rommelen in stijl: steenuilen op het erf
DESCRIPTION
De waarde van biotoopelementen voor de aanwezigheid van steenuilen (Athena noctua)TRANSCRIPT
6
Eindrapport
Steenuilen op het erf
De waarde van biotoopelementen voor de aanwezigheid van
steenuilen (Athena noctua)
HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen
Onderwijsboulevard 221
Postbus 90108
5200 MA ’s-Hertogenbosch
Telefoon: (088) 890 36 37
Documenttitel: Steenuilen op het erf: De waarde van biotoopelementen voor de
aanwezigheid van steenuilen (Athena noctua)
Projectcode: 7356BRL4
Opdrachtgever:
Contactpersoon: Jochem Sloothaak
Projectbegeleiders: Karin van Dueren den Hollander
Margje Voeten
Projectteam: Martijn Disco
Tom den Otter
Marjolein Smolders
Foto voorpagina: Michel Verhoeven
Plaats: ‘s-Hertogenbosch
Datum: 8 juli 2014
Voorwoord
De afgelopen zes maanden zijn wij actief geweest met het inventariseren van het leefgebied van de
steenuil. Dankzij de vele erfbezoeken en de enthousiaste vrijwilligers van de Brabantse
uilenbescherming hebben we erg veel geleerd en vele gezellige dagen ‘in het veld’ beleefd.
Het was een unieke en mooie ervaring om zoveel verschillende erven te mogen bezoeken, maar
minstens zo mooi waren de ervaringen met de betrokken gastgevers en uilenbeschermers. Zo
hebben we vaak koffie of thee aangeboden gekregen, waarbij rond de tafel altijd mooie verhalen en
ervaringen verteld werden. Een aantal van de leukste en grappigste uitspraken die hierbij gedaan
werden hebben we als quotes toegevoegd aan dit verslag. We hopen dat dit verslag u op zowel
informatief als vermakelijk gebied bevalt.
Fotograaf: Jochem Sloothaak Fotograaf: Jan Timmers
Dankwoord Vanwege de grote betrokkenheid en hulp, willen we alle mensen en organisaties bedanken die ons
hebben geholpen bij het uitvoeren van ons onderzoek en het verwezenlijken van dit verslag. In het
bijzonder danken we de gastgevers, want zonder toegang op hun erven was dit onderzoek niet
mogelijk geweest. Ook willen we alle Brabantse uilenwerkgroepen en met name de volgende
beschermers bedanken voor hun hulp en voor alles wat ze ons geleerd hebben over de steenuil:
Maria van Amstel Harry Fiolet Sietske van Maren Wil de Veer
Rob Boesten Leo van Gerwen John Opdam Thieu Verharen
Rinus van den Boomen Addy van der Heijden Rinus Punt Antoon Verhoeven
Leo Daanen Arie van de Herik Maaike Riemslag Martin Vink
Eric van Dijk Rien van den Hurk Ben Selten Mari de Wit
Anita van Dooren Martin van Leest Adri Staals Jo van Zanten
Tiny van den Elsen Dennis Maas Jan Timmers
Verder willen we graag Jochem Sloothaak en de andere medewerkers van het Coördinatiepunt
Landschapsbeheer bij Brabants Landschap bedanken voor de opdracht, medewerking en de data die
we van hen hebben gekregen. Tenslotte bedanken we ook de begeleiders van de HAS Hogeschool.
Dit zijn Karin van Dueren-Den Hollander, Margje Voeten. De overige docenten die ons op een andere
manier ondersteund hebben zoals Osama Almalik en Geert Peeters willen we bij deze ook graag
bedanken.
Foto: Coördinatiepunt Landschapsbeheer:
Kleinschalige natuurontwikkeling voor een optimaal steenuilbiotoop
Fotograaf: Marco Renes
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................................
Dankwoord ................................................................................................................................................
Samenvatting ........................................................................................................................................... 6
1. Inleiding ........................................................................................................................................... 7
2. Materiaal en methode..................................................................................................................... 9
2.1. Onderzoeklocaties ................................................................................................................... 9
2.2. Classificatie van biotoopelementen en erven ....................................................................... 11
2.2.1. Erfclassificatie ................................................................................................................ 11
2.2.2. De drie beste erven en het ideale erf ............................................................................ 11
2.2.3. Effecten van de reeds uitgevoerde maatregelen .......................................................... 12
2.3. Dataverwerking ..................................................................................................................... 12
2.3.1. Geografisch informatiesysteem .................................................................................... 12
3. Resultaten ..................................................................................................................................... 14
3.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces ............................................................................... 14
3.2 Classificatie erven ........................................................................................................................ 34
3.3 Meest geschikte erven ................................................................................................................ 35
3.4 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (ArcGIS kaarten) ................................... 35
4. Discussie ........................................................................................................................................ 36
4.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces ............................................................................... 36
4.2 Classificatie erven ........................................................................................................................ 39
4.3 De drie beste erven ..................................................................................................................... 40
4.4 Het ideale biotoop ....................................................................................................................... 43
4.5 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (GIS kaarten) ........................................ 45
4.6 Effectiviteit van de reeds uitgevoerde maatregelen ................................................................... 45
5. Conclusie ....................................................................................................................................... 46
5.1. Aanbevelingen ....................................................................................................................... 46
5.1.1 Inrichting van een steenuilenerf .......................................................................................... 46
5.1.2 Vervolgonderzoek................................................................................................................ 46
6. Literatuur ....................................................................................................................................... 47
Bijlage 1. De erfscan .......................................................................................................................... 50
Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen ..................................................................................... 65
Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven ............................................................................ 69
Bijlage 4 ArcGis kaarten ..................................................................................................................... 70
6
Samenvatting De steenuil (Athene noctua) is een uil die beschouwd wordt als het icoon van het kleinschalige
boerenland. Echter door intensivering en ruilverkaveling is de steenuil ernstig in aantal afgenomen.
Vooral omdat de steenuilen zich zelden verder dan 150 meter van de nestkast begeven, wat hun
leefgebied kwetsbaar maakt. Om advies te kunnen geven aan erfeigenaren met steenuilennestkasten
(gastgevers) is het van belang de biotoopelementen in de nabije omgeving te bestuderen. Dit is
onderzocht door biotoopelementen te inventariseren op 77 erven in Noord-Brabant. De erven zijn
onderverdeeld in drie categorieën. Ten eerste erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is
waargenomen met broedsucces, ten tweede erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is
waargenomen zonder uitvliegende jongen en ten derde erven waar de laatste jaren nooit steenuilen
zijn waargenomen, maar waar wel succesvolle broedgevallen binnen de uitvliegradius (<2km)
voorkomen. Met behulp van een erfscan zijn de aanwezige biotoopelementen/structuren die
bijdragen aan voedselaanbod, veiligheid en/of broedgelegenheid voor de steenuilen
geïnventariseerd. Aangezien de erfscan beperkt door uilenwerkgroepen gebruikt wordt, is deze scan
gedurende dit project kritisch getest op gebruiksgemak. Een ander onderdeel van dit project is het
onderzoek naar biotoopelementen die in voorgaande jaren aangelegd of verbeterd zijn op erven en
of deze geleid hebben tot de terugkeer of vestiging van steenuilen op het desbetreffende erf.
De biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moesbloemtuin en organische stapel zijn
significant negatief gecorreleerd aan het broedsucces. Daarentegen zijn de biotoopelementen
wegverkeer, bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en solitaire bomen significant positief
gecorreleerd aan het broedsucces. Gebleken is dat wanneer een erf geschikt lijkt te zijn en er een
broedgeval binnen twee kilometer van het erf aanwezig is, dit nog geen garantie geeft op vestiging
van de steenuil of goed broedsucces zal hebben. Andersom gezien kan de steenuil het ook goed
doen op een erf wat in eerste instantie ongeschikt lijkt. Denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van
een muizenplaag. Hoewel er een perfect biotoop bestaat betekent dit niet per definitie dat een goed
biotoop perfect moet zijn om een goed broedsucces bij steenuilen te garanderen. Daarentegen
betekent het ook niet dat een biotoop met de juiste biotoopelementen per definitie bezet wordt
door de steenuil. Wel kan gezegd worden dat het perfecte biotoop een grote variatie aan
kleinschalige biotoopelementen bevat en vaak rommelig is.
Uit het onderzoek naar de effectiviteit van het aanleggen of aanpassen van biotoopelementen ten
behoeve van het broedsucces is gebleken dat de beschikbare data van het broedsucces over zes jaar
ontoereikend is om een realistische uitspraak over de effectiviteit te kunnen doen. Voor de
effectiviteitsbepaling wordt aangeraden om een periode van minimaal vijftien jaar aan te houden,
waarvan de broedgegevens en aanpassingen aan het biotoop bekend zijn. Deze periode wordt
geadviseerd, omdat er dan vijf referentiejaren beschikbaar zijn. Vervolgens een periode van vijf jaar
waarin de aanpassingen effectief kunnen worden of uit kunnen groeien en tenslotte vijf jaar die
vergeleken kunnen worden met de vijf jaar vooraf zodat er een uitspraak gedaan kan worden over de
effectiviteit van de aanpassingen.
