tvn 232 : verlaagde plafonds - confederatie bou...wtcb een uitgave van het wetenschappelijk en...

54
WTCB EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF TECHNISCHE VOORLICHTING 232 November 2007 VERLAAGDE PLAFONDS ISSN 0577-2028

Upload: others

Post on 27-Jun-2020

13 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

WTCBEEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf

Technische voorlichTing 232

November 2007

vERlaagdEplafonds

Issn

057

7-20

28

Page 2: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

Deze Technische Voorlichting werd opgesteld in de schoot van het Technische Comité Schrijnwerken. Ze werd samengesteld door de werkgroep Lichte binnenwanden, ver-laagde plafonds en verhoogde vloeren, in samenwerking met de Beroepsvereniging van Afwerkingsbedrijven (BEWAP) en in het kader van de Technologische Adviseerdienst Nieuwe uitvoeringstechnieken in de schrijnwerkerij.

Samenstelling van de werkgroep

Voorzitter : D. De Witte (Multi-Solutions)Leden : M. Beddeleem (Beddeleem NV), L. Billen (CEN TC 277), L. De Backer

(Necap Construct), C. Decaesstecker (Wycor), M. Deckers (Deckers Bouwmaterialen), J. De Keyser (SECO), G. Dierick (Beddeleem NV), M. Everaert (Rockwool/Rockfon), A. Hulsman (Saint-Gobain Isover), M. Lefebvre (Entreprises Emile Janssens), L. Leupe (Saint-Gobain Isover), G. Paulussen (Jansen Afwerkingsbedrijf), F. Smeets (Jansen Afwerkingsbedrijf), E. Van Bouwel (CMC – Chicago Metallic Continen-tal), J. Van Garsse () (NAV – Vlaamse Architectenorganisatie), P. Van Kerchove () (Van Kerchove BVBA), H. Van Keymeulen (BLGV – Bel-gisch-Luxemburgse Gipsvereniging) en F. Van Knippenbergh (Rockwool/Rockfon)

Ingenieur-verslaggever : Y. Martin (WTCB)

Hebben eveneens hun medewerking verleend aan de opstelling van dit document : A. Brüls (ISIB – Instituut voor Brandveiligheid), D. Simons (Centexbel – Wetenschap-pelijk en Technisch Centrum van de Belgische Textielnijverheid), P. Spelh (SECO)en C. Bonné, P. Coosemans, B. Ingelaere, J. Schietecat, W. Van de Sande, O. Vandooren, W. Verbesselt, M. Wagneur, E. Winnepenninckx en D. Wuyts van het WTCB

vERlaagdE plafonds

WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijfWTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947

Maatschappelijke zetel : lombardstraat 42 te 1000 Brussel

Dit is een publicatie van wetenschappelijke aard. De bedoeling ervan is de resultaten van het bouwonderzoek uit binnen- en buitenland te helpen verspreiden.

Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.

T e c H n i s c H e V o o r l i c H T i n g

u

Page 3: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2

inh

ou

d

TV 232 – Proefdruk 2007

inh

ou

din

ho

ud

inh

ou

din

ho

ud

1 inlEiding

1.1 Doel van deze TV .............................................................................41.2 Terminologie .....................................................................................41.3 Types verlaagde plafonds ..................................................................5

1.3.1 Keuze van de plafond-componenten .....................................51.3.2 Typische combinaties ...........................................................7

2 EisEn gEsTEld aan vErlaagdE plafonds

2.1 Bouwproductenrichtlijn en CE-markering ......................................102.2 Mechanische weerstand en stabiliteit .............................................122.3 Brandveiligheid ...............................................................................12

2.3.1 Brandreactie .........................................................................122.3.2 Brandweerstand....................................................................15

2.4 Hygiëne, gezondheid en milieu ......................................................172.5 Gebruiksveiligheid ..........................................................................18

2.5.1 Doorbuigingsklassen en toelaatbare belasting ....................182.5.2 Impactweerstand ..................................................................182.5.3 Breukbelasting van de plafondpanelen ................................182.5.4 Plafondhanger, bevestiging en randprofielen ......................192.5.5 Windbelasting ......................................................................19

2.6 Thermische isolatie .........................................................................192.6.1 Context en evolutie ..............................................................192.6.2 Het beschermde volume van een gebouw (BV) .................202.6.3 Thermische isolatie van het gebouw en de wanden van

de gebouwschil ....................................................................202.6.4 Toegankelijkheid van de thermische massa ........................21

2.7 Geluidsisolatie .................................................................................222.7.1 Inleiding ...............................................................................222.7.2 Luchtgeluidstransmissie in verlaagde plafonds ...................222.7.3 Geluidsabsorberende plafondsystemen ...............................24

2.8 Andere eisen ....................................................................................252.8.1 Vermijden van vocht ............................................................252.8.2 Luchtdichtheid .....................................................................262.8.3 Minimale vrije hoogte .........................................................262.8.4 Aarding ................................................................................26

3 uiTvoEring

3.1 Plaatsingsvoorwaarden ....................................................................273.1.1 Voorwaarden op de bouwplaats vóór de werken ................273.1.2 Hygrothermische voorwaarden bij de opslag, tijdens en

na de werken ........................................................................273.2 Coördinatie van de werken .............................................................293.3 Plaatsing ..........................................................................................29

3.3.1 Richtlijnen van de fabrikant ................................................303.3.2 Op maat gesneden plafondpanelen ......................................303.3.3 Bevestiging van de ophanger en het randprofiel .................303.3.4 Brandbestendige verlaagde plafonds ...................................31

3.4 Afwerking........................................................................................313.5 Aansluitingen ..................................................................................313.6 Bescherming van het uitgevoerde werk ..........................................313.7 Aanpassingswerken .........................................................................31

Page 4: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

inh

ou

din

ho

ud

3 TV 232 – Proefdruk 2007

inh

ou

din

ho

ud

4 TolEranTiEs En afWErkingsgraad

4.1 Verlaagde plafonds uit gipskartonplaten en aanverwanten ............334.1.1 Algemene opmerkingen .......................................................334.1.2 Uitvoeringstoleranties ..........................................................344.1.3 Afwerkingsgraad ..................................................................344.1.4 Keuze van de afwerkingsgraad volgens het soort bekleding ....36

4.2 Vlakheidstoleranties voor andere verlaagde-plafondtypes .............374.3 Controle van de toleranties .............................................................38

4.3.1 Vlakheid van het oppervlak .................................................384.3.2 Hoekafwijkingen ..................................................................38

5 duurzaamhEid, ondErhoud- En gEBruik

5.1 Duurzaamheid .................................................................................405.2 Onderhouds- en gebruiksvoorwaarden ...........................................40

akoEsTisChE BasisBEgrippEn

1. Luchtgeluidsisolatie ........................................................................422. Contactgeluidsisolatie .....................................................................43

liTEraTuurlijsT

Page 5: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

1 InlEIdIng

Afb. 1 Verlaagd plafond (gedeeltelijk openge-werkt).

1.1 doEl van dEzE Tv

Deze Technische Voorlichting (TV) definieert en beschrijft de verlaagde-plafondsystemen die door hun eigenschappen en uitzicht bijdragen tot de vormgeving en het gebruikscomfort van gebouwen. Het gaat om vrij eenvoudige technieken die op ieder ogenblik en voor iedereen (aannemers en gebrui-kers) flexibiliteit en tijdwinst opleveren.

Dit document steunt in grote mate op de verschil-lende normen en technische documenten over hetzelfde onderwerp. Aangezien het de essentiële informatie hieruit bundelt, kan het in feite gelden als enige referentie.

Deze TV bepaalt de karakteristieken (functies, ma-terialen, systemen) en prestatie-eisen van verlaagde plafonds. Ze vormt bovendien een leidraad voor de beoordeling van de prestaties van dergelijke plafonds in de binneninrichting van gebouwen voor courant gebruik (woningen, kantoren, bedrijfsgebouwen, openbare gebouwen, ziekenhuizen, scholen, ...) en dit zowel voor nieuwbouw, vernieuwbouw als bestemmingswijzigingen.

De voorschriften uit dit document gelden voor de meest courante toepassingen, maar kunnen soms onvoldoende blijken indien bijzondere voorwaarden gesteld worden (bv. strenge eisen op het gebied van de brandweerstand en de akoestische isolatie). Tenslotte komen in dit naslagwerk ook de uitvoering op de bouwplaats, de afwerking, het onderhoud en de reiniging van deze bouwelementen aan bod.

Deze TV behandelt enkel het ontwerp en de uit-voering van de verlaagde plafonds die omschreven worden in hoofdstuk 1.2. Ze is dus niet van toepas-sing op gespannen plafonds of verlaagde plafonds met verwarmende of koelende eigenschappen (klimaatplafonds), in situ gevormde verlaagde plafonds (pleisterwerk), plafonds die onmiddel-lijk aan de draagstructuur bevestigd worden en verlaagde plafonds voor buitengebruik met zeer specifieke eigenschappen (tunnels, benzinestations, open sporttribunes, ...).

1.2 TErminologiE

�.2.� Verlaagd PlafoNd

Een verlaagd plafonds is een vlak element dat on-der een dragende structuur (bv. vloer, dak, ligger) wordt aangebracht om op deze plaats een gesloten ruimte te creëren (plenum). Een dergelijk plafond wordt ofwel vastgemaakt door middel van een ophangsysteem of wordt bevestigd aan een rand-profiel dat aan de bouwkundige structuur vasthangt. Ook zelfdragende plafonds worden beschouwd als verlaagde plafonds. Verlaagde plafonds worden doorgaans aangewend om het comfort of de veilig-heid te verbeteren en/of om esthetische redenen (zie afbeelding 1 en 2).

Afb. 2 componenten van een plafondsysteem dat aan de bouw-kundige structuur bevestigd wordt.

2

1

3

45 6

1. bouwkundige structuur2. bevestiging van de ophanger3. plafondhanger4. al dan niet zichtbare draagstructuur5. plafondpanelen6. randprofiel

Page 6: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

De volgende drie plafondtypes worden niet aanzien als verlaagde plafonds :

plafonds die onmiddellijk aan de structurele elementen van het gebouw bevestigd worden (bv. pleisterlaag op een betonstructuur)plafonds bestaande uit één of meerdere naast elkaar geplaatste platen die aan de structurele elementen van het gebouw bevestigd worden door middel van een hieraan vastgeschroefde stijve tussenliggende structuur (hout, metalen profielen, …) gespannen plafonds.

Componenten die op de bouwplaats samengevoegd worden en op elkaar afgestemd zijn, vormen samen een verlaagd-plafondsysteem.

�.2.2 Verlaagd-PlafoNdkiT

Het gaat om een set van minstens twee compo-nenten, die op blijvende wijze samengevoegd worden op de bouwplaats. Hoewel de onderdelen van de kit vervaardigd kunnen zijn door meerdere fabrikanten, wordt deze kit als één geheel op de markt gebracht.

�.2.3 oPhaNgsysTeem

Het ophangsysteem kan omschreven worden als het ophangkader waarop de plafondpanelen steunen of waaraan ze bevestigd worden.

Een dergelijk systeem kan geleverd worden in kitvorm of bestaan uit verschillende componenten. Het systeem is samengesteld uit hoofdprofielen en/of dwarsprofielen.

�.2.� PlafoNdPaNeleN

Het gaat hier om panelen die deel uitmaken van het plafondoppervlak en – afhankelijk van het systeem – op of onder het profielsysteem bevestigd worden.

1.3 TypEs vErlaagdE pla-fonds

�.3.� keuze VaN de PlafoNd-comPoNeNTeN

1.3.1.1 naaR dE zIChTBaaRhEId van hET ophangsysTEEM

Wat de zichtbaarheid betreft, kan men 3 soorten ophangsystemen onderscheiden :

zichtbare ophangsystemen : de onderzijde is zichtbaar (zie afbeelding 3)halfverdekte ophangsystemen : de onderzijde van de draagprofielen is zichtbaar, terwijl de tussenliggende profielen verdekt zijn (zie af-beelding 4)verdekte ophangsystemen : de onderzijde is niet zichtbaar (zie afbeelding 5 op de volgende pagina).

1.

2.

3.

Afb. 3 Twee voorbeelden van een zichtbaar ophangsysteem.

Afb. 4 Voorbeeld van een halfverdekt ophangsysteem.

Page 7: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

Afb. 5 Voorbeeld van een verdekt ophangsysteem.

Afb. 6 Mogelijke vormen van de plafondpanelen.

l l

l

l

Tegel b bb

b

Afb. 7 Voorbeelden van de boordprofilering van dikwandige pla-fondpanelen (andere detailleringen zijn mogelijk).

a

B

C

d

E

f

1.3.1.2 naaR hET TypE plafondpanEEl

Men kan verschillende types plafondpanelen on-derscheiden naargelang van hun vorm, dikte of boordprofilering. De mogelijke vormen van de plafondpanelen zijn voorgesteld in afbeelding 6 :

tegels (vierkant of rechthoekig met als afmetin-gen : 1 ≤ l/b ≤ 2)platen (2 < l/b ≤ n)stroken (op maat gemaakt).

Wat de dikte en de boordprofilering van de plafondpa-

••

plaat

strook

nelen betreft, maakt men een onderscheid tussen : dikwandige plafondpanelen : recht (A), afge-schuind (B), gegroefd (C), met sponning en groef (D), met sponning (E) en met tand- en groefverbinding (F). De boordprofilering wordt binnen de dikte van de plafondpanelen gereali-seerd (zie afbeelding 7)dunwandige plafondpanelen : recht (A), afge-schuind (B), met omgeplooide flens (P), met sponning (Q), 2 x gegroefd (R), met tand- en groefverbinding (S), afgerond (T) en schuin omgeplooid (U). De boordprofilering wordt ge-realiseerd bij de modellering van het materiaal (zie afbeelding 8 op de volgende pagina).

Page 8: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

7 TV 232 – November 2007

1.3.1.3 naaR dE uITnEEMBaaRhEId van dE plafondpanElEn

Dankzij hun materiaaleigenschappen zijn de pane-len van bepaalde plafondtypes (beperkt) uitneem-baar. Dit kenmerk speelt onder meer een rol bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan installaties die in het plafond ingewerkt zijn. Bij de plafondkeuze moet men daarom rekening houden met de verwachte her- en demonteerfrequentie.

De uitneembaarheid van de plafondpanelen kan en-kel gegarandeerd worden indien men de instructies van de fabrikant nauwgezet opvolgt. Toch kunnen we in dit verband enkele algemene raadgevingen formuleren :

elke fabrikant moet de informatie over het demonteren en hermonteren van de plafondpa-nelen op aanvraag kunnen voorleggen. In het as-builtdossier wordt bovendien een technische fiche opgenomentot aan de oplevering is de plafondplaatser de enige persoon die gerechtigd is om het plafond open te maken. In het bestek wordt best een apart artikel voorzien voor reserveonderdelenna de oplevering toont de plafondplaatser hoe men de plafondpanelen moet demonteren en hermonteren. Het is raadzaam om ook hiervoor een apart artikel op te nemen in het bestek.

�.3.2 TyPische combiNaTies

In deze paragraaf bespreken we enkele typische com-binaties van plafondpanelen en plafondhangers.

A.VerlAAgd-plAfondsysteembeVestigdAAneenVerdektophAngsysteem

Dit plafondsysteem is opgebouwd uit dikwandige pla-fondpanelen die met platen bevestigd worden aan een verdekt ophangsysteem. De platen zijn stomp en kun-nen al dan niet gevoegd zijn. In eerstgenoemd geval zijn de voegen onzichtbaar of afwezig (bv. gipsplaten). In het tweede geval zijn de voegen zichtbaar zoals bij gipstegels, HPL (high pressure laminate), spiegels of stalen platen (zie afbeelding 9). Er bestaat ook een combinatie van beide. Hierbij zijn de voegen van de platen zichtbaar, maar worden enkel de schroefkoppen gevoegd of voorzien van een afdekkapje.

De meest gangbare materialen voor de uitvoering van dit plafondsysteem zijn : gipsplaten, (gegoten) gipstegels, HPL, staal, aluminium, hout en hout-wolcement.

Afb. 8 Voorbeelden van de boordprofilering van dunwandige plafondpanelen (andere detailleringen zijn mogelijk).

a

B

p

Q

R

s

T

u

3 1

2

4 1. vrijdragend verlaagd pla-fond

2. ophangsys-teem

3. schroefkop4. bovenliggende

vloer

Afb. 9 Platen bevestigd aan het ophangsysteem (zelfdragend plafond).

1

2

3

4

b.VerlAAgd-plAfondsysteembestAAndeuitpAne-lenmetVerschillendeboordprofileringen

Voor dit plafondsysteem kunnen panelen met de volgende boordplofilering gebruikt worden :

types A, B, C, D, E en F voor dikwandige pla-fondpanelen

Afb. 10 Plafondsystemen bestaande uit panelen met verschillende boordprofileringen.

niet uitneembaar

uitneembaar

Page 9: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

types A, B, P, Q, R, S, T en U voor dunwandige plafondpanelen.

De draagstructuur kan zichtbaar, halfverdekt of verdekt zijn (zie afbeeldingen 3, 4 en 5) en de panelen al dan niet uitneembaar (zie afbeelding 10 op de vorige pagina).

De meest gangbare materialen voor de uitvoering van dit plafondsysteem zijn : gipsplaten, (gegoten) gipstegels, HPL, glas (spiegels), staal, aluminium, geperste minerale wol, houtwolcement en hout.

c.VerlAAgde-plAfondsystemenmetinlegmodule

Het gaat hier om plafondpanelen met boordprofile-ringen van het type A, P, Q of E, die op een zichtbare draagstructuur gelegd worden (zie afbeelding 11).

De meest gangbare materialen voor de uitvoering van dit plafondsysteem zijn : gipsplaten, gipstegels (gegoten), HPL, glas (spiegels), staal, aluminium, geperste minerale wol, houtwolcement en hout.

Afb. 11 Verlaagd-plafondsysteem met inlegmodule.

Afb. 12 geklemd verlaagd-plafondsysteem.

Afb. 13 ingehaakt verlaagd-plafondsysteem.

Afb. 14 strokenplafond.

d.geklemdVerlAAgd-plAfondsysteem

De plafondpanelen zijn op een verdekte onderstruc-tuur geklemd. De boordprofilering is doorgaans van het type R (zie afbeelding 12).

De meest gangbare materialen voor de uitvoering van dit plafondsysteem zijn : staal, aluminium en kunstof.

e. ingehAAktVerlAAgd-plAfondsysteem

Het gaat hier om plafondpanelen met boordprofile-ring van type Q aan de ene zijde en van type U aan de andere, die bevestigd worden op een verdekte onderstructuur (zie afbeelding 13).

De meest gangbare materialen voor dit plafondsys-teem zijn : staal, aluminium, gipsplaten en hout.

f. strokenplAfond(lAmellenplAfond)

Het betreft hier lineaire plafondpanelen die beves-tigd worden op een verdekte onderstructuur (zie afbeelding 14).

Page 10: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

� TV 232 – November 2007

De meest gangbare materialen voor dit plafondtype zijn : staal, aluminium, hout en kunstof.

g.openrAsterplAfond

Het betreft verlaagde plafonds die opgebouwd zijn uit een rasterstructuur (zie afbeelding 15).

De meest gangbare materialen voor dit plafondsys-teem zijn : staal, aluminium, hout en kunststof.

h.plAfondsysteemmetbAffles

Dit soort plafond bestaat uit opgehangen akoesti-sche kaders of caissons (zie afbeelding 16).

Verlaagde plafonds met baffels worden onder meer gebruikt om betere akoestische prestaties te verkrijgen.

Voor de uitvoering van dit plafondsysteem wordt meestal geperste minerale wol gebruikt.

Afb. 15 open rasterplafond. Afb. 16 Plafondsysteem met baffles.

Page 11: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�0 TV 232 – November 2007

2 EIsEn gEsTEld aan vERlaagdE plafonds

2.1 BouWproduCTEnriChT-lijn En CE-markEring

In 1989 werd de Europese richtlijn 89/106/EG, beter bekend als de Bouwproductenrichtlijn (BPR), gepubliceerd. Ze heeft tot hoofddoel om de belem-meringen voor het vrije verkeer van bouwproducten op te heffen in de Europese Economische Ruimte (d.w.z. de EU-Lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en in Turkije.

Daarom verplicht de BPR de CE-markering voor alle bouwproducten die in een EER-lidstaat en Tur-kije toegepast of verhandeld worden. Hieruit volgt dat ook ingevoerde producten uit derde landen aan deze eisen moeten voldoen.

Het uitgangspunt van de Bouwproductenrichtlijn is dat bouwwerken moeten voldoen aan de volgende zes fundamentele voorschriften : 1. mechanische weerstand en stabiliteit2. brandveiligheid3. hygiëne, gezondheid en milieu4. gebruiksveiligheid5. geluidsisolatie6. energiezuinigheid en thermische isolatie.

Deze zes fundamentele voorschriften vormen de basis voor het formuleren van reglementaire eisen voor bouwproducten. In zes basisdocumenten, ook ‘interpretatieve documenten’ genoemd, worden deze fundamentele eisen uitvoerig beschreven.

De Europese Commissie geeft bovendien per productfamilie opdrachten (‘mandaten’ genoemd) aan de Europese instellingen CEN en EOTA, die geharmoniseerde productspecificaties opstellen waarin deze eisen voor praktisch gebruik verder uitgewerkt worden in termen van prestaties (zie afbeelding 17).

Deze productspecificaties worden uitgewerkt vol-gens de strikt juridische context van de Bouwpro-ductenrichtlijn. Ze vormen met andere woorden de basis voor het toekennen van de CE-markering.

