universiteit gent faculteit economie en ......hoofdstuk 6: waardebepaling bij fusies en overnames in...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2004 – 2005
FUSIES EN OVERNAMES IN DE VERZEKERINGSSECTOR
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van
de graad van licentiaat in de toegepaste
economische wetenschappen.
Grégory Delens
onder leiding van
Prof. Dr. K. Bernauw
Woord vooraf
Na enkele maanden werk, onderzoek en studie, is deze literatuurstudie het resultaat van een
lang proces. Gedurende dit lang werkproces werd ik gesteund door mijn omgeving zoals mijn
familie, die ik hiervoor wens te bedanken.
Ook mijn promotor, Prof. Dr. K. Bernauw, ben ik uiterst dankbaar. De constructieve
opmerkingen waren een hulp om deze thesis tot een goed einde te brengen.
De personen die bereidwillig hebben meegewerkt aan mijn interviews, zoals Dhr. Verdonckt D.
van KBC Verzekeringen, Mevrouw Vernaillen H. van P&V Verzekeringen, Dhr. Cano A. van
Fortis AG en Dhr. Huveneers C. van de Raad voor de Mededinging wens ik uiteraard ook
uitdrukkelijk te bedanken.
Prof. Dr. J. Rogge en de bibliotheekdienst van Assuralia ben ik eveneens dankbaar voor de vele
informatie en interessante literatuur die ik er heb kunnen vinden over de verzekeringssector.
Diverse personen van het controleorgaan CBFA hebben mij eveneens geholpen om een
duidelijk beeld te verkrijgen over fusies en overnames in de verzekeringssector.
III
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE :
Woord vooraf III
Inhoudsopgave IV
Gebruikte afkortingen VII
Lijst van de tabellen en grafieken VIII
Inleiding 1
Hoofdstuk 1 : De evolutie en de huidige situatie in de verzekeringssector. 3
• Algemeen beeld over de verzekeringssector.
• Concentratiebewegingen binnen de verzekeringssector.
Hoofdstuk 2 : De motieven voor de fusies en overnames binnen de verzekeringssector
en de bijhorende nadelen van ‘het groot zijn’. 20
2.1. De motieven voor de fusies en de overnames : 20
• Motieven afhankelijk van de situatie
• Synergie-effecten en kostenbesparingen
• Voordelen van het groter worden en sterkere weerstand tegen hevige
concurrentie
• Diversificatie
• Groeimogelijkheden
• Voordeel van snelheid bij fusies en overnames
• Verplichtingen wegens zware verliezen en insolvabiliteit
2.2. De negatieve aspecten van grote, complexe groepen. 30
IV
Hoofdstuk 3 : De mogelijkheden om te concentreren en voorbeelden
in de realiteit . 34
• Kiezen tussen fusies, acquisities en samenwerkingsakkoorden
• Moeilijkheden bij het vergelijken van de alternatieven
3.1. Fusies. 36
3.2. Overnames. 40
3.3. Samenwerkingsakkoorden. 44
Hoofdstuk 4 : De gevolgen van fusies en overnames binnen de
verzekeringssector. 47
4.1. Gevolgen op het vlak van efficiëntie. 47
4.2. Gevolgen op het vlak van de werkgelegenheid. 50
Hoofdstuk 5 : Het bankverzekeren, een vorm van fusie, overname en
samenwerking tussen de bank- en de verzekeringssector. 55
5.1. Definitie en kenmerken. 55
5.2. Motieven voor de ontwikkeling van het bankverzekeren. 62
5.3. Ontplooiing van het bancassurance-concept in België. 67
5.4. Gevolgen voor de financiële instellingen en implicaties 74
op vlak van controle.
A) Gevolgen voor de financiële instellingen. 74
B) Implicaties op vlak van controle. 75
5.5. Besluit. 78
Hoofdstuk 6: Waardebepaling bij fusies en overnames in de verzekeringssector. 81
V
Hoofdstuk 7 : Toezicht en Controle op de Verzekeringssector. 87
7.1. De Verzekeringscontrolewet van 9 juli 1975. 88
Organisatie van de controle:
A) De CBFA 89
B) De erkende Commissarissen 91
C) Commissie voor Verzekeringen 92
7.2. De hervorming van het financieel toezicht in België. 93
7.3. Controle bij fusies en overnames. 95
7.4. De mededingingswetgeving. 102
Hoofdstuk 8 : Algemeen Besluit. 112
Bibliografie X
Bijlagen
VI
Gebruikte afkortingen
• ACME : Vereniging van de Europese Coöperatieve en Onderlinge Verzekeraars
• Assuralia : Beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen
• BCCI : Bank for Credit and Commerce International
• B.S. : Belgisch Staatsblad
• BVVO : Belgische Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen
• CBF : Commissie voor het Bank- en Financiewezen
• CBFA : Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen
• CDV : Controledienst voor de Verzekeringen
• IAIS : International Association of Insurance Supervisors
• FICMA : Internationaal Verbond van Coöperatieve en Onderlinge
Verzekeringsmaatschappijen
• FVF : Federatie voor Verzekerings- en Financiële tussenpersonen
• HR : Human Resources
• IBR : Instituut der Bedrijfsrevisoren
• NBB : Nationale Bank van België
• SBB : Secretariaat Belgische Boerenbond
• VDV : Vrije Dienstverlening
• VKW : Verbond van Kristelijke Werkgevers
• VMVM : Vereniging van Middelgrote Verzekeringsmaatschappijen
VII
Lijst van de tabellen en grafieken
Hoofdstuk 1
Grafiek 1.1 : Evolutie Saldo van de verschillende activiteiten. 4
Grafiek 1.2 : Evolutie globaal resultaat verzekeringssector. 6
Grafiek 1.3 : Wereldwijde overnamemarkt 1997 – 2004. 9
Grafiek 1.4 : Geografische spreiding van de in België gevestigde
verzekeringsmaatschappijen. 10
Grafiek 1.5 : Aantal ondernemingen naar maatschappelijke zetel. 16
Grafiek 1.6 : Aantal ondernemingen volgens specialisering. 16
Grafiek 1.7 : Evolutie premieontvangsten. 19
Tabel 1.1 : Onderscheid technisch en financieel resultaat. 5
Tabel 1.2 : Winst / Verlies verdeling verzekeringsmaatschappijen. 7
Tabel 1.3 : De twintig grootste verzekeringsondernemingen in 2002 op het geheel
van de activiteiten. 11
Tabel 1.4 : Marktaandeel van de 15 grootste groepen in 2003. 12
Tabel 1.5 : Totaal incasso, premies Leven en premies Niet-Leven. 17
Tabel 1.6 : Algemene evolutie van de incasso’s. 18
Hoofdstuk 2
Tabel 2.1 : The impact of selected variables on the probability of each event. 25
Hoofdstuk 4
Grafiek 4.1 : Samenstelling van de werknemers in de verzekeringssector. 52
Tabel 4.1 : Aantal ondernemingen volgens omvang, aantal en % van
het totale personeelsbestand. 51
VIII
Hoofdstuk 5
Grafiek 5.1 : Marktaandeel van de distributiekanalen in de niet-Levensverzekering. 58
Grafiek 5.2 : Marktaandeel van de distributiekanalen in de Levensverzekering. 59
Grafiek 5.3 : De rendabiliteit van financiële instellingen. 71
Grafiek 5.4 : De rol van de bank als verdeler van Levensverzekeringsproducten
in Europa. 73
Tabel 5.1 : Vergelijking van bank- en verzekeringsactiviteiten. 56
Tabel 5.2 : Voor- en nadelen van de verschillende formules voor toetreding tot 60
het bankverzekeren.
Tabel 5.3 : Verzekeringsdistributiekanalen in 1999. 61
Hoofdstuk 6
Grafiek 6.1 : The common solvency structure and standards within the framework for
insurance supervision. 83
IX
Inleiding
In deze scriptie wordt getracht een algemeen beeld te scheppen over de fusies en de overnames
in de verzekeringssector en worden bepaalde aspecten hieromtrent verduidelijkt. De Belgische
verzekeringssector is de laatste jaren sterk geëvolueerd. Een van de oorzaken hiervan zijn de
vele fusies en overnames die de verzekeringssector gekend heeft en die ervoor gezorgd hebben
dat er grote groepen zijn ontstaan en dat diverse verzekeraars hun krachten zijn gaan samen-
bundelen. Het feit dat deze fusies en overnames een grote impact hebben gehad op de
verzekeringssector en dat mijn interesse voor deze sector eveneens groot is waren mijn
belangrijkste motieven om dit onderwerp te kiezen voor deze scriptie.
Het eerste hoofdstuk bespreekt de algemene evolutie die de verzekeringssector de laatste jaren
heeft gekend en verklaart de huidige situatie in de sector. De laatste grootste fusiegolven die de
financiële dienstensector heeft gekend worden er eveneens kort besproken. Door verschillende
factoren is een algemene concentratie echter merkbaar in de verzekeringssector. Er wordt
eveneens gekeken naar de ideale strategie die een verzekeraar best volgt om te groeien.
Uiteraard wordt de aandacht hier wel vooral op de externe groei gelegd die bestaat uit
overnames.
Het tweede hoofdstuk behandelt de diverse motieven voor de fusies en de overnames in de
verzekeringssector. Zoals verder zal aangetoond worden, zijn er verschillende redenen die een
verzekeraar ertoe kunnen aanzetten om tot een fusie of een overname over te gaan. Het behalen
van synergie-effecten, het willen groeien of het willen diversifiëren in een andere activiteit zijn
hierbij slechts enkele van de mogelijkheden. Na de bespreking van elk motief wordt in de
meeste gevallen eveneens een praktijkvoorbeeld gegeven. Een tweede deel in dit hoofdstuk
bespreekt de nadelen van de grote en complexe structuren waarmee sommige verzekeraars nu te
kampen hebben. Door deze nadelen en gevaren kiezen sommige verzekeraars ervoor om klein
te blijven en als nichespeler te concurreren.
De mogelijkheden om te concentreren worden in het derde hoofdstuk overlopen. Afzonderlijk
worden hier de fusies, de overnames en de samenwerkingsakkoorden behandeld. Er wordt
geprobeerd om te verduidelijken waarvoor een verzekeringsmaatschappij best kiest in diverse
1
situaties. Ook hier worden telkens praktische voorbeelden gegeven om een duidelijker beeld te
scheppen.
Het vierde hoofdstuk beschrijft in een eerste deel de gevolgen van fusies en overnames op het
vlak van efficiëntie. Men gaat dus na welke de effecten zijn van een fusie of een acquisitie op
de gefuseerde ondernemingen of op de verschillende partijen bij een overname. Het tweede deel
in dit hoofdstuk handelt over de gevolgen op het vlak van werkgelegenheid. Hebben de vele
fusies en overnames in de sector zware consequenties gehad op de werkgelegenheid? Het
belang van het ‘human resources’-aspect wordt hier eveneens besproken.
Hoofdstuk vijf bespreekt een speciale vorm van samenwerking die de verzekeringssector
gedurende de laatste jaren heeft gekenmerkt. Dit hoofdstuk bespreekt namelijk het bank-
verzekeren. Verschillende financiële dienstengroepen hebben getracht om de complementariteit
tussen bancaire activiteiten en verzekeringsactiviteiten na te streven om zo synergievoordelen
teweeg te brengen tussen de commerciële netten en om de producten die aan klanten worden
aangeboden te diversifiëren. De motieven voor de ontwikkeling van het bankverzekeren, de
praktische ontplooiing van het bancassurance-fenomeen in België, de gevolgen voor de
financiële instellingen en de implicaties op vlak van controle komen in dit hoofdstuk ook aan
bod.
De diverse mogelijkheden voor de waardebepaling bij fusies en overnames in de
verzekeringssector zijn het onderwerp van het zesde hoofdstuk. Methodes zoals de ‘embedded
value’ benadering worden hier uiteraard behandeld.
Het voorlaatste hoofdstuk, hoofdstuk zeven, bespreekt het toezicht en de controle binnen de
verzekeringssector. Het is om verschillende redenen heel belangrijk om toezicht te houden over
de verzekeringssector, vooral dan ook bij fusies en overnames. De verzekeringscontrolewet van
9 juli 1975, de organisatie van de controle, de hervorming van het financieel toezicht in België,
de specifieke controle bij fusies en overnames en tenslotte de mededingingswetgeving worden
in dit hoofdstuk allemaal besproken.
Hoofdstuk acht sluit dan ten slotte af met een algemeen besluit en een paar opmerkingen over
fusies en overnames in de verzekeringssector.
2
Hoofdstuk 1 : De evolutie en de huidige situatie in de verzekeringssector
Om een algemeen beeld te krijgen over de verzekeringssector kan het nuttig zijn om een paar
jaren terug te blikken in de geschiedenis. Zo wordt het mogelijk om de evolutie van de sector te
onderzoeken en wordt de huidige toestand van de sector waarschijnlijk ook duidelijker.
De toenemende vrijmaking van de financiële sector heeft verzekeringsmaatschappijen
mogelijkheden geboden om uit te breiden. Sinds 1986 waren er in de verzekeringssector ook
veel fusies en overnames. (Verbist J.F., 1995).
“De Belgische verzekeringssector was in de periode 1985-1995 een ‘duiventil’! Sinds 1985
hebben zowat 150 verzekeringsmaatschappijen in België om verschillende redenen hun
erkenning teruggegeven”(Allaert G., 2001). “Hoewel het totaal aantal erkende Belgische
verzekeringsmaatschappijen al die jaren nauwelijks wijzigde, deed zich onderhuids een enorm
voorloop voor ten gevolge van fusies, overnames, groepsvorming en de intocht van
buitenlandse maatschappijen, die werden gelokt door de Europese interne markt. Vanaf 1995
zien we duidelijk dat er een schaalvergroting aan de gang is in de verzekeringssector, specifiek
in het perspectief van de Europese verzekeringsmarkt (zie hierbij ondermeer het voorbeeld van
de vorming van transnationale Europese verzekeringsgroepen). Het is ook belangrijk op te
merken dat een groot deel van de Belgische verzekeringsmarkt eveneens in handen is of was
van buitenlandse ondernemingen, zoals de Franse groepen AGF en AXA, en de Zwitserse
groepen Winterthur en Zurich” (Allaert G., 2001).
De jongste tien jaar zijn er heel wat veranderingen gebeurd in de verzekeringssector. De
belangrijkste factoren voor die veranderingen waren onder andere de overname- en fusiegolf in
de sector, de lancering van nieuwe producten, het optreden van de banken in de verzekerings-
sector, een internationalisering van de competitie, enz.
In 1998 startte een nieuwe fusiegolf in de verzekeringssector, die zich ook heeft voortgezet in
1999. 1998 werd ook beschreven als het jaar van de grote bankversmeltingen. Door die vele
fusies en overnames deden de grotere, stabielere Belgische bedrijven het algemeen goed in
1999.
De belangrijkste fusies en overnames in de verzekeringssector werden toen verwezenlijkt door
AGF Belgium, de groep AXA Royale Belge, de groep AG, Hermes Verzekeringsgroep en
Naviga Antwerpse Verzekeringsmaatschappij. (Delmartino D., 1999).
3
Het jaar 2000 kan voor de verzekeringssector algemeen beschouwd worden als een overgangs-
jaar, aangezien enkele indicatoren ongunstig bleken te evolueren. De resultaten van
verschillende activiteiten toonden in het jaar 2000 een dalende tendens, waardoor de
saneringsplannen die de Controledienst sinds de jaren ‘90 wou doorvoeren dreigden te
vervagen. Het totale resultaat van de sector in 2000 bevestigt de daling van de winst die aan het
einde van het vorige jaar reeds werd ingezet.
Het totale resultaat van een verzekeringsmaatschappij omvat zowel het technisch resultaat als
het financieel resultaat. Het technisch resultaat wordt door het verschil tussen de premie-
inkomsten en de schade-uitgaven gevormd. Het financieel resultaat bestaat uit de opbrengsten
die worden gehaald uit de diverse beleggingen (opbrengsten op reserves, meerwaarden op
beleggingen, enz.). In betere tijden konden de verzekeraars een slecht technisch resultaat min of
meer goedmaken aan de hand van hun financieel resultaat. Doordat het financieel resultaat in
economisch moeilijke tijden eveneens niet goed is, hebben de verzekeraars te kampen met een
negatief technisch-financieel saldo.
Onderstaande grafiek geeft de evolutie weer van zowel het saldo van de verzekeringsactiviteit
als het saldo ‘buiten’ de verzekeringsactiviteiten (in percentage van de verdiende premies).
Grafiek 1.1 : Evolutie Saldo van de verschillende activiteiten.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2002 – 2003, p. 28).
4
Deze tabel is een analyse van de saldi voor het geheel van de activiteiten van 1999 tot en met
het jaar 2002. Hier is het onderscheid tussen het technisch resultaat en het financieel resultaat
ook telkens zichtbaar.
Tabel 1.1 : Onderscheid technisch en financieel resultaat.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2002 – 2003, p. 28).
In 1998 bereikte het algemeen resultaat van de sector nog een hoogtepunt, met een globaal
resultaat van 2.908.336.000 euro. Zoals ook uit de volgende grafiek blijkt, begon dit globaal
resultaat vanaf 1999 sterk te dalen. In die periode bleek de concentratiebeweging in de
verzekeringssector zich op een traag maar zeker tempo verder te zetten. (Controledienst voor de
Verzekeringen, Jaarverslag 2000 – 2001, blz. 23 – 24).
5
Grafiek 1.2 : Evolutie globaal resultaat verzekeringssector.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2000 – 2001)
(resultaten in duizend euro)
2002 was algemeen een rampjaar voor de verzekeringssector. Voor het eerst noteerde de sector
in zijn geheel een verlies. De verzekeraars werden geconfronteerd met deze aanzienlijke
verliezen op hun beleggingsportefeuilles, te wijten aan de daling van de aandelenkoersen. In
2002 verbeterde nochtans het saldo van de verzekeringsactiviteit, maar door de slechte
beleggingsresultaten en de gestegen herverzekeringskosten werd deze verbetering tenietgedaan.
(Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2002-2003). De vrees voor verspreiding
naar andere sectoren, maar vooral ook de vrees voor ongekende risico’s in de portefeuilles,
heeft geleid tot een duidelijke oproep voor een versterking van het toezicht op de sector. Zoals
blijkt uit onderstaande tabel, die het aantal ondernemingen met winst en verlies en het geheel
van de activiteiten weergeeft, boekte de sector in 2002 echter een verlies van meer dan 820
miljoen euro. Uit de tabel blijkt ook dat meer dan de helft van de ondernemingen in 2002 te
kampen had met verlies.
6
MET WINST MET VERLIES TOTAAL AANTAL PCT. RESULTAAT AANTAL PCT. RESULTAAT AANTAL RESULTAAT1994 129 74,57% 635.277 44 25,43% -36.366 173 598.911 1995 133 81,11% 738.053 31 18,90% -39.266 164 698.787 1996 136 81,43% 988.079 31 18,57% -55.826 167 932.253 1997 136 80,95% 1.654.045 32 19,05% -44.100 168 1.609.945 1998 126 81,82% 2.998.743 28 18,18% -90.407 154 2.908.336 1999 115 80,42% 2.139.958 28 19,58% -108.421 143 2.031.537 2000 107 76,43% 1.835.970 33 23,57% -108.000 140 1.727.970 2001 90 65,69% 1.512.487 47 34,31% -475.288 137 1.037.199 2002 60 46,51% 622.300 69 53,49% -1.443.257 129 -820.957 Tabel 1.2 : Winst / Verlies verdeling verzekeringsmaatschappijen.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2000 –2001, blz. 35 en Jaarverslag
2002 – 2003). (resultaten in duizend euro)
De sterke prestatie van de globale aandelenmarkt gedurende het jaar 2003 heeft, sneller dan
verwacht, bedrijven terug verleid om grote deals te sluiten. Dit is vooral verrassend gezien de
zware slag die het ondernemerssentiment diende te incasseren in de periode 2000 – 2002.
Hoewel de Europese verzekeringsbedrijven een zeker koersherstel konden laten zien in 2003,
bleef hun ‘performance’ toch iets achter op het marktgemiddelde.
Algemeen kon men in 2003 met een winst van 727 miljoen euro spreken van een gezonde
evolutie. Er werd echter een punt gezet achter de negatieve, dalende trend in het totaal resultaat.
Michel Baecker, gedelegeerd bestuurder van Assuralia, merkte toch op dat er sprake was van
fragiel herstel. Dit herstel was in 2003 vooral te danken aan de stijging van de premie-
inkomsten. In 2003 bleken er toch nog meer dan 10 maatschappijen in het rood te staan.
(Verzekeren is weer rendabel, De Standaard, 28/09/2004).
In het jaar 2003 zijn vele aspecten wel sterk verbeterd in de verzekeringssector, waardoor het
mogelijk werd om van een positieve evolutie te spreken. De negatieve factoren, zoals de hoge
schadelast en de verminderde financiële capaciteit, die het in de vorige jaren soms echt moeilijk
maakten, verdwenen geleidelijk. De genomen maatregelen om o.a. de geloofwaardigheid van
de verzekeringsbranche te verhogen blijken eveneens hun vruchten te werpen. (Assurinfo nr.
31, 30 september 2004). De Gryse B. (2004) beschreef 2003 eveneens als een jaar waarin het
nettoresultaat van de verzekeringssector in ons land lichtjes verbeterde dankzij een lichte
stijging van de financiële inkomsten en een stabilisering van de ten laste genomen risico’s.
7
Daniel G. Schanté, algemeen directeur van het Europees comité voor verzekeringen, maakte in
2004 bekend dat de Europese verzekeringssector ondanks een zwakke economische situatie
toch gegroeid was in 2003. Er was toen ongeveer sprake van een groei van 0,9% tegenover
2002. (Verzekeringssector groeit ondanks zwak economisch klimaat, De Standaard,
22/06/2004). De Standaard schreef begin 2004 dat Michel Baecker, gedelegeerd bestuurder van
Assuralia, het jaar 2003 zelfs omschreef als een ‘grand cru’ jaar voor de verzekeringssector. Na
drie turbulente jaren zijn heel wat problemen met succes aangepakt. (‘Grand cru jaar voor
verzekeringssector’, De Standaard, 20/02/2004).
Uiteraard hebben niet alle verzekeraars de harde tijden kunnen doorstaan en sommige
maatschappijen hebben dan ook de boeken moeten neerleggen. Een aantal verzekerings-
bedrijven heeft het vandaag ook nog moeilijk om het hoofd boven water te houden. Voor
sommige bedrijven is het bijvoorbeeld nog steeds moeilijk om de rendabiliteit op te krikken.
(Assurinfo nr. 31, 30 september 2004).
Door verschillende factoren is een algemene concentratie merkbaar in de verzekeringssector.
Concentratie betekent het samensmelten, groeperen of verenigen van verschillende individuen
tot een groter geheel. Deze concentratie kan zich bijvoorbeeld afspelen tussen verzekerings-
maatschappijen onderling, of ook tussen een verzekeringsmaatschappij en een andere financiële
instelling zoals een bank.
Het jaar 2000 was algemeen een hoogtepunt op vlak van aantal fusies en overnames. Na 2000
begon deze concentratiebeweging fel te verzwakken. Toch is in 2004 voor het eerst sinds eind
2000 sprake van een herstel van de wereldwijde markt voor fusies en overnames. Hierbij valt
wel op te merken dat verschillende sectoren in Europa nog achterop hinken.
Het consultancykantoor PricewaterhouseCoopers stelde de diagnose vast dat er een heuse
heropleving op komst is in de overnamemarkt. “De enquête bij Belgische bedrijven vond plaats
in de zomer van 2003, bij een representatief staal van de ondernemingen die de voorbije drie
jaar in België actief waren op overnamevlak. Liefst 71% van de ondervraagde bedrijven zeggen
op dat ogenblik overnameprojecten op de studietafel te hebben liggen. Zelfs 85% meent dat de
economische heropleving voor de deur staat, en ziet een herneming van overnames en fusies als
de motor van externe groei” (Bedrijfsacquisities weer in de lift, Trends, 15/01/2004).
8
Men moet wel voorzichtig blijven met conclusies over ‘de overnamemarkt’. Wertheim J. (1993)
toonde ook aan dat de bedrijfsovernamemarkt een imperfecte markt is met weinig inzicht in
omvang, redenen, oorzaken en gevolgen van overnames. Het is daarom ook gevaarlijk om
diepgaande gevolgen te trekken uit deze analyses.
Onderstaande grafiek, opgemaakt door KPMG, toont de herstelbeweging van de wereldwijde
markt van fusies en overnames aan.
Grafiek 1.3 : Wereldwijde overnamemarkt 1997 – 2004.
(Bron: Overnamemarkt trekt opnieuw aan., De Standaard, 15/12/2004, blz.47)
( Cijfers opgesteld door KPMG)
“In het eerste kwartaal van 2004 lag de waarde van de wereldwijde fusies en overnames bijna
80 procent hoger dan in dezelfde periode vorig jaar. Het was daarmee het sterkste kwartaal
sinds het laatste trimester van 2000, zo blijkt uit cijfers van het onderzoeksbureau Dealogic.
Van januari tot en met maart 2004 vonden er voor 567,7 miljard dollar fusies en overnames
plaats. In het eerste trimester van 2003 was dat slechts 317,1 miljard dollar” (Fusie- en
overnamemarkt herleeft, De Standaard, 27/03/2004).
Uit een onderzoek uitgevoerd door het consultantkantoor PricewaterhouseCoopers bleek dat de
Belgische bedrijven begeerd zijn bij de Europese private investeringsbedrijven. Uit dit
onderzoek bleek dat de helft van de ondervraagden België als interessantste regio kozen in
Europa om te investeren. (Belgische bedrijven zijn begeerd overnamedoelwit, De Standaard,
9
02/12/2004.) Dit verklaart dan ook waarom sommige holdinggroepen actief zijn op de
overnamemarkt in ons land, onder meer ook in de verzekeringssector.
De dag van vandaag kunnen we vaststellen dat de meeste verzekeringsondernemingen in België
deel uitmaken van een groep. Ook op Europees vlak vindt men deze trend. In 1995 behoorden
de ongeveer vijfduizend erkende verzekeringsmaatschappijen in Europa tot ongeveer
tweeduizend groepen. (De Verzekeringswereld, 20/02/1995). Deze cijfers tonen uiteraard de
algemene tendens van concentratie binnen de sector aan. Het is duidelijk dat sinds 1985 een
aantal Europese maatschappijen een strategie van aankopen is gaan voeren in de hoop op die
manier sterker te staan op de Europese markt. Uiteraard zijn er ook buitenlandse groepen die op
de Belgische markt aanwezig zijn. Wanneer men de geografische spreiding van de in België
gevestigde ondernemingen bekijkt (zie onderstaande grafiek), ziet men dat er een sterke
internationalisering aanwezig is op de Belgische verzekeringsmarkt.
Grafiek 1.4 : Geografische spreiding van de in België gevestigde verzekeringsmaatschappijen.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen; CDV – Jaarverslag 2002 – 2003)
10
Onderstaande tabel geeft de twintig grootste verzekeringsondernemingen weer in 2002 op het
geheel van de activiteiten. (in duizend euro)
Tabel 1.3 : De twintig grootste verzekeringsondernemingen in 2002 op het geheel van de
activiteiten.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen; CDV – Jaarverslag 2002 – 2003)
Deze rangschikking bleef niet constant, maar evolueerde echter doorheen de voorbije jaren.
Men kan hier tegenover bijvoorbeeld de tabel geven met de 15 grootste groepen in 2003,
vrijgegeven door Assuralia. (Bron: Assurinfo, Nr. 31, weekblad van 30/09/2004)
11
Tabel 1.4 : Marktaandeel van de 15 grootste groepen in 2003.
Uit de tabel blijkt o.a. de sterke positie van de Fortis-groep, zowel op het vlak van de Niet-
Leven-Verzekeringen, als de Leven-Verzekeringen.
Wanneer men de grootste groepen bekijkt valt op dat ze allemaal zijn opgesteld op een manier
waarmee ze zoveel mogelijk voordeel halen uit het bankverzekeringsconcept. Ook valt op te
merken dat de grootste Belgische banken eveneens aan de top staan in de verzekeringssector.
In een volgend hoodstuk wordt verder ingegaan op het fenomeen van het bankverzekeren, hoe
de banken en verzekeraars zijn gaan samensmelten, en welke de gevolgen hiervan zijn.
Vermits er door fusies en overnames steeds maar minder spelers komen op de markt, zou men
de vraag kunnen stellen of de vrije concurrentie hierdoor niet wordt aangetast? Evolueert de
markt niet naar een situatie met slechts een paar oligopolies? Worden de regels met betrekking
tot de mededinging hierbij dan niet geschonden? Op markten die al enigszins een
oligopolistisch karakter hebben kunnen de gevolgen van concentraties aanzienlijk zijn. Deze
vraag zal in een later deel, ‘Toezicht en Controle op de verzekeringssector’, worden behandeld.
Onafgezien van de tendens naar concentratie kan tot op heden toch geen enkele Europese
verzekeringsgroep prat gaan op een dominerende positie op de Europese markt als één geheel.
Wel hebben steeds meer groepen, zoals bijvoorbeeld de maatschappij Axa, een Europese
dimensie weten te bereiken. Solving International onderzocht in 2001 in welke mate de grootste
verzekeraars in Europa als echte ‘Europese verzekeraars’ kunnen beschouwd worden. (Henry
N., 2001). Uit het onderzoek in 2001 bleek duidelijk dat geen enkele van de toenmalige grote
verzekeringsmaatschappijen (Generali, Winterthur, Swiss Life, Allianz, Axa, Aegon, CGNU,
12
RSA en Ergo) in heel Europa sterk vertegenwoordigd was. Axa was toen bijvoorbeeld zwak in
de Zuid-Europese landen. (Henry N., 2001). Solving International onderzocht hierbij eveneens
welke de gevolgen zouden zijn van fusies tussen deze mastodonten. In de hypothese dat
bijvoorbeeld Axa en Generali zouden fuseren, zou dit voor Axa mogelijkheden bieden om
sterker te staan op de Duitse en de Italiaanse markt. Generali zou langs haar kant meteen een
groot belang verkrijgen in het Benelux-gebied en in het Verenigd Koninkrijk. Dit zijn uiteraard
slechts stellingen in de hypothese dat deze twee grote groepen zouden fuseren. (Henry N.,
2001). De mate waarin dit mogelijk of realistisch zou zijn is een andere zaak. De vraag is dan of
een dergelijke groep nog beheerbaar is. Volgens Cyrille Chartier-Kastler, vice-president van
Solving International (in 2001) zullen alle verzekeraars in de toekomst, behalve dan misschien
de nicheverzekeraars, hun grenzen moeten overschrijden om te kunnen overleven. (Henry N.,
2001).
Haaks op het ontstaan van grote groepen kan een andere trend worden waargenomen, met name
het opstarten van nieuwe verzekeringsmaatschappijen. Het ging hierbij wel meestal om
nichespelers op de markt, waarschijnlijk doordat enkel nichespelers nog kunnen concurreren
tegen grote verzekeringsondernemingen. Op 1 januari 2001 kwam de fusie tussen het
Secretariaat Belgische Boerenbond (SBB) en het Verbond van Kristelijke Werkgevers (VKW)
tot stand, waaruit de groep Acerta ontstond. De fusie behelste de sociale secretariaten,
verzekeringsfondsen en kinderbijslagfondsen van beide organisaties. Acerta is een voorbeeld
van een groep die er voor gekozen heeft om als nichespeler te concurreren inzake aanvullende
verzekeringen.
Met een beperkt aantal aangeboden producten verklaarde Acerta in 2002 dat ze wenste te
focussen op de markt van KMO’s en zelfstandigen. De groep besliste om zich te specifiëren in
een bepaalde marktniche, omdat ze ervan uitging dat ze in het segment van de KMO’s en de
zelfstandigen een competitief voordeel had, namelijk de knowhow inzake wettelijke
verplichtingen en aanvullende verzekeringen. (Verbeeck D., De Verzekeringswereld, 2002,(B)).
Het is uiteraard enkel mogelijk om tegen grote financiële groepen te concurreren indien men in
een bepaalde marktniche over een specifiek competitief voordeel beschikt.
Welke strategie men juist moet volgen om te groeien is voor vele maatschappijen een
ingewikkeld onderwerp. Het kan interessant zijn om ook de situatie in ons buurland Frankrijk te
bekijken. Ook hier vinden we de drie grote pistes: externe groei, interne groei, een partnership,
13
of uiteraard een combinatie hiervan. Met interne groei wordt het groeien op eigen kracht
bedoeld. De externe groei bestaat uit acquisities. Tussen deze twee uitersten situeren zich de
samenwerkingen of allianties.
Acht jaar geleden gaf AXA het startschot van een belangrijke en brede concentratiebeweging in
de Franse verzekeringssector. Wanneer men in het jaar 2000, na enkele jaren met sterke
concentratiebewegingen, de verschillende verzekeringsmaatschappijen onderzocht, bleken de
meeste verzekeraars er zich goed doorheen te hebben geslaan. Dit bleek dan vooral het geval te
zijn vanuit het standpunt van de aandeelhouders. In de meeste gevallen konden zowel de kopers
als de overgekochte maatschappijen zich feliciteren met de gerealiseerde operaties. (PIE J.P.,
L’Argus 08/12/2000). Aan de kant van de kopers, de overnemers, biedt de sterkere marktpositie
een belangrijk voordeel. Dankzij hun grotere activiteit worden schaalvoordelen gecreëerd. Deze
laatste verhogen in principe dan ook de rendabiliteit van de onderneming. (PIE J.P., L’Argus
08/12/2000).
Op het vlak van externe groei is de maatschappij Axa de kampioen in de Franse verzekerings-
sector. Ondernemingen zoals Compagnie du Midi (1988), Equitable (1992), l’UAP (1996),
Nippon Dentai (1999) en uiteraard Royale Belge werden allemaal door Axa opgekocht.
Wanneer we later deze acquisities bekijken, valt op dat Axa de meeste van haar overnames
tegen interessante prijzen heeft kunnen uitvoeren. Doordat er op de lokale Franse markt maar
weinig opportuniteiten waren, heeft Axa er voor gekozen om na de overnames in Frankrijk de
externe groei strategie ook naar het buitenland te richten. Verschillende ondernemingen hebben
na het succes van Axa geprobeerd dezelfde weg te volgen. (De Verzekeringswereld,
05/03/2002, blz. 43-44). Het feit dat de verzekeringsmaatschappijen zich na bepaalde tijd voor
fusies en overnames ook gaan richten op de buitenlandse markt is een gekend fenomeen in
verschillende landen. Door de internationalisering van de sector zijn ook Belgische
verzekeraars potentiële fusie- en overnamepartners gaan zoeken in het buitenland.
Omdat externe groei niet altijd mogelijk is en omdat die ook niet steeds de juiste strategie is,
kiezen sommige ondernemingen voor een organische en interne groei. Dit kan door de juiste
beslissingen te nemen ten aanzien van wat de onderneming kan. Een Franse onderneming die
zich door interne groei sterk heeft kunnen onderscheiden is de bank van Crédit Agricole. De
Crédit Agricole heeft door Predica (een levensverzekeringsmaatschappij) op te richten in 1986
sterk kunnen groeien, waardoor ze het beter doet dan haar concurrenten op het vlak van de
groei van de omzet. ( De Verzekeringswereld, 05/03/2002).
14
Een antwoord vinden op de vraag welke strategie een verzekeraar het best volgt om te groeien
blijkt een heel complex vraagstuk te zijn. Zowel interne groei, externe groei als allianties bieden
elk verschillende voor- en nadelen. Externe groei, aan de hand van overnames, biedt uiteraard
mogelijkheden om heel snel een bepaald marktaandeel te verwerven of om direct toegang te
bekomen tot een bepaalde markt. Doordat vele fusies en overnames in de sector er niet in
geslaagd zijn om de verwachte voordelen en synergie-effecten te realiseren is het eveneens
duidelijk dat fusies en overnames moeilijke en complexe operaties blijven.
Uit verschillende bronnen blijkt dat het aantal gevestigde verzekeringsondernemingen die actief
zijn in België doorheen de jaren daalt. De oorzaken hiervan zijn uiteraard de concentratie-
bewegingen in de verzekeringssector en waarschijnlijk ook de ondernemingen die de boeken
hebben moeten neerleggen door de moeilijke economische omgeving. Het aantal
ondernemingen in vrije dienstverlening, afgekort VDV, blijft daarentegen stijgen.
(Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2002 – 2003). De term VDV verwijst naar
buitenlandse verzekeraars die hun eigen verzekeringsformules bij ons op de markt brengen.
Art. 68 van de Wet van 9 juli 1975 bepaalt heel wat voorwaarden waaraan een
verzekeringsonderneming moet voldoen om activiteiten in vrije dienstverrichting te mogen
uitoefenen.
15
Grafiek 1.5 : Aantal ondernemingen naar maatschappelijke zetel.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen; CDV – Jaarverslag 2002 – 2003)
Wanneer men de verzekeringsondernemingen verder opsplitst volgens specialisering,
valt op dat vooral het aantal ‘Niet – Leven’ verzekeraars elk jaar vermindert.
Grafiek 1.6 : Aantal ondernemingen volgens specialisering.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen; CDV – Jaarverslag 2002 – 2003)
16
Wanneer men het cumulatief marktaandeel van de grootste verzekeringsgroepen bekijkt in ons
land valt de sterke concentratie op. “De Belgische markt blijft gekenmerkt door een sterke
concentratie, voornamelijk in de groep van activiteiten leven, waar de eerste tien verzekerings-
groepen bijna negen tiende van het totale incasso van de markt realiseren” (Jaarverslag 2002 –
2003 van de Controledienst voor de Verzekeringen, blz. 21).
Tabel 1.5 : Totaal incasso, premies Leven en premies Niet-Leven.
(Bron: Controledienst voor de Verzekeringen; CDV – Jaarverslag 2002 – 2003)
17
Volgende grafiek geeft een algemeen beeld van de algemene evolutie weer van de incasso’s.
Het is een vergelijking van het jaar 2002 met 2003, opgesplitst in het deel Niet-Leven, en het
deel Leven.
Tabel 1.6 : Algemene evolutie van de incasso’s.
(Bron: Assurinfo, Nr. 31, weekblad van 30/09/2004)
18
Grafiek 1.7 : Evolutie premieontvangsten.
(Bron : Assuralia - De Standaard 24/02/2005: ‘Verzekeraars kruipen langzaam uit het dal’)
Bovenstaande grafiek toont de stijging van de premie-inkomsten in de verzekeringssector. In
2005 kan men gerust zeggen dat de financiële crisis afgelopen is. Sinds midden 2003 is de
rendabiliteit van de verzekeringsactiviteiten er ook sterk op vooruit gegaan. “Toch waarschuwt
gedelegeerd bestuurder Michel Baecker van de beroepsvereniging Assuralia voor een
onbezonnen strijd om marktaandeel, vooral in de sector van de levensverzekeringen” (De
Standaard, 24/02/2005). Doordat de gewaarborgde rendementen op levensverzekeringen
vandaag veel te hoog zijn in vergelijking met de langetermijnrente in ons land is de rendabiliteit
van deze verzekeringen zorgwekkend. Assuralia pleit al lang voor een wijziging van dit
systeem, zodat de competitie in de sector zou verbeteren. (De Standaard, 24/02/2005).
Uit het jaarverslag voor 2004 van Assuralia blijkt eveneens dat de crisis in de verzekerings-
sector een einde heeft bereikt. “Het premie-incasso van de Belgische verzekeraars steeg in 2004
met 10,5 % vergeleken met 2003. Uit de cijfers blijkt voorts dat Leven de belangrijkste
groeimotor blijft, onder andere door het opnieuw aanzwellen van de interesse van de consument
voor tak-23 producten” (Verbeeck D., De Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2005).
Volgens Assuralia bleef het rendabiliteitspeil in de verzekeringssector in 2004 op gelijke hoogte
met de situatie in 2003. Op vlak van solvabiliteit was in 2004 een verbetering merkbaar dankzij
de toename van het eigen vermogen. Alhoewel de solvabiliteitsratio algemeen verbeterde moet
men ook vermelden dat de individuele situaties sterk verschillen. (Verbeeck D., De
Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2005).
19
Hoofdstuk 2 : De motieven voor de fusies en overnames binnen de verzekeringssector
en de bijhorende nadelen van ‘het groot zijn’.
2.1. De motieven voor de fusies en de overnames
We hebben in het vorig deel kunnen vaststellen dat verzekeren heden ten dage een zaak voor
grote groepen is geworden, alhoewel er nog een paar kleinere nichespelers bestaan op de markt.
Via concentraties en herstructureringen willen financiële groepen de optimale grootte bereiken
om zich beter op de markten te kunnen positioneren. Vermits we reeds vaststelden dat er een
onmiskenbare tendens is naar concentratie en dat op enkele uitzonderingen na, alle grootste
verzekeringsondernemingen in België kiezen om een dergelijke concentratiestrategie te volgen,
zijn we geneigd om deze strategie als meest succesvol te bestempelen. Alhoewel concentratie
belangrijke voordelen en mogelijkheden biedt, mogen we toch de nadelen en mogelijke gevaren
niet uit het oog verliezen. Het is belangrijk stil te staan bij de verschillende motieven die vele
verzekeringsondernemingen er toe aanzetten te fuseren of tot acquisities over te gaan. Wanneer
een onderneming voor een fusie of een acquisitie kiest is deze keuze meestal wel gebaseerd op
een hele mix aan motieven.
Het is eerst en vooral belangrijk na te gaan welke de partijen zijn bij de fusie of de overname.
Het eerste mogelijke geval is de situatie waarbij een verzekeraar een andere maatschappij
overneemt. Een maatschappij koopt dus een concurrent op, bijvoorbeeld om een grotere en
sterkere marktpositie te verwerven.
Een ander geval bestaat erin dat een financiële groep, een holding, ervoor kiest om een
verzekeringsmaatschappij te kopen. In dit geval is het goed mogelijk dat de verzekerings-
maatschappij gewoon zonder enige grote veranderingen blijft functioneren. De financiële groep
koopt de maatschappij als een investeringsvorm.
Het is eveneens mogelijk dat een bankinstelling ervoor kiest om een verzekeringsmaatschappij
over te nemen. Het bankverzekeren wordt in een volgend hoofdstuk uitgebreid behandeld.
Al naargelang de situatie kunnen de motieven en gevolgen van de fusie, overname of
samenwerking, verschillen.
