sociaal bestek
DESCRIPTION
Sociaal Bestek is hét vakblad voor de specialist op het gebied van werk en inkomen. Sociaal Bestek biedt gerichte informatie over ontwikkelingen en achtergronden, met interviews, jurisprudentie, boekbesprekingen en uitleg van regelgeving.TRANSCRIPT
sociaalbestek
tijdschrift voor werk, inkomen en zorg
nummer 3, maart 2010, jaargang 72
Kiezen tijdens de crisis Nieuw elan in het welzijnswerk De huisartsvan het sociale Haagse invloed op regionale samenwerking Jeugdsignaleringssystemen in Nederland Wet participatiebudget: veel vrijheid voor gemeente
Kiezen tijdens de crisis Nieuw elan in het welzijnswerk De huisarts
Naar een Jeugdparticipatiefonds
TSB_03_10.indd Cover1TSB_03_10.indd Cover1 2/26/2010 6:47:22 PM2/26/2010 6:47:22 PM
www.kennisbankinkoopenaanbesteden.nl
Hebt u alle kennis paraat op het gebied van inkoop en aanbesteden
paraat? Nee? Dan loont het de moeite om een abonnement op de
Kennisbank Inkoop en Aanbesteden te nemen. Een gerenommeerde
redactie van vakspecialisten uit de praktijk zorgt ervoor dat u altijd
over de meest actuele wet- en regelgeving en jurisprudentie beschikt.
Heldere beschrijvingen van aanbestedingsprocedures en praktische
stappenplannen helpen u bij uw dagelijkse werkzaamheden en
verkleinen de kans op procedurefouten.
Laat u overtuigen en vraag een productdemonstratie aan. Ga naar
www.kennisbankinkoopenaanbesteden.nl.
Kennisbank Inkoop en AanbestedenAlle informatie overzichtelijk op één plek Gericht geschoold
Sinds 1 januari 2010 is Ingeborg Lunenburg gestart met haar eigen bedrijf. Zij ontwikkelt en verzorgt scholing op het gebied van de sociale zekerheid. Het scholings-aanbod voor open inschrijving is:
Cursus Wmo Het resultaat is compensatie (1 dag) 12 of 13 april 2010
Cursus Wmo Advisering: vraagstelling, onderzoek en jurisprudentie (1 dag) 8 juni of 15 juni 2010
Cursus WWB+ Inkomensondersteuning en armoede- bestrijding eisen participatie (2 dagen) 17 juni + 24 juni of 22 juni + 29 juni 2010
Voorbeelden van een scholingsaanbod ‘op maat’ zijn:
Inkomensondersteuning aan minima - even bijpraten?Arbeidsinschakeling - willen of kunnen en het besluitHoe ver moeten we kantelen? - eigen Wmo-beleid
Schulinck heeft een aanvullend juridisch scholingsaanbod
Voerendaalstraat 22, 6845 LC Arnhem 06 - 23 710 [email protected] www.ingeborglunenburg.nl
TSB_03_10.indd Cover2TSB_03_10.indd Cover2 2/26/2010 6:47:27 PM2/26/2010 6:47:27 PM
RedactioneelInhoud
1 sociaalbestek 3/2010
Gemeenteraadsverkiezingen
De gemeenteraadsverkiezingen kunnen wel eens meer invloed heb-
ben op de uitvoering van het vangnet van de sociale zekerheid dan
de verkiezingen van 2006. De kaderwetgeving heeft de laatste jaren
de verantwoordelijkheid voor gemeenten alleen maar doen toene-
men. Het einde van die beweging is nog lang niet in zicht. Ik juich
die ontwikkeling toe, al is de dereguleringsoperatie vaak niet
gebaseerd op ideële motieven, maar veelal ingegeven door bezui-
nigingmotieven. Daarbij zullen gemeenten in de loop van 2011 de
financiële gevolgen van de kredietcrisis gaan voelen. Er moeten
keuzes worden gemaakt.
Het is dan ook van belang dat toekomstige bestuurders goed en
tijdig worden geïnformeerd. Historisch besef is daarbij erg belang-
rijk. Vele zaken en problemen herhalen zich immers. De informatie-
voorziening moet worden vervuld door gemeenteambtenaren. De
informatie moet vragen beantwoorden over de sociale structuur van
de gemeente. Ook moet die een inventarisatie bevatten over geno-
men initiatieven, resultaten van beleid en een beschrijving van
zaken die om allerlei redenen zijn blijven liggen. Verder behoort een
toekomstperspectief tot een informatiepaper. Wat is er te verwach-
ten, op welke wijze zal de sociale structuur zich ontwikkelen en
welke initiatieven zijn nodig om sociale vraagstukken het hoofd te
bieden? Een dergelijk stuk moet niet alleen een koude opsomming
zijn, maar er dient ook creativiteit uit naar voren te komen door het
schetsen van alternatieven voor het oplossen van sociale problema-
tiek. Door het aanbieden van dergelijke informatie aan toekomstige
en beoogde bestuurders, vindt er positieve beïnvloeding plaats.
Hierdoor wordt voorkomen dat tijdens de periode van gemeente-
raadsverkiezingen en collegevorming kostbare tijd verloren gaat, die
juist nu hard nodig is om efficiënt en effectief te opereren. De soci-
ale zekerheid vraagt om slagvaardig beleid om huidige en toekom-
stige problemen het hoofd te bieden.
De basis van goede besluitvorming begint bij een idee, gecombi-
neerd met de juiste informatie en een gepassioneerde bestuurder
ondersteund door een creatieve en innovatieve ambtenaar. Daaraan
ontbreekt het niet. De informatie over mogelijkheden en historisch
besef kan nog beter. Het verstrekken van informatie en de timing
daarvan zijn essentieel. Een nieuw begin met nieuwe initiatieven
kan aanvangen bij de gemeenteraadsverkiezingen en de vorming
van het college.
Ray Geerling, adviseur sociale zekerheid
2 Nieuw elan in het welzijnswerk
Jan Willem Duker
6 De huisarts van het sociale
Max Huber en Marc Räkers
10 Naar een Jeugdparticipatiefonds
Harrie Postma
14 Haagse invloed op regionale samenwerking
Maarten Dolfing, Margriet Jongerius en Peter Wesdorp
18 Jeugdsignaleringssystemen in Nederland
Victor Alting van Geusau
23 Wet participatiebudget: veel vrijheid voor
gemeente
Joost Cornielje
26 Signalement van het CBS
27 Kiezen tijdens de crisis
Eddy Karrenbelt en Irene Thuis
En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale
zekerheid in SZActueel
Coverfoto: Sportservice Noord-Holland
RectificatieIn het artikel van Allers en De Kam (SB 2010; 2: 2-6) zijn helaas
twee fouten geslopen. Het bedrag aan huurtoeslag op pag. 2 had
€ 1.608 moeten zijn (niet € 608). Onderin de linkerkolom op
pag. 5 wordt verder een bedrag van € 24 genoemd. Hier had
€ 56 moeten staan.
TSB_03_10.indd 1TSB_03_10.indd 1 2/26/2010 6:47:27 PM2/26/2010 6:47:27 PM
2 sociaalbestek 3/2010
Wet maatschappelijke ondersteuning
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
hield in september 2009 een groot landelijk congres over de
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Staatssecretaris
Jet Bussemaker kraakte in haar openingstoespraak een paar
kritische noten. Ze verweet gemeenten onvoldoende te inves-
teren in wat zij Welzijn nieuwe stijl noemt. Veel van de aan-
wezige gemeenteambtenaren en –bestuurders herkenden zich
niet in deze kritiek.
Een groot aantal gemeenten en welzijnsorganisaties steekt
juist een grote dosis positieve energie in het welzijnswerk.
Nadat de maakbaarheidsgedachte in de jaren zeventig van
de vorige eeuw was doorgeschoten, schoot het denken over
welzijn in de decennia daarna door in de andere richting.
Het welzijnswerk kreeg zo weinig pretentie dat ernstig werd
getwijfeld aan de toegevoegde waarde. In een poging die
toegevoegde waarde zichtbaar te maken, werden vanaf de
jaren negentig kostprijsberekeningen, productomschrij-
vingen en monitors ingevoerd. Dit kon echter niet voorko-
men dat in veel gemeenten jarenlang werd bezuinigd op het
welzijnswerk.
De invoering van de Wmo heeft nieuw elan gebracht in het
welzijnswerk. Ook andere veranderingen in de omgeving van
het welzijnswerk en veranderingen in de maatschappij geven
aanleiding de opgave van het welzijnswerk tegen het licht te
houden. De opgave is veranderd, hetgeen niet betekent dat
alles nu anders moet.
Meedoen Het hoofddoel van het welzijnswerk is te om-
schrijven als: meedoen aan de samenleving mogelijk maken
door het versterken van de eigen kracht en mogelijkheden
van mensen, en het bevorderen van de sociale samenhang.
Deze omschrijving vertoont opvallend veel gelijkenis met
het hoofddoel van de Wmo en dat is ook niet zo vreemd. De
voormalige Welzijnswet is immers opgegaan in de Wmo. De
Wmo plaatst welzijn in een breed kader, zowel wat betreft de
samenhang met andere beleidsterreinen als wat betreft de or-
ganisaties die daarbij een rol spelen.
De welzijnsorganisaties streven naar bovenstaand doel door
de uitvoering van drie kerntaken:
verbindingen leggen tussen bewoners onderling; 1.
verbindingen leggen tussen bewoners en collectieve 2.
welzijnsvoorzieningen;
verbindingen leggen tussen professionals onderling.3.
Bij de eerste kerntaak gaat het bijvoorbeeld om het organi-
seren van huisbezoeken door vrijwilligers aan ouderen in de
wijk of bewoners op weg helpen bij het organiseren van een
wijkfeest. De tweede kerntaak gaat over het versterken van de
Jan Willem Duker
Drie jaar na de invoering van de Wmo waait er een frisse wind door ‘welzijnsland’.
In veel gemeenten wordt het welzijnswerk opnieuw uitgevonden en wordt het ver-
bonden met wonen, zorg, werk en ruimtelijke ordening. Bovendien worden er
keuzes gemaakt die recht doen aan de veranderde vraag naar welzijnswerk.
Nieuw elan in het welzijnswerk
Heruitvinden enkeuzes maken
TSB_03_10.indd 2TSB_03_10.indd 2 2/26/2010 6:47:28 PM2/26/2010 6:47:28 PM
3 sociaalbestek 3/2010
Wet maatschappelijke ondersteuning
eigen kracht en mogelijkheden van specifieke groepen door
het aanbieden van bijvoorbeeld dagbesteding voor ouderen,
buurtgericht jongerenwerk en activering van geïsoleerde
allochtone vrouwen. Samenwerking met andere organisaties
die zich inzetten voor het welzijn van bewoners, zoals corpo-
raties, zorginstellingen, scholen, politie en religieuze instel-
lingen, is de derde kerntaak van welzijnsorganisaties.
Individualisering De veranderingen in het welzijn van
mensen en veranderingen in de omgeving van het welzijns-
werk hebben invloed op de uitvoering van de kerntaken van
de welzijnsorganisaties.
Hoewel het bereik van het welzijnswerk moeilijk is vast te
stellen, blijkt uit onderzoek dat door Noorda en Co is uit-
gevoerd in opdracht van de gemeente Haarlem, dat ongeveer
20 procent van de bevolking ondersteuning nodig heeft om
volwaardig mee te doen aan de samenleving. Dit percentage
verschilt uiteraard per wijk: in aandachtswijken is het hoger
en in andere wijken lager. Ook de samenstelling van die 20
procent verandert als gevolg van maatschappelijke ontwik-
kelingen als vergrijzing, multiculturalisering, schooluitval,
toename van het aantal alleenstaanden, vermaatschappelij-
king van de zorg en het vaker voorkomen van meervoudige
problematiek. Dat vraagt om een goede analyse op wijkni-
veau, focus op specifieke doelgroepen en een daarop aange-
past aanbod van collectieve welzijnsvoorzieningen.
Een andere belangrijke ontwikkeling die van invloed is op het
welzijn van mensen is de individualisering. Vaak wordt dit in
verband gebracht met vervreemding, verharding en een toe-
genomen onbehagen in de samenleving. Dit heeft gevolgen
voor de mate waarin mensen zich betrokken voelen bij elkaar
en bereid zijn zich in te zetten voor een ander. In weerwil van
deze ontwikkelingen zien we ook nieuwe vormen van solidari-
teit en betrokkenheid ontstaan. Individuele solidariteit in de
vorm van mentoren- en maatjesprojecten maakt bijvoorbeeld
een enorme groei door. Het gaat daarbij om vrijwilligerswerk
in een één-op-één relatie, flexibel in tijdsbesteding. Niet alleen
opgepakt vanuit een morele plicht, maar ook omdat het goed
is voor de eigen ontwikkeling of loopbaan.
Cruciale schakel Een belangrijke verandering in de
omgeving van het welzijnswerk is de invoering van de Wmo
in 2007. De betekenis voor de welzijnsorganisaties laat zich
illustreren aan de hand van een piramide. Het is een sche-
matische weergave van alle ondersteuning die aan mensen
wordt geboden om meedoen aan de samenleving mogelijk te
Individuele solidariteit in de vorm van bijvoorbeeld maatjesprojecten maakt een enorme groei door
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd 3TSB_03_10.indd 3 2/26/2010 6:47:28 PM2/26/2010 6:47:28 PM
4 sociaalbestek 3/2010
Wet maatschappelijke ondersteuning
hiervoor slechts in beperkte mate financieel gecompenseerd.
Bij het opvangen van de gevolgen van de Pakketmaatregel
zijn keuzes dus onvermijdelijk.
De Pakketmaatregel raakt alle doelgroepen die gebruik
maken van de AWBZ, zoals licht dementerende ouderen,
mensen met lichte lichamelijke, verstandelijke of psychia-
trische beperkingen en mensen met een chronische ziekte.
Gemeentelijke welzijnsvoorzieningen vormen een van de
instrumenten om mensen te ondersteunen die geen recht
meer hebben op AWBZ-begeleiding. Zo heeft de gemeente
Haarlem met welzijnsorganisaties afspraken gemaakt over
het aanbieden van dagarrangementen voor ouderen en moge-
lijk andere doelgroepen.
Nieuwe spelers Steeds meer organisaties zetten zich
in voor het welzijn van mensen. Kerken waren van oudsher
actief op dit terrein, nu ook moskeeën. Woningcorporaties
profileren zich steeds nadrukkelijker op het gebied van wel-
zijn door projecten te financieren en betrokken te zijn bij de
uitvoering. Vrijwilligersorganisaties professionaliseren zich
en onderscheiden zich soms nauwelijks meer van een wel-
zijnsorganisatie. Sportverenigingen organiseren activiteiten
voor de buurt en stellen ruimte beschikbaar. Scholen bieden
na schooltijd een plek voor buurtactiviteiten en de politie
doet meer dan alleen repressie.
Dat zijn natuurlijk positieve ontwikkelingen, maar het heeft
maken. De kerntaken van de welzijnsorganisaties zijn gericht
op de twee middelste lagen van de piramide.
De Wmo is erop gericht maatschappelijke ondersteuning
zoveel mogelijk onderin de piramide te organiseren. Dat wil
zeggen: gericht op sterke sociale netwerken en een zo zelfstan-
dig mogelijk bestaan. Welzijnsorganisaties zijn daarmee een
cruciale schakel in de uitvoering van een visie op maatschap-
pelijke ondersteuning:
door collectieve (welzijns)voorzieningen zodanig aan Ÿ
te bieden dat zij een alternatief kunnen zijn voor voor-
zieningen waarop (na indicatie) individueel aanspraak
gedaan kan worden;
door sociale netwerken te versterken en afhankelijkheid Ÿ
van voorzieningen te voorkomen.
Bezuiniging Een tweede verandering in de omgeving
van het welzijnswerk is de pakketmaatregel AWBZ, die in
2009 in werking is getreden. Als gevolg hiervan verliest een
deel van de mensen de aanspraak op begeleiding op grond
van de AWBZ. Daarnaast zijn er personen die weliswaar hun
aanspraak op AWBZ-begeleiding behouden, maar die ver-
mindering van uren krijgen. Eerder al is de begeleiding op
psychosociale grondslag uit de AWBZ geschrapt.
Deze ingrepen in de AWBZ zijn een bezuinigingsmaatregel.
Het Rijk heeft er op grond van inhoudelijke argumenten
voor gekozen, dat in bepaalde situaties niet langer een beroep
kan worden gedaan op de AWBZ voor begeleiding. In deze
‘lichte’ situaties zou de behoefte aan begeleiding volgens het
voormalige kabinet kunnen worden opgevangen in het eigen
sociale netwerk, zonodig aangevuld met voorzieningen die de
gemeente biedt in het kader van de Wmo. Gemeenten worden
Vormen van maatschappelijke ondersteuning
De gemeente Haarlem is met een experiment gestart dat
beoogt aan de ene kant de dienstverlening rond huishou-
delijke hulp op een hoger plan te brengen en aan de andere
kant een bijdrage te leveren aan het versterken van sociale
netwerken in wijken. Zelfredzaamheid en wederkerigheid
zijn belangrijke uitgangspunten: bijna iedereen die hulp
vraagt, wil ook wel graag iets bieden. Het doel is mensen
te benaderen vanuit de mogelijkheden die iemand binnen
zijn of haar eigen sociale netwerk heeft.
Het beoogde resultaat is de realisatie van een marktplaats
voor hulp bij het huishouden, zorgruil en buurtdiensten.
Behalve uit een virtueel gedeelte (website) bestaat deze ook
uit een fysiek gedeelte (een sociaal makelaar en fysieke vind-
plaatsen als ontmoetingsruimtes en informatiebalies).
Marktplaats voor buurtdiensten
TSB_03_10.indd 4TSB_03_10.indd 4 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM
5 sociaalbestek 3/2010
Wet maatschappelijke ondersteuning
bijvoorbeeld door het realiseren van aantrekkelijke plekken
voor ontmoeting. Plekken die niet door één specifieke groep
worden gedomineerd, maar waar iedere wijkbewoner zich
welkom voelt, of het nu een wijkcentrum, een buurtkamer
of een pleintje is. Ook internet kan gebruikt worden om ont-
moeten en meedoen te bevorderen (zie kader op pagina 4).
Voor de kerntaak die collectieve welzijnsvoorzieningen ver-
bindt met de behoefte van specifieke doelgroepen, is de opga-
ve het aanbod voortdurend aan te passen aan veranderende
omstandigheden. Voor Haarlem betekent dat voor de komen-
de jaren bijvoorbeeld meer aandacht voor buurtgericht jonge-
renwerk en inspelen op nieuwe doelgroepen als gevolg van de
Pakketmaatregel AWBZ.
De derde en laatste opgave luidt: meer samenhang in de uit-
voering van welzijn en zorg in de wijk, door een spilfunctie
te creëren voor de welzijnsorganisaties en door intensievere
samenwerking met andere organisaties. Deze opgave bouwt
voort op de constatering dat er steeds meer nieuwe spelers
zijn in het wijkgerichte welzijnswerk, waardoor de rol van
welzijnsorganisaties niet duidelijk is en teveel professionals
‘achter de voordeur’ komen zonder goed samen te werken.