Een CE-markering geeft aan dat het betreffende product voldoet aan de geharmoniseerde Europese

productspecificaties. Dit impliceert ook dat de CE-markering geen kwaliteitsmerk is, noch een toelating is tot vrij gebruik in om het even welke toepassing.

Geharmoniseerde Europese specificaties komen voor in de vorm van een Europese product-norm (EN-productnorm zoals voor verlaagde plafonds [35]) of van een Europese technische goedkeuringsleidraad (ETAG), op basis waarvan Europese technische goedkeuringen (ETA's) worden afgeleverd. De ETA-route is uitermate geschikt voor innovatieve producten die buiten het onderwerp van een norm vallen.

Aangezien verlaagde-plafondsystemen moeten voldoen aan de Europese productnorm NBN EN 13964 [35], zijn ze onderworpen aan de CE-markering. Deze norm, waarnaar we nog vaak zullen verwijzen, geldt voor :

verlaagde plafonds, verkocht in complete kitsophangsystemen, verkocht in kitvormindividuele componenten voor ophangsystemen en plafondpanelen (tegels, panelen, …) die niet behandeld worden in andere geharmoniseerde normen.

De materiaalkeuze moet gebeuren volgens het toepassingsgebied (zie hoofdstuk 1), met speciale aandacht voor de vereisten in verband met brand-veiligheid, akoestiek, e.d.

Tabel 1 geeft een overzicht van de fundamentele voorschriften die gelden voor verlaagde plafonds.

•••

Afb. 17 Basis voor ce-markering.

Construction products directive(Cpd - 89/106/CEE)

Europese Bouwproductenrichtlijn (BpR) fundamentele voorschriften

Mandaat (eisen) gedefinieerd door de Europese Commissie voor het opstellen van geharmoniseerde technische specificaties

geharmoniseerde normen CEn (via BIn)

goedkeuringsleidraden (ETag’s) of Cuap’s EoTa (via Butgb)

Europese technische goed-keuringen (ETa) (via Butgb)

Page 12: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

Afb. 18 Voorbeelden van ce-markering voor een verlaagde-plafondkit (A), een ophangsysteem (B) en plafondpanelen (c).

a

B

C

Tabel 1 Fundamentele voorschriften voor verlaagde plafonds.

fundamentele voorschriften prestaties

�. mechanische weerstand en stabiliteit (*) –

2. brandveiligheid brandreactie

brandweerstand

3. hygiëne, gezondheid en milieu emissie van giftige stoffen

�. gebruiksveiligheid robuustheid en impactweerstand tegen dynamische lasten

weerstand tegen verticaal excentrische lasten

doorbuigingsklassen

breukbelasting

�. geluidsisolatie luchtgeluidsisolatie

contactgeluidsisolatie

geluidsabsorptie

�. energiezuinigheid en thermische isolatie thermische isolatie (energieprestatieregelgeving)

andere eisen vermijden van vocht

luchtdichtheid

minimale vrije hoogte

aarding

(*) Voor niet-structurele bouwelementen (zoals verlaagde plafonds) wordt doorverwezen naar het aspect gebruiksveiligheid.

Page 13: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�2 TV 232 – November 2007

2.2 mEChanisChE WEEr-sTand En sTaBiliTEiT

In de context van de Bouwproductenrichtlijn verstaat men onder mechanische weerstand en stabiliteit :

het bezwijken van het gehele element of van zijn onderdelen als gevolg van de belastingen die erop aangrijpende (on)toelaatbare vervormingen van het element onder de gebruiksbelastingende schade die aan de andere bouwdelen berok-kend wordt door overmatige doorbuiging.

Voor niet-structurele bouwelementen zoals ver-laagde plafonds wordt in dit kader doorverwezen naar het aspect gebruiksveiligheid. Het bezwijken van een verlaagd plafond brengt de stabiliteit van het gebouw of van de bouwkundige constructie immers niet in het gedrang, maar kan daarentegen wel een invloed hebben op de veiligheid van de gebruikers. Criteria zoals de breukbelasting, de impactweerstand tegen dynamische belastingen en dergelijke worden in deze Technische Voorlichting daarom behandeld in § 2.5 (p. 18).

2.3 BrandvEilighEid

De brandreactie en de brandweerstand zijn twee totaal verschillende eigenschappen. Het is dan ook zeer be-langrijk deze duidelijk van elkaar te onderscheiden.

2.3.� braNdreacTie

2.3.1.1 dEfInITIE

De brandreactie kan omschreven worden als het geheel van eigenschappen van een bouwmateri-aal die betrekking hebben op het ontstaan en de ontwikkeling van een brand. Men heeft het in deze context over brandbare, moeilijk brandbare, onbrandbare materialen, ... Uit afbeelding 19 blijkt dat de brandreactie van een materiaal vooral een

invloed heeft bij het begin van een brand.

Het ontstaan en de ontwikkeling van een brand in een gebouw kan vertraagd worden door bouwma-terialen te gebruiken met een goede brandreactie, (d.w.z. die niet of nauwelijks bijdragen tot de ont-wikkeling van een brand). Zo wil men :

de kans op het ontstaan van brand verminderenhet verder ontwikkelen van een beginnende brand afremmen.

2.3.1.2 ClassIfICaTIE En BRandREaC-TIEpRoEvEn

Sinds de publicatie van de BPR en de opkomst van de CE-markering werd er een nieuwe Europese classificatie (de ‘Euroklassen’) ontwikkeld, die de nationale classificaties op termijn moet vervangen. Dit Europese classificatiesysteem van bouwpro-ducten volgens hun brandreactie wordt beschreven in de classificatienorm NBN EN 13501-1 [32] en maakt deel uit van Beschikking 2000/147/EG van de Europese Commissie [62]. Aan de hand van drie brandscenario’s (of 3 niveaus van thermi-sche aanval) en 5 proefmethoden worden hierin 7 brandreactieklassen onderscheiden :

A1 : onbrandbare materialenA2 : weinig brandbare materialenB : brandbaar materiaal dat geen volledige brandontwikkeling veroorzaaktC : brandbaar materiaal dat geen volledige brandontwikkeling veroorzaakt op korte termijn (< 10 min) D : brandbaar materiaal dat een volledige brandontwikkeling kan veroorzaken in minder dan 10 minE : brandbaar materiaal dat niet ontbrandt bij blootstelling aan een kleine vlamF : niet-geklasseerd product of product dat faalde bij de minst strenge proef.

Naast deze hoofdklassen werden twee klassen voor-zien om de volgende aspecten aan te geven :

rookontwikkeling (klasse s) :vloerbedekkingen (s1 en s2)alle andere bouwmaterialen (s1, s2 en s3)

vorming van brandende druppels (klasse d) voor alle bouwmaterialen, behalve vloerbedekkingen (d0, d1 en d2).

De Europese classificatie en de proefmethoden ter bepaling van de brandreactie kwamen reeds aan bod in een artikel uit het WTCB-Tijdschrift [76].

De brandreactieprestaties van bouwproducten of -materialen worden geattesteerd door :

de informatie, geleverd bij de CE-markeringbij gebrek aan een CE-markering, gebeurt de attes-

••

•••

•––

••Afb. 19 Verloop van een brand : ‘temperatuur-tijd’-curve.

fases

1200

800

300

Tem

pera

tuur

(°C

)

ontstaan

Brand in volle ontwikkeling

1 3 4

uitdoving

2

stagnatie

Page 14: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�3 TV 232 – November 2007

tering aan de hand van een classificatierapport dat opgesteld werd door een erkend laboratorium of certificatieorganisme (1). Dit rapport is gebaseerd op het hiervoor beschreven classificatiesysteem (de norm NBN EN 13501-1 en de Beschikkingen van de Commissie). Het beroept zich ofwel op proefresultaten die bekomen werden volgens de proefmethoden uit de norm NBN EN 13501-1,

ofwel op een analyse van proefresultaten die leiden tot een welbepaald toepassingsdomein, volgens de proeven, beschreven in het classificatiesysteem.

De Europese Commissie stelde bovendien een lijst op van producten en materialen met een welbekend en stabiel brandgedrag. Deze materialen moeten niet onderworpen worden aan de voornoemde proeven

(1) Laboratorium of certificatieorganisme uit een Lidstaat van de Europese Unie of uit een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte dat zijn onafhankelijkheid en bekwaamheid kan aantonen, in overeenstemming met de eisen uit de normenreeks EN 45000 of NBN EN ISO/IEC 17025.

debelgischeclAssificAtieVAndebrAndreActiediebinnenkortVerVAngenwordtdoordeeuropeseclAssificAtie

Tot op heden werden de bouwmaterialen in België opgedeeld in 5 brandreactieklassen (zie tabel 2) volgens Bijlage 5 van het KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand [71] :

A0 : materialen die volgens de norm NBN EN ISO 1182 [45] als ‘niet-brandbaar’ worden be-schouwdA1, A2, A3 en A4 : brandbare materialen geklasseerd afhankelijk van de tijdens een proef bekomen resultaten volgens de normen NF P 92-501, NF P 92-504 of BS 476-7.

Tabel 2 Brandreactie : Belgische classificatie en proefmethoden.

Brandreactie-klasse

proefmethoden

a0 NbN eN iso ���2 [��]

a�, a2, a3 Nf P �2-�0� [�], Nf P �2-�0� [2] enbs �7�-7 [��]

a� geen prestatie bepaald

Tegenwoordig neemt het voornoemde KB ‘Basisnormen’ onderstaande eisen op betreffende de brandre-actie van plafondbedekkingen. De eisen worden momenteel nog uitgedrukt in Belgische klassen, maar zullen binnenkort vervangen worden door eisen, uitgedrukt in Europese klassen.

Tabel 3 Belgische brandreactieklassen voor plafonds in diverse ruimten volgens het KB van 7 juli 1994 [71].

Type ruimteBelgische brand-

reactieklassen

Technische lokalen en ruimten, parkeerruimten, gemeenschap-pelijke keukens, machinekamers en schachten (van personenlif-ten, goederenliften, paternosterliften en hydraulische liften, con-tainertransport en goederenliften met laad- en losautomatisme)

a0

binnentrappenhuizen (met inbegrip van sassen en overlopen), eva-cuatiewegen, overlopen van liften, huiskeukens (behalve in de lg)

a�

liftkooien en goederenliften a2

zalen a�

alle andere ruimten die hierboven niet vermeld werden :• in hg• in mg• in lg

a2a2a2

Page 15: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

en hun brandreactieprestaties dienen niet te worden aangetoond. Deze materialen komen aan bod in een aantal Beschikkingen van de Commissie, die gepubliceerd werden in het Publicatieblad van de Europese Unie :

onder de noemer deemed to satisfy : een lijst van materialen waarvan men veronderstelt dat ze onbrandbaar zijn en die zonder bijkomende proeven in klasse A1 opgenomen mogen worden (bv. staal, beton, klei, glas, …). Ook de producten die met deze materialen vervaardigd werden, behoren tot klasse A1onder de noemer classified without further testing (CWFT) : andere recente Europese Beschik-kingen vermelden de brandreactie van diverse bouwproducten waarvoor men geen proeven hoeft uit te voeren, zoals platen op houtbasis (zie tabel 4) en gipsplaten (zie tabel 5). Na verloop van tijd zullen er waarschijnlijk bijkomende lijsten beschikbaar worden.

Volgens de Beschikking van de Commissie [64] bezitten niet-geperforeerde gipsplaten, die voldoen aan de criteria uit tabel 5 een brandreactieklasse van A2-s1,d0.

platen op houtbasis (1)minimum densiteit

(kg/m³)minimum

dikte (mm)Brandreactieklasse

spaanplaat �00 � d-s2, d0

harde houtvezelplaat (hardboard) �00 � d-s2, d0

middelharde houtvezelplaat�00 � d-s2, d0

�00 � e

zachte houtvezelplaat (softboard) 2�0 � e

mdf (volgens de droge methode verwerkt)

�00 � d-s2, d0

met cement gebonden spaanplaat (cementgehalte minstens 7�% van het gewicht)

�000 �0 b-s�, d0

osb �00 � d-s2, d0

multiplex �00 � d-s2, d0

massieve houten panelen �00 �2 d-s2, d0

(�) houten plaatmateriaal zonder luchtspouw direct gemonteerd op klasse a� of a2-s�, d0 producten met een minimale dichtheid van �0 kg/m3 of producten van ten minste klasse d-s2, d0 met een minimale dichtheid van �00 kg/m³.

Tabel 4 Brandreactieklassen voor platen op houtbasis waarvoor men geen brandreactieproeven dient uit te voeren.

dikte ≥ �,� mm

gipskern ≥ �00 kg/m³kg/m³

gewicht papier ≤ 220 g/m³

Brandreactieklasse a2-s�, d0

Tabel 5 criteria voor (niet-geperforeerde) gipsplaat-producten met een brandreactie A2-s1,d0, volgens de norm nBn en 520 [15].

Om deze brandklasse te kunnen verzekeren zon-der proeven, moeten deze in situ gemonteerd en bevestigd worden op een van de volgende twee methoden :

mechanisch bevestigd aan een dragende houten of metalen constructie (de ruimte tussen de platen en de bovenliggende draagconstructie mag even-tueel opgevuld worden met een isolatiemateriaal met minstens brandreactieklasse A2-s1, d0)rechtstreeks bevestigd of gehecht aan een mas-sieve achterliggende constructie met ten minste brandreactieklasse A2-s1, d0.

Vermits de proefmethoden en de brandscenario’s verschillend zijn, bestaat er geen rechtstreekse overeenstemming tussen de huidige Belgische classificatie van de brandreactie en het Europese systeem van ‘Euroklassen’ (zie kader p. 13 en tabel 7, p. 13 van TV 233).

2.3.1.3 EIsEn MET BETREkkIng ToT dE BRandREaCTIE

De huidige eisen inzake de brandreactie van wandbe-kledingen van ruimten zijn opgenomen in Bijlage 5 van het KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand [71] (zie tabel 3, p. 13). Dit KB vormt een basisreglement dat de minimumvoorwaarden bepaalt waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van alle nieuwe gebouwen moeten voldoen.

Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op eengezinswoningen, op lage gebouwen met een op-

Page 16: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

pervlakte van minder dan 100 m² en met maximaal twee verdiepingen en op industriegebouwen (2).

Naargelang van de hoogte maakt men een onder-scheid tussen (zie afbeelding 20) :

lage gebouwen (LG), met een hoogte kleiner dan 10 m middelhoge gebouwen (MG), met een hoogte begrepen tussen 10 en 25 mhoge gebouwen (HG), met een hoogte van meer dan 25 m.

De Gewesten en Gemeenschappen kunnen bo-vendien nog andere Besluiten uitvaardigen om de basisnormen aan te vullen zodat ze rekening houden met het specifieke karakter van bepaalde gebouwen.

De Federale Overheidsdienst ‘Binnenlandse Zaken’ werkt aan een tekstvoorstel waarin nationale eisen geformuleerd worden op basis van de Europese klassen. Dit voorstel zou op termijn Bijlage 5 bij het KB van 7 juli 1994 [71] moeten vervangen.

2.3.2 braNdweersTaNd

2.3.2.1 dEfInITIE

De brandweerstand van een bouwelement kan omschreven worden als de tijdspanne waarin dit bouwelement zijn functie(s) (scheidingsfunctie, dragende functie, brandweerstand en/of thermische

(2) Bijlage 6 betreffende industriële gebouwen werd op 18 januari 2007 goedgekeurd door de Hoge Raad en zal binnenkort officieel gepubliceerd worden.

isolatie) op efficiënte wijze kan blijven uitoefenen in geval van brand.

In tegenstelling tot de brandreactie is de brand-weerstand van een materiaal enkel van belang na de volledige ontwikkeling van de brand (zie afbeel-ding 19, p. 12). Bij een volledig ontwikkelde brand moet de brandweerstand van de bouwelementen (binnenwanden, deuren, balken, kolommen, …) de compartimentering verzekeren om een te snelle verspreiding van de brand naar de andere ruimten te vermijden.

Bovendien moet ze de stabiliteit van de volledige structuur of van zijn onderdelen garanderen ten-einde de evacuatie van de bewoners en de interventie van de brandweer toe te laten. Zo wil men :

het verder verspreiden van de brand naar andere ruimten beperken (door middel van comparti-mentering)de stabiliteit van de structuur verzekeren.

2.3.2.2 ClassIfICaTIE

De brandweerstand werd in België beoordeeld volgens de Belgische norm NBN 713-020 [3]. Deze werd uitgedrukt in een tijd Rf die overeen-stemt met het aantal uren dat een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit (R), vuurdichtheid (E) en thermische isolatie (I). Sinds de Europese harmonisatie werden er ter vervanging van dit Belgische brandweerstands-concept Euroklassen van brandweerstand (in minuten) ingevoerd, die beschreven worden in de classificatienorm NBN EN 13501-2 [33], die op zijn beurt naar een reeks proefnormen ver-wijst. Deze Belgische proefnorm zal op termijn vervangen worden door de Europese (een proefnorm per type element).

Het Europese classificatiesysteem voor bouwpro-ducten steunt voornamelijk op hun brandweer-standsprestaties. De vier belangrijkste criteria die hierbij beschouwd worden, zijn :

het draagvermogen R : dit begrip, dat uitsluitend van toepassing is op dragende elementen (kolom-men, vloeren, muren, …), wordt gedefinieerd als de eigenschap van een bouwelement om onder specifieke mechanische belastingen gedurende een bepaalde tijd weerstand bieden tegen een brand zonder verlies van zijn structurele eigen-schappende vuurdichtheid E : dit begrip houdt in dat een bouwelement geen openingen mag vertonen

Ruimten met een techni-sche functie of niet-inge-richte zolder

afgewerkt niveau van de vloer van de hoogste ingerichte verdieping

Ei : het hoogst gelegen evacuatieniveau

Es : het laagst gelegen evacuatieniveau

lg : h < 10 mMg : 10 m ≤ h ≤ 25 mhg : h > 25 m

laagste niveau dat bruikbaar is door de voertuigen van de brandweerdiensten

Afb. 20 illustratie van de hoogte van gebouwen (bron : FoD Bin-nenlandse Zaken).

Page 17: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

(zoals barsten, scheuren, opengaande voegen, …) waarlangs een vrij groot debiet aan rookgassen zou kunnen doordringen naar het aanpalende compartiment en er brand zou kunnen veroorza-ken omwille van de hoge temperatuur ervande thermische isolatie I : dit criterium beperkt de toegelaten temperatuursstijging van de van de oven afgekeerde zijde van het proefelementde straling W : dit criterium, dat op dit ogenblik nog niet van toepassing is in België, garandeert dat een bouwelement zodanig beschermd wordt dat de warmtestraling aan de niet-brandzijde gedurende een bepaalde tijd niet hoger wordt dan 15 kW/m².

Deze criteria kunnen eventueel vervolledigd worden door M (mechanische impact), C (automatische sluiting), S (rookdichtheid), ...

Volgens het Koninklijk Besluit van 13 juni 2007 tot wijziging van het KB Basisnormen [71], wordt de brandweerstand geattesteerd door :

de informatie, geleverd bij de CE-markeringbij gebrek aan CE-markering, gebeurt de attes-tering aan de hand van :

een classificatierapport dat opgesteld werd door een erkend laboratorium of certificatie-organisme en gebaseerd is op proeven volgens de geldende Europese norm of de Belgische norm NBN 713-020 (of een ‘equivalente’ norm uit een andere lidstaat) of een analyse van proefresultaten die leiden tot een welbe-paald toepassingsdomeineen rekennota (gebaseerd op de Eurocodes)de informatie bij de BENOR- en/of ATG-certificatie.

Tot nu toe verwijst het Koninklijk Besluit ‘Basisnor-men Brandveiligheid’ nog steeds naar de Belgische Rf-waarde van brandweerstand. Bij de vernieuwing van het KB zou men hetzelfde eisenpakket behou-den maar de Belgische ‘Rf- classificatie’ vervangen door de Europese classificatie (REI).

••

––

Afb. 21 oven voor de brandweerstandsproef op een verlaagd plafond.

sa W

fRg

EnT

- W

arrin

gton

fireg

ent

2.3.2.3 BRandWEERsTandspRoEvEn

Wat de brandweerstand betreft, kunnen verlaagde plafonds onderverdeeld worden in :

plafonds met een intrinsieke brandweerstand (be-proefd volgens de norm NBN EN 1364-2 [23])plafonds die dienst doen als horizontaal be-schermingsmembraan voor de draagstructuur en die deze bijgevolg beschermen tegen brand (beproefd volgens de technische specificaties NBN CEN/TS 13381-1 [51]) of plafonds die deel uitmaken van de vloer of het dak (beproefd volgens de norm NBN EN 1365-2 [24]).

Het verlaagde plafond – dat al dan niet getest wordt samen met de draagstructuur waaraan het zal worden opgehangen – vormt de afsluiting van de proefoven (zie afbeelding 21).

De proef op verlaagde plafonds met een intrin-sieke brandweerstand wordt in de Europese norm NBN EN 1364-2 [23] beschreven. Volgens de proefmethode gebeurt de thermische aanval zowel onder als boven het verlaagde plafond.

Een thermische aanval boven het verlaagde plafond wordt uitgevoerd om een brand in het plenum te simuleren tussen het verlaagde plafond en de draagstructuur.

Deze proef op plafonds met een intrinsieke brand-weerstand laat enkel een EI classificatie toe. De EI klassen worden aangevuld met de index a → b, b → a of a ↔ b om aan te duiden dat het element getest werd en voldoet aan de eisen voor een thermische aanval op de bovenkant, de onderkant of op beide zijden van het verlaagde plafond. Een R-klassement is volgens de Europese proef niet mogelijk aangezien een verlaagd plafond geen dragend element is.