20
Onderzoek over fusies en overnames bespreekt vaak de motieven en de beweegredenen van het
overgaan tot dergelijke fusies en overnames. Waarom wensen bedrijven transacties aan te
vangen die een mogelijkheid van waardevernietiging voor de aandeelhouders, en vele andere
moeilijkheden met zich meebrengen? Bovendien gaan fusies en overnames gepaard met veel
voorbereidend werk en zware kosten.
Klassieke theorieën verklaren fusies en acquisities aan de hand van een sterkere marktpositie.
Meer recente theorieën tonen aan dat ondernemingen verschillende redenen of motivaties
kunnen hebben voor het aangaan van fusies of overnames, naargelang de doelstellingen van het
bedrijf, de economische situatie, enz. Een hogere concentratie kan verschillende voordelen
hebben zoals nieuwe productontwikkelingsmogelijkheden, het verhogen van het aantal klanten,
het uitbreiden en diversifiëren van distributienetten, het beschikken over grotere kapitalen, enz.
Fusies en acquisities worden vooral doorgevoerd om kostenbesparingen en synergieën te
genereren. Deze strategie is vandaag wenselijk om de hoge winstgroei die door de beleggers
wordt geëist te kunnen realiseren. Bij sommige fusies en overnames gaat het niet vooral om het
creëren van synergie-effecten, maar gaat het om de mogelijkheid om de toekomstige groei-
vooruitzichten veilig te stellen. De fusie- en overnamemarkt is daarom ook een wereldwijd
gebeuren.
Ondernemingen mogen niet verwachten dat ze de talrijke voordelen die fusies en overnames
met zich brengen onmiddellijk kunnen realiseren. Fusies en overnames zijn echter dure
operaties waaraan hard moet gewerkt worden om de doelstellingen te bereiken. De praktijk
toont aan dat dit ook heel wat tijd vergt. De heer Verdonckt D., Secretaris van de Raad van
Bestuur en Directiecomité KBC Verzekeringen NV, benadrukt eveneens dat het lang kan duren
alvorens de systemen van twee ondernemingen die fuseren met elkaar zijn geïntegreerd
(gesprek met de heer Verdonckt D., 22 maart 2005, Leuven). Twee partijen efficiënt laten
samenwerken is moeilijk en vergt tijd.
Een eerste belangrijk motief voor fusies en overnames zijn de synergie-effecten. Het ‘van Dale’
woordenboek beschrijft een synergie, als een samenwerking, een verhoogde werking door
combinatie van verschillende middelen. Het creëren van synergieën komt dus neer op het
‘samen creëren van waarde’. Bedrijven werken met veel verschillende middelen: menselijke
middelen (bijvoorbeeld intellectuele capaciteit), technologische middelen, financiële middelen,
21
enz. De integratie van deze middelen in een grotere groep kan de efficiëntie verhogen. Door
krachten te bundelen wordt het mogelijk om een meerwaarde te creëren die men dus synergieën
noemt, en die zonder integratie niet mogelijk geweest zouden zijn. Door de grotere omvang van
de organisatie creëert men ook schaalvoordelen die kunnen leiden tot kostenbesparingen.
Schaaleffecten resulteren in een lagere kostprijs per product bij toename van het productie-
volume per periode.
Twee ondernemingen die fuseren kunnen schaalvoordelen exploiteren door de verdubbeling
van sommige elementen in hun structuren te verminderen. (Krishnan R.A., et al.,2004).
Een voorbeeld daarvan is dat twee maatschappijen na een fusie twee juridische diensten
overhouden. Aangezien het behouden van twee juridische diensten overbodig is, zal de
verzekeringsmaatschappij een deel van de juridische diensten laten verdwijnen, waardoor de
technische efficiëntie zal verbeteren.
Het ontstaan van die kostenvoordelen kan op zichzelf dus ook een motief zijn om een fusie of
een overname aan te gaan. Door een grotere groep te vormen kunnen de verzekeringsbedrijven
bijvoorbeeld een aantrekkelijker productaanbod bieden en dit tegen een lagere prijs.
Dit kostenbesparingsaspect wordt soms in vraag gesteld. Uit een studie van de Federal Reserve
Bank of Atlanta begin jaren negentig, bleek dat velen van de grote fusies die ervoor in de
Amerikaanse bankwereld werden doorgevoerd niet de verhoopte voordelen met zich hadden
meegebracht op vlak van kostenbesparingen. (De Verzekeringswereld, 16/03/92). Volgens
sommigen zijn er dus duidelijk argumenten om te denken dat verzekeringsmaatschappijen hun
algemene kosten na een fusie moeilijk kunnen drukken. Voorbeelden van gefuseerde
maatschappijen waar dit wel gelukt is vormen dan uiteraard een tegenargument.
Synergie-effecten ontstaan overwegend door het herschikken van het management, inkomsten-
verhogingen door gebruik te maken van elkaars marketing- en distributienetwerken, het samen
sterker staan bij onderhandelingen tegenover leveranciers of andere stakeholders, het creëren
van schaalvoordelen en het vermijden van dubbele productie- of onderzoeksactiviteiten. (Dyer
J.H. et al. , 2004).
Er bestaan verschillende types synergieën. Bedrijven creëren drie soorten synergie-effecten
door middelen op een andere manier te combineren. Dyer J.H. et al. (2004) stellen dat bedrijven
ten eerste ‘modular synergies’ creëren wanneer ze hun middelen onafhankelijk beheren en
enkel de resultaten samenvoegen voor grotere winsten. De synergie-effecten zijn dus ‘modular’
omdat ze gegenereerd worden door ‘modularly’ onafhankelijke middelen.
22
Een tweede vorm van synergie-effecten zijn de ‘sequential synergies’. Deze komen voor
wanneer een bedrijf haar taken voltooit, en het bedrijf het resultaat daarna doorgeeft aan haar
partner, zodat deze er ook zijn steentje aan kan bijdragen. In dit geval zijn de middelen van
beide bedrijven na elkaar of achter elkaar afhankelijk.
Een laatste vorm van synergie-effecten zijn de ‘wederkerige synergie-effecten. Deze komen
voor door nauw samen te werken, en taken uit te voeren aan de hand van een gedeelde-kennis
proces. In dit laatste geval zijn overnames beter dan allianties. (Dyer J.H. et al. , 2004).
Chamberlain et al. (1998) tonen in hun werk aan dat de kapitaalstructuur van de onderneming
en de financieringsbeslissingen voor een deel gedreven worden door informatieasymmetrie
tussen ondernemingen en kapitaalmarkten. Chamberlain et al. (1998) besluiten dan ook dat het
feit dat fusies in de verzekeringssector kunnen zorgen voor financiële synergievoordelen
aantrekkelijk is wegens het significante potentieel voor informatieasymmetrie tussen
verzekeringsondernemingen en kapitaalmarkten.
Tot in 2001 stond iedere Belgische ING-verzekeringsdochter in voor zowel haar eigen product-
ontwikkeling als haar distributie. Door vier verzekeringsmaatschappijen ( De Vaderlandsche,
BBL Insurance, BBL Life en RVS ) om te vormen tot één geheel wou ING synergievoordelen
creëren. Dit geheel werd dan eind 2001 ‘ING Insurance’. Het grote voordeel van deze
reorganisatie op het vlak van distributie is dat de kostprijs daalt door de product-ontwikkeling te
uniformiseren. De verkoopprijs zou hierdoor eveneens kunnen dalen.
Eén van de moeilijkste aspecten bij het behalen van die synergievoordelen is ook hier het
samenbrengen van verschillende bedrijfsculturen. (Claes F. en De Graeve V., 2002)
“Het nieuwe businessmodel dat ING België voor zijn verzekeringsactiviteiten sinds
bovenvermelde fusie hanteert, had in 2003 reeds alle verwachtingen overtroffen. Op amper
anderhalf jaar haalde ING Insurance reeds de strategische doelstellingen die het normaliter pas
in 2005 moest neerzetten, namelijk een marktaandeel van 10%, een topvijfplaats in de ranking
van de verzekeringsmaatschappijen en een premie-omzet van minimaal 2 miljoen euro” (Van
Doninck H., De Verzekeringswereld, 2003 (A) ). Het is ING dus duidelijk gelukt om de nodige
synergievoordelen te halen uit deze fusie. Door de diverse moeilijkheden beter te overstijgen
dan gepland, waren de positieve gevolgen van de samenwerking dan ook vroeger zichtbaar dan
verwacht. “De kracht van het nieuwe business-model vloeit volgens Albert Roggemans,
algemeen directeur ING Belgium, voort uit de samenvoeging van de diverse productie-
23
eenheden tot één zogenaamde polisfabriek die alle producten maakt” (Van Doninck H., De
Verzekeringswereld, 2003 (A) ). Het gaat hier dus duidelijk om een voorbeeld waarbij het voor
de verzekeringsmaatschappij mogelijk werd om een meerwaarde te creëren, namelijk
synergievoordelen, door verschillende krachten samen te bundelen.
Onlangs (in 2005) stapte ING wel uit de markt van de individuele hospitalisatieverzekeringen.
Door haar te kleine portefeuille in dit marktsegment kon ING er de nodige rendabiliteit niet
behalen. DKV Belgium, marktleider op het vlak van de individuele ziektekostenverzekeringen,
kocht de individuele ziektekostenverzekeringen van ING Insurance over. (De Verzekerings-
wereld, van 16 tot 31 maart 2005). ING Insurance behoudt haar activiteiten op de markt van de
collectieve ziektekostenverzekeringen, maar zal hiervoor ook samenwerken met DKV. Deze
samenwerking moet uiteraard eerst onderworpen worden aan de goedkeuring van de CBFA.
(De Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2005). Het is belangrijk dat grote groepen verder
werken met hun winstgevende activiteiten en de ‘mindere’ activiteiten weg laten vallen.
Een tweede motief voor fusies of overnames kan zijn dat een verzekeringsmaatschappij er ook
voor kiest om groter te worden om beter weerstand te kunnen bieden tegen de alsmaar hevigere
concurrentie. Een grotere omvang kan een cruciale parameter zijn in een geglobaliseerde
economie vooral voor activiteiten waarbij schaalvoordelen noodzakelijk zijn en die hoge
uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling vereisen of uitgebreide distributienetwerken. Doordat
het financieel draagvlak groter is geworden, zal de onderneming waarschijnlijk minder vlug het
slachtoffer zijn van een grote concurrent die haar wenst over te nemen. Een groot bedrijf kan
door zijn grootte beter beschermd zijn tegen overname. De strategie kan er dus uit bestaan dat
men beter zelf een andere groep overneemt, alvorens zelf overgenomen te worden. Dit is zich
verdedigen tegen een vijandige overname.
De vraag of een onderneming een overnamestrategie kan volgen om te vermijden dat het zelf
overgenomen wordt is het primaire doel in het onderzoek van Dickerson A.P. et al. (2003).
De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat de bedrijven die acquisities uitvoeren de
waarschijnlijkheid dat ze zelf overgenomen worden door een derde beduidend verminderen.
Dickerson A.P. et al. (2003) beweren dat de oorzaak hiervan vooral het feit is dat de overname
de grootte van het bedrijf vergroot en het dus moeilijker wordt om dit bedrijf over te nemen
aangezien hiervoor dan ook belangrijkere financiële middelen nodig zijn. Op deze manier kan
een aanvallende houding, door zelf overnames uit te voeren, een heel interessante vorm van
defensie zijn tegen overname van het eigen bedrijf.
24
‘The impact of selected variables on the probability of each event’:
Tabel 2.1 : The impact of selected variables on the probability of each event.
Bron: Dickerson A.P. et al., 2003. (Cambridge Journal of Economics 2003, 27, p. 339).
Bovenstaande tabel vermeldt de verwachte effecten van algemeen gespecificeerde variabelen
voor zowel een overname van een derde als het zelf overgenomen worden door een derde.
Theoretisch kan een onderneming drie verschillende soorten voordelen halen uit een grotere
omvang. Het gaat hierbij om schaalvoordelen, complementaire voordelen en een uitbreiding
van het marktaandeel. (Belgische Vereniging van Banken, 1993). Het eerste soort voordelen, de
schaalvoordelen, zijn de kostenbesparingen die een productievergroting met zich meebrengt.
Een tweede soort voordelen zijn de complementaire voordelen. Dergelijke ‘economies of
scope’ zorgen ervoor dat een grote onderneming gemakkelijker een uitgebreid productenpakket
kan aanbieden aan haar klanten. Een grote verzekeraar kan een ruim aantal verzekerings-
producten aanbieden. Een dergelijk ruim assortiment aan producten is slechts mogelijk als er
voor elk product ook voldoende klanten zijn, zodat de kosten over een hele groep klanten
gespreid wordt, en men competitief blijft. (Belgische Vereniging van Banken, 1993).
Complementaire voordelen stellen een financiële instelling in staat om de complementariteit
tussen financiële producten optimaal te ontplooien. “De complementaire voordelen zijn
natuurlijk meestal te vinden in de toenadering tussen instellingen waarvan de sterke punten
elkaar wonderwel aanvullen. Ze zijn ook de reden waarom sommige banken hebben getracht of
trachten toenadering te zoeken tot niet-bancaire financiële instellingen zoals verzekerings-
maatschappijen” (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993, p. 18).
25
Het derde soort voordelen die een onderneming tracht te halen uit een grotere omvang is de
uitbreiding van het marktaandeel. Een groter marktaandeel brengt uiteraard verschillende
voordelen met zich mee. Om met een concurrerend kostenniveau te kunnen werken, is een
bepaalde kritieke bedrijfsomvang noodzakelijk.
Volgens Alfred Bouckaert, gedelegeerd bestuurder van Axa, moet een grote verzekeraar zoals
Axa er niet naar streven om marktleider te zijn, maar er naar streven om winst te boeken en een
sterke service te bieden aan haar cliënteel. Uiteraard is het ook zo in de verzekeringssector dat
een maatschappij een bepaald marktaandeel moet hebben om winstgevend te zijn. Groeien is
zeer belangrijk, maar de ambitie om marktleider te worden is geen must. (Scharff C., 2000).
Grote verzekeringsmaatschappijen hebben ook het voordeel dat ze een interne kapitaalmarkt
kunnen creëren. Het bedrijf is dan in staat om cash flows te gebruiken van winstgevende
business units om ‘armere’ filialen die groeiproblemen hebben te financieren. Winsten die
gecreëerd worden in ‘rijkere’ filialen worden dus gebruikt om andere activiteiten die geld nodig
hebben te helpen. Dit is uiteraard enkel mogelijk in grote ondernemingen. Er valt ook op te
merken dat het creëren van een dergelijke interne kapitaalmarkt een ingewikkelde taak is voor
het management van de onderneming. Strategische managers van individuele business units
zullen onderling concurreren met andere business units om investeringsfondsen van de
vennootschap tot hun business unit aan te trekken. Hierbij geldt ook dat het correct evalueren
van verschillende investeringsvoorstellen van iedere business unit een complexe taak is.
(Sanchez R. en Heene A., 2004).
Diversificatie kan ook een motief zijn voor het aangaan van een fusie of een overname. Men
kan diversifiëren via product- of geografische marktdiversificatie. Een onderneming probeert
via diversificatie de risico’s te spreiden, en eigenlijk dus de risico’s te verminderen. Als
voorbeeld kan men hier een bank beschouwen die door een verzekeringsmaatschappij over te
nemen aan productdiversificatie doet. Een verzekeringsmaatschappij kan door een overname of
een fusie ook aan diversificatie doen naar een ander distributiekanaal of naar een ander type
cliënteel. De verzekeraar P&V heeft zich bijvoorbeeld door de overname van activiteiten van
Zurich naar een ander distributiekanaal kunnen richten, namelijk een makelaarsnetwerk.
Men moet bij dergelijke diversificatie wel opletten dat men niet te ver afwijkt van de
oorspronkelijke kernactiviteiten, zodat men nog over de nodige kennis en expertise beschikt om
26
de nieuwe taak goed te kunnen uitvoeren. In de praktijk blijkt dat bedrijven die te sterk
afwijken van hun oorspronkelijke kernactiviteiten het vaak heel moeilijk krijgen om de nodige
synergievoordelen te bereiken. (Sanchez R. en Heene A., 2004).
Tenslotte mag men ook niet vergeten dat overnames en fusies belangrijke groeimogelijkheden
kunnen bieden voor een onderneming. Dit zowel in het binnenland als in het buitenland. De
zoektocht naar nieuwe markten en grotere marktbeheersing zijn voortdurend van belang voor
bedrijven. Een Europees uitgebouwde groep zou via lobbying meer mogelijkheden hebben om
zijn eigen belangen te verdedigen. De groepsvorming op de Belgische verzekeringsmarkt is niet
louter een strijd om meer marktaandeel, maar de uitbouw van distributiekanalen,
informatietechnologie en marketing vereisen zulke immense investeringen dat zij enkel door
grote groepen gedragen kunnen worden. (Barrezeele K., 1996). Die grote organisaties hebben
evenzeer de financiële middelen om kwaliteitsmanagers aan te trekken en te houden.
Op het vlak van managers en directiefuncties valt ook op dat velen onder hen vaak hun functies
verliezen wanneer twee ondernemingen gaan samenwerken of wanneer er sprake is van een
overname. Alhoewel er meer kaderfuncties verloren gaan bij een overgenomen onderneming
dan bij de overnemer, verdwijnen in beide bedrijven bestuurders. De bedrijven verliezen hierbij
dan ook aan knowhow, bedrevenheid en ervaring. Daarentegen is het duidelijk dat bestuurders
die een overname of een fusie overleven, een maximum aan voordelen halen uit de operatie,
zowel op financieel als op management vlak. ( PIE J.P., L’Argus 08/12/2000).
Via een overname of een fusie kan een verzekeringsmaatschappij nieuwe marktmogelijkheden
bereiken en meteen een belangrijke speler op de markt worden. Door de overname van een
bestaand bedrijf, krijgt men onmiddellijk toegang tot het lokaal netwerk van klanten en
werknemers. Die motivatie is vooral belangrijk voor buitenlandse fusies en overnames vermits
kennis over plaatselijke omstandigheden noodzakelijk wordt wanneer men de thuismarkt
verlaat. Men mag echter niet vergeten dat het aangaan van fusies en overnames, zeker buiten de
landsgrenzen, een ingewikkelde opdracht is. Bovendien is elke situatie telkens anders, waardoor
er geen vast stramien kan worden gevolgd.
Wanneer het bedrijf zich in een buitenlandse markt wil nestelen door middel van een fusie of
een overname mag de keuze van het geografische gebied niet willekeurig gebeuren. De keuze
van de te veroveren markt moet steeds op een strategische analyse gebaseerd zijn. (Doornebal
J., 1993). In het voorbeeld over Fortis dat hierna volgt is het ook duidelijk dat deze bank-
27
verzekeraar niet zomaar heeft gekozen om te investeren in de Portugese markt. Aangezien
Portugal na een strategische analyse een interessante verzekeringsmarkt bleek te zijn werd dan
ook gekozen om in deze geografische zone de activiteiten uit te breiden.
Fusies en overnames kunnen voor verzekeringsmaatschappijen dus duidelijk groeimogelijk-
heden bieden in het buitenland. Geografische expansie kan vele theoretische redenen hebben
zoals bijvoorbeeld het geografisch spreiden van risico’s, het benutten van comparatieve
voordelen, het creëren van groeimogelijkheden over de grenzen en diverse fiscale voordelen.
Vooral wanneer de binnenlandse markt verzadigd raakt, worden verschillende andere landen
potentiële gebieden waar men de activiteiten zou kunnen uitbreiden. “De vrijmaking van de
Europese markt heeft voor de grootste EG-verzekeraars de mogelijkheid geschapen om tot de
grootste maatschappijen ter wereld te behoren. Nu bezitten ze de grootte om in Amerika, Azië,
en Australië markten te veroveren. Deze trend is belangrijk omdat de handel en de
verzekeringsmarkt steeds internationaler worden. Maar ook middelgrote Europese verzekeraars
vallen ‘buitenlandse’ markten aan. Vaak omdat de prijzen van absorpties in de EG te hoog
liggen” (Verbist J.F., 1995).
Fortis kocht in 2004 voor 500 miljoen euro een controlebelang in de bank-
verzekeringsactiviteiten van de Portugese bank ‘Banco Comercial Portuguès’ (BCP), waardoor
Fortis 50% van de Portugese bankverzekeringsactiviteiten van de BCP in handen kreeg.
“Volgens Fortis wordt de nieuwe joint venture, die de naam Millenniumbcp Fortis Insurance
Group meekreeg, de Portugese marktleider in levensverzekeringen, met een marktaandeel van
21 procent. Daarnaast heeft Milleniumbcp 22 procent van de Portugese ziekteverzekering in
handen, en 4 procent van de niet-levensverzekeringenmarkt. Voor Fortis past de overname,
waarvoor 500 miljoen euro in cash werd betaald, in de strategie om de expertise in
bankverzekeringen ook toe te passen in ‘geselecteerde markten’ buiten de Benelux. Dat daarbij
Zuid-Europa hoog op het prioriteitenlijstje staat is bekend. Portugal is interessant omdat de
verzekeringsmarkt er sneller groeit dan het gemiddelde in de EU-landen: vorig jaar groeide het
premie-inkomen er met 8,6 procent” (Fortis wordt topspeler in Portugese verzekeringen, De
Standaard, 20/07/2004). Fortis herinvesteert op deze manier haar geboekte opbrengsten niet
alleen in de thuismarkt, maar ook in Zuid-Europese landen zoals Portugal.
Verschillende Europese verzekeringsmaatschappijen hebben in het verleden beslist om hun
activiteiten naar de vroegere Oostbloklanden uit te breiden. Allianz, KBC, Elvia, Eureko,
Generali, Norwich Union et Zurich Financial Services hebben zich bijvoorbeeld eveneens in
28
Polen gevestigd. KBC Verzekeringen deed dat door eind 2003 controle te verwerven over de
Poolse verzekeraar Warta. Andere landen zoals bijvoorbeeld Slowakije, Tsjechië en Hongarije
zijn er immers ook in geslaagd om de investeringen van de Westerse verzekeraars naar hun
landen te lokken. Het toetreden van deze landen tot de Europese Unie versnelt de evolutie van
de uitbreiding van de activiteiten in deze landen. (Burg D., 2000).
Een ander cruciaal argument kan de snelheid zijn waarmee een fusie of een overname toelaat
om het beoogde doel te bereiken wanneer men zowel op de thuismarkt als internationaal wil
uitbreiden. Wanneer een markt zich plots opent en nieuwe opportuniteiten biedt kan het
interessanter zijn om een plaatselijk distributiesysteem over te nemen, dan zelf in deze markt te
gaan intreden en zelf een plaatselijke distributie te gaan oprichten.
Een overname biedt ook het voordeel dat bepaalde oprichtingskosten en aanwervingkosten die
bij nieuwe investeringen noodzakelijk zijn kunnen vermeden worden. Bij een fusie of een
overname kan kennis ( know-how, know-why en know-what) ook gemakkelijker en sneller
overgedragen worden.
In sommige situaties hebben de verzekeraars door slechte resultaten gewoon geen keuze, en
worden ze haast verplicht om de boeken te sluiten of te kiezen voor een fusie. In 2002
bijvoorbeeld had de Belgische verzekeringssector, zoals blijkt uit de cijfers van de Controle-
dienst voor de Verzekeringen (CDV), te kampen met een verlies van 819 miljoen euro.
2002 was een echt rampjaar voor de verzekeringssector. De oorzaak hiervan was te wijten aan
de crisis op de aandelenmarkt. Ondanks deze moeilijke periode leden niet alle maatschappijen
verlies in 2002. Sommige verzekeraars die wel te kampen hadden met grote verliezen, waren
verplicht om overgenomen te worden, of te fuseren met een andere maatschappij.
(Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslag 2002 en 2003).
De motieven voor fusies en acquisities in de verzekeringssector worden ook meestal niet
helemaal ontsluierd door de initiatiefnemers, investeerders of managers. Onderzoek door
BarNiv en Hathorn (1997) toont aan dat boekhoudkundige en financiële informatie
fusiebeslissingen kunnen verklaren. Ze tonen in hun onderzoek namelijk aan dat een tijdige
fusie een mogelijk alternatief kan zijn bij insolvabiliteit, bijvoorbeeld om een faillissement te
vermijden. BarNiv en Hathorn stelden uit hun onderzoek vast dat 20 tot 46% van de gefuseerde
verzekeringsondernemingen waren gefuseerd als alternatief voor insolvabiliteit.
29
Dit percentage was toen ook hoger dan in de andere industrieën. Ze wilden met hun onderzoek
eigenlijk nagaan in welke mate boekhoudkundige en financiële informatie zou kunnen
verklaren of fusies in de eerste plaats een gevolg zijn van inspanningen om financieel
aangeslagen ondernemingen te behouden? Beide onderzoekers concludeerden uiteindelijk dat
boekhoudkundige informatie en financiële data heel nuttig zijn om fusies of insolvabiliteits-
beslissingen te verklaren. (BarNiv en Hathorn, 1997).
Sommige onderzoekers wijzen nog op andere beweegredenen voor het fuseren en het aangaan
van overnames. Zo bespreekt Dahlhoff (2002) in haar boek de steeds meer belangrijk wordende
rol van merken en marketingfactoren als motief voor het aangaan van een fusie of een acquisitie
(Reid 2004).
2.2. De negatieve aspecten van grote, complexe groepen
Een grote organisatie zoals bijvoorbeeld een complexe financiële dienstengroep heeft algemeen
ook negatieve aspecten. Er bestaat ook zoiets als negatieve schaalvoordelen. Tot op een zekere
hoogte worden vandaag de diverse nadelen van grote en complexe ondernemingen opgevangen
met moderne managementtechnieken. De bedoeling is uiteraard dat de verschillende voordelen
zoals synergievoordelen en kostenbesparingen groter zijn dan de nadelen van een grote
omvang. (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993).
Eerst en vooral heeft de leiding van een grote organisatie al meer overzichtsmoeilijkheden dan
een kleinere, minder complexe groep. “Het voornaamste nadeel van een grote omvang ligt op
het niveau van het beheer. Grote groepen zijn moeilijker om te besturen en trager in beweging
te krijgen, wat een groot nadeel is in een constant en steeds sneller veranderende omgeving,
waar het aanpassingsvermogen een essentiële concurrentiefactor is” (‘Bankfusies’, Belgische
Vereniging van Banken, 1993, p. 21). De geografische spreiding die een grotere groep meestal
met zich meebrengt, bemoeilijkt ook het toezicht. Het geheel, de verschillende activiteiten op
verschillende locaties, moet nog beheerbaar blijven. Doordat de communicatie in grote groepen
ook wel eens moeilijker verloopt is dit allemaal niet zo evident.
Bij een fusie of een acquisitie is het eveneens van groot belang dat er voldoende aandacht wordt
geschonken aan de cultuurverschillen. “In grote ondernemingen met gediversifieerde
activiteiten zijn de culturen soms zeer uiteenlopend en de belangenconflicten moeilijk te
30
beheersen” (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993, p. 22). Bij een te sterke
botsing tussen twee bedrijfsculturen, zou belangrijk personeel van de overgenomen
maatschappij zich niet thuis kunnen gaan voelen binnen de nieuwe entiteit. Zij zouden zich
kunnen gaan verzetten tegen samenwerking of de onderneming verlaten.
De heer Verdonckt D., Secretaris Raad van Bestuur en Directiecomité KBC Verzekeringen NV,
wijst eveneens op de moeilijkheden bij fusies en overnames op vlak van cultuurverschillen
tussen twee ondernemingen (gesprek met de heer Verdonckt D., 22 maart 2005, Leuven).
Buitenlandse overnames kennen vaak het probleem dat de overnemende onderneming het
doelland niet genoeg kent en ze dus ook niet vertrouwd zijn met de lokale cultuur, vooral
wanneer de overnemer niet kan steunen op voorgaande ervaringen in dat specifiek land. (Reuer
J.J., et al., 2004).
“De hinderpalen van culturele en psychologische aard mogen niet worden onderschat: de
bedrijfscultuur, de procedures, de wijze van organisatie, de betrekkingen met de cliënten of met
het personeel verschillen van bedrijf tot bedrijf” (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van
Banken, 1993, p. 23 - 24). Indien de nodige aandacht aan deze problematiek niet wordt
geschonken zal het personeel van de ondernemingen niet achter de fusie of de overname staan
waardoor het heel moeilijk wordt om de nodige synergievoordelen te realiseren. Hier is
uiteraard ook tijd voor nodig.
Bruin A.C.N., 1995, duidt ook op het bestaan van X-inefficiënties die concentraties met zich
kunnen meebrengen. Deze inefficiënties worden veroorzaakt door een gebrek aan kosten-
bewustzijn. Door dit gebrek aan kostenefficiëntie stijgen de kosten en dalen dus de winst-
marges. (Bruin A.C.N., 1995). Dergelijke aspecten kunnen ondernemingen afremmen om aan
groepsvorming te doen.
Een grote, complexe groep leiden is voor managers uiteraard een ingewikkelde taak. Omdat
kennis beperkt is, en de managers niet constant op alle vlakken van de groep kunnen bezig zijn,
moeten deze managers mechanismen gebruiken die hen hierbij helpen. Een structuur waarbij
verschillende activiteiten worden gedelegeerd kan bijvoorbeeld een mogelijkheid zijn om een
grote complexe groep in goede banen te leiden.
Grote, complexe organisaties brengen ook samenwerkingsproblemen en samenwerkingskosten
met zich mee. Deze kosten verwijzen naar de tijd en moeite die managers zullen spenderen aan
het coördineren van handelingen en activiteiten. Het duurt nu eenmaal langer om tot een
31
overeenkomst te komen als er meerdere afdelingen deelnemen aan de onderhandelingen. (Collis
D.J. en Montgomery C.A., 1997, p.141). Er zal dus een trade-off gemaakt moeten worden
tussen stijgende coördinatiekosten en stijgende transactiekosten. Dit is niet altijd even
gemakkelijk omdat ondernemingen niet weten wat er zal gebeuren en welke kosten zullen
optreden.
Externe groei door overnames houdt ook het risico in dat een groep zichzelf gaat vernietigen.
Men noemt dergelijke overnames ‘self-destructing acquisitions’. Dit zou bijvoorbeeld het geval
kunnen zijn bij een fusie waarbij de partners te sterk verschillen. “Men moet goed beseffen dat
de karakteristieken van de overnemer even belangrijk zijn als die van het overgenomen bedrijf.
Daarbij is niet zozeer het verschil in grootte tussen de twee bedrijven doorslaggevend, maar wel
de overnamecapaciteiten van de overnemer en ook de mate waarin de ‘skills’ van beide
ondernemingen naar elkaar overgedragen kunnen worden” (Crijns H., 2001).
Het is duidelijk dat grote groepen te maken hebben met gigantische risico’s, waardoor sommige
ondernemingen er voor kiezen om klein te blijven. Opvallend is wel dat de meeste kleine
verzekeringsmaatschappijen nichespelers zijn. De nichestrategie is voor de kleine verzekerings-
maatschappijen de meest aangewezen strategie om tegen de grote financiële groepen te kunnen
concurreren en te overleven.
Een kleine verzekeraar zijn brengt ook voordelen met zich mee. Een kleiner bedrijf kan
gemakkelijker inspelen op veranderende marktsituaties. Door de kleinere omvang van het
bedrijf wordt het mogelijk om snel in te spelen op de wijzigende behoeften van de markt. De
kleinere marktspeler is dus flexibeler. De kleine spelers in de verzekeringssector halen hun
voordelen vooral uit hun flexibiliteit, hun specialisatie en eventueel hun persoonlijke band met
het cliënteel. (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993). Het bewijs dat deze
kleinere maatschappijen wel degelijk bestaan, is dat een dertigtal kleine en middelgrote
verzekeraars lid zijn van de Vereniging van Middelgrote Verzekeringsmaatschappijen, of de
VMVM. (de Molinari T., De Verzekeringswereld, nr. 2004.6, 1 tot 15 april 2004, p. 46).
Zelfs in deze tijden waar aspecten zoals schaalvergroting en een groot marktaandeel belangrijk
zijn, kiezen sommige spelers op de verzekeringsmarkt er toch voor om klein te blijven.
Thierry de Molinari, secretaris van de VMVM en bestuurder-directeur van bij CDA , stelt dat
zowel in de brand- als in de autoverzekering, de VMVM-leden het iets slechter doen dan de
markt. In de takken Rechtsbijstand, Ongevallen en Ziekteverzekeringen daarentegen doen de
32
leden het beter dan het marktgemiddelde. Opvallend zijn dit juist de takken waar de rol als
gespecialiseerde verzekeraar kan worden waargemaakt. De kleine verzekeraars doen het dus
lang niet slecht op de Belgische markt. Het is eveneens duidelijk dat de toekomstige
verzekeringsmarkt niet enkel uit grote, complexe groepen zal bestaan. (de Molinari T., De
Verzekeringswereld, nr. 2004.6).
Verzekeringsmaatschappij Piette & Partners is een voorbeeld van een verzekeraar die de
ambitie heeft om klein te blijven. Klein blijven is voor deze maatschappij een bewuste keuze
die hen verschillende voordelen biedt in het kader van hun nichestrategie. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld om voordelen op vlak van flexibiliteit en creativiteit. (Claes F., De
Verzekeringswereld, 1995).
Het probleem met deze kleine verzekeringsmaatschappijen is dat deze het vandaag niet altijd
gemakkelijk hebben om aan de diverse kapitaalsvereisten te voldoen op vlak van controle en op
vlak van risicobeheersing. Een verzekeraar zoals Piette & Partners heeft dat kunnen oplossen
door vandaag geïntegreerd te zijn in de P&V groep. (gesprek met mevrouw Vernaillen H., 29
maart 2005, Brussel). Door een deel te zijn van een grote groep is het voor een kleine
nichespeler als Piette & Partner mogelijk om aan de diverse kapitaalvereisten te voldoen.
Andere kleine maatschappijen die dit voordeel niet hebben zouden in de toekomst wel
problemen kunnen hebben om aan deze vereisten te beantwoorden.
33
Hoofdstuk 3 : De mogelijkheden om te concentreren en voorbeelden in de realteit
Ondernemingen beschikken eigenlijk over drie mogelijkheden om een grotere concentratie te
bereiken in de sector. De eerste mogelijkheid, en vaak de meest ingrijpende, is een overname.
Een andere manier is het aangaan van een fusie met een andere onderneming. Een derde
mogelijkheid betreft samenwerkingsakkoorden.
Kiezen tussen het aangaan van een samenwerking of het overnemen, overkopen van een
concurrent is een heel ingewikkeld iets. Het is belangrijk dat men hierbij beseft dat een alliantie
aangaan en een verwerving uitvoeren alternatieve, verschillende strategieën zijn. Besluiten om
voor het ene te kiezen, wil dus zeggen dat men het andere niet zal doen. Wanneer een
onderneming er dus voor kiest om een alliantie aan te gaan met een concurrent, dan moet ze
haar strategie hieraan aanpassen, en de overnamesituatie vergeten. ( DYER J.H. et al., 2004 ).
Doordat bedrijven het steeds moeilijker hebben om goed te presteren en te groeien, geloven zij
meer en meer in overnames en fusies om de verkopen en winsten te verhogen. Dit is vooral
flagrant in de ontwikkelde landen. Zo creëerden de Amerikaanse bedrijven een immens grote
golf van overnames en fusies, door ongeveer 74000 overnames en 57000 fusies uit te voeren
tussen 1996 en 2001. Dit was ook het geval in de verzekeringssector. Deze trend is vandaag
echter wel sterk vertraagd, maar wanneer een onderneming nu nog haar omzet en winst sterk
wenst te laten groeien, dan staan samenwerkingen met concurrenten nog steeds hoog op de lijst
van mogelijkheden. ( DYER J.H. et al., 2004 ).
Algemeen is er toch een probleem met de meeste overnames en fusies. Alhoewel bepaalde
overnames en fusies een succes worden, valt op dat de gemiddelde overnames ofwel de waarde
voor de aandeelhouders vernietigen, ofwel gewoon geen enkele waarde bijbrengen. Ook blijken
de allianties meestal slechts een beperkt voordeel te bieden voor de aandeelhouders.
In tegenstelling tot wijn worden overnames niet beter met de tijd. Een onderzoek in ‘The
Journal of Finance’ vermeldt dat bedrijven die een ander bedrijf overnemen of verwerven, vijf
jaar nadat de fusie is afgerond, een waardeverlies ervaren van ongeveer 10%. ( DYER J.H. et
al., 2004 ).
34
Onderzoek uitgevoerd door Dyer J.H., Kale P. en Singh H. (2004) toont aan dat ondernemingen
de twee verschillende strategieën (overname of fusie) vaak gewoon niet met elkaar vergelijken,
alvorens voor één van de twee strategieën te kiezen. Bijgevolg nemen de ondernemingen
dikwijls bedrijven over waarmee ze beter hadden samengewerkt, en fuseren ze met
concurrenten die ze beter hadden overgekocht.
Waarom vergelijken vele ondernemingen de voordelen en de tekortkomingen van overnames en
allianties niet alvorens ze hun strategie kiezen? De twee strategieën verschillen namelijk op
verschillende vlakken van elkaar. Overnames zijn competitief, gebaseerd op marktprijzen en
riskant. Allianties zijn echter coöperatief, worden genegotieerd, en zijn minder riskant.
Bedrijven voeren daarom meestal overnames uit om schaalvoordelen te creëren of om de kosten
te verminderen, en gebruiken samenwerkingen om op nieuwe markten toe te treden. Een bedrijf
is in dergelijke omstandigheden vaak met oogkleppen aan het kiezen tussen overname of
alliantie. Wanneer een bedrijf een alliantie voor elkaar heeft gekregen, zal dit bedrijf in de
toekomst vaak aandringen om nieuwe allianties aan te gaan, zelfs wanneer bij de gegeven
omstandigheden een overname beter zou zijn.
Organisatorische versperringen belemmeren ook de ideale keuze tussen fusie of overname. In
veel grote ondernemingen bestaat er een speciale groep van mensen die zich bezig houdt met
overnames, terwijl een ander specifieke groep binnen het bedrijf de alliantiemogelijkheden
onderzoekt. Door verschillende moeilijkheden verhinderen beide groepen het vergelijken van
voor- en nadelen bij het kiezen tussen fusies en overnames. ( DYER J.H. et al., 2004 ).
Dyer J.H., Kale P. en Singh H. (2004) hebben een model ontworpen dat ondernemingen zou
moeten helpen bepalen of zij nu een alliantie zouden moeten aangaan, of dat zij best
concurrenten overnemen. Hun onderzoek toonde aan dat bedrijfsleiders drie groepen van
factoren moeten analyseren alvorens zij over een samenwerkingsoptie beslissen. Deze drie
groepen van factoren zijn: de middelen en de synergie-effecten die ze wensen te bereiken, de
marktomgeving waarin ze concurreren, en hun competenties op vlak van samenwerken.
( DYER J.H. et al., 2004 ).
Uiteraard moeten bedrijven die verder willen groeien de mogelijkheden ontwikkelen om zowel
overnames als fusies te kunnen uitvoeren. Weten wanneer men welke strategie moet volgen
(fusie of overname) zou echter wel een groter competitief voordeel met zich meebrengen, dan
te weten hoe men die fusies of overnames moet uitvoeren. ( DYER J.H. et al., 2004 ).
35
De jaren ’90 waren een decennium van verhoogde economische integratie. Dit decennium werd
ook gekenmerkt door een sterke verhoging van het aantal grensoverschrijdende fusies en
overnames. In het werk van Bjorvatn (2004) ziet men dat vanuit een theoretisch perspectief het
verband tussen economische integratie en de rentabiliteit van grensoverschrijdende fusies en
overnames verre van onbelangrijk is. Uit vroegere literatuurstudies is het bekend dat het in een
volledige geïntegreerde markt algemeen voordeliger is om buiten de fusie te staan dan er aan
deel te nemen. (Bjorvatn, 2004). Voorts tonen Salant et al. (1983) aan dat in een Cournot model
met symmetrische ondernemingen een fusie waarbij minder dan 80 procent van de sector
betrokken is niet voordelig zal zijn. De reden hiervoor is dat in dergelijk geval de
‘buitenstaande’ ondernemingen hun productie zullen uitbreiden en marktaandeel zullen
veroveren van de fuserende partijen. Bjorvatn (2004) stelt dat economische integratie de
rendabiliteit van grensoverschrijdende fusies vermindert. Uit het werk van Bjorvatn blijkt in elk
geval dat de relatie tussen de economische integratie en de rentabiliteit van grensover-
schrijdende fusies heel complex is.
Gates S. en Very P. (2003) argumenteren dat de ‘acquirer’ voordeel kan halen door integratie-
maatstaven reeds in te stellen in de beginfase van een overnameproces.
3.1.) Fusies
Bij het fusioneren gaan twee maatschappijen samensmelten. Algemeen gaat het om het samen-
gaan van twee of meer ondernemingen door de overdracht van de bezittingen en schulden van
de over te nemen onderneming aan de overnemende vennootschap. Een onderneming zal niet
zomaar beslissen om een fusie aan te gaan met een andere onderneming aangezien het
fusioneren zware negatieve gevolgen met zich kan meebrengen indien de fusie niet zou
verlopen zoals de partijen het wensen. Na een vruchtbare samenwerking zoals een alliantie
waarbij er een zeker vertrouwen is opgebouwd tussen de partijen is een fusie in het merendeel
van de gevallen wel het logische gevolg.
Een fusie kan voor een onderneming ook deuren openen om buiten de landsgrenzen mee te
concurreren. Steeds meer activiteiten ontwikkelen zich immers niet meer op het niveau van een
land, maar op grotere schaal. Voor een financiële dienstengroep zoals bijvoorbeeld Fortis is het
36
belangrijk om de groep sterker en groter te maken door op Europees vlak te gaan fuseren. Ook
de Aziatische en de Amerikaanse markten kunnen belangrijk zijn voor zulke groepen.
“De groep Fortis gaat zijn twee verzekeringsmaatschappijen, Fortis AG en FB Verzekeringen,
samenvoegen onder de naam Fortis Insurance Belgium”(De Standaard, ‘Fortis fuseert
verzekeraars’, 19/04/2005). De twee maatschappijen zullen in de eerste helft van 2006, mits
goedkeuring van de CBFA, tot één juridische entiteit worden gefuseerd. Fortis heeft gekozen
voor een structuur waarbij in de eerste plaats de eigenheid en de bijzondere kenmerken van het
bancaire en van het makelaarskanaal worden behouden, terwijl er toch ruimte zal worden
gecreëerd om synergie te realiseren, vooral in de back office. Beide maatschappijen behouden
echter hun eigen specifiek distributiekanaal en hun eigen productportfolio. (De Standaard,
‘Fortis fuseert verzekeraars’, 19/04/2005).