Welzijnsorganisaties moeten weer de centrale plek in de wijk
zijn waar overzicht is over het wel en wee van de wijkbewo-
ners. Door ‘erop af ’ te gaan, ogen en oren te zijn (signaleren)
en op basis van die kennis en deskundigheid verbindingen te
leggen met andere organisaties, zijn welzijnsorganisaties een
belangrijke samenwerkingspartner bij de uitvoering van wel-
zijn en zorg in de wijk (ketensamenwerking). Daarbij gaat het
niet alleen om samenwerking met andere maatschappelijke
organisaties, maar ook met gemeentelijke diensten als Sociale
Zaken en individuele Wmo-voorzieningen.
Kredietcrisis Het nieuwe elan in welzijnsland wordt nu
op de proef gesteld door de kredietcrisis. Enerzijds zal de crisis
leiden tot meer mensen die aan de kant staan. In de woorden
van Jet Bussemaker: ‘Juist nu moet worden ingezet op de ver-
bindende kracht van welzijn’. Anderzijds zullen gemeenten
moeten bezuinigen vanwege teruglopende rijksinkomsten.
Welke richting je daarin ook kiest, een helder afwegingskader
is onontbeerlijk. Met de drie beschreven opgaven is het wel-
zijnswerk klaar voor de toekomst.
Jan Willem Duker is programmamanager Wmo, gemeente Haarlem
de welzijnsorganisaties wel minder zichtbaar gemaakt. Wat
is de toegevoegde waarde van een welzijnsorganisatie als een
woningcorporatie of een vrijwilligersorganisatie hetzelfde
doet? Dat vraagt om een scherpere definitie van de rol van
de welzijnsorganisaties in een veranderend krachtenveld.
Een tweede kanttekening bij de nieuwe spelers in het wel-
zijnswerk, is dat er hierdoor steeds meer (semi-)professionals
‘achter de voordeur’ bij mensen komen, zonder dat onderling
voldoende wordt samengewerkt.
Al deze veranderingen in het welzijn van mensen en in
de omgeving van het welzijnswerk vragen om een nieuwe
focus op doelgroepen en wijken, naast een heldere posi-
tionering van de welzijnsorganisaties. Dit resulteert voor
ieder van de drie kerntaken van het welzijnswerk in een
veranderopgave.
Jaren vijftig? De eerste opgave luidt: meer aandacht
voor het versterken van sociale netwerken op een manier
passend bij deze tijd. Sociale netwerken versterken past ui-
teraard helemaal in de filosofie achter de Wmo. ‘Passend bij
deze tijd’ wil zeggen: niet terugverlangen naar de jaren vijftig
van de vorige eeuw. Het welzijnswerk zal moeten inspelen op
nieuwe vormen van solidariteit en betrokkenheid. Dat kan
Foto
: st
ock
De gemeente Haarlem wil meer aandacht schenken aan buurtgericht jongeren-
werk en inspelen op nieuwe doelgroepen
TSB_03_10.indd 5TSB_03_10.indd 5 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM
6 sociaalbestek 3/2010
Welzijn nieuwe stijl
‘Outreachend werken defragmenteert en vormt een verbin-
dingsschakel tussen leef- en systeemwereld, tussen burgers en
overheid.’ Dit is de derde kernwaarde uit het manifest ‘Eropaf!
2.0 – Tien kernwaarden’, waarop nader wordt ingegaan.
Veel gemeenten en overheidsinstellingen worstelen met het
verloren contact tussen burgers en overheid. Ruimer gefor-
muleerd, met de afstand tussen tussen leef- en systeemwereld.
Met innovatieve websites, buurtbijeenkomsten, wijkschou-
wen en allerlei andere initiatieven probeert men het contact
met de burger te herstellen. Hoewel de wil er duidelijk is, zijn
de resultaten lang niet altijd succesvol. Het wantrouwen over
en weer blijkt groot en is niet van gisteren; dit is een jaar of
twintig geleden ontstaan. Die kloof is niet zomaar even weer
overbrugd.
Vanaf de jaren tachtig raakt binnen de overheid een nieuwe
besturingsfilosofie in zwang die stoelt op het principe dat
de markt effectiever en efficiënter taken kan uitvoeren dan
een centraal georganiseerde overheid. Dit neoliberale markt-
denken leidt tot een meer zakelijke overheid, zowel fysiek
(steeds verder van de burger) als in regelgeving. Het ideaal-
beeld is de consumerende en calculerende burger die zelf
precies kan inschatten hoe hij maximaal voordeel haalt uit
zijn ‘onderhandelingen’ met dienstverlenings- en overheids-
instanties. Publieke diensten worden steeds meer gezien als
producten die worden beoordeeld op kwantitatieve ‘output’.
In navolging hiervan gaan sociale organisaties en professio-
nals hun diensten formaliseren en protocolliseren. Dit leidt
tot een vlucht in steeds verdere vormen van specialisatie,
omdat specialistische diensten met duidelijk omschreven en
afgebakende taken zich makkelijker laten protocolliseren, tel-
len en meten.
Wantrouwen Voor mensen die bureaucratische vaardig-
heden missen en/of problemen op meerdere terreinen heb-
ben, is deze ontwikkeling problematisch. Zij raken de weg
snel kwijt in de hoeveelheid instanties, werksoorten, formu-
lieren en protocollen. Doordat hun situatie meestal afwijkt
van het gemiddelde, passen zij niet binnen de protocollen en
lukt het vaak niet of slechts beperkt om de ondersteuning
te krijgen die ze nodig hebben. Hier botst de systeemwereld
op de leefwereld en ontstaat op den duur afstand. De leefwe-
reld moet in het format van de systeemwereld worden geperst
en dat lukt niet. In het NRC Handelsblad (28-12-2009) be-
schreef Herman Vuisje dit recent als volgt: ‘Nederland, waar
Max Huber en Marc Räkers
Staatssecretaris Jet Bussemaker kreeg november vorig jaar het eerste exemplaar over-
handigd van het manifest ‘Eropaf! 2.0 – Tien kernwaarden’. In dit manifest beschrijft
de stichting Eropaf! hoe de houding van de sociale sector in Welzijn nieuwe stijl
outreachend zou moeten zijn. Verbinden en versterken, daar gaat het om. Voor
Sociaal Bestek werken de auteurs van het manifest één kernwaarde verder uit.
De huisarts vanhet sociale
Manifest Eropaf! 2.0
TSB_03_10.indd 6TSB_03_10.indd 6 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM
7 sociaalbestek 3/2010
Welzijn nieuwe stijl
voorzieningen zijn getrimd en teruggetrokken, taken zijn
dóórgedelegeerd en verantwoordelijkheden gespreid als pin-
dakaas over een zuinig belegde boterham.’
Door deze gefragmentariseerde en doorgespecialiseerde aan-
pak worden ook de problemen van cliënten in fragmenten
bekeken. Dit leidt tot vervreemding, want zelf ervaren zij die
opdeling in stukjes immers helemaal niet zo. Het is ook een
manier van onteigening. Cliënten voelen zich niet meer eige-
naar van hun problemen en nemen een afwachtende houding
aan. Het wantrouwen neemt ook toe. Het gevolg is dat ze even-
eens de controle (en de oplossing) buiten zichzelf plaatsen en
dus niet de verantwoordelijkheid nemen voor hun problema-
tiek. Van enige wederkerigheid tussen cliënten en dienst- en
hulpverlenende instanties is in deze situaties geen sprake
meer, wel van nodeloze – berustende – afhankelijkheid.
Tragisch De schuldhulpverlening geeft een goed en te-
gelijk tragisch voorbeeld. Als iemand met schulden alleen
gesprekken over de oorzaak van zijn schulden krijgt aange-
boden, maar de schulden zelf niet worden aangepakt, heeft
dit weinig zin. Andersom, als alleen de schulden aangepakt
worden, maar niet gekeken wordt naar de oorzaak, is er op de
langere termijn geen vooruitgang. Aandacht voor oorzaken
en gevolgen is dus nodig om tot echte oplossingen te komen.
Dit klinkt iedereen waarschijnlijk logisch in de oren en zo
hebben de ontwerpers van de schuldhulpverlening het ook
bedoeld.
Desondanks heeft de schuldhulpverlening zich ontwikkeld
tot een doorgespecialiseerde, technocratische industrie met
een hoog juridisch gehalte. De cliënten van de schuldhulp-
verlening snappen hier meestal helemaal niets meer van en
komen op grote afstand van hun hulpverlener te staan. Het
proces van schuldsanering gaat volslagen langs hen heen.
Het teloorgaan van de verbinding tussen vorm en inhoud in
de schuldhulpverlening is mede oorzaak van het extreem lage
rendement van deze forse (en behoorlijk dure) bedrijfstak
binnen de sociale sector. Uiteindelijk is dit de overheid ook
opgevallen en heeft zij de opdracht gegeven om de oorzaak
van het lage rendement te onderzoeken. Conclusies en aan-
bevelingen van verschillende onderzoeken zijn min of meer
gelijkluidend: minder technocratie, minder juridische haar-
kloverij, meer contact met de cliënten en meer tijd om tot
gedragsverandering van cliënten te komen. Minder systeem-
wereld en meer leef- en belevingswereld dus.
Wijkcoach Door de problemen van mensen te defragmen-
teren en integraal aan te pakken, ontstaat voor iedereen meer
grip op sociale problemen, niet in de laatste plaats voor de
betrokkenen zelf. Outreachend werken biedt juist weer meer
ruimte aan professionals die over de grenzen van instanties
heen kunnen denken en handelen. Zij zijn de personificatie
van wat vaak alleen op papier wordt opgeschreven – ‘er wordt
integraal gewerkt’ (let op de lijdende vorm) – en zelden in de
praktijk wordt gebezigd.
De groep waarmee moet worden gewerkt, vraagt ook om
zo’n samenhangende en doortastende aanpak. Mensen lij-
den immers niet aan een verzameling deelproblemen, maar
aan een kluwenproblematiek, waarbij het ene probleem niet
Het proces van schuldsanering gaat vaak volslagen langs de cliënt heen
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd 7TSB_03_10.indd 7 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM
8 sociaalbestek 3/2010
maatschappelijk werkende van oudsher had maar niet meer
heeft, dan wordt een fors deel van de specialisten vanzelf
overbodig. De experimenten die op dit terrein gaande zijn
(onder andere in Enschede en Rotterdam) zijn interessant en
verdienen ruim aandacht. Daar kan een sleutel tot een effec-
tieve en kwaliteitverhogende bezuiniging op zorg en welzijn
uit voortkomen. Voorwaarde is wel dat overheden ook in
financiële zin integraal leren kijken: investeren in ambulant
en preventief welzijn leidt tot bezuinigingen bij intramurale
zorg, maar ook bij politie en justitie. Die dwarsverbanden en
effecten moeten we wel willen zien.
Vertrouwen Sociale professionals kunnen veel effec-
tiever zijn als zij handelingsruimte hebben en vertrouwen
krijgen. Ze moeten niet hun hele doen en laten in tel- en
meetbare eenheden hoeven te verantwoorden. Hun handelen
is geen product en moet ook niet meer als zodanig worden
gedefinieerd. Door de vermeende marktwerking zijn op ver-
trouwen en kwaliteit gebaseerde verhoudingen ingeruild voor
geïnstitutionaliseerd wantrouwen en schijntransparantie. De
afrekencultuur is zover doorgeschoten dat professionals van
lieverlee maar zijn gaan ‘overprotocolliseren’. Deze cultuur
van wantrouwen zal doorbroken moeten worden. Waarmee
we helemaal niet willen zeggen dat we tegen verantwoorden
zijn, integendeel. Maar verantwoorden en effect meten, kan
ook anders dan in cijfers. Laat eens narratieve onderzoeken
uitvoeren naar de effectiviteit van sociale interventies. Dan
krijg je als beleidsmaker misschien wel veel meer kwalitatief
bruikbare informatie dan door middel van de rituele kwanti-
tatieve kwartaalrapportages.
Minder marktwerking maakt weer nauwere samenwerking
mogelijk. Overheden, corporaties, zorg- en welzijnsinstellin-
gen kunnen zich verenigen in stuurgroepen die gezamenlijke
outreachende projecten aansturen. Geen samenwerking in de
vorm van protocollen, handleidingen of ellenlange overleg-
gen, maar in de vorm van gezamenlijke en integraal werken-
de – uitvoerende – teams waarin de betrokken organisaties
ieder hun inbreng leveren. Teams die gedekt en aangestuurd
worden door stuurgroepen waarin bestuurders en mana-
gers zich op inhoud aan elkaar hebben gecommitteerd. Deze
stuurgroepen moeten zich direct laten inspireren en voorlich-
ten door de mensen van de werkvloer. De lagen van tussenma-
nagement die overal zijn ingebouwd tussen bestuur/directie
en uitvoering filteren vaak belangrijke informatie weg. Als de
stuurgroepen beslissingen nemen op grond van informatie
te onderscheiden is van het andere. Daarom is een integrale
aanpak nodig waarbij door één en dezelfde persoon op meer-
dere levensgebieden tegelijk ondersteuning wordt geboden.
Dat is wat outreachend werken kan realiseren.
Experimenten met een dergelijke aanpak in Enschede en
Rotterdam bewijzen dat ook. In Enschede kwam het idee van
de gemeente. Daar vond men de figuur ‘wijkcoach’ uit. Deze
kan dicht op de gezinnen met problemen werken en heeft
de bevoegdheid om veel betrokken instanties en instellingen
(onder andere DWI, Bureau Jeugdzorg, CIZ, Maatschappelijke
Dienstverlening, woningcorporatie) aan het werk te zetten
door precies aan te geven wat er van hen wordt verwacht. Dit
werkt naar tevredenheid.
In Rotterdam koppelt men stagiaires van sociale opleidingen
aan alleenstaande moeders; gezamenlijk doorlopen zij de
hulpverlening. De stagiaire is in het gezin aanwezig en heeft
vooral een generalistische en coachende rol: zij brengt rou-
tine in het huishouden en verleent pragmatisch hulp. Zodra
er enigszins stabiliteit is, wordt er gewerkt aan het verbeteren
van de stijl van opvoeden. Op basis van de overtuiging dat
iedereen zichzelf kan ontwikkelen, worden vooral de ‘Eigen
Krachten’ gestimuleerd (Eigen Kracht is het beslismodel dat
is ontwikkeld door onder meer de Eigen Kracht Centrale –
red.). Als huishouden en opvoeding in orde zijn, wordt er
nagedacht over werk of scholing, niet eerder. Bureau Frontlijn
ontwikkelde deze methode ook vanuit kritiek op de verko-
kerde en procesgerichte traditionele werkwijzen. ‘Meegroeien
van achterstandgroepen’ noemen ze hun model. Misschien
wel het mooiste is dat burgers die met succes het program-
ma hebben doorlopen, worden ingezet om weer anderen te
helpen, geheel in lijn met de idealen van de Wmo en Welzijn
nieuwe stijl.
Ontspecialiseren Outreachend werken wordt omarmd
door instellingen en overheden die constateren dat zij het
met hun cliënten of burgers kwijt zijn en dit willen herstel-
len. De outreachend werker kan dan functioneren als verbin-
dingsschakel tussen de private leefwereld van cliënt(en) en de
publieke systeemwereld.
Om dit te bereiken zijn een paar stappen nodig, te begin-
nen met ontspecialiseren. De sociale sector is onderverdeeld
geraakt in vele deelterreinen met evenzoveel specialisten en
hun organisaties met organisatiebelangen. Dat kan veel sim-
peler en goedkoper. Als we serieus investeren in de terugkeer
van de breed opgeleide generalist, de rol die de algemeen
Welzijn nieuwe stijl
TSB_03_10.indd 8TSB_03_10.indd 8 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM
9 sociaalbestek 3/2010
en argumenten aangedragen door uitvoerend professionals
en zij daarmee het handelen van die professionals versterken,
betekent dit ook dat de laatste groep zich weer gehoord weet.
Dat draagt bij aan het hervinden van de beroepstrots en het
zelfbewustzijn van professionals.
Huisarts Ontspecialiseren, meer handelingsruimte en
minder marktwerking zijn de drie termen die beleidsambte-
naren en politici als leidraad moeten menen bij het naden-
ken over het herstellen van de verbinding tussen systeem en
burger. Moeilijk? Welnee, in Enschede is men met de eerder-
genoemde wijkcoaches al aardig op weg. Doordat de wijkcoa-
ches daar in dienst van de gemeente zijn, is marktwerking
niet van toepassing.
Als we even creatief op deze ontwikkeling doordenken,
dan doemt het beeld van de ‘huisarts van het sociale’ op:
een breed opgeleide, sociale professional met verregaande
bevoegdheden. Bij alle serieuze of ernstige problemen van
sociale aard komt deze professional altijd als eerste in beeld;
dus bij signalen van (kinder)mishandeling of verwaarlozing,
bij eenzaamheid, bij dreigende schulden of armoede, bij over-
last. Kortom, bij alle problemen van niet-medische aard is
deze persoon altijd als eerste – outreachend – aan zet. Deze
figuur heeft de deskundigheid en bevoegdheid specialisten
in te schakelen waar nodig; maar blijft wel verantwoordelijk
voor de cliënten. Doorverwijzen, in de zin van over de schut-
ting werpen, doet hij of zij niet. Klein voorbeeld: als iemand
in de war is en wordt opgenomen voor behandeling, zorgt de
huisarts van het sociale voor behoud van de woning. Deze
professional blijft de cliënten actief volgen en ondersteunen
zolang als nodig is. En zelfs daarna houdt hij of zij een vinger
aan de pols.
Samenredzaamheid De sociaal generalist die we
voor ons zien, is ook zeer bedreven in het verbinden en active-
ren van sociale netwerken. Op een steunende manier maakt
deze persoon families en andere sociale verbanden weer tot
eigenaar van hun problemen, maar vooral ook van hun op-
lossingen. De sociaal generalist laat de netwerken, bijvoor-
beeld door inzet van Eigen Kracht-conferenties, zelf hun op-
lossingen formuleren en ondersteunt actief bij het uitvoeren
van deze plannen. Of, om met Pieter Hilhorst te spreken: de
huisarts van het sociale is bij uitstek gericht op het bevorde-
ren van ‘samenredzaamheid’.
De huisarts van het sociale heeft, dat kan haast niet anders,
ook een praktijk met cliënten. Deze praktijk staat mid-
denin de wijk of buurt waar hij of zij voor werkt. De maxi-
maal haalbare omvang van het werkgebied moeten we in de
praktijk onderzoeken, maar effectieve kwaliteit moet hierin
leidend zijn. We zijn er van overtuigd dat dit gedefragmen-
teerde model uiteindelijk vele malen goedkoper – en vooral
vele malen effectiever – zal blijken dan het huidige model
waarin soms tientallen hulp- en dienstverleners zich rondom
een ‘systeem’ scharen en er veelal geen millimeter beweging
ontstaat.
Max A. Huber en Marc Räkers zijn allebei werkzaam voor De
Karthuizer, het onderzoeks- en ontwikkelinstituut van de Hogeschool
van Amsterdam en zijn betrokken bij de stichting Eropaf! (www.eropaf.
org) Rond het manifest Eropaf! 2.0 verzorgen zij ook bijdragen op maat
voor inspiratiebijeenkomsten, symposia, denktanks, congressen en der-
gelijke.
Het volledige manifest ‘Eropaf! 2.0’, met alle verwijzingen en bronnen, kost € 6
(inclusief verzending) en is te bestellen via de website of rechtstreeks per e-mail:
Welzijn nieuwe stijl
TSB_03_10.indd 9TSB_03_10.indd 9 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM
10 sociaalbestek 3/2010
Het motto van zowel het Jeugdcultuurfonds als het
Jeugdsportfonds is: alle kinderen moeten aan sport en cul-
tuur kunnen doen! Het Jeugdsportfonds bestaat sinds 1999.
