’
Generatiearmoede en bestaansonzekerheid
Bestaansonzekerheid: Als een tegenslag (faillissement, ziekte, ongeval,…) het gezin naar armoede duwt Risicogroep: ofwel kan het gezin zich in een generatie herstellen, ofwel valt het in de
generatiearmoede Tijdens crisisperiodes Bestaans-onzeker: inkomen te klein om menswaardig te kunnen leven
Generatiearmoede: Armoede wordt overgeërfd van de ene op de andere generatie Tollen rond in de armoederkringloop en komen daar op eigen kracht niet uit
Armoedeval: Het niet in staat zijn het netto-inkomen te verbeteren als gevolg van het bestaan van
inkomensafhankelijke regelingen Bemoeilijkt de overhang van uitkeringsafhankelijkheid naar werk Ontmoedigt het streven naar een hoger inkomen
Maatschappelijke kwetsbaarheid: Mensen uit de onderlagen van de samenleving komen in contact met de negatieve
aspecten van maatschappelijke instellingen en dus minder genieten van het positieve aanbod
Kansarme jongeren krijgen heel wat negatieve opmerkingen en worden vaak gestraft, waardoor ze onder andere minder van het positief onderwijsaanbod profiteren
Pygmalion-effect: De verwachtingen van leerkrachten omtrent hun leerlingen kan het gedrag van beide
partijen zodanig kan beïnvloeden dat de verwachtingen zichzelf gaan bevestigen (selffulfilling prophecy)
16
Vicieuze cirkel/ kringloop van armoede
Problemen bij kansarmoede beïnvloeden elkaar.
Kansarmoede in België 7% van de bevolking wordt getroffen door langdurige inkomensarmoede 15% leeft met een verhoogd armoederisico Wallonië meer armoederisico dan Vlaanderen Armoederisico bij:
o Stedelingeno Vrouweno Alleenstaandeno Eenoudergezinnen met afhankelijke kindereno Werklozen
Lage opleiding = hoger armoederisico
17
Onvoldoende inkomen
ongezonde en eentonige voeding
slechte en ongezonde huisvesting
vaak ziekgezinnen met problemen
weinig en/of geen aangepast
onderwijs
Geen, gevaarlijk of
minderwaardig werk
Belevingswereld van generatiearmen:
Kenmerken:1. Kwestie van overleven: enige doel is overleven2. Verstoorde of gebroken hechtingsrelaties: vaak familiebreuken3. Tekort aan basisveiligheid: onzekerheden,veel verhuizen,…4. Amper inspraak: gevoel van machteloosheid5. Terugtrekkingsbeweging: voelen zich niet aanvaard6. Negatief zelfbeeld en schuldgevoelens: slecht imago
Missing link tussen kansarmen en kansrijken
5 kloven:1. Structurele- en participatiekloof: omgaan met de maatschappij2. Gevoelskloof: minderwaardigheidsgevoel3. Kenniskloof: niet bewust zijn van zijn/haar rechten4. Vaardigheidskloof: analfabetisme5. Krachtenkloof: goed met een situatie kunnen omgaan
Invloed kansarmoede op school
Compensatieprogramma’s: School is neutraal, maar draagt stempel van middenklasse Denken vanuit stereotypen en brandmerken lagere klassen
Verklaringsmodel voor maatschappelijke problemen:
Individueel schuldmodel: De schuld van de armoede ligt bij de arme “Ze zijn arm omdat ze dom, lui, onverantwoordelijk,… zijn”
Individueel ongevallenmodel: Onderscheid tussen degenen die bewust en onbewust in de problemen zijn geraakt Samenleving komt enkel tussen als armoede door externe factoren is veroorzaakt Vb.: ziekte, handicap, overlijden, faillissement, … Maatschappij zal hen ondersteuning, geld, voedselpakketten, … geven
Maatschappelijk schuldmodel: Enkel in de verzorgingsstaat Niet alleen het individu is verantwoordelijk, maar ook de maatschappij Vb.: sluiten van fabrieken, economische crisis, oorlog,…
Maatschappelijk ongevallenmodel:
18
Maatschappij (re)produceert armoede In de maatschappij steeds achterblijvers
Achterstelling van generatiearmen op vlak van onderwijs
Ongelijke kansen:1. Menselijk kapitaal (kennis, vaardigheden, fysieke capaciteiten, gezondheid,…)2. Materieel kapitaal (bezit, financieel kapitaal, …)3. Sociaal kapitaal (maatschappelijk diensten, netwerken,…)4. Cultureel kapitaal (thuistaal, religie, …)