1. Inleiding De steenuil (Athene noctua) is een uil die voorkomt op boerenerven in kleinschalige agrarische
gebieden (Swormink, 2007). Ze hechten veel waarde aan hun verblijfplaats en bevinden zich jaarrond
binnen een straal van 100 á 300 meter rondom hun nest- of roestplaats (Grinsven, 2013). Om deze
reden is het van belang dat de directe omgeving van de uilen, hen constant in hun behoeften kan
voorzien. Ruilverkaveling en intensivering van het agrarisch gebied hebben gezorgd voor een verlies
aan kleinschalige landschappen en variatie binnen een gebied. Hierdoor zijn steeds meer agrarische
gebieden ongeschikt geworden voor de steenuil en wordt de afstand tussen geschikte biotopen
steeds groter (Beersma et al., 2007; Sloothaak & Gils, 2012). Indien de afstand tussen de geschikte
gebieden te groot wordt, beperkt dit de verspreiding van de steenuil. Pas uitgevlogen jongen zoeken
namelijk een roest- en nestplaats die binnen een straal van twee tot tien kilometer vanaf het
ouderlijk nest ligt. Het is niet altijd mogelijk geschikte biotopen (het leefgebied van de steenuil
rondom de nestkast; Hier kan een boerenerf onderdeel van uitmaken) te (her)koloniseren. Hierdoor
kunnen steenuilen plaatselijk verdwijnen (Ackermans et al., 2007a; Beersma et al., 2007; Laar &
Fuchs, 2008). Het ongeschikt of onbereikbaar worden van steeds meer gebieden heeft voor de uilen
geresulteerd in een plaats op de rode lijst, waarop de steenuil als kwetsbaar wordt aangemerkt
(Ackermans et al., 2007b; Hustings et al., 2013). Voedselaanbod, veiligheid en broedgelegenheid zijn
de belangrijkste factoren die bepalen of een erf al dan niet geschikt is voor de steenuilen (Koch,
2007; Sloothaak & Gils, 2012). Biotoopelementen kunnen zowel direct als indirect een positieve
bijdrage leveren voor de steenuilen. Zo is bekend dat de biotoopelementen die bijdragen aan het
habitat van prooidieren zoals muizen, jonge ratten, mollen en kleine vogels, maar ook rupsen,
emelten, oorwormen, nachtvlinders, loopkevers, mestkevers, meikevers en regenwormen, indirect
gunstig zijn voor de steenuil (Beersma et al., 2007; Koch, 2007). Om advies te kunnen geven ter
bevordering van het steenuilenbiotoop, is het nodig op de waarde van de biotoopelementen te
bestuderen. Voor het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van het belang van de
biotoopelementen is getracht te achterhalen welke structuren veel of weinig en positieve of
negatieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Dit is onderzocht
door biotoopelementen te inventariseren op erven in Noord-Brabant. De erven zijn onderverdeeld in
drie groepen. De eerste groep bestaat uit erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is
waargenomen met broedsucces (verderop benoemt als: erven met broedsucces of wel broedsucces),
de tweede groep bestaat uit erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is waargenomen
zonder uitvliegende jongen (verderop benoemt als: erven zonder broedsucces of geen broedsucces)
en de derde groep erven waar de laatste jaren nooit steenuilen zijn waargenomen, maar waar wel
succesvolle broedgevallen binnen de uitvliegradius voorkomen (verderop benoemt als: erven zonder
steenuilen of geen uilen).
Aan de hand van luchtfoto’s die de inrichting van elk erf weergeven is bekeken of er achterhaald kon
worden of het betreffende erf in de categorie wel broedsucces, geen broedsucces of geen steenuilen
viel. Dit werd gedaan om te achterhalen of er globale verschillen in indeling van een erf waren tussen
de drie categorieën.
Om de kwantiteit en kwaliteit van aanwezige biotoopelementen per erf overzichtelijk te maken is er
gebruik gemaakt van een erfscan. Deze wordt door het Brabants Landschap gehanteerd en is
ontwikkeld door STONE en Landschapsbeheer Nederland. Aangezien de erfscan echter beperkt door
uilenwerkgroepen gebruikt wordt, is de scan gedurende dit project kritisch getest op gebruiksgemak.
Daar waar nodig is de scan aangepast om er voor te zorgen dat deze vaker gebruikt gaat worden.
Aan de hand van de Beleidsregel Natuur en Landschap zijn in Noord-Brabant 6500 projecten
uitgevoerd waarbij erven en het aangrenzende agrarisch landschap zijn ingericht met onder andere
beplanting en poelen (Braat et al., 2012). Deze erfbeplantingen zijn uitgevoerd ter bevordering van
rode lijst soorten waaronder de steenuil. Aan de hand van reeds bekende data over deze
beleidsmaatregel, in combinatie met data over het broedsucces, is getracht te achterhalen of deze
maatregelen een positieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen.
Voor de effectiviteitsbepaling is gebruik gemaakt van beschikbare databases van het Brabants
Landschap waarin de genomen maatregelen op de erven met de bijbehorende broedgegevens
vermeld staan. Verschillen en overeenkomsten tussen de broedsuccescategorieën in combinatie met
de bevindingen tijdens het veldwerk en uitkomsten van de statistische analyses kunnen inzicht geven
in welke waarde elk van de onderzochte biotoopelementen heeft voor de aanwezigheid en het
broedsucces van de steenuilen. Door zo het belang van elk biotoopelement duidelijk te maken kan
ook inzicht worden verkregen in of de aanleg van bepaalde biotoopelementen daadwerkelijk zorgt
voor de vestiging van steenuilen en beter broedsucces van de uilen op een erf.
Het doel van dit onderzoek is om de gastgevers advies te kunnen geven over wat er aangepast moet
worden om het erf te optimaliseren als steenuilenbiotoop. Zo zal het steenuilenbestand positief
beïnvloedt worden. Als voorbeeld zijn er in paragraaf 4.3 drie erven uitgelicht als uitstekende
steenuilenerven en is er een, fictief, ideaal erf ontworpen (paragraaf 4.4).
“Jullie gaan toch niet in de kast van onze uiltjes kijken hè.”
2. Materiaal en methode
2.1. Onderzoeklocaties Verspreidt over Noord-Brabant zijn 77 erven met steenuilennestkasten geïnventariseerd (zie figuur
2.1). 26 hiervan zijn erven met broedsucces, op 26 erven broedt het aanwezige steenuilenpaar niet
of niet succesvol en op 25 erven zaten geen steenuilen maar komt binnen een straal van twee
kilometer ten minste één broedpaar voor.
Om een zo duidelijk mogelijk verschil tussen de erven met broedsucces, erven zonder broedsucces
en erven zonder steenuilen weer te geven is tabel 2.1 opgesteld. Voor deze laatste groep geldt wel
als criterium dat er binnen een straal van twee kilometer broedende steenuilen aanwezig diende te
zijn, in verband met de dispersieafstand van uitvliegende steenuilen. De criteria voor erven waar wel
steenuilen zitten, maar zonder broedsucces zijn dat er op het erf in de afgelopen zes jaar minimaal
twee broedgevallen mislukt zijn, van maximaal één broedgeval de afloop onbekend is, maximaal één
succesvol broedgeval is en de overige jaren één of geen uilen op het erf hebben genesteld.
Figuur 2.1 Locaties en broedsucces van de bezochte erven in het onderzoeksgebied: Noord-Brabant.
Broedsuccescategorie Criteria
Erven met broedsucces/wel broedsucces
In de afgelopen zes jaar is: - minimaal vijf jaar succesvol gebroed
Erven zonder broedsucces/geen broedsucces
In de afgelopen zes jaar is: - minimaal twee jaar mislukt broedsucces - maximaal één broedgeval afloop onbekend - maximaal één succesvol broedgeval - Overige jaren één of geen uilen op het erf genesteld
Erven zonder steenuilen/geen steenuilen
In de afgelopen zes jaar is: - minimaal vijf jaar één of geen steenuilen op het erf genesteld - minimaal één steenuilkoppel met goed broedsucces aanwezig binnen uitvliegradius van twee kilometer
Bij het selecteren van de erven werd er rekening gehouden met de verschillen in broedsucces tussen
gebieden op klei- en zandgronden. Hierbij werd het te bezoeken aantal erven zo gelijk mogelijk
verdeeld over beide bodemtypen. Ongeveer 40% van de bezochte erven was gelegen op kleigrond en
60% lag op een zandbodem. Bij de erven mét steenuilen, maar zonder broedsucces is bij de selectie
niet gekeken naar het bodemtype aangezien er in totaal maar weinig erven waren die aan de eerder
genoemde criteria van deze categorie voldeden.
De bezochte erven zijn geselecteerd uit de provinciale database met broedgegevens van het
Coördinatiepunt Landschapsbeheer, hierin staan de adressen en de broedgegevens van de
nestlocaties. De selectie is vervolgens geverifieerd door de werkgroepen die actief bij de
steenuilenbescherming betrokken zijn. Indien een erf niet bezocht kon worden werd in overleg met
de werkgroep gezocht naar een alternatief.
De kwaliteit van een erf als steenuilenbiotoop is beoordeeld aan de hand van een erfscan, zie bijlage
1a. De vereenvoudigde scan, zie bijlage 1b, wordt toegepast op het gebied met een diameter van 300
meter rondom de nestkast. Met behulp van deze scan worden de aanwezige
biotoopelementen/structuren die bijdragen aan voedselaanbod, veiligheid en/of broedgelegenheid
voor de steenuilen, geïnventariseerd. Deze worden geïnventariseerd op aantallen, lengtes en
oppervlaktes zoals respectievelijk logisch is voor het betreffende biotoopelement. Bijvoorbeeld een
akker in oppervlakte, heg in lengte en fruitbomen in aantal. Een verdere uitleg van
biotoopelementen is te vinden paragraaf 3.1.
“We proberen al jaren de steenuil van de buurman hierheen te lokken.”
Tabel 2.1 Broedsuccescategorieën en bijbehorende criteria
2.2. Classificatie van biotoopelementen en erven De kwaliteit van een erf wordt bepaald door de combinatie van aan- of afwezige biotoopelementen
en de waarde die individuele biotoopelementen hebben voor de steenuil. Deze aan- of afwezigheid
van biotoopelementen is per erf geïnventariseerd aan de hand van de eerder besproken erfscan.
De onderzochte biotoopelementen zijn de structuren die, naar aanleiding van een literatuurstudie,
belangrijk leken te zijn voor de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilenkoppels. Deze
structuren zijn weergegeven in paragraaf 3.1.
2.2.1. Erfclassificatie Aan de hand van de opgedane ervaringen en gemaakte foto’s tijdens de erfbezoeken, is uiteindelijk
een score aan alle bezochte erven toegedeeld. In bijlage 3 zijn de scores per erf weergegeven. Bij het
maken van deze classificatie en het indelen van de erven is geen rekening gehouden met de
broedsuccescategorie waarin het erf valt, maar is enkel gekeken naar de inrichting van het biotoop.
Hierbij is gelet op de variatie binnen het biotoop, potentiele gevaren voor de steenuil, grootte van
het voedselaanbod en het aantal schuilplekken. Deze score is van een tot vijf en is als volgt
beschreven.
Een: Slecht
Twee: Ontoereikend
Drie: Voldoende
Vier: Goed
Vijf: Uitstekend
2.2.2. De drie beste erven en het ideale erf Van de 77 bezochte erven zijn de drie beste erven uitgelicht. Dit drietal erven is geselecteerd op basis
van de statistische uitkomsten, resultaten van eerdere onderzoeken en de opgedane inzichten
tijdens veldwerk. Bij de selectie van de erven is gekeken naar de variatie van het erf, gevaren voor de
steenuil, voedselaanbod en schuilplekken. Ook is een ideaal biotoop door de onderzoekers
ontworpen en beschreven. In dit fictieve erf bevatten alle biotoopelementen de optimale
eigenschappen voor een goed broedsucces van de steenuil. De oppervlakte, lengte en aantallen
welke van elk biotoopelement het beste aanwezig kunnen zijn is bepaald aan de hand van de
conclusies die uit de statistische toetsen naar voren zijn gekomen. Voor de locatiebepaling van de
elementen is het verkregen inzicht door de erfbezoeken toegepast.
“Als ik ergens een dode muis zie liggen dan leg ik die in het voorportaal van de steenuilenkast.