De ‘klik’ werd gevonden toen ik als jeugdhulpverlener merkte
welke bijdrage sport levert aan de integratie van jongeren in
de maatschappij. Ik had Humphrey leren kennen die in 1992
de Bijlmerramp van nabij had meegemaakt. Hij was zwaar
getraumatiseerd en sloot zich volledig voor zijn omgeving af.
Totdat hij de kans kreeg te gaan voetballen en zichzelf ‘terug-
vond’. Naar aanleiding van deze ervaring en het feit dat ik
constateerde dat grote groepen kinderen die cliënt waren in
de Jeugdzorg behoorden tot de categorie zeer lage inkomens
ontwikkelde ik het format van het Jeugdsportfonds. De for-
mule werkte en in 2009 kregen alleen al in Amsterdam ruim
2000 kinderen een extra sportkans. Met dank aan de Dienst
Werk en Inkomen (DWI) die subsidie vanuit het armoedebe-
leid beschikbaar stelde, naast de regeling van de gemeente.
Sport is leuk om te doen en een zinvolle vrijetijdsbesteding,
want het heeft diverse positieve effecten. De gezondheid van
kinderen wordt bevorderd – als middel bijvoorbeeld in de
strijd tegen obesitas. Het brengt kinderen sociale vaardighe-
den bij, omdat zij op respectvolle wijze moeten samenspelen
en samenwerken met andere kinderen en volwassenen. Spe-
lenderwijs leren kinderen omgaan met regels en discipline.
Sporten dwingt hen waardig om te gaan met verlies, terwijl
succes bijdraagt aan een positief zelfbeeld. De regelmaat van
training en wedstrijden biedt structuur en houvast. Sport be-
vordert de sociale cohesie en culturele integratie.
Missie Het Jeugdsportfonds ziet voor zichzelf een belang-
rijke maatschappelijke taak weggelegd bij het realiseren van
haar missie en visie. Deze taak wenst zij echter te blijven delen
met de overheid. De inzet van het Jeugdsportfonds dient
tevens ter stimulering van de overheid om actief bij te dragen
Harrie Postma
Ruim 350.000 kinderen in Nederland kunnen vanwege financiële belemmeringen
niet aan sport of culturele activiteiten doen. Dat blijkt uit het rapport ‘Kunnen
alle kinderen meedoen’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat verscheen
in mei 2009. Een onverteerbare zaak voor Harrie Postma, directeur van het
Jeugdsportfonds.
350.000 kinderen buitenspel
Naar een Nederlands
Jeugdparticipatiefonds
JeugdparticipatieJeugdparticipatieJeugdparticipatie
TSB_03_10.indd 10TSB_03_10.indd 10 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM
11 sociaalbestek 3/2010
nauwe samenwerking met intermediairs worden gewerkt:
dichtbij het kind, dichtbij de lokale sportvereniging, dichtbij
de donateurs.
Inmiddels zijn er 30 Jeugdsportfondsen in Nederland waar-
van 11 provinciale Jeugdsportfondsen. Ze werken allen op de
zelfde wijze en in 2009 werden 12.000 sportaanvragen geho-
noreerd, een stijging van 20 procent ten opzichte van 2008.
Het Jeugdsportfonds verwacht ook in 2010 een aanzienlijke
stijging, mede in verband met de gevolgen van de financiële
crisis, verminderde inkomsten voor de sportclubs waardoor
de contributies van de sportclubs in het seizoen 2010-2011
ongetwijfeld zullen stijgen.
Cultuur In 2009 heeft minister Plasterk van OCW beslo-
ten dat er naast het Jeugdsportfonds ook een Jeugdcultuur-
fonds moest komen. In hoog tempo worden nu ook overal
in Nederland Jeugdcultuurfondsen opgericht waardoor ook
de participatie van jeugd op het gebied van kunst en cultuur
kan groeien. Ook hier is het doel om financiële drempels
weg te halen, zodat kinderen uit een minder draagkrach-
tig milieu de gelegenheid krijgen om actief kunst te beoefe-
nen. Voor die kinderen is het anders nauwelijks weggelegd
om zich te ontwikkelen door te musiceren, toneelspelen,
schilderen, dansen of schrijven. Het actief beoefenen van
kunst kost geld. Naast de vaak dure en individuele lessen, is
er materiaal nodig, zoals instrumenten, kostuums of schil-
dersbenodigdheden. Het Jeugdcultuurfonds stimuleert de
persoonlijke ontwikkeling van kinderen in achterstandspo-
sities. Bovendien draagt het Jeugdcultuurfonds bij aan een
creatieve en innovatieve samenleving. In de nota ‘Kunst van
aan het laten sporten van kinderen uit achterstandsgroepen.
Het Jeugsportfonds steunt op vier pijlers:
Het kind.Ÿ Het Jeugdsportfonds wil kinderen uit gezin-
nen met een minimuminkomen laten sporten bij vereni-
gingen. (Er kan voor meer kinderen uit één gezin steun
worden gevraagd.)
De intermediair.Ÿ Het Jeugdsportfonds werkt alleen via
professionals die betrokken zijn bij de scholing en bege-
leiding en opvoeding van het kind (leraren, jeugdhulpver-
leners, artsen, buurtwerkers).
225 euro.Ÿ Dit bedrag is gemiddeld nodig voor contribu-
tie, kleding en eventuele attributen. Het geld gaat direct
naar de sportvereniging en de sportwinkel, niet naar
ouders of kind.
De sportvereniging.Ÿ Het Jeugdsportfonds betaalt de
contributie voor een door NOC*NSF erkende sportver-
eniging. De aanwezigheid van het kind wordt gevolgd.
Supporters Het Jeugdsportfonds is actief op het raak-
vlak van onderwijs, jeugdhulpverlening, gezondheidszorg en
integratie. De intermediairs spelen in de opzet van het fonds
een cruciale rol. Zij zijn de onmisbare schakel tussen kind en
club, tussen kansarm en kansrijk.
We hebben er zeer bewust voor gekozen om alleen via inter-
mediairs te werken en aanvragen van ouders of familie niet
te honoreren. Alleen dan namelijk weten we zeker dat de bij-
drage terecht komt op de juiste plek. Bovendien hechten we
aan het professionele oordeel van de intermediair die als geen
ander thuis is in de leefomgeving van het kind.
Een groot aantal ‘supporters’ levert financiële bijdragen.
Daaronder politici, bekende sporters, bedrijven, stichtingen
en particulieren. Iedereen kan meedoen. Waardering en steun
voor het werk blijkt ook via (geld)prijzen, die de afgelopen
jaren werden ‘gescoord’, zoals de Hein Roethofprijs, de Edgar
Doncker Fonds Integratieprijs, de Heb Hart voor je Stad
Amsterdam Trofee en de IOC Trophy Sports & Community.
In 2009 kreeg ik uit handen van wethouder Lodewijk
Asscher, groot fan van het Jeugdsportfonds, de Amsterdamse
Sportpenning uitgereikt.
Het Jeugdsportfonds is een ‘slanke’ en professionele orga-
nisatie met een omvangrijk netwerk. Een groot aantal vrij-
willigers is betrokken bij het indienen van aanvragen en de
verwerking ervan. Omdat de procedures helder en eenvoudig
zijn, is er nauwelijks overhead. Ook de intermediairs zet-
ten zich kosteloos in. Overal in Nederland kan gericht en in
Jeugdparticipatie
Hardlopen op het Olympiaplein in Amsterdam.Fo
to:
Spo
rtse
rvic
e N
oo
rd-H
oll
and
TSB_03_10.indd 11TSB_03_10.indd 11 2/26/2010 6:47:31 PM2/26/2010 6:47:31 PM
12 sociaalbestek 3/2010
aanvullend beleid zou formuleren, naast het toepassen van
eigen generieke maatregelen. Én-én beleid derhalve, bijvoor-
beeld naast een Ooievaarspas in Den Haag of de Upas in
Utrecht ook het Jeugdcultuurfonds en het Jeugdsportfonds
inzetten.
Er is een aantal redenen waarom te veel jeugdigen niet bereikt
worden. In de grote steden zien we een enorm groot aantal
kinderen van migranten die via de beide fondsen een sport
en cultuurkans kan worden geboden. Deze redenen van niet
gebruik of onvoldoende gebruikmaken van bestaande rege-
lingen zijn:
Onbekendheid met de regelingenŸ
Schaamte om gebruik te maken van ‘armoede’-Ÿ
regelingen
Desinteresse van de ouder(s)/verzorger(s) die zelf nooit Ÿ
aan sport en cultuur hebben gedaan
Onderstimulering van de sociaal culturele component Ÿ
(ouders hebben zelf niet in verenigings- of clubverband
aan sport en cultuur gedaan)
Sociaal zwakke gezinnen, waarbij sprake is van een per-Ÿ
manente druk op het bestedingspatroon, zijn aan het
overleven en komen niet toe aan het stimuleren van hun
kinderen om aan sport of cultuur te doen
Gezinnen die in de jeugdhulpverlening terecht komen (er Ÿ
is een verband tussen cliënt zijn in de jeugdzorg en laag
Leven’ benadrukt minister van Cultuur, Ronald Plasterk,
het belang van actieve kunstbeoefening: ‘Het zelf beoefenen
en ervaren van cultuur is de basis van het culturele leven’.
Het ontwikkelen van de eigen creativiteit en het laten horen of
zien wie je bent en wat er in je leeft, heeft grote effecten. Wie
aan kunst doet, krijgt meer zelfvertrouwen, het concentratie-
vermogen neemt toe en het vergroot de sociale vaardigheden.
Deze effecten zijn juist zo belangrijk voor de groep kinderen
in achterstandsposities.
Hun zelfbewustzijn groeit, ze krijgen meer oog voor hun kan-
sen en meer zelfvertrouwen om ze aan te grijpen. Daarom wil
het Jeugdcultuurfonds dat ook deze kinderen de gelegenheid
krijgen om actief aan kunst te doen.
Ambities Geconstateerd kan worden dat het een aantal
gemeenten maar ten dele lukt om een grotere groep jeug-
digen te bereiken. Dit ondanks de inzet van diverse maat-
regelen in het kader van armoede en jeugdparticipatie. Het
Jeugdcultuurfonds en het Jeugdsportfonds kunnen een be-
langrijke bijdrage leveren aan de door de staatssecretaris Jetta
Klijnsma eerder uitgesproken ambities van het kabinet Bal-
kenende betreffende het vergroten van de jeugdparticipatie
van kinderen en jongeren in een achterstandssituatie.
Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds kunnen
het verschil maken indien een groter aantal gemeenten
Jeugdparticipatie
Sport is leuk om te doen en een zinvolle vrijetijdsbesteding
Foto
: Sp
ort
serv
ice
No
ord
-Ho
llan
d
TSB_03_10.indd 12TSB_03_10.indd 12 2/26/2010 6:47:32 PM2/26/2010 6:47:32 PM
13 sociaalbestek 3/2010
Jeugdparticipatie
inkomen) maken in mindere mate gebruik van de lokale
generieke maatregelen en staan onnodig buitenspel.
Fiftyfifty Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds
creëren niets nieuws, maar sluiten aan bij bestaande infra-
structuur. Mede in het kader van de Brede School en de inzet
van Combinatiefunctionarissen kunnen grotere groepen
jeugdigen begeleid worden naar de sport en cultuurinstel-
lingen.
Beide fondsen werken exact op dezelfde wijze en maken
gebruik van een Aanvraagregistratiesysteem (AVR) waar-
door op een simpele en efficiënte manier de professionals via
www.jeugdsportfonds.nl en www.jeugdcultuurfonds.nl een
aanvraag kunnen doen. Door gebruik te maken van het AVR
wordt meten: weten. Daardoor kunnen alle gemeenten op
elk gewenst moment over data beschikken die inzicht biedt
in aantallen kinderen, jongens of meisjes, leeftijden, soorten
sport- of cultuuractiviteiten, gebruik van sport en cultuurfa-
ciliteiten en over de duur van de activiteiten waarvoor een
vergoeding is gegeven.
De introductie en implementatie van het Jeugdsportfonds
en het Jeugdcultuurfonds is na toekenning van een gemeen-
telijke subsidie in het kader van een prestatieafspraak bin-
nen drie maanden gerealiseerd. De overheadkosten voor de
gemeenten zijn beperkt, omdat op een simpele, niet bureau-
cratische wijze gewerkt wordt en gebruik wordt gemaakt van
reeds positief beproefde concepten.
Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds streven op
lange termijn naar een fiftyfifty financiering. Naast het ver-
krijgen van gemeentelijke en provinciale subsidies zullen
initiatieven worden ontwikkeld om ook extra aanvullende
gelden te genereren uit het private domein. Er wordt gedacht
aan: donaties, fondswerving, sponsoring, support in het
kader van maatschappelijk ondernemen, projectsubsidies van
vermogensfondsen en toekomstig beneficiantschappen van
een of meerdere loterijen.
1+1=3 Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds
werken zoveel mogelijk samen waardoor één plus één drie
wordt. Maar er is meer, op dit moment is er intensief contact
met het Nationaal Fonds Kinderhulp.
Al 50 jaar zet Kinderhulp zich als landelijk opererend fonds
in voor kinderen die te maken hebben met ernstige proble-
men in de thuissituatie. Niet door zelf (jeugd)zorg te bieden,
maar door geld in te zamelen. Dit gebeurt op verschillende
manieren, bijvoorbeeld door een jaarlijkse collecte, het wer-
ven van donateurs en het organiseren van inzamelacties. Met
dit geld kunnen extraatjes mogelijk gemaakt worden voor
kinderen die het hard nodig hebben. Vanuit hun kantoor in
Deventer worden aanvragen voor financiële steun toegekend,
bijvoorbeeld voor een fiets, een computer, vakantie of een
Sinterklaasgeschenk. Zo dragen zij heel tastbaar bij aan een
beetje gewoon geluk.
Het contact is gelegd met als doel om op termijn te komen
tot een overkoepelend Nederlands Jeugdparticipatiefonds
met vier sterke merken, te weten het Nationaal Fonds
Kinderhulp, het Jeugdcultuurfonds, het Jeugdsportfonds en
het Jeugdeducatiefonds. Deze vier fondsen werken allen op
dezelfde wijze en de aanvragers van de financiële middelen
zijn de professionals uit de Jeugdzorg en het Onderwijs. Zij
kennen de behoefte van het kind of de jongere en de finan-
ciële situatie van de ouder(s). Die professionals kunnen in
samenwerking met de vier sterke merken er voor zorgen dat
in Nederland serieus werk wordt gemaakt van de jeugdparti-
cipatie van kinderen in een achterstandssituatie.
Harrie Postma is initiatiefnemer en directeur van het Jeugdsportfonds.
Meer informatie:
www.jeugdsportfonds.nl, [email protected]
www.jeugdcultuurfonds.nl, [email protected]
www.kinderhulp.nl, [email protected]
Er is gemiddeld 225 euro nodig voor contributie, kleding en attributen
Foto
: Je
ug
dsp
ort
fon
ds
TSB_03_10.indd 13TSB_03_10.indd 13 2/26/2010 6:47:34 PM2/26/2010 6:47:34 PM
14 sociaalbestek 3/2010
Het goed aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
is een vraagstuk van alle tijden. We kijken momenteel noodge-
dwongen vooral naar conjuncturele vraagstukken: het opvan-
gen van de gevolgen van de economische crisis. Daarnaast
zijn en blijven er meer structurele opgaven waarvoor we staan
en die actie vragen. Die vraagstukken gaan mede over vergrij-
zing, flexibilisering, internationalisering en mobiliteit.
Aansluiting tussen vraag en aanbod vindt vooral op regionaal
niveau plaats, met een stevige eigen verantwoordelijkheid voor
werkgevers en werknemers. In veel gevallen loopt dit proces
vanzelf: mensen zoeken een baan, bedrijven werknemers,
instituties leiden hiervoor op. Maar waar dit niet vanzelf
gebeurt, dient een goed arbeidsmarktbeleid onvolkomenhe-
den weg te nemen en kansen te benutten. Een goede werking
van de arbeidsmarkt en een effectief arbeidsmarktbeleid ver-
eist een goede samenwerking tussen alle relevante partijen in
de regio. Dat zijn spelers als (individuele) werkgevers, regio-
nale opleidingscentra, hoger beroepsonderwijs, kenniscentra,
gemeenten, werknemersorganisaties, UWV WERKbedrijf,
re-integratiebedrijven, uitzendbureaus en bedrijven in de
sociale werkvoorziening. Arbeidsmarktbeleid is vooral regio-
naal beleid. De samenwerking tussen deze spelers komt niet
vanzelf tot stand. Afhankelijk van het onderwerp is de ene dan
wel een andere partij de regisseur in het netwerk.
Sturing Rijk Het kabinet had bij zijn aantreden (2007)
in het beleidsprogramma een aantal belangrijke economi-
sche en sociale doelstellingen opgenomen die raken aan de
arbeidsmarkt. Dat is mede de reden dat verschillende depar-
tementen het regionaal arbeidsmarktbeleid en de partijen die
daarin een rol hebben, stimuleren. Er is met andere woorden
sprake van departementale sturing op het regionale arbeids-
marktbeleid. Een aantal voorbeelden:
Het ministerie van VROM/WWI richt zich via het Ÿ
Deltaplan Inburgering op het tot stand komen van duale
trajecten voor re-integratie en inburgering en op inburge-
ring op de werkvloer.
Het ministerie van SZW stimuleert onder meer het terug-Ÿ
dringen van de oplopende jeugdwerkloosheid via het
Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Maarten Dolfing, Margriet Jongerius en Peter Wesdorp
Het ministerie van SZW heeft de regio’s onlangs in een onderzoek (quick scan)
gevraagd naar hun ervaringen met sturing vanuit de Haagse departementen op
het regionale arbeidsmarktbeleid. Het onderzoek laat een aantal interessante
ontwikkelingen zien. Die zijn mede aanleiding voor de departementen om de
krachten te bundelen en in de praktijk meer gezamenlijk op te trekken in de
regio. Een impressie van het onderzoek.
Tussen Rijk en regio
Haagse invloed op regionale
samenwerking
Arbeidsmarktbeleid
TSB_03_10.indd 14TSB_03_10.indd 14 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM
15 sociaalbestek 3/2010
netwerken (SZW, LNV). Soms zijn er duidelijke kwantitatieve
doelstellingen (WWI), andere keren ligt het accent op kwali-
tatieve afspraken (LNV) en dan weer wordt de invulling aan
de regio zelf overgelaten (Actieplan Jeugdwerkloosheid). Bij
inburgering geldt bijvoorbeeld een duidelijke outputfinan-
ciering: alleen geld voor te leveren prestaties. Bij de aanpak
van de jeugdwerkloosheid koppelt SZW, mede op verzoek
van de Tweede Kamer, de financiële bijdragen aan de regio
voor 2010 aan de resultaten uit 2009; LNV legt deze relatie
vooralsnog niet. Naast geld sturen departementen ook graag
met ‘oliemannetjes’ en steeds vaker worden de prestaties van
regio’s in vergelijkende onderzoeken (benchmarks) tegen
elkaar afgezet.
