stambreuken - 't klein college...lengtemaat voorstelling ... wie ziet de letter c? welke letter...

61

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........

Dit kopieerblad hoort bij Rekensprong Plus 3, Map van Wibbel, Sprong 5. © Van In.

SPRONG 5

1 STAMBREUKEN

a Juist of fout?

Hier is 1—3 van het geheel gekleurd.

ô juist ô fout

Hier is 1—5 van het geheel gekleurd.

ô juist ô fout

Hier is 1—4 van het geheel aangeduid.

ô juist ô fout

Hier is 1—5 van het geheel aangeduid.

ô juist ô fout

b Schrijf als een breuk.

1 van de 4 gelijke delen: …—…



c In hoeveel gelijke delen moet je verdelen?

bij 1—3 : …… gelijke delen bij

1—5 : …… gelijke delen bij

1——17: …… gelijke delen

d Schrijf voluit.

1—3 : …………………………………………………………………………

1—5 : …………………………………………………………………………

1——17 : …………………………………………………………………………

e Schrijf in elk deeltje de passende breuk.

gast gast 3A Datum: _______________ Nr. 27

© Uitgeverij VAN IN 1 van 12

62

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

f Verdeel en kleur.

TAAK/KLEUREN

ˆ ˆ ˆ ˆ ˆ ˆˆ ˆ ˆ ˆ ˆ ˆ

Verdeel de vierkantjes in 3 gelijke delen.

Kleur dan 1—3 van de vierkantjes.

Verdeel de rondjes in 3 gelijke delen.

Kleur dan 1—3 van de rondjes.

Verdeel de pijlen in 3 gelijke delen.

Kleur dan 1—3 van de pijlen.

g Vul de zinnetjes aan.

De groep sinterklazen is verdeeld in ..... gelijke delen.

In de kring staat …—…

van de

sinterklazen.

De groep snoepjes is verdeeld in ..... gelijke delen.


van de

snoepjes.

De groep mandarijntjes is verdeeld in ..... gelijke delen.


van de

mandarijntjes.

h Duid telkens 1—3 van het lijnstuk aan met een boogje.

Hoe lang is het lijnstuk?

In hoeveel gelijke delen moet je het verdelen?

Hoe lang is 1 deel?

i Vul aan.

TAAK/KLEUREN

Dit is 1 van de … gelijke delen

van het geheel, of 1—…

van het geheel.

De groep Pieten is verdeeld in …… gelijke delen.


van de groep Pieten.

Verdeel de groep Pieten in 5 gelijke delen en

kleur dan 1—5 van de Pieten.

Verdeel de groep Pieten in 2 gelijke delen en

kleur dan 1—2 van de Pieten.

...........................

...........................

...........................



63

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

j Vul aan en duid aan op de tekeningen.

k Duid met een boogje 1—2 van het lijnstuk aan.

Hoe lang is het lijnstuk? …………

In hoeveel gelijke delen moet je het

lijnstuk verdelen? …………

Hoe lang is 1 deel? …………

1—4 van 12 is ……

Hoeveel moet je verdelen? …… mijters

In hoeveel gelijke delen moet je verdelen? ……

Hoe groot is één deel? ……

Welke oefening moest je daarvoor maken? …… : … = ……

1—3 van 12 is ……

Hoeveel moet je verdelen? …… mijters




1—2 van 12 is ……

Hoeveel moet je verdelen? …… mandarijnen




1—6 van 12 is ……

Hoeveel moet je verdelen? …… mandarijnen






67

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

5 OPTELLEN EN AFTREKKEN TOT 1 000

a Reken vlug en vlot.

200 + 300 = ………… 100 + 600 = ………… 500 + 200 = ………… 400 + 300 = …………

700 – 500 = ………… 900 – 400 = ………… 600 – 500 = ………… 800 – 300 = …………

390 + 200 = ………… 365 + 500 = ………… 208 + 300 = ………… 520 + 400 = …………

562 – 300 = ………… 705 – 400 = ………… 945 – 700 = ………… 410 – 300 = …………

b Maak enkel de oefeningen die je kunt maken.

20 – 60 = ......... 80 – 50 = ......... 100 – 40 = ......... 70 – 90 = .........

c Reken uit.