Ongelijke behandeling:1. Streaming (kinderen beoordelen op sociale afkomst, watervalsysteem, …)2. Pygmalion-effect (selffulfilling prophecy bij leerkracht)3. Theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid (kansarmen meer benadeeld op
school)4. Mattheüseffect (aandacht gaat naar beste leerlingen)5. Vertekende verwachtingen op basis van foutief geïnterpreteerd gedrag (culturele kloof
tussen school en thuismilieu)
Ongelijke output
Rol van het onderwijs
Gelijke kansen (kosteloosheid van het onderwijs) Gelijke behandeling
o Betere communicatieo Kloof dichten (oudercontacten)o Een positieve binding ontwikkeleno Krachtig en stimulerend talenbeleid (lkr passen taal aan aan leerlingen)o Grondige pedagogische en curriculumhervormingeno Grondige bijsturing lerarenopleiding
Gelijke uitkomsten:o Talentenverhaalo Streven naar comprehensief onderwijso Streven naar meer ondersteuningo Streven naar emancipatorisch onderwijs
19
5. Het GOK-decreet
Krachtlijnen van het GOK-decreet:
1. Inschrijvingsrecht
Een ouder kan zijn kind inschrijven in de school en/of vestigingsplaats van zijn keuze
Voorwaarden:a. Het kind moet aan de toelatingsvoorwaarden voldoen (instapleeftijd, geslaagd
in vorige jaar, …)b. De ouder moet instemmen met het pedagogische project en het
schoolreglement
De school kan een kind weigeren als: Er een veiligheidsprobleem is Hij definitief is uitgesloten door een tuchtsanctie
Gevolg: School moet de ouders een schriftelijk gemotiveerde brief sturen en LOP verwittigen Als ouders niet akkoord gaan, wordt de Commissie inzake Leerlingenrechten
ingeschakeld
Doorverwijzingen als: De leerling specifiek onderwijs, verzorging of therapie nodig heeft In de regio van de school er een onevenwicht is tussen Nederlandstalige en
anderstalige leerlingengroepen
2. Het Lokaal Overleplatform (LOP) en de Commissie inzake Leerlingenrechten
LOP
Lokaal Overlegplatform Belangrijke rol bij het uitvoeren van het inschrijvingsrecht Verzameling alle onderwijsverstrekkers in een gemeente of regio Functies:
1. Onderzoeksopdracht (lokale situatie GOK in beeld brengen)2. Adviesopdracht (stuwende kracht bij veranderingen en evoluties)3. Bemiddelende opdracht (bij doorverwijzing leerling)4. Ondersteunende opdracht (hulp bij inschrijvingsrecht)
Commissie inzake leerlingenrechten
Belangrijke rol bij het uitvoeren van het inschrijvingsrecht 6 leden Ouders kunnen bij Commissie terecht bij betwisting weigering kind en men klacht wil
indienen
20
3. Het geïntegreerd ondersteuningsaanbod
Aanbod laat de school toe een zorgbrede werking te ontwikkelen Gericht op kansarme kinderen, maar alle kinderen plukken de vruchten
Wat Ondersteuning voor kinderen met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden en kinderen
die dreigen achterop te geraken
Gelijke kansenindicatoren:1. De ouders behoren tot de trekkende bevolking2. De moeder is niet in het bezit van een diploma secundair onderwijs3. De leerling wordt tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband
opgenomen 4. Het gezin ontvangt een of meerdere schooltoelagen5. De thuistaal is niet het Nederlands
CLB
Centrum voor Leerlingenbegeleiding Functies
o Schoolondersteuning o Ondersteuning van de ouderso Ondersteuning van de leerlingeno Netwerkvorming (samenwerking CLB en andere organisaties en het LOP)
21
6. Leerlingenbegeleiding
Leerlingenbegeleiding
Binnen de diversiteitsgedachte en gelijkekansenbeleid:
Leerlingenbegeleiding richt zich naar elke leerling, niet enkel de probleemleerlingen. Er wordt niet enkel gestreefd naar het voorkomen van problemen, men tracht ook factoren te bevorderen die een gunstige ontplooiing in de hand werken.