Regio-indeling Departementen hanteren verschillen-
de regio-indelingen. Soms legt een departement die van bo-
venaf op, soms bepaalt de regio die van onderaf. Zo hanteert
SZW op het terrein van de arbeidsmarkt een indeling in der-
tig regio’s gekoppeld aan de dertig ‘plusvestigingen’ van de
uitvoeringsorganisatie UWV. OCW werkt bij de aanpak van
schooluitval met de 39 RMC regio’s. Partijen op het terrein
van leren en werken, konden zelf de regio-indeling bepalen
en dat werden 47 regionale verbanden. WWI richt zich tot
dusver vooral op de 52 gemeenten met de meeste inburge-
raars. LNV stuurt niet zozeer op regio’s, maar op in sectoren
ingedeelde productschappen.
Ook verschillen de departementen in de partijen die zij in de
regio als trekker aanwijzen voor het specifieke thema. Soms
zijn organisaties trekker, soms personen. Het UWV vervult
bijvoorbeeld de leidende rol bij de mobiliteitscentra tegen de
crisis, terwijl gemeenten deze rol vervullen in het Actieplan
Jeugdwerkloosheid. De taskforce Technologie, Onderwijs en
Arbeidsmarkt zet weer regionale boegbeelden uit verschillen-
de partijen in. De directie Leren & Werken liet partijen in de
regio zelf een organisatie kiezen die als trekker fungeert.
Verschillen Wat vinden partijen in de regio van al die
initiatieven? Hoe beleven zij de verschillen? Denken zij dat
het effectief is? Het onderzoek laat daarover enkele opmer-
kelijke zaken zien. Het onderzoek vond plaats op basis van
interviews met bestuurders en regionale groepsgesprekken
met bij de arbeidsmarkt betrokken organisaties.
Regio’s vinden het in het algemeen zeer wenselijk dat de
departementen een bepaalde (vaste?) regio-indeling aanhou-
den. Geen regio-indeling is voor de betrokkenen ook geen
Het ministerie van OCW werkt aan het terugdringen van Ÿ
schooluitval en de aansluiting van het beroepsonderwijs
van de vraag van de arbeidsmarkt (Aanval op de schooluitval
en Strategische agenda MBO).
Het ministerie van LNV stimuleert het aanbod van Ÿ
geschikt personeel voor de agrarische sector (Beleidsopgave
opleiding en arbeidsmarkt).
Het ministerie van EZ bevordert in samenwerking met Ÿ
SZW en OCW via de Taskforce Technologie Onderwijs en
Arbeidsmarkt de samenwerking tussen partners om een
oplossing te vinden voor het tekort aan technici.
SZW en OCW stimuleren samen in de projectdirectie Ÿ
Leren & Werken een leven lang leren.
Filosofie Het onderzoek laat een aantal interessante ver-
schillen zien in de wijze waarop de departementen sturen. De
hiervoor genoemde departementen zijn ook gevraagd naar
hun sturingsfilosofie; waarom denken zij dat hun wijze van
beïnvloeding effectief zal zijn? Een belangrijke factor daarin
is de mate van vertrouwen van een departement in de kracht
van partijen om de gewenste ontwikkelingen tot stand te
brengen. Een deel van de verschillen komt ook door de ma-
nier waarop in het verleden is gestuurd.
Alle departementen beseffen het belang van regionale
samenwerking tussen de diverse partijen. Toch richten som-
mige departementen zich vooral op individuele organisa-
ties (WWI, OCW) en andere juist op de regionale ketens en
SZW en OCW stimuleren samen in de projectdirectie Leren & Werken een leven
lang leren.
Foto
: st
ock
ArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleid
TSB_03_10.indd 15TSB_03_10.indd 15 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM
16 sociaalbestek 3/2010
oplossing. Voor de schaal van dertig regio’s waarmee SZW nu
werkt , bestaat draagvlak – rekening houdend met enige flexi-
biliteit. Die schaal zou voor alle initiatieven voor de arbeids-
markt gehanteerd moeten worden. Een stabiele indeling die
ook enige tijd blijft gelden, zorgt voor duidelijkheid voor
alle betrokkenen (niet in de laatste plaats werkgevers) en laat
investeringen in een regionale infrastructuur renderen. Alleen
al voor regionale arbeidsmarktinformatie is een vastomlijnde
regio-indeling van belang.
Er moet in de plannen wel voldoende ruimte zijn voor ver-
schillen tussen regio’s, zoals nu bijvoorbeeld gebeurt bij de
actieplannen Jeugdwerkloosheid. De problemen in de grote
stad zijn nu eenmaal anders dan in kleine steden of op het
platteland. Met name bij initiatieven voor de onderkant van
de arbeidsmarkt lijkt het beter op lokale schaal te opereren
dan op een regionale schaal. Denk bijvoorbeeld aan mensen
die al lang langs de kant staan en veel zorg nodig hebben.
Duidelijke rollen Een stabiele schaal van dertig regio’s
zorgt er ook voor dat duidelijk is wat van de verschillende
partijen verwacht wordt in het beoogde resultaat. Nu hangt
de onderlinge taakverdeling (vaak) af van het te bereiken
doel. De rollen zijn daardoor niet vastomlijnd en niet direct
helder. Ook moet de rol van de dertig zogenoemde ‘plusge-
meenten’ (gemeenten met een UWV-plusvestiging) duidelij-
ker gemaakt worden. Andere gemeenten zijn soms bang dat
de eigen taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden uit-
gehold worden. Duidelijk moet zijn dat de ‘plusgemeenten’
weliswaar een coördinerende verantwoordelijkheid hebben,
maar dat iedere gemeente zelf verantwoordelijk blijft voor
het eigen resultaat. Het Rijk zou de bestuurders van de der-
tig gemeenten moeten helpen die rol duidelijker te maken,
omdat die nu te uiteenlopend en persoonsgebonden wordt
uitgevoerd.
Afspraken Regio’s lijken doordrongen van de urgentie en
de noodzaak om klinkende resultaten te behalen. Een stevige
autonomie van de regio gaat volgens diezelfde regio gepaard
met resultaatafspraken, prestatiefinanciering en transparan-
tie over prestaties. Het resultaat dient wel vooraf en zoveel
mogelijk in overleg tussen Rijk en regio vastgelegd te wor-
den. De spelregels en de manier waarop het resultaat wordt
verantwoord, moeten vooraf helder zijn. In de regio is veel
draagvlak voor het vergelijken van resultaten via benchmar-
king, op voorwaarden dat het eerlijke vergelijkingen zijn, niet
appels met peren vergelijken. Niet ieder arbeidsmarktvraag-
stuk leent zich ervoor om vooraf afspraken te maken over de
te leveren prestaties. Dan liggen afspraken over de kwaliteit
van het geleverde of simpelweg het budget (inputfinancie-
ring) meer voor de hand.
Het extra geld dat vaak samenhangt met sturingsinitiatieven
van het Rijk leidt tot uiteenlopende resultaten. In sommige
regio’s helpt het initiatieven van de grond te tillen, in andere
regio’s leidt het tot vertraging van al in ontwikkeling zijnde
plannen. Het Rijk mag er soms wel wat meer op vertrouwen
dat een regio problemen zelf kan oplossen. Extra geld is vaak
vooral handig voor de opstartkosten, maar in de praktijk
wordt het daar zelden voor gegeven.
Tellen vooral de resultaten (het ‘wat’) dan dient de verant-
woording aan het Rijk daar ook op gericht te zijn. Nu moe-
ten regio’s zich nog vaak verantwoorden over hoe iets wordt
gedaan (het ‘hoe’). De regio’s vinden het prima als het Rijk
goede voorbeelden voor het ‘hoe’ verspreidt.
Oliemannetjes Oliemannetjes (v/m) passen goed
in de gedachte dat partijen in de regio moeten samen-
werken om resultaat te boeken. Zij heten vaak account-
managers of procesmanagers. Hun meerwaarde is het
grootst wanneer hun rol eenduidig en helder is en als zij
Het ministerie van Economische Zaken hoopt een oplossing te vinden voor het
tekort aan technici
Foto
: st
ock
ArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleid
TSB_03_10.indd 16TSB_03_10.indd 16 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM
17 sociaalbestek 3/2010
daadwerkelijk ondersteuning bieden door bijvoorbeeld vra-
gen uit de regio snel met het departement af te kaarten. De
regio’s hebben vooral baat bij meer integraal en resultaatge-
richt accountmanagement. De persoonlijke kwaliteiten van
de accountmanagers en het opbouwen van een vertrouwens-
relatie met de betrokkenen in de regio zijn daarbij belangrijke
succesvoorwaarden.
Taskforcemoeheid De regio’s geven aan dat bij hen
sprake is van een zekere ‘taskforcemoeheid’, vooral als deze
taskforces zichzelf sterk profileren. De ondersteuning van-
uit projecten en taskforces moet volgens de regio’s zoveel
mogelijk dienstbaar zijn aan de wensen uit de regio. Dit be-
tekent bijvoorbeeld: geen eigen communicatiecampagnes,
maar aansluiten bij de regionale communicatie. Het Rijk
dient (liefst vooraf) de verschillende op de arbeidsmarkt ge-
richte beleidsmaatregelen en projecten goed op elkaar af te
stemmen. Vraag je van regio’s om zoveel mogelijk integraal
te werken, dan moet je dit op rijksniveau ook doen, zo is de
boodschap.
Hoe nu verder? Departementen zullen de komende tijd blijven
sturen op het regionaal arbeidsmarktbeleid. Het onderzoek
levert munitie op voor het gesprek tussen departementen en
partijen uit het veld, hoe dit het beste kan gebeuren. De direc-
teuren-generaal van OCW, SZW LNV, EZ en WWI hebben
onlangs met elkaar vastgesteld dat interdepartementale
samenwerking noodzakelijk is om efficiënter te werken en
bestuurlijke drukte tegen te gaan.
Het voornemen is om de indeling in dertig arbeidsmarktregio’s
bij de sturing als uitgangspunt te nemen. Een interdepartemen-
tale werkgroep bekijkt de komende maanden welke beleids-
inhoudelijke thema’s een regionale aanpak vergen en hoe de
departementen het accountmanagement, de geldstromen en
de communicatie van en naar de regio beter kunnen afstem-
men. Daarnaast vinden op korte termijn gesprekken plaats met
de VNG, Divosa en het UWV hoe zij kunnen bijdragen aan ver-
betering van de werkwijze in de richting van de regio.
Al met al is er zowel op departementaal als op regionaal en
lokaal niveau de wil en de wens om krachten te bundelen
en in de praktijk effectiever gezamenlijk op te trekken in de
regio, met als doel het regionale arbeidsmarktbeleid een flin-
ke impuls te kunnen geven.
De auteurs waren respectievelijk namens de opdrachtgever (Maarten
Dolfing, Ministerie van SZW) en de opdrachtnemer (Margriet
Jongerius, Management & Advies en Peter Wesdorp, WhatWorks, met
Silvia Bunt, Regioplan Beleidsonderzoek) samen betrokken bij de
uitvoering van de Quick Scan naar departementale sturing op het
arbeidsmarktbeleid. Deze is najaar 2009 uitgevoerd. Vragen over het
onderzoek? Mail [email protected].
Het Deltaplan Inburgering zet in op duale trajecten voor re-integratie en inburgering, naast inburgering op de werkvloer
Foto
: st
ock
Arbeidsmarktbeleid
TSB_03_10.indd 17TSB_03_10.indd 17 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM
18 sociaalbestek 3/2010
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk
voor de lokale invulling van de maatschappelijke ondersteu-
ning en het Jeugdbeleid. Jongeren kunnen op grond van dit
laatste te maken krijgen met diverse gemeentelijke en niet-
gemeentelijke hulpinstanties zoals Bureau Jeugdzorg, instel-
lingen op het gebied van de jeugdgezondheidszorg (JGZ),
speciaal onderwijs, pleegzorg, huisvesting en maatschappe-
lijke dienstverlening. Ook kunnen zij te maken krijgen met
Werkpleinen (voorheen BVG – Bedrijfsverzamelgebouw, waar
SZW, het CWI en het UWV onder één dak verbleven) en het
Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverla-
ten (RMC), waarmee ze binnen de keten werk-inkomen-zorg
vallen. Met 85 procent van de jeugd gaat het in Nederland
goed. De overige 15 procent staat voor de ouders en kinderen
die aangeven wel eens hulp nodig te hebben. Als het gaat om
serieuze en zwaardere vormen van hulp, dan gaat het ‘slechts’
om enkele procenten van deze 15 procent. Toch betreft het
hier nog altijd honderdduizend probleemjongeren, die vooral
overlast veroorzaken of geweld gebruiken dan wel het slacht-
offer zijn van huiselijk geweld, alcoholisme van de ouders,
een slechte opvoeding, verkeerde vrienden, et cetera.
Uit diverse onderzoeken is meer en meer duidelijk geworden
wat de problemen en de oorzaken daarvan zijn. Zo komt het
regelmatig voor dat meerdere professionals uit verschillende
gemeenten zich bezighouden met dezelfde jongere. Zij wer-
ken echter onwetend van elkaars activiteiten langs elkaar
heen en wisselen informatie onvoldoende uit. Het blijkt ook
dat professionals elkaar vaak onvoldoende kunnen vinden,
waardoor samenwerking niet mogelijk is.
Problemen kunnen alleen opgelost worden als men bereid
en in staat is de krachten te bundelen. Die bereidheid die-
nen partijen gezamenlijk op te brengen – op basis van slui-
tende afspraken binnen een convenant. Deze samenwerking
is echter ondergeschikt aan de regels met betrekking tot de
privacybescherming en andere wettelijke beperkingen, zoals
het gebruik van het burgerservicenummer. Daarom dient de
overheid ervoor te zorgen dat de professionals optimaal gefa-
ciliteerd worden om samen te kunnen werken, door in ieder
geval de wettelijke basis daarvoor te leggen.
Wat betreft de privacyproblematiek hebben het College
bescherming persoonsgegevens en juristen van het ministerie
van Justitie geconcludeerd dat het vastleggen en doorgeven
van louter dát-informatie1 niet in strijd is met de privacyre-
gels. Iedereen die met een van dergelijke jeugdsignalerings-
systemen gaat werken, moet wel aan een aantal voorwaarden
voldoen. Hierover zijn regels afgesproken en deze zijn vast-
gelegd in een privacyprotocol, dat door betrokken partijen
Victor Alting van Geusau
In praktijk blijken instanties en professionals in het onderwijs- en jeugdzorgveld
te vaak langs elkaar heen te werken. Men stemt ook niet goed af bij de zorgverle-
ning rond een jongere. Om jongeren goed te kunnen helpen, is een soepele samen-
werking, met ondersteuning van een jeugdsignaleringssysteem, noodzakelijk
tussen alle partijen in de jeugdketen.
Jeugdsignaleringssystemen
JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid
Bundel de krachten
TSB_03_10.indd 18TSB_03_10.indd 18 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM
19 sociaalbestek 3/2010
Verwijs Index. Voor een melding moet wel echt een risico zijn
gesignaleerd.
De minister heeft benadrukt dat de VIR niet bedoeld is als
een systeem om alle contacten die professionals met jon-
geren hebben te registeren. De VIR bevat louter dát-infor-
matie. Partijen leggen zich door het convenant vast op het
naleven van de afspraken over het doen van meldingen, over
het voeren van overleg na een match of signaal en over de
regievoering.
Het ministerie van Jeugd en Gezin beoordeelt, onder andere
aan de hand van de tekst van het convenant dat op plaatselijk
of regionaal niveau is gesloten, of wordt voldaan aan de wet-
telijke eisen. Op basis daarvan beslist het ministerie of aan-
sluiting op de landelijke VIR mogelijk is.
De ICT-toepassing VIR is totstandgekomen in samenwerking
met een aantal expertgemeenten op het terrein van Jeugdbeleid
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en gerealiseerd
wordt onderschreven. De belangrijkste regel is dat jeugdigen
en/of diens ouders/verzorgers in bepaalde situaties geïn-
formeerd moeten worden. Op die manier kunnen signalen
over jeugdigen buiten de gemeente of regio eveneens worden
uitgewisseld.
Hierna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste
jeugdsignaleringssystemen in Nederland en hun leveranciers.
Deze systemen zijn gericht op jongeren in de leeftijdscatego-
rie van 0 tot 23 jaar. De informatie is ontleend aan toelichtin-
gen van de overheid en aan wat de leveranciers over hun syste-
men hebben verstrekt op internet. De beschikbare informatie
is zo waardevrij mogelijk weergegeven.
Verwijs Index Risicojeugdigen (VIR) ‘Pro-
grammaminister Jeugd en Gezin’ André Rouvoet, heeft direct
na zijn aantreden als vicepremier in februari 2007, het initia-
tief genomen tot het invoeren van een landelijk jeugdsignale-
ringssysteem: de VIR (Verwijs Index Risicojeugdigen). De VIR
is een onderdeel van zijn ‘Beleidsprogramma voor Jeugd en
Gezin’2 en betreft onder andere een ICT-toepassing die ten
doel heeft om vroegtijdige en onderling afgestemde verle-
ning van hulp, zorg of bijsturing te bevorderen ten behoeve
van jongeren die bepaalde risico’s lopen. Het gaat alleen om
de vastlegging van informatie in dienst van de signalering.
Instanties uit de domeinen onderwijs, zorg, justitie en politie,
werk en inkomen zullen gebruik gaan maken van de Verwijs
Index om samen te werken. Het gaat dus in het bijzonder om
gemeentelijke instanties die (boven)gemeentelijk samenwer-
ken. De VIR vindt zijn juridische basis in een aanvulling van
de Wet op de Jeugdzorg. Deze is begin juli 2009 jaar door de
Tweede Kamer goedgekeurd en op 2 februari dit jaar door de
Eerste Kamer bekrachtigd. In deze wet wordt iedere gemeente
verplicht om op zekere datum (aanvankelijk 1 januari 2010)
aangesloten te zijn op de VIR. De wethouder die Jeugd en Ge-
zin in zijn portefeuille heeft is daarvoor verantwoordelijk.
Kern van de wettelijke regeling van de VIR is een juridische
basis voor:
het melden van identificerende gegevens van risicojonge-Ÿ
ren in de VIR;
het signaal dat twee of meer professionals ontvangen als Ÿ
er meer meldingen over een jongere zijn gedaan.
Er zijn meldcriteria3 opgesteld door professionals uit de
jeugdketen die als handreiking door de minister worden
aangeboden. Het is aan de professionals om een afweging te
maken of ze uiteindelijk een kind of jongere melden in de
JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd 19TSB_03_10.indd 19 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM
20 sociaalbestek 3/2010
door de ICT Uitvoeringsorganisatie van de overheid (ICTU4).
De Verwijs Index is beschikbaar via internet. De gebruikers
benaderen de Verwijs Index vanuit eigen systemen of via een
webinterface. Ze ontvangen daarnaast informatie per e-mail.
De ICT-toepassing VIR kent de volgende hoofdfuncties:
Meldingen (risicosignalering)Ÿ
Dit betreft het melden van een risico met betrekking tot een
jongere tussen de 0 en 23 jaar, door één of meer professionals,
actief in de jeugdgezondheidszorg, het onderwijs, de jeugd-
zorg of bij justitie. Het risico richt zich daarbij op problemen
die de persoonlijke ontwikkeling bedreigen en waardoor de
jongere buiten de maatschappij dreigt te vallen;
ContactgegevensŸ
De professionals kunnen een risico melden via de website ‘ver-
wijsindex.nl’, via een lokaal signaleringssysteem of via een van
de landelijk werkende, sectorale systemen. Zoals het systeem
van de Raad voor de Kinderbescherming of het toekomstig
Elektronisch Kind Dossier. Bij twee of meer meldingen over
één jongere aan de VIR krijgen professionals automatisch een
mailtje dat er een melding is gedaan en door wie, met vermel-
ding van de contactgegevens. Ze kunnen dan contact opnemen
met elkaar om samen te werken. Als een jongere verhuist, meldt
de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) dit aan de VIR;
AfsprakenŸ
Samenwerken vereist meer dan een ICT-toepassing. Heldere
en sluitende afspraken zijn erg belangrijk. Wie is er eind-
verantwoordelijk voor een kind? Wie coördineert er binnen
gemeenten de zorg voor een jongere? Voordat zij kunnen
aansluiten op de VIR moeten gemeenten hierover afspraken
maken met lokale partijen. Het systeem helpt gemeenten om
de regie te voeren in het jeugdbeleid en verbetert de uitwisse-
ling van informatie.