In de vorige eeuw waren er vijf periodes met een ongewoon hoog aantal fusies, die men
stereotiep ‘fusiegolven’ noemt. Deze fusiegolven vallen kenmerkend samen met economische
expansies. Gedurende economische recessies vinden opmerkelijk minder fusies plaats.
Aangezien fusies en overnames heel grote financieringskosten met zich meebrengen, is het
normaal dat ondernemingen in recessies liever afwachten om over te nemen of te fuseren,
behalve indien de onderneming financieel heel sterk staat. In 2001 ontplooiden Maksimovic en
Philips meer bewijzen over het procyclische karakter van fusiegolven. Een paar jaar vroeger, in
1996, verschaften Mitchell en Mulherin empirische bewijzen dat fusiegolven verbonden zijn
met fundamentele schokken in de economische omgeving. (Lambrecht B.M., 2004)
Door de stijgende concentratie in de verzekeringssector is de doelstelling in het werk van
Akhigbe en Madura (2001) te bepalen hoe de markt de overnemer (the acquirer), het doelwit
(the target), en de rivaliserende verzekeringsmaatschappijen herevalueert bij fusie-
aankondigingen. Akhigbe en Madura (2001) stellen vast dat ‘target’ en ‘acquirer’
verzekeringsmaatschappijen gunstige waarderingseffecten ervaren bij fusieaankondigingen.
Akhigbe en Madura (2001) vonden verder ook positieve en significante intra-sectoriële
gevolgen in antwoord op de aankondigingen van fusies in de sector.
Wanneer we een model bekijken van fusies in een dynamische, economische omgeving, waar
de prijs stochastisch is voor de ondernemingen, en waar de bedrijven over alle nodige
informatie beschikken, kunnen we de volgende besluiten trekken. Eerst en vooral zien we dat
37
de winsten van fusies, die gemotiveerd zijn door de te verkrijgen schaalvoordelen, positief
gecorreleerd zijn met de marktvraag naar het product. Hieruit volgt dat fusies dan vooral
voorkomen in groeiende productmarkten. Ten tweede is de verwachtte tijd die men nodig heeft
om het bedrijf te herstructureren omgekeerd evenredig met de omvang van gegenereerde
synergieën. Omvangrijke fusies kosten veel, en grotere onzekerheden over de markt neigen de
fusies uit te stellen. Verder zien we ook dat de manier waarop synergieën gescheiden zijn van
elkaar, de nodige herstructureringstijd kan beïnvloeden. ( Lambrecht B.M., 2004,)
Wanneer de onderneming de keuze van de fusiemethode heeft gemaakt, kunnen ook fiscale
aspecten een rol spelen. Naargelang de gekozen methode kunnen er belangrijke gevolgen zijn
op fiscaal vlak. Uiteraard zullen de partijen trachten na te gaan hoe de fusie kan worden
doorgevoerd met minimale fiscale kosten. (Doornebal J., 1993).
ASSUBEL en APRA, beide Gemeenschappelijke Verzekeringskassen gespecialiseerd in de
verzekering van arbeidsongevallen, hebben in september 2004 besloten exclusieve gesprekken
aan te vatten rond een mogelijke fusie. Beide verzekeraars vertegenwoordigen respectievelijk
een marktaandeel in de verzekering van arbeidsongevallen van respectievelijk ongeveer 10% en
5% en zouden op deze manier de tweede arbeidsongevallenverzekeraar van België worden in
de privé-sector. “Een groter marktaandeel is volgens Apra en Assubel de enige manier om
verder te kunnen concurreren met collega-verzekeraars die behoren tot een mondiale financiële
groep, zoals Fortis en Axa” (De Verzekeringswereld, van 1 tot 15 april 2005, p. 14).
Beide verzekeraars hebben een verschillend parcours afgelegd, maar bevinden zich momenteel
in een erg vergelijkbare situatie. Ze hebben zich allebei opnieuw gericht op hun kernactiviteit:
het verzekeren van arbeidsongevallen en aanverwante takken en diensten.
Dit is een duidelijk voorbeeld van twee ondernemingen die ervoor kiezen om een fusie aan te
gaan, omdat ze beter kunnen samenwerken dan elkaar kapot te concurreren. Door de samen-
werking zullen beiden bovendien voordeel halen uit de gegenereerde synergie-effecten. “Aldus
Anton Van Rossum zijn fusies er enkel om de klanten goedkoper, beter en sneller te bedienen.
Als je daarin slaagt, word je daarvoor beloond en dat zou je synergie kunnen noemen” ( Van
Rossum A., De Verzekeringswereld, 22/01/2002). De twee verzekeraars kozen er in dit geval
ook voor om samen te werken zodat ze hun klanten een betere en snellere service konden
bieden.
38
APRA en ASSUBEL delen eenzelfde toekomstanalyse, wat uiteraard heel belangrijk is bij het
aangaan van een fusie. Beide maatschappijen vinden dat de arbeidsongevallenmarkt een
gesloten en gesatureerde markt is. APRA en ASSUBEL mikken dan ook op een andere
positionering op de markt die gebaseerd is op het aanbieden van een geïntegreerd concept.
Gebaseerd op de maatschappelijke verandering in verband met welzijn op het werk, werken
beiden naar een unieke positionering op de markt die hen onderscheidt van hun internationale
en/of gedifferentieerde concurrenten. (Persbericht ‘Assubel en Apra’ en De Verzekerings-
wereld, 16 tot 30 april 2005, p. 11-15).
De fusie zou ook kunnen leiden tot een ver doorgedreven samenwerking op het gebied van
Msr-Famedi (groep Assubel) en Aprim (groep Apra). Beide externe diensten voor Preventie en
Bescherming op het Werk, werden immers mede opgericht door de verzekerings-
maatschappijen. Zij spelen een belangrijke rol in het kader van preventie en welzijn op het
werk, gekoppeld aan een multidisciplinaire benadering hiervan op het vlak van medisch
toezicht en risicobeheersing. (De Standaard, 23/09/2004, ‘Fusie tussen verzekeraars Assubel en
Apra’). Het aangaan van een fusie met betrekking tot de ‘core business’ kan dus ook duidelijk
gevolgen hebben op andere activiteiten van de onderneming. De Raad van Mededinging gaf op
15 februari 2005 haar toestemming voor deze fusie tussen Assubel en Apra aangezien het
gezamenlijk marktaandeel van beide maatschappijen ruim onder de 25% blijft. (De
Verzekeringswereld, van 1 tot 15 april 2005, p. 14).
Delta Lloyd Life is een voorbeeld van een verzekeringsbedrijf dat is ontstaan uit verschillende
ondernemingen. Delta Lloyd Life is namelijk in juli 2001 ontstaan uit de fusie van drie
Belgische verzekeraars aanwezig op de levensverzekeringsmarkt: OHRA Leven, CGU Life en
Norwich Union. Aangezien deze drie ondernemingen door vorige fusies reeds tot dezelfde
moedermaatschappij behoorden, was het ook een logische stap om de krachten te bundelen en
één Belgische levensverzekeringsonderneming te vormen. (Delta Lloyd Life, Geschiedenis van
de groep). Door de krachten te bundelen kunnen extra synergievoordelen bereikt worden
waardoor de groep als geheel nog sterker en competitiever wordt.
Uit een onderzoek uitgevoerd door een studiegroep, de MAC-Groep, die gedurende één jaar
300 fusies van financiële instellingen heeft onderzocht, blijkt dat er een aantal doorslaggevende
factoren zijn om een fusie te doen slagen. (Verbist J.F., 1995). De eerste factor is het bepalen
van het juiste en nauwkeurig bepaald doel. De ondernemingen die een fusie wensen aan te gaan
39
moeten duidelijke en bereikbare doelstellingen opstellen. Het onderzoek van de MAC-Groep
toont aan dat fusies vaak op vage doelstellingen steunen waardoor de kans op falen veel hoger
ligt. (Verbist J.F., 1995).
Een tweede belangrijke factor om een geslaagde fusie te bereiken is de keuze van de juiste en
geschikte fusiepartner. Beide partners moeten op dezelfde golflengte zitten en er moeten
voldoende overeenstemmingen zijn tussen beide ondernemingen. (Verbist J.F., 1995). Dit is
noodzakelijk om synergievoordelen te kunnen bereiken (gesprek met de heer Cano A.,
Verantwoordelijke Strategische Planning, 21 april 2005, Brussel).
De juiste prijsbepaling van de fusie vormt een derde factor uit het onderzoek om een geslaagde
fusie te bereiken. Uit het onderzoek van de MAC-Groep blijkt wel dat indien men de juiste
doelstellingen legt en indien men de geschikte fusiepartner bepaalt, de prijs de ‘juiste prijs’ gaat
benaderen. (Verbist J.F., 1995).
Een volledig integratieplan is de laatste cruciale factor. Na de fusie is een uitgewerkt integratie-
plan tussen beide partners noodzakelijk. De fusiepartners moeten bepalen welke activiteiten ze
moeten integreren en in welke mate dit moet doorgevoerd worden. Door de fusie goed uit te
voeren en rekening te houden met al deze factoren kunnen de fusiepartners veel voordelen
halen uit een fusie, al blijkt duidelijk dat dit een ingewikkelde taak is. (Verbist J.F., 1995). Het
is eveneens van cruciaal belang dat deze integratie snel gebeurd. Fusies (en overnames) die je
niet op korte termijn kan integreren zijn heel gevaarlijk. (gesprek met mevrouw Vernaillen H.,
29 maart 2005, Brussel). Snel integreren is hierbij wel relatief omdat dit een tamelijk lang
proces is. Toch moet men beide partijen zo snel mogelijk integreren tot één geheel.
3.2.) Overnames
Een andere oorzaak van de grotere marktconcentratie zijn de vele overnames in de sector. Bij
een acquisitie wordt het ‘target’ als het ware volledig opgenomen door de overnemer. Overgaan
tot een overname van een maatschappij brengt veel voorbereidend werk met zich mee. Iedereen
die er over denkt om een onderneming over te kopen, zou zich eerst en vooral vragen moeten
stellen over de identiteit en de specifieke kenmerken van de over te nemen onderneming (Boels
F., 1991). De aanwezigheid van een geschikte overnamekandidaat is uiteraard een vereiste om
te kunnen groeien via een overname. Of een onderneming als een geschikte overnamekandidaat
40
kan worden beschouwd, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de overnameprijs, de
compatibiliteit met de eigen onderneming en de diverse synergiemogelijkheden.
Een overname waarbij synergievoordelen ontstaan, vergroot de gemeenschappelijke waarde van
de overnemer en het overgenomen bedrijf. Bradley et al. (1988) onderzochten of er een verschil
bestaat tussen de synergievoordelen die voorkomen uit overnames tussen kleine ondernemingen
en de synergievoordelen die uit overnames tussen grote ondernemingen ontstaan. Er werd
aangetoond dat kleinere bedrijven er meer baat uit haalden dan de grotere ondernemingen
wanneer deze een overname bekendmaken (Moeller S.B. et al., 2004).
De financiering is een belangrijk punt bij overnames. Een verzekeringsmaatschappij die een
andere maatschappij wenst over te nemen moet uiteraard over een heel belangrijk kapitaal
beschikken. Vandaag bestaat er een uitgebreid gamma aan financieringstechnieken om een
belangrijk kapitaal samen te stellen, waardoor het mogelijk wordt om een overname te
financieren. (Vanderstappen G., 1991). Wanneer we de Europese markt bestuderen, merkt men
op dat Engeland het eerste land was waar een actieve markt ontstond op het vlak van overnames
van ondernemingen en waar men voor het eerst op grote schaal gebruik ging maken van de
diverse nieuwe financieringsmogelijkheden. (Vanderstappen G., 1991).
Het financieringsprobleem kan herleid worden tot enkele belangrijke aspecten:
a) Wat is het te financieren bedrag?
De overnameprijs hangt van verschillende factoren af zoals de waardecreatie van de
onderneming, de onderhandelingskrachten van koper en verkoper, enz.
b) Welke betalingsmogelijkheid gebruiken?
c) Hoe de overname financieren ? Met eigen middelen of met leningen?
d) Waar gaat men die eigen en vreemde middelen vinden?
(Vanderstappen G., 1991).
Om een onderneming te kopen of te verkopen moet men de waarde kennen van het bedrijf.
Doordat het bepalen van de waarde van een onderneming geen exacte wetenschap is, bestaan er
hierover verschillende opinies. Aan de hand van een goed gekozen evaluatietechniek kan men
de waarde van de onderneming normaal gezien wel goed schatten. (Van der Elst L., 1991). Hoe
deze waardebepaling effectief gebeurt, wordt in een later hoofdstuk besproken. Men kan in elk
41
geval al vermelden dat de effectief betaalde prijs voor de overname van een onderneming
slechts zelden overeenkomt met de op voorhand geschatte waarde van het bedrijf. ( Van der
Elst L., 1991).
Eind 2003 en begin 2004 waren twee overnamedossiers door P&V Verzekeringen afgerond.
De groep P&V en Zurich Financial Services (Zurich) hebben op 24 oktober 2003 een akkoord
ondertekend waardoor P&V een belangrijk deel van de activiteiten van Zurich in België en
Luxemburg overnam. Het akkoord dat toen door beide partijen ondertekend werd, houdt in dat
P&V de activiteiten van Zurich in België en Luxemburg op de markt van particulieren en
KMO’s overnam. P&V nam toen ook het geheel van de portefeuille Arbeids-ongevallen en
Groepsverzekeringen over. De overgedragen portefeuille vertegenwoordigde eind 2002 een
brutovolume aan uitgegeven premies van ongeveer 300 miljoen EUR.
De maatschappij Zurich verdween hierbij niet uit België en Luxemburg, maar bleef er wel
actief op de markt van de grote bedrijven, in de tak Niet-Leven via Continental Europe
Corporate en in de Levensverzekeringen met internationaal karakter via Zurich International
Solutions. (Verzekeringsgroep P&V neemt activiteiten Zurich België over, De Standaard,
25/10/2003, en gesprek met mevrouw Vernaillen H., 29 maart 2005, Brussel).
Het ondertekend akkoord houdt eveneens in dat P&V gaat samenwerken met een belangrijk
makelaarsnetwerk zodat de multi-kanaalstrategie van P&V hierdoor een bijkomende vector
krijgt. Twee nieuwe ondernemingen werden opgericht om de relaties met de makelaars te
onderhouden en te ontwikkelen. Hierbij moest de expertise en knowhow van het toenmalige
Zurich-personeel een belangrijke steun vormen. Dit akkoord was een belangrijk sluitstuk in de
multi-kanaalstrategie die P&V voor ogen heeft. Deze strategie, enkel geleid door objectieven op
middellange en lange termijn, werd uitgestippeld rekening houdend met alleen de Belgische en
Luxemburgse context, wat een belangrijke stabiliteit voor de groep betekent. Door ervoor te
kiezen om te werken met een makelaarsnetwerk, versterkte P&V één van haar
hoofddoelstellingen, namelijk de klantentevredenheid. Een uitgebreid makelaarsnetwerk ver-
groot immers de contactmogelijkheden tussen de maatschappij en de klanten.
Het gedrag van de Belgen ten opzichte van verzekeringen is heel divers. Sommigen verkiezen
zich tot een agent te richten, anderen tot een bank, een directe verzekeraar of een makelaar.
Sommige verzekeringsnemers verkiezen zelfs om van verschillende kanalen gebruik te maken.
P&V speelt hierop in door diverse mogelijkheden aan te bieden.
42
Amper één maand voor de bekendmaking van deze overname, kocht P&V ook al de
portefeuille schadeverzekeringen over van de Duitse groep Ergo, in ons land actief met de
maatschappij Hamburg-Mannheimer. Door deze twee overnemingen verwierf P&V een plaats
in de top tien van de Belgische verzekeringssector, met een grootte die vergelijkbaar is met
maatschappijen zoals Winterthur België en AGF België. Deze maatschappijen blijven echter in
de rangschikking na de grote bankverzekeraars. (Verzekeringsgroep P&V neemt activiteiten
Zurich België over, De Standaard, 25/10/2003). Het feit dat P&V door deze overnames op korte
tijd in de top tien van de Belgische verzekeringssector belandde, toont aan dat een verzekeraar
heel snel kan groeien door een goede overnamestrategie op te stellen.
De ‘Verzekering van de Post’ kwam in 2004 volledig in handen van Axa, deze laatste bezat
voorheen reeds 50% ervan. “Door de verkoop van haar belang in de Verzekering van De Post,
wordt De Post nu een gewone verzekeringstussenpersoon. Aan de distributieovereenkomst
tussen Axa en De Post verandert door de overname niets.” (Axa neemt Verzekering van De
Post over, De Standaard, 25/03/2004). Tot eind februari 2005 verdeelde De Post nog
verzekeringsproducten van de Verzekering van de Post, tot voor kort dus een joint venture
tussen De Post en Axa.
Axa, die het de voorbije jaren zoals vele maatschappijen moeilijk heeft gehad, slaagde in 2004
erin om zijn winst te verdubbelen tegenover 2003. De winst bedroeg in 2004 namelijk 237
miljoen euro. (De Standaard, 12 en 13 maart 2005). Gedelegeerd bestuurder Alfred Bouckaert
vindt dat Axa toch nog steeds voorzichtig moet zijn. De winst werd in 2004 wel verdubbeld
tegenover 2003, toch is deze winst veel kleiner dan bijvoorbeeld in het topjaar 2000 werd
gehaald. Volgens Alfred Bouckaert kan Axa nog heel wat beter presteren. Blijven groeien is
dan ook de boodschap voor Axa. “Liefst intern zegt Bouckaert desgevraagd, maar als er zich
mogelijkheden aandienen zullen we ook overnames overwegen. Maar daar zullen we
voorzichtig blijven. Alle sterren moeten goed staan voor we tot een overname zullen overgaan”
(De Standaard, 12 en 13 maart 2005).
Een ander voorbeeld is de verkoop van Zelia. De Belgische tak van de Zwitserse levens-
verzekeraar Swiss Life had in 2002 al beslist om de verzekeringsdochter Zelia, een schade-
verzekeraar met ook een activiteit leven, te verkopen. De verzekeraar wou zich terugplooien op
zijn kernactiviteit, de levensverzekeringen. De Belgische dochter kreeg van het Zwitsers
moederhuis tot eind 2004 tijd om Zelia te verkopen. Begin april 2004 stond Swiss Life reeds
43
dicht bij de verkoop van Zelia. (De Standaard, 01/04/2004). Gezien de gevoelige verbetering
van de resultaten van Zelia en het uitblijven van verkoopsmogelijkheden die aan zijn
verwachtingen voldeden, heeft de Groep Swiss Life dan later besloten het verkoopsproces te
beëindigen. Zelia is nu een onafhankelijke specialist in het domein van verzekeringen niet-
leven. (De Verzekeringswereld, 16 tot 30 april 2005).
3.3.) Samenwerkingsakkoorden
Het opstellen van samenwerkingsakkoorden is de minst ingrijpende, en daardoor veel gebruikte
methode om de verzekeringscapaciteit te vergroten. Het is meestal de snelste en goedkoopste
methode om tot een grotere concentratie te komen. Het doel van de onderneming die gaat
samenwerken met een ander bedrijf verandert meestal als we het bekijken in een andere
tijdsdimensie. Op korte termijn mikt de onderneming vooral op “operationele resultaten”. Op
middellange termijn streeft de onderneming naar competitief voordeel. Later, op langere
termijn zijn het de ‘competenties’ (zoals knowhow, kennis, en expertise) die de vruchten
afwerpen.
De economische omgeving waarin de samenwerkingsakkoorden terechtkomen, kan perfect
worden geïllustreerd aan de hand van de evolutie in de financiële sector. De golf van
liberalisering, deregulering en privatisering werd de voorbije tien jaar versterkt door de
versnelde internationalisering, concentratie van de financiële diensten en de zwaardere
concurrentie. Het kleine verschil tussen de aangeboden producten van de concurrenten en de
komst van nieuwe buitenlandse concurrenten hebben de concurrentie doen toenemen. Doordat
de financiële instellingen hierdoor verplicht werden hun prijzen aan te passen, werden de
winstmarges uiteraard kleiner. De financiële instellingen waren met andere woorden verplicht
hun productiviteit te optimaliseren. Die veranderingen hebben de herstructurering en
globalisering van de financiële sector op het einde van de twintigste eeuw wereldwijd versneld.
Ook de situatie in ons land veranderde. Vele ondernemingen besloten dan uiteindelijk om
coöperaties af te sluiten met andere financiële ondernemingen om zich te verweren tegen die
veranderende marktsituaties.
44
De coöperaties die in België voorkwamen, waren bijvoorbeeld gericht op het zoeken naar
afzetgebieden buiten de ‘binnenlandse’ markt, door de acquisitie van netten in het buitenland,
of door het aanknopen van grensoverschrijdende handelsrelaties. Daarnaast werden tal van
partnerships gesloten tussen banken en verzekeringsmaatschappijen, die soms resulteerden in
gemeenschappelijke dochterondernemingen.
Verzekeringsmaatschappijen kunnen ook kiezen voor een samenwerkingsakkoord om
gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Zo hebben de maatschappijen Axa en Mercator in
2001 de stap gezet om hun autopolissen via de website van Eccent aan te bieden. Eccent is een
virtuele marktplaats die in staat is om verzekeringsproducten te vergelijken. (De Verzekerings-
wereld, 18/12/2001, p. 7). Op deze manier wensten beide maatschappijen zich te kunnen
positioneren als maatschappijen die met makelaars werken. Aan de hand van Eccent zouden de
verschillen tussen direct writers en traditionele verzekeraars verduidelijkt moeten worden.
Op de site kon men dan de voordelen en nadelen lezen van zowel een directe verzekeraar als
een traditionele verzekeraar die met makelaars werkt. ( “Samenwerking met Axa en Mercator”,
De Verzekeringswereld , blz. 7 , 18/12/2001 ).
De groep P&V Verzekeringen gaat ook samenwerkingsverbanden aan om hun verworven
ervaringen te verruimen en om hun kwaliteitsservice voor de klanten te verbeteren. Als
verzekeraar heeft P&V al een lange traditie van partnerschap achter de rug. “In die optiek zijn
we sedert geruime tijd reeds aangesloten bij het Internationaal Verbond van Coöperatieve en
Onderlinge Verzekeringsmaatschappijen (FICMA) en de vereniging van de Europese
coöperatieve en onderlinge verzekeraars (ACME), twee organisaties ter bevordering en
versteviging van de samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen hun leden”
(Jaarverslag 2003, P&V Verzekeringen).
Geconfronteerd met de internationalisering en snelle concentratie van hun activiteitensectoren,
evolueerden de grote Belgische coöperaties die al lang actief waren in verzekeren en bankieren
uiteindelijk op een soortgelijke manier: door grote herstructureringen door te voeren, door te
evolueren naar steeds complexere structuren, door commerciële allianties aan te gaan, door
nieuwe dochterondernemingen op te richten, of door te fuseren met andere maatschappijen.
Op het vlak van samenwerking gelden specifieke regels. Het EU-verdrag bepaalt bijvoorbeeld
dat sectoriële samenwerking verboden is, wat echter een probleem vormt wanneer verzekeraars
45
willen coöpereren door statistische informatie uit te wisselen, of verzekeringsgroepen wensen
op te richten voor het dekken van uitzonderlijk risico’s. Dit alles wordt nu toch mogelijk
doordat de Europese Commissie voor de volgende zeven jaar bepaalde vormen van
samenwerking tussen verzekeringsmaatschappijen toelaat. De verzekeringssector mocht in het
verleden al sommige samenwerkingen uitoefenen, maar door deze nieuwe regels worden andere
vormen van samenwerking nu ook mogelijk. (De Verzekeringswereld, nr. 2004.1). In dit kader
bepalen de Europese regels dat onder bepaalde voorwaarden het algemeen verbod op
kartelafspraken niet van toepassing is. Dat zijn de zogenaamde vrijstellingsregelingen.(Art. 85
EG-Verdrag).
In de financiële sector bestaan er ook vele samenwerkingsakkoorden tussen de verzekerings-
maatschappijen en de banken. Het aspect bankverzekeren wordt in een volgend hoofdstuk
besproken, toch kan men hier al stellen dat de financiële groepen, waar banken en verzekerings-
ondernemingen nauw samenwerken, ooit zijn opgebouwd uit eenvoudigere samenwerkings-
akkoorden tussen beide sectoren. Dergelijke samenwerkingsakkoorden bestaan dus zeker niet
enkel tussen maatschappijen onderling.
In de verzekeringssector vindt men bijvoorbeeld ook samenwerkingsovereenkomsten tussen de
makelaars. Bij deze samenwerkingen kan het gaan om het verdedigen van gemeenschappelijke
belangen, zoals bijvoorbeeld het oprichten van een aankoopcentrale, maar het kan ook verder
evolueren naar een portefeuilleovername of zelfs een fusie van twee makelaarskantoren. In
2001 begon de syndicale kamer Oost-Vlaanderen van de Federatie voor Verzekerings- en
Financiële tussenpersonen (FVF), met de oprichting van de werkgroep ‘Samen sterk’, de
verschillende mogelijkheden van samenwerkingsvormen te analyseren. (De Graeve V., 2001).
46
Hoofdstuk 4 : De gevolgen van fusies en overnames binnen de verzekeringssector
4.1.) Gevolgen op het vlak van efficiëntie
Na een fusie of een acquisitie is het interessant om na te gaan welke de effecten waren op de
gefuseerde ondernemingen, of op de overnemende partij. Was de fusie of de acquisitie een
succesvolle operatie? Steeg de efficiëntie in de onderneming na de concentratiebeweging?
Het is echter niet eenvoudig om de efficiëntie van een verzekeringsonderneming te berekenen.
Berger A.N. et al., 1993, wezen op de belangrijkste tekortkomingen van efficiëntieonderzoeken
in de verzekeringssector. Eerst en vooral is er niet echt sprake van eensgezindheid over welke
de beste maatstaf is voor de output van verzekeringsondernemingen. Het outputvolume van een
verzekeringsmaatschappij meten is ingewikkeld omdat die ondernemingen ontastbare en niet
direct observeerbare diensten leveren. In de meeste gevallen worden echter de premie-
inkomsten van de verzekeringsondernemingen gebruikt als outputvariabele. (Verweire K.,
1999). Een ander zwak punt in de efficiëntiestudies is namelijk dat deze lijden aan
tekortkomingen op methodologisch vlak. Berger et al., 1993, raden aan om winstfuncties en
andere methodologische technieken te gebruiken om de betrouwbaarheid van de resultaten te
onderzoeken, zodat men een correct beeld krijgt over de efficiëntie van de sector of van een
onderneming. (Verweire K., 1999). Berger et al., 1993, concludeerden tenslotte ook dat een
studie over de determinanten van efficiëntie in de sector zou kunnen helpen om de groepen en
ondernemingen te voorspellen die de steeds heviger wordende concurrentie zouden kunnen
overleven. (Verweire K., 1999). Onderzoek naar de efficiëntie in de sector zou dus meer naar
de determinanten die tot efficiëntie leiden moeten gericht zijn.
Indien de determinanten van de efficiëntie gekend zijn, weten de ondernemingen waaraan ze
specifieke aandacht moeten schenken bij fusies en acquisities. De aspecten die belangrijk zijn
om efficiënt te kunnen werken in de sector, kunnen dan voorrang krijgen bij het organiseren
van de fusie of de acquisitie.
Berger A.N. (2003) heeft de potentiële efficiëntiegevolgen onderzocht van een unieke markt
voor financiële diensten in Europa. Het gaat hier dus om een onderzoek naar de efficiëntie-
effecten op de financiële dienstensector indien deze uit slechts één markt (a single market) zou
bestaan. Het proces om van een gesegmenteerde markt (markt met verschillende onderlinge
47
financiële diensten) naar een unieke Europese financiële dienstenmarkt te evolueren vereist een
groot aantal fusies en overnames tussen de diverse financiële diensten, in het bijzonder tussen
instellingen uit verschillende landen. Berger A.N. (2003) onderzocht hierbij aspecten zoals de
fusie- en overnameprocessen, grensoverschrijdende participaties, de gevolgen van de
consolidatie van de financiële instellingen, het universeel bankwezen, enz. Het onderzoek van
Berger A.N. (2003) toont aan dat de creatie van een unieke markt voor de Europese financiële
dienstensector waarschijnlijk geen sterke efficiëntievoordelen met zich zou brengen. Bovendien
zouden de grensoverschrijdende efficiëntiebarrières de verwezenlijking van een unieke
financiële dienstenmarkt verhinderen. Het feit dat er geen sterke efficiëntievoordelen zouden
zijn met één grote Europese financiële dienstenmarkt toont aan dat er waarschijnlijk wel
grenzen zijn bij het samenvoegen van verschillende financiële diensten. Op een bepaald
ogenblik kan een groep een volgende fusie niet meer aan en worden er geen bijkomende
efficiëntievoordelen gecreëerd. Op dat moment wordt een groep waarschijnlijk te groot en te
complex voor haar structuur en strategie.
Een fusie of overname stelt eveneens bijzondere eisen op vlak van leiderschap om efficiënt te
blijven ondernemen. De leiders moeten in staat zijn om strategische opties te creëren voor de
toekomst en om klaar en duidelijk over de strategische doelstellingen te kunnen communiceren.
De strategische managers van de onderneming moeten bij een fusie of overname hun aandacht
zowel op lange als op korte termijn vestigen. Na de fusie lopen productie en dienstverlening
uiteraard gewoon door en moeten de kosten steeds onder controle worden gehouden.
Door de belangrijke wijzigingen die fusies en overnames kunnen teweeg brengen, moeten de
bedrijfsleiders zich flexibel kunnen opstellen om het bedrijf efficiënt te laten werken in de
gewijzigde omgeving. Het feit dat een bedrijfsleider succesvol is vóór een fusie is echter geen
garantie dat deze ook succesvol en efficiënt zal zijn na de fusie.
Fusies en acquisities zijn echter dynamische gebeurtenissen die vaak veranderingen in de
organisatorische focus of in het bestuursgedrag impliceren, welke de algemene efficiëntie van
een organisatie wijzigen. Berger A.N. (2003) stelt dat de efficiëntie bijvoorbeeld kan stijgen in
het geval waarbij de verwervende instelling haar superieure en efficiëntere bestuurs-
deskundigheid in de overgenomen instelling gaat verspreiden. Vele studies en onderzoeken,
zoals deze van Berger A.N. en Humphrey D.B. (1992) en deze van Vander Vennet (1998),
hebben trouwens aangetoond dat overnemende instellingen (the acquiring institutions) in de
bank- en verzekeringssector vaak efficiënter zijn dan de overgenomen ‘targets’. (Berger A.N.,
48
2003). Akhavein J.D. et al., 1997, bespreken in hun studie over de gevolgen van ‘megafusies’
eveneens de belangrijke efficiëntievoordelen die financiële instellingen kunnen bereiken door te
fuseren. Het zijn vooral de instellingen die vóór de fusie het minst efficiënt waren die de
grootste voordelen kunnen halen uit de fusie.
Ook in de Verenigde Staten blijken de fusies en de overnames in de levensverzekeringssector
grotendeels door economisch haalbare doelstellingen gedreven te worden en hebben die
eveneens een gunstig effect op de efficiëntie in de sector. (Cummins J.D. et al., 1999).
Men moet er ook op wijzen dat sommige verzekeringsmaatschappijen een fusie of een
overname als excuus gebruiken voor de grote besparingen bij herstructureringen. De gevolgen
van het rationaliseren worden allemaal op de fusie of de overname verschoven. Een verbetering
van de efficiëntie is dan zogezegd het gevolg van een fusie of een overname. (gesprek met
mevrouw Vernaillen H., 29 maart 2005, Brussel).
Berger A.N. (2003) toont andersom ook aan dat de efficiëntie eveneens kan verslechteren door
fusies of overnames indien de fusie- of overnamekosten bijvoorbeeld veel te hoog blijken te
zijn of indien de gehoopte synergievoordelen niet voldoende gerealiseerd worden.
“Volgens Hamel en Prahalad schieten vooral verzekeraars tekort in het inschatten van de
toekomstige uitdagingen, en kunnen zij dan ook nog heel wat leren van andere sectoren” (Van
den Berghe L. en Goudriaan L., 1996). Van den Berghe L. en Goudriaan L. (1996) beweren dat
dit niet mag veralgemeend worden voor alle verzekeringsmaatschappijen. Volgens hen bestaan
er naast een aantal defensieve verzekeraars ook heel wat verzekeraars die zich strategisch actief
naar de toekomst richten en toekomstige uitdagingen aangaan.
Megginson et al. (2004) vinden in hun analyse een significante, positieve relatie tussen
collectieve focuswijzigingen in de onderneming en fusieprestaties op lange termijn in
strategische fusies. De fusies die de ‘focus’, de nadruk, verminderen, resulteren in beduidende
verliezen voor de aandeelhouders, in de operationele prestaties en in de waarde van de
onderneming in de loop van de 3 jaar na de fusievoltooiing. Fusies waarbij de ondernemingen
hun ‘focus’ behouden of verstevigen resulteren in verbeteringen op vlak van lange termijn
performantie. Er is in dit laatste geval dan ook sprake van een verbetering van de efficiëntie. Dit
sluit nauw aan bij de gedachte dat fusiepartners zich op dezelfde lijn moeten bevinden. Indien
de partners vele ideeën delen en ze overeenkomen op vlak van lange termijn doelstellingen, dan
zullen de slaagkansen van de fusie meteen ook hoger liggen.
49
4.2.) Gevolgen op het vlak van de werkgelegenheid
Door fusies en acquisities behalen ondernemingen vaak de voor hen levensnoodzakelijke groei.
Het is ondertussen duidelijk dat deze fusie- en acquisitietransacties belangrijke risico’s met zich
meebrengen. Veel mislukkingen bij fusies en overnames zijn ook te wijten aan werknemers-
aspecten. Het typische geval van mislukking van de fusie is het geval waarbij er onrust en
onzekerheid heerst onder het personeel, waardoor medewerkers gedemotiveerd raken.
Gugler et al. (2004) onderzochten de invloed van fusie- en overnamegolven op het welzijn van
de werknemers. Ze gingen hierbij na of de werknemers een verliezende partij waren? Gugler et
al. (2004) onderzochten deze vraag aan de hand van een hele reeks fusies en acquisities in
Europa en in de Verenigde Staten. Uit hun onderzoek bleek dat fusies en acquisities gemiddeld
geen schadelijke effecten hebben gehad op de vraag naar arbeid in de Verenigde Staten. Voor
Europa bleek dit echter niet het geval te zijn. Europese fusies zouden de vraag naar arbeid met
gemiddeld ongeveer 10% hebben laten dalen. Dit is consistent met het feit dat fusies in Europa
vaak worden gebruikt als hulpmiddel om herstructureringen door te voeren.
In de Verenigde Staten gebruiken bedrijven de fusies niet echt om het optimale aantal
werknemers te bereiken in de onderneming, aangezien ze dat op gelijk wel moment kunnen
doen, aan tamelijk beperkte kosten. In Europa is de situatie anders door de veel hogere kosten
die gepaard gaan met het aanpassen van het aantal werknemers. Het feit dat vakbonds-
organisaties in Europa veel sterker ontwikkeld zijn dan in de Verenigde Staten is hier één van
de oorzaken. De Europese bedrijven gebruiken de veranderingen bij fusies en overnames dan
ook om herstructureringen door te voeren, waardoor die fusies dus negatieve gevolgen hebben
op het vlak van tewerkstelling. Anders gezegd kan men stellen dat het door fusies mogelijk
wordt voor ondernemingen om ‘overtollige’ arbeid te laten afvloeien, in de anders zo rigide
arbeidsmarkt.
Verder bleek eveneens uit het onderzoek van Gugler et al. (2004) dat fusies tussen bedrijven uit
verschillende landen niet significant verschillen van fusies binnen de landsgrenzen op het vlak
van effecten op de tewerkstelling.
Men kan zich afvragen welke de gevolgen zijn van fusies en overnames in de verzekerings-
sector op de werkgelegenheid in deze sector. Jaarlijks vraagt Assuralia (vroegere BVVO) de
gegevens in verband met de werkgelegenheid op.
50
Hierdoor wordt het mogelijk om de ontwikkelingen van de werkgelegenheid en de bewegingen
van het personeelsbestand van nabij te volgen.
Het analysegebied heeft betrekking op het personeel van de verzekeringsondernemingen die
onder het Paritair Comité 306 vallen. Dit paritair comité werd opgericht bij koninklijk besluit
van 9 februari 1971 en omschrijft zijn toepassingsgebied als volgt: “de verzekerings-
maatschappijen met vaste premie en de onderlinge verzekeringsmaatschappijen, zowel de in
België gevestigde zetels van buitenlandse maatschappijen als de Belgische maatschappijen”.
Aan de hand van deze gegevens die Assuralia verzamelt verkrijgt men een algemeen beeld over
de schommelingen in het personeelsbestand.
Begin jaren 1990 waren de verzekeringsmaatschappijen door budgettaire beperkingen verplicht
om op bepaalde aspecten te besparen. Zoals vaak het geval is, kwamen er ook bij deze
herstructureringen dalingen van het personeelsbestand. De werkgelegenheid in de verzekerings-
sector zakte toen van 30.000 werknemers naar 25.000 werknemers met een arbeids-
overeenkomst van onbepaalde duur.
Ondanks de golf van fusies en herstructureringen die later kwam, is het totale personeelsbestand
van de verzekeringssector in de tweede helft van de jaren 1990 vrij stabiel gebleven. Deze
fusies en overnames bleken dus geen grote gevolgen te hebben op vlak van werkgelegenheid in
de sector.
“De werkgelegenheid in de Belgische verzekeringssector concentreert zich vooral in de grotere
ondernemingen met meer dan 500 personeelsleden. De brede golf van fusies en overnames die
de sector de jongste jaren heeft gekend versterkt dit fenomeen” (Werkgelegenheid in de
verzekeringsondernemingen in 2001, Assurinfo (BVVO), November 2002).
De onderstaande tabel illustreert het aantal ondernemingen volgens hun omvang enerzijds, en
het relatieve deel in de totale tewerkstelling dat zij vertegenwoordigen anderzijds.
Tabel 4.1 : Aantal ondernemingen volgens omvang, aantal en % van het totale
personeelsbestand.
51
(Bron: Assuralia, 2004, ‘Tewerkstelling in de verzekeringsondernemingen in 2003’, Assurinfo,
oktober 2004.)
Door de talrijke herstructureringen in de verzekeringssector en de moeilijke tijden in de
economie is het aantal ondernemingen met meer dan 500 werknemers in vergelijking met het
jaar 2002 gedaald. De bedrijven waarvan het aantal werknemers schommelt tussen de 150 en
500 kennen nu een grotere concentratie.
“Een analyse van de tewerkstelling in de ondernemingsgroepen in 2001 leert dat de
concentratie des te groter is geworden als gevolg van fusies en overnames: de eerste 20
verzekeringsgroepen vertegenwoordigen meer dan 90% van de totale werkgelegenheid”
(Werkgelegenheid in de verzekeringsondernemingen in 2001, Assurinfo (BVVO), November
2002). Dit geldt ook voor het jaar 2003.
“Eind 2003 bedroeg de werkgelegenheid in de sector (= contracten van onbepaalde duur)
23.916 personen t.o.v. 25.117 eind 2002, of een daling met 4,8 %. Het aantal banen die het
verzekeringswezen, in ruime zin, genereert, vertegenwoordigt 1,3% van de actieve bevolking.
In totaal werkten in 2003 circa 49.000 mensen in dienst van de verzekerden.” (Assuralia, 2004,
Assurinfo, Jaarverslag 2003).
(Bron onderstaande grafiek: Assurinfo, oktober 2004)
Grafiek 4.1 : Samenstelling van de werknemers in de verzekeringssector.
52
Deze grafiek stelt de samenstelling van alle verschillende werknemers in de verzekeringssector
voor. Hier blijkt nog eens dat de grootste groep duidelijk wordt tewerkgesteld in de
verzekeringsondernemingen zelf.
In het kader van het bankverzekeren hebben verschillende financiële instellingen vele kantoren
moeten sluiten. Wanneer een bank en een verzekeraar fuseren, heeft het immers weinig zin om
alle kantoren van beide instellingen te behouden. Een bankkantoor zou dan bijvoorbeeld de
activiteiten van het verzekeringskantoor dat in de omgeving ligt kunnen uitvoeren. Vele
bankverzekeraars hebben of hadden problemen met de rendabiliteit van hun kantoren. Het
sluiten van kantoren ging dan ook vaak gepaard met een afslanking van het personeelsbestand.
Aangezien de personeelskosten een heel belangrijke post zijn in de totale kosten van een
onderneming, worden bij saneringen hier heel vaak op bespaard. “In het verkoopnet van Fortis
zijn nu nog bijna 8.000 werknemers aan de slag, tegenover ongeveer 11.500 vijf jaar geleden.
Maar elk kantoor wordt nu wel bemand door meer mensen, zodat er meer ruimte is voor
specialisatie. Van het kantoorpersoneel is bijna de helft gespecialiseerd” (De Standaard,
17/03/2005). Bij andere bankverzekeraars zoals bijvoorbeeld KBC kan men hetzelfde stellen
met betrekking tot de afslanking van het aantal kantoren. Ook bij KBC had de sluiting van vele
kantoren een negatief effect op het personeelsbestand. “Het aantal voltijdse werknemers in het
kantorennet nam af van 6.812 in 1999 tot 5.769 eind 2004” (De Standaard, 17/03/2005).
Volgens de heer Verdonckt D., Secretaris Raad van Bestuur en Directiecomité KBC
Verzekeringen NV, komt men er vandaag toch wat op terug om vele kantoren te sluiten
(gesprek met de heer Verdonckt D., 22 maart 2005, Leuven). Een financiële instelling moet er
immers op letten dat ze nog steeds de nodige service kan bieden aan haar cliënteel.
Het moeten sluiten van kantoren is echter meer een probleem voor de banksector dan voor de
verzekeringssector (gesprek met de heer Cano A., 21 april 2005, Brussel).