De Belgische reglementering voor brandveiligheid eist nog altijd dat verlaagde plafonds gedurende ½ u moeten voldoen aan het stabiliteitscriterium (R) (zie § 2.3.2.4). De proefmethode voor de stabili-teitscriteria bij brand blijft gebaseerd op de norm NBN 713-020 [3] en op de verklarende opmerking van de Belgische laboratoria. Bij deze proef neemt men het bezwijken van het plafond als beoorde-lingsparameter.

Een verlaagd plafond dat ook bijdraagt tot de brandweerstand van de bovenliggende structuur (liggers en/of vloeren) kan beproefd worden vol-gens de Europese norm NBN EN 1365-2 [24]. De proef levert een classificatie (Europese classificatie RE of REI) op voor het volledige systeem (i.e. voor de bovenliggende structuur samen met het verlaagde plafond). De intrinsieke brandweerstand

Page 18: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�7 TV 232 – November 2007

van het verlaagde plafond wordt niet nagekeken en in principe geldt het proefverslag alleen voor de beproefde bovenliggende structuur (staal, beton, staal-beton, hout, ...).

De technische specificaties NBN CEN/TS 13381-1 [51] laten toe om met een beperkt aantal proeven het gehele domein te omvatten. In deze norm wordt de brandweerstand bepaald volgens de temperaturen die opgemeten worden in het plenum en op de dragende elementen, afhankelijk van het mate-riaal van de structuur (ligger of plaat). Dit document is voorlopig enkel beschikbaar onder de vorm van technische specificaties en nog niet als norm.

De Europese proeven voorzien reeds in een di-rect toepassingsgebied van de resultaten van een proef. Dit zijn afwijkingen ten opzichte van de proefopstelling die zonder bijkomende proeven of berekeningen zijn toegestaan. Het uitgebreide toepassingsgebied (Extended applications of tests) is momenteel nog in ontwikkeling.

2.3.2.4 EIsEn MET BETREkkIng ToT dE BRandWEERsTand

Indien er brandeisen gesteld worden aan een pro-duct, dient de ontwerper systemen voor te schrijven die aan de gestelde criteria voldoen.

De Belgische normen en reglementering voor brandveiligheid eisen doorgaans dat de verlaagde plafonds gedurende ½ u moeten voldoen aan het stabiliteitscriterium : ‘In de evacuatiewegen, de voor het publiek toegankelijke lokalen en de ge-meenschappelijke keukens hebben de verlaagde plafonds een stabiliteit bij brand van ½ u’. In de ons omringende landen zijn dergelijke eisen niet gebruikelijk. Deze strenge Belgische eisen hebben tot doel de veiligheid van de personen en van de interventiediensten te verzekeren door een volledige instorting van het plafond te vermijden. Deze eis moet bovendien na een brand een bepaalde be-gaanbaarheid van de vluchtwegen en van bepaalde lokalen garanderen.

De ruimte tussen het verlaagde plafond en de draag-vloer wordt opgedeeld in verschillende delen door de verlenging van de verticale wanden waarvoor een brandstabiliteit van Rf ½ u (of EI 30 in de Europese classificatie) geldt.

Vooral branden in verdekte ruimten zoals in een plenum boven een verlaagd plafond, vormen een

specifieke bedreiging voor de brandweer. De proef met de thermische aanval boven het verlaagde pla-fond wordt echter niet weerhouden in de Belgische reglementering. Dit risico op brandverspreiding is nochtans allerminst te verwaarlozen. Volgens het Koninklijke Besluit ‘Basisnormen’ dient het plenum, indien dit niet is uitgerust met een automa-tische blusinstallatie, zodanig gecompartimenteerd te worden dat elk apart compartiment kleiner is dan 25x25 m². Men kan een dergelijk compar-timent verwezenlijken door middel van verticale scheidingen met Rf ½ u (of E 30 in de Europese classificatie).

Daarnaast kan men ook actieve maatregelen nemen (bv. automatische branddetectiesystemen, automa-tische blusinstallatie) om dit risico te verminderen. De voorschriften met betrekking tot automatische branddetectiesystemen [52] bevelen in bepaalde gevallen trouwens aan om de verdekte ruimten boven het verlaagde plafond te surveilleren.

In sommige specifieke gevallen kan men een brand-weerstand Rf ½ u (of EI 30 in de Europese clas-sificatie) eisen voor het verlaagde plafond. Indien tijdens de constructie van het gebouw de toewijzing van de ruimte nog niet bepaald is (bv. evacuatiewe-gen), kan het nuttig zijn een brandwerend verlaagd plafond te voorzien. Op die manier moet men na de definitieve toekenning van de lokalen in het gebouw geen brandwerende wanden meer plaatsen doorheen het verlaagde plafond, noch branddammen voorzien in het plenum.

De plaatsing van brandwerende verlaagde plafonds wordt verder uitgediept in § 3.3.4( p. 31).

2.4 hygiënE, gEzondhEid En miliEu

Bouwproducten mogen geen schadelijke, toxische gassen of gevaarlijke deeltjes afgeven en mogen geen straling veroorzaken in de binnenomgeving, noch een besmetting van de buitenomgeving (lucht, bodem of water). Ze mogen bovendien geen gevaar-lijke stoffen bevatten zoals asbest, pentachloorfe-nol (3), …

Plafondpanelen die formaldehyde kunnen bevatten (bv. houten panelen) moeten eerst getest worden alvorens men ze kan indelen onder de klasse E1 of E2. Voor verlaagde plafonds (binnentoepassin-gen) wordt doorgaans klasse E1 aanbevolen (zie tabel 6, p. 18).

(3) Indien nodig, kan dit gecontroleerd worden aan de hand van de methode, beschreven in de norm NBN EN 14041 [26] en in bijlage B van de norm NBN EN 12673 [19]. Indien het vastgestelde gehalte kleiner is dan 0,1 massa %, voldoet het bouwproduct aan deze eis.

Page 19: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

Tabel 7 Doorbuigingsklassen volgens nBn en 13964 [35].

doorbuigings-klasse

maximale doorbuiging (mm) (1)

� l / �00 en maximaal �,0 (2)

2 l / 300 (2)

3 geen grenswaarde

(�) de maximale doorbuiging is de gecumuleerde waarde van de doorbuiging van de draagstructuur en van de plafondpanelen.

(2) l is de overspanning tussen twee draagprofielen en de ophang-punten.

Tabel 8 impactklassen volgens nBn en 13964.

klassenimpactsnelheid

(m/s)

�a ��,� ± 0,�

2a �,0 ± 0,�

3a �,0 ± 0,�

(4) Hiertoe kan men de voorschriften uit het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) raadplegen.

Tabel 6 Voorwaarden om aan klasse e1 te voldoen.

proefmethode volgens de norm

Eis voor klasse E1

initiële typeproe-ven (*)

NbN eN 7�7-� [��]

afgifte ≤ 0,�2� mg/m³

NbN eN 7�7-2 [�2]

Productiecontro-le in de fabriek

NbN eN 7�7-� afgifte ≤ 0,�2� mg/m³

NbN eN 7�7-2 afgifte ≤ 3,� mg/m²h

(*) Voor gevestigde producten kan men initiële typeproeven uitvoe-ren volgens de methode uit de norm NbN eN 7�7-2 [�7]. deze proeven kunnen geschieden aan de hand van bestaande data of door middel van een fabrieksproductiecontrole, uitgevoerd door een externe inspectie.

Ook de gebruikte lijmen moeten vrij zijn van schadelijke stoffen. Indien men de elementaire voor-zorgsmaatregelen inzake hygiëne en veiligheid (4) negeert, kunnen oplosmiddelhoudende lijmen de gezondheid schaden.

2.5 gEBruiksvEilighEid

Verlaagde plafonds dienen een voldoende me-chanische sterkte en stabiliteit te bezitten om de veiligheid van de gebruikers te waarborgen. As-pecten van gebruiksveiligheid kunnen ondermeer betrekking hebben op weerstand tegen schokken en gedrag bij breuk.

2.�.� doorbuigiNgsklasseN eN ToelaaTbare belasTiNg

Om de draagkracht van het ophangsysteem vast te stellen moet men de onderdelen testen (behalve indien de afmetingen, de aard en het ontwerp van het materiaal het toelaten om de draagkracht en de vervorming te berekenen). Het ophangsysteem wordt nadien geclassificeerd afhankelijk van de doorbuiging zoals gegeven in tabel 7.

Wat betreft de bepaling van de doorbuiging dient men bij het ontwerp rekening te houden met alle elementen (type ophangstructuur, plafondpanelen, verlichting, verluchting, sprinklers, luidsprekers, enz.) en hun specificaties (vorm, gewicht, afme-ting en montagemethode). De ontwerpers moeten alle elementen die in het plafond verwerkt worden samen met hun specificaties bekend maken bij de aanbesteding.

Voor beloopbare verlaagde plafonds gelden spe-cifieke voorschriften die projectmatig bekeken moeten worden.

2.�.2 imPacTweersTaNd

Verlaagde plafonds in sportzalen moeten kunnen weerstaan aan de impact van ballen. Men kan deze impactweerstand bepalen volgens de norm NBN EN 13964 [35]. Deze norm definieert drie impactklas-sen die weergegeven worden in tabel 8.

2.�.3 breukbelasTiNg VaN de PlafoNdPaNeleN

Het plafondpaneel moet voldoende stevig zijn om zijn eigen gewicht te kunnen dragen wanneer het in het ophangsysteem geïnstalleerd wordt. Wanneer een bijkomende belasting wordt uitgeoefend, moet de ontwerper van het plafond vermelden waar en hoe die belasting zal worden uitgeoefend en hoe groot die belasting mag zijn. Naast de minimumeis dat het plafondpaneel niet uit het ophangsysteem mag vallen, moet het voldoende stevig zijn om te verzekeren dat zijn esthetische eigenschappen (in het bijzonder de vlakheid en doorbuiging) behouden blijven (zie § 2.5.1 en tabel 7).

Indien nodig kan men de buigtrekkracht van het plafondpaneel bepalen. Hierbij moet men rekening houden met de overspanning van het plafondpaneel, de openingen die erin mogen worden gemaakt en het gewicht (naast zijn eigengewicht) dat eraan mag worden gehangen. De norm NBN EN 13964 (bijlage F) geeft een proefmethode om de buig-

Page 20: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

trekkracht van plafondpanelen te bepalen. De proef kan uitgevoerd worden met of zonder extra statische belasting op het proefstuk en met andere omgevingsomstandigheden. Het doel van de test is te bepalen of :

een plafondpaneel voldoende sterkte bezit om zijn eigengewicht te dragen eens het opgehangen wordt aan zijn ophangsysteem een plafondpaneel voldoende sterkte bezit om zijn eigengewicht en een gedefinieerde extra belasting te dragen eens het opgehangen wordt aan zijn ophangsysteem.

Wanneer de plafondpanelen vervaardigd zijn uit materialen waarvoor breukeigenschappen of veilige breuk vereist zijn (zoals glas), moeten de prestaties van de plafondpanelen bij breuk of verbrijzeling bepaald worden volgens de norm NBN EN 12600 [30].

2.�.� PlafoNdhaNger, beVesTi-giNg eN raNdProfieleN

De toegelaten belasting op de plafondhangers en zijn verbindingsmiddelen (met de bevestiging van de ophanger en met de draagstructuur) wordt getest overeenkomstig de norm NBN EN 13964 behalve indien de afmetingen, de aard en het ontwerp van het materiaal het toelaten om de draagkracht en vervorming te berekenen. De ophangingstest omvat eveneens de beide verbindingen aan de bovenbe-vestiging en aan de draagstructuur.

Het type en het aantal bovenbevestigingen (be-vestiging van de ophanger) en randprofielbeves-tigingen moeten steeds gespecificeerd worden om de belastingscapaciteit van de verbinding niet te overschrijden (zie afbeelding 22). Ook het type en de draagcapaciteit van de bouwkundige structuur moeten in rekening gebracht worden. De ontwerper moet de volgende factoren in beschouwing nemen bij het kiezen van een boven- en randprofielbe-vestiging :

soort plafondhanger : er bestaat een grote verscheidenheid aan bevestigingen voor de verschillende soorten plafondhangers, inclu-sief metaaldraad, draadstang en beugel. Men

Afb. 22 Voorbeelden van verbindingsmiddelen tussen plafondhan-ger en bevestiging van de ophanger.

l lp p p

p p

moet er bijgevolg voor zorgen dat de gekozen bevestiging geschikt is voor het gekozen type plafondhangerbouwkundige structuur (type, sterkte en dikte) : de gekozen bevestiging van de ophanger moet aangepast zijn aan het type bouwkundige struc-tuur (beton, staal, hout, ...). Hierbij moet men rekening houden met de druksterkte van het materiaal. Indien niet wordt verwezen naar ETAG001 [58], moet de gebruiksgeschiktheid van de bevestigingen en de berekende sterkte op een andere manier worden gevalideerd. In dit ge-val kan men ofwel verwijzen naar de technische documenten van de fabrikant van de bevestiging ofwel voldoende proeven uitvoeren op represen-tatieve monsters van het basismateriaal waarin ze moeten worden bevestigd.

Het is aangeraden de producent van de boven- of randprofielbevestigingen te raadplegen.

2.�.� wiNdbelasTiNg

In de praktijk houdt men bij het ontwerp van ver-laagde plafonds doorgaans geen rekening met de windbelasting. Bepaalde plafondpanelen worden zelfs zonder bevestiging los op het ophangsysteem gelegd, waardoor ze enkel kunnen weerstaan aan lasten kleiner dan hun eigengewicht. Hetzelfde geldt ook voor een groot aantal te soepele ophang-systemen.

In bepaalde bijzondere omstandigheden (open vensters en/of deuren tijdens een storm) moet een verlaagde plafond echter kunnen weerstaan aan een aanzienlijke windbelasting (zie Eurocode 1991-1-4). In dergelijke gevallen kan men constructieve maatregelen treffen om weerstand te bieden tegen de uitgeoefende over- en onderdrukken. Meestal volstaat het om de plafondpanelen op de meest kritieke plaatsen (plafonds dichtbij een inkomhal of te grote openingen, ...) vast te maken (of te klikken) aan het ophangsysteem.

2.6 ThErmisChE isolaTiE

2.�.� coNTexT eN eVoluTie

In België wordt de thermische isolatie van ge-bouwen gereglementeerd door de gewesten. Het verdient dan ook steeds aanbeveling om na te gaan welke gewestelijke thermische eisen van toepassing zijn op een specifiek project.

Bovendien is de thermische regelgeving een evolutief gegeven dat op elk tijdstip kan worden bijgestuurd, aangepast of aangevuld. In de vol-

Page 21: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

20 TV 232 – November 2007

gende paragrafen zal duidelijk worden met welke thermische aspecten men rekening moet houden bij het ontwerp van verlaagde plafonds.

Desgewenst kan men de stand van zaken met betrek-king tot de gewestelijke thermische reglementerin-gen raadplegen op de volgende websites :

Vlaams Gewest : www.energiesparen.be/energieprestatieBrussels Hoofdstedelijk Gewest : www.ibgebim.beWaals Gewest : energie.wallonie.be.

2.�.2 heT beschermde Volume VaN eeN gebouw (bV)

Het beschermde volume kan omschreven wor-den als het geheel van kamers en ruimten van een gebouw dat men wenst te beschermen tegen warmteverlies.

Het BV hangt met andere woorden af van de doel-stellingen van de ontwerper en/of eigenaar. Deze bakenen het BV af door na te gaan welke kamers of ruimten rechtstreeks of onrechtstreeks verwarmd kunnen worden en in welke bouwdelen de typische warmte-isolatielagen voorzien worden.

Tabel 9 eisen inzake het maximale K- en e-peil voor gebouwen.

gewest

nieuwbouw renovatie en functiewijziging

woongebouwenschool- en

kantoorgebou-wen

andere speci-fieke bestem-

mingenwoongebouwen

school- en kantoorgebou-

wen

brussel k�� k�� – �� + �0.at/s (�) (2)

�0 + �0.at/s (�) (2)

Vlaande-ren

k�� (�) k�� (�) k�� (k��) (�) (�)

k�� (�) k�� (�)

wallonië k�� of bemax (3) k�� – k�� (�) k70 (�)

(�) enkel van toepassing indien het gebouw omgevormd wordt tot een woon-, school- of kantoorgebouw (functie-wijziging).

(2) at (m²) = warmteverliesoppervlakte van het gebouw, berekend volgens de norm NbN b �2-30�. s (m²) = som van de oppervlakten van alle gerenoveerde wanddelen.(3) men heeft de keuze tussen de berekening van het k-peil of van de energiebehoeften, getoetst aan be��0.(�) de k��-eis is geldig voor alle andere specifieke bestemmingen, met uitzondering van industriegebouwen. Voor

dergelijke gebouwen geldt de keuze voor de k��-eis of het voldoen aan umax-eisen (of rmin-eisen).(�) enkel van toepassing voor :

• gebouwen waar na de functiewijziging – in tegenstelling tot voorheen – verwarmd of gekoeld wordt ten behoeve van de gebruikers

• functiewijzigingen van een industrieel gebouw naar een woon-, kantoor- of schoolgebouw. Voor verbouwingen is geen eis inzake het k-peil van toepassing, tenzij : • het beschermde volume van het gebouw groter is dan 3000 m³• de dragende structuur behouden blijft, maar minstens 7� % van de gevels en van de installaties voor koe-

ling en verwarming vervangen wordt. in dit geval spreekt men van een ontmanteling waarop de k��-eis (of k��-eis voor industriegebouwen) van toepassing is.

(�) Volledige herbouw, uitbreidingen met minstens één wooneenheid of uitbreidingen met een volume groter dan �00 m³ vallen volgens de Vlaamse ePb-regelgeving onder dezelfde eisen als nieuwbouw.

2.�.3 Thermische isolaTie VaN heT gebouw eN de waNdeN VaN de gebouwschil

2.6.3.1 EIsEn MET BETREkkIng ToT dE ThERMIsChE IsolaTIE van hET gEBouW (k-pEIl)

Het gebouw als geheel dient te voldoen aan een globaal isolatiepeil (K-peil) dat berekend wordt op basis van de individuele U-waarden van de bouw-componenten. De gewestelijke regelgevingen in deze materies zullen de komende jaren ongetwijfeld nog sterk evolueren (zowel wat hun toepassings-gebied als de eigenlijke eisen betreft). In tabel 9 wordt een overzicht gegeven van de eisen die op het ogenblik van verschijnen van deze publicatie van kracht zijn in de drie gewesten.

2.6.3.2 EIsEn M.B.T. dE u-WaaRdE van dE WandEn van dE gEBouW-sChIl

In elk van de 3 gewesten gelden eisen met betrek-king tot de maximale U-waarde van de componenten die het beschermde volume omhullen. Voor daken of plafonds eist men in alle gewesten momenteel een U

max-waarde van 0,4 W/m²K.

Page 22: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

Bij het isoleren van de gebouwschil dient men aan-dacht te besteden aan de correcte plaatsing van de dakisolatie. Voor de thermische isolatie van platte daken kan men een beroep doen op de TV 215 be-treffende het platte dak, waarin men ondermeer argumenten aanhaalt tegen het thermisch isoleren onder de dakvloer.

Bij een dergelijke dakopbouw wordt de dakvloer immers aan grote temperatuurschommelingen blootgesteld, waardoor de dragende muur kan scheuren ter hoogte van de dakvloeropleg en het voordeel van de binnenwarmtecapaciteit van de dakvloer verloren gaat. Inwendige condensatie is in dit geval bovendien moeilijk te vermijden, aan-gezien het in de praktijk quasi onmogelijk is het dampscherm perfect aan te brengen, waardoor er – in het geval van nieuwbouw – bouwvocht door zomercondensatie (‘omgekeerde condensatie’) in het isolatiemateriaal terechtkomt. Om dezelfde reden moet men ook opletten met sterk isolerende verlaagde plafonds. Een bouwfysische studie is in dergelijke gevallen dan ook sterk aan te raden.

Voor de thermische isolatie van hellende daken kan men een beroep doen op de TV 202 betref-fende de opbouw en uitvoering van daken met betonpannen.

2.6.3.3 IsolaTIE-EIsEn vooR WandEn dIE gEEn dEEl uITMakEn van dE gEBouWsChIl

Scheidingsconstructies die geen deel uitmaken van de gebouwschil en die geen afbakening vormen van het beschermde volume, zijn in principe niet onderworpen aan specifieke isolatie-eisen.

In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt er echter wel een eis van U

max = 1 W/m²K voor

binnenwanden die de scheiding vormen tussen twee beschermde volumes (gemeenschappelijke muren tussen woningen of gemeenschappelijke muren, vloeren of plafonds tussen appartementen).

In Vlaanderen is de eis Umax

= 1 W/m²K enkel van toepassing op :

scheidingsconstructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelenopake scheidingsconstructies (met uitzondering van deuren) binnen het beschermde volume of palend aan een bestaand beschermd volume, op hetzelfde perceel, gelegen tussen :

aparte wooneenhedenwooneenheden en gemeenschappelijke ruim-ten (bv. trappenhuis, inkomhal, gang)wooneenheden en ruimten met een niet-resi-dentiële bestemming.

––

Bij de berekening van de U-waarde van tussengele-gen vloeren wordt een warmteflux van onder naar boven beschouwd. Voor verlaagde plafonds onder tussengelegen vloeren wordt er in het kader van de regelgeving bovendien van uitgegaan dat de ruimten boven het verlaagde plafond deel uitmaken van het beschermde volume.