Omschrijving:
Het geheel van activiteiten die vanuit de school ondernomen worden teneinde de jongeren te begeleiden in hun persoonlijke, sociale en culturele ontplooiing.
Geïntegreerde leerlingenbegeleiding: Ten aanzien van elke leerling Ten aanzien van de gehele persoon Iedereen is betrokken (persoons-, groeps- of structuurgericht) Binnen verschillende tijdsperspectieven (preventief, curatief) Het betekent een taakverruiming van de leerkracht Minst ingrijpende interventie inzetten (offensief of defensief)
= Subsidiariteitsprincipe
22
Domeinen van leerlingenbegeleiding:
1. Studiebegeleiding (leren leren)
Leraar: Niet wat moeten de leerlingen leren, maar hoe de leerlingen graag en zelfstandig laten leren
Studiebegeleiding richt zich op het ondersteunen en ontwikkelen van goede cognitieve, affectieve en metacognitieve strategieën
2. Socio-economische begeleiding (leren leven)
Jongeren helpen opgroeien in een samenleving die aan een sneltempo doorraast, vlug evolueert en zeer prestatiegericht is.
3. Gezondheidsbevordering (leren leven)
Leerlingen informeren over een gezonde levensstijl.
4. Schoolloopbaanbegeleiding (leren kiezen)
De leerlingen helpen met hun studiekeuze
Uitgangspunten bij schoolloopbaanbegeleiding:o Procesmatige aanpako Ouders en kind worden betrokken bij het proceso Einddoel: leerlingen zelfstandig en goed overwogen een studiekeuze laten
maken
Begeleidingsinhouden:o Kiezen (vaardigheid die wordt aangeleerd)o Zelfconceptverheldering (leerlingen laten reflecteren)o Horizonverruiming (verkenning van de beroepenwereld, structuur van SO)o Loopbaancompetentie (Hoe kan ik worden wat ik wil worden?)
Rol klassenraad: verzamelen:o Psychosociale gegevens over de leerlingo Vroegere studies en studieresultaten van de leerling en actuele leerresultateno Informatie van het CLBo Informatie uit gesprekken tussen ouders en leerlingen
Betrekken van ouders (Oudercontact)
Schoolloopbaanbegeleiding en de vakoverschreidende eindtermeno Eerste graado Tweede en derde graad
23
Vierlijnenmodel
24
Hoe kleiner de afstand met de leerling, hoe sterker het persoonlijk contact met de leerling. Naarmate de afstand toeneemt, groeit de specialisatie van de hulpverlener/begeleider.