Het is heel belangrijk om bij een fusie of een overname eveneens voldoende rekening te houden
met het ‘human resources’-aspect van de zaak. “Als een human resources afdeling van een
bedrijf geen rol van betekenis kan of mag spelen bij een fusie of overname, als de afdeling te
laat betrokken wordt bij de voorbereidingen of als ze zichzelf onvoldoende profileert als
kennispartner voor het managen van de culturele en menselijke veranderingsaspecten, dan heeft
dat een negatief effect op de uiteindelijke resultaten van de operatie. Dat blijkt uit een nieuw,
internationaal onderzoek van Right Management Consultants naar waardecreatie bij fusies en
53
overnames” (Human resources kan fusie kraken of maken, De Standaard – Jobat, 27/03/2004,
p.1). “De belangrijkste conclusie van het onderzoek heeft volgens S.Walkley (Right
Management Consultants) betrekking op het middenkader. Middenmanagers spelen een
cruciale rol bij een fusie of overname. Hun engagement kan het verschil maken tussen een
geslaagd of mislukt integratieproces. Zij zijn de ‘doeners’, de dragers van de nieuwe cultuur.
Zij moeten de nieuwe strategische keuzes vertalen naar de medewerkers die uiteindelijk de
fusie op het terrein waarmaken. Ondanks hun scharnierpositie zijn de middenmanagers bij een
fusie of overname nog vaak de vergeten partij, zo blijkt uit het onderzoek. Ze worden niet of te
laat bij de voorbereiding betrokken, het topmanagement en de financiële mensen ‘vergeten’ hun
visie te vragen” (Human resources kan fusie kraken of maken, De Standaard – Jobat,
27/03/2004, p.1). Volgens Prof. Hans Crijns is een overname pas succesvol als de integratie van
de medewerkers uit de verschillende bedrijven goed lukt. (Crijns H., 2001).
Volgens mijn mening kan het Human Resources (HR)-aspect daadwerkelijk bijdragen tot, en
zelfs het verschil maken in, het welslagen van de fusie of acquisitie. Indien de medewerkers
niet achter de fusie of de overname staan, zal de onderneming nooit alle voordelen kunnen
halen uit de fusie of de overname. Dit geldt zeker en vast ook voor de verzekeringssector.
54
Hoofdstuk 5 : Het bankverzekeren, een speciale vorm van fusie,
overname of samenwerking
5.1.) Definitie en kenmerken.
De laatste jaren heeft de Belgische financiële sector tal van herstructureringen ondergaan.
De financiële sector maakte op wereldvlak sinds het begin van de jaren tachtig een golf van
liberalisering, privatisering en deregulering door. Door de steeds hevigere concurrentie, de
technologische vooruitgang en de versnelde internationalisering werden deze golven van
herstructureringen de laatste tien jaar nog versterkt. (Economisch Tijdschrift van de NBB,
2001). Eén van de gebruikte financiële strategieën in het voorbije decennium bestond erin de
complementariteit na te streven tussen banken en verzekeringen, om zo een synergie teweeg te
brengen tussen de commerciële netten, en de producten die aan klanten worden aangeboden te
diversifiëren. Enerzijds gaan banken via bankverzekeren verzekeringsproducten verkopen en
anderzijds gaan verzekeringsmaatschappijen via het verzekeringsbankieren financiële
producten aanbieden. Op zichzelf is het fenomeen bancassurance niet nieuw. Wat eind jaren ’80
wel sterk is veranderd is dat de belangstelling voor het bankverzekeren sterk is gegroeid. “Door
die herstructureringen ontstonden nieuwe grote groepen zoals bijvoorbeeld Fortis, KBC en Axa,
die zowel bank- als verzekeringsactiviteiten verrichten”(Economisch Tijdschrift van de NBB,
2001).
Via die groepen, trachten de verschillende sectoren in de financiële wereld steeds beter samen
te werken en zich te integreren binnen gezamenlijke structuren. In vele landen probeert de
overheid de diverse activiteiten toch wat apart te houden, zodat het mogelijk blijft de
verschillende sectoren nog te vergelijken. Ook in België is dit het geval. (Economisch
Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 12). De controlewet bepaalt dat de particuliere
verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht moeten opgericht zijn in de vorm van een
vennootschap op aandelen, van een coöperatieve vennootschap of van een onderlinge
verzekeringsvereniging; hun maatschappelijk doel moet beperkt zijn tot verzekering,
kapitalisatie, of beheer van gemeenschappelijke pensioenfondsen alsmede tot de verrichtingen
die er rechtstreeks uit voortvloeien (Art. 9, Controlewet van 9 juli 1975). Hun maatschappelijk
doel moet beperkt blijven tot de vermelde activiteiten, bankactiviteiten horen hier niet bij.
55
Bankactiviteiten en verzekeringsactiviteiten mogen dus niet gezamenlijk door dezelfde rechts-
persoon beoefend worden. De juridische scheiding tussen bank- en verzekerinsgactiviteiten is
verplicht door de Belgische wet, maar de ondernemingen mogen de parallellen wel uitbuiten en
hun werkinstrumenten delen. Zo mag een bankverzekeraar bijvoorbeeld wel een
gemeenschappelijk verkoopkanaal gebruiken voor haar bank- en verzekeringsproducten.
Algemeen kan bankverzekeren omschreven worden zoals Prof. Dr. R.A.H. van der Meer het
omschrijft in zijn werk over bancassurance: “Bancassurance is de combinatie van bancaire en
verzekeringsactiviteiten op één of meer aspecten, waardoor toegevoegde waarde wordt
gecreëerd” (van der Meer, 1996).
Doordat er tussen de banksector en de verzekeringssector toch belangrijke verschillen bestaan,
is het samenwerken tussen beide sectoren vaak een ingewikkelde opdracht. Men mag echter
niet uit het oog verliezen dat de banksector en de verzekeringssector elk gespecialiseerd zijn in
het verkopen van producten die op bepaalde vlakken van elkaar verschillen.
“Verzekeringsmaatschappijen zijn gespecialiseerd in de verkoop van producten die afhankelijk
zijn van een onzekere gebeurtenis, terwijl één van de belangrijke kenmerken van banken is dat
ze verplichtingen uitgeven die als betaalmiddel kunnen dienen. Vervolgens trekken banken
middelen aan die ze voor eigen rekening beheren, wat hen ertoe aanzet risico’s te dragen
(die vooral tot uiting komen op de actiefzijde van hun balans); verzekeringsmaatschappijen,
daarentegen, nemen risico’s ten laste (wat vooral blijkt uit de passiefzijde van hun balans) en
dienen in dat kader middelen te beheren als dekking van de technische voorzieningen. Ten
slotte beschikken de banken vooral over passiva op korte termijn en activa op lange termijn,
terwijl de looptijdtransformatie net andersom is voor de verzekeringsmaatschappijen, aangezien
hun passiva vaak voor een langere termijn uitstaan dan hun activa” (Economisch Tijdschrift van
de NBB, 2001). Doordat de interne structuur van beide financiële sectoren zo uiteenloopt is het
duidelijk dat het creëren van synergievoordelen, door beide sectoren te laten samenwerken, een
complexe opdracht is.
Vergelijking van bank- en verzekeringsactiviteiten:
Banken Verzekeringsmaatschappijen Passiva Gaan korte-termijnverplichtingen Gaan verplichtingen aan die echter aan die vaak de functie van afhankelijk zijn van onzekere betaalmiddel vervullen gebeurtenissen en dus van een waarschijnlijkheidsberekening
56
Activa Gevormd in het kader van krediet- Beleggingen als dekking voor verlening, waarbij het dragen van verplichtingen het kredietrisico een van de specifieke bankfuncties vormt Risico's Vooral aan de actiefzijde. In hoofdzaak aan de passiefzijde De aangetrokken passiva worden Ze komen overeen met de risico's aangewend voor kredieten die de die de verzekeringsmaatschappijen banken beheren door de risico- ten laste nemen en hen ertoe nopen spreiding te laten spelen. middelen te beheren op de actiefzijde Looptijdstructuur Activa gemiddeld op langere termijn Passiva gemiddeld op langere termijn dan de passiva (rol van looptijd- dan de activa (ten minste voor de transformatie) levensverzekeringen) Inkomstenbronnen Intermediatiemarge Technische resultaten Andere financiële resultaten Financiële resultaten
Tabel 5.1 : Vergelijking van bank- en verzekeringsactiviteiten.
Bron : Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001.
Door de lange tijdsspanne waarover verzekeraars verplichtingen aangaan zijn de verzekeraars
meer op lange termijn gericht dan de banken. Dit is dus ook een onderscheid tussen beide
sectoren die het samenwerken ingewikkelder maakt. Van den Berghe L. en Goudriaan L. (1996)
wijzen er toch op dat eind jaren ’90 de focus in zowel de verzekeringssector als in de bank-
sector meer naar de korte termijn werd gericht. De toezichthouders in deze financiële sectoren
moeten er dan ook op toezien dat de lange-termijnstabiliteit hierdoor niet in gevaar komt.
“Het bankverzekeren omvat een ruim gebied gaande van de loutere distributie van
verzekeringsproducten via de bankloketten over ‘de verzekeringsactiviteit die wordt
gepresteerd door een verzekeringsmaatschappij, dochter van een bank, ten voordele van
verzekerden die klant zijn van de bank’ tot de integratie van een bancaire instelling en een
verzekeringsmaatschappij binnen eenzelfde groep met het oog op de maximale benutting van de
potentiële synergieën” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Dat er mogelijke synergieën bestaan is duidelijk. Tussen levensverzekeringen en bankproducten
bestaat er zelfs een grote synergie doordat levensverzekeringen een vorm van pensioensparen
zijn. Aangezien dit ook een vorm van sparen op lange termijn is, is het daarom eigenlijk ook
een bankproduct. (‘Hoe onze bankiers ook verzekeraars werden’, De Standaard, 06/12/2004).
57
“Rob Van Hoofstat, gedelegeerd bestuurder van ING België, stelt dat levensverzekerings-
producten dichter aansluiten bij bankproducten dan niet-levensverzekeringsproducten” (‘Hoe
onze bankiers ook verzekeraars werden’, De Standaard, 06/12/2004).
Onderstaande grafieken, die de keuze van distributiekanaal voorstellen van zowel een niet-
levensverzekering als een levensverzekering, tonen dit ook aan.
Grafiek 5.1 : Marktaandeel van de distributiekanalen in de niet-Levensverzekering.
(Bron : Assuralia – Assurinfo, 11/03/2004)
Het klassieke distributiekanaal had in 2002 dus nog driekwart van de markt niet-Leven in
handen, waardoor ze nog steeds de grootste speler bleef in dit segment.
In de niet-levensverzekeringenmarkt spelen de banken een veel kleinere rol dan het klassieke
distributiekanaal. Zoals duidelijk te zien is in onderstaande grafiek is dit niet het geval voor de
levensverzekeringenmarkt. Doordat het klassieke distributiekanaal daar een aanzienlijk markt-
aandeel heeft moeten afstaan aan de banken, worden de banken er het belangrijkste distributie-
kanaal. Het is duidelijk dat de klemtoon in het bankverzekeren op de levensverzekering ligt.
De levensverzekering sluit, zoals reeds vermeld, ook het best aan bij de spaarfunctie van de
banken.
58
Grafiek 5.2 : Marktaandeel van de distributiekanalen in de Levensverzekering.
(Bron : Assuralia – Assurinfo, 11/03/2004)
Zoals hiervoor reeds werd aangetoond, bestaan er “naast banken die verzekeringsactiviteiten
ontplooien (bankverzekeren sensu stricto) eveneens verzekeringsmaatschappijen die bank-
activiteiten verrichten (verzekeringsbankieren)” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Geconfronteerd met de concurrentie van de banken, beslisten zij eveneens hun producten-
gamma uit te breiden en bankdiensten te gaan verrichten. Sommige maatschappijen sloten
daartoe akkoorden met de banken van hun groep of richtten hun eigen instelling op. De grootste
maatschappijen zijn echter snel overgegaan tot een beleid van fusies en overnames.
In werkelijkheid waren de overnames in de jaren negentig wel vaker van de vorm dat een bank
een verzekeringsmaatschappij overnam dan omgekeerd. (Economisch Tijdschrift van de NBB,
2001).
“Op grond van de studie van Genetay en Molyneux (1998) kan men stellen dat het bank-
verzekeren een vorm van concentrische diversificatie omvat. Er is hier immers geen sprake van
het overnemen van een concurrent (horizontale diversificatie) of van het overnemen van een
klant of een leverancier (verticale diversificatie). Vooral op het vlak van marketing en
distributie, maar ook op het gebied van de technologie, aangezien sommige levensproducten
echte spaarproducten zijn, kan men stellen dat de bank- en verzekeringsactiviteiten met elkaar
verbonden zijn” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
59
“De koplopers in de financiële sector hebben zich allemaal heel wat moeite getroost om aan
multidistributie te doen. Ze doen ook heel wat inspanningen om ervoor te zorgen dat de
verschillende kanalen complementair werken of mekaar tenminste niet beconcurreren” (De
Gryse B., 2003, (A)).
Een bank die ervoor kiest om haar activiteiten uit te breiden, moet hiervoor een toetredings-
formule kiezen. De manier waarop men aan bancassurance probeert te doen verschilt sterk van
geval tot geval. Zoals van der Meer (1996) in zijn werk aantoont is er een ontwikkeling te zien
die toont dat de instellingen die waarde willen creëren door aan bankverzekeren te doen, dat
best doen door bancaire- en verzekeringsactiviteiten binnen één zelfde concern te bundelen. Het
is uit de praktijk gebleken dat dit niet noodzakelijk is, maar dat dit toch helpt om gemakkelijker
waarde te kunnen creëren. Een fusie of een acquisitie blijkt dan ook een wenselijke eerste stap
te zijn om zich in het bankverzekeren te ontwikkelen. Eén van de mogelijkheden is een
overname van een verzekeringsmaatschappij of een fusie binnen een holding. Uiteraard bieden
fusies en overnames zowel voor- als nadelen. Aan de ene kant moet men trachten beide
bestaande vennootschappen harmonieus samen te voegen, langs de andere kant heeft men de
mogelijkheid om de nieuwe activiteit onmiddellijk uit te voeren, en kan de bank dus
onmiddellijk starten met het verkopen van de verzekeringsproducten (Economisch Tijdschrift
van de NBB, 2001).
Tabel 5.2 : Voor- en nadelen van de verschillende formules voor toetreding tot het
bankverzekeren.
Bron: Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001.
60
“Sinds 1994 houdt de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen (vroegere BVVO, nu
Assuralia) een jaarlijkse enquête waarin, op basis van het incasso van premies, het belang van
de verschillende kanalen voor de distributie van verzekeringen in België wordt beoordeeld. Uit
de resultaten voor 1999 blijkt dat meer dan 32 procent van de verzekeringspremies werden
geïncasseerd via de banksector. Het klassieke distributiecircuit, via makelaars en agenten, blijft
het belangrijkst, met een marktaandeel van bijna 52 procent, terwijl de resterende 15,7 procent
werden geïnd via directe verkopen” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Verzekeringsdistributiekanalen in 1999:
(procenten van het totaal van de geïnde premies) Distributiekanaal
Klassiek1 Bancair2 Direct3
Totaal 51,7 32,5 15,7
Niet-levensverzekeringen 77,6 7,4 15
Levensverzekeringen 33,8 49,9 16,2
Tabel 5.3 : Verzekeringsdistributiekanalen in 1999.
(Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001)
(Bron : Assuralia )
1 Omvat de makelaars, dat zijn tussenpersonen die geen exclusieve banden hebben met verzekeringsmaatschappijen, en de loontrekkende en zelfstandige agenten, die wel gebonden zijn door derglijke juridische verplichtingen. 2 Omvat de verkoop, door een bank, van verzekeringen voor rekening van een tot dezelfde groep behorende verzekeringsmaatschappij en voor rekening van derde maatschappijen. 3 Omvat de onderlinge maatschappijen zonder tussenpersonen, de captives en de verschillende vormen van verkoop op afstand (postreclame, telefoon).
61
5.2.) Motieven voor de ontwikkeling van het bankverzekeren.
Aan de vraagzijde kan men twee factoren onderscheiden die achter de ontwikkeling van het
bankverzekeren liggen. “Het gaat ten eerste om een demografische ontwikkeling en ten tweede
om een verandering van de beleggingsgewoonten van de particulieren” (Economisch Tijdschrift
van de NBB, 2001). Door de steeds hoger liggende levensverwachtingen op demografisch vlak,
worden mensen verplicht meer aandacht te schenken aan hun toekomstig pensioen. Hierop
reagerend, wilden de verzekeraars aanvullende pensioenen ter beschikking stellen, die niet meer
berusten op het repartitie- maar op het kapitalisatieprincipe. Een systeem dat op het
repartitieprincipe berust houdt in dat het systeem gefinancierd wordt door afhoudingen op de
inkomsten van de actieven. In het kader van het pensioenstelsel betaalt de werkende generatie
dan voor de pensioengerechtigden van vandaag. Indien het pensioenstelsel berust op het
kapitalisatieprincipe, dan bouwt een individu zelf zijn (aanvullend) pensioen op. Het bedrag van
het pensioen van een individu hangt dan af van het totale bedrag dat dit individu heeft gestort,
van de duur van de deelname aan de verzekering, van de leeftijd waarop het individu de
bijdragen stort, enz. Uiteraard wensten de banken niet dat deze welbelovende markt hen zou
ontsnappen, en trachten ze deze aanvullende pensioenen ook te kunnen verkopen. (Economisch
Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 16).
“Bovendien heeft de toename van de vermogens, de daling van de inflatie en de vraag naar een
actiever beheer van de financiële activa bijgedragen tot een heroriëntatie van de particuliere
beleggingen naar lange termijnproducten, die terzelfder tijd een hoger rendement en een grotere
flexibiliteit bieden dan de traditionele bank- en levensverzekeringsproducten. Het beheer van de
particuliere beleggingen (anders gezegd de bankpassiva) bood de Belgische kredietinstellingen
meer natuurlijke en comfortabele diversifiëringsmogelijkheden dan het beheer van hun activa.
Deze laatste omvatten immers altijd een groot deel effecten van de overheidsschuld, hetgeen
nauwelijks een vertrekbasis kan vormen voor een activiteitsdiversifiëring” (Economisch
Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 16 - 27).
Volgens De Gryse B. (2003 (B)) kan men algemeen drie aspecten opgeven waarop men zich
kan baseren als redenen waarom de banken zich naar de verzekeringssector richten. Het gaat
om differentiatie, rendabiliteit en klantenbinding.
Doordat de bank dus ook verzekeringsproducten gaat aanbieden, gaat dit voor diversificatie aan
producten zorgen, waardoor de situatie van de onderneming tegenover van de klant zou moeten
62
verstevigen. Door deze productdiversificatie doen de banken ook aan risicospreiding. Indien de
situatie zich zou voordoen dat één van hun producten het minder goed doet op de markt, dan is
er kans dat het negatieve aspect hiervan wordt verkleind door andere producten die het wel
goed doen. (De Gryse B., 2003, (B)). Productdifferentiatie is bijzonder belangrijk in markten
waar het voor de klant niet gemakkelijk is om de kwaliteit van de producten en diensten te
bepalen voordat hij deze heeft aangekocht. Verzekeringen zijn hiervan een goed voorbeeld.
Een tweede motief voor banken om aan bancassurance te doen waren volgens De Gryse B.
(2003, (B)) de rendabiliteitsvoordelen. Sinds een paar jaar zijn de banken op zoek naar andere,
diverse inkomstenbronnen. De mogelijkheden die de verzekeringssector bood bleken
interessant te zijn. De inkomsten die verzekeringsmaatschappijen kunnen verdienen bestaan uit
de commissielonen, de door de verzekeraar gerealiseerde winst, en tenslotte de waarde-
vermeerdering die geleidelijk aan belangrijker wordt naarmate de maatschappij groeit.
Het derde aspect die de bank in de richting van bancassurance duwt is de klantenbinding. Door
een strategie van multi-voorziening zal de bank bouwen aan trouwere klanten. Hoe meer
verschillende financiële producten een klant bij een bank heeft, hoe hoger de switchingkosten
voor deze klant zijn om van financiële instelling te veranderen. Ook kan de bank genieten van
de gekende voordelen van cross selling. Er is dus sprake van een versteviging van de
klantenbinding. (De Gryse B., 2003, (B)). Uiteraard zullen klanten die uit gemakzucht liefst alle
financiële diensten verkrijgen van één instelling vaak geneigd zijn om hun verzekerings-
contracten bijvoorbeeld ook af te sluiten bij hun bank. Het zou echter kunnen dat de klant dan
wel wat meer moet betalen maar door diverse technieken kunnen financiële instellingen dit
voor de klanten soms toch verbergen. In de meeste gevallen hebben de bankinstellingen ook
een beter en frequenter contact met hun klanten dan verzekeringsmaatschappijen waardoor
sommige klanten hun bankinstelling ook meer gaan vertrouwen. (Economisch Tijdschrift van
de NBB, 2001). Verbeeck D., (2004, De Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2004, p. 30)
wijst ook op het feit dat een bepaald cliënteel gewonnen is voor een one-stop shopping. Deze
geven dus de voorkeur aan één enkele financiële dienstenleverancier.
“Prof. Lutgart Van Den Berghe weet dat het voor de klant niets uitmaakt of een bepaalde
prestatie als bank- dan wel als verzekeringsdienst wordt bestempeld. Financiële dienstverleners
moeten leren denken in termen van de behoeften van de klant, in plaats van te blijven uitgaan
van het traditionele onderscheid tussen bank- en verzekeringsproducten” (De Verzekerings-
wereld, 18/09/2001). De vraag bij het centraal stellen van de klantenbehoeften is dan of de
63
bankverzekeraar elk mogelijk verzekeringsproduct zelf kan aanbieden of moet de bank-
verzekeraar beroep doen op gespecialiseerde verzekeraars voor sommige verzekerings-
producten? Tot waar moet de bankverzekeraar gaan om voldoende aan die klantbehoefte te
kunnen voldoen? Een bankinstelling die ervoor kiest om verzekeringsproducten te verkopen
moet eveneens trachten een evenwaardige service te bieden aan haar klanten dan deze die de
klanten zouden kunnen krijgen bij een verzekeringsmaatschappij. Indien de verzekeringsservice
van een bank systematisch slechter zou scoren dan deze die een verzekeringsmaatschappij
biedt, zou de bank het in de toekomst moeilijk kunnen hebben om de klantenbehoeften te
bevredigen.
Het kan interessant zijn om verder in te gaan op het feit dat banken op zoek waren naar andere
inkomstenbronnen. Gedurende de laatste decennia had de banksector te kampen met een
hardere concurrentie, waardoor de banken hun inkomstenbronnen moesten gaan diversifiëren.
Ze gingen op zoek naar andere posten die hen de nodige commissielonen zouden opleveren. De
bancassurance bleek uiteindelijk een van de mogelijkheden te zijn. Het diversifiëren in het
bankverzekeren werd dus een aanbod, een antwoord aan de vraag ernaar. Dit alles heeft dan
bijgedragen tot de ontplooiing van de levensverzekering in het algemeen, en het
bankverzekeren in het bijzonder. (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Verweire K. et al. (2004, De Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2004, p. 31) onder-
scheiden twee omgevingsfactoren die fundamenteel bleken te zijn voor de ontwikkeling van het
bankverzekeren. “Enerzijds gingen klanten van de banken steeds vaker aanvullende pensioenen
aanvragen bij verzekeraars. Anderzijds gingen bedrijven meer en meer hun
investeringsprojecten financieren door rechtstreeks op de kapitaalmarkt financiële middelen te
ontlenen” (Verweire K. et al., 2004, De Verzekeringswereld). De bankinstellingen gingen
hierdoor uiteraard op zoek naar nieuwe, andere inkomstenbronnen. De banken vonden die extra
ontvangsten zoals reeds vermeld ondermeer in de verzekeringssector. Uiteraard was dit
eigenlijk een logische stap aangezien de verzekeringssector geen onbekende was voor de
banksector. Vele banken hadden reeds een paar jaar verzekeringsproducten verkocht in hun
instellingen, waardoor de banken reeds wat ervaring hadden met verzekeringen. (Verweire K. et
al., 2004, De Verzekeringswereld).
64
Een financiële instelling die zowel bank- als verzekeringsactiviteiten commercialiseert beschikt
over diverse mogelijkheden om beide soorten producten samen te commercialiseren waardoor
er belangrijke synergievoordelen kunnen ontstaan op vlak van distributie en beheer. Bovendien
zijn er ongetwijfeld mogelijkheden tot schaalvoordelen inzake informatica, personeel en
support. (Verbeeck D., 2004, De Verzekeringswereld). Het samen commercialiseren van bank-
en verzekeringsproducten maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de producten een elkaar te
koppelen, waardoor de bankverzekeraar bijvoorbeeld pakketten kan verkopen die zowel bank-
als verzekeringsproducten bevatten. (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001). De banken
kunnen bij het ontwikkelen van bancassurance eveneens de kennis die zij over hun klanten
beschikken gebruiken om andere diensten efficiënter te kunnen richten naar de gewenste
klanten. Deze informatie kan cruciaal zijn om zich naar de ‘juiste’ klanten te richten. Uiteraard
moet men hierbij wel opletten dat men de regels van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en de wetten op koppelverkoop niet overschrijdt. (Economisch Tijdschrift van de
NBB, 2001). De wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en
bescherming van de consument vormt de basis van de regelingen inzake de oneerlijke
mededinging zoals bijvoorbeeld koppelverkoop. Twee bepalingen van deze wet (artikels 93 en
94) verbieden de daden die strijdig zijn met de eerlijke handelsgebruiken. Het doel van deze
wet is de eerlijkheid van de handelstransacties te verzekeren in het belang van consumenten en
concurrenten.
ING België werd bijvoorbeeld op 15 februari 2005 door het Brusselse hof van beroep schuldig
bevonden aan inbreuken op de wet op de privacy en oneerlijke handelspraktijken. Na
opvallende negatieve evoluties in twee zelfstandige bankkantoren van ING België besloot ING
over te gaan tot een intern onderzoek. De klanten waarbij een afvloei van kapitaal werd
vastgesteld werden gecontacteerd om de motieven van hun beslissingen en hun verwachtingen
omtrent bank- en verzekeringsproducten te kennen. Het hof van beroep oordeelde dat de bank
de gegevens van de klanten niet mag aanwenden voor de controle van haar agenten en
bedienden. Volgens het hof van beroep maakte ING zich dus schuldig aan een oneerlijke
handelspraktijk. (Schamphelaere K., 2005).
Op juridisch vlak waren er veel wijzigingen in de wetgeving om hinderpalen bij het bank-
verzekeren te vermijden. “Het uit de weg ruimen van wettelijke obstakels voor de participatie
van de banken in het kapitaal van verzekeringsmaatschappijen of in de oprichting van
65
verzekeringsdochters door banken, vormde een essentiële voorwaarde voor de ontwikkeling
van het bankverzekeren” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 23).
De fusies, overnames en samenwerkingen tussen bank- en verzekeringssector hadden uiteraard
wel een wettelijk kader nodig. “Rekening houdend met de ontwikkeling van de markt heeft de
Commissie voor het Bank- en Financiewezen vanaf 1988-1989 de banken afwijkingen
toegestaan op artikel 14 van het KB nr. 185 van 9 juli 1935, dat banken verbood een participatie
te nemen in commerciële en industriële ondernemingen. Sinds de goedkeuring van het nieuwe
statuut van de kredietinstellingen door de wet van 22 maart 1993, zijn participaties in
verzekeringsmaatschappijen trouwens zonder beperking toegestaan” (Economisch Tijdschrift
van de NBB, 2001, p. 23). Dergelijke juridische wijzigingen zorgen voor een verdere
ontwikkeling van het bankverzekeren.
66
5.3.) Ontplooiing van het bancassurance-fenomeen in België.
Sinds lang bestaan er reeds banden en akkoorden tussen de banksector en de verzekerings-
sector in België. Verzekeringsmaatschappijen bezitten bijvoorbeeld al van oudsher aandelen in
banken en spaarbanken, bovendien controleren bepaalde belangrijke financiële holdings al lang
zowel kredietinstellingen als verzekeringsmaatschappijen. Heden ten dage zijn de bank-
verzekeraars belangrijke spelers geworden op de verzekeringsmarkt. De fase waarin de
bankverzekeraars de markt nog moesten leren kennen en ontdekken is vandaag zeker al een
hele tijd afgelopen. (De Gryse, De Verzekeringswereld, 2001). Al bij al kan men stellen dat de
vorming van de bankverzekeringsgroepen, zoals die vandaag het financieel landschap in België
en andere landen kenmerken, een relatief recent fenomeen is.
Naarmate het bankverzekeren aan belang won, nam het steeds complexere vormen aan.
Door de jaren heen is het bankverzekeren geëvolueerd naar een belangrijk fenomeen.
“Vanaf eind jaren tachtig hebben de banken van de gezamenlijke distributie van bank- en
verzekeringsproducten via hun agentschappennetwerk geleidelijk een doelbewuste strategie
gemaakt. Uit die periode dateert het concept ‘bankverzekeren” (Economisch Tijdschrift van de
NBB, 2001, p. 23).
In 1998 nam de groep Fortis de Generale Bank over, die de ASLK reeds eerder had
overgenomen. Sinds een paar jaar is bankverzekeraar Fortis dus bezig met het in elkaar
schuiven van de Generale Bank en ASLK. Alhoewel de bankverzekeraar met deze fusie
ongeveer vijf procent klanten verloor, wat overigens normaal is voor een fusieoperatie, is de
geschiedenis van Fortis in ons land zeker een succesverhaal. Overnames en fusies spelen een
belangrijke rol is de strategie van bankverzekeraar Fortis. Op 24 maart 2005 vond bij Fortis
Bank trouwens de duizendste fusie plaats. (De Standaard, 17/03/2005).
De grote fusie tussen ASLK Verzekeringen en Alpha Life, dat een belangrijk aspect is in de
ontstaansgeschiedenis van Fortis, luidde het verschijnsel bancassurance in. Vanaf haar ontstaan
heeft Fortis bancassurance als hoofddoelstelling gehad. (De Verzekeringswereld, 18/09/2001).
“Op bancair, verzekerings- en beleggingsgebied is Fortis inmiddels uitstekend gepositioneerd
om van bancassurance een succes te maken, ook internationaal” (van der Meer, 1996).
De ASLK heeft in het ontwikkelen van het bankverzekeren zeker een belangrijke rol gespeeld.
“Ingevolge haar statuten en sociale opdracht combineerde zij immers bankactiviteiten met het
67
leveren van producten als levensverzekeringen en aan hypothecaire leningen gekoppelde
woonverzekeringen” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 23).
De Belgische kredietinstellingen hebben op vlak van praktische ontwikkeling van het banc-
assurance-concept verschillende strategieën gevolgd om de verzekeringssector te betreden.
Hierdoor zijn de verschillende fusiegroepen in de financiële sector ook anders ontstaan.
“Sommigen (Bacob en Cera bijvoorbeeld) hebben eenvoudige samenwerkingsakkoorden
gesloten met de verzekeraar uit hun financiële groep (respectievelijk DVV en ABB). Andere
grote Belgische banken hebben geopteerd voor de oprichting van joint ventures met
verzekeringsmaatschappijen die vaak tot dezelfde financiële holding behoren. Zo werden in
1989 de maatschappijen Alpha Life (Generale Bank en AG1824), alsook Omniver en Omniver
Leven (KB en Almanij holding) gevormd. De BBL (nu ING), opteerde dan weer voor een
autonome ontwikkeling en creëerde respectievelijk in 1989 en 1993 twee 100 procent-
dochterondernemingen : BBL Life en BBL Insurance” (Economisch Tijdschrift van de NBB,
2001). In 1992 begon de BBL, de huidige ING België, met bankverzekeren. De BBL besliste in
1992 om deze stap te zetten omdat er toen uit een onderzoek bleek dat een derde van de kopers
van verzekeringsproducten deze verzekeringsproducten wel bij zijn bank wou kopen. (‘Hoe
onze bankiers ook verzekeraars werden’, De Standaard, 06/12/2004). Het is sinds 1990 dat de
bancassurance zich in België echt begon te ontwikkelen.
De keuze van veel banken voor de joint ventures formule werd ongetwijfeld ingegeven door de
bekommernis om snel de noodzakelijke deskundigheid te verwerven. Die strategie is echter op
langere termijn niet altijd stabiel gebleken, hetgeen geleid heeft tot het uiteenvallen van
sommige van die allianties.
Eind jaren ’90 vond een indrukwekkende concentratiebeweging plaats in de Belgische
financiële sector, waardoor de samenwerkingen of banden tussen verzekeringsmaatschappijen
en banken een andere dimensie kregen. Het werd op dat ogenblik bijna onmogelijk om alle
fusies en partnerships tussen de twee sectoren bij te houden. Beide sectoren zagen het creëren
van banden als een ware goldrush. De grote entiteiten, die het gevolg waren van de vele fusies
en overnames in die concentratiebeweging, vormden een soort van ‘multikanaal-bank-
verzekeringsgroepen’. Men spreekt over ‘multikanaal’ om het gebruik van de verschillende
68
distributiekanalen zoals netwerken van agentschappen, makelaars en agenten, telebankieren,
enz. te benadrukken.
“Genetay en Molyneux (1998) onderscheiden, verwijzend naar een studie van Daniel (1995)
met betrekking tot de Franse situatie, drie fasen in de ontwikkeling van het bankverzekeren die
ook kunnen worden waargenomen in andere landen, waaronder België” (Economisch
Tijdschrift van de NBB, 2001, p. 9).
In het begin verkochten de banken verzekeringsproducten die rechtstreeks gekoppeld waren aan
hun eigen bancaire diensten. Voorbeelden hiervan zijn de rekeningverzekering en de krediet-
verzekering. Het bestond dus uit eenvoudige diensten. Deze fase stelde de banken vaak in staat
zich voor te bereiden op de uitbreiding, de opkomst van het bank-verzekeren. Vervolgens ging
het om producten die tussen bank- en verzekeringsproducten lagen, zoals de aan levens-
verzekeringen verbonden spaarproducten.
Het aanbod van verzekeringsproducten door kredietinstellingen vertoont thans een zekere
diversificatie. (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001). De banken hebben dus geleidelijk
aan gepoogd de waaier van hun verzekeringsactiviteiten te verbreden.
“De vijf belangrijkste groepen die in 2000 in België actief waren, met name Fortis, Dexia-
Artesia, KBC, BBL-ING en Axa-Royale Belge, hadden een gezamenlijk marktaandeel van
meer dan 80 procent in zowel de bank- als de verzekeringssector. Vaststelling is dat deze vijf
grote groepen ontstonden vanuit één grote initiële fusie, die fungeerde als katalysator voor een
verdere uitbreiding via talrijke opeenvolgende overnames.” (Economisch Tijdschrift van de
NBB, 2001, p. 25 - 26).
Ondanks het geloof en de motivatie in het bankverzekeringsmodel in de jaren ’90, lijkt het
enthousiasme nu wel sterk getemperd. Vele factoren zouden hiervoor verantwoordelijk zijn.
Eerst en vooral kennen de financiële sectoren een afnemend vertrouwen. De slechte of
moeilijke economische situatie zou hiervan wel eens de oorzaak kunnen zijn. Het bank-
verzekeren maakte in bijvoorbeeld 2002 en 2003 harde tijden door, en volgens sommige
pessimisten zou het ergste nog niet achter de rug zijn. (Van Doninck H., De Verzekerings-
wereld, 2003, (B) ).
69
Ook valt het op dat de ondernemingen vandaag hun strategie richten naar hun kernactiviteiten.
Men gaat zich terug specialiseren in het kerndomein, waarbij men overige activiteiten laat
wegvallen om een betere performantie te verkrijgen.
Een ander probleem is dat de cross-selling tussen de klanten van de verzekeraar en die van de
banken moeilijker bleek dan men voorheen dacht. De verwachte resultaten werden meestal niet
bereikt. In vele gevallen is dat waarschijnlijk doordat men dezelfde commerciële strategie heeft
willen gebruiken voor beide sectoren, alhoewel deze toch duidelijke verschillen vertonen. Om
verzekeringsproducten te verkopen moet men over andere capaciteiten beschikken dan wanneer
men bankproducten verkoopt. (Verbeeck D., 2004). Men kan zich dan ook de vraag stellen of
het dan meer opportuun is om zich toe te spitsen op het domein van het verzekeren of van het
bankieren? Of kan het bankverzekeringsmodel toch concurreren tegen gespecialiseerde
financiële instellingen?
Dit werd door twee onderzoeksprojecten onderzocht door de Vlerick Leuven Gent Management
School. “Het eerste onderzoeksproject vergeleek de performantie van Belgische en Nederlandse
financiële groepen voor de periode 1992-1996. Een tweede vervolgonderzoek ging na of de
performantieverschillen die werden gevonden ook nog bestonden in de periode 1998-2002. Uit
de onderzoeksprojecten kunnen we besluiten dat de geleverde kritiek op het bankverzekerings-
model onterecht is: financiële conglomeraten presteren gemiddeld helemaal niet slechter dan
gespecialiseerde financiële instellingen, terwijl zij significant beter presteerden dan
gespecialiseerde verzekeringsmaatschappijen.” (Verweire K. et al., 2004, De Verzekerings-
wereld).
70
Figuur : De rendabiliteit van financiële instellingen (Europees Onderzoek, periode 1998-2002)
02468
101214161820
1998 1999 2000 2001 2002
Ins.comp.BankFC
Grafiek 5.3 : De rendabiliteit van financiële instellingen.
(Bron: ‘Was de mythe mooier dan de realiteit?’, De Verzekeringswereld, 16 tot 31 maart 2004)
In de grafiek stelt de FC-curve de financiële conglomeraten voor. Dit zijn dus de bank-
verzekeraars. Uit de grafiek blijkt inderdaad dat de bankverzekeraars het niet slechter hebben
gedaan dan de gespecialiseerde banken, die in de grafiek voorgesteld zijn met de Bank-curve,
en zeker niet slechter dan de verzekeraars, voorgesteld met de Ins.Comp.curve.
Een voorbeeld dat deze overnames en fusies tussen de bank- en de verzekeringssector geen
gemakkelijke opdrachten zijn, is het Mercator-geval. Mercator Verzekeringen heeft 5 jaar
geleden (in 2000) de toenmalige HBK- bank overgenomen als extra distributiekanaal voor de
verzekeringsproducten en doopte de bank om tot Mercator Bank. “Mercator & Noordstar en
HBK Spaarbank waren er in 2001 helemaal klaar voor om samen hun eigen bankverzekerings-
verhaal te schrijven” (Claes F. en De Graeve V., 2001).
De overname heeft uiteindelijk nooit aan de verwachtingen kunnen voldoen. In 2004 heeft
Mercator beslist om de Mercator Bank terug te verkopen, om zich uiteindelijk meer op de
kernactiviteit, namelijk verzekeringen, te kunnen concentreren. ING België nam dan de
Mercator Bank over. (De Standaard, 12 augustus 2004).
Andere gevallen in de sector bewijzen dat men positiever kan zijn in verband met banc-
assurance. “Volgens Kathleen Steel, algemeen directeur communicatie van Fortis Bank, zijn
71
studies die proberen aan te tonen dat het bankverzekeringsmodel geen toekomst heeft, onjuist”
(De Verzekeringswereld, 1 tot 15 mei 2004). Fortis is in de bancassurance sector uiteraard wel
een voorbeeld dat bank- en verzekeringsactiviteiten succesvol geïntegreerd kunnen worden.
Fortis Bank is overigens heel optimistisch voor de toekomst. “Een Europese studie wijst uit dat
de gemiddelde Belg zijn financiële vermogen, dat eind vorig jaar door de Nationale Bank van
België op 64.703 euro werd geschat, slechts voor 10% in verzekeringen belegd heeft. Bij onze
Noorderburen daarentegen bedraagt dat bijvoorbeeld het vijfvoudige” (De Verzekeringswereld,
1 tot 15 mei 2004). Dat klanten van de Fortis Bank ook via hun homebankingpakket
verzekeringen kunnen afsluiten wijst ook op het feit dat het bankverzekeren in ons land reeds
sterk is geëvolueerd.
Voor veel Belgen is het vandaag maar normaal dat ze een verzekering kunnen kopen in hun
bankkantoor. In andere Europese landen is dat niet zo vanzelfsprekend, of is dit zelfs verboden
zoals in de Verenigde Staten. “Volgens Rob Van Hoofstat, gedelegeerd bestuurder van ING
België, heeft dat te maken met wettelijke, maar ook met culturele verschillen. In Zuid-Europa
en in België zijn er geen wettelijke beperkingen, en vormt de cultuur ook geen hinderpaal.
Vandaar het succes van de bankverzekeraars” (Wettelijke en culturele verschillen, De
Standaard, 06/12/2004). In de Zuid-Europese landen zijn de banken belangrijke spelers op de
markt voor levensverzekeringen. In Noord-Europa spelen de banken een veel kleinere rol in
deze markt. België, waar de banken 54% marktaandeel hebben op de markt voor levens-
verzekeringen, sluit daarom beter aan bij het zuiden van Europa. (Wettelijke en culturele
verschillen, De Standaard, 06/12/2004).
72
Onderstaande figuur geeft het verschil van de rol van de bank als verdeler van
levensverzekeringsproducten tussen Zuid-Europa en Noord-Europa goed weer.
Grafiek 5.4 : De rol van de bank als verdeler van Levensverzekeringsproducten in Europa.
Bron: ‘Wettelijke en culturele verschillen’, De Standaard, 06/12/2004
(McKinsey EFIC Reserach)
In 2002 stelde ING-bestuurder Michel Tilmant dat bancassurance reeds een concept uit het
verleden was voor een financiële groep zoals ING. Volgens hem beperkt deze integratie-
beweging in de financiële sector zich niet enkel tot bankieren en verzekeren, maar gaat dit
verder door ook vermogensbeheer en pensioenvorming bij de activiteiten te betrekken. Een
financiële groep zou alle producten moeten kunnen aanbieden die een klant wenst, aan de hand
van het door de klant gekozen distributiekanaal. (Verbeeck D., De Verzekeringswereld, 2002,
(A) ). Ook hier geldt het principe waarbij de klant centraal staat. De financiële instellingen
proberen alle financiële behoeften van hun klanten te bevredigen, zowel bancair, op vlak van
verzekeringen, als op vlak van vermogensbeheer.