2.�.� ToegaNkelijkheid VaN de Thermische massa

Door de toepassing van verlaagde plafonds vermin-dert enigszins de thermische inertie van het gebouw. Dit kan een invloed hebben op :

het E-peil van het gebouw bij nieuwbouw (mo-menteel in het Vlaamse Gewest)het gebruik van een intensieve nachtelijke ven-tilatiestrategie.

2.6.4.1 BEREkEnIng van hET E-pEIl

De thermische massa van het gebouw wordt in reke-ning gebracht bij de bepaling van het E-peil van een gebouw via de ‘effectieve thermische capaciteit’. Deze capaciteit heeft een invloed op de benuttingsfactor die aangeeft welke fractie van de warmtewinsten (bere-kening van het energieverbruik voor verwarming) of warmteverliezen (berekening van het energieverbruik voor koeling) nuttig wordt aangewend.

De winsten en verliezen worden beter benut naar-mate de thermische massa en de toegankelijkheid ervan verhogen. Dit brengt een vermindering van het energieverbruik teweeg, waardoor men een verschil van enkele punten kan verkrijgen tussen het berekende E-peil van een ‘licht’ gebouw (lage thermische massa) en een ‘zwaar’ gebouw (hoge thermische massa).

2.6.4.2 InTEnsIEvE naChTElIjkE vEnTIlaTIE

In kantoorgebouwen is het niet altijd vanzelfspre-kend om tijdens de zomermaanden een aangenaam binnenklimaat te waarborgen. Om het risico op oververhitting te beperken zonder gebruik te maken van actieve technieken (koudeproductie), kan men kiezen voor een intensieve nachtelijke ventilatie. Uit het PROBE-pilootproject [85] is immers gebleken dat deze techniek zowel in nieuwe als in gereno-veerde gebouwen doeltreffend is.

Aangezien de buitentemperatuur 's nachts door-gaans lager ligt dan de binnentemperatuur, kan men deze techniek aanwenden om het gebouw te koelen. Intensieve nachtelijke ventilatie kan zowel

Page 23: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

22 TV 232 – November 2007

op mechanische (de lucht komt binnen via het ventilatiesysteem) als op natuurlijke (de lucht komt binnen via specifieke intensieve-ventilatieroosters) wijze tot stand komen.

De doeltreffendheid van deze strategie werd reeds aangetoond in verschillende gebouwen. Toch moet men er steeds op toezien dat aan bepaalde voor-waarden voldaan wordt zoals :

de beperking van de interne winsten en de zon-newinstende toegankelijkheid van de thermische massa.

De toepassing van verlaagde plafonds vermindert de toegankelijkheid van de thermische massa, waar-door een intensieve nachtelijke ventilatiestrategie moeilijker haalbaar wordt.

Voor meer informatie over dit onderwerp kan men het WTCB-Rapport nr. 6 raadplegen [85].

2.7 gEluidsisolaTiE

2.7.� iNleidiNg

De akoestische eisen hebben in het algemeen be-trekking op de totale geluidstransmissie tussen twee ruimten, waarvan de transmissie via het verlaagde plafond slechts een onderdeel uitmaakt. De akoes-tische prestatie van een bouwelement – hier het verlaagde plafond – wordt echter soms verward met de prestatie in situ tussen twee ruimten. Men dient er zich evenwel van bewust te zijn dat er ook tal van akoestische transmissiemogelijkheden bestaan naast deze rond het beschouwde bouwelement.

De berekening van de totale geluidstransmissie tussen twee ruimten aan de hand van de akoestische kenmer-ken van de bouwelementen is uitermate complex en maakt het onderwerp uit van de Europese normen-reeks NBN EN 12354 [18 tot 22]. Een gedetailleerde studie door een akoestisch studiebureau is in de meeste gevallen onontbeerlijk. Indien het grotere kan-toorcomplexen met een repetitieve opbouw betreft, is het raadzaam om de meest voorkomende situaties vooraf akoestisch uit te testen op een mock-up.

Toch mag zeker niet alles overgelaten worden aan het akoestische studiebureau. Men moet immers zelf ook enig inzicht hebben in de problematiek om de oorsprong van bepaalde montagetechnieken en/of de akoestische implicaties van (zelfs kleine) wijzigingen aan de oorspronkelijke studie of aan de uitvoeringsdetails te kunnen inschatten. Een dergelijk inzicht kan bovendien zeer nuttig blijken tijdens discussies met klanten of met het akoestische studiebureau. Dit hoofdstuk werd dan ook speciaal opgesteld om de akoestische eigenschappen van

verlaagde plafonds uit de doeken te doen. Voor meer informatie over de akoestische basisbeginse-len kan men tevens een beroep doen op de bijlage achteraan (p. 42).

Vooraleer we de akoestische-isolatieproblematiek van verlaagde plafonds aansnijden, maken we een onderscheid tussen twee soorten geluid :

luchtgeluidcontactgeluid.

Luchtgeluiden ontstaan tengevolge van trillingen (opeenvolgende over- en onderdrukken ten opzichte van de atmosferische druk) vanwege geluidsbronnen in de lucht. Deze planten zich voort doorheen de lucht, waardoor ze ons trommelvlies laten trillen en we de geluiden auditief waarnemen. Wanneer de trillingen tegen een aangrenzende constructie botsen, wordt een deel van het luchtgeluid weer-kaatst (het fenomeen van geluidsabsorptie en -weerkaatsing). Het overige invallende geluid zal de constructie laten trillen, zodat het opnieuw als luchtgeluid naar een naburige ruimte zal worden afgestraald (luchtgeluidsisolatie).

Bij contactgeluid wordt de constructie daarentegen rechtstreeks door de geluidsbron in trilling gebracht. Belangrijke bronnen hiervan zijn (bijvoorbeeld bij vloeren) de impact van voetstappen of het verschui-ven van licht meubilair, waardoor dit soort geluid bij plafonds niet onmiddellijk aan de orde is. Vol-ledigheidshalve merken we op dat contactgeluid in ruimere zin elke trillende bron betreft die onmid-dellijk aangrijpt op een constructie.

2.7.2 luchTgeluidsTraNsmissie iN Verlaagde PlafoNds

2.7.2.1 dIRECTE TRansMIssIE naaR Bo-vEngElEgEn RuIMTEn

De directe geluidstransmissie wordt in afbeelding 23 voorgesteld door weg 1. Het geluid dringt via het ver-laagde plafond naar de bovenliggende ruimte door. Deze directe geluidstransmissie levert doorgaans geen problemen op. In kantoorgebouwen realiseert men immers gewoonlijk grotere overspanningen en kiest men voor dikke dragende vloeren met een aan-zienlijke oppervlaktemassa, waardoor deze structuren vrij goede akoestische prestaties vertonen.

Bij lichte, dragende vloerconstructies anderzijds kan het verlaagde plafond fungeren als voorzetwand en zodoende een verhoging leveren van de geluidsiso-latie in verticale zin.

In het lage frequentiegebied kan de geluidsisolatie afnemen door de massa-veer-massaresonantie van

••

Page 24: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

23 TV 232 – November 2007

Afb. 23 De belangrijkste geluidstransmissiewegen in een verlaagd plafond (bepaalde flankerende trans-missiewegen tussen de scheidingswand en de plafondelementen werden voor de duidelijkheid achterwege gelaten in de afbeelding).

het systeem. Naarmate de hoogte van het plenum en de oppervlaktemassa van de panelen verhogen, zal dit fenomeen optreden in een lager frequentiegebied (wat de akoestische isolatie ten goede komt).

2.7.2.2 gEluIdsTRansMIssIE naaR naasTlIggEndE RuIMTEn vIa hET vERlaagdE plafond

De geluidstransmissie via het verlaagde plafond naar de naastliggende ruimte is verwaarloosbaar indien de scheidingswand van de onderste dra-gende vloerplaat tot aan deze van de bovenliggende verdieping reikt (zodat het verlaagde plafond niet doorloopt van de ene ruimte naar de andere) en de luchtdichtheid tussen deze wand en de bovenlig-gende vloerplaat gewaarborgd is.

Wanneer het verlaagde plafond daarentegen wel boven de scheidingswand doorloopt, kan de geluids-transmissie via het verlaagde plafond aanzienlijk zijn. Het schema uit afbeelding 23 geeft de twee belangrijkste geluidstransmissiewegen (2 en 3) via het verlaagde plafond naar de naastliggende ruimte weer.

Bij het omloopgeluid (2) dringt het geluid aan de zendzijde doorheen het verlaagde plafond, ver-spreidt het zich in het plenum, dringt het doorheen

de eventuele akoestische barrière boven de schei-dingswand om te eindigen in het plenum boven het verlaagde plafond aan de ontvangstzijde waar het tenslotte opnieuw doorheen de plafondelementen dringt en zich verspreidt in de ontvangstruimte.

Bij de structurele geluidstransmissieweg (3) worden de plafondelementen in trilling gebracht aan de zendzijde. Deze trillingen planten zich rechtstreeks voort naar de plafondelementen aan de ontvangstzijde, waar ze opnieuw als geluid afgestraald worden.

A. lAborAtoriummetingVAndegeluidsisolAtieVAnhetVerlAAgdeplAfondtussentweenAAstelkAArgelegenruimten

De genormaliseerde isolatie van een verlaagd pla-fond D

n,c (in dB), gemeten volgens de norm NBN

EN ISO 20140-9 [39], maakt het niet mogelijk om een beeld te schetsen van de prestaties van een verlaagd plafond voor een werkelijke situatie in situ. Wel kan men dankzij deze norm de elementen rangschikken volgens hun prestaties en kan men de geluidsisolatie tegen omloopgeluid van een bepaald verlaagd plafond vergelijken met deze van een an-der systeem dat volgens identiek dezelfde methode beproefd werd.

Deze Dn,c

-waarde wordt bovendien beïnvloed door de volgende parameters :

de oppervlakte van het verlaagde plafond aan de zend- of de ontvangstzijde de lengte en aard van de voeg tussen het verlaagde plafond en de scheidingswandde plenumhoogte

1. directe geluidstransmissie naar de onder- en naastliggende ruimte

2. omloopgeluid 3. structurele geluidstransmissie via de pla-

fondtegels naar de naastliggende ruimte.

1 23

1

Page 25: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

de hoeveelheid absorptiede plaats van een eventuele mobiele scheidings-wand ...

b. omloopgeluidViAhetplenum

De geluidsisolatie tegen omloopgeluid neemt toe naarmate :

de geluidsverzwakkingsindex van de plafond-palenen verhoogtde geluidslekdichtheid van het systeem beter is. Deze is doorgaans beter bij een continu plafond en is minder gunstig bij een modulair systeemde plenumhoogte kleiner iser meer absorptie optreedt in het plenumer in het plenum ter hoogte van de scheidings-wand een geluidsbarrière voorzien werd bestaan-de uit bijvoorbeeld minerale wol (wordt beter met toenemende dikte en densiteit), gipskarton, een doorlopende scheidingswand, enz.de verhouding tussen het volume van de ont-vangstruimte en de oppervlakte van de schei-dingswand hoger is.

Alle kanalisaties worden bij voorkeur in het plenum boven de gangen geplaatst met lokale vertakkingen naar de aangrenzende ruimten. Indien de kanalisa-ties van de diverse technische uitrustingen daarente-gen via het plenum van de verlaagde plafonds van de ene ruimte naar de andere lopen, kan dit aanleiding geven tot technisch uitrustingslawaai (leidinglawaai, luchtbehandelingslawaai, …) in de eronder gelegen ruimten en dit vooral bij plafondelementen met een zwakke geluidsverzwakkingsindex (bv. dunne absorberende plafondtegels).

Bovendien belemmert een dergelijke doorgang ook de realisatie van een doeltreffende geluidsbarrière boven de scheidingswand in het plenum.

Indien men aandacht schenkt aan de geluidslek-dichtheid en het omloopgeluid via de leidingen zoveel mogelijk probeert te beperken, kan men een aanzienlijk betere geluidsisolatie realiseren tussen de verschillende ruimten. Voormeld omloopgeluid via de leidingen (bv. via luchtkanalen), kan men ook terugdringen door extra geluidsdempers te voorzien tussen de gang en de te beschermen ruimte.

c. structurelegeluidstrAnsmissieViAhetplA-fondmAteriAAl

De structurele transmissie kan dominant zijn rond de grensfrequentie van de verlaagde-plafondpanelen

••

•••

indien deze continu doorlopen over de twee ruimten. Voor buigstijvere (zwaardere) platen met lager gele-gen grensfrequenties zou deze transmissie bijvoor-beeld hinder kunnen teweegbrengen. De demping vanwege de koppeling met de scheidingswand blijft door de elastische voegverbinding (noodzakelijk bij hoge geluidsisolatie-eisen bij een scheidingswand met ontdubbeld regelwerk) beperkt.

Bij een modulair systeem wordt de structurele ge-luidstransmissie bij iedere naadovergang gedempt en dit vooral indien het hogere frequenties betreft (buigslappere platen).

Het volledig doortrekken van de scheidingswand tot tegen de bovenliggende vloerplaat (waardoor het verlaagde plafond op die plaats doorbroken wordt) snijdt de structurele transmissie volledig af. Dergelijke doortrekking is evenwel niet wense-lijk indien men een flexibele ruimte-indeling wil waarborgen.

Het opvoegen van een plafondsnede (bij een niet-doorlopende scheidingswand) met een elastisch voegmateriaal levert tenslotte minder goede resul-taten op.

2.7.3 geluidsabsorbereNde PlafoNdsysTemeN

2.7.3.1 algEMEEn

In bijvoorbeeld landschapskantoren wordt men soms geconfronteerd met een te lange nagalmtijd (wat het lawaainiveau verhoogt). Onder nagalmtijd verstaat men de tijd in seconden dat het geluids-drukniveau in een ruimte na het onderbreken van een stationaire of een impulsvormige geluidsbron, met 60 dB terugvalt. De nagalmtijd is frequentie-afhankelijk.

Tevens wenst men in een landschapskantoor door-gaans ook de spraakoverdracht tussen de werkpos-ten te beperken.

Men kan zowel de nagalmtijd als de spraakover-dracht beperken door verlaagde plafonds met akoes-tisch absorberende eigenschappen toe te passen, eventueel in combinatie met compartimenterende geluidsschermen.

Ook in vergaderzalen of gelijkaardige vertrekken met een minimalistische aankleding, sterk reflecte-rende parallelle vlakken, grote glasvlakken of focus-serende reflecterende vlakken kunnen absorberende plafonds soms hun nut bewijzen.

Toch is de invloed van absorberende plafonds op

Page 26: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

de overlangse geluidsisolatie tussen twee kantoren minimaal aangezien hun geluidsverzwakkingsindex meestal vrij zwak is door de geringe luchtdichtheid en de lagere oppervlaktemassa. De flankerende luchtgeluidstransmissie kan in dit geval enkel te-gengehouden worden door de scheidingswand door te trekken tot tegen de bovengelegen dragende vloerplaat of door een uiterst efficiënte geluidsbar-rière aan te brengen.

In kleine ruimten voor 1 of 2 personen dringt het gebruik van absorberende plafonds zich meestal niet op aangezien de nagalmtijd in dergelijke ruimten met een normale kantoorbemeubeling doorgaans voldoende beperkt blijft.

2.7.3.2 BEREkEnIng van dE BEnodIgdE aBsoRpTIE

Absorptiecoëfficiëntα

Wanneer geluidsgolven de wanden van een kamer bereiken, zal een deel van het geluidsvermogen gereflecteerd worden, terwijl het andere deel ver-dwijnt uit de ruimte tengevolge van een absorp-tiemechanisme of een geluidstransmissie naar de naburige ruimten.

De mate waarin deze absorptie zich voordoet wordt bepaald door de absorptiecoëfficiënt α die dimen-sieloos is en een waarde heeft tussen 0 (indien alle energie gereflecteerd wordt) en 1 (indien alle energie geabsorbeerd wordt).

De grootte van deze coëfficiënt hangt af van : de frequentie f van het invallende geluidde invalshoek van het gerichte invallende ge-luidde materiaaleigenschappen van de wand (aard, dikte en soortelijk gewicht, porositeit, ...)de manier van toepassing en plaatsing.

De absorptiecoëfficiënt neigt meer naar 0 naarmate het element vlak, hard, niet-poreus en stijf is.

Sommige firma’s geven voor hun producten absorp-tiecoëfficiënten op groter dan 1. De reden hiervoor heeft enerzijds te maken met de meetmethode (en bijhorende meetgevoeligheden) en kan anderzijds ook verband houden met het feit dat het totale blootgestelde product door reliëf in werkelijkheid soms een grotere oppervlakte heeft dan de hori-zontaal geprojecteerde oppervlakte van 1 m² die als maatstaf geldt.

De absorptiecoëfficiënt kan volgens een genormali-seerde methode bepaald worden in de nagalmkamer van een akoestisch laboratorium.

••

equiVAlenteAbsorptieopperVlAkteA[m²]

Men verkrijgt de equivalente absorptieoppervlakte door de oppervlakte van het bouwdeel te verme-nigvuldigen met zijn absorptiecoëfficiënt. Zo komt men tot de volgende formules :

de equivalente absorptieoppervlakte van een wand : A = S x α [m²] (met S = de oppervlakte van de wand in m² en α de absorptiecoëfficiënt) de equivalente absorptieoppervlakte van een ruimte : A = S1 x α1 +S2 x α2 + … + Sn x αn [m²] . Deze waarde wordt met andere woorden verkregen door de som te nemen van elke op-pervlakte in de ruimte die blootgesteld wordt aan het geluid, vermenigvuldigd met zijn ab-sorptiecoëfficiënt.

berekeningsmethodiek

Indien men enkel geluidsabsorberende plafond-systemen wenst toe te passen, kan men de on-derstaande methodiek volgen. Voor uitgebreidere inzichten in zaalakoestiek verwijzen we echter naar de gespecialiseerde literatuur terzake.

Na het vastleggen van de beoogde nagalmtijd T [s] in een ruimte met een volume V [m³], kan men met de formule van Sabine T = 0,16 V/A [s] de beno-digde equivalente absorptieoppervlakte A bepalen. We merken hierbij wel op dat de voormelde formule enkel geldt voor diffuse geluidsvelden, dus in ku-busachtige ruimten zonder al te veel absorptie.

Een deel van deze benodigde equivalente absorptie-oppervlakte A zal reeds ingevuld worden door vaste bouwelementen of voorwerpen waarop men niet kan of wenst in te spelen (zoals de aanwezige ramen en deuren, het meubilair, het eventuele publiek, …). Indien de equivalente absorptieoppervlakte na be-rekening ontoereikend blijkt, kan men een beroep doen op akoestisch absorberende plafondpanelen voor een bijkomende absorptie.

2.8 andErE EisEn

2.�.� VermijdeN VaN VochT

De aanwezigheid van vocht in het plenum van het verlaagde plafond kan nefast zijn voor de duurzaam-heid ervan, vooral indien de bekledingselementen vochtgevoelig zijn. Dit vocht kan onder meer voort-komen uit de grote waterhoeveelheden die gebruikt werden bij de betonaanmaak voor de vloer of uit het water dat de materialen absorbeerden tijdens hun transport en opslag of tijdens de verschillende uitvoeringsfasen. Vocht kan daarnaast ook zijn

Page 27: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

oorsprong vinden in de waterdamp uit de lucht, die ontstaat bij het gebruik van de lokalen.

Een ongewoon hoge relatieve vochtigheidsgraad in het plenum kan aanleiding geven tot problemen ten-gevolge van de hygroscopiciteit (5) van de materialen (bv. schimmelontwikkeling) en kan bovendien opper-vlaktecondensatie veroorzaken die zich vooral ontwik-kelt op koude oppervlakken. We verwijzen in dit kader naar de aanbevelingen uit § 3.1.2 (p. 27) betreffende de te respecteren hygrothermische voorwaarden tijdens de plaatsing van het verlaagde plafond.

2.�.2 luchTdichTheid

Afhankelijk van hun functie (labo’s, productie-ruimten, voedingsruimten, enz.) kan men soms luchtdichte plafonds eisen om bepaalde ruimten tegen stof te beschermen. De stofafgifte van een materiaal aan de lucht wordt gemeten aan de hand van het aantal stofdeeltjes per kubieke meter (cleanroomclassificatie volgens de Nederlandse norm NEN ISO 14644-1) [74].

2.�.3 miNimale Vrije hoogTe

In nieuwe woningen moet de hoogte onder het plafond van de bewoonbare ruimten minstens 2,50 m bedragen. Deze hoogte wordt vrij gemeten vanaf de (verhoogde) vloer tot aan het (verlaagde)

plafond. De minimumhoogte onder het plafond van de bewoonbare dakruimten geldt voor de helft van de vloeroppervlakte (zie afbeelding 24). Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) eist bovendien een minimale hoogte van 2,50 m op de plaatsen waar personeel tewerkgesteld wordt. Indien de hoogte van sommige gedeelten van de werkruimten geen 2,50 m bedraagt, worden deze niet in rekening gebracht bij de bepaling van het minimumvolume of de minimumoppervlakte waarover iedere arbeider moet beschikken.

2.�.� aardiNg

Indien er hierover eisen geformuleerd werden, moet het verlaagde plafond zodanig ontworpen worden dat het geaard kan worden.

(5) Poreuze materialen absorberen steeds een bepaalde vochthoeveelheid indien ze geplaatst worden in een vochtige omgeving. Bij een stationaire toestand hangt deze hoeveelheid enkel af van de relatieve vochtigheid van de omgevingslucht. Indien de relatieve luchtvochtigheidsgraad gedurende een lange periode hoog blijft, kan deze hygroscopische vochtigheid aanleiding geven tot schimmelvorming op elke ondergrond die een geschikte voedingsbodem vormt.

2,50 m

2aB > a aB ≥ 1/2 aB

B

a

a

doorsnede plan

Afb. 24 Vrije hoogte in nieuwe woningen.