Actoren in het proces:
De nulde lijn De leerling en medeleerlingen: vb. meter/peter, vertrouwensleerling, jojo,… Schoolintern leefniveau
De eerste lijn De leraar: vb. klassenleraar, leerkracht - lesgever Schoolintern leerniveau
De tweede lijn Personen in de school gespecialiseerd in het hulp bieden Vb. leerlingenbegeleider, groene leerkracht, klassenraad Schoolintern contextniveau
De derde lijn Gespecialiseerde schoolexterne diensten (ambulant of residentieel) Gezondheidszorg, alcoholisme, logopedie, jeugdrechtbank,… Schoolextern contextniveau
Overgang van tweede naar derde lijn: CLB
CLB: door de overheid gefinancierd Elke school is verplicht samen te werken met een CLB (beleidsplan of
beleidscontract) Gericht naar: leerlingen, ouders, leerkracht en schooldirecties Biedt: informatie, hulp en begeleiding (o.a. welbevinden van de leerkracht) Draaischijf bij contacten tussen de leerling, de ouders, de school en de welzijns- en
gezondheidsinstellingen. Kunnen ook nog verder doorverwijzen (derde lijn) Actief op verschillende domeinen:
• Leren en studeren• Schoolloopbaan• Preventieve gezondheidszorg• Sociaal-emotionele ontwikkeling
25
Hulpmiddelen bij leerlingenbegeleiding
Schoolwerkplan (SWP) Instrument voor uitwerking geïntegreerde begeleiding Leerlingenbegeleiding: aangeven doel, doelgroep, begeleidingsmaatregelen
(preventief/curatief), door wie en wanneer Beheerd door de cel leerlingenbegeleiding Wordt jaarlijks geëvalueerd
Documenten ter opvolging van de leerling Leerlingendossier (relevante informatie over de studieloopbaan) Leerlingvolgsysteem (functieontwikkeling) Handelingsplan (concreet opgesteld plan voor een specifieke leerling met betrekking
tot een specifieke problematiek)
Leerlingenbegeleiding: tussen thuis en school
Dynamische driehoek
Kernbegrip: Loyaliteit Tussen ouder en kind: verticale/existentiële loyaliteit (bloedband) Tussen partners, collega’s, vrienden: horizontale/verworven loyaliteit
Contextuele leerlingenbegeleiding
Kenmerken: Contextuele theorie of loyaliteitstheorie Nagy Kernbegrip= loyaliteit Verticale loyaliteit en existentiële loyaliteit Horizontale loyaliteit en verworven loyaliteit Balans van geven en ontvangen
26
Kind
DerdenOuders
7. Leerzorg
Maatschappelijke ontwikkelingen rond zorg aan leerlingen met speciale noden
Zoeken naar manieren, technieken en hulpmiddelen om aan die kinderen een gepast aanbod te bieden
Streven naar een school die goed onderwijs wil verstrekken aan alle leerlingen Vroeger: deficitgedachte (focus op de gebreken) Nu: empowerment (versterken mogelijkheden) Participatiegedachte: handicap is niet uitsluitend het probleem van het individu, maar
ook van de omgeving die er niet in slaagt de persoon met een handicap optimaal te laten functioneren en participeren
Aspecten van een handicap:1. Primaire handicap (objectief constateerbaar, het tekort of defect)
a. Mentaalb. Psychischc. Fysisch of motorischd. Sensorisch
2. Secundaire handicap (de mate waarin de omgeving het mensen met een primaire handicap mogelijk maakt zich te integreren
3. Tertiaire handicap (de wijze waarop de mens met zijn handicap omspringt, bewustzijn)
Handicap: Elk langdurig participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.