De volgende dag is die muis gegarandeerd weg.”
2.2.3. Effecten van de reeds uitgevoerde maatregelen De effectiviteit van de reeds aangelegde of aangepaste biotoopelementen is bepaald door deze
biotoopelementen te vergelijken met broedsuccesdata, van de jaren 2008-2013, voor deze locaties.
2.3. Dataverwerking Om statistische toetsing mogelijk te maken is het aantal variabelen verminderd door de
biotoopelementen te clusteren. Hierbij zijn biotoopelementen die in uiterlijk en functie veel
overeenkomsten vertonen samengevoegd. Een voorbeeld hiervan zijn, knipheg, vlechtheg en haag
die allen onder de clusternaam heg vallen, in bijlage 2 is een toelichting van de clusteringen te
vinden.
Voor het analyseren van de verkregen data is gebruik gemaakt van ordinale logistische regressie met
SPSS (IBM SPSS versie 21). Deze toets is uitgevoerd op de geclusterde biotoopelementen waarbij
gescoord is in aantallen, lengtes en oppervlaktes om te bepalen of er een significant verschil is tussen
de erven met broedsucces, zonder broedsucces en erven zonder steenuilen. Een significant verschil
wordt aangetoond bij een waarde van P<0,05.
2.3.1. Geografisch informatiesysteem Om een overzicht te krijgen over de inrichting van de bezochte erven zijn er naast foto’s ook kaarten
gemaakt. Hiervoor is gebruik gemaakt van het computerprogramma ArcGIS 10.2 for Desktop (Esri
Inc., 2009-2013). De kaarten geven een bovenaanzicht (in de vorm van satellietbeelden) van elk erf
weer. Op deze kaarten is onder andere te zien waar op het erf de nestkast gelokaliseerd is, tot welke
categorie (met broedsucces, zonder broedsucces of zonder steenuilen) het erf behoort, het gebied
met een diameter van 300 meter waarbinnen de biotoopelementen geïnventariseerd zijn en de
oppervlaktematen van de grotere elementen opgemeten met ArcGIS.
Voor het maken van de kaarten is gebruik gemaakt van de standaard achtergrond die ArcGIS biedt.
Deze satellietfoto achtergrond komt overeen met de foto’s die Bingmaps (2010) gebruikt en zijn
recenter dan de foto’s van Googlemaps (2005). Desalniettemin werden bij de meeste erven grote
verschillen gevonden in het overzicht wat de satellietfoto’s gaven en de waarnemingen welke tijdens
het veldwerk werden gedaan. Bovendien konden met ArcGIS enkel wat grotere oppervlakten
(minimaal 500m2) opgemeten worden aangezien kleine oppervlakten op de satellietbeelden moeilijk
te zien waren. Vanwege bovengenoemde redenen is besloten bij de dataverwerking van alle
biotoopelementen uit te gaan van de lengte en oppervlakteschattingen welke tijdens de
veldbezoeken ter plaatste zijn gemaakt. Het gebruik van dezelfde meetmethode voor elk
biotoopelement (onafhankelijk van oppervlakte of lengte) en de schattingen voornamelijk door
dezelfde persoon te laten doen, heeft het mogelijk gemaakt de biotoopelementen voor dit
onderzoek onderling te kunnen vergelijken.
“Ons huis is verkocht met als voorwaarde dat de steenuilenkast moet blijven hangen.”
Aan de hand van de gemaakte ArcGIS kaarten van alle bezochte erven, zie bijlage 4, is er gezocht
naar verbanden in inrichting van de erven binnen dezelfde broedsuccescategorie (wel broedsucces,
geen broedsucces of geen steenuilen) om zo inrichtingsverschillen te ontdekken tussen de
verschillende categorieën. Om beïnvloeding door de werkelijke broedsuccescategorisering te
voorkomen zijn de kaarten alvorens de vergelijking geblindeerd, zodat het broedsucces niet af te
leiden was van het icoon en de plaatsnaam.
3. Resultaten
3.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces Uit de ordinaal logistische regressie blijkt dat de biotoopelementen moesbloemtuin (figuur 3.6),
bomenlaan (figuur 3.8), heg (figuur 3.9), afrasterpaal (langs wegen) (figuur 3.11), bomen (figuur
3.12), organische stapel (figuur 3.13), wegverkeer (figuur 3.18) en bestrijdingsmiddelen (figuur 3.19)
een significante invloed (P<0,05 hebben) op de aanwezigheid van de steenuil en/of het broedsucces
(zie tabel 3.1).
De biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moesbloemtuin en organische stapel zijn negatief
gecorreleerd aan het broedsucces. Daarentegen zijn de biotoopelementen wegverkeer,
bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en solitaire bomen positief gecorreleerd aan het broedsucces
(figuur 3.3). Van alle biotoopelementen die geen significante correlatie vertonen met het
broedsucces van steenuilen zijn de figuren terug te vinden in bijlage 5. Tabel 3.1 invloed van biotoopelementen op het broedsucces van de steenuil. Uitleg over de benaming van de biotoopelementen is te vinden in bijlage 2.
Biotoopelement
Sig. Correlatie
Wegverkeer ,011 +
Bestrijdingsmiddelen ,015 +
Afrasterpaal (langs wegen) ,037 -
Muizen ,626
Begrazingsoppervlakte ,400
Struweeloppervlakte ,313
Kruidenrijkoppervlakte ,573
Boomgaardoppervlakte ,125
Moesbloemtuinoppervlakte ,004 -
Akkeroppervlakte ,340
Gemaaid grasland oppervlakte 1,000
Heglengte ,029 +
Bomenlaanlengte ,046 +
Afrasterpaallengte ,346
Organische stapel ,018 -
Anorganische stapel ,050
Solitaire bomen ,000 +
Schuilplekken ,176
Waterbakken ,692
Predatoren ,322
“Deze tuin is toch ideaal voor een steenuil?”
Gemaaid grasland
Beschrijving: goed onderhouden, zeer kort gemaaide grasmat. Hierin zijn weinig kruiden
aanwezig waardoor er weinig insecten en muizen zitten. Wel komen in en onder het gras van
een gazon regenwormen voor.
Foto: voorbeeld van een gemaaid grasland
Figuur 3.1: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte gemaaid grasland op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een
ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces
aangetoond.
Kruidenrijk grasland
Beschrijving: Grasland waarin veel kruiden voorkomen die variëren in structuur en lengte. Veldmuis
prefereert kruiden tussen tien en dertig cm hoog. Voor steenuil zijn ook plekken met korte vegetatie
van belang voor het vangen van de prooi.
Foto: voorbeeld van een kruidenrijk grasland
Figuur 3.2: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte kruidenrijk grasland op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met
een ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces
aangetoond.
Begraasde weide
Beschrijving: grasland waar periodiek of permanent extensief beweid wordt door paarden, koeien,
schapen en/of geiten is positief voor steenuil (mits de dieren geen ontwormingsmiddelen toegediend
krijgen). Er ontstaan ruigten in het kort afgegraasde weiland welke net als de mest van de grazers
prooidieren aantrekt. Er zijn geen ruigten in een te intensief beweidt grasland, waardoor het aantal
prooidieren uit het weitje vermindert of zelfs verdwijnt.
Foto: voorbeeld van begraasde weide
Figuur 3.3: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte begraasde weide op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een
ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces
aangetoond.
Boomgaard
Beschrijving: een grasland waarop verschillende fruit- of notenbomen staan. Insecten komen af op
het fruit en de bloemen. Vaak wordt het weitje begraasd of komen er vele kruiden voor. Kruiden en
uitwerpselen van de grazers trekken insecten aan.
Foto: voorbeeld van een boomgaard
Figuur 3.4: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte boomgaard op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een
ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces
aangetoond.
Struweel
Beschrijving: kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die tussen één en vijf
meter hoog zijn (meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje, grauwe wilg en braam). Daarnaast komen er
ook klimplanten voor zoals hop, kamperfoelie en bosrank. Vooral vroeger diende struweel als
perceelscheiding.
Foto: voorbeeld van struweel
Figuur 3.5: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte struweel op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Moes- en bloementuin
Beschrijving: Strak onderhouden tuin die vooral bestaat uit oogstbare vegetatie en vegetatie voor de
sier. In bloementuinen staan veel planten en struiken waaronder vaak vlinderstruiken.
Foto: voorbeeld van een moestuin
Figuur 3.6: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de gemiddelde oppervlakte moesbloemtuin op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een
ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) negatieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,004)
Akker
Beschrijving: bouwland (meestal aanzienlijke oppervlakte) waarop verschillende gewassen ingezaaid
kunnen worden. Afhankelijk van het gewas en het wel of niet gebruiken van giffen en bemesting kan
de waarde van een akker als voedselaanbod wat muizen en insecten betreft erg variëren. Met name
overstaand zomergraan waaronder rogge, gerst en haver trekken veel muizen en kleine vogels aan.
Foto: voorbeeld van een akker
Figuur 3.7: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde oppervlakte akker op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Bomenlaan
Beschrijving: Er kunnen vele verschillende insecten op en in bomen leven waardoor de bomen een
goede voedselbron vormen voor steenuilen. Daarnaast bieden holten of nestkasten nest- en
roestgelegenheden. Bomenlanen bestaan voornamelijk uit linde, populier, beuk of eik.
Foto: voorbeeld van een bomenlaan
Figuur 3.8: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt de gemiddelde bomenlaanlengte op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces
aangetoond (P = 0,046)
Heg
Beschrijving: lijnvormig element van tegen elkaar geplante struiken. Staan veelal om gazons en
(moes)tuinen. Heggen kunnen voor insecten als voedselbron dienen en muizen kunnen zich er in
verschuilen.
Foto: voorbeeld van een heg
Figuur 3.9: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de gemiddelde heglengte op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,029)
Afrasterpaaltjes
Beschrijving: afrasterpaaltjes worden niet gebruikt om te rusten maar als overzicht tijdens de jacht
op prooidieren. Vaak worden als uitkijkpost afrasterpaaltjes rondom weilanden gebruikt, maar hoge
houtstapels kunnen ook een mooi overzicht bieden.
Foto: voorbeeld van afrasterpaaltjes
0
2
4
6
8
10
12
14
Steenuilenmet
broedsucces
Steenuilenzonder
broedsucces
Geensteenuilen
Verschil in afrasterpaaltjes (langs wegen) tussen de drie broedsuccescategorieën
Weinigafrasterpaaltjes
Veelafrasterpaaltjes
Figuur 3.11: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven
waarbij sprake is van respectievelijk weinig of veel afrasterpaaltjes (langs
wegen).