Page 28: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

27 TV 232 – November 2007

3 uITvoERIng

3.1 plaaTsingsvoorWaar-dEn

3.�.� VoorwaardeN oP de bouwPlaaTs Vóór de werkeN

De opdrachtgever moet erop toezien dat de bouw-plaats en de ruimten voldoende toegankelijk zijn om het horizontale en verticale transport van de materialen en de uitrusting toe te laten. Ook de afstemming van de werkzaamheden op deze van de andere aanwezige bouwvakken (bv. plafonneer-werken, bevloering, elektriciteit en installatietech-nieken) is zeer belangrijk.

Indien de opslag van de materialen dient te gebeuren op de bouwplaats zelf, moet er hiervoor een geschikte ruimte voorzien worden. De last moet bovendien verdeeld worden over de dragende vloer, waarbij men zich ervan dient te vergewissen dat het draagvermo-gen niet overschreden wordt (zie afbeelding 25).

Zonodig dient de vloerbedekking beschermd te worden vóór de aanvang van de werken (zie § 3.6, p. 31). Hiervoor moet een aparte post in het bijzon-dere bestek voorzien worden.

Om het goede verloop van de werkzaamheden te waar-borgen, moet men er eveneens voor zorgen dat :

de ruimten volledig ontruimd, voldoende ver-licht (300 lux) en wind- en regendicht zijn (zie § 3.1.2)

Afb. 25 Verdeling van de last op een vloer.

de vloeren gereinigd en vlak zijn, zodat geen enkele hindernis de vlotte bevoorrading en plaat-sing kan belemmeren en zodat met de rolsteiger kan gewerkt worden.

De bouwkundige structuur en de inplanting van de technische installaties moeten de bevestiging van het minimum aantal vereiste ophangpunten toelaten. Dit aantal hangt af van de eisen die aan het verlaagde plafond gesteld worden.

3.�.2 hygroThermische Voor-waardeN bij de oPslag, TijdeNs eN Na de werkeN

De opslag van de materialen op de bouwplaats en hun verwerking kunnen slechts correct gebeuren indien gelijktijdig voldaan wordt aan de volgende voorwaarden :

alle werken waarbij producten worden gebruikt die met water worden aangemaakt, moeten vóór de plaatsing van het verlaagde plafond voltooid zijnhet aanbrengen van onder meer bepleisterin-gen en dekvloeren veroorzaakt een belang-rijke toename van de relatieve luchtvochtigheid. Daarom moeten de betonnen elementen en de bepleisteringen bestaande uit gips of minerale bindmiddelen voldoende droog zijn en/of een vochtigheidsgraad vertonen die aangepast is aan het omgevingsklimaatna de plaatsing van het buitenschrijnwerk en de

Page 29: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

bescherming van de ruimten tegen de weers-omstandigheden, moet het gebouw water- en winddicht zijn. Eventuele openingen worden bij voorkeur dichtgemaakt met definitieve afsluitin-gen (ramen en deuren met beglazingen)elke herbevochtiging van de ruimten is uitge-sloten.

De ideale atmosferische omstandigheden om bo-venvermelde werken uit te voeren zijn deze die later in de ruimten zullen heersen. Naarmate deze omstandigheden beter benaderd worden vóór, tij-dens en na de uitvoering, zullen er achteraf minder spanningen ontstaan in het plafond en zal het risico op ongewenste gevolgschade lager zijn.

Tabel 10 toont de aanbevolen hygrothermische eisen voor verschillende materialen (tenzij anders vermeld door de fabrikant). Deze limieten dienen steeds gerespecteerd te worden vanaf het tijdstip van opslag op de bouwplaats.

Tenzij anders vermeld door de fabrikanten, eist de norm NBN EN 13964 een minimumtemperatuur van 7 °C en een relatieve vochtigheid van 70 %

activiteit Temperatuur [°C] relatieve vochtigheid [%]

Plaatsing gipskartonplaten minimum 7 Tussen �0 en �0

opvoeging gipskartonplaten ideaal 20 (minimum 7) Tussen �0 en ��

Plaatsing platen met minerale vezels minimum 7 Tussen �� en 70

Plaatsing metalen elementen minimum 7 maximum �0 tot ��

Plaatsing houten platen – Tussen �0 en ��

Tabel 10 Aanbevolen hygrothermische eisen.

(6) HVAC : heating, ventilation and airconditioning (verwarming, ventilatie en luchtbehandeling).

tijdens de plaatsing van verlaagde plafonds. Er be-staan echter ook materialen die niet aan specifieke omgevingseisen dienen te voldoen. Het is steeds raadzaam de fabrikant hierover te raadplegen.

Na de montagewerken dient men er eveneens op toe te zien dat het plafond niet bevochtigd wordt. In dit kader moet men elke klimaatschommeling vermijden die kan leiden tot maatveranderingen. Laatstgenoemde kunnen immers spanningen en/of scheuren veroorzaken in het materiaal. Het aan-zetten van een eventueel HVAC-systeem (6) dient bijgevolg geleidelijk te gebeuren.

Ideale atmosferische omstandigheden kunnen het aantal scheurtjes enigszins minimaliseren maar niet volledig vermijden. Tabel 11 geeft een indicatief overzicht van de grootteorde voor enkele hygro-thermische materiaaleigenschappen.

Uit tabel 11 blijkt dat de aangehaalde materialen bij binnenklimaatvariaties kleine dimensionele schommelingen kunnen ondergaan die doorgaans afgeremd worden door hun (al dan niet starre) bevestiging.

materiaalThermische lineaire uit-

zettingscoëfficiënt [10-6 m/mk]

drogingskrimp (1) [mm/m]

houtwolcementplaat – � - 3,�

harde platen (hardboard) – �0 - �0

gipsplaten � (2) 0,30 (3)

beton �0 - �2 0,2 - 0,7

Naaldhout :in de richting van de vezelsloodrecht op de vezels

••

�30

3 - �30 - 70

(�) deze waarden werden ontleend aan het sbr-rappport nr. �. ze werden meestal verkregen door het materiaal te drogen (bij �0 °c en een relatieve luchtvochtigheid van �7 %) nadat het onder water bewaard werd (strenge condities).

(2) deze waarde wordt vermeld in de technische documentatie van een fabrikant.(3) de technische documentatie van een fabrikant vermeldt een waarde van 7 x �0-� m/m per % relatieve vochtig-

heid.

Tabel 11 grootteorde voor enkele hygrothermische materiaaleigenschappen.

Page 30: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

2� TV 232 – November 2007

Men dient er bovendien rekening mee te houden dat de dimensionele schommelingen in de ondergrond nog bijkomende spanningen kunnen veroorzaken in de afwerkingsmaterialen (bv. een plaatmateriaal, bevestigd op een houten latwerk). De vervormin-gen en de daaruit ontstane spanningen kunnen in bepaalde gevallen zelfs zodanig oplopen dat ze uitmonden in scheurtjes.

We beschouwen bij wijze van voorbeeld een plaatmateriaal dat beschikt over een thermische lineaire uitzettingscoëfficiënt van 5 x 10-6 m/mK en een drogingskrimp van 0,3 mm/m. Tijdens de plaatsing heerste er een binnenklimaat met een relatieve luchtvochtigheid van 80 % en een lucht-temperatuur van 10 °C. We kunnen voorspellen dat dit materiaal in een later gebruiksklimaat met 50 % luchtvochtigheid en een temperatuur van 20 °C 0,05 tot 0,1 mm/m kan vervormen. Indien dit plaatmateriaal aangebracht is op een houten latwerk, kan deze potentiële vervorming zelfs nog oplopen (tengevolge van de dimensionele schommelingen in de ondergrond).

Om deze vervormingen tot een minimum te herlei-den, dient men de richtlijnen van de materiaalfabri-kanten steeds nauwgezet op te volgen.

AAngerAdenuitVoeringswijze

�. in eerste instantie worden de wanden opgericht die reiken van de draagvloer tot het constructieve plafond.

2. eventuele brandwerende en akoestische dammen worden aangebracht vóór de installatie van diverse netwerken en de plaatsing van de plafondpanelen. Verhoogde vloeren worden daarentegen gelijktijdig met deze dammen uitgevoerd.

3. Tenslotte worden de vaste en demonteerbare binnenwanden uitgevoerd. dit gebeurt als volgt : vaste binnenwanden

plaatsing van de wanden :uittekenen van het vloertracé plaatsing van de structurenvoorzien van de beplating aan de binnenkant van de ruimteplaatsing van de beplating aan de gangzijde boven het verlaagde plafonduitvoering van de technische uitrustingen in en doorheen de wanden (door de onderaan-nemer)dichtzetten van de resterende beplating in de tweede faseafwerking van de wanden

plaatsing van de plafonds :de technische uitrustingen mogen nooit rusten op de verlaagde plafonds en dienen steeds afzonderlijk opgehangen te wordende boven het plafond gelegen technieken dienen voltooid te zijnde in het plafond in te bouwen toestellen dienen gelijktijdig met het plafond geplaatst te worden

demonteerbare binnenwanden :plaatsing van de plafonds : deze worden op gelijkaardige wijze uitgevoerd als bij vaste bin-nenwandenplaatsing van de demonteerbare wanden.

•–

-----

--

–-

--

•–

3.2 CoördinaTiE van dE WEr-kEn

Een goede informatie-uitwisseling tussen de ver-schillende partijen is onontbeerlijk. Zo dient de hoofdaannemer bijvoorbeeld de onderaannemers op de hoogte te brengen van de locatie van de verdekte technieken in de draagstructuur (leidingen e.d.).

De plaatsing van technische installaties dient zo-danig gecoördineerd te worden dat de werken in één ononderbroken termijn van maximum twee fasen kunnen uitgevoerd worden. Hierbij moet men rekening houden met de gehanteerde bouwmodulus en moet men erop toezien dat de plafondpanelen niet beschadigd worden.

3.3 plaaTsing

Bij de plaatsing van verlaagde plafonds moet men voldoende speling voorzien voor de uitzetting van de verschillende gebruikte materialen (hout, metaal, …). De informatie hierover moet ter beschikking gesteld worden door de fabrikanten. Tenslotte spreekt het voor zich dat men propere handschoenen dient te dragen bij het monteren van de plafondpanelen.

Page 31: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

30 TV 232 – November 2007

3.3.� richTlijNeN VaN de fabri-kaNT

Het plafondsysteem moet geplaatst worden volgens de richtlijnen van de fabrikant. Deze richtlijnen omvatten ten minste :

de vereiste elementen voor de plaatsing van het ophangsysteem, het skelet en de bekledingde manier waarop de verschillende elementen moeten geplaatst en geassembleerd wordende opslag en behandeling van de pakken en individuele elementen vóór de plaatsingde vereiste hygrothermische voorwaarden op de bouwplaats (zie § 3.1.2, p. 27).

Andere vereiste informatie betreft (zie afb. 26) :de plafondhanger

de toelaatbare maximumbelasting per op-hangelementde afstelling van de hoogte en, indien nodig, de manier om de boven- en onderbevestiging te beveiligen

het ophangsysteem de toegelaten tussenafstand van de plafond-hangers, afhankelijk van het draagvermogen van en de belasting per strekkende meter op het draagprofielde maximaal toelaatbare belasting van de lichtarmaturen en dergelijke die worden gedragen door het skelet, met of zonder bij-komende ophangersde maximale uitkraging van de draagpro-fielende afstand tussen de verankeringspunten van de randprofielende verbindingen van de randprofielen ter hoogte van de binnen- en buitenhoeken

de plafondpanelen de plaatsingswijzede manier waarop de uitsparingen voor de lichtarmaturen e.d. gemaakt moeten wordende maximumbelasting per paneelde manier om (indien nodig) andere pla-fondpanelen of op maat gesneden rechte plafondelementen te vervaardigenwanneer en waar men opwaaiveren moet plaatsen afhankelijk van het eigengewicht van het plafondpaneel.

De componenten van een plafondsysteem moeten tijdens het transport en de opslag droog bewaard worden volgens de richtlijnen van de fabrikant.

3.3.2 oP maaT gesNedeN Pla-foNdPaNeleN

Als algemene eis geldt dat de passtukken een mi-nimumbreedte moeten hebben die gelijk is aan de

•–

•–

•––

––

Afb. 26 opbouw van een verlaagd plafond.

1

2

34

1. plafondpanelen 2. ophangsysteem (hoofdprofielen) 3. ophangsysteem (afstandhouder)4. Randprofiel

helft van de breedte (of lengte) van het standaard-plafondpaneel. Zoniet moet de verdelingswijze bepaald worden in overleg met de ontwerper van het gebouw, rekening houdend met de plaats van de kolommen, de verlichtingsarmaturen, enz.

Eenmaal het passtuk tegen het T-profiel aangedrukt is, moet de speling tussen de rand van het passtuk en het opstaande deel van het randprofiel steeds kleiner zijn dan de helft van de smalste opleg. Zo is de minimale grootte van het passtuk uit afbeelding 27 bijvoorbeeld gelijk aan de tegellengte A – (kortste zijde/2) → 300 mm – (12 mm/2) = 294 mm.

Afb. 27 ondersteuning van de passtuken.

Tegellengte

zijde 1 (12 mm) zijde 2 (19 mm)a (300 mm)

3.3.3 beVesTigiNg VaN de oPhaN-ger eN heT raNdProfiel

De technische documenten van de fabrikant van de bevestigingsmiddelen moeten gevolgd worden (zie ook § 2.5.4, p. 19). Men moet hierbij bijzondere aandacht besteden aan de volgende aspecten :

diameter en diepte van de boorgaten•

Page 32: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

plaatsingsmethodegereedschapskeuzeaard en draagvermogen van de bevestigings-middelen (rekening houdend met de eventuele brandeisen).

3.3.� braNdbesTeNdige Verlaag-de PlafoNds

Indien er specifieke eisen gesteld werden in ver-band met de brandeisen van de plafonds, dient de plaatsing uitgevoerd te worden conform het ontwerp en het proefverslag (zie § 2.3.2.4, p. 17). Brandwerende constructies vergen een uiterst nauwkeurige montage. De aanwijzingen van de fabrikant die gebaseerd zijn op één of meerdere proefrapporten moeten nauwlettend opgevolgd worden (schroefafstanden, overlappende voegen, enz.), aangezien de minste afwijking de brand-werendheid van het systeem in het gedrang kan brengen.

Indien het proefverslag van de verlaagde plafonds, het technische advies of het extrapolatierapport hieromtrent geen nadere informatie bevat, dient men aan te tonen dat de in het plenum ingebouwde toebe-horen (bv. lichtarmaturen) de brandeigenschappen van het systeem niet beïnvloeden. Deze toebehoren moeten steeds onafhankelijk opgehangen worden aan de bouwkundige structuur en opgenomen zijn in een afzonderlijke post in het bestek.

Daarnaast moet men erop toezien dat de verticale compartimentering (brandwerende wanden, brand-dammen, …) ook gewaarborgd wordt doorheen de verlaagde plafonds zonder brandwerende eigen-schappen. De ruimte tussen het verlaagde plafond en de draagvloer wordt hierbij opgedeeld door de verlenging van alle verticale wanden waarvoor een brandstabiliteit van Rf ½ u (of EI 30 in de Euro-pese classificatie) vereist is. Deze verticale wanden worden bij voorkeur bevestigd op de wanden die de horizontale compartimentering verzekeren (doorlo-pende compartimentwanden).

3.4 afWErking

Verlaagde plafonds krijgen doorgaans geen afwer-king, tenzij het gaat om plafonds uit gipskartonpla-ten die geverfd of behangen kunnen worden. We verwijzen in dit kader naar TV 159 (in herziening), TV 199 [82, 78] en § 4.1.4, p. 36.

3.5 aansluiTingEn

Om de correcte uitvoering van de aansluitingen

•••

te waarborgen, dient men de voorschriften van de fabrikanten nauwlettend op te volgen. De vlakheid van de wanden waarop het plafond aansluit, moet bovendien steeds binnen de toleranties liggen (zie TV 233 [83]).

De contractuele documenten vermelden zowel de details voor de aansluitingen van de verlaagde plafonds op de omgevende ruwbouw, als voor de aansluitingen van de onderdelen op elkaar (bv. lichte binnenwanden onder het verlaagde plafond).

De randafwerkingsprofielen moeten onderbroken worden ter hoogte van de uitzettingsvoegen in de ruwbouw om de zettingen ter plaatse van de opleg van het plafondsysteem op de randafwerkingspro-fielen te kunnen opgevangen.

Indien er na de plaatsing druk kan uitgeoefend worden langs de onderzijde van het systeemplafond (bv. bij de plaatsing van demonteerbare wanden of door windbelasting, zie § 2.5.5, p. 19), moet men er van bij de ontwerpfase op toezien dat de hoofdprofielen (of lamellen van de rasterplafonds) star afgehangen worden.

Wanneer men overweegt om onder het plafond lichte scheidingswanden of verplaatsbare wan-den te plaatsen die beantwoorden aan bepaalde akoestische en/of brandwerende eisen, dient men eveneens akoestische en/of brandwerende dammen te voorzien in het systeemplafond.

3.6 BEsChErming van hET uiTgEvoErdE WErk

De bescherming van de uitgevoerde werken dient te gebeuren volgens de richtlijnen van de fabrikanten. Men dient er steeds op toe te zien dat de reeds uit-gevoerde wanden, vloeren en plafonds niet bevuild of herbevochtigd worden. Hiertoe moet men zorgen voor een goede coördinatie van de werkzaamheden, en dan vooral van de zogenaamde ‘natte werken’. Indien het onmogelijk is een bevuiling achteraf te vermijden, dient men een aangepaste bescherming (folie, …) te voorzien. Deze bescherming wordt idealiter opgenomen in een aparte bestekpost.

Herstellingen of aanpassingen aan het plafond als gevolg van werken die uitgevoerd werden door derden, vallen – net zoals reiniging – niet ten laste van de plaatser en worden opgenomen in een aparte bestekpost.

3.7 aanpassingsWErkEn

Bij het uitvoeren van aanpassingswerken dient men

Page 33: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

32 TV 232 – November 2007

een aantal basisregels in acht te nemen :de algemene plaatsingsvoorwaarden moeten gerespecteerd worden (zie § 3.1, p. 27) de uitneembaarheid van de plafondpanelen kan enkel gegarandeerd worden indien de instructies van de fabrikant nauwgezet opgevolgd werden. Indien hij hiertoe verzocht wordt, moet deze laatste alle informatie over het demonteren en hermonteren van de plafondpanelen kunnen voorleggen. Het as-builtdossier moet bovendien

een technische fiche bevattende plafondplaatser toont de bouwheer na de oplevering hoe men de plafondpanelen kan de-monteren en hermonteren. Hiervoor is een aparte post voorzien in het bestekbij een eventuele verplaatsing van de wanden dient men de continuïteit van de brandweerstands- en geluidsisolatie-eisen te waarborgen door dam-men aan te brengen in het plenum.

Page 34: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

33 TV 232 – November 2007

4 TolERanTIEs En afWERkIngsgRaad

Bepaalde materialen zijn uiterst gevoelig voor tem-peratuurschommelingen en de relatieve vochtigheid van de omgevingslucht. De uitvoeringstoleranties van deze materialen blijven enkel binnen de ge-stelde grenzen indien ze vertoeven in een normaal binnenklimaat (zie § 3.1.2, p. 27). Daarom moet de bouwheer of ontwerper de nodige voorzieningen treffen om de temperatuur en de relatieve vochtig-heid binnen de vereiste grenzen te houden.

4.1 vErlaagdE plafonds uiT gipskarTonplaTEn En aanvErWanTEn

�.�.� algemeNe oPmerkiNgeN

De opmerkingen uit dit hoofdstuk vervangen deze uit het artikel ‘Afwerkingsgraad en uitvoeringsto-leranties van lichte wanden’ dat in 2006 verscheen in de WTCB-Dossiers [70].

De aanbevelingen uit dit hoofdstuk zijn ook toepas-baar op de afwerking van andere plaatsoorten (bv. platen op basis van calciumsilicaat).

De hierna besproken ‘droge’ afwerking van gipskar-tonplaten omvat vliespleisters (7) en filmvormende of ultradunne bepleisteringen, die plaatselijk aange-bracht worden (ter hoogte van de voegen tussen de platen of van de bevestigingen) of over de gehele oppervlakte. Sommige gipsplaten moeten een dikkere bepleistering krijgen (dunne pleisters van enkele mil-limeter dik, zogenoemde ‘vochtige’ afwerkingen) en worden hiertoe bedekt met een karton van bijzondere kwaliteit. De uitvoerings- en afwerkingstoleranties van dergelijke platen worden beschreven in de TV 199 en 201 over binnenbepleisteringen [78, 79].

Men mag een afgewerkt oppervlak bovendien nooit opleveren onder scherend licht of tegenlicht. Volgens de regels der kunst gebeurt de oplevering bij daglicht, met het blote oog en vanop een afstand van 2 m, lood-recht op het te controleren oppervlak. Alle controleme-thodes die hiervan afwijken zijn niet toegestaan.

Men kan een onderscheid maken tussen :de uitvoeringstoleranties van het plafond•

de afwerkingsgraad die gewenst wordt in functie van de latere bekleding ervan.

Terwijl het in het eerste geval gaat om de bepaling van de geometrische karakteristieken van het plafond (vlakheid, horizontaliteit, hoekafwijking), heeft de afwerkingsgraad betrekking op de homogeniteit van het oppervlak. Het belang van de oppervlakteafwer-king van het plafond is immers afhankelijk van de aard van de later aan te brengen bekleding.