Lokale systemen De aangewezen weg is dat gemeen-
ten via hun lokale jeugdsignaleringssystemen (ook verwijsin-
dexen genoemd) aansluiten op de VIR. In beginsel zal dus niet
rechtstreeks op de VIR worden aangesloten. Ook de ontwik-
keling van lokale jeugdsignaleringssystemen is onderdeel van
het Beleidsprogramma voor Jeugd en Gezin. De signaleringssyste-
men ondersteunen de samenwerking tussen professionals
door signalen van professionals over jeugdigen uit heel Ne-
derland bij elkaar te brengen. In de meeste gevallen betreffen
dit risicosignalen, maar er zijn ook systemen waarmee andere
signalen kunnen worden uitgewisseld. Deze gaan alleen niet
naar de VIR, omdat daarmee alleen dát-informatie wordt uitge-
wisseld. Voorts wordt met een lokaal signaleringssysteem de
coördinatie van zorg in de keten ondersteund. De gemeente
stelt het signaleringssysteem ter beschikking, draagt er zorg
voor dat zorgcoördinatie wordt uitgevoerd op basis van bin-
dende convenantafspraken en ziet erop toe dat deze afspra-
ken door de betrokken partijen worden nageleefd.
De ketenpartij zal in de meeste gevallen aansluiten op de
gemeentelijke verwijsindex via een eigen cliëntregistratiesys-
teem. Deze – vooral technische – koppelingen worden gere-
aliseerd door de systeemeigenaren en hun leveranciers. De
gegevens die tussen de VIR en een lokale verwijsindex worden
uitgewisseld (zijnde het risicosignaal) betreffen in beginsel
de NAW-gegevens van cliënt en betrokken professional. In
figuur 1 wordt op hoofdlijnen een schema gegeven van hoe
de betrokken systemen met elkaar ‘praten’. Samenwerking
tussen gemeenten onderling, die niet hetzelfde jeugdsignale-
ringssysteem hanteren, wordt dus alleen op basis van uitslui-
tend risicosignalen via de VIR gefaciliteerd.
Multisignaal De organisatie Multisignaal5 is in 2006
opgericht, onder supervisie van de expertgemeenten die be-
trokken zijn bij de VIR, met de exclusieve opdracht de lokale
samenwerking op het gebied van risicosignalering te bevor-
deren door het delen van kennis en techniek.
Doel van deze samenwerking is het delen van de beheer- en
ontwikkelkosten onder de gemeenten. Multisignaal is een
naamloze vennootschap, die de lokale risicosignalering en
aansluiting op de VIR, alsmede de exploitatie en het beheer
van de verschillende systemen verzorgt. De organisatie heeft
geen winstoogmerk.
70 procent van alle gemeenten is aangesloten op de VIR
via de risicosignaleringssystemen die gerealiseerd zijn door
Multisignaal. De functionaliteit is aanzienlijk uitgebreider
dan die van de VIR omdat er, naast de meldfunctionaliteit,
ook functies geboden worden waarmee de afhandeling van
Jeugdbeleid
Een voorbeeld van een melding/risicosignalering vanuit
de keten werk-inkomen-zorg zou bijvoorbeeld kunnen
zijn dat de betrokken professional heeft vastgesteld dat de
jongere waarmee hij te maken heeft, niet meer leerplich-
tig is, maar geen baan heeft, geen praktijkonderwijs volgt,
geen startkwalificatie bezit, geen vrijwilligerswerk verricht
en/of onvoldoende participeert in de samenleving.
TSB_03_10.indd 20TSB_03_10.indd 20 2/26/2010 6:47:37 PM2/26/2010 6:47:37 PM
21 sociaalbestek 3/2010
uitgewisseld tussen de professionals en de signaalgevers die
betrokken zijn bij de jeugdige;
KetencoördinatieŸ
Als meer dan één instelling betrokken is bij een jeugdige of
meerdere partijen hebben een signaal afgegeven, dan wijst
het systeem automatisch aan welke instelling de coördinatie
heeft. Hierover zijn onderling afspraken gemaakt. De keten-
coördinator bepaalt per situatie of het nodig is om hulp te
verlenen en ketencoördinatie op te starten.
Matchpoint Matchpoint7 is een initiatief van de ge-
meente Amsterdam en de stadsregio’s. De Matchpoint-
applicatie is geënt op het systeem Zorg voor Jeugd en is op
maat gemaakt door Inter Access. Anders dan bij Zorg voor
Jeugd zal Matchpoint in belangrijke mate beheerd wor-
den door de gemeente zelf en in mindere mate door Inter
Access.
Matchpoint bevat onder meer de volgende functies:
KetenregistratieŸ
Een professional registreert een jongere in Matchpoint en
geeft daarmee aan dat hij betrokken is bij de hulpverlening
aan die jongere. Het is niet noodzakelijk dat het een risicojon-
gere betreft in de zin van het begrip risicosignalering. Partijen
stellen hun eigen meldcriteria vast die minimaal voldoen aan
de criteria voorgesteld door de VIR.
Alleen de professional die zelf een ketenregistratie heeft ver-
richt, kan zien wie nog meer bij de betreffende jongere betrok-
ken is. Aan de hand hiervan kunnen professionals direct con-
tact met elkaar leggen;
de samenwerking ondersteund wordt, de hoe-informatie.
Multisignaal brengt de afspraken in beeld (plannen van aan-
pak), bewaakt de voortgang en levert managementrapporta-
ges over het functioneren van de samenwerking. Daarnaast
biedt het systeem mogelijkheden om multidisciplinaire
teams te ondersteunen bij de documentatie van hun samen-
werkingsafspraken. De volgende signaleringssystemen zijn
onder meer gerealiseerd en ingevoerd: SISA (Rotterdam),
ESAR (Almere), ZIZEO (Leeuwarden), @risk (Utrecht), DVI
(Drenthe) en HVI (Den Haag).
Naast de levering van het risicosignaleringsysteem onder-
steunt Multisignaal de professionals die ermee moeten
werken. Naast trainingen en verspreiding van in de regio’s
opgedane ervaringen, heeft Multisignaal een digitaal
trainingsprogramma ontwikkeld: Verwijsindex.tv. Hiermee
kunnen professionals in het hele land, ook in de niet-Mul-
tisignaal gebieden, gerichte uitleg krijgen over thema’s als
privacy, meldcriteria en de te voeren gesprekken met ouders.
Daarnaast biedt het platform informatie over de samenwer-
kende instellingen, mogelijkheden om vragen beantwoord te
krijgen en om voorbeeldsituaties te delen.
Zorg voor Jeugd Zorg voor Jeugd6 is een systeem dat
door het automatiseringsbedrijf Inter Acces is ontwikkeld
en ook grotendeels ten behoeve van de gebruikers door Inter
Access wordt beheerd.
Het systeem maakt duidelijk welke instellingen betrokken
zijn bij een jeugdige. Voorts wordt in Zorg voor Jeugd de
coördinatie van zorg in de keten georganiseerd. Dat wil zeg-
gen dat er afspraken zijn vastgelegd over welke instelling de
verantwoordelijkheid draagt rondom de organisatie en uit-
voering van het hulpaanbod aan een jeugdige. Het systeem
heeft drie hoofdfuncties.
KetenregistratieŸ
De registraties van hulpvragen bij instellingen die zorg
verlenen aan jeugdigen, komen automatisch in Zorg voor
Jeugd te staan en worden daardoor uitgewisseld tussen pro-
fessionals die bij die jeugdige betrokken zijn. Op die manier
wordt in het systeem voor de betrokken partijen zichtbaar
bij welke instellingen een jeugdige geregistreerd staat met
een hulpvraag;
SignaalregistratieŸ
De professionals en andere signaalgevers kunnen hun zorg
over een jeugdige door middel van een signaal in Zorg voor
Jeugd direct kenbaar maken. Ook deze informatie wordt
JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid
Figuur 1
TSB_03_10.indd 21TSB_03_10.indd 21 2/26/2010 6:47:37 PM2/26/2010 6:47:37 PM
22 sociaalbestek 3/2010
VIS2 Het jeugdsignaleringssysteem VIS2 is ontwikkeld
door de gemeenten Enschede en Hengelo en wordt geïmple-
menteerd door de onafhankelijke organisatie Synestesia8.
VIS2 kent de volgende functionaliteiten:
SignaleringŸ
In VIS2 kunnen direct zorgsignalen worden ingevoerd.
Ook kan een betrokkene zien of een cliënt al in behande-
ling is en wie het centrale aanspreekpunt is (casemanager).
VIS2 is gekoppeld met de VIR. Het is ook mogelijk om VIS2
direct te koppelen met externe systemen. Zo kunnen betrok-
ken instellingen direct zorgsignalen doorgeven aan VIS2 en
casusinformatie ontvangen. De koppeling is gebaseerd op de
NTA8023-norm. Dit is de standaard voor de communicatie
van zorgsignalen en wordt ook gebruikt door de VIR;
CommunicatieŸ
Aan een informatiesysteem wil een professional minimale
tijd besteden en maximale ondersteuning krijgen. Via enkele
eenvoudige schermen kan informatie worden toegevoegd en
wordt de betrokkene geïnformeerd. Communicatie tussen
professionals vindt plaats aan de hand van berichtenverkeer,
e-mail en chat.
RegieondersteuningŸ
Met behulp van VIS 2 kan de casemanager de casus behe-
ren en besturen (casemanagement) door acties uit te zetten
en af te handelen. VIS 2 geeft de status van een casus aan
(Geagendeerd, Archief, et cetera) en biedt de mogelijkheid om
een overlegagenda op te stellen.
Victor W. Alting van Geusau was van april 2008 tot en met decem-
ber 2009, in de rol van implementatiemanager, betrokken bij het pro-
gramma Matchpoint, het jeugd signaleringssysteem van Amsterdam
en de stadsregio. Op dit moment is hij DGA van het organisatie en
adviesbureau Dutchland Governance Team BV, Emmastraat 51, 1213 AK
Hilversum, tel: 035 622 93 97.
Noten:
1. Dát-informatie bevat géén inhoudelijke dossierinformatie; dus dát er iets
aan de hand is, maar niet wát, wordt vrijgegeven
2. www.jeugdengezin.nl
3. www.meldcriteria.nl
4. www.ictu.nl
5. www.multisignaal.nl
6. www.zorgvoorjeugd.nu
7. www.matchpoint.amsterdam.nl
8. www.synestesia.nl
SignaleringŸ
Dit betreft het afgeven van een contact en/of contextsig-
naal, indien het risico rond een jongere onvoldoende kan
worden beteugeld op grond van het inzicht van de ver-
richte ketenregistraties. Op grond van convenantafspra-
ken kan een instantie of professional worden aangewezen
die in voorkomende gevallen het signaal gaat oppakken.
Voorwaarde is dat de signalerende professional eerst een
ketenregistratie op de betreffende jongere heeft verricht.
De professional die een contactsignaal heeft afgegeven,
heeft behoefte aan contact met een andere professional of
instantie die (nog) niet in de keten is geregistreerd. De pro-
fessional die een contextsignaal heeft afgegeven, heeft er
behoefte aan dat de groeps- of gezinssituatie van de betref-
fende jongere door de daartoe bevoegde instantie of profes-
sional wordt uitgezocht.
ZorgcoördinatieŸ
Op grond van convenantafspraken kan een zorgcoördinator
in de daarvoor aangegeven situaties/gevallen zijn aangewezen.
Deze is eindverantwoordelijk voor de afstemming en samen-
werking tussen partijen die voor een jongere werken en voor
het afhandelen van signalen. Onderling kan de zorgcoördina-
tie overgedragen worden van de ene op de andere professio-
nal, anders dan standaard is afgesproken in het convenant.
Figuur 2 Per provincie is aangegeven welk signaleringssysteem het meest is ver-
tegenwoordigd.
JeugdbeleidJeugdbeleid
TSB_03_10.indd 22TSB_03_10.indd 22 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM
23 sociaalbestek 3/201023 sociaalbestek 3/2010
Joost Cornielje
Sinds de invoering van de Wet participatiebudget hebben gemeenten meer vrij-
heden en meer verantwoordelijkheden. De prioriteiten die voorheen door het
Rijk werden bepaald, dienen gemeenten nu zelf te stellen. Dat betekent keuzes
maken. Wie die keuzes niet maakt, zet een deel van zijn inwoners letterlijk langs
de kant.
Participatie staat sinds het einde van de vorige eeuw hoog op
de politieke agenda. ‘Iedereen moet meedoen’ is het credo.
Bij voorkeur door te werken. Dit streven naar participatie
heeft de laatste jaren aan kracht gewonnen en is sterk lokaal
georiënteerd. Buurten en wijken staan centraal in het beleid
en het Rijk heeft gemeenten een grotere rol toebedeeld. Meer
beleidsvrijheid en meer bestedingsruimte om tot lokaal maat-
werk te komen. Maar met de vrijheid is ook de verantwoor-
delijkheid toegenomen. Gemeentebesturen leggen lokaal
verantwoording af over het gevoerde beleid en dragen zelf de
financiële risico’s.
Participatievoorzieningen De afgelopen jaren is
relatief veel participatiebevorderende wetgeving ingevoerd
of aangepast1. Gemeenten zien zich geconfronteerd met een
groeiend aantal taken en bijbehorende budgetten, allemaal
gericht op het bevorderen van participatie. De Wet participa-
tiebudget bundelt sinds 1 januari 2009 drie van die budget-
ten2, met als doel barrières te slechten die lokaal maatwerk
verhinderen waar het gaat om re-integratie, inburgering en
volwasseneneducatie. De wet is daarmee anders van karakter
dan de wetten die de afgelopen jaren met betrekking tot het
bevorderen van participatie werden ingevoerd dan wel aan-
gepast. Het participatiebudget geeft gemeenten geen nieuwe
taken, maar meer mogelijkheden. De drie budgetten worden
door gemeenten als één budget ontvangen, waarvoor twee
bestedingsregels gelden. De eerste regel is dat gemeenten het
budget dienen te besteden aan ‘participatievoorzieningen’.
De tweede regel is dat een participatievoorziening verstrekt
mag worden aan iedere inwoner3 van 18 jaar of ouder en aan
16- en 17-jarigen onder voorwaarden.4 Met name deze twee-
de regel betekent een verruiming van de mogelijkheden voor
gemeenten ten aanzien van re-integratie, inburgering en vol-
wasseneneducatie.
Verkeersregels De Wet participatiebudget zet gemeen-
ten nog meer achter het stuur. Gemeenten kunnen, op basis
van de lokale situatie, bepalen welke kant het participatie-
beleid op moet en beschikken over de middelen om het ook
daadwerkelijk die kant op te sturen. De verkeersregels zijn
een stuk overzichtelijker, maar het wegennet en het aantal
potentiële weggebruikers is een stuk groter. Gemeenten zul-
len moeten kiezen welke wegen zij open willen zetten en voor
wie. De beleids- en bestedingsruimte mag dan zijn toegeno-
Meer verantwoordelijkheid en kansen
Wet participatiebudgetWet participatiebudget
Veel vrijheidvoor gemeenten
TSB_03_10.indd 23TSB_03_10.indd 23 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM
24 sociaalbestek 3/2010
men, het totale budget is dat niet. Het feit dat je ineens meer
mag doen, betekent niet dat je alles kunt doen. Op basis van
de vraagstukken die lokaal spelen, zullen gemeenten priori-
teiten moeten stellen. Welke inwoners komen in aanmerking
voor welke vorm van ondersteuning? Wie vooraf geen heldere
keuzes maakt en prioriteiten stelt, loopt het risico te belan-
den in een moeras van willekeur. Hierdoor wordt het onmo-
gelijk om op de juiste momenten, de juiste voorzieningen te
bieden aan de mensen die er het meest bij gebaat zijn.
Prioriteiten Dit proces van prioriteiten stellen is niet
eenvoudig, maar onontbeerlijk. Gemeenten worden de ko-
mende jaren geconfronteerd met een aantal bedreigende en
niet te negeren ontwikkelingen. Op de langere termijn is er
sprake van vergrijzing en ontgroening, waardoor er minder
schouders zijn om de groeiende collectieve lasten te dragen.
En door de recessie neemt het beroep op de voorzieningen
van de gemeenten toe, terwijl het Rijk geneigd is tot het door-
voeren van bezuinigingen, ook op de participatiebudgetten
van gemeenten. Maar er zijn ook kansen. De tekorten op de
arbeidsmarkt bieden op de langere termijn kansen om doel-
groepen, die nu nog langs de kant staan, te laten deelnemen.
En de deregulering en ontschotting van budgetten biedt
kansen op een aanpak die minder wordt bepaald door wet-
ten en regels en meer is afgestemd op lokale en individuele
omstandigheden. Om de bedreigingen het hoofd te bieden
en de kansen te verzilveren, zullen gemeenten keuzes moeten
maken.
In de eerste plaats zullen gemeenten zich moeten afvragen
hoever zij willen gaan in het bedienen van doelgroepen.
Iedereen prioriteit geven is onmogelijk. Grofweg zijn er drie
mogelijkheden voor gemeenten. Ten eerste kan een gemeente
ervoor kiezen het participatiebeleid te richten op de doelgroe-
pen waarvoor zij een wettelijke taak heeft, of te wel de mensen
die een beroep doen op de collectieve voorzieningen zoals de
Wet werk en bijstand en de Wet inburgering. Een tweede optie
is niet uitsluitend te focussen op de wettelijke taken, maar
prioriteit te gegeven aan groepen inwoners die om verschil-
lende redenen kwetsbaar zijn en zonder ondersteuning niet
op eigen benen kunnen staan. Ten derde kan een gemeente er
De ruimte die gemeenten krijgen met de Wet partici-
patiebudget geeft hen onder meer de volgende nieuwe
mogelijkheden:
Combinaties van voorzieningen (maatwerk) zijn een-Ÿ
voudiger aan te bieden omdat er niet langer sprake is van
verschillende bekostiging- en verantwoordingsregimes.
Voorzieningen kunnen aan een brede doelgroep wor-Ÿ
den aangeboden (niet alleen de doelgroepen van de
WWB, de WI en de WEB) .
Omdat er sprake is van één participatiebudget is het Ÿ
niet langer mogelijk dat één deel uitgeput raakt (bij-
voorbeeld de middelen voor inburgering) terwijl een
ander deel nog een overschot heeft (bijvoorbeeld de
middelen voor re-integratie). Voor de middelen voor
educatie geldt overigens dat deze nog zijn geoormerkt
tot en met 2012.
Het preventief inzetten van re-integratievoorzieningen Ÿ
(bijvoorbeeld bij dreigend ontslag).