73
5.4.) Gevolgen voor de financiële instellingen en implicaties op
vlak van controle.
A) Gevolgen voor de financiële instellingen.
Een aantal factoren kunnen moeilijkheden of vertragingen teweegbrengen in de ontwikkeling
van het bankverzekeren. Het kan hierbij gaan om bedrijfscultuurverschillen, of om andere
coördinatiemoeilijkheden. Specifiek voor het fenomeen bancassurance zijn ook de
grootteverschillen van de fusiepartners, de verschillen tussen bank- en verzekeringssector, het
verschil in klantengedrag en verschillen in product-typische kenmerken. (van der Meer, 1996).
“Een groep die tegelijkertijd bank- en verzekeringsdiensten aanbiedt moet in twee
onderscheiden entiteiten worden onderverdeeld. Hoewel deze strikte scheiding van de twee
activiteiten juridisch verplicht is, geeft de vorming van geconsolideerde bankverzekerings-
groepen dikwijls aanleiding tot complexe operationele structuren. Die complexiteit is vaak het
gevolg van arbitrages tussen ondernemingen of managers met verschillende tradities of
interesses. Een dergelijke organisatiematrix is moeilijk te beheren. (Economisch Tijdschrift van
de NBB, 2001, p. 27).” Het is belangrijk er op te duiden dat bank- en verzekeringsactiviteiten
vandaag nog steeds juridisch gescheiden zijn in een bankverzekeringsgroep. Aangezien diverse
ondernemingen het bancassurance-concept grondig hebben ingevoerd in hun structuur en deze
groepen bijvoorbeeld zowel bank- als verzekeringsproducten verkopen via hetzelfde
distributiekanaal, zou men zich kunnen afvragen of de strikte juridische scheiding tussen beide
activiteiten wel noodzakelijk is. De meningen hier omtrent zijn echter heel verdeeld.
“Sommigen houden voor dat beide bedrijvigheden zo sterk van elkaar verschillen dat een
verzekeringsonderneming niet kan vergeleken worden met een bank. Anderen wijzen er op dat
wat de actiefzijde van de balans betreft, beiden sterke gelijkenissen vertonen, en zelfs wat de
passiva aangaat, een zekere vergelijking mogelijk is, mits men duidelijk aanvaardt dat beide
soorten ondernemingen met risico’s omgaan, die eventueel op een andere wijze worden
ingeschat.” (Wymeersch E., 2003).
In welke mate de kenmerken van een bancaire instelling ook overeenkomen met de kenmerken
van een verzekeringsmaatschappij, gelden er voor beide soorten instellingen gemeenschap-
pelijke regels zoals bijvoorbeeld de solvabiliteitsvereisten.
74
Wanneer verschillende bedrijfsculturen samengebracht worden in een groep, zoals dit het geval
is bij samenwerkingen tussen banken en verzekeringsmaatschappijen, kunnen verschillende
aspecten problemen creëren. Indien er bijvoorbeeld verschillen ontstaan tussen verschillende
statuten of in de wijze van bezoldiging komen er conflicten. (Economisch Tijdschrift van de
NBB, 2001). Een goed bestuur moet deze moeilijkheden evenwel kunnen omzeilen. Een
bankverzekeraar moet er eveneens op letten dat hij zichzelf niet gaat vernietigen. “Er is sprake
van kannibalisme in de mate dat de verkoop door een bank van aan spaarproducten verwante
verzekeringsproducten ten koste gaat van de deposito’s” (Economisch Tijdschrift van de NBB,
2001). Hierbij mag men wel niet vergeten dat indien een bank zich niet zou richten op
verzekeringsactiviteiten, de verzekeringsmaatschappijen toch in zekere mate een deel van de
inkomsten van de banken zouden overnemen. “In die optiek kan de strategie van het
bankverzekeren worden beschouwd als een defensieve reactie vanwege de kredietinstellingen”
(Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Door verzekeringsactiviteiten en bankactiviteiten in één groep te laten samensmelten ontstaat
wel het gevaar dat indien er één onderdeel van de activiteiten ‘ziek’ wordt, de hele groep ziek
wordt. Men kan hier als voorbeeld imagoproblemen nemen. “De moeilijkheden in één tak
kunnen de omstandigheden waarin de activiteit in een andere tak dienen te worden uitgevoerd
immers beïnvloeden” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
B) Implicaties op vlak van controle.
Wanneer bankinstellingen ervoor kiezen om een diversifiëringsstrategie te volgen, door
eveneens verzekeringsproducten te commercialiseren, is het duidelijk dat dit belangrijke
implicaties met zich meebrengt. Het zal bovendien niet enkel gevolgen hebben voor de
financiële instelling zelf maar eveneens voor de omgeving van de financiële instelling. Ook
voor de toezichthoudende instellingen hebben dergelijke fusies, overnames en samenwerkingen
gevolgen. Aangezien de structuur van een groep die aan bancassurance doet complexer is dan
de structuur van bijvoorbeeld een ‘gewone’ bankinstelling, zal het toezicht op de groep ook
anders moeten gebeuren. De controleautoriteiten moeten zich in elk geval aanpassen aan de
structuren van de instellingen waarop zij hun toezichtsfunctie moeten uitvoeren.
75
“De wet van 27 maart 1995 inzake de verzekeringsbemiddeling en de distributie van
verzekeringen heeft als hoofddoel de rechten van de verzekeringsnemer te beschermen.
Daarnaast zorgt zij ook onrechtstreeks voor een level playing field voor alle spelers die met
verzekeringsdistributie bezig zijn. De verzekeringsbemiddelingswet is van toepassing op elke
vorm van verzekeringsdistributie, dus ook op de bancassurance” (Verbeeck D., De Graeve V.,
De Verzekeringswereld, 2002). De banken die de verzekeringssector wouden betreden waren
uiteraard niet enthousiast met deze wet. Uiteindelijk bleek de wet toch geen onoverkomelijk
beletsel te zijn en hebben de banken zich toch op de verzekeringssector kunnen richten.
(Verbeeck D., De Graeve V., De Verzekeringswereld, 2002).
Zoals Carow K.A. (2001) omschrijft, zijn de banken en de verzekeringsmaatschappijen erin
geslaagd, na een hele periode waarin de mogelijkheden tot bankverzekeren werden beperkt
door de wetgeving, deze barrières weg te werken.
Door de steeds sterker wordende financiële convergentiebeweging, en de opbouw van steeds
meer financiële conglomeraten, moeten er ook aanpassingen komen in de reglementeringen.
Het spreekt voor zich dat wanneer de grenzen tussen twee activiteitsdomeinen van financiële
groepen vervagen, door strategische keuzes van die financiële groepen, dit ontwikkelingen met
zich meebrengt op vlak van reglementering en toezicht. Het is dan ook slechts logisch dat de
regelgeving dezelfde weg moet volgen als de marktontwikkelingen, hoewel de significante
verschillen tussen bankwezen en verzekering zullen blijven bestaan. (van Rossum A., 2005).
De meeste nationale reglementeringen en toezichtorganen zijn rond de traditionele grenzen
tussen banken, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële ondernemingen opgericht. De
marktontwikkelingen in de richting van gemengde financiële conglomeraten (bank- en
verzekeringen) leidt dan ook tot de vervaging van die grenzen tussen bijvoorbeeld banken en
verzekeringsondernemingen. De reglementeringen en de toezichtorganen zouden dan ook
logisch gezien meer aandacht moeten schenken aan deze financiële conglomeraten. (Van den
Berghe L. en Verweire K., 2001).
Het fuseren van de CBF en de CDV in ons land tot één orgaan, namelijk de CBFA, is hierbij
een voorbeeld van de vervaging van de verschillen in controle tussen de banksector en de
verzekeringssector. Voor financiële conglomeraten die zowel in bankwezen als in
verzekeringen actief zijn, is de convergentie van de controleautoriteiten eigenlijk goed nieuws,
vooral wanneer deze voorheen aan het toezicht van één enkele toezichthouder onderworpen
waren. Men zal hierdoor echter kunnen vermijden dat een groep voor een zelfde soort risico’s
76
op verschillende manieren zou moeten rapporteren, afhankelijk van het toezichtsorgaan. (van
Rossum A., 2005).
Zowel voor de kredietinstellingen als voor de verzekeringsmaatschappijen gelden er speciale
toegangsvoorwaarden. Naast deze afzonderlijke maatregelen, bestaan er ook specifieke regels
voor het gemeenschappelijk uitoefenen van beide activiteiten. “Inzake distributie, zijn de regels
voor banken soepeler dan voor verzekeringsmaatschappijen. Nagenoeg alle lidstaten van de EU
staan hun banken onbeperkt toe verzekeringsproducten te verspreiden terwijl het omgekeerde
doorgaans niet toegelaten is. De verdeling van bankproducten door verzekeringsmaatschappijen
wordt meestal slechts toegelaten als het gaat over producten die rechtstreeks in verband staan
met de verzekeringsactiviteit. De oprichting van verzekeringsdochterondernemingen door de
banken is in de meeste lidstaten toegelaten en het omgekeerde geldt voor de verzekerings-
maatschappijen” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
“Hoofdzakelijk zijn het de Europese richtlijnen die van toepassing zijn op de individuele
sectoren zoals de kredietinstellingen en de verzekeringsmaatschappijen. De enige richtlijn in
verband met financiële conglomeraten, en dus van toepassing op het bankverzekeren, is de
zogenaamde ‘post BCCI’ richtlijn” (Economisch Tijdschrift van de NBB, Jaargang 7, mei
2001, blz. 30). De BCCI richtlijn (Europese Richtlijn 95/26/EG met betrekking tot de financiële
instellingen) kwam tot stand naar aanleiding van het frauduleuze faillissement van de Engelse
bank ‘Bank for Credit and Commerce International’ (BCCI) in 1991. Men wou met deze
richtlijn de controlemaatregelen op de (internationale) banken met complexe structuren
verbeteren en de informatiestromen tussen de controleautoriteiten verstevigen zodat de
samenwerkingsmogelijkheden tussen de controlerende instanties zouden vergroten. De
revisoren kregen eveneens een grotere verantwoordelijkheid bij het bekendmaken van
onregelmatigheden. (IBR Jaarverslag 1997).
Doordat verzekeraars en banken steeds maar nauwer gaan samenwerken en sommige banken
steeds maar meer bankverzekeraars worden, zullen de verschillende toezichthouders in de
toekomst ook naar elkaar toe groeien. “In de verdere toekomst zal een toenemend geïntegreerd
toezichtgebied zich ontwikkelen, waarbij de banken en de verzekeringsondernemingen op
gelijke wijze zullen behandeld worden, en de mogelijkheid wordt geopend voor de financiële
77
dienstengroepen om meer en meer toezicht op geconsolideerde basis uit te oefenen”
(Wijmeersch E., 2003).
5.5.) Besluit
In België werken de banksector en de verzekeringssector reeds sinds lange tijd samen op
verschillende vlakken. Deze samenwerkingen ontstonden duidelijk onder verschillende vormen,
zowel wat betreft de producten als de organisatie van de samenwerking. “Aan de verzekerings-
diensten die rechtstreeks verband houden met de bankdiensten werden achtereenvolgens de
fiscaal gunstige pensioenspaarproducten en een breed scala levensverzekeringen, maar ook
schadeverzekeringen toegevoegd. De eenvoudige distributieakkoorden met verzekerings-
maatschappijen werden in eerste instantie aangevuld met of vervangen door autonome of met
verzekeringsmaatschappijen geaffilieerde dochterondernemingen, en vervolgens door integratie
binnen dezelfde financiële groepen” (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
Vandaag bestaan er op de markt een paar grote financiële groepen die zowel bancaire- als
verzekeringsactiviteiten aanbieden. Dit fenomeen noemt men dus ‘bancassurance’.
Bankverzekeren biedt voor de financiële groepen verschillende mogelijkheden tot
waardecreatie. Indien de belemmeringen voor het bancassurance-concept overwonnen worden
kunnen vele voordelen behaald worden zoals efficiëntievoordelen, kostenverminderingen,
betere producten, enz. Het feit dat de meeste financiële groepen aan bankverzekeren doen wijst
erop dat de verwachte toegevoegde waarde ervan toch hoger is dan de geanticipeerde
additionele kosten. (van der Meer, 1996). Groepen zoals Fortis hebben in het verleden ook
bewezen dat het mogelijk is om door middel van bancassurance-activiteiten belangrijke
toegevoegde waarde te creëren. De groep die in ons land het bancassurance-concept het best
heeft geïntegreerd is waarschijnlijk de KBC groep. De KBC bank en verzekeringen is een
succesverhaal in ons land, waarbij vele synergievoordelen werden behaald.
Een veelvoud aan factoren hebben ervoor gezorgd dat in vele gevallen het bankverzekeren een
succesformule werd. Zo werden in dit hoofdstuk aspecten behandeld zoals bijvoorbeeld de
stijgende vraag naar aanvullende pensioenstelsels, banken die zochten naar nieuwe inkomsten-
78
bronnen en het zoeken naar synergievoordelen die kunnen ontstaan door verschillende
activiteiten te integreren in één groep. (Economisch Tijdschrift van de NBB, 2001).
De Gryse B. (2003 (B)) wijst er op dat men vandaag moet oppassen met de term
‘bankverzekeraar’. Sommige instellingen noemen zich immers te vlug ‘bankverzekeraar’ om
bijvoorbeeld potentiële klanten aan te trekken of misschien gewoon omdat het een mode-
verschijnsel is om aan bancassurance te doen. Men let er dus best op dat wanneer men het over
een bankverzekeraar heeft, deze instelling effectief ook bancassurance-activiteiten verricht.
“Nu het bancassurance-concept ingeburgerd raakt, worden de krijtlijnen van de toekomstige
evolutie van de financiële dienstensector zichtbaar. Het is duidelijk dat het traditionele
onderscheid tussen bank- en verzekeringsdiensten verouderd is en dat het klantengericht denken
de bovenhand zal halen. Op het vlak van de praktische invulling van het bankverzekerings-
concept blijven er nochtans behoorlijk wat verschillen bestaan tussen de verschillende fusie-
groepen” (De Verzekeringswereld, 18/09/2001). Het klantgericht organiseren van de
activiteiten blijkt wel cruciaal te zijn. Servais A. (2000) omschrijft het als volgt: de klant zal
morgen gaan naar de onderneming die hem een maximum aan diensten kan aanbieden die
aangepast zijn aan zijn behoeften en dit aan een competitieve prijs. Raf Heylen, gewezen
afgevaardigd bestuurder van Brocom, wijst op het feit dat de productgerichte aanpak in de
praktijk nog altijd domineert. De overgang naar de klantgerichte aanpak is blijkbaar een
moeilijke taak. (Van Doninck H., De Verzekeringswereld, 2003 (B) ).
Een paar jaar geleden werd het bankverzekeringsmodel als het ultieme ondernemingsconcept
voor financiële instellingen voorgesteld. Men was toen van mening dat de synergievoordelen,
zoals de schaalvoordelen en de cross-sellingmogelijkheden immens groot waren. Vandaag
bestaan er verschillende meningen en opinies over de effectieve slaagkansen van het
bankverzekeren. “Aan de hand van een onderzoek van de Vlerick Leuven Gent Management
School werd nagegaan hoe bankverzekeraars gepresteerd hebben vergeleken met ‘pure’ banken
en verzekeraars. De conclusie is alvast dat vooral de manier waarop de synergieën benut
worden, cruciaal is voor het al dan niet welslagen van het bankverzekeringsmodel” (Verbeeck
D., 2004).
79
“Feit is dat er niet één zaligmakend bancassurancemodel bestaat. Het verschilt van land tot
land, van financiële groep tot financiële groep. Volgens professor Theo Peeters (KU Leuven)
heeft bancassurance wel degelijk een toekomst, althans op voorwaarde dat het samenbrengen
van bankieren en verzekeren ertoe leidt dat complementaire activiteiten op een geïntegreerde
manier aangeboden worden. Wanneer bancassurance neerkomt op het ontstaan van financiële
conglomeraten naar het voorbeeld van industriële conglomeraten, dan kan men daar volgens de
professor terecht vraagtekens bij plaatsen ” (Verbeeck D., 2004).
Men zou kunnen besluiten dat het slagen van de strategie van een financiële instelling niet
direct afhankelijk is van de wijze waarop deze zich gaat diversifiëren in het bankverzekeren,
maar van de manier waarop de financiële instelling de gekozen strategie gaat implementeren.
Het al dan niet volledig kunnen exploiteren van de mogelijke synergievoordelen zal bepalend
zijn om van een succesvolle operatie te kunnen spreken.
Het belang om erin te slagen bij het bankverzekeren de bancaire- en verzekeringsactiviteiten
samen te commercialiseren en optimaal gebruik te maken van de synergieën op het gebied van
distributie, productie en beheer wordt overal in de literatuur over dit onderwerp als cruciaal
beschouwd. Men moet er ook op letten dat het creëren van dergelijke synergieën mogelijk blijft.
Dit zal niet meer het geval zijn indien men synergieën wenst te bekomen tussen business units
die te ver van elkaar liggen en dus te grote verschillen vertonen. Optimale synergievoordelen
worden eveneens slechts bekomen indien er tussen de business units een gevoel heerst waarbij
de verschillende business units toch één groep vormen. Een financiële groep die bestaat uit een
bank-unit en een verzekerings-unit waartussen er onderlinge concurrentie heerst zal nooit in
staat zijn om optimale synergieën te halen uit een samenwerking. Dit zou dan ook de oorzaak
kunnen zijn van het falen van een bancassurance-strategie. (Verweire K., et al., 2004).
80
Hoofdstuk 6 : Waardebepaling bij fusies en overnames in de verzekeringssector.
Een succesvolle onderneming is op elk ogenblik gericht op het creëren van toegevoegde
waarde. Bij fusies en overnames is dat eveneens het geval. Een correcte bepaling van de
overnameprijs kan hierbij cruciaal zijn. “Wanneer de kosten en baten niet precies zijn berekend,
kunnen de gevolgen van een fusie op het gebied van de rendabiliteit en de solvabiliteit
uiteindelijk ertoe leiden dat de voordelen van een fusie nooit kunnen worden uitgespeeld en
alleen de nadelen overblijven” (‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993, p. 25).
Het kan ook om strategische, fiscale of juridische redenen belangrijk zijn om de juiste waarde
van het bedrijf te kennen.
Alvorens een onderneming over te nemen of te verkopen is het uiteraard wenselijk om er de
waarde van te bepalen. Aangezien de waardebepaling van een onderneming ,of van bijvoor-
beeld een portefeuille van een verzekeringsmaatschappij, geen exacte wetenschap is, zullen er
steeds uiteenlopende meningen bestaan over de waarde van een onderneming. Met behulp van
een goed gekozen en correct toegepaste evaluatietechniek is een correcte waardebepaling toch
mogelijk. (Van der Elst L., 1991). Bij het overkopen of verkopen van een maatschappij
gebeuren er uiteraard heel wat onderhandelingen waardoor de effectief betaalde prijs nog kan
afwijken van de prijs die uit de waardebepaling volgt. (Van der Elst L, 1991). De waarde-
bepaling en de onderhandeling over de prijs zijn echter twee volkomen verschillende processen.
De prijs kan door een hele reeks specifieke situaties beïnvloed worden die niet werden gekend
of niet op het moment van de vaststelling van de waarde konden worden vastgesteld. (Van der
Elst L, 1991).
Eind jaren ‘80, begin jaren ‘90, toen de verzekeringssector grondig wijzigde, en er duidelijk
meer fusies en overnames kwamen in de sector, was een toenemende interesse voor methodes
van waardebepaling zichtbaar. Verschillende spelers in de verzekeringssector waren op zoek
naar methodes om de waarde van verzekeringsmaatschappijen te kunnen berekenen. (Kramer
B. en Eikelboom W., 1996). Dit was niet enkel het geval in België maar eveneens in vele
andere Europese landen. “Zo bleek in Nederland in 1993 zo’n 60% van de levensverzekeraars
met de bepaling van embedded value bezig te zijn. In 1989 was dat nog maar 15%” (Eikelboom
W. en Teeuwen H.J.M., 1994). De verzekeraars toonden niet enkel interesse in de
waardebepaling van de eigen maatschappij, maar door de internationalisering van de sector ook
81
in deze van andere maatschappijen. Het is uiteraard logisch dat men in geval van fusie of
overname de waarde van de ‘partner’ wenst te kennen. Naast de maatschappijen zelf zijn
eveneens andere stakeholders, zoals de aandeelhouders en de toezichthouders, geïnteresseerd in
de waarde van de onderneming. (Kramer B. en Eikelboom W., 1996).
Een eerste aspect bij de waardebepaling van een verzekeringsmaatschappij is de vraag waarop
men zich moet baseren om een dergelijk waardebepaling door te voeren. In eerste instantie zal
men gegevens zoals jaarverslagen gebruiken alhoewel die hiervoor uiteraard niet echt gemaakt
zijn. Een probleem hierbij is het feit dat verzekeraars in hun verslagen geen uniforme
waarderingsregels gebruiken, waardoor vergelijkingen tussen verzekeringsmaatschappijen
moeilijk wordt. (Kramer B. en Eikelboom W., 1996). Een wetgeving die uniforme waarderings-
regels oplegt aan de verzekeringsmaatschappijen is dan ook een vereiste om een grotere
vergelijkbaarheid te bekomen in de sector, waardoor ook onzekerheden bij fusie- en overname-
beslissingen kleiner worden.
De solvabiliteitsvereiste van een verzekeringsmaatschappij staat centraal in het risicobeheer van
een verzekeraar en in het toezicht op de verzekeringssector. Volgens de Controlewet moeten
verzekeringsondernemingen een voldoende solvabiliteitsmarge samenstellen met betrekking tot
het geheel van hun verrichtingen (Art. 15, §1, Controlewet van 9 juli 1975). De solvabiliteits-
marge komt overeen met het vermogen van de verzekeringsonderneming, dat niet dient ter
dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen die
niet te gelde kunnen worden gemaakt (Art. 15, §2, Controlewet van 9 juli 1975).
In 1994 werd de ‘International Association of Insurance Supervisors’, IAIS, opgericht. In het
jaar 2003 had de IAIS reeds het essentiële toezichtskader en enkele zeer belangrijke principes
ontwikkeld waaraan alle verzekeringsregelgevers en toezichtshouders aan moeten voldoen. In
2004 werd het IAIS een sterkere en transparantere organisatie. Voor elk van de kernactiviteiten
van de IAIS werden concrete doelstellingen bereikt en heeft men steeds beter aan de
geglobaliseerde verzekeringsmarkt het hoofd kunnen bieden. (Kawai Y., 2005).
Het IAIS dat als hoofddoelstelling de bescherming van de verzekeringsnemer heeft, streeft naar
een gemeenschappelijke structuur en gemeenschappelijke normen voor de beoordeling van de
solvabiliteit van de verzekeringsmaatschappijen. Een gemeenschappelijke structuur en normen
voor de beoordeling van de solvabiliteit zouden de transparantie en de convergentie is de sector
zeker ondersteunen. Volgens het IAIS zouden deze gemeenschappelijke normen voor de
waardering van de solvabiliteit van de verzekeraars moeten worden ingebed in het
82
toezichtskader over de sector zoals aangetoond in onderstaande figuur, zodat de waardebepaling
en het maken van vergelijkingen gemakkelijker worden. (IAIS Solvency and Actuarial Issues
Subcommittee, 2005).
Grafiek 6.1 : The common solvency structure and standards within the framework for insurance
supervision.
Bron : IAIS Solvency and Actuarial Issues Subcommittee, 2005.
Herter H.M. (1993) duidt op het belang dat men niet vergeet dat een waardebepaling van een
onderneming gebaseerd is op de toekomst. Wanneer men de waarde bepaalt van een
onderneming, moet men uitspraken doen over de toekomst van die onderneming, hetgeen niet
eenvoudig is. Het gaat hierbij om verwachtingen over de toekomst zoals marktontwikkelingen,
groeiperspectieven, het kunnen behouden van het marktaandeel, enz. Men gaat ook
verwachtingen moeten opstellen met betrekking tot de mogelijkheden van het management van
de onderneming. Men moet zich hierbij eveneens de vraag stellen of het management de groei
wel aankan. Bezitten deze de capaciteiten om grote expansieve stappen te zetten? De kwaliteit
van het management is een cruciale factor voor het al dan niet slagen van een fusie of een
overname (gesprek met de heer Cano A., 21 april 2005, Brussel).
Aangezien er bij deze uitspraken veel onzekerheden zijn, zal het noodzakelijk zijn om
prognoses te maken over de toekomst. Door het feit dat de omgeving van de onderneming heel
snel wijzigt, is de waardebepaling ook slechts een momentopname. (Herter H.M., 1993).
Rekening houdend met de moeilijkheden bij de waardebepaling, beschrijven Kramer B. en
Eikelboom W. (1996) in hun werk een aantal methoden die verzekeraars kunnen gebruiken om
de waarde van de onderneming te schatten. Het gaat om de ‘embedded value benadering’ voor
83
levensverzekeraars, ‘simulatiemodellen’ voor schadeverzekeraars, en de op waardebewaking
gerichte ‘early warning systemen’. (Kramer B. en Eikelboom W., 1996). Er bestaan
verschillende methoden om de waarde van een verzekeringsportefeuille te bepalen. Voor een
levensverzekeringsportefeuille zijn dat bijvoorbeeld de ‘embedded value-methode’ en de
‘appraisal value-methode’. “Bij de embedded value-methode wordt de huidige waarde van de
toekomstige winsten van de bestaande portefeuille op de evaluatiedatum bepaald. De appraisal
value-methode gaat nog een stap verder. Deze methode houdt ook nog rekening met de
toekomstige winst die voortvloeit uit de overeenkomsten die later nog zullen afgesloten
worden.”(CBFA, 2004, Vragenlijst over de technische voorzieningen,enz.). Het gaat dus over
een berekening van de waarde van de toekomstige resultaten die de verzekeraar verwacht.
De embedded value kan berekend worden als de som van enerzijds “de aangepaste netto
actiefwaarde berekend als aandeelhoudersvermogen na aanpassingen op het eigen vermogen
(met inbegrip van de voorziening voor egalisatie), waardeaanpassingen (met inbegrip van niet
verwezenlijkte meerwaarden op de investeringsportefeuille), aanpassingen op actiefbestand-
delen (met inbegrip van goodwill en andere immateriële actiefbestanddelen), bijkomende
reserves ‘Leven’ en ‘Niet-Leven’, elke positieve of negatieve fiscale impact van deze
aanpassingen en anderzijds de waarde van de bestaande portefeuille, berekend als de huidige
waarde van toekomstige winsten, dit wil zeggen de huidige nettowaarde van de afloop van de
bestaande portefeuille, gecorrigeerd voor de kost van kapitaal toegewezen aan Leven”
(Prospectus op datum van 8 februari 2005 met betrekking tot fusie tussen Almanij en KBC tot
de KBC Groep, p. 34). De embedded value-methode kan eveneens worden gebruikt voor de
waardeberekeningen van nieuwe contracten en voor rendabiliteitsberekeningen van nieuwe
producten die een groep aan het ontwikkelen is. (KBC Verzekeringen Jaarverslag 2003).
“Het rendement van de embedded value is gedefinieerd als de verhouding tussen de
opbrengsten van de embedded value en de embedded value bij het begin van het jaar.
Opbrengsten van de embedded value omvatten het rendement van het aandelenkapitaal en de
bestaande portefeuille, verhoogd met de bijdrage van nieuwe activiteiten, en worden berekend
op een genormaliseerde basis” (Prospectus op datum van 8 februari 2005 met betrekking tot
fusie tussen Almanij en KBC tot de KBC Groep, p. 34). Verzekeringsmaatschappijen
herberekenen af en toe hun embedded value om de evolutie van de waarde van hun portefeuille
te kunnen volgen. Bij KBC Verzekeringen wordt bijvoorbeeld jaarlijks via een simulatiemodel
de Embedded Value van de levensverzekeringsportefeuille in kaart gebracht. (KBC
84
Verzekeringen Jaarverslag 2003). Het grote voordeel van de embedded value-methode is dat
alle verzekeringsmaatschappijen deze berekenen en er dus een vergelijkingsbasis is.
Verder berekenen de verzekeringsmaatschappijen bij fusies en overnames eveneens de
cashflows waarbij ze projecties doen voor de komende jaren. Bij een waardebepaling wordt ook
naar de beurstransacties gekeken om een beter beeld te verkrijgen.
Voor de niet-levensverzekeringen worden gelijkaardige methodes gebruikt waarbij men even-
eens projecties gaat doen van de huidige resultaten in de toekomst (gesprek met de heer Cano
A., 21 april 2005, Brussel).
Van zodra er voor een onderneming overname-opportuniteiten ontstaan, starten de
beoordelingen en de waardebepalingen van de mogelijke overnamekandidaten. Naargelang de
partijen elkaar beoordelen vanuit een andere invalshoek zullen de partijen ook verschillende
analyses maken van de waarde van de ondernemingen. (Crijns H., 2001).
Prof. Crijns H. (2001) somt ook een paar criteria op die potentiële overnemers hanteren bij
beoordeling van een onderneming. Het gaat bijvoorbeeld om de professionaliteit van het
management, de knowhow van de onderneming en de convergentie in de strategische
objectieven van de overnemer, met het oog op synergie-effecten. (Crijns H., 2001).
Wanneer koper en/of verkoper een waardebepaling van een onderneming uitvoeren om een
correcte overnameprijs te bepalen moeten deze best goed voorbereid zijn en geen informatie
achter zich houden. “In geval zich tijdens de onderhandelingen nieuwe feiten aandienen leidt dit
bijna altijd tot prijscompensaties of het aanscherpen van allerlei garanties en vrijwaringen en
soms zelfs een vertrouwensbreuk waardoor de transactie uiteindelijk niet doorgaat”(Herter
H.M., 1993). Aangezien alle partijen tegenwoordig toch uiteindelijk alle gegevens zullen
kennen is het achterhouden van informatie een nutteloos risico nemen en overschrijdt men
eveneens de regels van het ethisch handelen.
De waardebepaling van een onderneming is zeker en vast een ingewikkelde taak. Er bestaat
evenwel geen algemene superformule die men in elke situatie kan toepassen. Elke methode van
waardebepaling beschikt zo over haar voor- en nadelen. In de meeste situaties, en zeker in de
verzekeringssector, worden verschillende technieken gebruikt bij de waardebepaling van de
onderneming. Als de verschillende toegepaste methoden tot hetzelfde resultaat leiden, is het
gemakkelijk om de waarde van een onderneming te bepalen. In het tegenovergestelde geval
85
moet men proberen om de oorsprong van de verschillen te bepalen en indien nodig de gebruikte
techniek en de kwaliteit van de gegevens in vraag stellen. Zelfs indien de waarde van een
onderneming juist werd bepaald, zou de waarde van de onderneming nog sterk kunnen
verschillen van de prijs die ervoor betaald zou worden. Het is niettemin absoluut noodzakelijk
om een goede waardebepaling te hebben bij de definitieve onderhandelingen over de prijs. (Van
der Elst L., 1991). Het moet evenwel duidelijk zijn dat geen enkele verzekeringsmaatschappij
haar portefeuille juist zou kunnen verkopen aan de embedded value-waarde. Door andere
waardeberekeningen en door onderhandelingen zal de overnameprijs hoger of lager liggen
(gesprek met mevrouw Vernaillen H., 29 maart 2005, Brussel).
Volgens de heer Cano A., Verantwoordelijke Strategische Planning Fortis AG, zal de betaalde
prijs uiteindelijk bijna steeds hoger liggen dan de embedded value-waarde (gesprek met de heer
Cano A., 21 april 2005, Brussel).
86
Hoofdstuk 7 : Toezicht en controle binnen de verzekeringssector.
In de vorige hoofdstukken werd aangetoond dat er grote en belangrijke veranderingen plaats-
vinden in de verzekeringssector. Het is om verschillende redenen dan ook van belang om
vormen van controle en toezicht te behouden over de sector. Vooral dan ook op vlak van fusies
en acquisities is toezicht onmisbaar om in de toekomst een correct functionerende verzekerings-
markt te kunnen waarborgen. Dergelijke controle en toezicht worden door verschillende
toezichtorganen en wetgevingen geregeld.
Van den Berghe L. en Verweire K., 2001, tonen de complexiteit aan van het toezicht op de
verzekeringssector, en wijzen op het belang van een evenwicht tussen verschillende aspecten in
de financiële sector. Optimale reglementering en toezicht kan enkel gewaarborgd worden indien
er een goede balans, een goed evenwicht is tussen aan de ene kant de maatregelen die een
stabiele en betrouwbare financiële sector garanderen, en aan de andere kant de behoefte om
voldoende competitie en innovatie te behouden. Dit is echter geen eenvoudige opdracht, in het
bijzonder omdat er meer dan één antwoord bestaat voor dit complex evenwicht.
Een adequate reglementering en toezicht is overigens enkel mogelijk indien men de markt
volledig begrijpt, indien men weet hoe de realiteit functioneert. Men moet hierbij ook rekening
houden met een dynamische omgeving die steeds wijzigt.
Doordat bijvoorbeeld het bankverzekeren zich zo sterk heeft ontwikkeld in ons land werd een
aanpassing van het toezicht op de verzekeringssector ook noodzakelijk. De toezichtorganen
moeten hun controle steeds aanpassen aan de marktveranderingen. Volgens Van den Berghe L.
en Verweire K. (2001) zullen coördinators en toezichthouders hierbij steeds moeten aanvaarden
dat zij altijd achterstand zullen hebben op de marktinnovaties, en dat de marktspelers steeds
zullen zoeken naar wegen om de wetgeving te ontduiken. Ondernemingen slagen er echter
doorgaans in om de mededingingsbezwaren weg te nemen.
De reglementeringen in de Belgische verzekeringssector zijn sterk bepaald door Europese
richtlijnen. Doordat de verschillende lidstaten de EU richtlijnen integreren in hun nationale
wetgeving zullen de Europese richtlijnen in de toekomst een steeds grotere impact hebben. “De
algemene doelstelling van deze EU richtlijnen is de bevordering van de verwezenlijking van
87
een verenigde interne markt en de verbetering van de standaarden van prudentieel toezicht en
marktefficiëntie door middel van de harmonisatie van regulerende kernstandaarden en de
wederzijdse erkenning tussen EU lidstaten van regulerend toezicht, en in het bijzonder, de
verlening van vergunningen” (Prospectus op datum van 8 februari 2005 met betrekking tot fusie
tussen Almanij en KBC tot de KBC Groep, p. 94).
7.1. De Verzekeringscontrolewet van 9 juli 1975
De Belgische verzekeringssector valt onder toepassing van de Verzekeringscontrolewet. Het
betreft de Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (B.S. 29
juli 1975). De Controlewet werd in de loop der jaren uiteraard wel verschillende keren
gewijzigd. Deze wet heeft ten doel de rechten te beschermen van de verzekerden en van de
derden betrokken bij de uitvoering van verzekeringscontracten en te dien einde de
hoofdvoorwaarden en -regels vast te stellen waaraan de bedrijvigheid van de
verzekeringsondernemingen onderworpen is, de controle op die bedrijvigheid te organiseren en
bijzondere regels te bepalen voor de vereffening van de verzekeringsverrichtingen. (Art. 1,
Controlewet van 9 juli 1975). De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de Belgische
ondernemingen, op de buitenlandse ondernemingen die een vestiging hebben in België alsmede
op de buitenlandse ondernemingen die in België het verzekeringsbedrijf uitoefenen zonder er
gevestigd te zijn. Zij zijn niet van toepassing op de ondernemingen die aan herverzekering
doen, zonder in België eveneens aan rechtstreekse verzekeringen te doen. (Art. 2, Controlewet
van 9 juli 1975).
Prof. Wymeersch E. (2003) duidt op het feit dat de Verzekeringscontrolewet van 9 juli 1975
heel wat gelijkenissen vertoonde met het toezichtregime dat van toepassing was op de
kredietinstellingen. Met de ‘Controledienst voor de Verzekeringen’ werd er wel een
afzonderlijke toezichthouder ingesteld die onder voogdij stond van het Ministerie van
Economische Zaken. (Wymeersch E., 2003).
Om de verzekeringsnemers te beschermen wordt slechts aan bepaalde ondernemingen
toestemming gegeven om verzekeringsproducten te verkopen op de markt. Een onderneming
kan niet zomaar beslissen om verzekeringsproducten te verkopen. Het is elke onderneming,
ongeacht of zij voor eigen rekening dan wel voor rekening van een derde handelt, verboden in
88
de hoedanigheid van verzekeraar verzekeringsovereenkomsten te sluiten of aan te bieden,
zonder vooraf door de CBFA te zijn toegelaten. Het is alle agenten, makelaars of
tussenpersonen dan ook verboden te bemiddelen bij het sluiten van verzekerings-
overeenkomsten die worden aangegaan in strijd met de bepalingen van deze wet. (Art. 3,
Controlewet van 9 juli 1975). De diverse voorwaarden om als verzekeraar te mogen optreden
staan uitgebreid geformuleerd in de Controlewet van 1975. Eens een onderneming de nodige
vereiste documenten en aanvragen heeft ingediend bij de CBFA, bepaalt de controlewet (Art. 4)
dat de CBFA 4 maanden na ontvangst heeft om te oordelen over de toelating of de weigering
van de aanvraag tot het mogen optreden als verzekeringsmaatschappij. Artikel 4 van de
Controlewet van 9 juli 1975 verplicht de CBFA wel om bij weigering van toelating deze
beslissing wel te verantwoorden met de nodige redenen. Bij verlening van toelating moet de
beslissing van de CBFA wel worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Artikel 5 van
de Controlewet van 9 juli 1975 bepaalt dat elke aanvraag om toelating aan de CBFA moet
worden gericht. De CBFA is volgens dit artikel het enige bevoegd orgaan om over dergelijke
toelatingen te oordelen.
De Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële
diensten heeft enige verandering ingevoerd met betrekking tot de toelating om verzekerings-
activiteiten uit te voeren. “Toelatingen om verzekeringsactiviteiten te verrichten worden niet
langer verleend bij koninklijk besluit maar het is de Controledienst zelf die terzake beslist.
Hetzelfde geldt voor het intrekken van toelatingen of het vaststellen van de verzakingen”
(Jaarverslag van de Controledienst voor de Verzekeringen : 2002 – 2003).
Organisatie van de Controle.
A) De CBFA
Het prudentiële toezicht kan opgesplitst worden in twee delen. Een micro- en een macro-deel.
Het micro-prudentiële toezicht omvat het toezicht op de afzonderlijke financiële instellingen
zoals de kredietinstellingen, de verzekeringsmaatschappijen en de beleggingsondernemingen.
Het macro-prudentiële toezicht omvat dan het geheel, het toezicht op het financiële stelsel in
zijn geheel. Door de sterke concentratiebeweging en door de diversifiëring van de activiteiten
van een aantal instellingen heeft de scheiding tussen het banktoezicht en het toezicht op de
89
verzekeringsmaatschappijen aan belang ingeboet. Hierdoor verzwakte dan ook het verschil
tussen het micro-prudentiële toezicht en het macro-prudentiële toezicht. (‘Toezicht op het
financiële stelstel’, Verslag van de BNB, 2003).
Door dergelijke diversifiëring van de activiteiten en concentratiebewegingen moet de
samenwerking inzake het prudentiële toezicht worden opgevoerd. In dat kader werden de
Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Controledienst voor de Verzekeringen
samengebracht tot de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA).
(‘Toezicht op het financiële stelstel’, Verslag van de BNB, 2003).
“Zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 2002 en het uitvoeringsbesluit van 25 maart 2003 is
de integratie van de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) in de Commissie voor het
Bank- en Financiewezen (CBF) effectief voltrokken met ingang van 1 januari 2004. Vanaf die
datum werd het toezicht op de financiële sector en de verzekeringssector samengevoegd binnen
de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), die overigens met
ingang van 1 juni 2003 ruimere toezichtsbevoegdheden op de beursmarkten heeft gekregen. De
CBFA wordt hiermee de geïntegreerde financiële toezichthouder in België, naar analogie met
de evolutie in de meeste Europese landen” (persbericht CBFA, 13/01/2004).
Men besloot om elk controleorgaan evenwel bevoegd te laten voor zijn eigen sector, maar om
aan kostenbesparing te kunnen doen, ging men enkele activiteiten van de toezichthouders, zoals
de juridische en logistieke diensten, samensmelten. ( De Graeve V., 19/03/2002 ).
De CBFA is een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid en met zetel in het
administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. (Art. 44, Wet van 2 augustus 2002
betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, B.S. 4 september
2002). Art 45 van de Wet van 2 augustus 2002 bespreekt de verschillende aspecten waarop de
CBFA haar toezicht moet uitvoeren. In het Jaarverslag van de Controledienst voor de
Verzekeringen 2002 – 2003 wordt één van de taken van de CBFA omschreven als het
controleren dat de organisatie en het beheer van de verzekeringsondernemingen volgens het
wettelijk kader correct worden uitgevoerd. De CBFA heeft eveneens als verantwoordelijkheid
het controleren dat de verzekeringsmaatschappijen een correct beheersplan zouden opstellen dat
de lange termijn strategie en de nodige middelen bepaalt zodat men later geen onnodige
verrassingen zou tegenkomen. (Jaarverslag van de Controledienst voor de Verzekeringen : 2002
– 2003). De organen van de CBFA zijn de raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter
90
en de secretaris-generaal. (Art 47, Wet van 2 augustus 2002). De werkingskosten van de CBFA
worden gedragen door de ondernemingen die onder haar toezicht staan of waarvan de
verrichtingen onder haar toezicht staan, binnen de grenzen en volgens de nadere regels
vastgelegd door de Koning. Deze kosten omvatten de kosten met betrekking tot de adviezen,
expertises en opdrachten toebedeeld aan de CBFA. (Art. 56, Wet van 2 augustus 2002).
Een hele hoop regels zorgen ervoor dat de CBFA haar controle- en toezichtfunctie correct zou
kunnen uitvoeren. Op verzoek van de CBFA zijn de verzekeringsondernemingen ertoe
gehouden alle inlichtingen te verstrekken en alle documenten over te leggen met het oog op het
toezicht op de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen van algemeen belang die
in België van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten en die tot de
bevoegdheidssfeer van de CBFA behoren. De in dit lid bedoelde inlichtingen en bescheiden
dienen minstens in de taal te worden gesteld die bij wet of decreet wordt opgelegd. Met
hetzelfde doel kan de CBFA in het Belgisch bijkantoor inspecties verrichten en ter plaatse
kennis nemen en een kopie maken van elk gegeven in het bezit van de verzekerings-
onderneming, na voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
herkomst. Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen inzake
verzekeringen gehouden tot het verstrekken aan de CBFA, op eenvoudig verzoek, van alle
inlichtingen over verzekeringsovereenkomsten betreffende risico's gelegen in België, die zij in
hun bezit hebben. (Art. 69. van de Controlewet van 9 juli 1975).