(7) De term ‘vliespleister’ werd in de TV 199 op foutieve wijze gebruikt. Een bepleistering van enkele mm dik (1 tot 3 mm) moet immers beschouwd worden als een bestrijkingsplamuur (volgens de terminologie uit de TV 112) [103].

(8) De Technische Voorlichting 159 wordt momenteel herzien [104].

we willen erop wijzen dat de aanduiding van de afwer-kingsgraad van een wand door de term ‘schilderklaar’ niet eenduidig is en de gewenste afwerkingsgraad onvoldoen-de nauwkeurig omschrijft. dit geldt tevens voor voorschrif-ten zoals ‘de vlakheid is perfect of vereist geen enkele voorbereiding door de schilder’. Voor meer informatie kan men een beroep doen op de TV ��� (�) of de hierna opgesomde aanbevelingen.

De ontwerper of opdrachtgever moet vooraf de eisen met betrekking tot de afwerkingsgraad en de uitvoeringstoleranties vastleggen. Bij gemis aan duidelijke specificaties zijn de normale tolerantie-klasse en de afwerkingsgraad F2a van toepassing (zie § 4.1.2 en 4.1.3, p. 34).

De opdrachtgever moet bovendien ook op voorhand aangeven welke bouwvakken welke taken op zich zullen nemen. De aanbevelingen op dit vlak vindt u in § 4.1.4 (p. 36). Indien van deze aanbevelingen afgeweken wordt, zal de opdrachtgever eenduidig aangeven welke werken door welk bouwvak moeten uitgevoerd worden.

De herstelling van schade die aan het plafond berokkend werd tussen de oplevering van de plaatsingswerken en het begin van de afwerkings-werken (met verf e.d.), valt niet onder de gewone werken (tenzij dit op voorhand aangegeven werd in de contractuele documenten). De opdrachtgever zal het bouwvak aanduiden dat instaat voor de herstellingswerken.

We willen er bovendien op wijzen dat de aan-nemer van de schilderwerken niet bevoegd is om de ondergrond op te leveren (voor wat de

Page 35: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

uitvoeringstoleranties betreft), vermits deze taak gewoonlijk ten laste valt van de opdrachtgever. Hij voert niettemin het nazicht van de ondergrond uit en bepaalt, indien nodig, de vereiste bijzondere voorbereidingswerken om te kunnen beantwoor-den aan de gewenste afwerkingsgraad. Hij moet de opdrachtgever hiervan op de hoogte stellen, zodat deze laatste de vakman kan aanduiden die de werken dient uit te voeren. De kostprijs ervan is voor rekening van de bouwheer, behalve indien het werken betreft die veroorzaakt werden door een uitvoering die niet in overeenstemming was met de geldende voorschriften.

�.�.2 uiTVoeriNgsToleraNTies

De controle van de uitvoeringstoleranties, zowel wat de vlakheid, horizontaliteit als de hoekafwijking betreft, gebeurt met geschikt materieel en volgens een specifieke procedure. Deze bepalingen komen aan bod in § 4.3 (p. 37).

De hierna volgende toleranties vervangen deze uit de TV 194 [80] betreffende gipskartonplaten.

Indien een bepaalde beschrijving ontbreekt in de contractuele documenten, geldt de normale tole-rantieklasse.

4.1.2.1 vlakhEId

Tabel 12 geeft een overzicht van de vlakheidsto-leranties die van toepassing zijn op het oppervlak van gipskartonplaten, die eventueel bijkomend afgewerkt zijn met een vliespleister.

Ook bij de verbinding tussen twee vlakken (bv. tus-sen een muur en het plafond) moet men rekening houden met de vlakheidstoleranties uit tabel 12. Ter hoogte van de voegen tussen de platen waarvan de dwarsranden niet afgeschuind werden (of ter hoogte van de afzaging) kan men, om te voldoen aan deze toleranties, de platen over een grotere

Tolerantieklasse (1)Controle onder de lat van

0,2 m [mm] 2 m [mm][mm]

Normaal �,� �,0

speciaal �,0 2,0

(�) het europese normontwerp preN ��303-� [�7] vermeldt een vlak-heidstolerantie van 2 mm (onder de lat van 0,2� m) en van � mm (onder de lat van 2 m). we merken echter op dat men met deze waarden – die waarschijnlijk nog wijzigen vóór de uiteindelijke publicatie – niet kan voldoen aan de esthetische eisen die in ons land gelden. het verdient dan ook nog steeds aanbeveling om de strengere waarden uit deze tabel te hanteren.

Tabel 12 Vlakheidstoleranties.

breedte opvoegen en/of de randen afschuinen. Om aan de strengste vlakheidsklasse te kunnen voldoen (te preciseren in de contractuele documenten), is het aanbevolen gebruik te maken van platen met afgeschuinde langs- en dwarsranden.

4.1.2.2 hoRIzonTalITEIT

De toleranties op de horizontaliteit van de lijnen mogen niet groter zijn dan 2 mm per meter (met een minimale tolerantie van 5 mm en een maximale van 20 mm).

4.1.2.3 hoEkafWIjkIngEn

Het gaat hier om afwijkingen ten opzichte van de voorgeschreven hoeken (dagkant van vensters, schouwen, …) die zowel recht als schuin kunnen zijn. Indien de vorm van de hoek van de vensterbank niet bepaald is, kiest men voor de haakse uitvoering. Voor vrijstaande kolommen kan de tolerantie in beide richtingen optreden (+ of -). De afwijkingen mogen dan slechts in één richting (+, stompe hoek) voorkomen om de opening van het venster niet in het gedrang te brengen (zie tabel 13).

lengte l [cm]Toelaatbare

afwijkingen [mm]

l ≤ 2� 0; + 3

2� < l ≤ �0 0; +�

Tabel 13 Toelaatbare hoekafwijkingen.

�.�.3 afwerkiNgsgraad

Men kan in België drie afwerkingsgraden onder-scheiden afhankelijk van de eisen die gesteld wor-den aan het oppervlak van de plafonds, opgebouwd uit gipsplaten :

de afwerkingsgraad F1 stemt overeen met een minimale opvoegingde afwerkingsgraad F2 wordt onderverdeeld in twee categorieën :

de afwerkingsgraad F2a die overeenstemt met een standaardopvoegingde afwerkingsgraad F2b, die overeenkomt met een standaardopvoeging, aangevuld met een door schrapen volvlakkig aangebracht afwerkingsproduct (zie tabel 14) zoals soms voorgeschreven in de contractuele documen-ten of door de fabrikant. Een dergelijke werk-wijze leidt doorgaans tot een afwerkingsgraad waarop gelijkaardige verf- en afwerkingsy-stemen kunnen aangebracht worden als bij afwerkingsgraad F2a

Page 36: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

afWErkingsgraad uiT TE voErEn BEWErkingEn ToEpassingsgEBiEd

f1MiniMale opvoeging

de minimale opvoeging omvat :de opvulling van de voegen tussen de gipsplaten met een voor dit gebruik bestemde pleisterhet al dan niet aanbrengen van een papieren of zelfklevende wapening, naargelang van het opvoegsysteem.

de aanwezigheid van groeven en bra-men is toegelaten. het opvoegen van de bevestigingspunten is niet noodzakelijk.

•de afwerkingsgraad f� volstaat indien het oppervlak achteraf bedekt moet wor-den met platen of panelen.

f2

F2a – Standaardop-voeging

Normale eisen, op-gelegd aan plafond-oppervlakken. deze afwerking is van toe-passing bij gebrek aan andersluidende voorschriften in de contractuele docu-menten

de standaardopvoeging omvat :de uitvoering van een minimale opvoe-ging, zoals beschreven in f�het navoegen over een voldoende breedte met behulp van een geschikt product (voegproduct voor gipsplaten) tot men een regelmatige en gladde overgang verkrijgthet opvoegen van de bevestigingspun-ten met dezelfde producten.

er mogen niet te veel onregelmatigheden (scherpe randen, groeven, bramen, …) zichtbaar blijven die niet makkelijk gecor-rigeerd kunnen worden door de schilder of de plaatser van de afwerking in het kader van normale voorbereidingswerken.

•de afwerkingsgraad f2 kan overwogen worden voor :

grof- of halfgrofgestructu-reerde muurbekledingen (bv. behangpapier met grove vezel)matte afwerkingsvervenfijngestructureerde bekle-dingengestructureerde bepleiste-ringen (indien de pleis-terfabrikant het gebruik ervan toelaat op een dergelijke ondergrond) en stucwerkensatijnverven (zie tabel �7, p. 37, voor schilderwerken van graad iii)

••

•F2b – Schrapen

Normale eisen, op-gelegd aan plafond-oppervlakken

deze afwerkingsgraad omvat :de uitvoering van een standaardop-voeging, zoals beschreven in f2aeen door schrapen aangebrachte volvlakkige bedekking met de afwerkpla-muur die gebruikt werd voor het navoe-gen. de plamuur wordt zo dun aange-bracht dat men er na deze bewerking de ondergrond doorheen kan zien.

er mogen niet te veel onregelmatigheden (scherpe randen, groeven, bramen, …) zichtbaar blijven die niet makkelijk gecor-rigeerd kunnen worden door de schilder of de plaatser van de afwerking in het kader van normale voorbereidingswerken.

f3 volvlakkig plaMuren

de afwerkingsgraad f3 omvat :een standaardopvoeging zoals be-schreven in f2a, met inbegrip van de bevestigingspuntenhet volvlakkig plamuren van de platen met behulp van een geschikt product (vliespleister voor gipsplaten – dikte van ongeveer � mm) om de uniformi-teit van het uitzicht te waarborgen.

er mogen niet te veel onregelma-tigheden (scherpe randen, groeven, bramen, …) zichtbaar blijven die niet makkelijk gecorrigeerd kunnen worden door de schilder of de plaatser van de afwerking in het kader van normale voor-bereidingswerken. dankzij een dergelijke afwerkingsgraad kan men de zichtbaar-heid van gebreken onder scherend licht beperken, maar niet volledig uitsluiten.

de afwerkingsgraad f3 kan gebruikt worden voor :

gladde of gestructureerde glanzende bekledingen (bv. gemetalliseerd be-hangpapier of vinyl)satijnvervenglansverven

••

Tabel 14 Afwerkingsgraden voor gipskartonplaten (en aanverwanten) en toepassingsgebied.

Page 37: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

de afwerkingsgraad F3 is tenslotte bestemd voor de volvlakkige bedekking van de gipspla-ten met behulp van een filmvormende plamuur (afwerkplamuur).

Deze verschillende graden houden rechtstreeks verband met de gewenste plafondbekleding (be-hangpapier, verf, …). De vereisten in verband met de afwerkingsgraad worden bij voorkeur bepaald in de contractuele documenten. Bij gebrek aan dergelijke specificaties, moet de plaatser ervoor zorgen dat de uitgevoerde werken beantwoorden aan de afwerkingsgraad F2a. De vermelding van een afwerkingsgraad F2 komt overeen met de standaardafwerking F2a.

Tabel 14 beschrijft in detail de verschillende afwer-kingsgraden samen met hun toepassingsgebied.

De opvoeging van afwerkingsgraad F1 wordt in één fase uitgevoerd : de vulling van de voeg met een opvulproduct voor gipsplaten.

Voor de afwerkingsgraad F2a wordt de opvoeging uitgevoerd in twee fasen : de vulling van de voeg (opvoegproduct voor gipsplaten) en het navoegen met één of twee lagen (afwerkingsproduct of filmvormende plamuur voor gipsplaten). Voor de afwerkingsgraad F2b wordt het afwerkingsproduct dat gebruikt wordt voor het opvoegen gelijktijdig aangebracht op het volledige oppervlak door mid-del van schrapen.

Voor de afwerkingsgraad F3 is een derde fase nodig die bestaat uit het bepleisteren en gladmaken van het volledige oppervlak (met een filmvormende plamuur voor gipsplaten).

We vermelden ook dat het Europese normontwerp prEN 15303-1 [57] vier klassen vermeldt, die op het moment van publicatie van deze TV echter nog niet eenduidig afgelijnd zijn. We kunnen wel reeds stellen dat deze vier nieuwe klassen sterke gelijkenissen vertonen met de voornoemde afwer-kingsgraden :

Class 1 komt min of meer overeen met afwer-

Type voorziene bekledingafwerkingsgraad voor gipsplaten

F1 F2 F3

Platen x

grove of halfgrove gestructureerde bekleding x

fijngestructureerde bekleding x

glanzende, gladde of gestructureerde bekleding (gemetalliseerd behangpapier of vinyl)

x

gestructureerde bepleistering en stucwerk x

kingsgraad F1, hoewel er een verschil bestaat in de opvoeging van de bevestigingspuntenClass 2 en 3 lijken sterk op afwerkingsgraad F2a. Het enige duidelijke verschil tussen Class 2 en 3 is de verzorgdheid van de opvoegingClass 4 komt ongeveer overeen met afwerkings-graad F3.

�.�.� keuze VaN de afwerkiNgs-graad VolgeNs heT soorT beklediNg

De verdeling van de taken tussen de plaatser van de gipskartonplaten en de schilder of de persoon die de gewenste plafondafwerking uitvoert, is in de praktijk niet altijd even eenvoudig. Daarom moet de opdrachtgever eenduidig aangeven welke taken elk bouwvak op zich moet nemen. Tabellen 15 en 16 geven de aanbevolen afwerkingsgraden weer volgens het soort bekleding of verf.

De voorbereiding van de ondergrond vóór de af-werking wordt beschreven in TV 194 (§ 6.1.6 voor de behandeling van gipsplaten) [80].

Wat het schilderen van gipsondergronden betreft, onderscheidt TV 159 [82] drie uitvoeringsgraden afhankelijk van de eisen die eraan gesteld worden op het gebied van bescherming en decoratie. Deze specificatie die aangeduid wordt met de Romeinse cijfers I, II en III, bepaalt het aantal bewerkingen dat men moet uitvoeren tijdens de voorbereiding van de gipsondergrond vóór de uitvoering van de schilderwerken (zie tabel 16) :

graad I : de ruwheid en porositeit van de on-dergrond ondergaan geen enkele wijziging. Het verfsysteem bedekt de ondergrond en kleurt deze, maar de staat van het oppervlak blijft zichtbaar doorheen de verflaag. Bepaalde oppervlaktege-breken zijn echter minder zichtbaar indien men voor een mat verfsysteem kiestgraad II : in dit geval corrigeert men de porositeit en ruwheid van de ondergrond zonder dat de algemene vlakheid ervan wijzigt. Deze opper-vlaktetoestand komt overeen met een systeem

Tabel 15 Aanbevolen afwerkingsgraad voor gipsplaten, afhankelijk van de latere bekleding.

Page 38: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

37 TV 232 – November 2007

Bewerkingen van graad i Bewerkingen van graad ii Bewerkingen van graad iii

ontkorrelen, afborstelen en/of afstoffengrondlaag (primer)deklaag

••

ontkorrelen, afborstelen en/of afstoffengrondlaag (primer)bijwerken met plamuurtussenlaagdeklaag

••••

ontkorrelen, afborstelen en/of afstoffengrondlaag (primer)volvlakkig plamurenschuren en afstoffenbijwerken met plamuurtussenlaagdeklaag

••••••

Tabel 16 Voorbereiding van een gipsondergrond vóór de uitvoering van de schilderwerken.

Tabel 17 Aanbevolen afwerkingsgraad voor gipsplaten afhankelijk van het verftype.

verftypeafwerkingsgraad van de platen

(zie tabel 14, p. 00)uitvoeringsgraad volgens de Tv 159

F1 F2 F3 Graad I Graad II Graad III

matte en/of ge-structureerde verf

– x – x – –

– x – – x –

satijnverf

– x – – – x

– – x – x –

– – x – – x

glanzende verf (�) – – x – – x

Normaal eisenniveau, dat moet aangenomen worden bij ontstentenis van bijzondere voorschriften in het bestek.

speciaal eisenniveau, dat moet voorgeschreven worden in het bestek.

(�) bij toepassing van een glanzende verf, dient men het strengste eisenniveau te beogen.

dat een mat of gesatineerd effect oplevertgraad III : om aan deze graad te voldoen, moet de oorspronkelijke vlakheid van de ondergrond aan-vaardbaar zijn en moet deze zodanig geschuurd en bepleisterd kunnen worden dat er elk soort afwerking op kan aangebracht worden.

Tabel 16 op de volgende pagina somt de werken op die men moet uitvoeren om deze verschillende graden te verkrijgen vóór het uitvoeren van de schilderwerken.

Indien afgeweken wordt van deze aanbevelingen, dient de opdrachtgever duidelijk de werken te om-schrijven die moeten uitgevoerd worden door de verschillende bouwvakken.

Tengevolge van hun ligging in het gebouw kunnen bepaalde oppervlakken meer blootgesteld zijn aan scherend licht of tegenlicht dan andere. Vermits de aanwezige onvolkomenheden van het oppervlak bij een waarneming onder dergelijke omstandigheden sterk benadrukt worden, is het aanbevolen het speci-ale eisenniveau te hanteren (zie tabel 17). Zodoende kan men de zichtbaarheid van de onvolkomenheden

•beperken (maar niet volledig uitsluiten). We herha-len nog dat men een afgewerkt oppervlak in geen geval mag opleveren bij scherend licht of tegenlicht (zie § 4.1.1, p. 33).

4.2 vlakhEidsTolEranTiEs voor andErE vErlaag-dE-plafondTypEs

Wat de vlakheid betreft van verlaagde plafonds die opgebouwd zijn uit een ander materiaal dan gipsplaten (9), schrijft de norm NBN EN 13964 het volgende voor :

een maximale vlakheidsafwijking ≤ 2 mm per strekkende meter met een maximum van 5 mm, over een lengte van 5 meter, gemeten horizontaal op de aanhechting van de ophanging en in alle richtingeneen maximale doorbuigingsklasse l/500 met ten hoogste 4 mm (klasse 1) of l/300 (klasse 2), waarbij l de afstand tussen twee opeenvolgende bevestigingspunten van de onderstructuur is.

Deze aanbevelingen kunnen aangevuld worden

(9) Voor de toleranties betreffende de horizontaliteit en de hoekafwijking verwijzen we naar § 4.1.2.2 en § 4.1.2.3 (p. 34) over plafonds uit gipsplaten.

Page 39: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

met deze van de Duitse fabrikanten van metalen industriële plafonds [75], die de volgende maximale hoogteverschillen aanraden tussen de geplaatste elementen :

≤ 0,3 mm voor afgeschuinde elementen≤ 0,2 mm voor niet-afgeschuinde elementen.

4.3 ConTrolE van dE TolE-ranTiEs

�.3.� Vlakheid VaN heT oPPer-Vlak

De controle van de vlakheid wordt uitgevoerd op muren en plafonds. De gekozen controlemethode, die ook gebruikt wordt voor andere afwerkingen, is conform de norm prNBN ISO 7976-1 [53].

Men gebruikt een rechte, stijve lat van 2 m lang met aan de uiteinden twee slijtvaste (vierkante of

••

Afb. 28 nazicht van de vlakheid van een opper-vlak.

B

a

gEval 1

gEval 2 gEval 3

Ba C B a

a. Blokje met een dikte gelijk aan de toegela-ten afwijking

B. lat van 2 m lengteC. los blokje (dikte gelijk aan tweemaal deze

van blokje a)

Afb. 29 Hoekafwijkingen.

a. uITgEdRukT In gRadEn

hoekafwijking

referentiehoek

werkelijke hoek

cilindrische) blokjes met een diameter of zijde van 20 tot 40 mm en een dikte gelijk aan de toegelaten tolerantie (zie afbeelding 28).

Voorts beschikt men over een derde los blokje met dezelfde afmetingen, maar met een dikte gelijk aan tweemaal de toleranties. Men plaatst de lat met de twee vaste blokjes op het te controleren oppervlak :

geval 1 : een vast blokje en een punt van de lat raken het oppervlak, terwijl het tweede blokje het niet raakt. De vlakheid is buiten de tolerantiesgeval 2 : de twee vaste blokjes raken het op-pervlak, terwijl de lat het niet raakt. Het losse blokje gaat niet onder de lat door. De vlakheid is binnen de tolerantiesgeval 3 : de twee vaste blokjes raken het op-pervlak, terwijl de lat het niet raakt. Het losse blokje gaat onder de lat door. De vlakheid is buiten de toleranties.

�.3.2 hoekafwijkiNgeN

De norm NBN ISO 7976-1 [53] geeft voorbeelden van toestellen en meetmethoden voor het bepalen van de hoekafwijking (afwijking t.o.v. de voorge-schreven hoek), die in principe voor om het even welke hoek kunnen worden toegepast.

De hoekafwijking wordt volgens de norm ISO 4464 gedefinieerd als het verschil tussen een werkelijke hoek en de bijhorende referentiehoek. Afbeel-ding 29 toont de hoekafwijkingen, aangeduid in graden (A) of door een lengte (B).

Kiest men de uitdrukking in lengteafmeting, dan moet de hoekafwijking worden bepaald vertrekkend van de kleinste zijde van de hoek en loodrecht op

B. uITgEdRukT dooR EEn lEngTE

hoekafwijking

l1

l2

Page 40: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

3� TV 232 – November 2007

Afb. 31 Meting van een afschuining.Afb. 30 controle van de hoek.

meetpunt

kolom, dagkant, ...

winkelhaak afstandhouder

dikteplaatje

afstandhouders (blokjes)

de bijhorende kant van de referentiehoek.

De hoekafwijkingen worden bepaald met behulp van een winkelhaak. Bij de controle wordt rekening gehouden met het volgende :

zo nodig worden de te meten punten bepaald •

met positietoebehorende benen van de winkelhaak mogen niet langer dan 300 mm zijn.

De nauwkeurigheid van de winkelhaak wordt steeds gecontroleerd door hem over 180° te draaien.

