universiteit gent - lib.ugent.be
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2008-2009
IS ER NOOD AAN INDIVIDUEEL MAATSCHAPPELIJK WERK BIJ DE
INGESCHREVEN PATIËNTENPOPULATIE EN HULPVERLENERS VAN EEN
MULTIDISCIPLINAIRE EERSTELIJNSPRAKTIJK IN EEN ACHTERGESTELDE
BUURT IN GENT: EEN BEHOEFTENANALYSE
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Niek Vanmaeckelberghe
Prof. Jan De Maeseneer Bruno Art
II
Abstract
Probleemstelling: artsen krijgen geregeld niet‐medische vragen/problemen van
patiënten te horen. Door gebrek aan tijd of kennis blijven bepaalde vragen
onbeantwoord of vinden de patiënten de weg niet naar de voorziene
hulpverleningsinstanties.
Doelstelling: nagaan of het voor de patiënten en het team van het Universitair
Gezondheidscentrum (UGC) Nieuw Gent een meerwaarde kan zijn als een
maatschappelijk assistent intern aanwezig zou zijn, om sociale vragen/problemen
van patiënten op te vangen en te behandelen.
Methode: kwantitatief, beschrijvend onderzoek waarbij twee afzonderlijke
vragenlijsten werden afgenomen: één voor de patiënten en één voor de teamleden
van UGC Nieuw Gent. De vragenlijsten bestaan voornamelijk uit
semigestructureerde, kwantitatieve meerkeuzevragen en werden verwerkt aan de
hand van beschrijvende statistiek (frequenties).
Onderzoeksbevindingen: ongeveer 1/4 van de bevraagde patiënten kampt met
sociale problemen. Er is een hoge melding van deze problemen bij het team van
het UGC, maar deze blijft lager in vergelijking met de meldingen bij een sociale
dienst. Het team vindt het een deel van hun werktaak om sociale problemen te
detecteren, te aanhoren en door te verwijzen naar de juiste instanties. Ze geven
echter aan hiervoor wel over de nodige tijd te beschikken maar niet altijd over de
nodige kennis.
Conclusie: een maatschappelijk assistent binnen het team van het UGC Nieuw
Gent kan een meerwaarde betekenen voor de patiënten en het team, wanneer de
maatschappelijk assistent instaat voor de doorverwijzing naar de sociale
hulpverlening. Hierdoor wordt de taak van de arts ontlast en wordt de patiënt
ondersteund in zijn kennismaking met de sociale hulpverlening.
III
De inhoudstafel
1. Algemene inleiding ……………………………………………………………...………….1 1.1 Probleem situeren………………..……………………………………………….………………1
1.2 Titel nader omschrijven…………………………………….……………………………….....2
1.2.1 Individueel maatschappelijk werk……………………………………………………………2
1.2.2 Een multidisciplinaire eerstelijnspraktijk: een wijkgezondheidscentrum…..3
1.2.3 Een achtergestelde buurt in Gent: Nieuw Gent – Steenakker…………………….4
1.3 Belang van dit onderzoek……………………………………………………………...………5
2. Literatuurstudie……………………………………….………………….……………….......6 2.1 De wijkgezondheidscentra………………………...………………………………………….6
2.1.1 Ontstaansgeschiedenis…………………………………………………………………………….6
2.1.2 Actuele situatie………………………………………………………………………………………..7
2.2 Toegankelijkheid van de zorg in België………………………………………………..9
2.2.1 De link tussen welzijnszorg en de gezondheidszorg…………………………………..9
2.2.2 De toegankelijkheid van de hulp‐ of dienstverlening……………………………….10
2.2.3 Gedeelde methodieken uit de gezondheidszorg en de welzijnszorg………….13
2.2.4 Besluit…………………………………………………………………………………………………..14
2.3 Maatschappelijk werk binnen de eerstelijnsgezondheids
zorg beïnvloedt (on)rechtstreeks de gezondheid………………………………14
2.3.1 Inkomen en gezondheid………………………………………………………………………...15
2.3.2 Aanwijzen van sociaal‐economische ongelijkheden…………………………………16
2.3.3 Psychosociale problemen kunnen oplossen…………………………………………….17
2.3.4 Conclusie………………………………………………………………………………………………19
2.4 De samenwerking tussen de maatschappelijk assistent en de arts…...19
2.4.1 De voordelen van deze samenwerking……………………………………………………20