B) De erkende Commissarissen
Uiteraard kan niet iedereen erop toezien dat een verzekeringsmaatschappij alle regels naleeft.
De verordening nr. 11 van 21 juni 1999 van de CDV regelt de toelating van de erkende
commissarissen. Eén van de voorwaarden om als erkende commissaris te worden aangesteld is
dat de persoon kennis heeft inzake techniek van de verrichtingen en van de reglementeringen
inzake controle van verzekeringsondernemingen. De taak van de erkende commissarissen
bestaat er dus in om te zorgen dat alles volgens de opgelegde regels gebeurt.
In alle Belgische naamloze of coöperatieve verzekeringsmaatschappijen moet ten minste één
van de commissarissen door de statutaire algemene vergadering van de aandeelhouders of
91
vennoten worden aangewezen uit die leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, ingesteld
door de wet van 22 juli 1953, die door de CBFA toegelaten zijn. Die commissaris voert dan de
titel van erkend commissaris. (Art. 38 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der
verzekeringsondernemingen). Er bestaat een lijst, die voorafgaand gecontroleerd wordt door de
Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, die de personen en
revisoraatvennootschappen vermeldt die als erkende commissarissen mogen aangeduid worden.
De erkende commissaris brengt onverwijld elke overtreding van de wet en van haar
uitvoeringsverordeningen, alsmede alles wat volgens hem de financiële toestand van de
onderneming in gevaar zou kunnen brengen, ter kennis van de beheerders, de zaakvoerders of
de algemene lasthebber van de onderneming. De erkende commissaris brengt de CBFA ook
onmiddellijk op de hoogte van elk feit of elke beslissing die een inbreuk op de bepalingen van
de wet kan inhouden, die de bedrijfscontinuïteit kan aantasten, of tot de weigering van de
goedkeuring van de jaarrekening kan leiden. (Art. 40 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de
controle der verzekeringsondernemingen).
Zoals in het Verslag van de Controledienst voor de Verzekeringen (2002 – 2003) staat, verliep
de samenwerking tussen de erkende commissarissen en de Controledienst voor de
Verzekeringen in het verleden met wisselend succes.
C) Commissie voor Verzekeringen
Onder de naam ‘Commissie voor Verzekeringen’, werd een adviescommissie ingesteld, met
opdracht overleg te plegen omtrent alle vragen die haar door de Minister of door de CBFA
worden voorgelegd. De Commissie kan ook uit eigen beweging adviezen geven over alle
problemen betreffende de verzekeringsverrichtingen. Op verzoek van de Minister of de CBFA
kan de Commissie geraadpleegd worden vooraleer de toelating van een verzekerings-
onderneming verleend of ingetrokken wordt. De Commissie bestaat uit zesentwintig vaste leden
van Belgische nationaliteit, te benoemen door de Koning. (Art. 41 van de wet van 9 juli 1975
betreffende de controle der verzekeringsondernemingen) (Koninklijk Besluit van 17 november
1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen).
92
7.2. De hervorming van het financieel toezicht in België
“Het is eerst en vooral belangrijk om de motieven voor de hervorming van het toezicht te
analyseren. De hervorming ontstond onder invloed van verschillende beweegredenen. Een
belangrijke factor is de evolutie, in België zoals in verschillende andere omliggende landen, van
de bank- en verzekeringsondernemingen zelf, die geëvolueerd zijn van op zichzelf staande,
gespecialiseerde banken, of verzekeraars, naar geïntegreerde financiële-dienstengroepen, waar
binnen dezelfde groep een ruim gamma aan financiële diensten wordt aangeboden, en
kruisbestuiving kan plaatsgrijpen tussen deze onderscheiden diensten. Dezelfde organisatie
wordt aangewend om de producten van elk van de onderscheiden productielijnen aan te bieden,
wat leidt tot belangrijke schaalbesparingen. Dit verschijnsel bestond reeds sinds altijd voor de
bank- en beleggingsproducten” (Wymeersch E., 2003).
Doordat het huidige toezicht en regelgeving zelfs in uiterst moeilijke tijden en omgevingen
goed bleef functioneren, is het volgens sommigen moeilijk om de kwaliteit van de huidige
regelgeving te bekritiseren. (van Rossum A., 2005). Uiteraard vormen de prestaties uit het
verleden geen betrouwbare indicator van toekomstige prestaties. Van Rossum A. (2005) wijst
toch op drie belangrijke veranderingen in de verzekeringssector die een wijziging van de regel-
geving rechtvaardigen. Hij verwijst naar een tendens naar ‘fair value’ boekhouding, een
stijgende complexiteit, vooral in de levensverzekeringssector, en het ontstaan van geïntegreerde
financiële conglomeraten.
Door de steeds complexer wordende diensten en structuren, dringt een aanpassing en
modernisering van het toezicht zich ook op. De internationale wetgeving stelt ook bijkomende
vereisten op het vlak van het toezicht, zoals bijvoorbeeld inzake deskundigheid van de
toezichthouders. Omdat het toezicht steeds evolueert en ingewikkelder wordt, stijgen ook de
hiermee gepaarde kosten. Door meer te werken aan een synergie met medespelers, en met
andere toezichthouders, kunnen deze kosten echter wel afgezwakt worden. (Wymeersch E.,
2003). In vele jurisdicties wordt geargumenteerd dat de samenvoeging van het toezicht de
efficiëntie zal verhogen, terwijl synergievoordelen moeten toelaten besparingen op de sterk
toenemende kost van het toezicht te verwezenlijken.
Bij de hervorming werden de regels van het toezicht niet echt gewijzigd, maar werd vooral
gesleuteld aan de institutionele omkadering van het toezicht. De voordien afzonderlijke,
93
onafhankelijke controleorganen, de CBF voor de banken, en de CDV voor de verzekerings-
ondernemingen, werden samengevoegd tot één enkele instelling, namelijk de CBFA, de
Commissie voor het Bank- , Financie- , en Assurantiewezen. Dit gebeurde niet enkel in België,
maar ook in andere landen zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Duitsland werd deze
benadering gevolgd. Het praktisch voordeel bij deze manier van werken is namelijk dat de
continuïteit van het toezicht gegarandeerd wordt, aangezien alle structuren en personen op post
blijven. Op termijn zullen er natuurlijk wijzigingen optreden, maar deze kunnen over geruime
tijd worden gespreid. (Wymeersch E., 2003).
De fusie van de toezichtsorganen, die voortaan dus de CBFA is geworden, heeft actuele
thema’s zoals met betrekking tot de financiële omgeving weer op een belangrijke plaats gezet
op de agenda. Na de moeilijke jaren, of anders gezegd, de financiële crisis, is de sector heel
bewust van het belang van een strikt en professioneel toezicht. Doordat de CDV en de CBF
samen efficiënter zouden moeten functioneren als één controleautoriteit, zou een efficiënter
toezicht hieruit moeten volgen. In de verzekeringssector is er bijvoorbeeld nood aan een
grondige en efficiënte analyse van de activa van de verzekeringsmaatschappijen. (Jaarverslag
van Assuralia – 2003).
“Gedurende de eerstkomende jaren zal de controlewetgeving aan herhaalde en vermoedelijk
vrij diepgaande wijzigingen worden onderworpen. Anders dan in de Britse, of de Nederlandse
hervorming waarbij de partijen eerst geruime tijd besproken hebben op welke wijze de
hervorming zou doorgevoerd worden en de nieuwe structuren ingepast, werd in de Belgische
werkwijze eerst samengevoegd, en zullen de vragen van de integratie van de toezichttechnieken
en procedures pas later worden aangevat. Deze laatste benadering heeft het voordeel van de
onomkeerbaarheid. Zij laat ook toe binnen zeer korte tijd de essentiële beslissingen te nemen”
(Wymeersch E., 2003).
In België werden de beslissingen dus genomen, en zullen zij later door de betrokkenen moeten
worden geïmplementeerd, in functie van de ervaringen in de verschillende toezichtdomeinen.
“De Belgische ontwikkeling inzake toezichtstructuur lag in de lijn van de verwachtingen en van
de ontwikkelingen in de meeste andere Europese landen. Deze integratie van het toezicht zou in
de toekomst moeten leiden tot meer efficiëntie in het toezicht en dus beperking van de risico’s,
zowel voor het land als voor de individuele rechthebbenden. Werk moet worden gemaakt van
deze integratie, die wellicht zal leiden tot een grondige herziening van het toezichtconcept dat
94
geldt voor de verzekeringsondernemingen. Ook hier zal Europa evenwel richtinggevend zijn”
(Wymeersch E., 2003).
7.3. Controle bij fusies en overnames
De controle op de verzekeringssector, meer bepaald op vlak van mededinging, bestaat niet
enkel uit het verbod op kartelvorming en van het misbruiken van economische machtsposities.
Het controleren van de voorgenomen fusies in de sector is eveneens een noodzakelijke taak.
Volgens artikel 74 van de Controlewet van 9 juli 1975 mogen de verzekeringsondernemingen
naar Belgisch recht, mits voorafgaandelijke toestemming van de CBFA, geheel of gedeeltelijk
de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit verzekeringsovereenkomsten betreffende
risico’s gelegen in de Gemeenschap overdragen aan een verzekeringsonderneming gevestigd in
de Gemeenschap. In de gevallen bedoeld in dit artikel stemt de CBFA slechts met de overdracht
in indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, die belast is met het toezicht op de
solvabiliteitsmarge van de overnemende verzekeringsonderneming, verklaren dat deze laatste
beschikt over de vereiste marge, rekening houdend met de overdracht. De vorengenoemde
overdrachten kunnen evenzo slechts worden toegestaan indien de CBFA de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor van de overdragende verzekeringsonderneming
naar Belgisch recht heeft geraadpleegd en indien de CBFA de instemming verkregen heeft van
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de risico’s gelegen zijn. Het is uiteraard heel
belangrijk dat de solvabiliteitsmarges steeds gerespecteerd worden, eveneens na een fusie of
een overname. “In 2003 keurde de Controledienst 17 overdrachten van verzekerings-
portefeuilles door Belgische verzekeringsondernemingen goed, overdrachten ingevolge fusies
inbegrepen. Ingevolge deze fusies verdwenen drie verzekeringsondernemingen naar Belgisch
recht” (Verslag van de Controledienst voor de Verzekeringen, 2002 – 2003).
In 2004 werden een twintigtal overdrachten en fusies van verzekeringsondernemingen naar
Belgisch recht door de CBFA gecontroleerd en toegelaten. Het ging hierbij zowel over
gedeeltelijke overdrachten van de rechten en plichten van een bepaald verzekeringsportefeuille
als over fusies waarbij hele verzekeringsondernemingen werden overgenomen.
Op 01/12/2004 werd bijvoorbeeld een akte tot goedkeuring van een gedeeltelijke overdracht
van de rechten en verplichtingen van een verzekeringsonderneming in het Belgisch Staatsblad
gepubliceerd. Het Directiecomité van de CBFA had immers op 19 oktober 2004 haar
95
toestemming gegeven voor de overdracht van al de rechten en plichten van de
verzekeringscontracten van de portefeuille ‘Fleet’ van de onderneming ‘CB Insurances
Belgium’ aan de onderneming ‘Corona’.
Op 25/06/2004 werd een akte gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad tot goedkeuring van een
fusie door overneming tussen verzekeringsondernemingen. Het betrof hier de overdracht van de
verzekeringscontracten tengevolge de fusie door overneming, met uitwerking op 1 januari
2004, van de onderneming ‘UAB Verzekeringen’ door de onderneming ‘AXA Belgium’. De
CBFA had deze overdracht reeds op 17 mei 2004 goedgekeurd.
De overdrachten van de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten
betreffende risico’s gelegen in België zijn tegenstelbaar aan de verzekeringnemers, de
verzekerden en alle betrokken derden wanneer ze werden toegestaan door de CBFA of door de
bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat. (Art. 76, Controlewet van 9 juli 1975). De
tegenstelbaarheid geldt evenwel slechts vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad.
De verzekeringsmaatschappijen kunnen dus verzekeringscontracten overdragen zonder akkoord
van de verzekeringsnemers of verzekerden mits de toezichthouders hiervoor hun goedkeuring
geven. (Verslag van de Controledienst voor de Verzekeringen, 2002 – 2003).
Alle beslissingen van de CBFA in verband met dergelijke overdrachten worden achteraf in het
Belgisch Staatsblad gepubliceerd. (Art. 78, Controlewet van 9 juli 1975). Na deze publicatie in
het Belgisch Staatsblad hebben de verzekeringnemers gedurende 90 dagen de tijd om hun
overeenkomst met hun verzekeringsmaatschappij op te zeggen. (Art. 77, §1, Controlewet van 9
juli 1975). De vorige bepalingen met betrekking tot de opzeggingsmogelijkheden zijn niet van
toepassing op fusies en splitsingen van verzekeringsondernemingen, noch op overdrachten
uitgevoerd in het kader van een inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van
werkzaamheid, noch op andere overdrachten tussen verzekeringsondernemingen die deel
uitmaken van eenzelfde geconsolideerd geheel. (Art. 77, §2, Controlewet van 9 juli 1975).
Er is dus slechts sprake van tegenstelbaarheid tegenover van de verzekeringnemers bij
overdrachten van de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten
betreffende risico’s gelegen in België in zoverre die niet onder Art. 77 §2 vallen.
Fusie door overneming verwezenlijkt overeenkomstig de artikelen 174/1 tot 174/16 van de
gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen en de door artikel 174/24 van dezelfde
gecoördineerde wetten hiermee gelijkgestelde verrichtingen, worden in de boekhouding
96
verwerkt volgens de bepalingen Art. 36bis, §2 tot §7. (Art. 36bis, §1, KB van 17 november
1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen)
In par. 2 van Art. 36bis staat bijvoorbeeld dat Alle actief – en passiefbestanddelen van de
overgenomen vennootschap, inclusief de verschillende bestanddelen van haar eigen vermogen,
de afschrijvingen, waardeverminderingen en door haar gevormde voorzieningen, haar rechten
en verplichtingen alsook haar opbrengsten en kosten van het boekjaar, worden opgenomen in
de boekhouding van de overnemende vennootschap tegen de waarde waarvoor zij in de
boekhouding van de overgenomen vennootschap voorkwamen op het tijdstip als bedoeld in
artikel 174/2, deel 2,e), van de voornoemde gecoördineerde wetten.
Wanneer de resultaten van een onderneming van die aard zijn, dat zij de belangen van de
verzekerden en van de begunstigden in het gedrang brengen, kan de CBFA de onderneming
elke passende maatregel aanbevelen met het oog op fusie met of opslorping door een toegelaten
onderneming. Elk plan tot fusie of opslorping moet door de betrokken onderneming ter
goedkeuring worden voorgelegd aan de CBFA. Wanneer een onderneming, niettegenstaande de
aanbevelingen van de CBFA nalaat passende maatregelen te zoeken of te nemen en wanneer dit
nalaten van die aard is, dat het de belangen van de schuldeisers van de onderneming ernstig
schaadt, kan de CBFA een voorlopige zaakvoerder aanwijzen. (Art. 27 van de wet van 9 juli
1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen).
“Sinds 2001 worden de verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een verzekerings-
groep onderworpen aan een aanvullend toezicht. Dit bestaat, enerzijds uit de berekening van
een aangepaste solvabiliteitsmarge, die rekening houdt met de relaties binnen de groep en
anderzijds, uit de opvolging van de verrichtingen van de gecontroleerde onderneming met de
andere ondernemingen van de groep” (Verslag van de Controledienst voor de Verzekeringen,
2002 – 2003). Aangezien er binnen een ‘gezonde financiële dienstengroep’ sommige
activiteiten kunnen zijn die het veel slechter doen is het belangrijk dat men gaat onderzoeken of
de verschillende delen van de groep wel allemaal solvabel zijn.
Het aanvullend toezicht heeft eigenlijk als doelstelling de invoering van aanvullende
prudentiële toezichtsnormen voor gereglementeerde ondernemingen die deel uitmaken van een
financieel conglomeraat en eveneens de verschillende toezichtsregimes naar elkaar toe te laten
groeien. (CBFA , Consultatiedocument, juni 2004).
97
Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende
het aanvullend toezicht op de verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep werden
opgericht om enige aanpassingen in te voeren aan de Controlewet van 9 juli 1975. Doordat het
merendeel van de verzekeringsmaatschappijen toch reeds in een groep opereren en doordat het
moeilijk wordt om de verzekeringsmaatschappijen als een afzonderlijk geheel te bekijken in een
financiële groep, kozen de lidstaten ervoor om deze richtlijn over het aanvullend toezicht op
verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep in te voeren. Deze richtlijn zou de
toezichthoudende autoriteiten betere capaciteiten moeten kunnen geven om de controletaak
beter te kunnen uitvoeren en om bijvoorbeeld een beter oordeel te kunnen velgen over de
financiële positie van de verzekeringsonderneming. Er mag evenwel niet vergeten worden dat
het aanvullend toezicht in geen geval het toezicht op elke verzekeringsmaatschappij individueel
vervangt. (Belgisch Staatsblad, 19/04/2001).
In aanvulling op het bepaalde in Richtlijn 73/239/EEG en Richtlijn 79/267/EEG, inzake het
toezicht op verzekeringsondernemingen, stellen de lidstaten een aanvullend toezicht in op
iedere verzekeringsonderneming die een deelnemende onderneming is in minstens één
verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een
derde land, op wijze zoals bepaald in de artikelen 5, 6, 8 en 9. Ook moet iedere verzekerings-
onderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een herverzekerings-
onderneming of een verzekeringsonderneming van een derde land is, onderworpen zijn aan
aanvullend toezicht op de wijze bepaald in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 8 en 10. (Art 2,
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het
aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep, 98/78/EG).
Het is uiteraard van belang dat de Controleorganen over beschikbare en kwalitatieve informatie
beschikken om o.a. het aanvullend toezicht tot een goed einde te brengen. De lidstaten bepalen
dat de bevoegde autoriteiten eisen dat iedere verzekeringsonderneming die aan het aanvullend
toezicht onderworpen is, over adequate interne controleprocedures beschikt om de gegevens en
informatie te kunnen verschaffen die relevant zijn voor de uitoefening van dat aanvullend
toezicht. De lidstaten nemen dan ook passende maatregelen om ervoor te zorgen dat er binnen
hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen bestaan die de onder het aanvullende toezicht
vallende ondernemingen, met hen verbonden ondernemingen of deelnemende ondernemingen
verhinderen om onderling de informatie uit te wisselen die voor de uitoefening van dat
98
aanvullende toezicht relevant is. (Art 5, Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van
27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een
verzekeringsgroep, 98/78/EG).
Bij het toezicht op een verzekeringsmaatschappij die activiteiten heeft in verschillende landen,
is een goede samenwerking tussen de verschillende autoriteiten een essentieel argument.
Daarom zegt de wetgeving dan ook dat bij verzekeringsondernemingen die in verschillende
lidstaten zijn gevestigd, rechtstreeks of middellijk verbonden zijn of een gemeenschappelijke
deelnemende onderneming hebben, de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat elkaar op
verzoek alle dienstige informatie moeten verstrekken die uitoefening van het toezicht mogelijk
maakt of kan vergemakkelijken en doen zij eigener beweging mededeling van alle informatie
die hun essentieel lijkt voor de andere bevoegde autoriteiten. (Art 7, Richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op
verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep, 98/78/EG).
De concurrentieregels uit het EEG-Verdrag en het verzekeringswezen worden verder bepaald
door de Verordening van de Raad nr. 1534/91 van 31 mei 1991 en door de Verordening nr.
358/2003 van de Commissie van 27 februari 2003 betreffende de toepassing van artikel 81, lid
3 van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde
feitelijke gedragingen in de verzekeringssector.
Artikel 9 van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998
betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep
bespreekt het belang dat de verzekeringsondernemingen over een aangepaste solvabiliteit
beschikken. Indien een verzekeringsmaatschappij niet over een dergelijke solvabiliteit beschikt,
zal de bevoegde autoriteit passende maatregelen nemen op het niveau van de betrokken
verzekeringsonderneming.
In haar jaarverslag over 2003 stelt de Nationale Bank van België dat ze wat bezorgd is over de
solvabiliteit van de verzekeringsmaatschappijen in ons land. Het gaat vooral om het feit dat de
Leven-verzekeraars op lange termijn bepaalde rentevoeten garanderen terwijl de rente op de
markt de laatste jaren maar blijft dalen. Toch meent de Nationale Bank dat de nodige
maatregelen zijn getroffen om de solvabiliteitsverminderingen te kunnen beperken. (De Gryse
B., 2004).
99
In het kader van de conformiteit van toezicht en boekhouding in de verzekeringssector werd in
2000 het project ‘Solvabiliteit II’ van de Europese Commissie gestart. Terwijl ‘Solvailiteit I’ er
meer op gericht was om bestaande bepalingen bij te werken, werd het project ‘Solvabiliteit II’
opgericht om de controleautoriteiten meer mogelijkheden te bieden om de solvabiliteit van de
verzekeringsmaatschappijen beter te kunnen beoordelen. (Assuralia, Jaarverslag 2003).
Het ‘Solvabiliteit II’ project is helemaal gericht op de verzekeringssector. Het doel is eigenlijk
“de solvabiliteitseisen beter aan te passen aan de risico’s die de verzekeringsondernemingen
daadwerkelijk dragen en hen ertoe aan te zetten die risico’s beter te analyseren en te
controleren”(Baecker M., Assurinfo, 2005). “Tegen het einde van dit decennium moeten de
verzekeraars waken over zowel de vordering van de boekhoudstandaarden als over die van de
nieuwe toezichts- en solvabiliteitspraktijken”(Baecker M., Assurinfo, 2005).
“Solvabiliteit II is niet alleen erg omvangrijk en complex, maar hangt ook samen met nieuwe
regels voor prudentieel toezicht op kredietinstellingen en internationale boekhoudnormen.
Daarom werd het vanaf het begin opgesplitst in twee afzonderlijke fases. Tijdens de eerste fase
ging het erom de algemene architectuur uit te werken. De tweede fase van het project, waarin
de eerste beslissingen hun beslag moeten krijgen, is in september 2003 van start gegaan. Hierbij
ging het voornamelijk om wijzigingen aan de huidige richtlijnen, opdat de Commissie tegen
2005 een kaderrichtlijn zou kunnen voorstellen” (Assuralia, Jaarverslag 2003).
In het kader van een fusie of een overname is het heel belangrijk dat de partijen elkaars
solvabiliteit goed kunnen schatten zodat de risico’s van de fusie of de overname toch wat
verminderen. Met dergelijke solvabiliteitsprojecten wordt de solvabiliteitsbeoordeling
efficiënter.
Aan de hand van verschillende berekeningen zal men nagaan of de nieuwe maatschappij, of de
nieuwe financiële groep, na een fusie of een acquisitie nog over een gezonde financiële
structuur beschikt. Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een
verzekeringsonderneming wordt het proportionele deel van een in met haar verbonden
verzekeringsondernemingen deelnemende verzekeringsonderneming in aanmerking genomen.
Onder proportioneel deel wordt verstaan ofwel, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat
rechtstreeks of middellijk het eigendom is van de deelnemende onderneming, ofwel de
percentages die worden gebruikt voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening.
(Jaarverslag van de Controledienst voor de Verzekeringen, 2002 – 2003).
100
“Voor de deelnemende verzekeringsondernemingen wordt de aangepaste solvabiliteitsmarge in
principe berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen, maar de Controledienst
heeft eveneens de methode van aftrek en aggregatie geaccepteerd, wanneer de Belgische
onderneming geen geconsolideerde jaarrekeningen opstelt omdat ze deel uitmaakt van een
verzekeringsgroep van een ander land en de geconsolideerde jaarrekeningen worden opgesteld
op het niveau van de moederonderneming die in dit andere land is gevestigd” (Jaarverslag van
de Controledienst voor de Verzekeringen, 2002 – 2003).
“De Belgische verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een buitenlandse
verzekeringsgroep met dochterondernemingen in andere lidstaten van de Europese Unie kunnen
worden vrijgesteld van de mededeling aan de CBFA van de berekening van de aangepaste
solvabiliteitsmarge van de moederonderneming, wanneer deze een verzekeringsholding is, voor
zover de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat waar de maatschappelijke zetel van de
moederonderneming is gevestigd, het aanvullend toezicht betreffende deze aangepaste
solvabiliteitsmarge op het niveau van de groep uitoefent” (Jaarverslag van de Controledienst
voor de Verzekeringen, 2002 – 2003).
Volgens sommige bronnen moet men echter oppassen dat men niet te ver gaat met het toezicht.
Zo staan in het werk van Bruin A.C.N. (1995) een paar argumenten tegen fusietoezicht. Een
eerste aspect is dat het mededingingsbeleid enkel gericht zou moeten zijn tegen inefficiënties
als gevolg van kartelvorming. “Men moet niet de concentraties zelf verbieden, maar de samen-
spanning tussen ondernemingen op een geconcentreerde markt. De overheid moet daarbij
uiterst terughoudend zijn omdat ingrijpen al snel averechts kan uitpakken en het bereiken van
efficiënte marktstructuren kan verhinderen”(Bruin A.C.N., 1995).
Een ander argument tegen fusietoezicht stelt dat potentiële mededinging reeds kan volstaan om
excessieve prijsstelling door aanbieders op geconcentreerde markten te voorkomen. (Bruin
A.C.N., 1995). De overheid moet zorgen dat er dergelijke potentiële nieuwe intreders zijn in de
markt door bijvoorbeeld de toegangsdrempels tot de markt te verlagen. Economische machts-
posities zouden niet kunnen overleven indien er door ruime toetredingsmogelijkheden
voldoende potentiële concurrentie zou zijn. Indien de overheid ervoor zou zorgen dat de
toetredingsbarrières voldoende laag blijven zou dit een volwaardig alternatief zijn voor het
concentratietoezicht. De vraag is dan natuurlijk of de overheid hiertoe wel in staat is. (Bruin
A.C.N., 1995).
101
Verder mag men niet vergeten dat naarmate de regelgeving groeit en complexer wordt, de
noodzakelijke nalevingskosten zullen stijgen. Deze stijgende nalevingskosten en steeds
strengere kapitaalsvereisten kunnen vooral veel moeilijkheden met zich brengen voor kleine
verzekeringsmaatschappijen. (van Rossum A., 2005). Een overmatige regelgeving kan ook
verstikkend zijn, in de betekenis dat het de innovatie zou kunnen belemmeren. (van Rossum A.,
2005). Deze verschillende argumenten tonen aan dat een teveel aan controle of verkeerde
controle uiteindelijk negatief zou kunnen worden voor de consumenten, wat helemaal indruist
tegen het doel van de controleautoriteiten. Niettegenstaande deze argumenten tegen
concentratietoezicht blijft de controle op fusies en overnames noodzakelijk om vormen van
monopolisering tegen te gaan en om de consumenten in de verzekeringssector te beschermen.
7.4. De mededingingswetgeving
Een volledig uitgewerkte mededingingswetgeving is een essentieel element om een eerlijke
concurrentie te kunnen garanderen. De bescherming van de economische mededinging werd in
ons land door de wet van 5 augustus 1991 geregeld. (Wet van 05/08/1991 tot bescherming van
de economische mededinging, op 11/10/1991 verschenen in het Belgisch Staatsblad.)
Deze wet was eigenlijk een antwoord op de gebreken die de wet tot bescherming tegen
misbruik van economische machtsposities, van 27 mei 1960, vertoonde. (Van Acker C., 2003).
De Belgische reglementering inzake mededinging is ontworpen aan de hand van een systeem
van voorafgaande controle op fusies en overnames, van verbod op restrictieve mededingings-
praktijken en van verbod op misbruiken van machtsposities. (Decoster, S., 2002).
De Belgische mededingingswetgeving van 1991 werd sterk beïnvloed door de Europese
mededingingswetgeving zodat tegenstrijdigheden tussen beide wetgevingen worden vermeden.
Het creëren van één enkele Europese verzekeringsmarkt door verschillende fusies en
overnames vereist uiteraard een harmonisering van de concurrentiewetgeving. Dit is dan vooral
het geval bij fusies en overnames over de landsgrenzen heen. Het overnemen van de
mededingingsregels van de Europese Unie als nationale wet is een stap naar de verwezenlijking
van gelijke concurrentievoorwaarden. Een duidelijke bepaling is evenwel nodig om te weten
wanneer het nationaal recht en wanneer de Europese regels gelden, zodat hierover geen
conflicten ontstaan. (von Fürstenwerth F., 1994). Met de toename van het aantal lidstaten in de
102
Europese Unie stijgt eveneens de kans op bevoegdheidsconflicten (Commissie versus nationale
autoriteiten) en wetsconflicten (Europees versus nationaal mededingingsrecht). (Stuyck J.,
1994).
De volgende Europese richtlijn duidt nog eens op het belang van een harmonisering van de
wetgeving tussen verschillende landen. “Overwegende dat, aangezien verzekerings-
ondernemingen op de gemeenschappelijke markt voor verzekeringen rechtstreeks met elkaar
concurreren, de normen op het gebied van kapitaalvereisten gelijkwaardig moeten zijn; dat te
dien einde de criteria ter bepaling van het aanvullend toezicht niet alleen aan het oordeel van
de lidsaten mag worden overgelaten; dat het belang van de Gemeenschap het meest gediend zal
zijn met de vaststelling van gemeenschappelijke basisnormen, aangezien daarmee verstoring
van de mededingingsvoorwaarden wordt vermeden; dat het noodzakelijk is bepaalde
verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake het prudentiële toezicht op de
verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep te elimineren” (Richtlijn van het
Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op
verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (98/78/EG)).
“Het probleem van de verhouding tussen Europees en nationaal mededingingsrecht is voor
België pas actueel geworden met de inwerkingtreding begin jaren ’90 van de Wet tot
bescherming van de economische mededinging” (Stuyck J., 1994, p. 89).
De Belgische wetgeving met betrekking tot de mededinging kan eigenlijk als een verlengstuk
van de Europese mededingingswetgeving worden bekeken aangezien dikwijls werd gekozen
om de Europese regels letterlijk over te nemen. (Van Acker C., 2003).
De mededingingswetgeving werd verder door de Wet van 26 april 1999 (Wet tot wijziging van
sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische
mededinging) en door de Wet van 15 maart 2000 (gepubliceerd in Belgisch Staatsblad op 5 mei
2000) gewijzigd door kleine aanpassingen.
De Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999,
beschrijft de restrictieve praktijken die verboden zijn. Het gaat enerzijds om “alle
overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle
onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de
mededinging op de Belgische betrokken markt of op een wezenlijk deel ervan merkbaar wordt
103
verhinderd, beperkt of vervalst. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten
zijn uiteraard van rechtswege nietig.” (Wet tot bescherming van de economische mededinging,
Art.2). Anderzijds gaat het om “het feit dat één of meerdere ondernemingen van hun dominante
machtspositie misbruik maken op de Belgische markt of een wezenlijk deel ervan”. (Art. 2).
Wat het misbruik van machtsposities betreft, is het verbod absoluut en mogelijkheid tot
vrijstelling is uitgesloten.
Naast de overeenkomsten die de mededinging beperken heeft de wet het dus ook over
‘onderling afgestemde feitelijke gedragingen’, welke vormen van gedragingen zijn tussen
ondernemingen waarbij de ondernemingen duidelijk op een bepaalde manier gaan
samenwerken waardoor de economische mededinging wordt geschonden. (Van Acker C.,
2003). Een praktisch voorbeeld zou bijvoorbeeld een samenwerking kunnen zijn tussen twee
verzekeringsmaatschappijen, zonder dat deze daarvoor een overeenkomst sluiten, waarbij de
samenwerking van die aard is dat ze de mededinging in de verzekeringssector schaadt.
Het Europese systeem van mededingingsrecht is in 1958 ingevoerd door de totstandkoming van
het EG-verdrag. De basis ligt in de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag. Deze artikelen
verbieden mededingingsbeperkende afspraken en misbruik van een economische machtspositie.
In navolging van het Europees systeem, kunnen overeenkomsten en beslissingen worden
vrijgesteld van het verbod inzake kartels op voorwaarde dat zij door de ondernemingen worden
aangemeld bij de Dienst voor de mededinging. De Europese regels bepalen dat onder bepaalde
voorwaarden het algemeen verbod op kartelafspraken niet van toepassing is. Dat zijn de
zogenaamde vrijstellingsregelingen. Volgens artikel 85-3 kan door middel van een verordening
die door de Europese Commissie wordt opgesteld een individuele ontheffing (tussen twee
ondernemingen) of een groepsvrijstelling (alle ondernemingen in een sector) bekomen worden.
Om dergelijke gunstmaatregelen te bekomen moeten de ondernemingen wel aantonen dat het
om een verbetering gaat van de productie of de verdeling, waarbij een redelijk deel van de
verbeteringen naar de consumenten gaat. Overeenkomstig artikel 81, lid 3, kan er enkel sprake
zijn van vrijstelling als een gepast deel van de daardoor ontstane winst de consument ten goede
komt en geen onnodige beperkingen worden opgelegd die de concurrentie helemaal uitsluiten.
Afspraken die onder het kartelverbod vallen en waarvoor geen vrijstelling werd bekomen zijn
nietig.
104
De Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 (B.S.
01/09/1999), definieert een machtspositie als “de positie die een onderneming in staat stelt om
de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging te verhinderen en het haar mogelijk
maakt zich, jegens haar concurrenten, afnemers of leveranciers, in belangrijke mate
onafhankelijk te gedragen” (Art. 1). Het bestaan van een machtspositie is op zichzelf niet
verboden. Art. 3 van de Wet tot bescherming van de economische mededinging (B.S.
01/09/1999) omschrijft dat het verbod geldt voor één of meer ondernemingen die hun
machtspositie misbruiken. Voorbeelden van een dergelijk misbruik van een machtspositie zijn
het opleggen van onbillijke verkoopprijzen of andere onbillijke contractuele voorwaarden.
Volgens de heer Verdonckt D., Secretaris Raad van Bestuur en Directiecomité KBC
Verzekeringen NV, is een dergelijk misbruik in de verzekeringssector niet zo evident. Indien
een verzekeringsmaatschappij met een sterke machtspositie in ons land haar verzekerings-
producten aan ‘te hoge’ prijzen zou verkopen, zouden er wel snel buitenlandse verzekeraars
afkomen met interessantere tarieven (gesprek met de heer Verdonckt D., 22 maart 2005,
Leuven). Bovendien zijn sommige segmenten in de verzekeringswereld zodanig gereglemen-
teerd, zoals bijvoorbeeld de arbeidsongevallenverzekeringen, dat een verzekeraar er niet echt
een machtspositie zou kunnen opbouwen (gesprek met mevrouw Vernaillen H., 29 maart 2005,
Brussel). De heer Cano A., Verantwoordelijke Strategische Planning Fortis AG, stelt dat men
niet moet vrezen dat de concurrentie in gevaar zou komen door de vele fusies en overnames in
de verzekeringssector. Een oligopoliemarkt kan trouwens een hevige concurrentie teweeg-
brengen. (gesprek met de heer Cano A., 21 april 2005, Brussel).
De controleautoriteiten die toezicht houden met betrekking tot het respecteren van de
mededingingswetgeving kunnen opgesplitst worden in de Dienst voor de Mededinging en de
Raad voor de Mededinging. De Dienst voor de Mededinging, die deel uitmaakt van het
Ministerie van Economische Zaken, houdt zich bezig met het opsporen en vaststellen van
inbreuken op de mededingingswetgeving. De Raad voor de Mededinging is een administratief
rechtscollege dat op basis van de vaststellingen van de Dienst voor de Mededinging
beslissingen neemt met betrekking tot een verbod of een toelating van een concentratie. (Van
Acker C., 2003). Art 21 van de Wet tot bescherming van de economische mededinging,
gecoördineerd op 1 juli 1999 (B.S. 1 september 1999), stelt dat er eveneens een Commissie
voor de Mededinging werd opgesteld. De Commissie voor de Mededinging is een paritaire
commissie van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven die een louter adviserende functie heeft.
105
De Raad voor de Mededinging oefent dus controle uit wanneer er sprake is van een
concentratiebeweging. Volgens de Wet tot bescherming van de economische mededinging
komen concentraties tot stand doordat: “ a) twee of meer voorheen onafhankelijke
ondernemingen fuseren; b) één of meer personen die reeds zeggenschap over ten minste één
onderneming bezitten of, één of meer ondernemingen door de verwerving van deelnemingen of
vermogensbestanddelen, bij overeenkomst of op elke andere wijze, rechtstreekse of
onrechtstreekse zeggenschap over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan
verkrijgen” (Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, Art.9, B.S., 1 september
1999). Het is van groot belang dat wordt nagegaan of de mededinging niet wordt aangetast
nadat bijvoorbeeld twee verzekeringsondernemingen besluiten om te fuseren tot één speler. De
meeste concentraties die bij de Raad worden aangemeld hebben voornamelijk betrekking op de
verwerving van controle door de (meestal totale) overname van aandelen. Een toch nog groot
aandeel van de aanmeldingen tot concentratie betrof aandelenverschuivingen tussen bestaande
aandeelhouders waarbij één partij de totaliteit in handen neemt.
Voor de verzekeringssector geldt hierbij echter wel een uitzondering. Onder bepaalde
voorwaarden is er toch geen sprake van een concentratiehandeling, namelijk “indien
kredietinstellingen, andere financiële instellingen, of verzekeringsmaatschappijen tot wier
normale werkzaamheden de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening
van derden behoort, tijdelijke deelnemingen houden die zij in een onderneming hebben
verworven ten einde deze deelnemingen weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen
verbonden stemrechten niet uitoefenen om het concurrentiegedrag van deze onderneming te
bepalen of mits zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze onderneming of
van haar activa, geheel of gedeeltelijk, of de verkoop van deze deelnemingen voor te bereiden,
en deze verkoop plaatsvindt binnen één jaar na de verwerving; deze termijn bedraagt twee jaar
wanneer de deelnemingen verworven werden als bewijs van dubieuze of onbetaald gebleven
vorderingen” (Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, Art.9, B.S., 1
september 1999). Het gaat dus om tijdelijke deelnemingen (minder dan 12 maanden) die
verzekeringsmaatschappijen, banken of investeringsmaatschappijen verwerven om die aandelen
later te verkopen. Ze treden eigenlijk op als tussenpersoon tussen bijvoorbeeld een industriële
onderneming die nieuwe aandelen wil uitgeven en de spaarders, m.a.w. de uiteindelijke houders
106
van die aandelen. (gesprek met de heer Huveneers C., Raad voor de Mededinging, 26 april
2005, Brussel).
Wanneer er sprake is van concentratie, moet hiervoor eerst toestemming of goedkeuring
gevraagd worden aan de Raad voor de Mededinging. De Raad houdt hierbij rekening met een
aantal factoren. Eerst en vooral zorgt ze dat na de concentratiebeweging er nog een bestaande of
potentiële mededinging is in de markt. Daarnaast analyseert de Raad voor de Mededinging ook
of de keuzemogelijkheden, de leveranciers, de toegang tot bronnen en afzetmarkten, de vraag
naar en aanbod van de betrokken producten, enz. geen hinderpalen vormen voor de
mededinging. Indien door een concentratie geen machtspositie ontstaat of vergroot wordt, die
de concurrentie op de markt zou aantasten, dat moet deze concentratiebeweging ook toegelaten
worden. (Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, Art.10, B.S., 1 september
1999). De Raad voor de Mededinging gaat eerst en vooral na of de drempels van Art. 11
worden bereikt, namelijk 40 miljoen euro omzet voor al de betrokken ondernemingen samen in
België en 15 miljoen euro omzet voor minstens twee van de betrokken ondernemingen elk.
Verder gaat de Raad de relevante markt afbakenen en de marktaandelen berekenen. Als het
marktaandeel van al de betrokken bedrijven samen (na de fusie of de overname) kleiner is dan
25%, moet de Raad, volgens Art. 33 van de Wet tot Bescherming van de Economische
Mededinging, de concentratie toelaatbaar verklaren. Indien het marktaandeel wel groter wordt
dan 25% wordt een concurrentieanalyse uitgevoerd. (gesprek met de heer Huveneers C., 26
april 2005, Brussel).
De concentraties moeten binnen een termijn van één maand, na de sluiting van de
overeenkomst, worden aangemeld bij de Raad voor de Mededinging. In het geval van
concentratie, is het de betrokkene die de concentratie heeft gerealiseerd, die moet zorgen voor
de aanmelding. Zolang de Raad voor de Mededinging zijn toestemming niet heeft gegeven over
de concentratie, kunnen de betrokken partijen enkel beslissingen nemen die de omkeerbaarheid
van de concentratie niet zou hinderen en de marktstructuur niet zou wijzigen. (Wet tot
Bescherming van de Economische Mededinging, Art.12, B.S., 1 september 1999).
Zo ontving de Raad voor de Mededinging bijvoorbeeld op 16 januari 2004 een aanmelding van
een beoogde concentratie in de zin van artikel 12, van de wet tot bescherming van de
economische mededinging, waarin de verkoop werd meegedeeld van de helft van de aandelen
107
van “Verzekeringen van De Post-Leven” en “Verzekeringen van De Post” aan AXA Holdings
Belgium. (Zaak nr. MEDE – C/C – 04/0015: AXA Holdings Belgium / Verzekeringen van De
Post).
Eens de aanmelding door de partijen is gebeurd, zal de Raad de concentratiebeweging moeten
onderzoeken en nagaan of deze niet ingaat tegen de Wet tot bescherming van de economische
mededinging. “De Raad voor de Mededinging zendt de aanmeldingen van concentraties
gedaan krachtens artikel 12 onverwijld voor onderzoek over aan het korps verslaggevers. De
door het korps verslaggevers aangewezen verslaggever stelt het onderzoek van de zaak in zodra
hij de aanmelding bedoeld in artikel 12 heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen
onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. Na onderzoek legt de
verslaggever het dossier alsook zijn met redenen omkleed verslag voor aan de Raad voor de
Mededinging. Het met redenen omkleed verslag omvat de relevante elementen om de Raad voor
de Mededinging in staat te stellen een gemotiveerde beslissing te nemen” (Wet tot Bescherming
van de Economische Mededinging, Art.32bis, B.S., 1 september 1999).