27
BuSO
Opdracht van het Buitengewoon Onderwijs De mogelijkheden van de leerling optimaal aanspreken en in ontwikkeling brengen om
de totale persoonlijkheid zo evenwichtig mogelijk te ontplooien Voorbereiding op integratie of re-integratie
Structuur Buitengewoon Onderwijs Vlaanderen
Buitengewoon Secundair Onderwijs (BuSO): jongeren van 13-21 jaar1. Type 1: licht mentale handicap2. Type 2: matige tot ernstige mentale handicap3. Type 3: ernstige emotionele en gedragsproblemen4. Type 4: lichamelijke handicap5. Type 5: zieke leerlingen6. Type 6: visuele handicap7. Type 7: auditieve handicap8. Type 8: ernstige leerstoornis (enkel in lagere school)
4 opleidingsvormen BuSO:
1. Opleidingsvorm 1
Doel: Algemene en sociale vorming met als doel integratie in een beschermd milieuTypes: 2, 3, 4, 6 en 7Organisatie: minstens 4 leerjaren, wordt individueel bekekenAttest: Attest van gevolgd onderwijs wordt
2. Opleidingsvorm 2
Doel: Algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming: integratie in beschermd milieuTypes: 2, 3, 4, 6 en 7 Organisatie: 2 fasen van ten minste 2 leerjaren, eerste 2: algemene vorming, 2 laatste beroepsAttest:Attest van gevolgd onderwijs
3. Opleidingsvorm 3
Doel: ASV en BGV met oog op integratie in een gewoon leef- en arbeidsmilieu Types: 1, 3, 4, 6 en 7Organisatie: BuBSO, 5 leerjaren over 3 fasen: 1 observatie (1j), 2 polyvalente (2j), 3 kwalificatie (2j)Attest: kwalificatiegetuigschrift
28
4. Opleidingsvorm 4
Doel: voorbereiden op studies van het hoger onderwijs en op hun integratie in het actieve levenTypes: 3, 4, 5, 6 en 7Organisatie: Secundair onderwijsAttest: Getuigschrift secundair onderwijs
Toelatingsvoorwaarden BuSO:
Attest dat wijst op de wenselijkheid van de inschrijving in het BuSO, gemaakt door het CLB
Pedagogische eenheden
Klasgroepen moeten volgens een bepaald criterium zo evenwichtig mogelijk samengesteld zijn (max. 10-14 lln)
Individueel handelingsplan
Achtergrondgegevens van de leerling Pedagogisch-didactische beginsituatie Geïndividualiseerd curriculum
o Ontwikkelingsdoelen worden per leerling geselecteerd
Kritiek op BuSO Parallel onderwijssysteem (kinderen leven in een beschermde wereld) Kinderen krijgen geen zelfbeschikking en volwaardige participatie Typologie ontoereikend: geen type voor meervoudige handicaps, geen type voor
sommige handicaps (autisme) Spreiding scholen is niet evenwichtig
29
GON / Geïntegreerd Onderwijs
Kritiek op BuSO: jongeren met handicap worden niet opgenomen in het gewone onderwijs
GON: Samenwerkingsvorm tussen gewoon en BuSO-onderwijs Doel: leerlingen met een handicap/leerstoornis en opvoedingsmoeilijkheden lessen of
activiteiten te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs met de hulp van een BuSO-school
Integratie: de leerling krijgt van thuis of vanuit het gewoon onderwijs GON-ondersteunig
Re-integratie: de leerling heeft minstens 9 maanden voltijds BuSO gevolgd Voorwaarden hoger onderwijs: attest BuSO-onderwijs
Actoren GON De gastschool (gewoon onderwijs) CLB (van gastschool, leerling van nabij volgen) Dienstverlenende school (BuSO-school) Ouders/Voogden (verstrekken nuttige info)
Kritiek op GON
Leerlingen met een verstandelijke handicap worden uitgesloten Beperkte ondersteuning voor leerlingen met gedrags- en/of emotionele problemen of
met leerstoornissen Duur begeleiding niet aangepast aan de noden Vaak alleen kindgericht GON-begeleiders met te weinig De integratietoelage is ontoereikend
30
Inclusief onderwijs
Historische achtergrond inclusie
1994: The Salamanca statement Ieder kind heeft fundamenteel recht op onderwijs op acceptabel niveau Ieder kind heeft unieke eigenschappen, interesses, mogelijkheden,… Opleidingen moeten rekening houden met deze eigenschappen,… Iedereen met speciale onderwijsbehoeften moeten toegang hebben tot reguliere
scholen welke hen opnemen in een kindgericht pedagogisch klimaat dat in staat is aan hun behoeften tegemoet te komen
Inclusief onderwijs
Laat een kind met speciale noden les volgen in het gewone onderwijs Inclusie: “ingesloten zijn, erbij horen”: Diversiteit wordt de norm Uitgangspunten:
Alle leerlingen zijn welkom Vindt plaats in een omgeving waar vooral mensen zonder beperking
vertoeven Er wordt gedifferentieerd en geïndividualiseerd Team achter elk kind Regelmatig overleg tussen ouders, leerkracht, ondersteuners,
therapeuten, … Evenwicht zoeken tussen schools leren en socio-emotionele
ontwikkeling Ouders zijn verantwoordelijk voor de schoolkeuze van hun kind
Voor- en nadelen
Voordelen: Iedereen heeft recht om deel te nemen aan de maatschappij Leerprestaties kinderen met een beperking gaan er op vooruit Alle kinderen krijgen een belangrijke stimulans in hun sociale ontwikkeling Beter voor zelfvertrouwen kind met beperking Kinderen kunnen in een gewone omgeving school lopen
Nadelen: Scholen hebben onvoldoende tijd, middelen en expertise om tegemoet te komen aan
leerlingen met een extra zorg In sommige gevallen is de impact op de klas zo groot dat inclusie niet mogelijk is Faalangst, in BuSO minder prestatiedruk
31
Leerzorgkader
Actuele ontwikkelingen
Ontwikkeling leerzorg vertraagt doordat Frank Vandenbroucke vervangen werd door Pascal Smet.