2.4.2 De nadelen van deze samenwerking: problemen en moeilijkheden………….22
2.4.3 Conclusie………………………………………………………………………………………………23
2.5 Besluit………………………………………………………………………………………………….23
IV
3. Methodologie………………………………………………………………………………...25
3.1 Bevraging van de patiënten………………………………………………………………...25
3.1.1 Steekproef……………………………………………………………………………………………..25
3.1.2 Onderzoeksmethode: de vragenlijst………………………………………………………..26
3.2 Bevraging team van het UGC Nieuw Gent………………………………………………..27
3.2.1 Steekproef……………………………………………………………………………………………..27
3.2.2 Onderzoeksmethode: de vragenlijst………………………………………………………..27
4. Resultaten………………………………………………………………………………………...28
4.1 Sociodemografische gegevens patiënten..…………………………………………28
4.2 Resultaten bevraging patiënten………………………………………………………….29
4.2.1 Patiëntengegevens…………………………………………………………………………………29
4.2.2 Sociale problemen: algemeen…………………………………………………………………30
4.2.3 Sociale problemen: per topic………………………………………………………………….31
4.2.4 Het invullen van officiële papieren…………………………………………………………38
4.3 Resultaten bevraging team UGC Nieuw Gent………………………………………39
4.3.1 Respondenten……………………………………………………………………………………….39
4.3.2 Vragen of problemen van patiënten………………………………………………………..39
4.3.3 Oplossingsstrategieën voor vragen of problemen van patiënten………………42
4.3.4 Suggesties voor verbetering werksituatie……………………………………………….44
5. Discussie…………………………………………………………………………………………...45
5.1 Interpretatie van de resultaten…………………………………………………………..45
5.1.1 Socio‐demografische gegevens van patiënt..……………………………………………45
5.1.2 Resultaten bevraging patiënten……………………………………………………………...45
5.1.3 Resultaten bevraging team UGC Nieuw Gent…………………………………………...48
5.2 Sterktes en zwaktes van het onderzoek……………………………………………..48
5.2.1 Sterktes…………………………………………………………………………………………………48
5.2.2 Zwaktes………………………………………………………………………………………………...49
5.2.3 Mogelijke oplossingen……………………………………………………………………………50
V
5.3 Conclusie en aanbevelingen………………………………………………………………..51
5.3.1 Conclusies……………………………………………………………………………………………..51
5.3.2 Aanbevelingen……………………………………………………………………………………….52
Bijlagen……………………………………………………………………………………………………………54
Literatuurlijst..……………………………………………………………………………………………….123
Lijst van tabellen en figuren….………………………………………………………………………128
VI
Woord vooraf
Uiteindelijk heeft het bijna twee jaar geduurd vooraleer deze Masterproef klaar
was. Het schrijven werd een extra uitdaging toen mijn statuut van studente
wijzigde in bediende alvorens het academiejaar voltooid was. Door het ‘échte
leven’ in te duiken, vervaagde mijn gevoel van verbondenheid met de Universiteit
en ‘het student zijn’, waardoor de verplichtingen als student af en toe werden
vergeten. Hierdoor wil ik in de eerste plaats mijn dank betuigen aan mijn co‐
promotor Dhr. Bruno Art (Assisterend academisch personeel op de vakgroep
Huisartsgeneeskunde en eerstelijnszorg en huisarts binnen het UGC Nieuw Gent)
die geduldig bleef wachten op nieuws en mij het constante uitstellen vergaf. Ik
kreeg veel feedback, advies en informatie van hem doorgespeeld die praktisch
allemaal van invloed waren op het eindresultaat. Ook zijn snel reageren en
antwoorden zorgden ervoor dat ik de deadline voor eerste zittijd uiteindelijk
haalde. Maar ook de faculteit zelf wil ik bedanken, die ondanks de duidelijke
procedures zich af en toe enigszins soepel opstelde, toen ik op stiptheid niet hoog
scoorde. Als laatste persoon, behorende tot de Universiteit van Gent, wil ik mijn
promotor Professor Jan De Maeseneer (vakgroepvoorzitter van de vakgroep
Huisartsgeneeskunde en eerstelijnszorg) bedanken voor de grote inhoudelijke
input die ik terugvond in zijn teksten, cursussen en boeken van hem.