100 – 7 = ………………… 120 – 60 = ………………… 400 – 60 = …………………

600 – 7 = ………………… 420 – 60 = ………………… 408 – 60 = …………………

100 – 72 = ………………… 100 – 42 = ………………… 430 – 70 = …………………

400 – 72 = ………………… 500 – 42 = ………………… 436 – 70 = …………………

390 + 243 = 390 + ………… + ……… + ……

= ………… + ……… + ……

= ………… + ……

= …………

527 – 152 = 527 – ………… – ……… – ……

= ………… – ……… – ……

= ………… – ……

= …………

365 + 528 = 365 + ………… + ……… + ……

= ………… + ……… + ……

= ………… + ……

= …………

842 – 117 = 842 – ………… – ……… – ……

= ………… – ……… – ……

= ………… – ……

= …………

Schrijf tussenstappen op een blaadje.

683 + 132 = ………… 268 + 325 = ………… 65 + 28 = …………

460 – 280 = ………… 475 – 228 = ………… 75 – 57 = …………



71

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

9 KLOKLEZEN TOT OP 5 MINUTEN – ANALOOG EN DIGITAAL (VOOR DE MIDDAG)

Lees de klokken en vul aan.

12 1234

56789

1110

12 1234

56789

1110

12 1234

56789

1110

12 1234

56789

1110

………………………………… ………………………………… ………………………………… …………………………………

voor de middag voor de middag voor de middag voor de middag

…………………………………

…………………………………

…………………………………

…………………………………25 voor 9

in de voormiddag10 over 6

’s morgens

• Welk uur is voorbij?

…… uur in de morgen.

Zet je klokje op dat uur.

• Hoeveel minuten later is het?

…… minuten later.

Draai je klokje zoveel minuten verder.

Het is dus .............................................

Het is vroeg in de morgen.

• Welk uur is voorbij?

…… uur in de morgen.

• Hoeveel minuten later is het?


• Het is tussen …… uur

en …… uur.

• Welk uur is het dichtstbij? …… uur.

• Hoeveel later dan dit uur is het?


Het is …… (minuten) ………… …… (uur).

• Het is tussen …… uur

en …… uur.

• Welk uur is het dichtstbij? …… uur.

• Hoeveel vroeger dan dit uur is het?

…… minuten vroeger.

Het is …… (minuten) ………… …… (uur).

12 1234

56789

1110

12 1234

56789

1110

12 1234

56789

1110



69

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

7 OPGAANDE DELINGEN VAN HET TYPE TE : E

a Reken uit. Kijk naar de tekening.

84 bestaat uit 80 en ……

84 : 4 = (…… : …) + (…… : …) = …… + ……. = …….

64 bestaat uit 40 en ……

64 : 4 = (…… : …) + (…… : …) = …… + ……. = …….

72 bestaat uit …… en ……

72 : 6 = (…… : …) + (…… : …) = …… + ……. = …….

b Reken uit.

64 : 4 = (...... : ...) + (...... : ....) = ....... + ...... = ...... / \

78 : 3 = ……………………………………………………………………………………………………… / \

84 : 7 = ……………………………………………………………………………………………………… / \

96 : 4 = ……………………………………………………………………………………………………… / \

85 : 5 = ……………………………………………………………………………………………………… / \

Weet je nog hoe ik het doe?

Kijk maar in je neuze-neuzeboek, 6b.



70

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

8 LENGTEMATEN

a Waarvoor gebruik je lengtematen? Kleur de passende bolletjes.

TAAK/KLEUREN

ô Om het gewicht van een pak bloem te meten.

ô Om de dikte van een ijsblokje te meten.

ô Om de temperatuur van het water te meten.

ô Om de hoeveelheid water in een emmer te meten.

ô Om de breedte van een lessenaar te meten.

b Welke lengtematen ken je? Wat kun je je daarbij voorstellen? (Kies uit: een stap, de dikte van een vinger, een handspan)

lengtemaat voorstelling

…………………………………………………… g ……………………………………………………

…………………………………………………… g ……………………………………………………

…………………………………………………… g ……………………………………………………

c Meet jezelf! Hoe groot ben je?

Ik ben ………………………… groot.

d Kan dit wel? Kleur het juiste bolletje.

TAAK/KLEUREN

Een pen met een lengte van 4 dm? ô ja ô nee

Een gom met een dikte van 5 m? ô ja ô nee

Een lessenaar met een lengte van 1 m? ô ja ô nee

Een lessenaar met een hoogte van 40 cm? ô ja ô nee

e Vul aan.