Aspecten
Het huidige, bestaande zorgaanbod in het Gewoon en het Buitengewoon Onderwijs in één kader plaatsen
Clusters1. Geen beperkingen2. Leerbeperkingen (vb. dyslexie)3. Functiebeperkingen (vb. doof)4. Sociale beperkingen (vb. autisme)
Zorgniveau’s1. Gemeenschappelijk curriculum (elke leerling haalt een diploma/getuigschrift)2. Iedereen gewone curriculum, school moet compenseren en/of dispenseren3. Elke leerling krijgt individueel curriculum4. Blijvende nood aan gespecialiseerde therapie en verzorging
Selectie door CLB
32
8. Differentiatie
Differentiatie
Definitie: Leerstof wordt op maat van elke leerling gegeven Alle maatregelen die genomen worden in het onderwijs en waarmee tegemoet
gekomen wordt aan deze uiteenlopende capaciteiten en voorkeuren van leerlingen
Belang: leerlingen met voor- of achterstand geboeid houden
Differentiatie op: Macroniveau: Tussen scholen Mesoniveau: Tussen afdelingen en klassen binnen eenzelfde school Microniveau: Binnen de klas
Vb.:Institutionele differentiatie vb. ASO, BSO, … (verschillende onderwijsvormen)
Interklassikale differentiatie vb. Moderne of klassieke talen in ASO streaming à opdeling in prestatieniveau voor alle vakken (ASO,BSO, TSO)setting à opdeling in prestatieniveau per vak
Binnenklasdifferentiatie: Leerstof aanpassen aan de individuele leerling
Onderwijssociologische visies
1. Meritocratische visie
Levenskansen moeten verworven worden door individuele prestaties en mogen niet afhankelijk zijn van sociale, erfelijke afkomst.
Onderwijs is het belangrijkste middel om deze kansen rechtvaardig te verdedigen Opdeling in ASO, TSO,… biedt de leerlingen de kans om een opleiding te kiezen
waarbij hun individuele aanleg maximaal ontplooit wordt, ongeacht hun sociale afkomst (klopt niet in realiteit)
2. Egalitaire visie
Men wil bij alle leerlingen een bepaald basisniveau halen, zodat ze iedere verdere opleiding kunnen volgen.
Men is uit op een grotere homogeniteit, maar dan binnen de groep.
3. Naturalistische visie
33
Gelijke kansen door vrijheid van ontplooiing Het onderwijs heeft als taak de verschillende en gelijkwaardige talenten op te sporen
en tot ontwikkeling te brengen. De ontwikkeling van de totale persoonlijkheid staat voorop Men zorgt voor een zo breed mogelijk onderwijs- en vormingsaanbod
Differentiatiemodellen
1. Mastery learning of beheersingsleren
Bijna alle leerlingen kunnen de leerstof van het (basis)-onderwijs beheersen, als ze maar genoeg tijd krijgen om zich die leerstof eigen te maken.Focus op zwakke leerlingen
PRAKTISCH: Opdeling van leerstof in leereenheden Klassikale instructie Beheersingstoets Zwakke groep krijgt extra uitleg, sterke groep helpt zwakke groep
2. BHV-model of het Basis-, Herhalings-, Verrijkingsstofmodel
Alle leerlingen moeten de basisstof beheersen. Goede leerlingen kunnen daarnaast extra doelen bereiken.