Vanaf het begin van dit schrijven tot het einde zijn mensen erg hulpvaardig
geweest. Hiervoor wil ik aan allen mijn dank betuigen.
Er waren veldwerkers die met plezier hun mening, ervaringen en kennis met
mij wilden delen: Leen Deroo (WGC De Botermarkt), Betty Johnson (WGC De
Sleep), Lieve Henckens (WGC De Brugse Poort), Sven Devissch en Thomas
Maeseele (Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen). Bedankt!
Daarnaast wil ik ook de teamleden en de patiënten van het Universitair
Gezondheidscentrum Nieuw Gent bedanken. Door het invullen van de
vragenlijst die ik hen opstuurde of overhandigde, kon ik voldoende gegevens
verzamelen voor mijn onderzoek. Bedankt!
VII
Sylvie Ackaert, Olivier Pintelon, Maarten Vandenabeele en Greet
Vanmaeckelberghe wil ik bedanken om dit ganse werk grondig na te lezen en te
vrijwaren van spel‐ en dt‐fouten. Een groot werk op korte tijd, bedankt!
Wim Verleene, de informaticus van de familie wil ik bedanken voor de nodige
technische steun en back‐up mogelijkheden. Bedankt!
De laatste twee personen die ik zeker niet mag vergeten zijn mijn ouders.
Dankzij hun steun, hun verdraagzaamheid in het eeuwige uitstellen en vooral
dankzij hun geloven in mijn kunnen sta ik na twee jaar op de plaats waar ik nu
sta. Bedankt!
Een dankwoord schrijven is altijd gevaarlijk. Ook al probeerde ik alle namen op te
schrijven van de mensen die ik tijdens het schrijf‐ en onderzoeksproces ontmoette
toch kan er hier en daar mij een naam ontglipt zijn. Bij deze verontschuldig ik mij
aan de mensen die ik misschien vergeet te vermelden.
Nu rest mij enkel nog u veel leesplezier toe te wensen en hopelijk ontdekt u
nieuwe elementen die bruikbaar kunnen zijn voor verdere discussie.
Niek Vanmaeckelberghe
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 1
1. Algemene inleiding
In deze algemene inleiding wordt eerst stilgestaan bij de probleemsituering
waaruit de vraagstelling voortvloeide. Om deze vraagstelling correct te
interpreteren wordt de titel nader omschreven door een aantal begrippen extra te
bespreken. Als afsluiter wordt het belang van het onderzoek toegelicht.
1.1 Probleem situeren
“There has been an increasing presence in health policy of a recognition that the
tasks of primary care include the promotion of health as well as the treatment of
sickness and that a seamless service should be the target as health and social care
work more closely together (Department of Health, 1997 In: Greasly & Small, 2005,
p. 519)”.
De artsen van het Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent melden dat ze
meer en meer vragen en probleemsignalen van hun patiënten krijgen die niet
enkel tot hun medische vakgebied behoren. Vaak krijgen ze signalen of
rechtstreekse vragen over de patiënt zijn moeilijke of problematische financiële,
sociale of juridische situatie. Ook zijn er patiënten die problemen kennen bij het
invullen van hun officiële papieren voor bijvoorbeeld het OCMW of de
belastingdienst en zich hiermee tot de arts richten. Dit zorgt ervoor dat het
takenpakket van de arts meer en meer op dat van een maatschappelijk assistent
lijkt dan louter op dat van een arts. Dit groeiende fenomeen doet ons stilstaan bij
volgende vragen:
- Wanneer een patiënt zich met zijn problematiek richt tot de arts krijgt hij
dan een efficiënt antwoord en richt hij zich dan ook tot de voorziene
hulpverleningsorganisatie?
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 2
- Kan de arts zich bezighouden met deze zaken binnen zijn beperkte
consultatietijd, zonder dat het medische onderzoek aan de kant geschoven
wordt?
- Ervaren ook andere leden van het team van het Universitair
Gezondheidscentrum Nieuw Gent dit fenomeen?
“General practitioners and community nurses are exceptionally well placed to detect
those who are suffering genuine financial hardship but they are not well equipped to
give advice about the complex system of state social security benefit (Jarman, 1985,
p. 522)”.