Page 41: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�0 TV 232 – November 2007

5 duuRzaaMhEId, ondERhoud- En gEBRuIk

5.1 duurzaamhEid

Verlaagde plafonds moeten zodanig ontworpen worden dat eventuele condensatievorming geen nadelige invloed heeft op hun integriteit.

De gebruikers van het gebouw moeten zorgen voor gunstige klimatologische omstandigheden (zie § 3.1.2, p. 27) om de levensduur van het verlaagde plafond te verzekeren.

Metalen elementen, profielen, hangkabels, ver-bindingen en panelen moeten een anticorrosiebe-scherming ondergaan, afhankelijk van de verwachte blootstellingsklasse.

Tabel 18 geeft een overzicht van de voorziene blootstellingsklassen van de ruimten afhankelijk van

hun hygrothermische voorwaarden zoals ze vermeld worden in de norm NBN EN 13964.

5.2 ondErhouds- En gE-BruiksvoorWaardEn

Op aanvraag moet elke fabrikant de informatie over het demonteren en hermonteren van de plafondpa-nelen kunnen voorleggen. In het as-builtdossier wordt bovendien een technisch fiche opgenomen. De uitneembaarheid van de plafondpanelen kan enkel gegarandeerd worden indien men de in-structies van de fabrikant nauwgezet opvolgt (zie § 3.7, p. 32).

Reinigingsadvies kan ingewonnen worden bij de fabrikanten.

Page 42: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

Tabel 18 graad van bescherming tegen corrosie van metalen elementen uit de bekleding of het skelet, afhankelijk van de voorziene blootstellingsklasse uit de norm nBn en 13964 [35].

Blootstel-lingsklasse

profielen, plafondhangers (1), verbindingselementen (1) en panelen

Stalen componenten Aluminium componenten

a

relatieve vochtigheid < 70 %

Temperatuur < 2� °c

Producten met een continue thermische me-taalbedekking z�00, za0�� of az�00 volgens de norm NbN eN �0327 [2�] (2)Producten met een gegalvaniseerde platte zinken coating ze2�/2� volgens de norm NbN eN �0��2 [2�] (2)continu organisch gecoate (voorgelakte) produc-ten met een bescherming tegen (interne) cor-rosie van categorie cPi2 voor de blootgestelde zijde volgens de norm NbN eN �0���-3 [27] (3) (bv. coating systeem ze��/��-hdP2�-2T-cPi2)

er is geen bijkomende bescher-ming tegen corrosie vereist

b

relatieve vochtigheid < �0 %

Temperatuur < 30 °c

Producten met een continue thermische me-taalbedekking z�00, za0�� of az�00 volgens de norm NbN eN �0327 [2�] (2)Producten met een gegalvaniseerde platte zinken coating volgens de norm NbN eN �0��2 [2�] (2) met of zonder de volgende bijkomende organische coating (�) ze2�/2� + �0 μm per zijde (�) of ze�0/�0 + 20 μm per zij-de (�) of ze�00/�00 zonder organische coatingcontinu organisch gecoate (voorgelakte) pro-ducten met een bescherming tegen (interne) corrosie van categorie cPi2 voor de blootge-stelde zijde volgens de norm NbN eN �0���-3 [27] (3) (bv. coating systeem ze��/��-hdP2�-2T-cPi2)

er is geen bijkomende bescher-ming tegen corrosie vereist of voorlak volgens de norm NbN eN �3�� [2�] (corrosie-index 2a)

c

relatieve vochtigheid > �0 %

condensatie-risico

Producten met een continue thermische metaal-bedekking z�00, za0�� of az�00 volgens de norm NbN eN �0327 [2�] (2) met een bijkomen-de organische coating (�) van 20 μm per zijdeProducten met een gegalvaniseerde platte zinken coating volgens de norm NbN eN �0��2 [2�] (²) met de volgende bijkomende organische coating (�) : ze2�/2� + �0 μm per zijde (�), ze�00/�00 + �0 μm per zijde

anodisering (2) :(�� μm < s < 2� μm) of voorlak volgens de norm NbN eN �3�� [2�] (corrosie-index 2a)

d

strengere om-standigheden dan c

speciale maatregelen afhankelijk van het gebruik en de werking van de corrosie. minimale bescher-ming tegen corrosie volgens klasse c.

bijkomende maatregelen zijn vereist.

anodisering (2) :(s >2� μm) of voorlak volgens de norm NbN eN �3�� [2�] (corrosie-index 2b)

(�) ronde staaldraden die gebruikt worden als plafondhangers of als deel van een plafondhanger moeten voldoen aan de vereisten uit de norm NbN eN �02��-2 [2�] (deklagen van zink of zinklegering op ronde staaldraad).

(2) iedere soort bescherming die hetzelfde beschermingsniveau oplevert, is toegelaten.(3) geldt enkel voor het dekmateriaal in het ophangsysteem.(�) coating van de blootgestelde delen met een organisch product dat compatibel is met zink volgens de norm

NbN eN iso �2���-3 [��] en dat aangebracht wordt tijdens een proces na het verven. ook voorlak volgens de norm NbN eN �0���-3 [27] is toegestaan.

(�) geldt enkel voor componenten van plafondpanelen.

Page 43: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�2 TV 232 – November 2007

BIjlagE

akoEsTIsChE BasIsBEgRIppEn

In deze bijlage bespreken we de meest voorko-mende akoestische begrippen en grootheden. Voor meer informatie over dit onderwerp kan men de gespecialiseerde literatuur raadplegen evenals de website van het WTCB en de Normen-Antenne ‘Akoestiek’ (www.wtcb.be).

1. luChTgEluidsisolaTiE

Wanneer men het heeft over luchtgeluidsisolatie tussen twee ruimten, dan bedoelt men het geluids-drukniveauverschil per frequentieband tussen een zendruimte en een ontvangstruimte. Het geluid dat in de ontvangstruimte ontstaat als gevolg van een breedbandige ruisbron in de zendruimte, is de resultante van verschillende geluidsvermogen-transmissies van zend- naar ontvangstruimte en de omzetting van het afgestraalde geluidsvermogen in een ontvangstgeluidsdrukniveau.

Bij een geluidslekvrije constructie onderscheiden we de volgende geluidsvermogentransmissies :

directe geluidsvermogentransmissie : het inval-lende luchtgeluidsvermogen brengt de schei-dingswand in trilling. De trillende scheidings-wand straalt een geluidsvermogen af naar de ontvangstruimte. De geluidsverzwakkingsindex R geeft weer in welke mate de scheidingswand het invallende geluidsvermogen tegenhoudt. Met een zwaardere enkelvoudige wand of met een uitgekiend, dubbelwandig systeem kan men hogere geluidsverzwakkingsindices bereiken voor een bepaalde frequentiebandflankerende geluidsvermogentransmissie : het luchtgeluidsvermogen in de zendruimte brengt de volledige omhullende constructie in trilling. Bij constructies uit massieve wanden kunnen niet minder dan twaalf belangrijke flankerende ge-luidstransmissiewegen bestaan tussen twee naast of boven elkaar gelegen balkvormige ruimten

omloopgeluid : in het kader van deze Technische Voorlichting verstaat men onder omloopgeluid het geluidsvermogen dat in de zendruimte door een verhoogde vloer dringt, zich voortplant doorheen het plenum, vervolgens de barrière ter hoogte van de scheidingswand doorkruist om uit te komen in het plenum van de verhoogde vloer van de ontvangstruimte. Tenslotte wordt het door deze laatste constructie opnieuw afgestraald naar de ontvangstruimte.

De omzetting van het in de ontvangstruimte afge-straalde geluidsvermogen in een ontvangstgeluids-drukniveau verhoogt naarmate de absorptie in deze ruimte stijgt. Bij een stationaire toestand is het in de ontvangstruimte afgestraalde geluidsvermogen immers gelijk aan het erin geabsorbeerde geluids-vermogen. Hoe kleiner de absorptie, hoe groter het ontvangstniveau, wat op zijn beurt leidt tot een kleiner geluidsniveauverschil en een zwakkere (aangevoelde) luchtgeluidsisolatie.

Rekening houdend met de formule van Sabine betekent dit dat het geluidsdrukniveau in de ont-vangstruimte zal stijgen en de niveaureductie zal dalen wanneer :

voor eenzelfde volume de nagalmtijd toeneemt (bv. een ruimte met minder meubilair). Om de constructie toch objectief te beoordelen, wordt het in de ontvangstruimte gemeten geluidsdrukni-veau gecorrigeerd naar het geluidsdrukniveau dat in die ontvangstruimte zou heersen wanneer de nagalmtijd 0,5 s zou bedragen. De resulterende niveaureductie noemt men de gestandaardiseerde geluidsisolatie D

nT

voor eenzelfde nagalmtijd het volume afneemt (de absolute hoeveelheid meubilair en absorberende vlakken vermindert). De gestandaardiseerde geluidsisolatie D

nT voor eenzelfde constructie

(en afgestraald vermogen) neemt met andere woorden af met het volume.

Page 44: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�3 TV 232 – November 2007

Afbeelding A1 toont twee opstellingen voor het meten van de luchtgeluidsisolatie en de geluids-verzwakkingsindex van de wanden. De linkse wand is een enkelvoudige scheidingswand met een geluidsverzwakkingsindex van 55 dB, terwijl voor de rechtse scheidingswand een voorzetwand gezet werd. De geluidsverzwakkingsindex van de scheidingswand plus voorzetwand verhoogt hier-door tot 64 dB.

Het geluidsniveauverschil tussen de beide ruimten neemt echter niet in gelijke mate toe : de oorspron-kelijke luchtgeluidsisolatie van D

nT,w = 52 dB neemt

slechts met 2 dB toe. De reden voor deze geringe toename ligt in de flankerende geluidstransmissie (kleinere pijlen) die nu de belangrijkste transmis-sieweg zal geworden zijn.

Afb. A1 De luchtgeluidsisolatie hangt niet enkel af van de geluidsverzwakkingsindex van de scheidings-wand.

Lp2Lp1L L p2p1

2. ConTaCTgEluidsisolaTiE

Ook bij contactgeluid onderscheidt men een directe en een flankerende geluidsvermogentransmissie. Wat loopgeluid betreft, wordt enkel de vloer aangestoten, zodat het aantal flankerende transmissiewegen aanzien-lijk beperkt wordt. Zo komen er bij twee boven elkaar gelegen balkvormige ruimten slechts vier flankerende wegen voor. Hoewel de impact hierdoor geringer is, mag deze zeker nooit verwaarloosd worden.

Tenslotte willen we nog opmerken dat contactgeluid niet enkel naar de ondergelegen ruimte, maar ook naar de naast- en bovenliggende ruimten wordt doorgegeven. Zo vergeet men bijvoorbeeld vaak de lokalen boven parkeergarages te voorzien van een geluidsisolatie, met alle geluidsoverlast vandien.

Page 45: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

kar

akte

rise

rin

g v

an h

et b

ou

wel

emen

t (l

abo

rato

riu

mm

etin

gen

)scheidiNgswaNdeN

spe

ctra

al :

gelu

idsv

erzw

akki

ngsi

ndex

r [

dB]

(gem

eten

vol

gens

de

norm

nB

n e

n i

so

140

-3)

[40]

een

geta

lsaa

ndui

ding

:

gew

ogen

gel

uids

verz

wak

king

sind

ex r

w (c

;ctr)

[dB

](b

erek

end

volg

ens

de n

orm

nB

n e

n i

so

717

-1)

[44]

r =

�0

log

(w�/

w3)

[db

], w

aarb

ij w

� he

t al

zijd

ig in

valle

nde

gelu

idsv

erm

ogen

op

het

bouw

elem

ent

voor

stel

t en

w3

het

door

gela

ten

gelu

idsv

erm

ogen

.r

= l

� -

l 2 +

�0

log

(s/a

), w

aarb

ij l �

het

gem

idde

lde

gelu

idsd

rukn

ivea

u in

de

zend

kam

er v

oors

telt,

l2

het

gem

idde

lde

gelu

idsd

rukn

ivea

u in

de

ontv

angs

tkam

er,

s

de o

pper

vlak

te v

an h

et p

roef

stuk

(w

and

of b

ouw

elem

ent)

en

a d

e eq

uiva

lent

e ab

sorp

tieop

perv

lakt

e in

de

ontv

angs

tkam

er.

de

rw-w

aard

e ge

eft

een

glob

ale

indr

uk v

an d

e is

olat

ie t

en a

anzi

en v

an e

en la

waa

ibel

astin

g di

e ev

enve

el e

nerg

ie h

eeft

in a

lle t

erts

band

en.

de

rw+

c-w

aard

e do

et n

agen

oeg

hetz

elfd

e, m

aar

aang

epas

t aa

n he

t m

ense

lijke

geh

oor

(waa

rbij

een

klei

nere

afs

traf

fing

best

aat

voor

de

lage

re f

requ

entie

s). m

en

gebr

uikt

dez

e w

aard

e om

een

ran

gsch

ikki

ng t

e m

aken

van

de

isol

eren

de p

rest

atie

s va

n bo

uwel

emen

ten

tege

n ni

et-d

omin

ant

laag

freq

uent

gel

uid

(bv.

sne

lrijd

end

verk

eer,

gew

one

huis

elijk

e ge

luid

en,

…).

de

rw+

ctr-w

aard

e ge

eft

het

men

selij

ke g

ehoo

r ee

n in

druk

van

isol

atie

teg

en t

ypis

che

laag

freq

uent

e ge

luid

sbro

nnen

(bv

. ver

keer

sgel

uide

n). m

en g

ebru

ikt

deze

w

aard

e on

der

mee

r om

een

ran

gsch

ikki

ng t

e m

aken

van

de

isol

eren

de p

rest

atie

s va

n bo

uwel

emen

ten

tege

n do

min

ant

laag

freq

uent

gel

uid

(bv.

sta

dsve

rkee

r, ho

mec

inem

asys

tem

en,

hous

e- e

n te

chno

muz

iek,

uitr

ustin

gsla

waa

i, …

).

• • • • •

Verlaagde PlafoNds

spe

ctra

al :

geno

rmal

isee

rde

flank

eren

de g

elui

dsis

olat

ie v

an e

en v

erla

agd

plaf

ond

Dn,

c [d

B]

(gem

eten

vol

gens

de

norm

nB

n e

n i

so

140

-9)

[42]

een

geta

lsaa

ndui

ding

:ge

wog

en g

enor

mal

isee

rde

flank

eren

de g

elui

dsis

olat

ie v

an e

en v

erla

agd

plaf

ond

Dn,

c,w (

c;c

tr)

[dB

](b

erek

end

volg

ens

de n

orm

nB

n e

n i

so

717

-1)

[44]

dn,

c =

l� -

l 2 -

�0 lo

g (a

/a0)

[db

], w

aarb

ij l �

het

gem

idde

lde

gelu

idsd

rukn

ivea

u in

de

zend

kam

er is

, l 2

het

gem

idde

lde

gelu

idsd

rukn

ivea

u in

de

ontv

angs

tkam

er,

a d

e eq

uiva

lent

e ab

sorp

tieop

perv

lakt

e in

de

ontv

angs

tkam

er e

n a

0 de

ref

eren

tieop

perv

lakt

e va

n �0

m².

dit

geco

rrig

eerd

e ge

luid

sniv

eauv

ersc

hil k

arak

teris

eert

de

gelu

ids-

tran

smis

sie

vanu

it de

zen

dkam

er n

aar

de o

ntva

ngst

kam

er v

ia h

et v

erla

agde

pla

fond

. de

sche

idin

gsw

and

tuss

en b

eide

kam

ers

leve

rt d

aarb

ij ee

n aa

nzie

nlijk

hog

ere

gelu

idsi

sola

tie o

p.

Eva

luat

ie v

an d

e lu

chtg

elu

idsi

sola

tie

in s

itu

tu

ssen

tw

ee r

uim

ten

algemeeN

spe

ctra

al :

gest

anda

ardi

seer

de g

elui

dsis

olat

ie D

nT [

dB]

(gem

eten

vol

gens

de

norm

nB

n e

n i

so

140

-4)

[41]

een

geta

lsaa

ndui

ding

:ge

wog

en g

esta

ndaa

rdis

eerd

e ge

luid

siso

latie

DnT

,w(c

;ctr)

[dB

](b

erek

end

volg

ens

de n

orm

nB

n e

n i

so

717

-1)

[44]

dnT

= l

� -

l 2 +

�0

log

(T/T

0). h

ierb

ij st

elt

de t

erm

(l �

- l 2)

het

niv

eauv

ersc

hil v

oor

tuss

en e

en z

end-

en

een

ontv

angs

trui

mte

in s

itu e

n is

het

de

echt

e m

aat

voor

het

aa

ngev

oeld

e co

mfo

rt. o

m d

e si

tuat

ie o

nafh

anke

lijk

van

de in

richt

ing

van

het

ontv

angs

tloka

al (

in e

en le

ge r

uim

te k

linkt

alle

s lu

ider

) te

kun

nen

eval

uere

n, v

oerd

e m

en h

et b

egrip

ges

tand

aard

isee

rde

gelu

idsi

sola

tie in

. de

corr

ectie

term

�0

log

(T/T

0),

waa

rbij

T d

e w

erke

lijke

nag

alm

tijd

in h

et o

ntva

ngst

loka

al v

oors

telt,

her

leid

t he

t on

tvan

gstn

ivea

u l 2

naar

het

niv

eau

dat

in h

et o

ntva

ngst

loka

al z

ou h

eers

en in

dien

de

naga

lmtij

d ge

lijk

zou

zijn

aan

T0 =

0,�

s .

dez

e gr

ooth

eid

is r

icht

ings

ge-

voel

ig e

n le

vert

de

hoog

ste

waa

rde

op w

anne

er m

en m

eet

in d

e ric

htin

g va

n de

gro

otst

e ru

imte

. de

norm

Nb

N e

N i

so

��0

-� [

��]

vraa

gt e

chte

r da

t de

met

ing

wor

dt u

itgev

oerd

van

de

groo

tste

naa

r de

kle

inst

e ru

imte

.

rel

atie

tu

ssen

de

lab

ora

tori

um

pre

stat

ies

en d

e p

rest

atie

s in

sit

u

dnT

= r

tot +

�0

log

(V/3

s)

+ a

ande

el v

an d

e fla

nker

ende

tra

nsm

issi

e, h

et o

mlo

opge

luid

en

de g

elui

dsle

ktra

nsm

issi

e, w

aarb

ij r

tot de

sam

enge

stel

de g

elui

dsis

olat

ie v

an d

e sc

heid

ings

wan

d vo

orst

elt,

V h

et v

olum

e va

n he

t on

tvan

gstlo

kaal

en

s d

e op

perv

lakt

e va

n de

sch

eidi

ngsw

and.

Tab

el A

1 B

elan

grijk

ste

groo

thed

en v

oor

de lu

chtg

elui

dsis

olat

ie.

Page 46: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

kar

akte

rise

rin

g v

an h

et b

ou

wel

emen

t (l

abo

rato

riu

mm

etin

gen

)

spe

ctra

al :

gelu

idsa

bsor

ptie

coëf

ficië

nt α

s [

–](g

emet

en v

olge

ns d

e no

rm n

Bn

en

is

o 3

54)

[43]

een

geta

lsaa

ndui

ding

en :

gew

ogen

gel

uids

abso

rptie

coëf

ficië

nt α

w (

x) [

–](b

erek

end

volg

ens

de n

orm

nB

n e

n i

so

116

54)

[48]

de

gelu

idsa

bsor

ptie

coëf

ficië

nt w

ordt

bep

aald

aan

de

hand

van

nag

alm

met

inge

n in

een

spe

ciaa

l daa

rtoe

geb

ouw

de n

agal

mka

mer

. de

naga

lmtij

den

wor

den

een

eers

te

maa

l gem

eten

in d

e na

galm

kam

er d

ie g

evul

d is

met

het

pro

duct

waa

rvan

men

de

abso

rptie

coëf

ficië

nt w

il be

pale

n en

ver

volg

ens

in d

e le

ge k

amer

. uit

beid

e m

etin

gen

kan

men

per

ter

tsba

nd d

e ab

sorp

tieco

ëffic

iënt

afle

iden

via

de

form

ule

van

sab

ine

(zie

p. �

2).

de

gew

ogen

gel

uids

abso

rptie

coëf

ficië

nt α

w (

x) g

eeft

een

glob

ale

indr

uk v

an d

e ab

sorp

tie e

n ka

n ge

brui

kt w

orde

n om

ver

schi

llend

e ab

sorb

eren

de b

ouw

elem

ente

n m

et e

lkaa

r te

ver

gelij

ken.

Voo

r ab

sorb

eren

de v

erla

agde

pla

fond

s m

ag m

en b

ijvoo

rbee

ld n

iet

uit

het

oog

verli

ezen

dat

de

plen

umho

ogte

een

bel

angr

ijke

rol k

an s

pe-

len

bij d

e ab

sorp

tie. d

aaro

m k

an m

en e

nkel

tw

ee s

yste

men

met

iden

tieke

pla

atsi

ng v

erge

lijke

n. (

x) s

telt

hier

bij e

en v

orm

indi

cato

r vo

or (

x =

l,

m,

h o

f ee

n co

mbi

natie

va

n de

ze le

tters

). d

eze

geef

t aa

n da

t de

gel

uids

abso

rptie

coëf

ficië

nt in

een

bep

aald

fre

quen

tiedo

mei

n (l

voo

r de

oct

aafb

ande

n ro

nd 2

�0 h

z, m

voo

r de

oct

aafb

ande

n �0

0 h

z of

�00

hz

en h

voo

r de

oct

aafb

ande

n va

n 20

00 h

z of

�00

0 h

z) a

anzi

enlij

k ho

ger

is d

an d

e in

de

norm

opg

egev

en r

efer

entie

curv

e. h

ij du

idt

bove

ndie

n aa

n da

t de

een

geta

lsaa

ndui

ding

een

onv

oldo

ende

glo

baal

bee

ld g

eeft

van

de p

rest

atie

s va

n he

t bo

uwel

emen

t en

dat

men

bet

er e

en b

eroe

p do

et o

p he

t ab

sorp

tiesp

ectr

um

(bv.