Figuur 3.10: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n=
26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de
gemiddelde lengte afrasterring (paaltjes) op de voor dit
onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de
aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Solitaire boom
Beschrijving: bewust geplant of overblijfsel van bosje of houtwal. Net als een bomenlaan vervullen
solitaire bomen voor steenuilen een voedselbron en nest- of roestgelegenheid. Solitaire bomen zijn
vaak eik, iep, beuk, noot of kastanje. Een raster om de boom beschermt deze tegen vraat en biedt
een vluchtplek voor jonge uilen.
Foto: voorbeeld van een solitaire boom
Figuur 3.12: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt het gemiddelde aantal solitaire bomen op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,000)
Organische stapel
Beschrijving: ophoping van hout, plantenresten en ander organisch materiaal. Indien de hoop er
langere tijd ligt, begint de onderkant te verteren en wordt de stapel lager. Kruidplanten kunnen
onder de stapel uitgroeien en indien de stapel voldoende rust krijgt kunnen er struiken bovenop
ontwikkelen. Hierdoor begint de organische stapel op struweel te lijken.
Foto: voorbeeld van een stapel van organisch materiaal
Figuur 3.13: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt het gemiddelde aantal organische stapels op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) negatieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,018)
Anorganische stapel
Beschrijving: Voornamelijk belangrijk als schuilplek voor muizen. Een anorganische stapel dicht bij
een voedselbron voor de prooidieren is daarom van meer waarde dan een rommelhoop ergens op
een willekeurige plaats.
Foto: voorbeeld van een anorganische stapel
Figuur 3.14: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt het gemiddelde aantal anorganische stapels op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een
ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces
aangetoond.
Schuilplekken
Beschrijving: Net als natuurlijke holten in bijvoorbeeld bomen kunnen ook kleine ruimtes in schuren,
hokken of stallen door de steenuil gebruikt worden als nest of roestplaats. Ze kunnen nesten onder
losliggende dakpannen, achter de windveer, onder de onderste rij dakpannen of onder rieten- of
golfplaten dak. Invliegopening moet minimaal een diameter van zeven centimeter hebben.
Foto: voorbeeld van een schuilplek in een gebouw
Figuur 3.15: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt het gemiddelde aantal schuilplekken op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Waterbak
Beschrijving: door (in broedtijd) kippengaas over de rand van de bak te vouwen of een plank in het
water te leggen kunnen uilen er uit klimmen wanneer ze in het water zijn gevallen.
Foto: voorbeeld van een waterbak
Figuur 3.16: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt het gemiddelde aantal waterbakken op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Predatoren
Beschrijving: van nature zijn honden en katten predatoren en ‘spelen’ soms met jonge steenuilen.
Hierdoor kunnen de uilen (ernstig) gewond raken of overlijden. Honden en katten vormen geen
bedreiging voor volwassen uilen maar ze kunnen wel ten prooi vallen aan roofvogels zoals bosuilen.
Foto: voorbeelden van predatoren van de steenuil
Figuur 3.17: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =
25) wordt het gemiddelde aantal predatoren op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale
logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.
Wegverkeer
Beschrijving: steenuilen die tijdens de jacht laagvliegend een weg oversteken kunnen geschept
worden door een auto. Niet alleen drukke wegen, maar ook rustige landbouwwegen eisen hun tol.
Foto: voorbeelden van een drukke weg met veel wegverkeer
.
Figuur 3.18: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk weinig of veel wegverkeer.
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
Steenuilen metbroedsucces
Steenuilen zonderbroedsucces
Geen steenuilen
Verschil in wegverkeer tussen de drie broedsuccescategorieën
Weinig wegverkeer
Veel wegverkeer
Bestrijdingsmiddelen
Beschrijving: onder bestrijdingsmiddelen wordt o.a. verstaan: muizen- en rattengif, insecticiden,
herbiciden en ontwormingsmiddelen. Indirect kunnen deze middelen een gevaar vormen voor de
steenuil. Wanneer de steenuil een vergiftigde muis of insect eet wordt het gif opgeslagen in het vet.
Het vrouwtje geeft bovendien gif door aan de eieren. Hierdoor zijn niet direct de gevolgen van gif
zichtbaar. Echter wanneer voedselschaarste heerst worden de vetreserves aangesproken en komt
het gif vrij waardoor het uiltje kan overlijden. Bestrijdingsmiddelen kunnen ook het embryo in eieren
doden waardoor de eieren niet uitkomen.
Foto: voorbeelden van een doos met muizengif
Figuur 3.19: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk geen of wel bestrijdingsmiddelen.
0
5
10
15
20
Steenuilenmet
broedsucces
Steenuilenzonder
broedsucces
Geensteenuilen
Verschil in bestrijdingsmiddelen tussen de drie broedsuccescategorieën
Geenbestrijdingsmiddelen
Welbestrijdingsmiddelen
Muizen(plaag)
Beschrijving: wegens de grote energiewaarde die muizen bevatten in vergelijking met insecten,
vormen muizen een belangrijk deel van het steenuilendieet. Mochten de muizen zichzelf niet laten
zien dan verraden ze alsnog vaak hun aanwezigheid door de holen die ze graven.
Foto: voorbeeld van muizenhol
Figuur 3.20: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk geen of wel muizen.
0
5
10
15
20
25
Steenuilen metbroedsucces
Steenuilen zonderbroedsucces
Geen steenuilen
Verschil in muizen tussen de drie broedsuccescategorieën
Wel muizen
Geen muizen
3.2 Classificatie erven De score ‘uitstekend’ is gegeven aan drie erven van de categorie erven met broedsucces, twee aan
de categorie erven zonder broedsucces en één aan de categorie erven zonder steenuilen.
De score ‘slecht’ is gegeven aan geen enkel erf van de categorie erven met broedsucces, aan vier
erven van de categorie erven zonder broedsucces en vier aan erven van de categorie erven zonder
steenuilen. Bij alle drie de categorieën is de score ‘voldoende’ het meest gescoord zie, tabel 3.2.
Score
erfclassificatie
Erven met
broedsucces
Erven zonder
broedsucces
Erven zonder
steenuilen
Totaal
Slecht (5) 4 4 8
Ontoereikend (4) 5 6 4 15
Voldoende (3) 10 9 12 31
Goed (2) 8 5 4 17
Uitstekend (1) 3 2 1 6
Totaal 26 26 25 77
De trendlijn laat zien dat de erfclassificatie eenzelfde verloop heeft als de broedsuccescategorieën,
zie figuur 3.21.
Figuur 3.21 Spreidingsdiagram broedsucces versus gegeven cijfers erven
0
1
2
3
0 1 2 3 4 5
Bro
ed
succ
es
ste
en
uil
Cijfer erven
Broedsucces steenuil
Broedsucces
Lineair (Broedsucces)
“Elke ochtend kijk ik uit het raam of ik mijn steenuil weer zie zitten.”
Tabel 3.2 Overzicht van het aantal erven in elke broedsuccescategorie en de toegekende scores met de erf categorisering (1 tot en met 5)
3.3 Meest geschikte erven De drie meest geschikte erven zijn uitgekozen vanwege de grote variatie die er te vinden was, het
algemeen kleinschalige landschapsgebruik en hoge voedselrijkdom. Het eerste erf van de drie is
voornamelijk gekozen vanwege de verschillende begrazingsdruk en variatie daarin, het tweede erf is
voornamelijk gekozen door de aanwezigheid van een grote variatie in vegetatie en het derde erf is
voornamelijk gekozen vanwege de grote hoeveelheid oude fruitbomen met holtes. Een uitgebreide
toelichting van de drie meest geschikte erven zijn terug te vinden in bijlage 4.
3.4 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (ArcGIS kaarten).
Door het vergelijken van de ArcGIS kaarten, zie bijlage 4, is gebleken dat er geen verbanden in
inrichting van de erven aangetoond kunnen worden door de kaarten visueel te analyseren. Ook
eventuele inrichtingsverschillen tussen de drie broedsuccescategorieën konden niet uit de
luchtopnamen worden afgeleid.
4. Discussie
4.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat zowel moes- of bloementuin als organische stapels
negatief gecorreleerd zijn met de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil. Naarmate de
oppervlakten en aantallen van deze biotoopelementen toenemen heeft dit negatieve gevolgen op de
aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil. Het is opvallend dat deze negatieve correlatie is
aangetoond, terwijl van beiden een positieve invloed werd verwacht. Uit literatuuronderzoek bleek
dat moes- of bloementuinen een positief effect zou hebben op het broedsucces van de steenuil
aangezien bloemen insecten aantrekken (Burgers, 2009). Ook een organische stapel trekt muizen en
insecten aan en kan bovendien als schuilplaats dienen voor steenuilen (Burgers, 2009). Hoewel een
kleine moes-of bloementuin bij kan dragen aan de variatie in het landschap, kunnen deze tuinen wel
als nadeel hebben dat ze vaak strak aangelegd zijn en regelmatig bewerkt en/of bespoten worden.
Bovendien wordt ongewenste vegetatie (onkruid) vaak verwijderd uit de tuin, terwijl dit juist
positieve een bijdrage levert aan de aanwezigheid van prooidieren. Voor de bestrijding van het
onkruid en van de prooidieren die deze vegetatie aantrekt worden in sommige moes- of
bloementuinen pesticide of herbicide gebruikt. Dit alles heeft een negatief effect op het aantal
prooidieren in moes-of bloementuinen waardoor het ook de steenuil negatief beïnvloedt. Hierdoor
kan verklaard worden waarom grotere moes- of bloementuinen niet gunstig zijn ten behoeve van de
aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil.
Net als voor de moes-of bloementuin blijkt uit dit onderzoek dat ook een te groot aantal organische
stapels een negatieve invloed heeft op de steenuil. Waarom dit verschijnsel werd waargenomen kan
niet verklaard worden.
Van waterbakken, predatoren en wegverkeer werd verwacht dat deze een negatieve invloed hebben
op de steenuil. Tijdens de erfbezoeken bleken predatoren en waterbakken echter op bijna alle erven
voor te komen. Aangezien deze potentiële bedreigingen in alle drie de broedsuccescategorieën
frequent voorkomen is niet aangetoond dat waterbakken en predatoren een significante invloed
hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen.
Bij de predatoren lijkt het echter het geval dat bij een hoeveelheid van drie honden en/of katten
vaker een mislukt broedsucces waargenomen wordt dan wanneer er hooguit twee honden en/of
katten in het steenuilenterritorium voorkomen. Wanneer een bosuil voor komt in het territorium van
de steenuil, komen overwegend geen steenuilen voor op het erf. Het verschil tussen de bosuil als
predator of honden en katten heeft te maken met het feit dat de bosuil actief jaagt op zijn prooien,
waarvan de steenuil deel uit maakt (LeGouar et al., 2009). Honden en katten hoeven echter niet te
jagen voor hun voedsel maar ‘spelen’ in de meeste gevallen met de jonge steenuilen. Hierbij hebben
de jonge uilen soms nog de mogelijkheid zich ergens te verschuilen (mits deze voorzieningen
aanwezig zijn). Gezonde adulte uilen kunnen makkelijker ontkomen aan honden en katten vanwege
hun vliegvermogen, maar zullen aan een bosuil niet zomaar kunnen ontkomen.