Het ondersteunen van jongeren (vanaf 18 jaar) die Ÿ
voortijdig de school dreigen te verlaten of die zonder
startkwalificatie aan het werk zijn, niet alleen door
de inzet van educatie- maar ook door de inzet van
re-integratievoorzieningen.
Het inzetten van voorzieningen ten behoeve van jon-Ÿ
geren (16 of 17 jaar) die geen leerplicht of kwalificatie-
plicht hebben.
De inzet van voorzieningen is niet langer beperkt tot Ÿ
de eigen inwoners van een gemeente. Hierdoor wordt
regionale samenwerking eenvoudiger.
Een inschrijving bij het UWV WERKbedrijf is niet lan-Ÿ
ger noodzakelijk om voorzieningen te kunnen inzet-
ten voor niet-uitkeringsgerechtigden.
De verantwoording en de financiële administratie zijn Ÿ
eenvoudiger.
De Wet participatiebudget geeft gemeenten meer dan ooit de kans om maatwerk
te bieden
Foto
: st
ock
Wet participatiebudget
TSB_03_10.indd 24TSB_03_10.indd 24 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM
25 sociaalbestek 3/2010
ook nog voor kiezen om het participatiebeleid te richten op
de inwoners die zichzelf prima redden, maar die hun talenten
nog beperkt ontwikkelen en aanwenden ten behoeve van de
samenleving. Vanzelfsprekend zijn er allerlei nuanceringen
mogelijk op deze drie varianten. Gemeenten staan voor de
uitdaging deze op lokaal niveau aan te brengen en een helder
antwoord te geven op de vraag wie zij met hun participatie-
beleid gaan helpen.
Op de tweede plaats is het voor gemeenten van belang een
afweging te maken ten aanzien van de rol die zij willen spelen.
Organiseer je een uitgebreid ondersteuningsaanbod of laat je
dit zoveel mogelijk aan de samenleving zelf over? Ook hier zijn
nuanceringen mogelijk, maar drie mogelijkheden zijn domi-
nant. Allereerst kan een gemeente besluiten zich uitsluitend te
richten op de toegang tot de voorzieningen. De gemeente stelt
middelen beschikbaar en stelt voorwaarden aan het gebruik
van die middelen, maar bemoeit zich zo min mogelijk met de
inhoud van de ondersteuning. Dit is een zaak van de samenle-
ving en van burgers zelf. Ten tweede kan een gemeente ervoor
kiezen om de rol van dienstverlener op zich te nemen. In dat
geval stelt de gemeenten geen middelen beschikbaar, maar
organiseert de ondersteuning, zodat inwoners er gebruik van
kunnen maken. De gemeente bemoeit zich dus ook met de
inhoud van de ondersteuning, maar probeert zich wel te laten
leiden door de vraag van inwoners. Een derde mogelijkheid is
een rol als dwingende dienstverlener. De gemeente organiseert
in dat geval allerlei vormen van ondersteuning, maar zet de
dienstverlening in, ongeacht de individuele vraag van inwo-
ners. Collectieve doelen zijn in dit scenario leidend.
Vruchten Gemeenten die naar aanleiding van de invoe-
ring van de Wet participatiebudget keuzes hebben gemaakt
ten aanzien van de te bedienen doelgroep en de rol die zij
daarin spelen, zullen zich moeten blijven afvragen of ze nog
op de juiste route zitten en of het wellicht tijd is voor een vol-
gende stap. Gemeenten die nog geen keuzes hebben gemaakt,
zullen snel knopen moeten doorhakken. Met de gemeente-
raadsverkiezingen van 3 maart jongstleden, de huidige eco-
nomische ontwikkelingen en de aanstaande bezuinigen
ontstaat nu een klimaat voor verandering. Die kans kunnen
gemeenten grijpen. De sleutel in een dergelijk proces ligt in
het verbinden van blikken van betrokkenen, intern en extern
op bestuurlijk, management-, beleids- en uitvoeringsniveau,
van experts uit verschillende disciplines, van stakeholders,
bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijdenkers. Het
is geen eenvoudig proces, maar mits goed vormgegeven wel
een proces waar wethouders, raadsleden, managers, beleids-
makers, uitvoerders en maatschappelijke partners de ko-
mende jaren de vruchten van zullen plukken in hun werk-
zaamheden ten behoeve van de mensen waar het uiteindelijk
om gaat. Het geeft richting aan de vrijheden die gemeenten
hebben gekregen en geeft kleur aan de verantwoording die zij
daarvoor dragen.
Joost Cornielje is adviseur/projectmanager bij adviesbureau Nautus
Noten
1. Denk onder andere aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo),
de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inburgering (Wi), de Wet sociale
werkvoorziening (Wsw) en de Wet investeren in jongeren (WIJ).
2. Het gaat om de budgetten voor re-integratie (Wet werk en bijstand), inbur-
gering (Wet inburgering) en volwasseneneducatie (Wet educatie en beroeps-
onderwijs).
3. Het gaat om Nederlanders en vreemdelingen gelijk gesteld aan Nederlanders
die woonachtig zijn in Nederland.
4. Wanneer er geen sprake (meer) is van leer- of kwalificatieplicht of wanneer
schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door
een leerwerktraject, mag het participatiebudget voor 16- en 17-jarigen inge-
zet worden.
Iedere gemeente bepaalt zelf welke middelen worden ingezet ter bevordering van
bijvoorbeeld volwasseneneducatie
Foto
: st
ock
Wet participatiebudget
TSB_03_10.indd 25TSB_03_10.indd 25 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM
26 sociaalbestek 3/2010
Aandeel geen-, een- en tweeverdieners naar verschillende kenmerken, 2008
Signalement van het CBS
65 jaar was minder dan de helft tweeverdiener. In deze groep
bevinden zich uiteraard veel gepensioneerden.
Vooral bij de allochtonen van de eerste generatie zijn de tradi-
tionele rolpatronen nog zichtbaar. Verschillen tussen alloch-
tonen van de tweede generatie en autochtonen zijn er nauwe-
lijks. Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen speelt
een rol. Bijna 80 procent van de paren met alleen minderja-
rigen kinderen is tweeverdiener, tegenover 65 procent van de
paren zonder, of met alleen meerderjarige, kinderen.
Een huishouden van tweeverdieners had in 2008 gemiddeld
ruim 48 duizend euro te besteden. Voor paren met slechts
één partner met inkomen uit werk was dit ruim 8,5 duizend
euro minder. Het verschil tussen tweeverdieners en geenver-
dieners bedroeg ruim 20 duizend euro. Het relatief kleine ver-
schil tussen een- en tweeverdieners laat zien dat er vaak meer
sprake is van anderhalfverdieners dan van tweeverdieners.
Bij bijna negen van de tien jongeren hebben beide partners
een eigen inkomen. Het aandeel tweeverdieners loopt terug
als de leeftijd oploopt. Bij een hoofdkostwinner van 55 tot
Linda Moonen
In 2008 telde Nederland bijna 2,4 miljoen paren waarvan beide partners inkomen
uit betaald werk hebben. Het gaat dan om loon of inkomen uit een eigen bedrijf.
Het aandeel tweeverdieners is gestegen van bijna 40 procent aan het begin van de
jaren negentig tot ruim 70 procent in 2008.
Een- en tweeverdieners
0 20 40 60 80
Totaal
Leeftijd hoofdkostwinner
tot 25 jaar
25 tot 35 jaar
35 tot 45 jaar
45 tot 55 jaar
55 tot 65 jaar
Herkomst hoofdkostwinner
Nederland
Overig westers land, 1e generatie
Overig westers land, 2e generatie
Niet-westers land, 1e generatie
Niet-westers land, 2e generatie
Samenstelling huishouden
Paar zonder kinderen
Paar, uitsluitend minderjarige kinderen
Paar, minder- en meerderjarige kinderen
Paar, uitsluitend meerderjarige kinderen
100
Geenverdiener Eenverdiener TweeverdienerBron: CBS
TSB_03_10.indd 26TSB_03_10.indd 26 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM
27 sociaalbestek 3/2010
Crisisbestendigheid
27 sociaalbestek 3/2010
Loopt de crisis langzaam naar zijn eind? Of zitten we er nog
middenin? Een vraag waar moeilijk een eensluidend antwoord
op te geven is. Er zijn tekenen dat het weer wat beter gaat met
onze economie. De aandelenkoersen zijn ten opzichte van
begin 2009 behoorlijk gestegen. In sommige sectoren trekt
ook de werkgelegenheid weer wat aan. De voorspellingen van
het Centraal Planbureau met betrekking tot de werkeloos-
heid werden aan het einde van 2009 steeds minder schok-
kend. Bovendien zal voor ons de wereldhandel in 2010 weer
toenemen; met wel 7,5 procent. En ook de feitelijke economi-
sche groei zal volgens het CPB, na een krimp van 4 procent in
2009, weer omslaan naar een groei van 1,5 procent in 2010.
Onduidelijk Maar de geleerden zijn het er niet over eens.
Vraag diverse economen hoe zij aankijken tegen deze licht-
puntjes en je krijgt een verscheidenheid aan antwoorden.
Waar moet je als verantwoordelijk manager van een afdeling
of dienst sociale zaken dan vanuit gaan? Wat moet je aan de
(eventueel nieuwe) wethouder en gemeenteraadsleden advi-
seren?
Er zijn nog steeds duidelijke geluiden en signalen dat de werke-
loosheid in de loop van 2010 fors zal toenemen. Wellicht min-
der heftig als medio 2009 gedacht, maar van een stijging is nog
steeds sprake. Werknemers die geruime tijd in dienst konden
blijven van hun werkgever als gevolg van de regeling deeltijd-
WW, komen mogelijk in 2010 alsnog in de WW terecht. Als
gevolg van een overproductie in 2009, hebben bedrijven in
2010 minder personeel nodig. En dan gaat het aantal uitke-
ringsgerechtigden inderdaad nog stevig toenemen. Volgens
de laatste berichten in 2009 van het CPB zal de werkeloosheid
stijgen naar 6,5 procent van de beroepsbevolking. Het gaat dan
om zo’n 510.000 werkloze werkzoekenden. Hoewel veel min-
der dan eerder verwacht (de voorspelling was eerst 9,5 procent
werkeloosheid voor 2010 en sinds Prinsjesdag 8 procent werke-
loosheid), zijn er dan toch zo’n 200.000 werkzoekenden meer
dan in 2008. Bovendien was er in 2008 nog sprake van een zeer
Eddy Karrenbelt en Irene Thuis
De crisis houdt aan, de verwachting is dat de werkloosheid in de loop van 2010
zat toenemen. Wat betekent dat lokaal? Met minder beschikbare financiële
middelen zal iedere gemeente waarschijnlijk meer mensen moeten bedienen. Er
moeten keuzes worden gemaakt. Welke mensen mogen nog re-integreren en par-
ticiperen? In welke mensen gaan we nog investeren?
Kiezen tijdensde crisis
Wie mag nog meedoen
en wie niet?
TSB_03_10.indd 27TSB_03_10.indd 27 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM
Crisisbestendigheid
28 sociaalbestek 3/2010
feit dat het zo enorm lastig aan te tonen is wat de feitelijke
resultaten zijn van de inzet van het re-integratie- en partici-
patiebudget maakt die keuze politiek gemakkelijker.
Maar wat betekent dat lokaal? Wat betekent dat voor iedere
gemeente die vanaf 2010 met minder beschikbare financiële
middelen waarschijnlijk meer mensen zal moeten gaan
bedienen?
Welke mensen mogen nog re-integreren en participeren? In
welke mensen gaan we nog investeren? Het is een ingewik-
kelde vraag en tegelijkertijd ook een hele vervelende vraag.
Was de lijfspreuk van Tof Thissen (voormalig voorzitter
Divosa) niet ‘een dag niet geïnvesteerd in mensen is een ver-
loren dag!’? En ook zijn opvolger, Rene Paas, is zeer stellig in
zijn opvatting dat we ‘iedereen moeten laten meedoen’.
En nu, zo aan het begin van 2010 en met de wetenschap dat
voorlopig nog steeds meer mensen een beroep op ons gaan
doen, zullen we toch echt keuzes moeten maken.
Amersfoort In de gemeente Amersfoort wordt hier al een
tijd over nagedacht. Hoe vergroot je de crisisbestendigheid?
De beste voorbereiding op conjuncturele ups and downs is
wat Amersfoort betreft ‘investeren op meedoen’. Het streven
moet er altijd op gericht zijn om mensen naar vermogen mee
te laten doen aan de samenleving. Dat vereist kennis van en
inzicht in het vermogen van enerzijds de klant en anderzijds
kennis van en inzicht in de arbeidsmarkt (nu en in de nabije
toekomst) en ander nuttige activiteiten in de samenleving.
Dit is de manier om permanent zorg te dragen voor een zo
groot mogelijke sociaal-economische draagkracht.
‘Iedereen doet mee’ en ‘iedereen is nodig’ is in Amersfoort nog
steeds het uitgangspunt. Iedereen dient naar vermogen bij te
dragen aan de samenleving. In tijden van crisis verschuift de
inzet van dat vermogen van reguliere arbeid naar meer maat-
schappelijke participatie, zoals vrijwilligerswerk of mantel-
zorg. In tijden van economische groei zien we de omgekeerde
beweging. In de samenleving kan dat vermogen niet worden
gemist. ‘Doen wat je kunt’ is daarom ook de titel van het
beleidskader Werk en Inkomen in de gemeente Amersfoort.
De inzet van de sociale zekerheid, die gericht is op de zelfred-
zaamheid en participatie van alle burgers in de samenleving,
omvat de totale range van maatschappelijke ondersteuning
tot economische zelfredzaamheid. Het is daarbij belangrijk
om commitment te hebben van werkgevers, vrijwilligersorga-
nisatie en dergelijke in de lokale situatie en de bereidheid om
samen te werken aan de inzet van dat vermogen. Amersfoort
groot aantal vacatures en dus krapte op de arbeidsmarkt. Dat
is nu niet meer het geval. Het herstel en de daling van de wer-
keloosheid zal dan ook enige jaren gaan duren.
Maar hoe zit het dan met de aanstaande krapte op de arbeids-
markt als gevolg van de vergrijzing en de ontgroening van onze
bevolking? De generatie ‘baby-boomers’ gaat nu toch met pen-
sioen? Dit zou toch gaan leiden tot een heleboel werkgelegen-
heid voor mensen die tot nu toe langs de kant stonden? Dat
waren althans de berichten in de afgelopen jaren. Maar ook op
dit vlak verschillen de meningen van de deskundigen. Geluiden
die je hoort, zijn dat die krapte wel gaat komen, maar juist door
de huidige crisis wordt het tijdstip wat jaren uitgesteld. Wordt
het 2015? Of 2020? Het is nog onduidelijk.
Minder We weten dat vanwege eerdere afspraken met het
Rijk de beschikbare financiële middelen voor re-integratie- en
participatieactiviteiten van de gemeenten gaan dalen in 2010.
Ook vanwege de extra benodigde investeringen van de rijks-
overheid als gevolg van de crisis, is de verwachting dat juist
op het participatiebudget een korting gaat plaatsvinden. Het
Wie mag meedoen en wie niet?
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd 28TSB_03_10.indd 28 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM
29 sociaalbestek 3/2010
Crisisbestendigheid
actief te zijn worden ze ook van betekenis voor zichzelf en
voor hun omgeving én bespaar je gezondheidskosten.
Een volgende categorie mensen heeft wel een positief ver-
mogen, maar is niet echt interessant voor werkgevers. Dan
volgt een groep die wel een positief vermogen heeft maar geen
volledige loonwaarde En tenslotte een groep mensen die een
positief vermogen heeft en via regulier werk in eigen onder-
houd kan voorzien.
Wanneer alle burgers dus moeten meedoen naar vermogen,
dan zullen we er wel voor moet zorgen dat hiervoor de juiste
activiteiten beschikbaar zijn. Of, andersom geredeneerd, ben
je als samenleving in staat om al die vermogens van mensen
ook daadwerkelijk te benutten? En wanneer levert dat de
samenleving ook echt iets op? Hoe waarderen we die bijdra-
gen eigenlijk? Tellen we alleen de opbrengsten van de ‘echte
banen’ of erkennen we dan ook dat andere bijdragen aan de
maatschappij een sociaal-economisch nut hebben? Al was het
maar, zoals aangegeven bij de groep ‘negatief vermogen’, dat
dit nut voor het belangrijkste deel bestaat uit een besparing
aan kosten. Bij sociaal kwetsbare groepen kan niet meedoen
immers het begin zijn van een negatieve spiraal van gezond-
heidsklachten. Hoe kom je tot een verantwoorde keuze? Is het
mogelijk om alle kostenaspecten in beeld te brengen?
En hier kom je natuurlijk aan het daadwerkelijke vraagstuk
tijdens de crisis. Richten we ons op de korte termijn en de
harde, economische opbrengsten? Of kijken we naar de totale
sociaal-economische draagkracht en geloven we in investeren
in de toekomst; in het bouwen van een stevig fundament dat
zich na de crisis uitbetaalt?
kenmerkt zich door de vele partijen die op dit terrein in de
stad actief zijn. Begeleiding naar zorg, activering en re-inte-
gratie met behulp van een veelkleurig palet aan instrumen-
ten en vormen van werk staat de sociale zekerheid daarbij ter
beschikking. Die inzet dient zich in tijden van bezuinigingen
te richten op de kwetsbare groepen in de samenleving en niet
op de kansrijken die zichzelf kunnen redden. In tijden van
economische groei kan iedereen dan snel naar vermogen mee-
doen middels regulier werk. Want ook in 2009 bestond in
Amersfoort de uitstroom uit de bijstand naar werk nog voor
25 procent uit mensen die langdurig in de bijstand zaten en
waarbij uitstroom het resultaat is van een stapsgewijze ont-
wikkeling op de re-integratieladder.
Maar nu in de huidige crisis is het wel de vraag hoe je dit ‘ver-
mogen’ van een ieder fit kan houden. Oftewel hoe houden we
een ieder dusdanig in beweging dat men klaar staat als betere
tijden weer aanbreken?
Vermogen Over dat vermogen van mensen, overigens
nog even een nadere beschouwing. Naast het hanteren van de
participatieladder kun je in navolging van de commissie De
Vries, ook kijken naar ieders vermogen. Een indeling kan er
dan als volgt uitzien:
Sommige mensen hebben een negatief vermogen. Bijvoorbeeld
door uitkeringskosten en gezondheidskosten, waarbij er geen
sprake is van loonwaarde. Deze mensen kunnen maximaal
actief zijn met behoud van uitkering; vaak nog gepaard gaan-
de met begeleidingskosten. Maar hun activiteiten kunnen
wel degelijk een maatschappelijke betekenis hebben en door
Ook in Amersfoort zullen echt keuzes moeten worden gemaakt
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd 29TSB_03_10.indd 29 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM
Crisisbestendigheid
30 sociaalbestek 3/2010
sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.
Jaargang 72, maart 2010, nr. 3
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,
t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.
Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. drs. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling, G. van Tiggelen.
Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep OverheidPostbus 1521000 AD Amsterdam
UitgeverLouise Bos, tel.nr. 020-5159179e-mail: [email protected]
EindredactieHedwig Neggers, tel.020 - 515 9309e-mail: [email protected]
BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]
Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]
AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratiePostbus 808, 7000 AV Doetinchemtel. 0314 - 358 358fax 0314 - 349 048e-mail: [email protected]
Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.
© Auteursrecht voorbehouden.
Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.