PRAKTISCH: Klassikale verwerking van basisstof D-toets Zwakke groep à herhalingsstof Sterke groep à verrijkingsstof (verbreding/verdieping)
3. Het projectmodel
Geen basisleerstof, wel keuzeprogramma in overeenstemming met mogelijkheden en interesses
PRAKTISCH: In een gemeenschappelijk basisprogramma worden de verschillende keuzes
voorgesteld Rond de verschillende onderwerpen zijn een aantal groepsopdrachten uitgewerkt. Gemeenschappelijke afronding van het onderwerp
34
4. Niveaugroepen (setting)
Ongelijkheid in prestatieniveau tussen leerlingen wordt (nog meer) geaccepteerd.
PRAKTISCH: Toetsen Onderwijs vindt plaats in kleine groepjes die een gelijk prestatieniveau hebben. Per groep verschilt instructie, leerstofaanbod, verwerking en tempo. Niet klassikaal
5. Vrije tempo-werkwijze
Niet prestatieniveau is uitgangspunt, wel het tempo waarin de leerstof wordt verwerkt
PRAKTISCH: Leerlingen starten met dezelfde leerstof Goede leerlingen bereiken meer in zelfde tijd dan zwakke Leerkracht geeft per leerling instructie en bepaalt de passende leerstof. (Zware
belasting voor leerkracht)
6. Contractwerk
Zelfwerkzaamheidsvorm Elke leerling krijgt een zelfde of een individueel aangepast activiteitenpakket voor een
bepaalde periode Wordt formeel vastgelegd
PRAKTISCH : Afwisseling van werkvormen Duo-, groeps- en individuele taken Verplichte taken/ keuzetaken
7. Hoekenwerk
Zelfwerkzaamheidsvorm Sommige opdrachten worden uitgevoerd op een bepaalde plaats (hoek), omdat daar
het nodige materiaal of de nodige apparatuur is
PRAKTISCH: Computertaak Knip- en plakoefeningen
9. Deontologie van de leerkracht
35
Deontologie
voordelen nadelen• Concrete formulering van Rechten en
plichten • Sanctioneerbaarheid• Verantwoording t.o.v. lln., ouders,
professionele organisatie, overheid • Maatschappelijke profilering beroep• Bescherming voor leerlingen en
studenten
• Statisch en uniform• Simplificatie van de complexe
werkelijkheid• Juridisering• Belangen van leerkracht ipv die van de
leerlingen• Ethische reflectie en bezinning verdwijnt
Deontologische plichten va de leraar: Professionele standaard (functionele gehelen beroepsprofiel) Ethische code Gedragscode Pacten (non-discriminatiepact)
Onderwijsdeontologie is dus een geheel van deontologische verplichtingen die de grenzen van de professionele autonomie afbakenen.