“Mijn steenuil herkent mij ook.
Telkens als ik buiten ben blijft hij gewoon zitten, maar bij een vreemde vliegt hij meteen weg.”
Behalve predatoren kunnen ook waterbakken voor slachtoffers zorgen onder de steenuilen. Het zijn
met name de jonge uilen die hierin verdrinken. Aangezien dit voornamelijk pas uitgevlogen jongen
zijn, zijn deze drenkelingen niet verrekend in het broedsucces van een nest. Omdat dit geen invloed
heeft op de bekende broedgegevens, kan niet aangetoond worden dat waterbakken invloed hebben
op het broedsucces.
In tegenstelling tot predatoren en waterbakken heeft wegverkeer wel een significant effect op de
aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Tegenstrijdig met de verwachting heeft
wegverkeer juist een positieve correlatie. Dit houdt in dat bij erven waarop steenuilen goed broeden
het gemiddeld drukker is op de wegen dan bij de erven waar niet succesvol wordt gebroed of waar
geen steenuilen zitten. Hoewel de uilen aangereden kunnen worden bij het oversteken of foerageren
langs wegen, worden op een drukke weg ook meer andere dieren aangereden. Als de karkassen
langs de kant van de weg blijven liggen komen hier insecten op af, welke vervolgens als voedsel voor
steenuilen kunnen dienen. Dat drukke wegen zorgen voor een groter voedselaanbod zal
waarschijnlijk voor de steenuil gunstiger zijn dan het gevaar om zelf aangereden te worden.
Eenzelfde relatie is gevonden tussen het jachtgebied van kerkuilen en wegbermen (De Jong, 2013)
Bomenlanen, heggen en solitaire bomen hebben een positieve invloed op het broedsucces en/of de
aanwezigheid van steenuilen. Deze biotoopelementen zijn een goede schuilplek tegen predatoren.
Ook vormen ze een goede voedselbron voor de steenuil. Heggen, solitaire bomen, fruit- en
notenbomen trekken veel insecten aan waardoor deze elementen een goede voedselbron zijn voor
de steenuilen (Soortenstandaard steenuil, 2012).
Het gebruik van herbiciden en pesticiden zorgt voor een afname in de beschikbare hoeveelheid
voedsel van de prooidieren of de prooidieren overlijden zelf direct aan de gevolgen van deze giffen.
Dit heeft voor de steenuil als gevolg dat de beschikbare hoeveelheid voedsel afneemt. Ook loopt de
steenuil zelf kans op een mislukt broedsucces of om zelf te overlijden aan de indirecte gevolgen van
bestrijdingsmiddelen. In tegenstelling tot deze theorie werd in dit onderzoek gevonden dat
steenuilen op erven waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt significant vaker voorkomen en
broeden dan op erven die gif vrij zijn. Aangezien geen verschillen zijn gevonden in de aan-, of
afwezigheid van muizen tussen verschillende broedsuccescategorieën en de erven waar
bestrijdingsmiddelen gebruikt worden (voornamelijk preventief), kan niet verklaard worden waarom
het gebruik van bestrijdingsmiddelen significant gecorreleerd is met de aanwezigheid en het
broedsucces van de steenuilen.
Tegen de verwachtingen in bleken muizen, begraasde weide, struweel, kruidenrijk grasland,
boomgaard, akker, gemaaid grasland (gazon), afrasterpalen, anorganische stapels en schuilplekken
niet significant positief van belang te zijn voor de steenuilen. Muizen waren op vrijwel alle erven
aanwezig. In de periode waarin de erven zijn bezocht was er dus in alle drie de
broedsuccescategorieën voedsel aanwezig. Over de hoeveelheid muizen op de erven kan geen
uitspraak worden gedaan aangezien de kwantiteit vrijwel onmogelijk kan worden nagegaan.
Bovendien moet de steenuil ook de mogelijkheid hebben de muizen te kunnen vangen. Wanneer het
biotoop overwegend bestaat uit dichte en hoge vegetatie is het vrijwel onmogelijk voor de steenuil
om succesvol te jagen.
Of de invloed van struweel positief of negatief is, is afhankelijk van de rest van het biotoop. In een
open biotoop is de aanwezigheid van struweel een welkome afwisseling en biedt het schuilplaatsen
voor zowel muizen als steenuilen. Echter als het biotoop een vrij gesloten karakter heeft maakt het
struweel het biotoop alleen maar dichter. Dit kan verklaren waarom van struweel niet eenduidig
geconcludeerd kan worden dat het positief of negatief is voor de steenuil en waarom voor dit
biotoopelement geen significante invloed is aangetoond.
Een gemaaid grasland (gazon) kan in deze optiek gezien worden als het tegenovergestelde van
struweel. Wegens het open karakter maakt dit biotoopelement de jacht gemakkelijker. Echter door
de vaak kort gemaaide eentonige grasvlakte bevinden zich hier meestal weinig prooidieren zoals
insecten en muizen. Desondanks maakt het korte gras een gazon wel geschikt voor het prederen van
regenwormen (Beersma et al., 2007; Koch, 2007). Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen
uitgesproken positieve of negatieve invloed is, kan zijn dat de eentonigheid van gemaaid grasland
(gazon) een negatief effect heeft, maar de aanwezigheid van regenwormen weer juist een positief
effect.
Een anorganische stapel wordt door muizen als schuilplaats gebruikt en vaak komen insecten voor
tussen opgestapelde stenen, buizen of banden. Deze stapels kunnen ook als schuilplek dienen voor
de steenuilen, met name voor de jongen (Burgers, 2009). Een anorganische stapel heeft het meeste
effect als deze geplaatst is nabij voedselrijke plaatsen binnen het biotoop. Echter aangezien de
locatie van anorganische stapels in dit onderzoek niet meegenomen is, kan de mogelijke invloed van
anorganische stapels niet aangetoond worden.
In alle drie de broedsuccescategorieën zijn er op erven gemiddeld drie tot vier plaatsen waar het
steenuiltje zich in een gebouw of onder overkapping kan verschuilen. Dat dit aantal in vrijwel alle
categorieën gelijk is geeft aan dat er geen specifieke invloed van schuilplaatsen gevonden is.
Verwacht wordt dat het aantal schuilplekken slechts een geringe waarde heeft voor de steenuil
aangezien de nestkast vaak voldoende beschutting geeft. Tijdens de erfbezoeken zijn er vele
verschillen waargenomen binnen de biotoopelementen begraasde weide, kruidenrijk grasland,
boomgaard en akker. Zo werd bijvoorbeeld het merendeel van de weilanden intensief begraasd
waardoor er vrijwel alleen erg kort gras stond. In een aantal gevallen waar een extensieve
begraasdruk heerste werden veel meer verschillende kruiden gevonden dan op de intensief
begraasde weilanden. Hoewel beide dankzij de mest van de dieren wel insecten aan kunnen trekken,
komen er beduidend meer prooidieren af op weilanden met lage graasdruk (Burgers, 2009). Een
intensief begraasde weide is voor steenuilen niet interessant en neemt ruimte in die anders gebruikt
zou kunnen worden voor een biotoopelement wat voor de steenuil meerwaarde heeft. Begraasde
weilanden worden vaak begrensd door afrasterpalen. Voor de steenuil vervullen deze palen een
belangrijke functie als uitkijkpost bij het foerageren (Burgers, 2009). In dit onderzoek is echter niet
aangetoond dat afrasterpalen een significante invloed hebben op de aanwezigheid en het
broedsucces van steenuilen, tenzij deze naast wegen staan. Afrasterpalen op deze locaties zijn
negatief gecorreleerd aan het broedsucces van de steenuilen, mogelijk door een hoger aantal
verkeersslachtoffers.
Bij het element kruidenrijk grasland waren verschillende gradaties te zien in zowel het aantal
verschillende kruiden als oppervlakte van het grasland. Waar bij sommige graslanden de grasmat
regelmatig onderbroken werd door andere kruidachtige vegetatie, was in andere gevallen vrijwel
geen korte grasmat meer te bekennen tussen het rijke arsenaal aan kruiden. De lengte van de
verschillende kruidenrijke graslanden varieerde van enkele centimeters tot kniehoogte. Met name de
dichte, hoog groeiende graslanden zijn niet gunstig voor de steenuil. Hoewel ze wel degelijk muizen
en insecten aantrekken, is het gras te hoog voor de steenuilen om in te jagen (mag tot maximaal 30
cm zijn) (Burgers, 2009). Variatie in groeihoogte binnen een grasland kan het gebied geschikter
maken, doordat de hoge vegetatie meer prooidieren aantrekt en de lagere vegetatie de predatie
ervan mogelijk maakt.
In het geval van boomgaarden zit de variatie met name in het doel van de boomgaard. Bij
particulieren die een (fruit)boomgaard op het erf hebben lag onder deze boomgaard vaak een
grasmat die in enkele gevallen begraasd werd. Bij een boomgaard van een teler waren de bomen
dicht op elkaar geplant en geen of nauwelijks gras aanwezig onder de bomen. Begrazing is bij de teler
nooit van toepassing. Bovendien is er een aanzienlijke kans dat de telers pesticiden gebruiken ter
voorkoming van vraatschade door insecten. Een productieboomgaard zal voor een steenuil dus
weinig bijdragen of zelfs een negatief effect hebben op het broedsucces, wanneer giffen worden
gebruikt. Veel particuliere boomgaarden kunnen wel van betekenis zijn voor de steenuilen, omdat
deze voedsel, schuilplekken en uitkijkposten bieden.
Op akkers kunnen verschillende gewassen worden geteeld. De bijdrage die een akker kan leveren
aan het overlevingssucces van steenuilen is grotendeels afhankelijk van het gewas wat erop wordt
geteeld. Zo zijn met name maisplanten en granen zoals gerst, rogge en tarwe erg interessant voor
insecten, muizen en kleine vogels. Bij het verbouwen van aardappels daarentegen worden vaak erg
veel gifstoffen gebruikt met negatieve gevolgen voor de steenuil. Onafhankelijk van het geteelde
gewas wordt niet de gehele akker, maar enkel de akkerrand door de steenuil gebruikt om te
foerageren. Dit heeft ermee te maken dat de steenuil jaagt vanaf uitkijkposten (Burgers, 2009) en
deze in een akker niet of nauwelijks aanwezig zijn. Bovendien groeien vele gewassen te hoog voor de
steenuil om in te kunnen jagen.