ISSN 0921-5344
30 sociaalbestek 3/2010
Draagkracht In de gemeente Amersfoort wil men blijven
bouwen aan het fundament, ook voor de langere termijn. En
dat betekent ook nu blijven investeren in mensen die nog he-
lemaal niet of nauwelijks participeren in onze samenleving.
Investeringen die er toe moeten leiden dat het negatief ver-
mogen omgebogen wordt naar een positief vermogen, ook
al leidt dat niet meteen tot een situatie van volledige econo-
mische onafhankelijkheid. Investeren dus ook om te zorgen
dat mensen die nu nog op de laagste treden van de participa-
tieladder staan omhoog klimmen. Dat is wat Amersfoort be-
treft bij uitstek de taak van de overheid. Op deze manier zorg
je ervoor dat ook deze groep mensen na de crisis in ieder geval
weer meer kansen heeft op meedoen of zelfs werken naar ver-
mogen. En dan komen de opbrengsten van de investeringen
vanzelf in beeld.
Sterker nog, als je nu niet investeert in deze groep, zullen de
kosten die na de crisis gemaakt moeten worden om hen te
laten participeren, veel hoger zijn!
Maar wat betekent deze opvatting voor de andere groepen
burgers? Zoals gezegd: de middelen zijn schaars. Bij het
maken van keuzes is het natuurlijk ook van belang om reke-
ning te houden met wat andere partijen en andere partners
kunnen of zouden moeten inbrengen. Zoals de werkgevers.
Ook zij hebben er belang bij dat, in geval van dreigende wer-
keloosheid, geïnvesteerd wordt in het van werk naar werk
begeleiden van de betreffende werknemers. Of er voor te
zorgen dat kansrijke werklozen snel weer aan de slag komen
en dat mensen met een beperkte loonwaarde met compensa-
tie aan het werk komen. Ook van hen wordt een investering
gevraagd. De crisis biedt de kans om de verschillende rollen
en taken goed tegen het licht te houden en te bekijken waarop
de publieke dienstverlening zich nu precies moeten richten.
Blijft er over een groep mensen die reeds participeert in onze
samenleving maar die op dit moment nog niet in staat is
om via werk volledig in het eigen onderhoud te voorzien. De
vraag die dan pregnant naar voren komt, is of je voor deze
groep zou moeten investeren in trajecten naar werk, terwijl
dat werk niet voorhanden is op dit moment. Moet je mensen
kwalificeren voor niet beschikbare banen met als risico dat
hun kennis en vaardigheden alweer verouderd zijn tegen die
tijd dat er wel weer voldoende werk is? Moet je deze mensen
gesubsidieerd laten werken naar vermogen in een verdrin-
gingsmarkt van schaars, laag gekwalificeerd werk?
De gemeente Amersfoort kiest er niet voor om ten tijde van
de crisis tot een grote verschuiving te komen van de eerder
afgesproken accenten in het beleid. Niet alleen de economi-
sche draagkracht en bijdrage aan de samenleving is belang-
rijk, maar juist ook de sociale. We zullen er met de beperk-
tere beschikbare middelen voor moeten blijven zorgen dat
mensen naar vermogen meedoen in onze samenleving.
Dat leidt na de crisis tot een grotere sociaal-economische
draagkracht.
Eddy Karrenbelt is hoofd sociale zaken bij de gemeente Amersfoort.
Irene Thuis is senior adviseur Sociale zekerheid BMC.
TSB_03_10.indd 30TSB_03_10.indd 30 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM
1 sociaalbestek 3/20101 sociaalbestek 2/20101 sociaalbestek 12/20091 sociaalbestek 3/2010
Het gevolg van de nieuwe wet is dat jonggehandicapten
zich niet kunnen beroepen op een relevant arbeidsverleden
en daardoor ook geen aanspraak kunnen maken op een
uitkering krachtens een van de werknemersverzekeringen
(WAO/WIA).
Net als bij de WIA, zijn er nu twee groepen van uitkeringsge-
rechtigden te onderscheiden:
zij die blijvend geheel arbeidsongeschikt zijn;Ÿ
zij die nog wel mogelijkheden hebben om te werken.Ÿ
Wie om medische of arbeidskundige redenen geen uitzicht
meer hebben op een gewone baan (en dus blijvend geheel
arbeidsongeschikt zijn) hebben tot hun 65ste recht op een
Wajong-uitkering.
Deze bedraagt 75 procent van het wettelijk minimumloon.
Bestaan er nog wel mogelijkheden op de arbeidsmarkt, dan
geldt voor deze groep de ‘Werkregeling jonggehandicapten’.
Bekeken wordt dan welke mogelijkheden er nog zijn en hoe
die, met de nodige ondersteuning, gerealiseerd kunnen wor-
den. In deze regeling staat deelname aan het arbeidsproces
De Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) is op 1 januari
2010 in werking getreden en vervangt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten. De wet voorziet in een uitkering op minimumniveau voor
mensen die al op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn. De belangrijkste reden
voor de nieuwe wet is om de instroom in de regeling te beperken.
NIEUWE WET WAJONG
dus centraal. Voor zover zij buiten hun schuld geen (betaald)
werk hebben, kan deze groep eveneens aanspraak maken op
een uitkering tot ten hoogste 75 procent van het wettelijk
minimumloon. Voor deze groep vindt een definitieve beoor-
deling pas plaats op hun 27ste jaar.
Werkregeling Vanaf 1 januari 2010 geldt bij de Wajong
als uitgangspunt dat iedereen, die daartoe in staat wordt ge-
acht, werk en inkomen heeft. Uiteraard is dat een fictie: niet
iedere jonggehandicapte zal ook in staat zijn inkomen uit
arbeid te verwerven. Daarom geldt voor jonggehandicapten
die nog arbeidsmogelijkheden hebben de ‘Werkregeling jong-
gehandicapten’ (verder aan te duiden als de werkregeling).
Deze voorziet in voorkomende gevallen dan voor een (aan-
vullende) uitkering.
Binnen de werkregeling worden twee fasen onderscheiden.
De eerste fase begint na de voorlopige beoordeling van de
jonggehandicapte (naar aanleiding van de aanvraag om een
uitkering) doorgaans vlak voor de 18de verjaardag en eindigt
op 27-jarige leeftijd als de definitieve beoordeling plaatsvindt.
C T U E E L
10 PAGINA’S EXTRA
OVER ARBEID EN
SOCIALE ZEKERHEID
TSB_03_10.indd Sec1:1TSB_03_10.indd Sec1:1 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM
2 sociaalbestek 3/2010
In deze fase wordt alles in het werk gesteld om de jonggehan-
dicapte naar (betaald) werk te begeleiden en heeft hij of zij
recht op arbeidsondersteuning.
De uitkering kent dan als het ware een voorlopig karakter en
het accent ligt op het verkrijgen van werk.
De tweede fase start na de definitieve beoordeling of zoveel
eerder als mogelijk is.
De jonggehandicapte die tenminste vijf jaar recht heeft gehad
op arbeidsondersteuning, die vijf jaar inkomsten uit arbeid heeft
genoten die overeenkomt met de resterende verdiencapaciteit
en die geen perspectief meer heeft op verdere verbetering van de
verdiencapaciteit kan op dat moment, dus al voor het bereiken
van de 27-jarige leeftijd, in aanmerking komen voor de defini-
tieve beoordeling: doorstromen naar de tweede fase. Binnen de
tweede fase ligt het accent op het behouden van werk.
Werkbereid Bij de definitieve beoordeling wordt vastge-
steld wat iemand ondanks zijn handicap nog kan verdienen
(resterende verdiencapaciteit), al dan niet met arbeidsonder-
steuning. Als de jonggehandicapte vanaf zijn 27ste zijn reste-
rende verdiencapaciteit volledig benut, kan hij een inkomens-
ondersteuning krijgen die zijn inkomen uit arbeid aanvult
tot het wettelijk minimumloon. Bijvoorbeeld: als de jongge-
handicapte 50 procent van het wettelijk minimumloon kan
verdienen en dat bedrag ook daadwerkelijk verdient, kan hij
een aanvulling krijgen tot 100 procent van het wettelijk mi-
nimumloon. Als hij daarentegen geen of een lager inkomen
heeft dan hij theoretisch zou kunnen verdienen, is zijn totale
inkomen lager, maar altijd minstens 75 procent van het wet-
telijk minimumloon. Voorwaarde is wel dat hij of zij bereid
is om te werken.
Voor een jonggehandicapte van 27 jaar of ouder die de reste-
rende verdiencapaciteit waarmaakt en werkt met begeleiding
van een jobcoach én met loondispensatie, kan het loon uit
arbeid worden aangevuld tot 120 procent van het wettelijk
minimumloon.
Als de jonggehandicapte (jonger dan 27 jaar) werkt en daar-
mee tot 20 procent van het wettelijk minimumloon verdient,
vult de Wajong het inkomen aan tot 75 procent van het wet-
telijk minimumloon. Verdient de jonggehandicapte meer dan
20 procent van het wettelijk minimumloon, dan mag hij of zij
de helft van iedere ‘extra’ verdiende euro houden, zodat het
inkomen hoger is dan 75 procent van het minimumloon en
(meer) werken ook loont. Met de aanvulling kan het totale
inkomen oplopen tot 100 procent van het minimumloon.
Het totaal van de inkomensondersteuning en het inkomen
uit arbeid mag niet meer dan 100 procent van het wettelijk
minimumloon zijn.
Het recht op inkomensondersteuning vervalt als de jongge-
handicapte zonder arbeidsondersteuning:
1. vijf jaar heeft gewerkt en daarna meer verdient dan 75 pro-
cent van het wettelijk minimumloon, of
2. gedurende één jaar meer dan 100 procent van het wettelijk
minimumloon verdient.
TSB_03_10.indd Sec1:2TSB_03_10.indd Sec1:2 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM
3 sociaalbestek 3/20103 sociaalbestek 2/2010
C T U E E L
3 sociaalbestek 3/2010
Arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders
Op 21 januari 2010 heeft Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid het onderzoek naar de eerste resultaten en de uitvoeringsprak-
tijk van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders aan de
Tweede Kamer aangeboden.
Het evaluatie-onderzoek maakt deel uit van de afspraken zoals
gemaakt in het Bestuursakkoord Participatie dat in mei 2007
is afgesloten tussen VNG en SZW. In het Bestuursakkoord
is afgesproken dat zowel SZW als VNG zich sterk maken
voor een vermindering van het aantal mensen dat een beroep
moet doen op de Wwb, het aan het werk helpen van 35.000
niet-uitkeringsgerechtigden, het bestrijden van armoede en
schulden en het stimuleren van ondernemerschap onder
kwetsbare groepen. De evaluatie is uitgevoerd door Research
voor Beleid.
Ontheffing Op 1 januari 2009 is de Wet verbetering ar-
beidsmarktpositie alleenstaande ouders in werking getreden.
Deze wet geeft alleenstaande ouders met kinderen onder de
vijf jaar die een bijstanduitkering ontvangen het recht op een
eenmalige ontheffing van de arbeidsverplichting voor een maxi-
male periode van zes jaar. Alleenstaande ouders die een onthef-
fing aanvragen, zijn verplicht naar school te gaan of andere
re-integratievoorzieningen te aanvaarden. Het doel van deze
wet is om alleenstaande ouders met jonge kinderen een betere
kans te geven op de arbeidsmarkt terwijl er tevens recht wordt
gedaan aan het belang van de zorgtaken van deze ouders.
Scholing Uit gegevens van 2008 blijkt dat er 68.290 al-
leenstaande ouders met kinderen onder de achttien jaar een In 2008 hadden 68.290 alleenstaande ouders met kinderen onder de achttien
jaar een bijstandsuitkering
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd Sec1:3TSB_03_10.indd Sec1:3 2/26/2010 6:47:41 PM2/26/2010 6:47:41 PM
4 sociaalbestek 3/2010
bijstandsuitkering hebben. Van deze groep zijn er 25.160
alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar. Het
gaat om een kwetsbare groep waarvoor het risico van armoe-
de reëel is en de arbeidsmarktpositie veelal ongunstig. Zo’n
68 procent van de alleenstaande ouders met een bijstandsuit-
kering beschikt niet over een startkwalificatie en heeft daar-
mee een achterstand op de arbeidsmarkt.
De focus van de wet ligt op scholing. Het recht op een onthef-
fing van de arbeidsverplichting en de plicht tot het volgen van
scholing zijn door de nieuwe wet onlosmakelijk met elkaar
verbonden. De alleenstaande ouder heeft de mogelijkheid
om zelf een keuze te maken. Enerzijds kunnen zij kiezen om
het verrichten van arbeid te combineren met het verlenen van
zorg voor hun jonge kinderen. Anderzijds kunnen zij kiezen
zich voor te bereiden op de terugkeer naar de arbeidsmarkt
door het verbeteren van hun kwalificaties met behulp van
scholing in combinatie met het verlenen van zorg voor hun
jonge kinderen. Re-integratie Uit de evaluatie blijkt dat het aantal ont-
heffingsaanvragen sinds de invoering van de wet niet is toe-
genomen. Van de alleenstaande ouders met kinderen onder
de vijf jaar met een bijstandsuitkering is 25 procent ontheven
van de arbeidsverplichting (artikel 9 en 9a). Het merendeel
van de geïnterviewde beleidsmedewerkers geeft aan dat er
geen verandering in het re-integratieaanbod is geconstateerd
sinds de invoering van de wet. Voorlichting over de mogelijk-
heid tot ontheffing van de arbeidsverplichting gebeurt in de
meeste gemeenten in het gesprek tussen cliënt en klantma-
nager, wanneer de cliënt aangeeft niet te kunnen werken. On-
geveer een kwart van de gemeenten informeert de doelgroep
ook door middel van nieuwsbrieven en berichten op websites
over het per 1 januari 2009 ingevoerde recht op ontheffing.
Een belangrijk resultaat van de wet lijkt wel dat veel gemeen-
ten nu meer aandacht hebben voor de groep alleenstaande
ouders en voornemens zijn initiatieven te nemen of voorlich-
ting te bieden.
Kamerstukken:
Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-Ÿ
gelegenheid d.d. 21 januari 2010 met betrekking tot de
aanbieding van het evaluatierapport naar de Wet verbete-
ring arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders.
Het binnenhof van binnenuit
TSB_03_10.indd Sec1:4TSB_03_10.indd Sec1:4 2/26/2010 6:47:42 PM2/26/2010 6:47:42 PM
C T U E E L
5 sociaalbestek 3/2010
AOW krijgt complex karakter
Henk Knol
Minister Donner heeft eind december 2009 de Tweede Kamer de voorontwerpen
van wet voor de verhoogde AOW-leeftijd toegezonden. In deze maatregelen geeft
hij onder meer aan hoe de begrippen duurzame inzetbaarheid en zware beroepen
wordt ingevuld.
Het voorontwerp van wet voor duurzame inzetbaarheid
regelt onder meer via de Arbowet dat werkgevers en werkne-
mers de wettelijke plicht krijgen om te zorgen voor duurzame
inzetbaarheid van werknemers; die moeten op een gezonde
manier kunnen blijven werken tot hun 67ste. Dat kan door
de gezondheid van werknemers goed te volgen, te zorgen voor
goede arbeidsomstandigheden en tijdige om- en bijscholing.
Vooral mensen met een zwaar beroep kunnen zo op tijd ander
werk gaan doen. Het Arbobesluit krijgt een ‘agendabepaling’
die nader uitwerkt waar werkgevers en werknemers precies
aandacht aan moeten besteden.
Zwaar beroep Werknemers die dertig jaar een zwaar
beroep uitoefenen, moeten van hun werkgevers een aanbod
krijgen voor minder belastend werk of begeleiding naar werk
bij een ander bedrijf. Doet de werkgever dat niet, dan moet
hij mogelijk maken dat de werknemer toch op zijn 65ste
kan stoppen door hem financieel te compenseren met
140 procent van het jaarsalaris. Zware beroepen zijn beroepen
die – als je ze langer dan 30 jaar uitvoert - leiden tot (ernstige)
fysieke slijtage die niet meer is terug te draaien. Werkgevers-
en werknemersorganisaties in een sector kunnen beroepen
voordragen om als zwaar beroep te worden aangemerkt. De
uiteindelijke beslissing of een beroep als zwaar beroep wordt
gezien, ligt bij het kabinet (in casu de minister).
Arbeidsverleden Een tweede voorontwerp van wet re-
gelt via de Algemene Ouderdomswet (AOW) dat werkenden
en zelfstandigen die 42 jaar substantieel (1225 uur per jaar)
hebben gewerkt op hun 65ste kunnen stoppen. Zij krijgen
dan wel een lagere AOW-uitkering, die deels wordt gecom-
penseerd door fiscale maatregelen.
Voorwaarde voor het eerder stoppen is wel dat mensen niet
in de situatie komen dat ze een beroep moeten doen op de
bijstand. Voor mensen die lang en veel hebben gewerkt zal
het aanvullend pensioen (naast de AOW) over het algemeen
toereikend zijn.
Overbrugging Het laatste voorontwerp van wet biedt
een vangnet voor mensen bij wie de WW- of arbeidsonge-
schiktheidsuitkering na hun 65ste afloopt en die in de bij-
stand dreigen te komen. Deze speciale overbruggingsuitke-
ring naar de AOW komt op ongeveer AOW-niveau te liggen.
Mensen die hiervan gebruikmaken hoeven dan niet vlak voor
hun pensioen hun opgebouwde vermogen aan te spreken,
wanneer ze in de bijstand komen.
TSB_03_10.indd Sec1:5TSB_03_10.indd Sec1:5 2/26/2010 6:47:43 PM2/26/2010 6:47:43 PM
6 sociaalbestek 3/2010
Kritiek Op de wetsvoorstellen is al de nodige kritiek ge-
leverd. Zowel de werkgeversorganisaties als de vakbonden
zijn tegen de voorstellen. Werkgevers zijn van mening dat er
op hen een te zware wissel wordt getrokken en stellen dat zij
niet in staat zijn om aan de voorschriften (met name het aan-
bieden van passend werk) te voldoen. Vakbonden vinden het
onder meer onterecht dat alleen fysieke beperkingen een rol
spelen bij de beoordeling of iets een zwaar beroep is.
Voor een deel is de kritiek wel begrijpelijk, maar met name de
werkgevers hadden dat in een eerder stadium moeten beden-
ken. Zij zijn het toch voornamelijk geweest die mogelijke
alternatieven voor een verhoging van de AOW-leeftijd hebben
geblokkeerd en dan moet je niet zeuren als de
uitkomst daarvan je minder welgevallig is.
Aan de andere kant ontstaat er natuurlijk wel
een haast onmogelijke discussie over wat nu
wel of niet een zwaar beroep is en waarbij een
schijnbare willekeur haast niet te vermijden is.
De vraag rijst ook of het aanwijzen van een
zwaar beroep eigenlijk wel noodzakelijk is,
nu ook het begrip ‘duurzame inzetbaarheid’
gaat gelden. Zwaar beroep of niet: de werkge-
ver krijgt de verplichting om er voor te zorgen
dat een werknemer tot zijn 67ste kan werken.
Kan dat niet in het eigen (zware) beroep, dan
maar elders. In feite is dat dezelfde verplichting
die geldt in het kader van de WIA, dus in die
zin worden de werkgevers niet met iets nieuws
geconfronteerd. Het zal, gezien de leeftijd die
een rol speelt, wel moeizamer zijn. Maar ook dat
hebben de werkgevers min of meer aan zichzelf
te verwijten door oudere werknemers niet aan
te nemen en zo hun kansen op de arbeidsmarkt
beperkt te houden.