Regelgeving Internationale afspraken en Europese regelgeving
Bv. Universele verklaring van de rechten van de mens en van het kind, Bologna-decreet
Belgische, Vlaamse regelgeving Bv. Strafwetboek, onderwijsdecreten o.a. rechtspositie van personeelsleden, GOK-decreet, Mozaïekdecreet Eindtermen en ontwikkelingsdoelen
Netgebonden regelgeving o.a. vertaald in het schoolreglement: orde- en tuchtreglement, studiereglement Leerplannen (met de eindtermen verwerkt), APR-documenten
Schoolgebonden regelgeving Bv. pedagogische project, arbeidsreglement, schoolreglement
36
Het decreet rechtspositie (21 maart 1991): Verboden en/of onverenigbaar met lerarenberoep:
De personeelsleden moeten het belang behartigen van het onderwijs De personeelsleden vervullen de taken die hun worden opgedragen De personeelsleden moeten zich op een correcte wijze gedragen De personeelsleden mogen hun gezag niet aanwenden voor politieke of commerciële
doeleinden De personeelsleden mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder
voorafgaande toestemming van de rechtstreekse hiërarchische overheid De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren De personeelsleden moeten hun verplichtingen naleven
Leraar als ambtsgeheimhouder/beroepsgeheimhouder
Ambtgeheimhouder ≠ beroepsgeheimhouder:Men gaat er van uit dat de informatie waarover leerkrachten beschikken hen in veel gevallen ‘niet ten persoonlijke titel’ (zoals dokter - patiënt) is meegedeeld, maar wel in het kader van hun ambt, nl. als participant in het onderwijsgebeuren op de school. Dit maakt dat leraren als dragen van het ambtsgeheim zich niet kunnen beroepen op zwijgrecht t.o.v. hun hiërarchische meerderen en/of ambtsgenoten. Tegenover derden hebben ze wel zwijgplicht
Geen zwijgrecht t.o.v. hiërarchische meerderen en/of t.a.v. ambtsgenoten (gedeeld ambtsgeheim)
Zwijgplicht t.o.v. derden (andere collega’s die geen lesgeven aan …, andere leerlingen, buitenstaanders,…)
Ambtsgeheim mag doorbroken worden om zichzelf te verdedigen
Spreekrecht bij een getuigenis voor een rechter
Geen spreekrecht bij verhoor door politie
Spreekplicht (= meldingsplicht): bij een misdaad of een wanbedrijf bij een noodtoestand(schuldig verzuim!)
Gedeeld ambtsgeheim: met collega’s, directie, CLB, enz.
37
Juridische aansprakelijkheid
Onderwijspersoneelsleden kunnen aansprakelijk/verantwoordelijk gesteld worden op vier verschillende juridische vlakken:
1. Burgerlijke aansprakelijkheid Een persoonlijke fout, waardoor schade werd berokkend aan een ander Vb.: Tijdens je les verwondt een leerling een medeleerling
2. Strafrechtelijke aansprakelijkheid Daden die een inbreuk zijn op het voor iedereen geldende strafwetboek Vb.: Je geeft een collega enkele gerichte vuistslagen
3. Disciplinaire aansprakelijkheid Je overtreedt bepaalde regels die je geaccepteerd hebt wanneer je aangenomen
bent Vb.: je maakt de directeur in het openbaar belachelijk
4. Contractuele aansprakelijkheid Niet of slecht uitvoeren van het contract (aanwervingscontract,
arbeidsreglement) dat je met de IM hebt afgesloten Vb.: Leerkracht komt bijna elke dag te laat
Aansprakelijkheid
Algemene burgerlijke aansprakelijkheid
Geldt voor elke fysieke en rechtspersoon die een fout begaat waardoor schade wordt berokkend aan een ander (slachtoffer)
Slachtoffer beroept zich op BA, moet bewijzen dat er 3 voorwaarden vervuld zijn:o er moet een persoonlijke fout zijno er moet schade zijno er moet een oorzakelijk verband zijn tussen fout en schade
Specifieke burgerlijke aansprakelijkheid
Het gaat hier om de aansprakelijkheid van een personeelslid voor daden van anderen, nl. lln. die onder zijn toezicht staan
3 +2 voorwaarden:o er moet een persoonlijke fout zijno er moet schade zijno er moet een oorzakelijk verband zijn tussen fout en schade
+o de fout is begaan door een leerlingo foutieve daad gebeurde terwijl de leerling onder toezicht van de leerkracht
stond
38
Algemene richtlijnen rond toezicht
Toezicht moet actief en aandachtig worden uitgeoefend. De personeelsleden stellen zich zodanig op dat ze gezamenlijk een globaal overzicht over de groep uitoefenen. De leerlingengroep moet een goed aaneensluitend en als dusdanig herkenbaar geheel vormen.
39