Door de grote verschillen binnen deze biotoopelementen wordt de waarde van de varianten die
positief zijn voor de steenuilen afgezwakt door de varianten die een neutraal of negatief effect
hebben op het succes van de steenuilen. Vanwege deze variatie kan verklaard worden waarom deze
biotoopelementen geen significante invloed lijken te hebben op de aanwezigheid en het broedsucces
van de steenuil, ondanks dat dit wel verwacht werd.
4.2 Classificatie erven Uit figuur 3.2 is af te leiden dat de steenuil erven met broedsucces het hoogste cijfer krijgen, gevolgd
door steenuil erven zonder broedsucces en erven zonder steenuilen. Dit wordt ook bevestigd door de
trendlijn in figuur 3.3. Lokale factoren worden niet meegenomen in de gegeven cijfers, maar kunnen
wel van goede invloed zijn. Deze factoren kunnen muizenplagen, predatoren, gif et cetera zijn. Toch
bevestigen de trendlijn dat de cijfers en het broedsucces gecorreleerd zijn. Hiermee is gevalideerd
dat de onderzoekers in staat zijn om een erf te beoordelen aan de hand van erffoto’s en een
erfbezoek en dat deze beoordeling strookt met de werkelijke gegevens.
4.3 De drie beste erven Eerste van de drie meest ideale erven
Dit erf is gekozen vanwege de variatie aan biotoopelementen. Er zijn veel verschillende weitjes met
begrazing. Er zijn struwelen en veel hooiopslag en strobalen. Dit is gunstig voor de muizen in dit
leefgebied. Verder zijn er ook solitaire bomen, takkenhopen en afrasterpalen aanwezig. Deze
aanwezige elementen komen de steenuil ten goede.
Figuur 2 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; struweel en grasgazon; struweel, takkenhopen en boomperceel; begraasde weide, vijver en solitaire bomen.
20
Tweede van de drie meest ideale erven
Dit erf is gekozen vanwege de kleinschaligheid en de aanwezigheid van alle gunstige
biotoopelementen. Zo zijn er weitjes met een verschillende begrazingsdruk waardoor er
verschillende gradaties en hoogtes in de weitjes ontstaan. Dit heeft verschillende soorten flora en
fauna tot gevolg. Die diversiteit is gunstig voor de steenuil. Verder zijn er ook veel takkenhopen,
fruitbomen, boomgaarden en struwelen aanwezig. Deze elementen herbergen veel insecten, muizen
en vogels waar de steenuil profijt van heeft.
Figuur 3 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; boomgaard; begraasde weide met mesthoop en takkenhopen; extensiever begraasde weide en struweel.
Derde van de drie meest ideale erven
Dit erf is gekozen vanwege de kleinschaligheid en de aanwezigheid van een begraasde oude
boomgaard. Er is een grote oude boomgaard die extensief begraasd wordt door paarden. Hierdoor
ontstaan er gradaties in de vegetatie. De oude fruitbomen die er staan bevatten vele holtes en het
fruit dat valt wordt niet opgeraapt. Vele insecten, muizen en vogels komen op dit rottend fruit af.
Ook zijn er vele takkenhopen, stenenhopen en rommelhoekjes aanwezig waar muizen in zitten.
Figuur 4 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; begraasde boomgaard; begraasde weide; extensiever begraasde boomgaard met rommelstapels.
4.4 Het ideale biotoop Het ideale biotoop is weergegeven in figuur 4.1. In de figuur is te zien dat er takkenhopen bij de poel,
bij het struweel en onder de boom met de nestkast liggen. Deze locaties zijn gekozen, zodat
prooidieren zoals muizen een schuilplaats hebben in de buurt van een voedselbron, maar ook bieden
takkenhopen beschutting voor jonge steenuilen wanneer deze uit de nestkast zijn gevallen (Boelée,
2014). Op het erf zijn een aantal schuurtjes te vinden, aangegeven als bebouwing, welke als
schuilplaats dienen. Bij deze schuurtjes bevindt zich meestal een stapel strobalen of hooibalen welke
aantrekkelijk zijn voor muizen. Vanwege de regenwormen en de insecten in de achtertuin, hangt de
nestkast redelijk dicht bij het gazon (Stroeken, 2013). Op de akkers is bewust gekozen voor de
weergegeven gewassen aangezien deze muizen en grotere insecten aantrekken (Burgers, 2009). De
meeste afrastering van de verschillende velden is gedaan met behulp van paaltjes. Deze dienen als
uitkijkpost voor de steenuil tijdens het jagen (Burgers, 2009). Ook zijn er hier en daar knotbomen en
fruitbomen geplaatst, dit is omdat de steenuil knotbomen als natuurlijke roest- en nestplaats
gebruikt. De fruit- en notenbomen zijn geplaatst omdat deze grote aantallen insecten aantrekken,
welke een goede voedselbron zijn voor de steenuil (Stroeken, 2013). Een groot gedeelte van de
velden wordt beweid in verschillende gradaties, waardoor er een verscheidenheid aan vegetatie
ontstaat en daardoor veel insecten en muizen aangetrokken worden (Burgers, 2009).
“We hebben onze tuin op de schop genomen en ideaal ingericht voor onze steenuil.
Elke aanpassing van de tuin en het maaibeheer doen we voor de steenuil.”
44
Figuur 4.1 Het ideale biotoop, de cirkel heeft een diameter van 300m, wat overeen komt met het territorium van een steenuil
45
4.5 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (GIS kaarten) Dat het niet mogelijk is vanuit een satellietbeeld erven in te delen in een van de
broedsuccescategorieën (wel broedsucces, geen broedsucces, geen steenuilen), kan worden
verklaard doordat op deze overzichtskaarten alleen de grote oppervlakten (bijvoorbeeld akkers of
begraasde weide) duidelijk weergegeven worden. Voor een steenuil kunnen juist de wat kleinere
biotoopelementen, die op de luchtopnamen niet te zien zijn (bijvoorbeeld een solitaire boom of
afrasterpaaltjes) een groot verschil maken. Daarom kunnen de erven dus niet enkel aan de hand van
deze luchtopnamen ingedeeld worden in een van de broedsuccescategorieën. Het is ook niet
mogelijk om op deze manier de kwaliteit van een erf te bepalen.
4.6 Effectiviteit van de reeds uitgevoerde maatregelen Gedurende het onderzoek naar de effectiviteit van het aanleggen van biotoopelementen voor het
broedsucces van de steenuilen op het betreffende erf, is gebleken dat de beschikbare data niet
toereikend is voor een betrouwbaar advies. Er zijn ongeveer 250 erven bekend waarop
biotoopelementen zijn aangelegd voor de steenuil en waarvan het broedsucces over de afgelopen
zes jaar bekend is. Van deze 250 erven zijn er 35 erven waar vanaf 2008 aanpassingen aan de
inrichting zijn gedaan. Het is echter van belang om van enkele jaren voor de aanpassingen
referentiedata te hebben wat betreft aanwezigheid en broedsucces van de steenuil zodat nagegaan
kan worden of verbetering of verslechtering van de aanwezigheid en broedsucces daadwerkelijk aan
de veranderingen in inrichting heeft gelegen. Het maximale wat er bij de data mogelijk was is twee
jaar referentie aangezien er anders na de toepassing van de subsidie geen controlejaren meer zijn
waarin gekeken kan worden of het broedsucces veranderd is. Hierdoor konden alleen de twaalf
erven waar in 2010 biotoopelementen zijn aangelegd, gebruikt worden voor dit onderzoek. Na het
bestuderen van de data van het broedsucces van deze twaalf erven bleken er slechts twee erven te
zijn waar een aanzienlijke verandering in broedsucces waargenomen is vanaf het jaar 2010. Mogelijk
is de vernieuwde inrichting hiervoor de reden geweest, maar om dit statistisch te kunnen toetsen is
er broedsucces data van vele opeenvolgende jaren nodig. Verder heeft aanleg van biotoopelementen
meestal niet in hetzelfde jaar al effect op de steenuilen, afhankelijk van het geen dat aangepast
wordt op het erf. De aanplant van een bomenrij bijvoorbeeld heeft een aantal jaar nodig om uit te
groeien en tot volledige effectiviteit te komen. Indien deze (groei)periode meegenomen zou worden
waren er helemaal geen erven in aanmerking gekomen om dit te vergelijken. Om daadwerkelijk iets
te kunnen zeggen wat betreft het effect van aangelegde biotoopelementen zijn meerdere jaren aan
broedsuccesdata benodigd. Verwacht wordt ongeveer vijftien jaar, Deze periode wordt geadviseerd,
omdat er dan vijf referentiejaren beschikbaar zijn. Vervolgens een periode van vijf jaar waarin de
aanpassingen effectief kunnen worden of uit kunnen groeien en tenslotte vijf jaar die vergeleken
kunnen worden met de vijf jaar vooraf zodat er een uitspraak gedaan kan worden over de
effectiviteit van de aanpassingen.
5. Conclusie In dit onderzoek is aangetoond, van alle geïnventariseerde biotoopelementen, dat wegverkeer,
bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en aantal solitaire bomen een significant positieve invloed
hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen. Ook is aangetoond dat de
biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moes- of bloementuin en organische stapel een
significant negatieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Het is
niet mogelijk alleen aan de hand van luchtfoto’s te bepalen of een erf geschikt is als leefgebied voor
steenuilen. Een bezoek aan het erf en foto’s die ter plaatste gemaakt worden kunnen hier meer
duidelijkheid over geven. Wanneer een erf geschikt lijkt te zijn en er een broedgeval binnen twee
kilometer van het erf aanwezig is geeft dit nog geen garantie dat de steenuil zich op het erf zal
vestigen of goed broedsucces zal hebben. Andersom bekeken kan de steenuil het ook goed doen op
een erf wat in eerste instantie ongeschikt leek, denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een
muizenplaag. Hoewel er wel een perfect biotoop bestaat betekent dit niet per definitie dat een goed
biotoop perfect moet zijn om goed broedsucces bij steenuilen te garanderen. Daarentegen betekent
het ook niet dat een biotoop met de juiste biotoopelementen per definitie bezet wordt door de
steenuil. Wel kan gezegd worden dat het perfecte biotoop een grote variatie aan kleinschalige
biotoopelementen bevat en vaak ‘rommelig’ is.