Uit het vorige citaat wordt de vraag gesteld of binnen het Universitair
Gezondheidscentrum Nieuw Gent een meerwaarde kan geboden worden aan de
patiënten (op vlak van gezondheid) en aan het multidisciplinaire team (op vlak van
kwaliteit en werkdruk), door een maatschappelijk assistent op te nemen binnen
het centrum. Vandaar de onderzoeksvraag: “Is er nood aan individueel
maatschappelijk werk bij de ingeschreven patiëntenpopulatie en hulpverleners van
een multidisciplinaire eerstelijnspraktijk in een achtergestelde buurt in Gent: een
behoefteanalyse.”
1.2 Titel nader omschrijven
1.2.1 Individueel maatschappelijk werk
De definitie van maatschappelijk werk uit Van Dale is als volgt (Geerts &
Heestermans, 1995):
- “Maatschappelijk werk: Betrekking hebbend op handelingen en maatregelen
ten aanzien van hen die in moeilijke sociaaleconomische omstandigheden
verkeren.”
- “Maatschappelijk werker of maatschappelijk assistent: Iemand die
maatschappelijk werk verricht (in overheids of particuliere dienst).”
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 3
De link tussen maatschappelijk werk en gezondheidsvoorlichting‐ en bevordering1
(GVO) ligt in de definitie voor gezondheid, opgesteld door ‘The World Health
Organisation’ (WHO) in 1946 en aangenomen door de lidstaten van de Verenigde
Naties. WHO definieert gezondheid als: “ […] een toestand van volledig lichamelijk,
psychisch en sociaal welzijn en niet enkel als de afwezigheid van ziekte (De
Maeseneer, 2007, p. 6).”
Om effectief de gezondheid van mensen te bevorderen aan de hand van GVO is het
noodzakelijk dat er niet enkel naar het medische luik van gezondheid gekeken
wordt, maar dat men ook de sociale, politieke, economische, organisatorische en
wettelijke condities die het gezond gedrag (on)rechtstreeks beïnvloedt in beeld
brengen (Kok, Schaalma, & Brug, 2007). Maatschappelijk werk heeft op zich als
hoofddoel het sociaal welzijn van mensen te verbeteren. Hierdoor werkt men mee
aan de bevordering van de mensen hun gezondheid. Beiden houden daarbij ook
rekening met de effecten van de omgeving op de toestand van de cliënt/patiënt. In
de literatuurstudie wordt hier dieper op ingegaan (Zie ook hoofdstuk 2.2.1 De link
tussen welzijnszorg en gezondheidszorg).
1.2.2 Een multidisciplinaire eerstelijnspraktijk: een wijkgezondheidscentrum
“Een wijkgezondheidscentrum is een laagdrempelig, multidisciplinair centrum voor
eerstelijnsgezondheidszorg dat wijkgericht werkt in het kader van het forfaitaire
betalingssysteem. (Wijkgezondheidscentrum De Botermarkt, 2008)”.
In Vlaanderen bestaan er 14 wijk‐ en/of buurtgezondheidscentra die aangesloten
zijn bij de Vereniging van Wijkgezondheidscentra. Van deze 14 centra bevinden er
zich vijf in Gent (Vereniging van wijkgezondheidscentra, 2008). In de
literatuurstudie wordt hier dieper op ingegaan (zie: 2.1 De
wijkgezondheidscentra).
1 Green en Keuter (2005) definiëren gezondheidsbevordering als “ [… een combinatie van voorlichting en omgevingsveranderingen die (samen) gezond gedrag en gezonde leefcondities stimuleren” (Kok, Schaalma, & Brug, 2007, p. 18).
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 4
1.2.3 Een achtergestelde buurt in Gent: Nieuw Gent – Steenakker
Een achtergestelde buurt wordt “[…] gekenmerkt door ruimtelijk verval, gebrek aan
voorzieningen en wegtrekken van de meest dynamische krachten (De Maeseneer J. ,
Art, Derese, & Willems, 2003, p. 310).”