1 m = ……… cm

1 m = ……… dm

1 dm = ……… cm

6 dm = ……… cm

2 dm = ……… cm

50 cm = ……… dm

10 cm = ……… dm

1 m 23 cm = 100 cm + 23 cm = 123 cm

1 m 45 cm = ……… cm + ……… cm = ……… cm

2 m 60 cm = ……… cm + ……… cm = ……… cm

1 m 8 cm = ……… cm + ……… cm = ……… cm

152 cm = 100 cm + 52 cm = 1 m 52 cm

138 cm = ……… cm + ……… cm = … m …… cm

240 cm = ……… cm + ……… cm = … m …… cm

104 cm = ……… cm + ……… cm = … m …… cm



66

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

4 GETALLEN OP DE ABACUS

a Schrijf het getal in de positietabel. Welk getal is het?

Het getal is …………

b Welk getal werd hier getekend?

Noteer de getallen in de positietabel en teken ze ook op de abacus.

TAAK/KLEUREN

D H T E D H T E

D H T E

D H T E


D H T E

D H T E




72

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

10 WAAR BEN IK? WAT ZIE IK?

Ik zie wat jij niet ziet! Vul in.

Op elke zijkant van de kubus staat een letter: A – B – C – D – E – F

Wie ziet de letter C? ……………………

Welke letter kan Piet lezen? ……………………

Welke letters kunnen aan de kant van Miet voorkomen? ……………………

Miet

Piet

A

B

C

Lien

Jan



65

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

3 GETALLEN TOT 1 000: AFRONDEN EN SCHATTEN

a Per 1 tellen tot aan het honderdtal

Tel verder per 1 tot aan het volgende honderdtal.

295 ……… ……… ……… ……… ………

798 ……… ……… ……… ……… ………

Tel terug per 1 tot aan het vorige honderdtal.

403 ……… ……… ……… ……… ………

502 ……… ……… ……… ……… ………

b Verbind de getallen met de juiste plaats op de getallenas.

896 is ongeveer ………… ………… is ongeveer 800

703 is ongeveer ………… ………… is ongeveer 700

997 is ongeveer …………

798 is ongeveer …………

c Bij welk honderdtal op de getallenas ligt het getal het dichtst? Omcirkel het.

697 500 600 700

805 800 500 900

700 800 900 1 000 703

798

896

997

Zoek hier zelf een ander voorbeeld!



64

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

2 VERHOUDINGEN

a We gaan met de klas op natuurwandeling. Vul het lijstje aan.

voor één kind voor 2 kinderen voor 5 kinderen voor 10 kinderen

1 rugzak …… rugzakken …… rugzakken …… rugzakken

3 opbergdoosjes …… opbergdoosjes …… opbergdoosjes …… opbergdoosjes

5 plastic zakjes …… plastic zakjes …… plastic zakjes …… plastic zakjes

b Juist of fout? Kruis aan.

1 paard heeft 4 poten. g 3 paarden hebben 14 poten. ô juist ô fout

1 pakje koffie weegt 250 gram. g 3 pakjes koffie wegen 750 gram. ô juist ô fout

2 boeken kosten 6 euro. g 1 boek kost 3 euro. ô juist ô fout

… keer… keer

… keer



68

Naam: ........................................................................................................................... Nr. ...........


SPRONG 5

6 VERMENIGVULDIGINGEN VAN HET TYPE E X HTE

Reken uit.

9 x 10 = …………

5 x 40 = …………

6 x 70 = …………

3 x 90 = …………

7 x 70 = …………

9 x 50 = …………

Kies zelf of je de eerste of de tweede kolom maakt.

3 x 28 = (… x ……) + (… x ……) = ……

…… + ……

7 x 42 = (… x ……) + (… x ……) = ……

…… + ……

3 x 236 = (… x ………) + (… x ……) + (… x …) = ………

……… + ……… + ………

5 x 153 = (… x ………) + (… x ……) + (… x …) = ………

……… + ……… + ………

3 x 28 = ………… + …… = ……… / \

7 x 42 = ………… + …… = ……… / \

3 x 236 = ………… + …… + …… = ……… / \

5 x 153 = ………… + …… + …… = ……… / \



stambreuken - 't klein college...lengtemaat voorstelling ... wie ziet de letter c? welke letter...

Documents