5.1. Aanbevelingen
5.1.1 Inrichting van een steenuilenerf Aanbevolen wordt om bij de inrichting van een erf veel verschillende biotoopelementen kleinschalig
aan te leggen zodat veel variatie in het landschap ontstaat en vele verschillende prooidieren van de
steenuil aanwezig zullen zijn. Met name solitaire (fruit-, noot- en knot)bomen zijn voor de steenuil
erg belangrijk als voedselvoorziening en schuilgelegenheid. Openingen in takkenhopen, buizenhopen,
stallen en schuurtjes bieden ook schuilgelegenheden. Gebruik geen pesticiden, herbiciden,
ontwormingsmiddelen voor grazers of andere giffen in het territorium of kies, indien noodzakelijk,
voor steenuilenvriendelijke bestrijdingsmiddelen. Wanneer in verband met huisdieren of grazers
waterbakken op het erf aanwezig zijn kan verdrinking van uilen worden voorkomen door voor een
ondiepe bak te kiezen waarin het water hooguit enkele centimeters hoog kan staan. In geval van een
diepere waterbak kan gaas of een houten plank over de rand en tot in het water ervoor zorgen dat
de uil weer uit de bak kan klimmen wanneer deze in het water is gevallen. Ook is het mogelijk een
anti-verdrinkbak te plaatsen. Een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van het steenuilenbiotoop
is het enthousiasme van de uilenbeschermers. Deze kunnen daarmee de gastgevers aansporen om
een beter biotoop te creëren voor de steenuilen.
5.1.2 Vervolgonderzoek Voor het accuraat bepalen of het aanleggen van biotoopelementen op erven een positieve invloed
heeft gehad op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen, wordt aangeraden over een
periode van minimaal vijftien jaar broedsuccesdata van steenuilen te verzamelen. In dezelfde
periode dient ook gemonitord te worden welke biotoopelementen aangelegd worden op welke
erven en om welke oppervlakte, lengte of aantallen van dit biotoopelement het gaat. Door beide
data te vergelijken zou dan een uitspraak gedaan kunnen worden over het effect dat de aangelegde
biotoopelementen gehad hebben op het broedsucces en/of aanwezigheid van de steenuilen op het
desbetreffende erf.
47
6. Literatuur
a. Ackermans, G., Bli, W., Van den Burg, A., & Bosgoed, M. (2007). Broedcyclus. In P. Beersma, W.
b. Ackermans, G., Beersma, W., Van den Burg, A., & Bosgoed, M. (2007). Kennismaking. In P.
Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p. 7). Zutphen: Roodbont B.V.
Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (pp. 31, 35). Zutphen: Roodbont B.V.
Beersma, P., Beersma, W., & Van den Burg, A. (2007). Oorzaken van achteruitgang. In P. Beersma, W.
Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p. 43). Zutphen: Roodbont B.V.
Blitterswijk, H. van; Jacobs, F. & Jagers op Akkerhuis, G.A.J.M. (2009). Compenserende maatregelen
in 2009 voor steenuilen in de Waalsprong bij Nijmegen. Alterra rapport 1971, Wageningen UR.
Boelée, P. (2014). Steenuilproject Midden Zeeland 2007-2014. Bureau Natuurbelevenis,
www.natuurbelevenis.nl/steenuil.html. Kwadendamme 18 januari 2014.
Braat, C.; Sloothaak, J. & Schure, ter, F. (2012). 6.500 projecten voor een uitnodigend
groenerBrabant. Brabants Landschap, augustus 2012.
Burgers, R. (2009). Steenuil onder de pannen. Utrecht: drukkerij allprint.
Grinsven, A. A. (2013). Migratieplan Das en Steenuil. Gemeente Peel en Maas.
Hustings, F.; Borggreve, C.; Turnhou, C. & Thissen, J. (2013). Basisrapport voor de Rode Lijst Vogels
volgens Nederlandse en IUCN-criteria. SOVON onderzoeksrapport 2004/13. SOVON
Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Jong, J. de (2013). Biotoop gebruik van de Kerkuil in het broedseizoen in verschillende
landschapstypen, een telemetrisch onderzoek. Kerkuilen Werkgroep Nederland
Koch, W. (2007). Territorim verbeteren. In P. Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p.
77). Zutphen: Roodbont B.V.
Laar, van de, J. & Fuchs, P. (2008). Dispersie en vestiging van jonge steenuilen. Limosa 81 (2008): 129-
138.
LeGouar, P.; Schekkerman, H.; van der Jeugd, H.; Noordwijk, A.; Stroeken, P.; Harxen, R. & Fuchs. P.
(2009). Overleving en dispersie van Nederlandse Steenuilen op grond van 35 jaar ringgegevens.
Athene 14.
48
Sloothaak, J. & Gils, S. (2012). Vrijwillige bescherming steenuil en kerkuil in Noord-Brabant.
Jaarverslag, Brabants Landschap, Haaren.
Soortenstandaard steenuil 2012. Versie 1.0. december 2012. Dienst Regelingen, Ministerie van
Economische Zaken.
Stroeken, P. & Harxen, R. (2013). Wat schaft de pot? 10 jaar tellen en analyseren van prooidierresten
van de steenuil (in steenuilnesten). Athene 13.
Swormink, B. K. (2007). Leefgebied. In P. Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p.
23). Zutphen: Roodont B.V.
49
Bijlagen
De bijlagen bestaan uit:
Bijlage 1. De erfscan
Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen
Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven
Bijlage 4 ArcGis kaarten
Bijlage 5 Resultaten ordinaal logistische regressie
50
Bijlage 1. De erfscan Bijlage 1a: de originele erfscan
51
52
53
54
55
56
57
58
Bijlage 1b: de vereenvoudigde erfscan
Gegevens erfbewoner Naam:
Adres:
Postcode:
Woonplaats:
Telefoon:
E-mail:
Amersfoort-coördinaten erf:
Km-hok:
Gegevens scanner(s) Naam:
Functie en organisatie:
Adres:
Postcode:
Woonplaats:
Telefoon:
E-mail:
Datum bezoek
59
Beschrijving territorium De territoriumscan heeft als doel om op systematische wijze de geschiktheid van een locatie
voor steenuilen in beeld te brengen. Dat betekent dat u het hele territorium in ogenschouw
neemt. In de regel is dit een gebied met een straal van 150 meter met de (mogelijke)
nestplaats als middelpunt. Dus niet alleen het erf/terrein van het adres wat u bezoekt!! Het
gebied dat een steenuilpaar kan gebruiken is ongeveer 10 hectare groot. Dit gebied wordt hier
met ‘territorium‘, ‘erf en omgeving’ of ‘locatie’ aangeduid. Met het erf wordt het deel met
gebouwen, (moes-)tuin, gazon, (kleine) boomgaard, bomenlaan en verharding bedoeld. Kleine
weitjes met paarden of hobbyvee rekenen we meestal ook tot het erf. Soms liggen er binnen
het territorium meerdere erven. Als u die niet ook bezoekt, kunt u daarvan wel de oppervlakte
en aantallen gebouwen vermelden, maar geen beoordeling van de nestgelegenheid al daar
maken.
Situatieschets van het (potentiële) territorium van steenuil
Luchtfoto (bij voorkeur van Bingmaps)
60
Situatieschets erf
Overzichtsfoto’s erf
61
62
Kenmerken van bezocht erf
Historie erf en omgeving
Recente veranderingen in erfsituatie Korte beschrijving verandering Legenda
Bebouwing
- - = sterk afgenomen
- = afgenomen
o = geen verandering
+ = toegenomen
++ = sterk
toegenomen
Verharding
Beplanting
Grazige vegetaties
63
Aanbod voedsel voor de steenuil binnen territorium Type
foerageergelegenheid
Oppervlakte,
lengte of
aantal
Opmerkingen
Grazige vegetaties
Gazon/(intensief) gemaaid
grasland
Gras onder fruitbomen
Paardenweide
Weide met schapen/geiten
Weide met koeien extensief
gebruik
Intensief gebruikt grasland
Hooiland (2 of 3x
maaien/jaar)/kruidenrijk grasland
Extensieve bermen, slootkanten,
zomen
Bomen en struiken
Boomgaard/fruit- en notenbomen
Solitaire bomen
Knotwilgen
Bomenrij
Struweel
Bos(je)
Haag (vrij uitgroeiend, ruig)
Knipheg
Andere foerageergelegenheid
Moestuin- en/of bloementuin
Akker/bouwland+gewastype
Takkenril
Houtstapel (is ook schuilplek)
Holle buizen hoop (is ook
schuilplek)
Stenenhoop
Muizenruiter e.d.
Open mestopslag
Uitkijkposten
64
Aanbod schuil- en/of roestgelegenheid binnen territorium Type schuilgelegenheid Aantal Opmerkingen
Toegankelijke stallen/schuren
Toegankelijke nokken van
gebouwen
Dakgoot met gat
Houtstapel (is ook
voedselvoorziening)
Holle buizen hoop (is ook
voedselvoorziening)
Nestkast
Boomholten
Overige schuilplaatsen
Bedreigingen voor de steenuil Mogelijke bedreiging Aantal of doorhalen wat
niet van toepassing is
Opmerkingen
Wegverkeer weinig/gemiddeld/veel
Treinverkeer geen/weinig/gemiddeld/veel
Waterbakken
Verstoring (recreanten
bijvoorbeeld)
geen/weinig/gemiddeld/veel
Gebruik vergiften en/of
bestrijdingsmiddelen
ja/nee
Katten, honden
Bosuilen
Conclusie
65
Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen
De informatie weergegeven in dit document bestaat uit een combinatie van bevindingen en ervaring
gedurende het veldwerk en gegevens uit: Steenuil onder de pannen (Burgers, 2009).
Gemaaid grasland
- Gras gazon: goed onderhouden, zeer kort gemaaide grasmat. Hierin zijn weinig kruiden
aanwezig waardoor er weinig insecten en muizen zitten. Wel komen in en onder het gras van
een gazon regenwormen voor.
- Hooigrasland: grasland waarop een grasmengsel wordt ingezaaid om enkele weken tot
maanden later gemaaid te worden. Het maaisel wordt gedroogd waardoor hooi ontstaat
voor het (bijvoeren) van grazers. Hooilanden worden vaak bemest om de groei te bevorderen.
Kruidenrijk grasland
- Kruidenzoom gazon: rand van het gazon wordt slechts enkele keren per jaar (meestal alleen
in zomer één tot drie keer) gemaaid waardoor een hogere kruidenrand ontwikkeld. Deze trekt
verschillende insecten en muizen aan.
- Kruidenrijk graslandperceel: grasland waarin veel kruiden voorkomen die variëren in
structuur en lengte. Veldmuis prefereert kruiden tussen tien en dertig cm hoog. Voor
steenuilen zijn ook plekken met korte vegetatie van belang voor het vangen van de prooi.
- Kruidenrand bouwland: een rand (minimaal drie meter breed en vijftig meter lang) van een
productieperceel. Deze rand wordt niet gebruikt voor productie, maar er is een kruidenrijke
rand waarop een mengsel rijk aan kruiden is ingezaaid.