αw =

0,7

0 (l

m))

.d

e pr

aktis

che

gelu

idsa

bsor

ptie

coëf

ficië

nt α

pi p

er o

ctaa

fban

d st

elt

het

reke

nkun

dige

gem

idde

lde

voor

van

de

abso

rptie

coëf

ficië

nten

van

de

drie

ter

tsba

nden

die

de

octa

af-

band

om

vat.

de

norm

legt

hie

rvoo

r ee

n sp

ecia

le a

fron

ding

spro

cedu

re o

p.

• • •

Eva

luat

ie v

an h

et e

qu

ival

ente

ab

sorp

tieo

pp

ervl

ak a

[m

²] e

n d

e n

agal

mti

jd T

[s]

in

sit

u

algemeeN

spe

ctra

al :

naga

lmtij

d T

[s]

(gem

eten

vol

gens

de

norm

nB

n e

n i

so

338

2) [

46]

een

geta

lsaa

ndui

ding

het

equ

ival

ente

abs

orpt

ieop

perv

lak

a [

m²]

ste

lt de

som

voo

r va

n al

le z

icht

bare

opp

ervl

akke

n in

die

rui

mte

, ve

rmen

igvu

ldig

d m

et h

un a

bsor

ptie

coëf

ficië

nt :

a

= ∑

i(si.α

i). d

e na

galm

tijd

T [

s] p

er f

requ

entie

band

wor

dt g

edefi

niee

rd a

ls d

e tij

d T

die

het

gel

uid

nodi

g he

eft

om �

0 db

te

verz

wak

ken

na d

e pl

otse

uits

chak

elin

g va

n de

rui

sbro

n. d

e na

galm

tijd

en h

et e

quiv

alen

te a

bsor

ptie

oppe

rvla

k zi

jn a

an e

lkaa

r ge

kopp

eld

via

de f

orm

ule

van

sab

ine

T =

0,�

� V

/a [

s].

Tab

el A

2 B

elan

grijk

ste

groo

thed

en v

oor

de g

elui

dsab

sorp

tie e

n de

nag

alm

tijd.

Page 47: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE
Page 48: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�7 TV 232 – November 2007

lITERaTuuRlIjsT

1. Association Française de normalisationNF P 92-501 Sécurité contre l’incendie. Bâti-ment. Essais de réaction au feu des matériaux. Essai par rayonnement applicable aux ma-tériaux rigides ou rendus tels (matériaux de revêtement collés) de toute épaisseur et aux matériaux souples d’épaisseur supérieure à 5 mm. Parijs, AFNOR, december 1995.

2. Association Française de normalisationNF P 92-504 Sécurité contre l’incendie. Bâti-ment. Essais de réaction au feu des matériaux. Essai de persistance et mesure de vitesse de propagation de la flamme. Parijs, AFNOR, december 1995.

3. Bureau voor NormalisatieNBN 713-020 Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelemen-ten - Weerstand tegen brand van bouwelemen-ten. Brussel, NBN, 1968.

4. Bureau voor NormalisatieNBN B 03-003 Vervormingen van draagsyste-men. Vervormingsgrenswaarden. Gebouwen. Brussel, NBN 2003.

5. Bureau voor NormalisatieNBN B 62-002 Berekening van de warmtedoor-gangscoëfficiënten van wanden van gebouwen (gedeeltelijk vervangen door NBN EN ISO 6946). Brussel, NBN, 1987.

6. Bureau voor NormalisatieNBN B 62-002 A1 Berekening van warmte-doorgangscoëfficiënten van wanden van gebou-wen (+ erratum). Brussel, NBN, 2001.

7. Bureau voor NormalisatieNBN B 62-002 A2 Berekening van de warm-tedoorgangscoëfficiënten van wanden van gebouwen. Warmtedoorgangscoëfficiënten van vensters, deuren, lichte gevels en andere door-schijnende elementen. Brussel, NBN, 2005.

8. Bureau voor NormalisatieNBN B 62-301 Warmte-isolatie der gebouwen. Peil van de globale warmte-isolatie. Brussel, NBN, 1989.

9. Bureau voor NormalisatieNBN EN 120 Houtachige platen. Bepaling van het formaldehydegehalte. Extractiemethode genoemd perforatormethode. Brussel, NBN, 1992.

10. Bureau voor NormalisatieNBN EN 233 Wandbekleding op rollen. Specifi-catie voor behangpapier, vinylbehang en wandbe-kleding van kunststof. Brussel, NBN, 1999.

11. Bureau voor NormalisatieNBN EN 438-2 Hoge-druk decoratief lami-naat (HPL). Platen gebaseerd op thermohar-dende harsen (gewoonlijk Laminaat genoemd). Deel 2: Bepaling van de eigenschappen. Brus-sel, NBN, 2005.

12. Bureau voor NormalisatieNBN EN 438-3 Hoge-druk decoratief lami-naat (HPL). Platen gebaseerd op thermohar-dende harsen (gewoonlijk Laminaat genoemd). Deel 3: Indeling en voorschriften voor laminaat met een dikte van minder dan 2 mm dat wordt gekleefd op ondersteunende onderlagen. Brus-sel, NBN 2005.

13. Bureau voor NormalisatieNBN EN 438-4 Hoge-druk decoratief lami-naat (HPL). Platen gebaseerd op thermohar-dende harsen (gewoonlijk Laminaat genoemd). Deel 4: Indeling en voorschriften voor compact laminaat met een dikte van 2 mm en meer. Brussel, NBN, 2005.

14. Bureau voor NormalisatieNBN EN 438-7 Hoge-druk decoratief laminaat (HPL). Platen gebaseerd op thermohardende harsen (gewoonlijk laminaat genoemd). Deel 7: Compact laminaat en HPL composiet panelen voor wand- en plafondafwerking binnen en buiten. Brussel, NBN, 2005.

15. Bureau voor NormalisatieNBN EN 520 Gipsplaten. Definities, eisen en beproevingsmethoden. Brussel, NBN, 2005.

16. Bureau voor NormalisatieNBN EN 717-1 Houtachtige plaatmateria-

Page 49: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

len. Bepaling van de formaldehyde-emissie. Deel 1 : Formaldehyde-emissie volgens de kamermethode. Brussel, NBN, 2004.

17. Bureau voor NormalisatieNBN EN 717-2 Houten plaatmateriaal. Bepa-ling van de formaldehyde-emissie. Deel 2 : Formaldehyde-emissie bepaald volgens de gasanalysemethode. Brussel, NBN, 1995.

18. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12354-1 Bouwakoestiek. Schatting van de geluidgedraging van gebouwen van uit de bouwdeelgedraging. Deel 1: luchtgeluidwe-ring tussen vertrekken. Brussel, NBN, 2000.

19. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12354-2 Bouwakoestiek. Schatting van de geluidgedraging van gebouwen van uit de bouwdeelgedraging. Deel 2 : klopgeluidwe-ring tussen vertrekken. Brussel, NBN, 2000.

20. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12354-3 Bouwakoestiek. Schatting van de geluidgedraging van gebouwen van uit de bouwdeelgedraging. Deel 3 : luchtgeluidwe-ring tegen buitenlawaai. Brussel, NBN, 2000.

21. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12354-4 Bouwakoestiek. Schatting van de geluidgedraging van gebouwen van uit de bouwdeelgedraging. Deel 4 : overdracht van bin-nengeluid naar buiten. Brussel, NBN, 2001.

22. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12354-6 Bouwakoestiek. Schatting van de geluidgedraging van gebouwen van uit de bouwdeelgedraging. Deel 6 : geluidabsorptie in gesloten ruimten. Brussel, NBN, 2004.

23. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1364-2 Vuurweerstandsproeven voor niet-dragende bouwdelen. Deel 2: Zolderingen. Brussel, NBN, 1999.

24. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1365-2 Brandweerstandsproeven voor dragende bouwdelen. Deel 2 : Vloeren en daken. Brussel, NBN, 2000.

25. Bureau voor NormalisatieNBN EN 1396 Aluminium en aluminium-legeringen. Bandgelakte plaat en band voor algemene toepassingen. Specificaties. Brussel, NBN, 2007.

26. Bureau voor NormalisatieNBN EN 10152 Elektrolytisch verzinkte koudgewalste platte staalproducten voor koud-

vervormen. Technische leveringsvoorwaarden. Brussel, NBN, 2003.

27. Bureau voor NormalisatieNBN EN 10169-3 Continu organisch beklede (bandgelakte) platte produkten van staal. Deel 3 Producten voor binnentoepassingen. Brussel, NBN, 2003.

28. Bureau voor NormalisatieNBN EN 10244-2 Staaldraad en draadpro-ducten. Deklagen van non-ferro metaal op staaldraad. Deel 2: Deklagen van zink of zinklegering. Brussel, NBN, 2001.

29. Bureau voor NormalisatieNBN EN 10327 Continu-dompelverzinkte band en plaat van koolstofarm staal voor koud-dieptrekken. Technische leveringsvoorwaaden. Brussel, NBN, 2004.

30. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12600 Glas voor gebouwen. Slinger-proef. Stootbelastingproef en classificatie voor vlakglas. Brussel, NBN, 2003.

31. Bureau voor NormalisatieNBN EN 12673 Waterkwaliteit. Gaschromato-grafische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water. Brussel, NBN, 1999.

32. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13501-1 Vuurindeling van bouwwa-ren en bouwdelen. Deel 1 : Indeling berustend op uitkomsten van de proeven op de tegen-werking tegen vuur van bouwwaren. Brussel, NBN, 2002.

33. Bureau voor Normalisatie NBN EN 13501-2 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen. Deel 2: Clas-sificatie gebruik makend van gegevens van brandweerstandsproeven, met uitsluiting van producten voor gebruik in ventilatiesystemen. Brussel, NBN, 2004.

34. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13947 Thermische eigenschappen van gordijnmuren. Berekening van de warm-tegeleiding. Brussel, NBN, 2007.

35. Bureau voor NormalisatieNBN EN 13964 Verlaagde zolderingen. Eisen en beproevingswijzen. Brussel, NBN, 2004.

36. Bureau voor NormalisatieNBN EN 14041 Elastische vloerbekledingen, tapijten en laminaatvloerbekledingen. Essenti-ele eigenschappen. Brussel, NBN, 2004.

Page 50: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

37. Bureau voor NormalisatieNBN EN 14322 Houtachtige plaatmaterialen. Met melamine beklede platen voor gebruik binnenshuis. Definitie, eisen en classificatie. Brussel, NBN, 2004.

38. Bureau voor NormalisatieNBN EN 14323 Houtachtige plaatmaterialen. Met melamine beklede platen voor gebruik binnenshuis. Beproevingsmethoden. Brussel, NBN, 2004.

39. Bureau voor NormalisatieNBN EN 20140-9 Geluidleer. Meting van ge-luidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 9 : Laboratoriummeting van ruimte tot ruimte van de luchtgeluidwering van een opgehangen zoldering met bovenliggende holle ruimte. Brussel, NBN 1995.

40. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 140-3 Geluidleer. Meting van geluidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 3 : laboratoriummeting van luchtgeluid-wering van bouwdelen. Brussel, NBN, 1995.

41. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 140-4 Geluidsleer. Meting van geluidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 4: Veldmeting van luchtgeluidwering tus-sen ruimten. Brussel, NBN, 1998.

42. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 140-9 Geluidleer. Meting van geluidwering in gebouwen en bouwdelen. Deel 9 : Laboratoriummeting van ruimte tot ruimte van de luchtgeluidwering van een op-gehangen zoldering met bovenliggende holle ruimte. Brussel, NBN, 1995.

43. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 354 Geluidsleer. Meten van de geluidsabsorptie in een nagalmkamer. Brussel, NBN, 2003.

44. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 717-1 Geluidleer. Bepaling van de geluidisolatie in gebouwen en van gebouw-delen. Deel 1 : luchtgeluidisolatie. Brussel, NBN, 1997.

45. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 1182 Proeven op de tegenwer-king tegen vuur van bouwwaren. Niet-brand-baarheidsproef. Brussel, NBN, 2002.

46. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 3382 Geluidsleer. Meten van na-galmtijd van zalen met verwijzing naar andere

geluidsparameters. Brussel, NBN, mei 2000.

47. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 10211-1 Koude-bruggen in gebouwen. Warmtestromen en oppervlaktetem-peraturen. Deel 1 : Algemene berekeningsme-thoden. Brussel, NBN 1996.

48. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 11654 Geluidleer. Geluiddem-pers voor gebruik in gebouwen. Eengetal-aanduiding voor de geluidopslorping. Brussel, NBN, 1997.

49. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 12944-3 Verven en vernissen. Corrosiebescherming van staalconstructies door beschermende verfsystemen. Deel 3 : Basisre-gels voor het ontwerp. Brussel, NBN, 1998.

50. Bureau voor NormalisatieNBN EN ISO 13788 Hygrothermische pres-tatie van bouwcomponenten en -elementen. Binnenoppervlaktetemperatuur om kritische oppervlaktevochtigheid te vermijden en be-rekening van de condensatie in bouwdelen. Berekeningsmethoden. Brussel, NBN, 2001.

51. Bureau voor NormalisatieNBN CEN/TS 13381-1 Beproevingsmethoden voor de bepaling van de bijdrage aan de brand-werendheid van draagconstructie-onderdelen. Deel 1: Horizontale beschermende membranen. Brussel, NBN, 2006.

52. Bureau voor NormalisatieprNBN S 21-100 Reddings- en brandweermate-rieel. Opvatting van algemene installaties voor automatische brandmelding door puntmelder. Brussel, NBN, 2005.

53. Bureau voor NormalisatieprNBN ISO 7976-1 Maatafwijkingen voor ge-bouwen. Meetwijzen voor gebouwen en bouw-waren. Deel 1 : Werkwijze en instrumenten. Brussel, NBN, 1993.

54. British Standards Institution BS 476-7 Fire tests on building materials and structures. Method of test to determine the classification of the surface spread of flame of products. Londen, BSI, 1997.

55. Brüls A., Gustin G., Mievis, Franssen J.-M. en Dotreppe J.-C.Omzetting van de basisnormen naar prestatie-niveaus. Overeenkomst van 6 februari 1998 tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de Université de Liège, ULG, mei 1999.

Page 51: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�0 TV 232 – November 2007

56. Centre Scientifique et Technique du BâtimentDTU 58.1 Travaux de mise en œuvre. Plafonds suspendus. Partie 1-1 : Cahier des clauses techniques. Parijs, CSTB, voorlopige versie van 26 januari 2005.

57. European Committee for StandardizationprEN 15303-1 Design and application of plas-terboard systems on frames - Part 1: General. Brussel, CEN, s.d.

58. European Organisation for Technical ApprovalsETAG 001 Metal Anchors for Use in Concrete. Part 1 : General. Part 2 : Torque-Controlled Expansion Anchors. Part 3 : Undercut Anchors. Part 4 : Deformation-Controlled Expancion Anchors. Part 5 : Bonded Anchors. Part 6 : Anchors for multiple use for non-structural ap-plications. Brussel, EOTA, European Technical Agreement Guidelines, 1997-2004-2007.

59. European Organisation for Technical ApprovalsETAG 003 Lichte scheidingswanden. Brussel, EOTA, European Technical Agreement Guide-lines, december 1998.

60. Europese CommissieRichtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aan-passing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake voor de bouw bestemde produkten. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L 40, 11 februari 1989.

61. Europese CommissieBeschikking 96/603/EG van de Commissie van 4 oktober 1996 tot vaststelling van de lijst van produkten die behoren tot de klassen A ‘geen bijdrage tot de brand’ van Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde produkten (gewijzigd door Beschikking 2000/605/ EG van 26 september 2000). Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L267, 19 oktober 1996.

62. Europese CommissieBeschikking 2000/147/EG van de Commissie van 8 februari 2000 ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad wat de indeling van voor de bouw bestemde producten in klassen van materiaalgedrag bij brand betreft (Beschik-king gewijzigd bij Beschikking 2003/632/EG). Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L 50, 23 februari 2000.

63. Europese CommissieBeschikking 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002

betreffende de energieprestatie van gebouwen. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L 1, 4 januari 2003.

64. Europese CommissieBeschikking 2003/43/EG van de Commissie van 17 januari 2003 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L13, 18 januari 2003.

65. Europese CommissieBeschikking 2003/593/EG van de Commissie van 7 augustus 2003 tot wijziging van Beschik-king 2003/43/EG tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L201, 8 augustus 2003.

66. International Organization for StandardizationISO 1803 Bouwconstructies. Toleranties. Uit-drukking van de maatnauwkeurigheid. Princi-pes en terminologie. Genève, ISO, 1997.

67. International Organization for StandardizationISO 6946 Componenten en elementen van gebouwen. Warmteweerstand en warmtedoor-gangscoëfficiënt. Bepalingsmethode. Genève, ISO, 1996.

68. International Organization for StandardizationISO 7976-1 Maatafwijkingen voor gebouwen. Meetwijzen voor gebouwen en bouwwaren. Deel 1 : Werkwijze en instrumenten. Genève, ISO, 1989.

69. International Organization for StandardizationISO 10211-1 Koudebruggen in gebouwen. Warmtestromen en oppervlaktetemperaturen. Deel 1: Algemene berekeningsmethoden. Ge-nève, ISO, 1995.

70. Martin Y., Vandooren O. en Van de Sande W.Afwerkingsgraad en uitvoeringstoleranties van lichte wanden. Brussel, WTCB-Dossiers, nr. 2, Katern 5, 2006.

71. Federale overheidsdienst Binnenlandse ZakenKoninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststel-ling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen (gewijzigd door het KB van 19 december 1997 en 4 april 2003). Brussel, Belgisch Staatsblad, 26 april 1995.

72. Ministerie van de Vlaamse GemeenschapBesluit van de Vlaamse Regering van 11 maart

Page 52: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

�� TV 232 – November 2007

2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 17 juni 2005.

73. Ministerie van de Vlaamse GemeenschapDecreet van 7 mei 2004 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energiepres-tatiecertificaat. Brussel, Belgisch Staatsblad, 30 juli 2004.

74. Nederlands Normalisatie-InstituutNEN ISO 14644-1 Stof- en kiemarme ruimten en omgevingen. Deel 1 : indeling van luchtrein-heid. Delft, NEN, 1999.

75. Technische werkgroep van producenten van metalen plafonds voor industrieel gebruikKwaliteitsstandaard voor metalen kassette plafonds en metalen langveldplaten. Bensheim (DE), Technischer Arbeitskreis Industrieller Metalldeckenhersteller (TAIM), maart 2002.

76. Vitse P., Vandevelde P., Jacquemyn T. Europese testmethoden en classificatie van de brandreactie van bouwproducten. Deel 1 : overzicht en stand van zaken. Brussel, Weten-schappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-tijdschrift, zomer 2003.

77. Wagneur M.Plamuren voor het schilderen. Ten laste van wie? Brussel, WTCB-Tijdschrift, nr. 3, 1987.

78. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfBinnenbepleisteringen. Deel 1. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 199, maart 1996.

79. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfBinnenbepleisteringen. Deel 2 : Uitvoering. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 201, september 1996.

80. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfHandleiding voor de plaatsing van soepele wandbekledingen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 194, december 1994.

81. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfLeidraad voor de goede uitvoering van schilder-werken (gebouwen en burgerlijke bouwkunde). Deel 1 : woordenlijst van de schilder. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 112, september 1979.

82. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfLeidraad voor de goede uitvoering van schilder-werken (Gebouwen en burgerlijke bouwkunde). Ondergronden, systemen en schilderwerken. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 159, juni 1985 (in herziening).

83. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfLichte binnenwanden. Brussel, WTCB, Tech-nische Voorlichting, nr. 233, 2007.

84. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfMuurbetegelingen. Brussel, WTCB, Techni-sche Voorlichting, nr. 227, maart 2003.

85. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwbedrijfPROBE : Stap-voor-stap-renovatie van kan-toorgebouwen. Voor een beter binnenklimaat met minder energie. Brussel, WTCB, Rapport nr. 6, 2002.

86. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Verhoogde vloeren. Brussel, WTCB, Techni-sche Voorlichting, nr. 230, 2007.

Page 53: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

verantwoordelijke uitgever : Carlo de pauwWTCB, lombardstraat 42

1000 BRussEl

drukkerij : Claes printing nv

Page 54: TVN 232 : Verlaagde plafonds - Confederatie Bou...WTCB EEn uiTgavE van hET WETEnsChappElijk En TEChnisCh CEnTrum voor hET BouWBEdrijf Technische voorlichTing 232November 2007 vERlaagdE

proefstationavenue pierre holoffe 21B-1342 limelette02/655 77 1102/653 07 29

onderzoek & InnovatielaboratoriavormingdocumentatieBibliotheek

l I M E l E T T E

kantorenlozenberg nr. 7B-1932 sint-stevens-Woluwe(zaventem)02/716 42 1102/725 32 12

Technisch advies - Communicatie - kwaliteitToegepaste informatica bouwplanningtechniekenontwikkeling & valorisatie

publicaties02/529 81 0002/529 81 10

z a v E n T E M

maatschappelijke zetellombardstraat 42B-1000 Brussel

e-mail : [email protected] directie

02/502 66 9002/502 81 80

B R u s s E l