Het feit dat een verzekeringsonderneming een andere nationaliteit zou hebben dan de Belgische
nationaliteit, is geen reden om haar vrij te stellen van de verplichting om een concentratie te
melden bij de Raad voor de Mededinging. (Raad voor de Mededinging, Jaarverslag 2002,
blz.15). Zij zijn hier ook tot verplicht indien ze de door de Wet tot Bescherming van de
Economische Mededinging beschreven “waarde van de bruto geboekte premies die alle uit
hoofde van de door of namens de verzekeringsondernemingen gesloten verzekerings-
ondernemingen ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan de
herverzekeraars afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale heffingen
geheven op basis van de premies of van het totaal daarvan”, bereiken. (Wet tot bescherming
van de economische mededinging, Art. 46, deel 3)
“Concentraties blijven een belangrijk deel binnen de beslissingspraktijk van de Raad voor de
Mededinging beheersen. Het aantal aanmeldingen, is ondanks het feit dat de aanmeldings-
drempels in 1999 substantieel werden gewijzigd, niet gedaald. Het doel van de nieuwe
aanmeldingsdrempels bestond erin, te vermijden dat de Raad, zoals vóór de wetswijzigingen in
1999 vaak het geval was, concentraties diende te onderzoeken waarvan de impact op de
Belgische markt verwaarloosbaar was. In 2002 bleek dat in bijna 50% van de aangemelde
108
concentraties de 25% marktaandeeldrempel niet werd bereikt. De nieuwe aanmeldings-
drempels, die enkel betrekking hebben op Belgische omzet, bleken echter te laag om echt een
verschil te maken in het aantal aanmeldingen” (Raad voor de Mededinging, Jaarverslag 2002,
blz. 13). Men vroeg zich dan ook af of deze aanmeldingsdrempels niet gewijzigd moesten
worden. Er kwamen verschillende voorstellen om deze aanmeldingsproblemen te verbeteren.
De Raad voor de Mededinging koos uiteindelijk voor een oplossing waarbij een
vereenvoudigde aanmeldingsprocedure voor bepaalde concentraties, namelijk wanneer de
aanmeldende partijen over minder dan 25% van het marktaandeel beschikken en het over
bepaalde types concentraties ging, werd uitgewerkt. (Raad voor de Mededinging, Jaarverslag
2002, blz. 14). Er werd toen in een gezamenlijke mededeling1 gekozen om voor bepaalde
gevallen een vereenvoudigde aanmeldingsprocedure uit te werken zoals dit ook bestaat voor de
aanmeldingen van concentraties bij de Europese Commissie2. (Raad voor de Mededinging,
Jaarverslag 2002, blz. 14).
Het pluspunt voor de aanmeldende partijen bij deze gesimplificeerde aanmeldingsprocedure is
dat zij minder informatie hoeven door te geven aan de Raad voor de Mededinging. Hierdoor
besparen de aanmeldende partijen moeite en kosten. Een ander voordeel bij de nieuwe
procedure, is dat de Raad zich heeft verbonden om tamelijk snel, namelijk 25 dagen na de
aanmelding, een beperkte, verkorte goedkeuringsbeslissing te nemen. Doordat de aanmeldende
partijen minder gegevens verplicht moeten aangeven, moet de Raad minder gegevens
analyseren, en kan deze sneller beslissingen nemen. Ze kan dan ook meer beslissingen nemen
op éénzelfde dag. De vereenvoudigde aanmeldingsprocedures waren een succes voor de Raad.
(Raad voor de Mededinging, Jaarverslag 2002, blz. 14 - 15). Toch besluit de heer Huveneers C.
dat de wijziging van de aanmeldingsdrempels in 1999 geen aanzienlijk effect heeft gehad. Het
gemiddeld aantal aanmeldingen per maand vertoonde geen grote verschillen na deze vereen-
voudigingen. (gesprek met de heer Huveneers C., 26 april 2005, Brussel).
Het controleren van fusies en overnames is eveneens één van de kerntaken van het
mededingingsbeleid in de Europese Unie. Het aangaan van een fusie of een overname heeft
meestal wel een positieve invloed op de economie. De ondernemingen worden efficiënter door
1 Gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties, B.S., 11 december 2002, p.55777. 2 Zie de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad, PbEG C 217/32 van 29 juli 2000.
109
de synergie-effecten die ze creëren door de fusie of de overname. De concurrentie gaat in deze
context ook stijgen, waardoor de consumenten van kwalitatieve goederen kunnen genieten
tegen lagere prijzen. Uiteraard zijn er ook gevallen waarbij fusies een machtspositie doen
ontstaan of versterken. Het is zoals reeds vermeld eigenlijk niet verboden om een machtspositie
te bezitten, als die maar het gevolg is van de eigen concurrentiekracht en doelmatigheid van de
onderneming en deze machtspositie niet wordt misbruikt. In het EG-concurrentie-recht geldt het
als een schending van het recht wanneer een machtspositie wordt gecreëerd door concurrenten
uit te kopen. (Het mededingingsbeleid. Een gids voor de burgers – Controle op grote inter-
nationale fusies).
In het jaar 2001 heeft de Commissie zeven grote fusies of overnames moeten goedkeuren. De
twee belangrijkste hiervan waren deze tussen Sampo (Finland) en Storebrand (Noorwegen) en
tussen Gerling (Duitsland) en NCM (Nederland).
Op 14 januari 2005 ontving de Europese Commissie bijvoorbeeld het bericht van een
concentratie overeenkomstig Artikel 4 van de Verordening van de Raad, (EC) Nr. 139/2004 (OJ
L 24, 29.1.2004, p.1.) waarbij de Danske Bank A/S, volgens Artikel 3 van de controle van de
Verordening van de Raad, volledige controle verwerft over ‘National Europe Holdings Ltd’
(‘NEHIL’, Ireland) en ‘Northern Bank Insurance Services Limited’ (‘NBIS’, Ireland) door hun
aandelen over te kopen. (Prior notification of a concentration – Case COMP/M.3677).
De Commissie evalueert na dergelijke melding of de overname geen ongeldige situaties met
zich zou kunnen brengen. De Commissie nodigt dan eveneens alle belanghebbenden uit om hun
mogelijke observaties met betrekking tot de fusie of de overname aan de Commissie te melden.
(Prior notification of a concentration – Case COMP/M.3677).
De lidstaten van de Europese Unie hebben ervoor gekozen om voor grote, belangrijke fusies
één enkele controle-instantie op te richten. Het systeem van de fusiecontrole wordt dan ook
sinds 1990 geregeld door de concentratieverordening (Verordening nr. 4064/89 van de Raad).
Doordat er dus één enkele controle-instantie bestaat, moeten ondernemingen die een grote fusie
wensen aan te gaan, geen toestemming meer vragen aan verschillende nationale instanties. Dit
biedt ook het voordeel dat alle fusies op gelijke manier worden behandeld.
In beginsel zijn het eigenlijk steeds de nationale autoriteiten die bevoegd zijn om controle uit te
voeren op fusies en overnames, op basis van hun eigen wetgeving. Het is slechts wanneer de
omzet na de fusie een bepaalde grens overschrijdt dat de controle uitgevoerd zal worden door
de concentratieverordening op Europees niveau. (Het mededingingsbeleid. Een gids voor de
110
burgers - Controle op grote internationale fusies). Verordening Nr. 139/2004 van 20/01/2004
bepaalt deze drempels. Indien de totale wereldwijde omzet van al de betrokken ondernemingen
meer bedraagt dan vijf miljard euro, wordt de Europese Verordening toegepast als het omzet-
cijfer van ten minste twee betrokken ondernemingen in de EU (elk apart) groter is dan 250
miljoen euro. (gesprek met de heer Huveneers C., 26 april 2005, Brussel).
Indien het totaal omzetcijfer wereldwijd van al de betrokken ondernemingen samen kleiner is
dan vijf miljard euro, wordt de Europese Verordening toch toegepast als:
(i) het totale omzetcijfer wereldwijd van al de betrokken ondernemingen (samen) >
2,5 miljard euro
(ii) en het totale omzetcijfer van ten minste 2 betrokken bedrijven elk > 100 miljoen
euro in de Europese Gemeenschap
(iii) en het totale omzetcijfer van al de betrokken ondernemingen (samen) > 100
miljoen euro in tenminste 3 Lidstaten (elk Lidstaat apart)
(iv) en het totale omzetcijfer van tenminste 2 betrokken bedrijven elk > 25 miljoen
euro in elk van de 3 Lidstaten waarvan sprake onder voorwaarde (iii).
Een algemene uitzondering hierbij is het geval waarbij elk van de betrokken ondernemingen
meer dan 2/3 van zijn omzet in één lidstaat verwezenlijkt (gesprek met de heer Huveneers C.,
26 april 2005, Brussel).
Het subsidiariteitsbeginsel bepaalt dat de Europese Gemeenschap slechts optreedt in gevallen
die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen indien de lidstaten niet zelf kunnen optreden
vanwege bijvoorbeeld de omvang van de zaak of de gevolgen van het overwogen optreden van
dergelijk belang zijn dat het optreden beter op Europees niveau gebeurt. (Art. 3 B, lid 2, EG-
Verdrag).
111
Hoofdstuk 8 : Algemeen Besluit
De regels in de verzekeringssector zijn sterk gewijzigd door de vrijmaking van de Europese
markt. De sterk beschermde markt werd een open markt, waardoor de mededinging ook steeds
internationaler werd. Door deze grote herstructureringen in de sector, zijn het enkel de
verzekeringsmaatschappijen die zich telkens aanpassen aan de veranderende omgeving die
overleven. Fusies en overnames vormen hierbij een belangrijke strategische zet. Dergelijke
fusies en overnames zijn ongetwijfeld een heel ingewikkelde en complexe taak, toch kunnen ze
door synergie-effecten veel voordelen met zich brengen.
Verzekeringsmaatschappijen hebben met behulp van fusies en overnames de optimale grootte
willen bereiken om zich beter op de markten te kunnen positioneren en om beter opgewassen te
zijn tegen de steeds hevigere concurrentie. De fusies en acquisities bieden meestal
kostenbesparingen en diverse synergievoordelen. Voor andere maatschappijen bieden
overnames en fusies vooral groeimogelijkheden, zowel in het binnenland als op de buitenlandse
markt. Indien een verzekeringsmaatschappij zich op een buitenlandse markt wil vestigen, moet
de keuze van de te veroveren markt wel steeds op een strategische analyse gebaseerd zijn.
Aangezien de grote verzekeraars steeds op zoek zijn naar rendabele groei, zijn de groei-
mogelijkheden door overnames zeker niet te onderschatten. Blijven groeien is heel belangrijk
voor activiteiten waarbij schaalvoordelen noodzakelijk zijn en waarbij men uitgebreide
distributienetwerken gebruikt. Door andere verzekeringsmaatschappijen over te nemen kan een
verzekeraar zich verdedigen tegen het feit dat het zelf overgenomen zou kunnen worden. Door
een overname wordt het financieel draagvlak van een onderneming groter waardoor de
onderneming waarschijnlijk dus minder snel het slachtoffer zal zijn van een concurrent die haar
wenst over te nemen. Diversificatie van de activiteiten is eveneens een belangrijk motief voor
sommige fusies en acquisities in de verzekeringssector. In het verleden hebben verschillende
bankgroepen bijvoorbeeld gekozen om hun activiteiten te diversifiëren naar het verkopen van
verzekeringsproducten. Een dergelijke diversificatiestrategie biedt uiteraard het voordeel dat de
onderneming haar risico’s kan spreiden.
Het is duidelijk dat een verzekeraar in de meeste gevallen verschillende motieven heeft om een
fusie of een overname aan te gaan. Men moet er toch op wijzen dat sommige verzekerings-
maatschappijen in het verleden verplicht waren om de boeken neer te leggen of te kiezen voor
een fusie. Gedurende moeilijke periodes, zoals bijvoorbeeld het rampjaar 2002 voor de
112
verzekeringssector, hadden vele maatschappijen te kampen met heel zware verliezen waardoor
ze vaak verplicht waren om overgenomen te worden indien dit mogelijk was.
Aangezien er na een fusie of een overname belangrijke wijzigingen plaatsvinden in de structuur
en in de organisatie van een verzekeringsmaatschappij, zullen de voordelen evenwel niet
onmiddellijk zichtbaar worden. De praktijk toont aan dat dit heel wat tijd vergt.
Ondanks al deze potentiële voordelen is het bereiken van een netto aanwinst aan synergie door
fusies en overnames vaak een uitdaging voor de verzekeringsmaatschappijen. De strategische
managers moeten immers bij een fusie of een overname trachten de optimale omvang van de
integratie te bepalen. Optimale integratie is gewoonlijk geen totale integratie. Bij fusies en
overnames moet de onderneming proberen te bepalen welke resources, activiteiten en processen
de onderneming van de fusie- of overnamepartner best gaat integreren om synergie te creëren.
Wanneer een verzekeringsmaatschappij bijvoorbeeld een andere maatschappij overneemt moet
deze goed nagaan welke elementen ze van die andere maatschappij kan integreren in haar
structuur. Het integreren van de gehele structuur is vaak onmogelijk en niet rendabel.
Fusies en overnames zijn steeds dure operaties die veel voorbereidingen en veel inspanningen
vergen van de ondernemingen om de doelstellingen te bereiken.
Wanneer een verzekeringsmaatschappij na een fusie of een overname fel groeit, zal deze
eveneens te kampen hebben met de moeilijkheden die grote en complexe organisaties kennen.
Grote groepen zijn moeilijker om te besturen en trager in beweging te krijgen, wat een groot
nadeel is in een constant en steeds sneller veranderende omgeving, waar het
aanpassingsvermogen een essentiële concurrentiefactor is. In grote ondernemingen met
gediversifieerde activiteiten zijn de culturen soms zeer uiteenlopend en de belangenconflicten
soms moeilijk te beheersen. Voor bankverzekeraars is dit vaak een probleem aangezien er bij de
bankactiviteiten vaak een andere cultuur heerst dan bij verzekeringsactiviteiten. Het is cruciaal
om voldoende aandacht te besteden aan cultuurverschillen om de synergievoordelen te kunnen
bereiken.
Acquisities vormen slechts één manier voor een onderneming om te groeien. Een overname zou
nooit een doel op zich mogen zijn, maar een groeivorm die op een strategisch model en een
grondige voorbereiding gebaseerd is. Bij externe groei door overnames moet men er eveneens
op letten dat men de groep niet gaat vernietigen. Wanneer twee fuserende ondernemingen
teveel van elkaar verschillen zou dit een ‘self-destructing’ karakter met zich kunnen brengen.
113
Doordat grote groepen te maken hebben met diverse risico’s en verschillende moeilijkheden,
kiezen sommige verzekeraars ervoor om klein te blijven. Dit zijn dan meestal verzekeraars die
een nichestrategie aannemen. De praktijk toont dat de nichestrategie de beste strategie is voor
kleine verzekeringsmaatschappijen om in staat te zijn tegen de grote verzekeraars te kunnen
concurreren. Verzekeringsmaatschappijen die ervoor kiezen om niet te sterk te groeien en zich
dus ook niet bezig te houden met het overnemen met andere spelers op de markt, hebben
evenwel hun specifieke voordelen zoals hun flexibiliteit. Toch moet men er ook op wijzen dat
de kleine spelers het in de toekomst waarschijnlijk moeilijk zullen hebben om aan diverse
kapitaalsvereisten te kunnen voldoen. Op vlak van controle en risicobeheersing worden steeds
hogere kapitaalsvereisten gesteld waaraan de verzekeringsmaatschappijen moeten voldoen. Dit
is ook de reden waarom verschillende kleine maatschappijen in de komende jaren vermoedelijk
zullen fuseren of overgenomen zullen worden. Door bijvoorbeeld deel uit te maken van een
grote verzekeringsgroep zou een kleine nichespeler wel kunnen voldoen aan de steeds hogere
kapitaalsvereisten.
Kiezen tussen een strategie waarbij men met de concurrent gaat samenwerken en een strategie
waarbij men de concurrent gaat overnemen is een ingewikkelde keuze. Een onderneming moet
wel een duidelijk keuze maken tussen het aangaan van een alliantie en het uitvoeren van een
overneming. Het combineren van beide strategieën is onmogelijk. Beide strategieën hebben elk
wel hun voor- en nadelen. Uiteraard is de juiste keuze steeds afhankelijk van de situatie. Een
fusie biedt het voordeel dat de bestaande activiteit onmiddellijk operationeel is. Een nadeel bij
een fusie is de complexe integratie tussen twee ondernemingen of tussen twee activiteiten. Het
voordeel van een joint venture is dat de diversificatie en de synergievoordelen relatief snel
worden bereikt. Het risico op belangenconflicten is dan weer groter bij een joint venture.
Wanneer een verzekeraar wenst te groeien door middel van fusie of overname moet deze wel
voldoende aandacht besteden aan het zoeken van de meest geschikte fusie- of overnamepartner.
De keuze van de geschikte partner zal cruciaal zijn om van een succesvolle operatie te kunnen
spreken.
Na een fusie of een overname is het uiteraard interessant om na te gaan of de operatie succesvol
was. Men zou dit kunnen nagaan door te controleren of de algemene efficiëntie van de
onderneming is gestegen. Fusies en acquisities zijn echter dynamische gebeurtenissen die vaak
veranderingen in de organisatorische focus of in het bestuursgedrag impliceren, welke de
114
algemene efficiëntie van een organisatie wijzigen. Doordat er onder andere niet echt sprake is
van eensgezindheid over de ideale maatstaf om de output van een verzekeringsonderneming te
meten, is het niet eenvoudig om de efficiëntie van een verzekeringsonderneming te berekenen.
In de meeste fusies en overnames in de verzekeringssector werden verschillende synergie-
voordelen bereikt waardoor de efficiëntie eveneens steeg.
Fusies en overnames kunnen ook belangrijke gevolgen hebben op vlak van werkgelegenheid.
Door deze herstructureringen komen er vaak dalingen in het personeelsbestand. Algemeen is de
werkgelegenheid in de verzekeringssector, ondanks de vele fusies en herstructureringen
gedurende de fusiegolf in de tweede helft van de jaren ’90 vrij stabiel gebleven. In totaal
werkten in de verzekeringssector in 2003 nog ongeveer 49.000 mensen. De werkgelegenheid in
de Belgische verzekeringssector concentreert zich vooral in de grotere ondernemingen met
meer dan 500 personeelsleden. De brede golf van fusies en overnames die de sector de jongste
jaren heeft gekend versterkt dit fenomeen. Door de talrijke fusies en overnames en door de
moeilijke tijden die de sector heeft gekend is het aantal ondernemingen met meer dan 500
werknemers in vergelijking met een paar jaar geleden wel gedaald. De concentratie van de
werknemers is door de vele fusies en overnames ook groter geworden. In 2001
vertegenwoordigden de eerste 20 verzekeringsgroepen meer dan 90% van de totale
werkgelegenheid.
Wanneer een onderneming een fusie of een overname aan het voorbereiden is, is het betrekken
van het personeel een cruciaal element voor het slagen van de fusie of de overname. Het is heel
belangrijk om voldoende rekening te houden met het human resource aspect. Als een human
resources-afdeling van een bedrijf geen rol van betekenis kan of mag spelen bij een fusie of een
overname of als de afdeling te laat betrokken wordt bij de voorbereidingen, dan heeft dat een
negatief effect op de uiteindelijke resultaten van de operatie.
Sinds een aantal jaren spelen de banken een belangrijke rol in de verzekeringssector. Sommige
banken verkopen enkel wat verzekeringsproducten als diversificatie en als een extra dienst voor
hun cliënteel, maar andere banken zijn tot echte bankverzekeraars uitgegroeid. De KBC groep
is het voorbeeld bij uitstek van een echte bankverzekeraar in ons land. Men kan hier spreken
van een echte bankverzekeraar omdat beide activiteiten goed werden geïntegreerd in de groep,
alhoewel beide activiteiten juridisch nog steeds gescheiden moeten zijn. Een bankverzekeraar
heeft verschillende voordelen zoals het gemeenschappelijk verkoopkanaal. Door de combinatie
115
van bancaire- en verzekeringsactiviteiten op één of meer aspecten creëren de bankverzekeraars
een toegevoegde waarde. Tenminste indien het hen lukt om beide activiteiten te integreren.
Sommigen wijzen nog steeds op de belangrijke verschillen tussen de banksector en de
verzekeringssector, waardoor een bancassurance structuur volgens hen niet de juiste is.
Bankinstellingen en verzekeringsmaatschappijen zijn zeker nog heel verschillend maar ze zijn
vandaag onderling sterk met elkaar verbonden. De traditionele grenzen tussen beide sectoren
zijn veel vager geworden. Indien de autoriteiten deze evolutie niet zouden erkennen, zouden
belangrijke bronnen van risico’s kunnen overzien worden. Op vlak van toezicht en controle zijn
bijvoorbeeld diverse informatie uitwisselingsmechanismen noodzakelijk.
Aangezien er toch belangrijke verschillen bestaan, is het samenwerken tussen beide sectoren
zeker een ingewikkelde opdracht. Dat er mogelijke synergieën bestaan tussen beide sectoren is
evenwel ook duidelijk. Een paar jaar geleden dachten velen dat men aan bankverzekeren moest
doen om succesvol te zijn. Bancassurance was de toekomst. Hoe groter men was, hoe beter.
Vandaag wordt daar anders over gedacht. Het bankverzekeren kan een heel interessante
strategie zijn, maar het is zeker geen must om succesvol te zijn.
Doordat levensverzekeringen veel dichter aanleunen bij bankproducten dan de niet-levens-
verzekeringen, spelen de banken een veel grotere rol in de distributie van de levens-
verzekeringen dan in de distributie van de niet-levensverzekeringen.
Het traditionele onderscheid tussen bank- en verzekeringsdiensten is vandaag zeker verouderd.
Meer en meer haalt het klantgericht denken de bovenhand. De klant zal morgen naar de
onderneming gaan die hem een maximum aan diensten kan aanbieden die aangepast zijn aan
zijn behoeften en dit aan een competitieve prijs. Toch bestaan er vandaag nog verschillende
opinies over de effectieve slaagkansen van een bankverzekeraar. Niemand zal evenmin
ontkennen dat het bankverzekeren een ingewikkelde opdracht is. Groepen zoals de KBC en
Fortis zijn echter wel voorbeelden die bewijzen dat het mogelijk is om diverse synergie-
effecten te ontwikkelen tussen beide activiteiten. Het slagen van de strategie van een financiële
instelling is niet direct afhankelijk van de wijze waarop deze gaat diversifiëren in het
bankverzekeren, maar meer van de manier waarop de onderneming de gekozen strategie gaat
implementeren. Het al dan niet volledig kunnen gebruik maken van de synergievoordelen zal
bepalend zijn om van een succesvolle operatie te kunnen spreken.
De waardebepaling van een verzekeringsmaatschappij is eveneens een aspect dat de laatste
jaren sterk in belangstelling is gegroeid. Vooral bij fusies en overnames is het heel belangrijk
116
om een juiste waarde te kunnen berekenen van de fusie- of overnamepartner. Om verschillende
maatschappijen te kunnen vergelijken op vlak van de waarde van hun verzekeringsportefeuilles
moet men tenminste uniforme waarderingsregels gebruiken. De laatste jaren werd hier aan
gewerkt. Het IAIS (International Association of Insurance Supervisors) streeft bijvoorbeeld
naar een gemeenschappelijke structuur en gemeenschappelijke normen voor de beoordeling van
de solvabiliteit van de verzekeringsmaatschappijen. Dit zou de transparantie in de sector zeker
ondersteunen en diverse risico’s bij fusies en overnames verminderen.
Een van de meest gebruikte technieken bij de waardebepaling, vooral voor de levens-
verzekeraars, is de embedded value methode. Aan de hand van deze methode wordt de huidige
waarde van de toekomstige winsten van een bestaande portefeuille bepaald. Deze methode
wordt daarom ook vaak gebruikt bij fusies en overnames om een beeld te scheppen over wat de
onderneming zou kunnen opleveren in de toekomst.
Bij fusies en overnames worden steeds verschillende berekeningen gemaakt met betrekking tot
de waarde van de fusie- of overnamepartner. Doordat de waardebepaling heel complex is en
onderhevig is aan verschillende hypotheses met betrekking tot de toekomst is het maken van
verschillende berekeningen zeker niet overbodig. Elke methode van waardebepaling beschikt
bovendien over haar voor- en nadelen.
Een goed functionerend controleorgaan is een cruciaal element om de evolutie van de
verzekeringssector in goede banen te leiden. Op vlak van fusies en overnames is toezicht
onmisbaar om een eerlijke concurrentie te kunnen waarborgen in de sector. Bij deze fusies en
overnames is het bijvoorbeeld heel belangrijk om ervoor te zorgen dat de groepen die zich
vormen nog steeds voldoen aan de kapitaalsvereisten en de diverse regels op vlak van
solvabiliteit en rendabiliteit. De toezichtsorganen moeten hun controle steeds aanpassen aan de
marktveranderingen. Doordat het bankverzekeren zich zo sterk heeft ontwikkeld in ons land
werd een aanpassing van het toezicht ook noodzakelijk. In dit kader ontstond ook de fusie
tussen de CBF en CDV, dat nu de CBFA is geworden. In een wereld met steeds meer
marktinnovaties, waarin de marktspelers vaak wegen vinden om de wetgeving te ontduiken en
waarin de ondernemingen vaak sterker worden door fusies en overnames, is het waarschijnlijk
ook noodzakelijk dat de controleorganen zich gaan groeperen om een efficiëntere controle te
kunnen verrichten op de diverse marktontwikkelingen.
117
De Belgische wetgeving in verband met de verzekeringssector is sterk bepaald door Europese
richtlijnen. Doordat de Europese dimensie steeds belangrijker wordt, is het ook absoluut
noodzakelijk om de regels van de verschillende lidstaten op vlak van toezicht te harmoniseren.
De Belgische wetgeving met betrekking tot de mededinging kan eigenlijk ook als een
verlengstuk van de Europese mededingingswetgeving worden bekeken.
Men kan zich afvragen of er in de toekomst nog vele fusies en overnames zullen plaatsvinden in
de verzekeringssector. Zullen er op een bepaald ogenblik Europese verzekeringsmaatschappijen
zijn die prat zullen kunnen gaan op hun sterke positie over de hele Europese verzekerings-
sector? In de verzekeringssector zijn Axa, het Duitse Allianz, het Italiaanse Generali en het
Amerikaanse AIG voorbeelden van de weinige echte internationale verzekerings-
maatschappijen. Al heeft de groep Axa in de thuismarkt Frankrijk reeds een groot markt-
aandeel, beweren sommigen toch dat Axa niet echt een grote maatschappij is. Wereldwijd heeft
Axa slechts een klein marktaandeel. De vraag is natuurlijk of er internationaal nog een
consolideringsgolf komt in de verzekeringssector. Zullen de verzekeringsmaatschappijen
blijven samensmelten met andere verzekeringsmaatschappijen of met banken over de hele
wereld? Zullen er binnen een paar jaar op wereldvlak slechts een paar spelers overblijven in de
verzekeringssector? De vraag is dan of een dergelijke internationale, complexe groep nog
beheerbaar en bestuurbaar is. Aangezien een onderneming met een immens groot aantal
aspecten moet rekening houden bij een fusie of een overname en de ondernemingen bovendien
steeds beslissingen nemen in een onzekere en risicovolle omgeving, ben ik van mening dat er in
de directe toekomst geen verzekeringsmaatschappij zal ontstaan met een belangrijke
machtspositie in heel Europa. Bovendien zijn verschillende wijzigingen in de wetgeving
noodzakelijk opdat verzekeringsmaatschappijen zich zouden kunnen ontplooien tot een
onderneming met een belangrijke machtspositie op de Europese verzekeringsmarkt.
Het feit dat de grote internationale verzekeringsgroepen vandaag sommige takken verkopen
toont eveneens aan dat er waarschijnlijk geen grote ‘Europese’ verzekeraar komt. Toch blijft
het moeilijk om daarover te oordelen.
Door de vele voordelen en mogelijkheden die de strategie tot concentratie heeft geboden voor
de verzekeringsmaatschappijen kan men algemeen besluiten dat deze strategie succesvol was.
Deze concentratie biedt namelijk een oplossing voor problemen met betrekking tot de zware
investeringen die verzekeraars moeten doen en het biedt ook een oplossing voor de lage
rendabiliteit van sommige verzekeraars.
118
Men mag zich in de komende jaren zeker nog verwachten aan een paar fusies en overnames in
de verzekeringssector, vooral dan met de overblijvende kleine verzekeringsmaatschappijen. De
trend van grote fusiegolven zoals men die heeft gekend, behoort echter hoogstwaarschijnlijk tot
het verleden.
119
Bibliografie
A) Boeken en tijdschriften
• Akhavein, J.D., Berger, A.N., Humphrey, D.B., 1997, ‘The effects of megamergers on
efficiency and prices: Evidence from a bank profit function’, Review of Industrial Organization
12 (1): Feb 1997, p. 95-139.
• Akhigbe, A. en Madura, J., 2001, ‘Intra-industry signals resulting from insurance company
mergers’, The Journal of Risk and Insurance, 2001, Vol. 68, No. 3, 489 – 505,
Sep. 2001.
• Allaert, G., 2001, ‘De Verzekeringsgroepen’, Structuur en Werking van de Belgische
Economie – DEEL 2, blz. 294 –295.
• Baecker, M., 2005, ‘Solvabiliteit II’, Assurinfo Nr. 8, Assuralia, weekblad van 24/02/2005.
• BarNiv, R. en McDonald, J.B., 1992, ‘Identifying Financial Distress in the Insurance
Industry: A Synthesis of Methodological and Empirical Issues’, The Journal of Risk and
Insurance, 1992, Vol. 59, Nr. 4, p. 543 – 574.
• BarNiv, R., en Hathorn, J., 1997, The Merger or Insolvency Alternative in the Insurance
Industry., The Journal of Risk and Insurance, 1997, Vol. 64, Nr.1, blz. 89 - 113.
• Barrezeele, K., 1996, ‘Top van de Belgische verzekeringssector heeft vele gezichten’, De
Financieel Economische Tijd, 28 februari 1996.
• Berger, A.N. en Humphrey, D.B., 1992, ‘Megamergers in banking and the use of cost
efficiency as an antitrust defense’, Antitrust Bulletin 37 Fall (1992), p. 541–600.
X
• Berger, A.N., Hunter, W.C., Timme, S.G., 1993, ‘The Efficiency of Financial Institutions – A
Review and Preview of Research past, present, and future’, Journal of Banking and Finance 17
(2 – 3): 221 – 249, APR 1993
• Berger, A.N., 2003, ‘The efficiency effects of a single market for financial services in
Europe’, European Journal of Operational Research, Volume 150 (3) : Nov. 2003,
p. 466 – 481.
• Bjorvatn, K., 2004, ‘Economic integration and the profitability of cross-border mergers and
acquisitions’, European Economic Review, Volume 48, Issue 6, December 2004,
p. 1211 – 1226.
• Boels, F., 1991, ‘Fusions et Acquisitions: Comment et à quel prix vendre ou acheter une
entreprise?’, Roularta Books – Générale de Banque, 01/01/1991.
• Bradley, M., Desai, A., Kim, E.H., 1988, Synergistic gains from corporate acquisitions and
their division between the stockholders of target and acquiring firms., Journal of Financial
Economics 21, p. 3 – 40.
• Bruin, A.C.N, 1995, ‘Fusietoezicht : derde pijler van het mededingingsbeleid’, Economisch
Statistische Berichten (ESB), 1995, Vol. 80, Nr. 4011, p. 489 – 492.
• Burg, D., 2000, ‘Fusions et Acquisitions en Europe, Grandes manœuvres autour de la
bancassurance’, l’Argus, 04/02/2000, p. 32 – 35.
• Carow K.A., 2001, ‘Citicorp-Travelers Group merger: Challenging barriers between banking
and insurance’, Journal of Banking & Finance, Volume 25, Issue 8, August 2001,
p. 1553 – 1571.
• Chamberlain et al., 1998, ‘Capital shocks and merger activity in the property-liability
insurance industry’, Journal of Risk & Insurance, 0022-4367, 01/12/1998, Vol. 65, Issue 4.
XI
• Coenjaerts, T., 2004, ‘Verzekeraars kruipen uit het dal’, Trends, 16/12/2004, p. 189-190.
• Collis, D.J. en Montgomery, C.A., 1997, Corporate Strategy, resources and the scope of the
firm, McGraw-Hill, New York, 763 blz.
• Conyon, M.J., Girma, S., Thompson, S., Wright, P., 2002a. The impact of mergers and
acquisitions on company employment in the United Kingdom.
European Economic Review 46, 31 – 49.
• Conyon, M.J., Girma, S., Thompson, S., Wright, P., 2002b. ‘Do hostile mergers destroy
jobs?’ Journal of Economic Behaviour and Organization 45, 427 – 440.
• Crijns, H., 2001, ‘Ondernemen of overnemen ? Acquisities moeten passen in een strategie.’,
KMObrief – Nieuwsbrief voor de ondernemer, Nr. 70, 01/01/2001.
( Prof. Hans Crijns, Ernst & Young professor, Vlerick Leuven Gent Management School)
• Cummins, J.D., Tennyson, S., Weiss, M.A., 1999, ‘Consolidation and efficiency in the US
life insurance industry’, Journal of Banking and Finance 23 (2-4): Feb. 1999, p. 325 – 357.
• Dahlhoff, D., 2002, ‘Marketing-Related Motives in Mergers and Acquisitions’, Journal of
The Academy of Marketing Science, Winter 2004, Volume 32, nr.1, p. 98-99.
• Decoster, S., 2002, ‘Beknopte situatieschets van de KMO in België en in Europa en van de
KMO in de Belgische en Europese mededingingswetgeving’, Trefpunt Economie 2002,
p. 18-20
• Delmartino, D., 1999, ‘Fusies in verzekerings- en vastgoedsector kenmerken 1999’, De
Standaard, 08/12/1999.
• Desmet, L., 2004, ‘Bedrijfsacquisities weer in de lift’, Trends 15/01/2004, p. 58-59.
XII
• Dickerson, A.P., Gibson, H.D., and Tsakalotos, E., 2003, ‘Is attack the best form of defence?
A competing risks analysis of acquisition activity in the UK’, Cambridge Journal of Economics
2003, 27, p. 337–357.
• Doornebal, J., 1993, ‘Fiscale aspecten van fusies’, Tijdschrift voor Bedrijfsadministratie, 97e
jaargang, mei 1993, Nr. 1154, p. 199 – 209.
• Dyer, J.H., Kale, P., Singh, H., 2004, ‘When to ally and when to acquire’, Harvard Business
Review 82 (7-8), Jul – Aug 2004, 108 – 115.
• Eikelboom, W. en Teeuwen, H.J.M., 1994, ‘Embedded Value : waarde voor toezicht?’, Het
Verzekerings-archief, Jaargang 71, Nr. 1, p. 11 – 19.
• Gates, S. and Very, P., 2003, ‘Measuring performance during M&A integration’, Long
Range Planning 36 (2), Apr.2003, p.167-185.
• Genetay, N. en Molyneux, P., 1998, ‘Bancassurance’, Macmillan Basingstoke, Hampshire.
• Gugler, K. en Yurtoglu, B.B., 2004, The effect of mergers on company employment in the
USA and Europe. International Journal of Industrial Organization 22 (2004), 481 – 502.
• Henry, N., 2001, ‘L’assureur européen n’existe pas encore’, l’Argus de l’assurance,
Nr. 6756, 12/10/2001, p. 15.
• Herter, H.M., 1993, ‘Waardebepaling bij bedrijfsovernames’, Tijdschrift voor Bedrijfs-
administratie, 97e jaargang, mei 1993, Nr. 1154, p. 188 – 193.
• IAIS, Solvency and Actuarial Issues Subcommittee, 2005, ‘Towards a common structure and
common standards for the assessment of insurer solvency’, Revised Draft Cornerstones Paper,
11/02/2005, p. 1 – 11.
XIII
• Kawai, Y., 2005, ‘IAIS and Recent Developments in Insurance Regulation’, The Geneva
Papers on risk and insurance-issues and practice 30 (1), Jan.2005, 29 – 33.
• Kramer, B. en Eikelboom, W., 1996, ‘Waardebepaling en waardebewaking bij verzekeraars’,
Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 1996, Vol. 70, Nr. 1 / 2,
p. 23 – 29.
• Krishnan, R.A., Joshi, S., Krishnan, H., 2004, ‘The influence of mergers on firms’ product-
mix strategies’, Strategic Management Journal, Strat. Mgmt.J., 25 : 587 – 611 (2004).
• Lambrecht, B.M., 2004, The timing and terms of mergers motivated by economies of scale,
Journal of Financial Economics 72 (1), April 2004, p. 41 – 62.
• Lowe, P., 1994, ‘Le contrôle des concentrations d’entreprises dans le secteur des assurances’,
Het Europees concurrentiebeleid in de verzekeringssector, p. 121 – 128, Brussel, Bruylant,
LLN, Academia, (216 p.) (auteurs : Levie, G. en Cousy, H., 1994).
• Maksimovic, V., Philips, G., 2001. The market for corporate assets: who engages in mergers
and asset sales and are there efficiency gains? Journal of Finance 56, 2019 – 2065.
• Megginson, W.L., Morgan, A., Nail, L., 2004, ‘The determinants of positive long-term
performance in strategic mergers: Corporate focus and cash.’, Journal of Banking and Finance,
28 (3), Mar.2004, p. 523 – 552.
• Mitchel, M.L., Mulherin, H., 1996. The impact of industry shocks on takeover and
restructuring activity. Journal of Financial Economics 41, 193 – 229.
• Moeller, S.B., Schlingemann, F.P., Stulz, R.M. , 2004, Firm size and the gains from
acquisitions, Journal of Financial Economics 73 (2), Aug 2004, blz. 201 – 228.
• Pie, J.P., ‘Regroupements: Souffrir pour être gros.’, L’Argus, 08/12/2000, p. 25 - 40
XIV
• Reuer, J.J., Shenkar, O. en Ragozzino, R., 2004, ‘Mitigating risk in international mergers and
acquisitions: the role of contingent payouts’, Journal of International Business Studies (2004)
35, 19 – 32.
• Reid, D., 2004, “Marketing – Related Motives in Mergers and Acquisitions: The Perspective
of the U.S. Food Industry” ( By Dahlhoff D. ), Journal of the Academy of Marketing Science,
Volume 32, Number 1, Winter 2004 : 98 – 99.
• Salant, S.W., Switzer, S. and Reynolds, R.J., 1983, ‘Losses due to merger: the effects of an
exogenous change in industry structure on Cournot-Nash equilibrium.’, Quarterly Journal of
Economics 98, pp. 185–199.
• Sanchez, R. en Heene, A., 2004, The New Strategic Management, Wiley, p. 180 – 182.
• Schamphelaere, K., 2005, ‘ING België misbruikt volgens het hof van beroep wel degelijk
gegevens van haar klanten’, Federatie voor Verzekerings- en Financiële tussenpersonen,
15/04/2005.
• Scharff, C., 2000, ‘Axa Royale Belge, a la recherche du temps perdu’,
Entreprendre – Tendances, 10/08/2000, p. 34 – 38.
• Servais, A., 2000, ‘L’assurance face aux défis de demain’, Bulletin de la FEB, Mars 2000,
Vol. 28, Nr. 3, p. 16 – 18.
• Stuyck, J., 1994, ‘Europees en nationaal concurrentierecht in de verzekeringssector’,
Het Europees concurrentiebeleid in de verzekeringssector, p. 89 – 119, Brussel, Bruylant,
LLN, Academia, (216 p.) (auteurs : Levie, G. en Cousy, H., 1994).
• ter Hoeven, R.L., 2003, ‘Het waardeconcept binnen IFRS’, Accounting, Vol. 107, Nr. 5, mei
2003, p. 3 – 8.
XV
• Trichet, J.C., 2005, ‘Financial Stability and the Insurance Sector’, The Geneva Papers on risk
and insurance-issues and practice 30 (1), Jan.2005, 65 – 71.
• Van Acker, C., 2003, ‘Handels-, Economisch- en Financieel Recht’, Cursus gedoceerd aan de
Universiteit Gent door Prof. Dr. C. Van Acker, 2003, Niet gepubliceerd.
• Van den Berghe, L. en Goudriaan, L., 1996, ‘De strijd om de toekomst in de bank- en
verzekeringssector’, Holland / Belgium Management Review Nr. 47, 1996, p. 44 – 53.
• Van den Berghe, L., 1997, ‘Het aanvullend toezicht op de verzekeringsgroepen als opstap
naar een verdergaande stroomlijning van het toezicht op financiële instellingen en financiële
conglomeraten’, Het Verzekeringsarchief 1997, Nr. 3, p. 109 – 114.
• Van den Berghe, L. en Verweire, K., 2001 , Convergence in the Financial Services Industry,
The Geneva Papers on Risk and Insurance Vol. 26, No. 2, (Apr 2001), 173 – 183.
• Van der Elst, L., 1991, ‘Comment déterminer la valeur d’une entreprise’, Fusions et
Acquisitions: Comment et à quel prix vendre ou acheter une entreprise?, 01/01/1991,
(Zellik, Roularta Books, 134p), p. 31 -61.
• van der Meer, R.A.H., 1996, ‘De aantrekkingskracht van bancassurance’, Maandblad voor
Accountancy en Bedrijfseconomie, 1996, Vol.70, Nr. 1 / 2, p. 30 – 37.
• Vanderstappen, G., 1991, ‘Financement de la reprise’, Fusions et Acquisitions: Comment et à
quel prix vendre ou acheter une entreprise?, 01/01/1991, (Zellik, Roularta Books – Générale de
Banque, 134p), p. 63 – 84.
• Vander Vennet, R., 1998, ‘Causes and consequences of EU bank takeovers’,
In: S. Eijffinger, K. Koedijk, M. Pagano and P. Portes, Editors, The Changing European
Landscape, Centre for Economic Policy Research, Brussel, Belgium (1998), pp. 45–61.
XVI
• van Rossum, A., 2005, ‘Regulation and Insurance Economics’, The Geneva Papers on risk
and insurance-issues and practice 30 (1), Jan.2005, 43 – 46.