- Braakstrook bouwland: rand (minimaal tien meter breed en vijftig meter lang) van een
bouwlandperceel. Op deze rand vindt geen teelt en bemesting plaats. Hier vindt spontane
ontwikkeling van vegetatie plaats.
Begraasde weide
- Paardenweide
- Schapen/geiten weide
- Runderweide
Boomgaard
- Weitje hoogstamboomgaard
- (fruit- of noten)bomenperceel
Struweel
- Struweel: kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die tussen één en vijf
meter hoog zijn (meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje, grauwe wilg en braam. Daarnaast
grasland waar periodiek of permanent extensief beweid
wordt door paarden, schapen en/of geiten is positief voor
steenuilen (mits de dieren geen ontwormingsmiddelen
toegediend krijgen). Er ontstaan ruigten in het kort
afgegraasde weiland welke net als de mest van de grazers
prooidieren aantrekt. Er zijn geen ruigten in een te intensief
beweid grasland, waardoor prooidieren uit het weitje
verdwijnen.
een grasland waarop verschillende fruitbomen staan.
Insecten komen af op het fruit en de bloemen. Vaak
wordt het weitje begraasd of komen er vele kruiden
voor. Kruiden en uitwerpselen van de grazers trekken
insecten aan.
66
komen er ook klimplanten voor zoals hop, kamperfoelie en bosrank. Met name vroeger
diende struweel als perceelscheiding.
- Houtwal/houtsingel: houtwallen en houtsingels zijn smalle houtopstanden welke begroeid
zijn met struiken en bomen. Een ideale houtwal of houtsingel is minimaal 10 meter breed.
Moes- en bloementuin
- Moes en bloementuin: Strak onderhouden tuin die vooral bestaat uit oogstbare vegetatie
en vegetatie voor de sier. In bloementuinen staan veel planten en struiken waaronder vaak
vlinderstruiken.
Akker
- Graanveldje erf: gedeelte van het erf wat ingezaaid is met een overstaand zomergraan zoals
rogge, gerst of haver. Deze granen trekken muizen aan, maar ook vinken, mussen en gorzen
komen hier op af.
- Akker: bouwland (meestal aanzienlijke oppervlakte) waarop verschillende gewassen
ingezaaid kunnen worden. Afhankelijk van het gewas en het wel of niet gebruiken van giffen
en bemesting kan de waarde van een akker als voedselaanbod wat muizen en insecten
betreft erg variëren. Met name overstaand zomergraan waaronder rogge, gerst en haver
trekken veel muizen en kleine vogels aan.
Bomenlaan
- Bomenlaan: Er kunnen vele verschillende insecten op en in bomen leven waardoor de bomen
een goede voedselbron vormen voor steenuilen. Daarnaast bieden holten of nestkasten nest-
en roestgelegenheden. Bomenlanen bestaan voornamelijk uit linde, populier, beuk of eik.
Heg
- Knipheg: Strak uitziend lijnvormig element van tegen elkaar geplante struiken. Veelal buxus,
liguster of haagbeuk welke blokvormig worden geknipt. Staan veelal om gazons en
(moes)tuinen.
- Vlechtheg: haag waarvan de verschillende struiken in elkaar gevlochten zijn. Het vlechten
van hagen is een oude traditie die vooral in de Maasvallei en Achterhoek voorkomt.
- Hoge heg langs wegen: heeft dezelfde voedsel- en schuilfuncties als elke andere heg, maar
voorkomt daarnaast aanrijdingen van steenuilen door auto’s omdat de steenuilen niet laag
over de weg kunnen vliegen.
- Haag: struiken zoals meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, haagbeuk of vuilboom. Wanneer
niet gesnoeid, kunnen ze hoog en breed uitgroeien. Hagen hoger en breder dan vier meter
hebben de meeste natuurwaarde. één haag kan uit meerdere struiken bestaan (meestal twee
tot drie per meter).
Afrasterpaaltjes
- Uitkijkpost/afrasterpaaltjes: Afrasterpaaltjes worden niet gebruikt om te rusten maar als
overzicht naar prooien in het jachtgebied. Vaak worden als uitkijkpost afrasterpaaltjes
rondom weilanden of hoge houtstapels gebruikt.
Solitaire boom
- Fruit- of notenboom: oude fruit- en notenbomen hebben vaak een dikke stam en zijtakken.
Hierin kunnen holten ontstaan die na verloop van tijd groot genoeg zijn voor steenuilen om
erin te kunnen broeden en roesten.
- Knotboom: dit is vaak een wilg, maar ook elzen, essen, eiken, linden, Spaanse aken,
populieren, haagbeuken en paardenkastanjes kunnen geknot worden. Knotbomen kunnen
functionele holten hebben waarin steenuilen kunnen nestelen.
67
- Solitaire boom: bewust geplant of overblijfsel van bosje of houtwal. Net als een bomenlaan
vervullen solitaire bomen voor steenuilen de rol als een voedselbron en nest- of
roestgelegenheid. Solitaire bomen zijn vaak eik, iep, beuk, noot of kastanje. Een raster om de
boom beschermt deze tegen vraat en biedt een vluchtplek voor jonge uilen.
Biologische stapel
- Houtstapel: ophoping van brandhout of boomtakken. Biedt schuilplek voor prooidieren en
jonge steenuilen (kan van levensbelang zijn wanneer honden en/of katten op het erf komen).
Wanneer de stapel minimaal 1,5 meter hoog is kan deze ook als uitkijkpost worden gebruikt.
- Takkenhoop: ophoping van takken en snoeihout. Indien de hoop er langere tijd ligt beginnen
de onderste takken te verteren en wordt de takkenhoop lager. Kruidplanten kunnen onder de
takkenhoop uitgroeien en indien de hoop voldoende rust krijgt kunnen struiken bovenop de
hoop ontwikkelen waardoor de takkenhoop op struweel begint te lijken.
- Composthoop/mesthoop: compost en mesthopen trekken insecten aan waardoor deze
hopen een interessante voedselbron voor steenuilen kunnen vormen.
- Stapel strobalen: stro is voor muizen ideaal om zich in te verstoppen en voor de steenuil
daarom een welkome toevoeging aan het jachtgebied.
Abiologische stapel
- Steen- of buizenhoop:
- Stapel oude autobanden:
- Rommelhoek:
Schuilplekken
- Nest- of schuilplek in gebouw: kleine ruimtes in schuren, hokken of stallen kunnen gebruikt
worden als nest of roestplaats. Steenuilen kunnen nesten onder losliggende dakpannen,
achter de windveer, onder de onderste rij dakpannen of onder rieten- of golfplaten dak.
Invliegopening moet minimaal een diameter van zeven centimeter hebben.
- Schuilplek buiten gebouw: holten in oude bomen of opgestapelde materialen kunnen een
schuilplek bieden voor volwassen en jonge steenuilen
Waterbakken
- Waterbakken: door (in broedtijd) kippengaas over de rand van de bak te vouwen of een
plank in het water te leggen kunnen uilen er uit klimmen wanneer ze in het water zijn
gevallen.
Predatoren
- Predatoren: van nature zijn honden en katten predatoren en ‘spelen’ soms met jonge
steenuilen. Hierdoor kunnen de uilen (ernstig) gewond raken of overlijden. Honden en katten
vormen geen bedreiging voor volwassen uilen maar ze kunnen wel ten prooi vallen aan
roofvogels zoals bosuilen.
Wegverkeer
- Wegverkeer: steenuilen die tijdens de jacht laagvliegend een weg oversteken kunnen
geschept worden door een auto. Niet alleen drukke wegen, maar ook rustige landbouwwegen
eisen hun tol.
met name belangrijk als schuilplek voor muizen en jonge
steenuilen. Een steen- en buizenhoop dicht bij een
voedselbron voor de prooidieren is daarom meer van
waarde dan een rommelhoop ergens op een willekeurige
plaats.
68
Bestrijdingsmiddelen
- Bestrijdingsmiddelen: onder bestrijdingsmiddelen wordt o.a. verstaan: muizen- en rattengif,
insecticiden, herbiciden en ontwormingsmiddelen. Indirect kunnen deze middelen een gevaar
vormen voor de steenuil. Wanneer de steenuil een vergiftigde muis of insect eet wordt het gif
opgeslagen in het vet. Het vrouwtje geeft bovendien gif door aan de eieren. Hierdoor zijn niet
direct de gevolgen van gif zichtbaar. Echter wanneer voedselschaarste heerst worden de
vetreserves aangesproken en komt het gif vrij waardoor het uiltje kan overlijden.
Bestrijdingsmiddelen kunnen ook het embryo in eieren doden waardoor de eieren niet
uitkomen.
Muizen(plaag)
- Muizen(plaag): wegens de grote energiewaarde die muizen bevatten in vergelijking met
insecten, vormen muizen een belangrijk deel van het steenuilendieet. Mochten de muizen
zichzelf niet laten zien dan verraden ze alsnog vaak hun aanwezigheid door de holen die ze
graven.
69
Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven
Werkgroep Kastnummer Score Werkgroep Kastnummer Score
SU 118 4 1 SU 64 157 3
SU 118 5 3 SU 71 8 3
SU 12 37 4 SU 71 6 4
SU 12 28 2 SU 71 10 1
SU 12 29 2 SU 12 51 5
SU 12 60 3 SU 12 24 3
SU 12 59 5 SU 12 67 4
SU 12 20 4 SU 12 72 3
SU 12 91 3 SU 12 43 2
SU 12 46 3 SU 9 26 3
SU 12 13 4 SU 9 27 2
SU 12 18 1 SU 9 22 4
SU 12 32 4 SU 9 58 4
SU 132 3.00W 3 SU 9 1 3
SU 132 1.00W 3 SU 9 28 1
SU 132 2.00W 2 SU 9 2 3
SU 108 230 4 SU 9 37 2
SU 104 18 3 SU 117 6 2
SU 5 39 5 SU 73 2 5
SU 5 89 4 SU 73 61 2
SU 5 60 3 SU 73 44 3
SU 105 28 3 SU 128 13 1
SU 54 86 5 SU 128 7 2
SU 103 4925 3 SU 18 1 2
SU 103 4907 4 SU 122 9 3
SU 103 4916 3 SU 122 6 3
SU 102 35 3 SU 106 9131 3
SU 111 636 2 SU 106 11 2
SU 55 h-01 3 SU 106 9900 3
SU 55 h-18 4 SU 106 9502 1
SU 55 c-10 4 SU 106 804 4
SU 73 29 3 SU 106 50 2
SU 11 6 4 SU 106 9410 2
SU 11 1 2 SU 106 60 3
SU 11 32 3
SU 19 23s 4
SU 19 22s 4
SU 19 27s 1
SU 52 113 1
SU 52 3 3
SU 52 6 5
SU 64 100 3
SU 64 107 2
70
Bijlage 4 ArcGis kaarten
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82