Legitiem De AOW is tot nu toe een redelijk
eenvoudige wet, juist omdat zij voor elke verze-
kerde dezelfde rechten geeft. Die aantrekkelijke
eenvoud dreigt te gaan verdwijnen door de zeer
complexe aanvullende maatregelen. Als je vast-
stelt dat door een toename van de gezondheid
en welvaart mensen langer leven en dus ook langer kunnen
werken, valt niet in te zien waarom voor bepaalde gevallen
dan ingewikkelde regelingen moeten worden getroffen om
eerder op te houden. Dat het kabinet de arbeidsparticipatie
van ouderen wil bevorderen en dan maatregelen treft die dat
ook fysiek mogelijk moeten maken, is volstrekt legitiem. Ze-
ker als werkgevers er in het algemeen blijk van hebben gege-
ven oudere werknemers minder kansen op de arbeidsmarkt
te bieden. Ook hier heeft dan te gelden, dat wie werken kan,
ook werken moet. Net zoals dat bij de andere uitkeringen
het geval is. Voor wie dat, gezien zijn of haar beperkingen
niet mogelijk is, bestaan al andere regelingen en is het dus
niet logisch om dat in de AOW op een andere manier te
regelen.
Henk Knol is directeur van Partnerconsult Adviesgroep
Werknemers die dertig jaar een zwaar beroep uitoefenen, moeten een aanbod
krijgen voor minder belastend werk of begeleiding naar werk bij een ander
bedrijf
Foto
: st
ock
TSB_03_10.indd Sec1:6TSB_03_10.indd Sec1:6 2/26/2010 6:47:43 PM2/26/2010 6:47:43 PM
7 sociaalbestek 3/2010
KORTE BERICHTEN
C T U E E L
7 sociaalbestek 3/2010
EISEN LOONADMINISTRATIE WERKGEVERS VERANDEREN VOORLOPIG NIET
De uniformering van de loonaangiftes door werkgevers is
niet per 1 januari 2011 ingegaan. Daardoor veranderen de
eisen aan werkgevers over de manier waarop zij loonaangifte
doen voorlopig niet. Dit schrijft minister Donner van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid mede namens staatssecretaris De
Jager van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.
De bewindslieden willen tegemoetkomen aan de bezwaren die
de afgelopen tijd zijn geuit door softwareleveranciers, werk-
geversorganisaties en Actal, Advies college toetsing admini-
stratieve lasten.
Er zijn sinds 2007 aanzienlijke verbeteringen doorgevoerd in
het systeem van loonaangifte. Het kabinet legde de prioriteit
bij het terugdringen van het aantal benodigde correcties en
bestaande fouten in de loonaangifte. Inzet is om de polsad-
ministratie tot een basisregistratie te maken van arbeids- en
uitkeringsgegevens. Hiervoor is de eenduidige loonaangifte
een noodzakelijke voorwaarde.
WERKOMSTANDIGHEDEN BEVEILIGERS
De zorg voor de veiligheid en gezondheid van beveiligers moet
verbeterd worden. Bij controles van de Arbeidsinspectie bij
ruim 300 beveiligingsbedrijven bleken in 2008 en 2009 werk-
nemers nog vaak te lange werkdagen te maken. Inmiddels zijn
bij de meeste van de 300 bedrijven de werkomstandigheden
op orde, maar de branche heeft maatregelen aangekondigd
voor de hele sector.
Bij zestig procent van de gecontroleerde bedrijven was iets
mis. De meeste overtredingen hadden te maken met werk-
en rusttijden. Kleine bedrijven bleken de regels vaak niet te
kennen. Het kwam voor dat beveiligers meer dan 14 uur per
dienst werkten, 12 dagen achter elkaar in touw waren of veel
te lange werkweken maakten. Ook agressie en geweld bleken
een probleem in de beveiligingsbranche. Positief is dat het
lichamelijke geweld, zoals slaan en schoppen, ten opzichte
van controles in 2003 flink was verminderd. Maar jennen,
schelden en beledigen kwam nog net zo veel voor: een op de
vijf beveiligers maakte dit maandelijks mee. Intimidatie en
bedreiging waren zelfs toegenomen.
Vooral beveiligers van voetbalwedstrijden, popconcerten en
andere evenementen hadden last van agressief gedrag. Een
kwart van de beveiligers had geen training of voorlichting
gekregen over hoe om te gaan met agressie en geweld. Ook
schortte het regelmatig aan de opvang na incidenten.
Inmiddels zijn bij de bezochte bedrijven de werkomstandig-
heden op orde, zo bleek bij hercontroles. Met het oog op de
overige van de ruim 1400 beveiligingsbedrijven heeft de bran-
che-organisatie maatregelen aangekondigd. De Vereniging
Particuliere Beveiligingsorganisaties (VPB) heeft toegezegd
dat de opleidingen voor beveiligers meer aandacht besteden
aan het omgaan met agressie en geweld.
Beveiligers van voetbalwedstrijden hebben vaak last van agressief gedrag
Foto
: H
K-st
ock
TSB_03_10.indd Sec1:7TSB_03_10.indd Sec1:7 2/26/2010 6:47:44 PM2/26/2010 6:47:44 PM
KORTE BERICHTEN
8 sociaalbestek 3/2010
RESULTATEN BESTUURSAKKOORD PARTICIPATIE
Gemeenten hebben door een akkoord in 2007 met het minis-
terie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2008 een
aanzienlijke prestatie geleverd in het beperken van het aan-
tal mensen dat een bijstandsuitkering krijgt. Tot eind 2008
zitten er 9.000 mensen minder in de bijstand dan op basis
van conjuncturele ontwikkelingen verwacht mocht worden.
In het akkoord is afgesproken dat gemeenten zich inspan-
nen om (tot eind 2011) 30.000 minder bijstanduitkeringen
te zullen verstrekken om hen aan het werk te helpen. Verder
zijn zo’n 3.600 mensen vanuit een bijstandsuitkering in 2007
en 2008 een eigen bedrijf begonnen. Dit blijkt uit de eerste
evaluatie van het Bestuursakkoord Participatie tussen Rijk en
gemeenten.
Ook in de armoedebestrijding is behoorlijke vooruitgang
geboekt: meer mensen maken gebruik van de langdurigheids-
toeslag (87 procent in plaats van 80 procent) en van bijzon-
dere bijstand (41 procent in plaats van 38 procent). Er zijn tal
van initiatieven gestart om armoede te bestrijden en schulden
terug te dringen, waaronder regelingen speciaal gericht op
kinderen van minima.
Gemeenten hebben naast bijstandsgerechtigden in 2008
ook veel gedaan voor mensen die niet werkten of een uit-
kering hadden (niet-uitkeringsgerechtigden). Van hen zijn
er 15.000 aan een baan of een andere vorm van participatie
geholpen.
In 2008 waren er gemiddeld 267.000 mensen met een bij-
standsuitkering. In 2007 waren er gemiddeld 289.000 mensen
met een bijstandsuitkering. Door de economische crisis heeft
er een toename van het aantal bijstandsuitkeringen in 2009
plaatsgevonden.
WERKLOOSHEID KOMT BOVEN DE 5 PROCENT
In de periode oktober-december 2009 waren gemiddeld 410
duizend personen werkloos. Dit komt overeen met 5,3 pro-
cent van de beroepsbevolking. Een jaar eerder was dit nog
3,7 procent. De laatste maanden is er vooral een sterke groei
van de werkloosheid bij 45-plussers. Dit blijkt uit de nieuwste
cijfers van het CBS.
De voor het seizoen gecorrigeerde werkloosheid kwam in de
periode oktober-december 2009 uit op 425.000 personen,
11.000 meer dan de vorige driemaandsperiode. Vanwege het
steekproefkarakter van de cijfers is het overigens beter om
de ontwikkeling over een wat langere periode te bekijken. In
het afgelopen halfjaar steeg de werkloosheid met gemiddeld
ongeveer 9.000 per maand.
In de periode oktober-december 2009 was het aantal werk-
lozen 125.000 hoger dan dezelfde periode een jaar eerder.
De laatste maanden neemt vooral de werkloosheid onder
45-plussers toe. Inmiddels zijn er 141.000 45-plussers werk-
loos. Dit zijn er 42.000 meer dan een jaar geleden.
Het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) bij UWV
WERKbedrijf nam in december 2009 vergeleken met een jaar
eerder toe met 91.000 tot 508.000. Dit is een stijging van 22
procent. In Noord-Brabant nam het aantal werkzoekenden
met 34 procent het sterkst toe en in Groningen en Limburg
met 13 procent het minst. Werkzoekenden met een beroep
op middelbaar of hoger niveau hadden het meeste last van de
stijging. Hun aantal nam in een jaar met 40 procent toe.
Eind december 2009 bedroeg het aantal lopende
WW-uitkeringen 309.000, dat is 139.000 meer dan een
jaar eerder. Een deel van de toename is toe te schrijven aan
deeltijd-WW. In december kwamen er ruim 45.000 nieuwe
WW-uitkeringen bij en werden er meer dan 32.000 beëin-
digd. Het aantal uitkeringen dat werd beëindigd vanwege het
bereiken van de maximale uitkeringsduur is vergeleken met
december 2008 meer dan verdubbeld.
TSB_03_10.indd Sec1:8TSB_03_10.indd Sec1:8 2/26/2010 6:47:45 PM2/26/2010 6:47:45 PM
KORTE BERICHTEN
C T U E E L
9 sociaalbestek 3/2010
MET SPORTEN MINDER KANS OP PSYCHISCHE STOORNIS
Mensen die sporten hebben vijftig procent minder kans om
een psychische stoornis te ontwikkelen dan mensen die niet
sporten. Dit blijkt uit gegevens van de Netherlands Mental
Health Survey and Incidence Study (NEMESIS), een repre-
sentatief onderzoek onder volwassenen van 18 tot 64 jaar. De
studie is uitgevoerd door het Trimbos-instituut in opdracht
van het ministerie van VWS.
Mensen die sporten hebben minder vaak psychische stoor-
nissen, zoals depressies, fobieën, andere angststoornissen en
alcoholverslaving, dan mensen die niet sporten. Ook ontwik-
kelen mensen die sporten minder vaak voor het eerst in hun
leven een depressie, fobie, andere angststoornis of drugsver-
slaving. Zo hebben mensen die bijvoorbeeld een tot drie uur
per week sporten, vijftig procent minder kans om over een
periode van drie jaar een psychische stoornis te ontwikkelen
dan mensen die geen actieve sport beoefenen.
SOCIALE DIENST DRECHTSTEDEN DRAAGT DOSSIERS OVER AAN SIOD
Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid en de Dordtse wethouder Spigt, namens de
Sociale Dienst Drechtsteden, hebben een overeenkomst gete-
kend waarbij de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
(SIOD) de strafrechtelijke opsporing van fraude voor de
betreffende gemeenten zal uitvoeren. Klijnsma zei tijdens
de ondertekening dat de uitbesteding van de opsporing van
fraude aan de SIOD voordelen oplevert voor de gemeente en
voor de burger. Voor de inwoners van gemeenten neemt de
transparantie toe, omdat er een heldere scheiding is tussen
controle en opsporing. Klijnsma benadrukt dat gemeenten
zelf volledig verantwoordelijk blijven voor het gehele proces
van uitkeringsverstrekking tot opsporing. Gemeenten zijn
en blijven verantwoordelijk voor hun eigen handhavingsbe-
leid. ‘Dat ligt vast in de wet en dat veranderen we niet’, aldus
Klijnsma. Maar zodra een strafrechtelijke aanpak is vereist,
dan draagt de Sociale Dienst Drechtsteden onderzoek over
aan de SIOD. Zo krijgen gemeenten meer handen vrij voor
bijvoorbeeld preventie en het voorkomen van fraude door
goede voorlichting.
Klijnsma biedt ook andere gemeenten de mogelijkheid
gebruik te maken van de SIOD-expertise.
De intergemeentelijke Sociale Dienst Drechtsteden omvat de
gemeenten Alblasserdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Dordrecht,
Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht en telt een verzor-
gingsgebied van in totaliteit zo’n 250.000 inwoners. De SDD
is daarmee in omvang de vijfde sociale dienst van Nederland.
Bijzonder is dat de zes deelnemende gemeenten hebben geko-
zen voor een gemeenschappelijk beleid op het gebied van
sociale zaken.
Mensen die sporten hebben minder kans op psychische stoornissen dan
mensen die niet sporten
Foto
: H
erm
an K
ep
py
TSB_03_10.indd Sec1:9TSB_03_10.indd Sec1:9 2/26/2010 6:47:45 PM2/26/2010 6:47:45 PM
KORTE BERICHTEN
10 sociaalbestek 3/201010 sociaalbestek 3/2010
MAATSCHAPPELIJKE STAGE VANAF 2011 VERPLICHT
Alle leerlingen die vanaf schooljaar 2011/2012 instromen
in het voortgezet onderwijs moeten tijdens hun schoolpe-
riode een maatschappelijke stage lopen. De ministerraad
heeft op voorstel van staatssecretaris Van Bijsterveldt van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens minister
Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inge-
stemd met het wetsvoorstel maatschappelijke stage. Doel
van de maatschappelijke stage is dat alle jongeren tijdens
hun middelbare schooltijd kennismaken met en een onbe-
taalde bijdrage leveren aan de samenleving. Ze doen dit door
vrijwilligerswerk te verrichten bijvoorbeeld bij een buurtor-
ganisatie in de wijk, bij een sport- of cultuurorganisatie of
bij een welzijnsinstelling. Het aantal verplichte uren varieert
en is afhankelijk van aantal leerjaren. In de praktijk betekent
dit dat leerlingen in vmbo en praktijkonderwijs minimaal
48 uur stage lopen, in havo en vwo respectievelijk 60 en 72
uur. Het totaal aantal uren mag over verschillende schoolja-
ren worden verdeeld.
Al een aantal jaren geven burgers aan dat de manier waarop
mensen met elkaar omgaan een belangrijk maatschappelijk
issue is. Er is nadrukkelijk behoefte aan meer sociale samen-
hang. Goed onderwijs bereidt leerlingen voor op hun rol
in en bijdrage aan de samenleving. Het
onderwijs is om die reden bij uitstek een
passend en effectief middel om sociale
samenhang te bevorderen. De maatschap-
pelijke stage wordt sinds 2007 fasegewijs
ingevoerd. Inmiddels is het percentage
scholen dat aan maatschappelijke stages
doet toegenomen tot bijna 99 procent.
LICHTE DALING ZORGTOESLAG
De zorgtoeslag gaat vanaf 2011 jaarlijks met enkele euro’s
omlaag. Het kabinet heeft dit besloten om de oplopende kos-
ten te beperken. Huishoudens rond het minimum krijgen 3
euro per jaar minder dan aanvankelijk was begroot; huishou-
dens met een modaal inkomen krijgen ongeveer 7 euro per
jaar minder.
De Zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de premie voor
een zorgverzekering. Met de nieuwe maatregel, die over 30
jaar wordt uitgesmeerd, wil het kabinet de toekomstige
stijging van de uitgaven voor de zorgtoeslag tegengaan. Het
gaat om 1,8 miljard euro.
De laagste inkomens worden zoveel mogelijk ontzien. De
maatregel houdt in de dat huishoudens ook in de toekomst
gecompenseerd worden voor een stijging van de nominale
premie, alleen niet meer voor honderd procent. Verder wordt
met de geleidelijke invoering van de maatregel voorkomen
dat het aantal huishoudens dat in aanmerking komt voor de
zorgtoeslag sterk stijgt.
SZ-Actueel biedt actuele
informatie over de stand van
zaken, de toekomst, de samen-
werking, het veranderingsproces,
de wetgeving en de samenhang
in het stelsel van sociale zeker-
heid en arbeidsvoorziening door
middel van bondige, zakelijke
berichten, interviews en vaste
rubrieken.
REDACTIE
H.K. Knol, Drs. M.M. Geers
EINDREDACTIE
Herman Keppy
Hedwig Neggers
e-mail: Hedwig.Neggers@
reedbusiness.nl
EEN UITGAVE VAN
Reed Business bv
Postbus 152 1000 AD AmsterdamTelefoon : 020-5159222
UITGEVER
E-mail:
Een uitgave van Reed Business
N I E U W S B R I E F S O C I A L E Z E K E R H E I D E N A R B E I D
C T U E E L
TSB_03_10.indd Sec1:10TSB_03_10.indd Sec1:10 2/26/2010 6:47:46 PM2/26/2010 6:47:46 PM
11 sociaalbestek 3/2010
• Met nieuws uit de sectoren • interviews en achtergronden • verhalen van de werkvloer • weblogs en opinies
Bezoek het vernieuwde zorgwelzijn.nl
ACTUEEL THEMA BELEID WERKVLOER MENINGEN SERVICE
www.zorgwelzijn.nl: hét platform voor sociale professionals
De website www.zorgwelzijn.nl heeft sinds kort een geheel nieuwe look en feel. De site geeft een overzichtelijk beeld van het actuele nieuws uit de zorg- en welzijnssector. Zorg + Wel-zijn groeit op het web uit tot hét platform voor sociale profes-sionals. Of u nu geïnteresseerd bent in artikelen over jeugdzorg, ou-derenzorg, gehandicaptenzorg, thuiszorg, welzijnswerk, integratiebeleid of opvang - de gebruiksvriendelijke tabs wij-
zen u de weg. Naast het nieuws uit de sectoren biedt de site interviews, achtergronden, beleidsnieuws en verhalen van de werkvloer. Bovendien kunt u reageren op artikelen, van u laten horen in rubrieken als Uit het veld, meningen publiceren op de opinie-pagina of zelf gaan webloggen over eigen praktijk. Ga eens kijken op de nieuwe website en laat van u horen via [email protected]
Lees ook het gerestylde Zorg + Welzijn Magazine!
TSB_03_10.indd Sec1:11TSB_03_10.indd Sec1:11 2/26/2010 6:47:48 PM2/26/2010 6:47:48 PM
Sociaal Info Editie 1, 2010 nu verkrijgbaar! Het standaardwerk voor de sociale sector
Sociaal Info bevat de voornaamste ‘comptabele’ gegevens
(bedragen, forfaits, percentages, premies, regelingen en
voorschriften) die regelmatig nodig zijn bij de dagelijkse
praktijk van de deskundige op het gebied van onder
andere sociale zekerheid, maatschappelijke dienstverlening,
gezondheid, belastingen, studiefi nanciering, huursubsidie en
arbeidsmarktmaatregelen.
Met ingang van 1 januari 2010 is een groot aantal bedragen
in de sociale zekerheid gewijzigd. In deze nieuwste editie
van Sociaal Info treft u de geactualiseerde bedragen aan.
U bestelt een abonnement (tot wederopzegging) van het
boek ‘Sociaal Info’ al voor € 36,- (incl. BTW) of een los
exemplaar voor € 40,- (incl. BTW).
De opzet van Sociaal Info is als volgt:
• het wettelijke minimumloon;
• sociale voorzieningen (o.a. WWB, Bbz, IOAW, WWIK);
• sociale verzekeringen (o.a. WW, WAO, AOW);
• overige verstrekkingen (o.a. AWBZ, Wmo, ZVW);
• (eigen) bijdragen en alimentatie;
• arbeidsmarktmaatregelen (o.a. REA, WSW);
• premieheffi ngen en belastingen.
TSB_03_10.indd Sec1:12TSB_03_10.indd Sec1:12 2/26/2010 6:47:48 PM2/26/2010 6:47:48 PM