• Verbist, J.F., 1995, ‘Fusies en absorpties van verzekeringsmaatschappijen t.o.v. de Europese
markt’, Tijdschrift voor Accountants en Boekhouders, 1995, Vol. 19, Nr. 1, p. 19 – 25.
• Verweire, K., 1999, ‘Performance consequences of financial conglomeration with an
empirical analysis in Belgium and the Netherlands’, Doctoral dissertation Erasmus
University Rotterdam, Thela Thesis Publishers, Amsterdam, 322 p.
• von Fürstenwerth, F., 1994, ‘European competition rules in the insurance sector’,
Het Europees concurrentiebeleid in de verzekeringssector, p. 65 – 70, Brussel, Bruylant, LLN,
Academia, 216 p. (auteurs : Levie, G. en Cousy, H., 1994).
• Wertheim, J., 1993, ‘Ontwikkelingen in de markt van bedrijfsovernames’, Tijdschrift voor
Bedrijfsadministratie, 97e jaargang, mei 1993, Nr. 1154, p. 184 – 187.
• Wymeersch, E., 2003, ‘De hervorming van het financieel toezicht in België’, Leerstoel
verzekeringen – Prof. Dr. S. Baron Fredericq, 2003 – 2004.
____________________
• Assuralia, 1995, ‘De Europese verzekering op de wereldmarkten : een opgemerkte
uiteenzetting van Michel Baecker’, Assurinfo Nr. 24, 27/07/1995.
• Assuralia, 2002, ‘Werkgelegenheid in de verzekeringsondernemingen in 2001.’, Assurinfo
(BVVO), November 2002.
• Assuralia, 2002, ‘Distributiekanalen, cijfers 2002’, Assurinfo nr.10, weekblad van
11/03/2004.
XVII
• Assuralia, 2003, ‘Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt
in 2003.’, Assurinfo nr. 31, 30/09/2004, p.1 – 28.
• Assuralia, 2004, ‘Jaarverslag 2003’, Assurinfo nr.8, 26/02/2004.
• Assuralia, 2004, ‘Tewerkstelling in de verzekeringsondernemingen in 2003’, Assurinfo,
oktober 2004.
• ‘Bankfusies’, Belgische Vereniging van Banken, 1993, Algemene beschouwingen,
01/01/1993, 65 blz. (Aspecten en documenten, nr. 145).
• CBFA, Consultatiedocument, 2004, ‘Omzetting van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullend toezicht’, juni 2004.
• CBFA, 2004, ‘Vragenlijst over de technische voorzieningen, winstdeling en herverzekering
van de levensverzekeringsactiviteit’, Ref. Nr. : 2004-Life-NL.
• Het mededingingsbeleid. Een gids voor de burgers – Controle op grote internationale fusies
• ‘Toezicht op het financiële stelsel’, Verslag van de BNB, 2003, Deel 2: Activiteiten en
Jaarrekening.
• Prior notification of a concentration, 2005, (Case COMP/M.3677 : Danske Bank / National
Europe Holdings / Northern Bank Insurance Services) , Official Journal C 020, 25/01/2005,
P. 0003 – 0003.
B) Jaarverslagen
• Assuralia, Jaarverslagen.
• Commissie voor het Bank- en Financiewezen, Jaarverslagen.
XVIII
• Controledienst voor de Verzekeringen, Jaarverslagen.
• Economisch Tijdschrift van de Nationale Bank van België, Jaargang 7, mei 2001,
‘Het Bankverzekeren’.
• Instituut der Bedrijfsrevisoren, Jaarverslagen.
• KBC Verzekeringen, Jaarverslagen
• Mercator Bank en Verzekeringen, Jaarverslagen
• P&V Verzekeringen, Jaarverslagen
• Raad voor de Mededinging, Jaarverslagen.
C) Wetgeving
• Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen,
(B.S. 29 juli 1975).
• Koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de
controle op de verzekeringsondernemingen, B.S. 11/04/1991.
(Officieuze coördinatie: 12/2004).
• Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, B.S. 20/08/1992.
(Officieuze coördinatie: 07/2003).
• Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999,
(B. S., 1 september 1999).
XIX
• Belgisch Staatsblad, 19/04/2001, ‘K.B. tot wijziging, wat het aanvullend toezicht op de
Belgische verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep betreft, van de wet van 9 juli
1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen’.
• Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële
diensten, B.S. 4 september 2002.
• Koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de
CBFA, B.S. 21/02/2003. (Officieuze coördinatie op 01/01/2004).
• Koninklijk besluit van 23 augustus 2004 tot uitvoering van artikel 63, §1 en 3, van de wet van
2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten,
B.S. 11/10/2004.
• Inrichtingsreglement van 13 oktober 2004 van de Commissie voor het Bank-, Financie- en
Assurantiewezen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 december 2004, B.S. 31/12/2004.
• Verordening van de Raad nr. 1534/91 van 31 mei 1991 en door de Verordening nr. 358/2003
van de Commissie van 27 februari 2003 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3 van het
Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke
gedragingen in de verzekeringssector.
D) Krant – De Standaard :
• ‘Verzekeringsgroep P&V neemt activiteit Zürich België over’, De Standaard, 25/10/2003
• ‘Grand cru jaar voor verzekeringssector’, De Standaard, 20/02/2004.
• ‘Axa neemt Verzekering van De Post over’, De Standaard, 25/03/2004.
• ‘Fusie- en overnamemarkt herleeft’, De Standaard, 27/03/2004, p.75.
XX
• ‘Human resources kan fusie kraken of maken’, Jobat - De Standaard, 27/03/2004.
• ‘Swiss Life staat dicht bij verkoop Zelia’, De Standaard, 01/04/2004.
• ‘Verzekeringssector groeit ondanks zwak economisch klimaat.’, De Standaard, 22/06/2004
• ‘Fortis wordt topspeler in Portugese verzekeringen’, De Standaard, 20/07/2004.
• ‘ING neemt Mercator Bank over’, De Standaard, 12/08/2004, p. 49.
• ‘Fusie tussen verzekeraars Assubel en Apra’, De Standaard, 23/09/2004.
• ‘Verzekeren is weer rendabel’, De Standaard, 28/09/2004.
• ‘Belgische bedrijven zijn begeerd overnamedoelwit’, De Standaard, 02/12/2004, p. 50 – 51.
• ‘Hoe onze bankiers ook verzekeraars werden’, De Standaard, 06/12/2004, p. 54-55.
• ‘Wettelijke en culturele verschillen’, De Standaard, 06/12/2004, p.54.
• ‘Overnamemarkt trekt opnieuw aan’, De Standaard, 15/12/2004, p. 47.
• ‘2004 record Belgische fusies en overnames’, De Standaard, 29/12/2004.
• ‘Verzekeraars kruipen langzaam uit het dal’, De Standaard, 24/02/2005, p. 43.
• ‘Axa België klimt uit het dal’, De Standaard, 12 en 13 maart 2005, p. 66.
• ‘In drie jaar sloot ruim een zesde van kantoren. Bankkantoren sluiten massaal de deuren.’, De
Standaard, 17/03/2005, p. 51.
XXI
E) Tijdschrift - De Verzekeringswereld :
• Claes, F., 1995, ‘Piette & Partners, De ambitie om klein te blijven’, De Verzekeringswereld,
03/05/1995, p. 31 – 33.
• Claes, F. en De Graeve, V., 2001, ‘Interview Ronald Everaert : Mercator, bankverzekeraar
van een ondernemend volk’, De Verzekeringswereld, 39ste jaargang, Nr. 539, 05/10/2001,
p. 17 – 24.
• Claes, F. en De Graeve, V., 2002, ‘ING Insurance, Voorrang van rechts voor
partnermakelaars’, De Verzekeringswereld, 05/02/2002, p.19 – 27.
• Clemeur, H., 1992, ‘Fusies en Overnames : nieuws’, De Verzekeringswereld,
Nr. 353, 18/05/1992, p. 44.
• De Graeve, V., 2001, ‘Werkgroep onderzoekt mogelijke samenwerkingsverbanden tussen
makelaars.’, De Verzekeringswereld. Nr. 540, 16/10/2001, p.6
• De Graeve, V., ‘Verzekeringstoezicht komt in overkoepelende structuur.’, De
Verzekeringswereld. Nr. 549, 19/03/2002, p.6
• De Gryse, B., 2001, ‘De bankverzekering: naar een nieuw model’, De Verzekeringswereld,
39ste jaargang, Nr. 538, 18/09/2001, p. 23 – 26.
• De Gryse, B., 2003, (A), ‘Levensverzekering, Strategie van de verzekeraars’, De
Verzekeringswereld, Nr. 569, 18/03/2003, p.24 – 27.
• De Gryse, B., 2003, (B), ‘Marketing management van bankverzekeraars’, De
Verzekeringswereld, Nr. 573, 20/05/2003, p. 30 – 35.
• De Gryse, B., 2004, ‘Jaarverslag van de Nationale Bank : 2003 was beter’, De
Verzekeringswereld, 42ste jaargang, Nr. 2004.12, p. 44.
XXII
• de Molinari, T., ‘Small is beautiful.’, De Verzekeringswereld Nr. 2004.6,
Van 1 tot 15, 04/2004, p. 46.
• Van Doninck, H., 2003, (B), ‘Bancassurance: Een blik in de toekomst’, De
Verzekeringswereld, 41ste jaargang, Nr. 574, 10/06/2003, p. 29 – 30.
• Van Doninck, H., 2003, (A), ‘ING Insurance, Integratieopdracht is meer dan geslaagd’,
De Verzekeringswereld, Nr. 578, weken 37 en 38 van 2003, p. 45.
• Verbeeck, D. en De Graeve V., 2002, ‘VUB – Vakgroep Economisch Recht : Bancassurance
doorgelicht’, De Verzekeringswereld, Nr. 546, 05/02/2002, p. 45 – 47.
• Verbeeck, D., 2002, (A), ‘Michel Tiltman : Bancassurance is een concept uit het verleden’,
De Verzekeringswereld Nr. 547, 19/02/2002, p. 16.
• Verbeeck, D., 2002, (B), ‘Acerta, nichespeler in aanvullende verzekeringen’, De
Verzekeringswereld Nr. 552, 02/05/2002, p. 40.
• Verbeeck, D., 2004, ‘Was de mythe mooier dan de realiteit? ’, De Verzekeringswereld, van
16 tot 31 maart 2004, p.29 – 30.
• Verbeeck, D., 2005, ‘Assuralia-jaarverslag 2004 – Uit de crisis’, De Verzekeringswereld,
Nr. 2005.5, van 16 tot 31 maart 2005, p. 22 – 24.
• Verweire, K., Van den Berghe, L., Gailly, J., 2004, ‘Was de mythe mooier dan de
realiteit? ’, De Verzekeringswereld, van 16 tot 31 maart 2004, p.31 – 33.
• De Verzekeringswereld, 1992, ‘Bankfusies in V.S. brengen geen kostenbesparing’,
De Verzekeringswereld, Nr. 349, 16/03/1992, p.9.
XXIII
• De Verzekeringswereld, 1995, ‘Jaarverslag van het Europees Comité voor de Verzekeringen’,
De Verzekeringswereld, 20/02/1995, p. 24.
• De Verzekeringswereld, 2001, ‘Bancassurance – Grensvervaging op financiëlediensten-markt
gaat door’, De Verzekeringswereld, Nr. 538, 18/09/2001, p.17 – 20.
• De Verzekeringswereld, 2001, ‘Samenwerking met Axa en Mercator’,
De Verzekeringswereld Nr. 544, 18 december 2001, p.7.
• De Verzekeringswereld, 2002, ‘Fortis denkt meer dan ooit Europees’,
De Verzekeringswereld Nr. 545, 22 januari 2002, p.85.
• De Verzekeringswereld, 2002,‘Hoe kan men groeien? De keuze van de Franse verzekeraars’
De Verzekeringswereld Nr. 548 , 5 maart 2002 , p. 43 – 44.
• De Verzekeringswereld, 2004, ‘Europese Commissie laat samenwerking tussen verzekeraars
toe’, De Verzekeringswereld Nr. 2004.1, van 15 tot 31 januari 2004.
• De Verzekeringswereld, 2004, ‘Bankverzekering : Premie-incasso van Fortis Bank steeg
vorig jaar met 21%’, De Verzekeringswereld, 42ste jaargang, Nr. 2004.8, Van 1 tot 15 mei 2004,
p.13.
• De Verzekeringswereld, 2004, ‘Laatste jaarverslag…’, De Verzekeringswereld Nr. 2004.14,
van 16 tot 30 september 2004 , p. 10.
• De Verzekeringswereld, 2005, ‘DKV neemt polissen ING over’,
De Verzekeringswereld Nr. 2005.5, van 16 tot 31 maart 2005, p. 8.
• De Verzekeringswereld, 2005, ‘Raad van Mededinging keurt fusie tussen Apra en Assubel
goed’, De Verzekeringswereld, van 1 tot 15 april 2005, p.14.
XXIV
• De Verzekeringswereld, 2005, ‘Swiss Life Belgium; Herstel na zware reorganisatie in 2003’,
De Verzekeringswereld, van 16 tot 30 april 2005, p.10.
• De Verzekeringswereld, 2005, ‘Assubel, De tweede jeugd van een honderdjarige’, De
Verzekeringswereld, van 16 tot 30 april 2005, p.11-15. (De Gryse Bernard).
F) Interviews :
• Gesprek met de heer Dirk Verdonckt,
Secretaris Raad van Bestuur en Directiecomité KBC Verzekeringen NV,
22 maart 2005, Leuven.
• Gesprek met mevrouw Hilde Vernaillen,
Lid Directiecomité P&V Verzekeringen,
29 maart 2005, Brussel.
• Gesprek met de heer Antonio Cano,
Verantwoordelijke Strategische Planning, Fortis AG,
21 april 2005, Brussel.
• Gesprek met de heer Christian Huveneers,
Raad voor de Mededinging,
26 april 2005, Brussel.
• Diverse personen van het controleorgaan CBFA hebben mij eveneens geholpen om een
duidelijk beeld te verkrijgen over fusies en overnames in de verzekeringssector.
XXV
BIJLAGE 1 :
Interview met de heer Dirk Verdonckt, Secretaris Raad van Bestuur en
Directiecomité KBC Verzekeringen NV, 22/03/2005
• Welk waren volgens u de belangrijkste motieven voor fusies en overnames in de
verzekeringssector de laatste jaren?
- voor iedereen zowat hetzelfde, het zoeken naar rendabele groei.
- Op een bepaald ogenblik bots je tegen je grenzen, dan kan je een
overnamestrategie volgen om verder te groeien.
Het buitenland kan dan ook heel interessant worden.
- KBC Verzekeringen zit nu ook in Centraal Europese landen zoals Polen (Warta),
Hongarije, Tsjechië, enz. (vooral voor schadeverzekeringen in deze landen).
• Denkt u dat de motieven van verzekeraars om te fuseren of over te nemen vandaag
verschillend zijn dan deze van een paar jaar geleden?
- niet echt. Het blijft zoeken naar meerwaarde voor de aandeelhouders.
• Zijn er vandaag nog veel mogelijkheden in de verzekeringssector om te fuseren of
overnames uit te voeren?
- Niet zo veel meer in België
- Grote groepen niet altijd echt geïnteresseerd in kleine overblijvende
verzekeringsmaatschappijen.
• Is het aantal mogelijkheden voor fusies en overnames voor verzekerings-maatschappijen
volgens u sterk gebonden aan de economische situatie dat op dat ogenblik heerst?
(m.a.w. conjunctuur gebonden)
- fusie KBC was eveneens in fusiegolf van ’98.
- Is wel conjunctuur gedreven, en eveneens marktgedreven (als concurrenten daar
allemaal mee bezig zijn, ga je dat ook moeten doen).
1
• Denkt u dat het in de toekomst als kleine verzekeringsmaatschappij nog mogelijk zal
zijn om te concurreren tegen grote financiële groepen?
- Nichespelers zullen waarschijnlijk steeds blijven bestaan. Grote groepen echter
niet vaak geïnteresseerd in die kleine nichespelers. (beschikken vaak niet over de
nodige knowhow)
- Kleine verzekeringsmaatschappijen lopen op een bepaald moment wel vast op
vlak van distributie.
• Welk zijn volgens u de doorslaggevende factoren om een fusie in de verzekeringssector
te doen slagen?
- Geschikte kandidaat overnemen, maar geen heel specifieke kenmerken voor
verzekeringssector.
• Welk zijn volgens u de belangrijkste gevolgen van fusies en overnames in de
verzekeringssector?
- Worden de meeste maatschappijen ‘efficiënter’ na een fusie of overname, of
is het toch heel moeilijk om de nodige synergievoordelen te bereiken?
Is een vraagteken , al is dat uiteraard de bedoeling.
Vraagt wel heel wat tijd! Verschillende problemen bemoeilijken dit ook
allemaal zoals de cultuurverschillen tussen twee maatschappijen.
‘Mensen worden het pas na een generatie gewoon.’
Ook het samenvoegen van de IT-systemen van verschillende
maatschappijen is cruciaal en neemt eveneens heel wat tijd in beslag. Als
je niet genoeg investeert in het samenbrengen van de verschillende IT-
systemen van twee fuserende maatschappijen, dan bereik je de verwachte
synergievoordelen niet.
- Door fusies en overnames komen er steeds maar minder spelers op de markt.
Hierdoor zou de vrije concurrentie kunnen aangetast worden. Is er volgens u een
gevaar dat er te sterke machtsposities ontstaan in de sector?
Stel machtspositie : premie te fel omhoog, dan zou er na bepaalde tijd
wel een buitenlandse verzekeraar komen met aantrekkelijkere tarieven.
2
Toch is dit niet zo evident, die ‘buitenlandse verzekeraar’ moet eerst de
risico’s kunnen inschatten voor hij een premie kan berekenen.
- Hebben fusies en overnames in de verzekeringssector ook gevolgen op de
werkgelegenheid in de sector?
Heeft zeker een invloed. Personeelskost is een zware kost, waar men bij
herstructureringen en saneringen vaak in gaat snijden.
Het behouden van twee juridische diensten is uiteraard ook niet nodig na
een fusie tussen twee verzekeraars. Er verdwijnen dus zeker wel jobs.
Distributie laten samenwerken, dus worden kantoren gesloten. Er komen
nu wel meer en meer mensen in een kantoor (meer gespecialiseerde
mensen). Men komt daar soms wel op terug. Je moet toch nog voldoende
service kunnen bieden.
• Kan u mij iets zeggen over de manier waarop de waardebepaling gebeurt bij fusies en
overnames in de verzekeringssector? (Hoe de waarde van een verzekerings-
maatschappij bijvoorbeeld wordt geraamd bij een overname.)
- Rendabiliteit halen uit overname. (verschillende berekeningen)
- Heel wat veronderstellingen over toekomst : onzekerheid
- Embedded value wordt elk jaar berekend, om evolutie te zien. (die embedded
value berekent men nog maar een paar jaar)
• Wat denkt u van het ‘bankverzekeren’?
- Welk zijn volgens u de voor- en nadelen van fusies tussen banken en
verzekeraars? (eveneens motieven en gevaren ervan)
Bankverzekeren lukt bij KBC uiterst goed. Geen concurrentie intern
tussen de verschillende kantoren
Samenwerken lukt goed, en het is geen te complexe structuur geworden
- Zijn deze fusies tussen banken en verzekeraars volgens u verschillend van fusies
tussen verzekeraars onderling?
3
Niet vergeten dat bank- en verzekeringsactiviteiten juridisch gescheiden
entiteiten moeten zijn. (niet in één NV) (toch groeien we waarschijnlijk
die richting uit)
- Denkt u dat bankverzekeraars het in de toekomst beter zullen doen dan
verzekeraars die op hun kernactiviteit gericht blijven?
Voor KBC wel in elk geval. Distributienet heel goed uitgewerkt.
One-stop-shopping blijkbaar voor hun klanten heel aantrekkelijk.
Synergievoordelen worden duidelijk behaald.
• Wat vindt u van het toezicht op de verzekeringssector?
- Werken de toezichtsorganen efficiënt bij het controleren van fusies en
overnames?
CBFA is met realiteit van het bankverzekeren ontstaan. Dit prudentieel
toezicht nu wel nog in kinderschoenen. De cultuurverschillen tussen
CDV en CBF zijn zeker niet te onderschatten.
Algemeen wel heel competente mensen bij CBFA.
• Denkt u dat er in de toekomst nog vele fusies en overnames zullen zijn tussen
verzekeringsmaatschappijen in ons land?
Gelooft u dat er in de toekomst slechts enkele grote spelers zullen overblijven in de
Europese verzekeringsmarkt? (of financiële dienstensector)?
- Er zullen waarschijnlijk nog een paar kleine fusies gebeuren, maar niet even
groot zoals de grote fusies een paar jaar geleden. Waarschijnlijk zullen enkele
kleine verzekeringsmaatschappijen fuseren of overgenomen worden om ‘mee te
kunnen gaan’ in de toekomst.
- Big is not always beautiful…
- Je moet het geheel kunnen managen. Te groot kan te complex worden.
- Je groei moet steeds rendabel blijven, en als je blijft fuseren, dan ben je op een
bepaald moment niet meer rendabel.
- Waarschijnlijk dus nooit een heel grote Europese verzekeraar. Nog te
managen???
4
Bijlage 2 :
Interview met Mevrouw Hilde Vernaillen, Lid Directiecomité
P&V Verzekeringen, 29/03/2005
• Welk waren volgens u de belangrijkste motieven voor fusies en overnames in de
verzekeringssector de laatste jaren?
- Groei op interne markt, en dan eveneens de internationale groei (zwaardere
fusies en overnames) , groeimogelijkheden
- Permanente druk op kosten, zware investeringen, enz. : volume nodig voor
rendabiliteit
- Diverse synergievoordelen en diversificatie: (type cliënteel en distributiekanaal)
• Denkt u dat de motieven van verzekeraars om te fuseren of over te nemen vandaag
verschillend zijn dan deze van een paar jaar geleden?
- Niet echt grote veranderingen
- Vroeger dacht men wel dat men aan bankverzekeren moest doen om succesvol te
zijn. Bankverzekeren was de toekomst. Hoe groter men was, hoe beter. Dit is
vandaag allemaal veranderd. Men denkt daar nu anders over, en bankverzekeren
is zeker geen must om succesvol te zijn.
• Zijn er vandaag nog veel mogelijkheden in de verzekeringssector om te fuseren of
overnames uit te voeren?
- Vandaag zijn het vooral de kleinere verzekeringsmaatschappijen die overblijven.
Maar de grote spelers zijn niet altijd echt geïnteresseerd in die kleine
verzekeraars.
- Waarschijnlijk zullen er wel ook nog enkele grotere verzekeringsmaatschappijen
op de overnamemarkt komen.
• Is het aantal mogelijkheden voor fusies en overnames voor verzekerings-maatschappijen
volgens u sterk gebonden aan de economische situatie dat op dat ogenblik heerst?
(m.a.w. conjunctuur gebonden)
5
- Min of meer. Aan de ene kant zijn de gevraagde prijzen in hoogconjunctuur heel
hoog, maar langs de andere kant hebben verschillende maatschappijen dan ook
meer middelen.
• Denkt u dat het in de toekomst als kleine verzekeringsmaatschappij nog mogelijk zal
zijn om te concurreren tegen grote financiële groepen?
- Het probleem voor de kleine spelers is dat ze tegen diverse kapitaalsvereisten
qua controle en risicobeheersing botsen.
- Voor een nichespeler zoals Piette & Partners is dit niet echt een probleem
aangezien ze een grote groep boven hen hebben (P&V groep). Andere kleine
verzekeraars zullen in de toekomst waarschijnlijk ook grotere groepen nodig
hebben om aan de kapitaalvereisten te kunnen voldoen.
• Welk zijn volgens u de doorslaggevende factoren om een fusie in de verzekeringssector
te doen slagen?
- Een snelle integratie! (snel is uiteraard wel relatief)
- Overnames en fusies die je niet op korte termijn kan integreren zijn vreselijk
gevaarlijk.
- Ook voor mensen intern in maatschappijen is een snelle integratie van cruciaal
belang.
- Zwaar investeren in commercieel netwerk is eveneens een must. Maatschappij
moet bijvoorbeeld terug het vertrouwen opbouwen bij haar makelaars.
• Welk zijn volgens u de belangrijkste gevolgen van fusies en overnames in de
verzekeringssector?
- Worden de meeste maatschappijen ‘efficiënter’ na een fusie of overname, of
is het toch heel moeilijk om de nodige synergievoordelen te bereiken?
♦ Ja, bij P&V bijvoorbeeld nu reeds enorme besparingen gebeurd, maar
vaak worden die fusies en overnames dan wel als excuus gebruikt bij het
rationaliseren.
♦ Dit efficiënter worden wordt door sommigen wel bemoeilijkt omdat
sommige mensen gewoon niet willen veranderen.
6
- Door fusies en overnames komen er steeds maar minder spelers op de markt.
Hierdoor zou de vrije concurrentie kunnen aangetast worden. Is er volgens u een
gevaar dat er te sterke machtsposities ontstaan in de sector?
♦ In bepaalde takken zijn er nu al weinig spelers.
♦ Maar sommige segmenten zijn al zodanig gereglementeerd (bv.
arbeidsongevallen) dat men er niet echt een machtspositie kan opbouwen.
♦ Algemeen zullen er toch steeds een paar spelers zijn, waardoor er niet
direct gevaar is op misbruik van machtsposities.
- Hebben fusies en overnames in de verzekeringssector ook gevolgen op de
werkgelegenheid in de sector?
♦ Zeker een impact
♦ Een aantal kantoren werden wel gesloten, maar geen grote invloed op
personeelsbestand. Meer agenten per kantoor algemene trend.
♦ Probleem van rendabiliteit kantoren, vooral voor verzekeringen.
• Kan u mij iets zeggen over de manier waarop de waardebepaling gebeurt bij fusies en
overnames in de verzekeringssector? (Hoe de waarde van een verzekerings-
maatschappij bijvoorbeeld wordt geraamd bij een overname.)
- waarde van de maatschappij moet geactualiseerd worden
- er bestaan verschillende methodes, waarna er uiteraard ook onderhandelingen
komen
- je begint met een herwaardering van het netto-actief, gecorrigeerd voor wat je
niet nodig hebt (tijdens onderhandelingen)
- je berekent cashflows, prospecties voor volgende 5 jaar
- sport is om dit allemaal af te breken tijdens onderhandelingen
- men kijkt eveneens naar de beurstransacties
- zelf doen de maatschappijen ook berekeningen, rekening houdend met wat werd
betaald bij andere gelijkaardige overnames (bv: 1,2 * waarde betaald)
- actuarissen berekenen embedded value (vooral in Leven), men probeert het
gedrag van portefeuille te mobiliseren in de toekomst
- op die embedded value laat men dan verschillende evoluties los
7
- geen enkele maatschappij kan zijn portefeuille verkopen aan embedded value-
waarde
- Voordeel van embedded value methode, is dat iedereen deze berekent, en er dus
een vergelijkingsbasis is.
• Wat denkt u van het ‘bankverzekeren’?
- Concept wel rationeel, waarom niet?
- Velen zijn wel niet echt gefusioneerd. KBC is wel een groep waar die fusie echt
is gebeurd, een voorbeeld van een succesverhaal.
- Bankverzekeraar werkt zeker anders dan gewone verzekeraar. Andere manier
van werken. Bankverzekeren is zeker en vast een complexe taak.
- In Leven hebben bankverzekeraars waarschijnlijk wel een voordeel. Hun groter
distributiekanaal is zeker een voordeel.
- Toch verschillen tussen beide activiteiten waardoor het niet gemakkelijk is om
synergievoordelen te behalen. (Verzekeringen meer productiegericht, Bank meer
beleggingsadvies, enz.)
• Wat vindt u van het toezicht op de verzekeringssector?
- Verschillende methodes van CBF overgenomen, maar is dit wel beter?
- Soms eisen de controleorganen teveel
- Bv: 24u na ramp (bv brand in gebouw) moet maatschappij weer volledig
operationeel zijn. Soms belachelijke regels.
- Modellen om zichzelf te controleren (interne controle) ook heel duur
- Controle over fusies en overnames uiteraard wel noodzakelijk
• Denkt u dat er in de toekomst nog vele fusies en overnames zullen zijn tussen
verzekeringsmaatschappijen in ons land? (één grote Europese verzekeraar?)
- Niet zo evident dat één maatschappij een heel sterke positie zou verwerven.
- Het feit dat grote groepen bepaalde takken weer verkopen toont aan dat er geen
grote ‘europese’ verzekeraar komt. Maar het blijft moeilijk om daarover een
beeld te krijgen.
8
Bijlage 3 :
Interview met de heer Antonio Cano, Verantwoordelijke StrategischePlanning,
Fortis AG, Brussel, 21/04/2005
• Welk waren volgens u de belangrijkste motieven voor fusies en overnames in de
verzekeringssector de laatste jaren?
- Vooral de schaaleffecten waren belangrijk. Door met grotere volumes te werken
kunnen op verschillende vlakken veel kosten worden bespaard.
- De internationale groei (zwaardere fusies en overnames) , groeimogelijkheden
- Diverse synergievoordelen
• Denkt u dat de motieven van verzekeraars om te fuseren of over te nemen vandaag
verschillend zijn dan deze van een paar jaar geleden?
- Vroeger waren die nog meer gericht op het bereiken van schaalvoordelen.
- Nu gaat men meer voor de crossborder mogelijkheden en risicodiversificatie.
• Zijn er vandaag nog veel mogelijkheden in de verzekeringssector om te fuseren of
overnames uit te voeren?
- Nee, niet echt. (zeker geen fusies tussen grote maatschappijen)
- Er blijven enkel een paar nichespelers over, maar die zullen niet noodzakelijk
overgenomen worden of fuseren.
• Is het aantal mogelijkheden voor fusies en overnames voor verzekerings-maatschappijen
volgens u sterk gebonden aan de economische situatie dat op dat ogenblik heerst?
(m.a.w. conjunctuur gebonden)
- In de praktijk wel. In periodes waarin de beurzen het goed doen, ziet men ook
meer fusies en overnames. Het causaal verband tussen een hoge conjunctuur en
het hoog aantal fusies en overnames blijft evenwel onduidelijk.
• Denkt u dat het in de toekomst als kleine verzekeringsmaatschappij nog mogelijk zal
zijn om te concurreren tegen grote financiële groepen?
9
- Algemeen heeft een verzekeringsmaatschappij een bepaalde schaal nodig om
efficiënt te kunnen functioneren.
- De kleine maatschappijen zullen kunnen overleven en concurreren tegen de
grote financiële groepen indien ze echte nichespelers zijn.
- Een kleine maatschappij die geen nichestrategie volgt, zal het waarschijnlijk heel
moeilijk krijgen in de toekomst.
• Welk zijn volgens u de doorslaggevende factoren om een fusie in de verzekeringssector
te doen slagen?
- De kwaliteit van het management is een cruciale factor voor het al dan niet
slagen van een fusie of een overname.
- De verschillende ondernemingen mogen niet fel van elkaar verschillen. Ze
moeten op verschillende vlakken overeenkomen om synergievoordelen te
kunnen bereiken.
- Tenslotte is een snelle integratie eveneens heel belangrijk
- Verder zijn er nog andere aspecten die heel belangrijk zijn bij fusies en
overnames, maar die eigenlijk voor alle fusies en overnames gelden, niet enkel
in de verzekeringssector.
• Welk zijn volgens u de belangrijkste gevolgen van fusies en overnames in de
verzekeringssector?
- Worden de meeste maatschappijen ‘efficiënter’ na een fusie of overname, of
is het toch heel moeilijk om de nodige synergievoordelen te bereiken?
♦ Door grote besparingen in kosten worden velen wel efficiënter.
♦ Efficiënter worden is wel heel moeilijk als de fuserende onderneming
heel verschillend zijn.
- Door fusies en overnames komen er steeds maar minder spelers op de markt.
Hierdoor zou de vrije concurrentie kunnen aangetast worden. Is er volgens u een
gevaar dat er te sterke machtsposities ontstaan in de sector?
♦ Nee, geen gevaar.
♦ Een oligopolie is trouwens een concurrentievorm waar de concurrentie
heel zwaar kan zijn.
10
- Hebben fusies en overnames in de verzekeringssector ook gevolgen op de
werkgelegenheid in de sector?
♦ Het sluiten van kantoren is meer een bankprobleem dan een
verzekeringsprobleem.
♦ Er is echter wel een impact, maar die is niet zo groot.
♦ Kan wel onrust met zich brengen, wat uiteraard negatief is voor het
bereiken van de doelstellingen.
♦ Door steeds meer automatisering heb je eveneens een impact op de
werkgelegenheid.
• Kan u mij iets zeggen over de manier waarop de waardebepaling gebeurt bij fusies en
overnames in de verzekeringssector? (Hoe de waarde van een verzekerings-
maatschappij bijvoorbeeld wordt geraamd bij een overname.)
- Voor de levensverzekeringen : Embedded Value en Appraisal Value berekenen
- Voor de niet-levensverzekeringen : gelijkaardige methodes, eveneens met
projecties van de resultaten in de tijd en projecties van de cash flows.
- Waardebepaling vooral op deze embedded value gericht.
- Door onderhandelingen zal de uiteindelijk betaalde prijs hoger of lager liggen
dan de embedded value.
• Wat denkt u van het ‘bankverzekeren’?
- Bankverzekeraars beschikken vooral over voordelen zoals cross-selling en het
combineren van IT.
- Verder hebben ze via hun bankactiviteit reeds vele relaties met hun cliënteel
- Bankverzekeraars doen vooral meer aan risk-management.
- Door verschillende reglementeringen zoals Solvancy II en regels van de CBFA
is het bankverzekeren ook duur. (Hoge kostprijs om aan alle regels te voldoen)
- Fusies tussen banken en verzekeraars zijn verschillend van fusies tussen
verzekeringsmaatschappijen. Deze laatste zijn meer gericht op het behalen van
een groter volume. Fusies tussen banken en verzekeraars richten zich meer op
verkoopssynergie-effecten.
11
- Er bestaan heden ten dage geen argumenten om te bewijzen dat bank-
verzekeraars het in de toekomst beter zullen doen dan verzekeraars die op hun
kernactiviteit gericht blijven
• Wat vindt u van het toezicht op de verzekeringssector?
- Kostprijs om aan verschillende regels te voldoen soms heel hoog
- Controle over fusies en overnames uiteraard wel noodzakelijk
- Functioneren vrij efficiënt
• Denkt u dat er in de toekomst nog vele fusies en overnames zullen zijn tussen
verzekeringsmaatschappijen in ons land? (één grote Europese verzekeraar?)
- Niet echt in België
- Op Europees vlak is reeds behoorlijk wat concentratie in de verzekeringssector.
Er is wel nog wat plaats, maar echt niet veel.
- Maatschappijen zoals Axa staan toch al behoorlijk sterk in Europa
- Opdat er op Europees vlak nog grote fusies zouden gebeuren, zou de wetgeving
wel moeten wijzigen. Met de huidige wetgevingen en normen, bijvoorbeeld op
fiscaal vlak, is dit momenteel moeilijk.
- Uiteraard moet zo’n grote maatschappij of groep nog beheerbaar blijven.
.
12
Bijlage 4 :
Interview met de heer Christian Huveneers, Raad voor de Mededinging,
Dinsdag 26 april, Brussel.
• Zou u kunnen omschrijven hoe de Raad voor de Mededinging te werk gaat om de
mededinging te controleren en om beslissingen te nemen met betrekking tot een verbod
of een toelating van een concentratie?
De Raad werkt daaromtrent op delfde manier als de Europese commissie (DG Comp) maar de
Belgische mededingingsautoriteiten bestaan evenwel uit 2 instellingen : de Administratie
(dienst voor de Mededinging en Korps van verslaggevers) en de Raad zelf.
Voor restrictieve mededingingspraktijken : verbod van overeenkomsten en van misbruik van
machtsposities.
Voor concentratiehandeling, is er niets bijzonders aan de procedure van de Raad :
Na de aanmelding van de concentratie bij de Raad, wordt het dossier in een eerste fase
onderzocht door de Dienst onder de verantwoordelijkheid van een verslaggever. De Raad kan :
hetzij beslissen dat de concentratie toelaatbaar is; hetzij vaststellen dat een 2de fase nodig is. In
geval van 2de fase is er opnieuw een verslag van de verslaggever; de Raad kan dan voorwaarden
en verplichtingen opleggen.
• Met welke factoren houdt de Raad voor de Mededinging rekening bij het beoordelen
van een concentratiehandeling?
Wordt er aan de voorwaarden van de Wet tot bescherming van de economische mededinging
voldaan?
Gaat het om een concentratie in de zin van Art. 9 ?
Zijn de drempels van Art. 11 bereikt? : 40 miljoen euro omzet van al de betrokken
ondernemingen samen in België en 15 miljoen euro omzet in België voor minstens twee van de
betrokken ondernemingen elk.
Afbakening van de relevante markt (product- en geografische markt). Voor de productmarkt
houdt men o.m. rekening met de "portefeuilletheorie" (b.v. voor de overname van Orangina
door Coca-Cola)
13
Berekening van de marktaandelen. Als het marktaandeel van al de betrokken bedrijven samen
(na de fusie of overname) < 25% : de Raad moet de concentratie toelaatbaar verklaren (art. 33
par. 2).
Als marktaandeel > 25%, wordt een concurrentiele analyse gevoerd :
Is er een gevaar van unilateraal effekt (b.v. prijsstijging) ? B.v. in welke mate worden
substituten door concurrenten (buiten de concentratie) aangeboden ?
Zo ja : zijn er obstakels tegen de uitoefening van marktmacht : b.v. zijn er toetredings-
belemmeringen of zijn die relevante markten betwistbaar?
• Art. 9 van de Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging omschrijft dat er
voor de verzekeringsmaatschappijen een uitzondering geldt waardoor onder bepaalde
voorwaarden toch geen sprake is van een concentratiehandeling. Zou u dit wat kunnen
verduidelijken?
Het gaat om tijdelijke deelnemingen (minder dan 12 maanden) die verzekeringsmaatschappijen
of banken of investeringsmaatschappijen verwerven om die aandelen later te verkopen. Ze
treden eigenlijk op als tussenpersonen tussen b.v. een industriële onderneming die nieuwe
aandelen wilt uitgeven en de spaarders, m.a.w. de "uiteindelijke" houder (koper) van die
aandelen.
• In 1999 werden de aanmeldingsdrempels gewijzigd. Geldt dit dat dan algemeen voor
alle concentraties? (dus ook deze in de verzekeringssector?)
Ja
• Hebben deze nieuwe aanmeldingsdrempels veel gewijzigd voor de Raad voor de
Mededinging? Heeft de Raad nog steeds veel werk met ‘verwaarloosbare’
concentraties?
De wijziging van de aanmeldingsdrempels in 1999 heeft geen aanzienlijk effect gehad. Het
gemiddelde aantal aanmeldingen per maand bedroeg :
1993 : 3,3
1994 : 3,2
1995 : 4
1997 : 5
14
1998 : 4,3
1999 : 2,9
2000 : 3,6
2001 : 4
De Raad moet nog concentratiedossiers behandelen die geen probleem van mededinging
stellen. Een verhoging van de drempels is voorzien.
• Hoe gebeurt de controle van grote fusies of overnames tussen ondernemingen van
verschillende landen?
Men past het beginsel van de "one-stop shop" toe : een concentratie kan door maar één
mededingingsautoriteit gecontroleerd worden, al naar gelang de zogenaamde communautaire
drempels : boven die drempels, gebeurt de controle door de "Merger Task Force" van DG
Mededinging van de Europese Commissie. Beneden die dremplels, is de nationale
mededingingsautoriteit bevoegd.
• De lidstaten van de Europese Unie hebben ervoor gekozen om voor grote, belangrijke
fusies één enkele controle-instantie op te richten. Vanaf wanneer worden fusies door
deze Europese controle-instantie gecontroleerd? (Welk zijn hiervan de voor- en
nadelen?)
Sinds 1 mei wordt de nieuwe Verordenong N° 139/2004 van 20/01/2004 toegepast. Art. 1 geeft
die communautaires drempels op :
Geval 1 : Als totaal omzetcijfer wereldwijd van al de betrokken ondernemingen (samen) > 5
milliard euro : europese Verordening wordt toegepast als het omzetcijfer van ten minste 2
betrokken bedrijven elk > 250 miljoen euro.
Geval 2 : Als totaal omzetcijfer wereldwijd van al de betrokken ondernemingen (samen) < 5
milliard euro : europese Verordening wordt toch toegepast als :
(v) totaal omzetcijfer wereldwijd van al de betrokken ondernemingen (samen) > 2,5
miljard euro
(vi) en het totale omzetcijfer van ten minste 2 betrokken bedrijven elk > 100 miljoen
euro in de Europese Gemeenschap
15
(vii) en totaal omzetcijfer van al de betrokken ondernemingen (samen) > 100 miljoen
euro in tenminste 3 Lidstaten (elk Lidstaat apart)
(viii) en het totale omzetcijfer van tenminste 2 betrokken bedrijven elk > 25 miljoen
euro in elk van de 3 Lidstaten waarvan sprake onder voorwaarde (vii).
TENZIJ (VOOR BEIDE GEVALLEN) elk van de betrokken ondernemingen meer dan 2/3 van
zijn omzet in één Lidstaat verwezenlijkt.
• Zijn er vandaag nog veel mogelijkheden in de verzekeringssector om te fuseren of
overnames uit te voeren? Of zou dit snel problemen geven op vlak van mededinging? Is
er volgens u een gevaar dat er te sterke machtsposities zouden ontstaan in de
verzekeringssector?
Er blijkt een gevaar dat er sterke posities zouden onstaan omdat fusies en overnames in de
sector al geleid hebben tot aanzienlijke marktaandelen op sommige nationale markten.
Daartegenover zijn er m.i. 2 argumenten :
- In de teoretische literatuur zijn er argumenten over de moeilijkheden van transnationale
concentraties in de bank- en verzekeringsector; die argumenten zijn m.i. relevant en er zijn
niet zo erg veel transnationale concentraties geweest. Er is dus nog ruimte voor
transnationale overnames.
- In de empirische literatuur is er geen duidelijk statistisch verband tussen marktaandelen en
prijs-kostenmarge in de sector zelfs in het geval van financiele conglomeraten van de type
universele banken of "bancassurance".
16