Dit onderzoek situeert zich in de wijk Nieuw Gent – Steenakker, één van de vele
wijken die het grondgebied Gent telt. Deze wijk ligt tussen campus Krijgslaan ‐ De
pintelaan, de Schelde en de ringvaart en wordt doorkruist door het Universitair
Ziekenhuis (UZ), de E17 en de Zwijnaardsesteenweg. Door de doorkruising van de
Zwijnaardsesteenweg wordt de wijk geografisch verdeeld in twee woonbuurten:
- Steenakker, ten oosten van de Zwijnaardsesteenweg
- Nieuw Gent, ten westen van de Zwijnaardsesteenweg
Figuur 1: Kaart van de wijk (Dienst Stedenbeleid en Internationale
Betrekkingen. Cel gebiedsgerichte Werking, 2005)
Deze wijk heeft een specifieke problematiek omtrent drie topics: huisvesting,
etnisch‐culturele minderheden en kansarmoede (Zie Bijlage 1: De problematiek van de
wijk Nieuw Gent – Steenakker). Door de gevolgen van zijn problematiek wordt de wijk
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 5
gedefinieerd als achtergestelde buurt, toch zijn er de laatste jaren veel
inspanningen geleverd door de Stad Gent samen met andere diensten en
organisaties. De wijk heeft zelf verschillende voorzieningen en diensten op zijn
grondgebied, zoals de Stedelijke buurtwerking en het Welzijnsbureau waar er
onderdak geboden wordt aan verschillende organisaties, zoals het OCMW, de
Lokale Werkwinkel, het Inloopteam Reddie Teddy, Kind & Gezin, het wijkresto,
RISO, intercultureel Netwerk Gent, het Stedelijk Buurtwerk Nieuw Gent en het
Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent (Vereniging van
wijkgezondheidscentra, 2008; Dienst Stedenbeleid en Internationale Betrekkingen.
Cel gebiedsgerichte Werking, 2005).
1.3 Belang van dit onderzoek
De resultaten van dit onderzoek kunnen belangrijk zijn binnen de huidige discussie
in verband met de mogelijke uitbreiding van het team. In Gent zijn er reeds een
tweetal wijkgezondheidscentra waar een maatschappelijk assistent actief is binnen
het team: het WGC De botermarkt en het WGC De Brugse Poort. Daarnaast kan de
bestudering ook een antwoord bieden op het maatschappelijke probleem van de
hoogdrempeligheid van hulpverleningsorganisaties. Belangrijk voor deze
bestudering is dat ze erg lokaal gebeurt. Dit wil zeggen dat de resultaten van dit
onderzoek niet representatief zijn voor andere wijkgezondheidscentra. Het biedt
enkel een antwoord op maat voor het Universitair Wijkgezondheidscentrum
Nieuw Gent.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 6
2. Literatuurstudie
2.1 De wijkgezondheidscentra
2.1.1 Ontstaansgeschiedenis
Midden jaren zeventig zochten een aantal huisartsen naar een mogelijk alternatief
voor een zinvolle professionele toekomst. Men wou een antwoord formuleren op
de vraag hoe men zich als arts meer dienstbaard kon maken aan de noden en
behoeften van de samenleving, vooral van de maatschappelijk kwetsbaren
(Passchyn, 2008). De filosofie sluit nauw aan bij het ‘Health for all by the year
2000’‐programma van The World Health Organisation (WHO) dat opgemaakt werd
in 1978 (De Maeseneer, Art, Derese, & Willems, 2003). Hierin stond dat: “[...]
eerstelijnsgezondheidszorg een essentiële vorm van gezondheidszorg is, gebaseerd op
wetenschappelijk onderbouwde en maatschappelijk aanvaarde methoden en
technieken die universeel toegankelijk zijn voor individuen en gezinnen in een
gemeenschap, en waarbij de participatie van de lokale bevolking erg belangrijk is.
Deze zorg verleend aan een betaalbare kostprijs zodat de lokale gemeenschap zich
kan ontwikkelen in een geest van zelfbeschikking en emancipatie (De Maeseneer,
Art, Derese, & Willems, 2003, p. 301)”.
Het antwoord op de zoektocht van de huisartsen was een
‘wijkgezondheidscentrum’. Dit centrum biedt wijkgericht laagdrempelige,
kwaliteitsvolle gezondheidszorg aan. Daarbij is er een hoge aandacht voor
preventie, gezondheidspromotie en participatie van de doelgroep (Passchyn,
2008). Deze zorg moet voor iedereen van de wijk betaalbaar en toegankelijk zijn
ongeacht afkomst, rang en ras. Vandaar dat er gewerkt wordt met een forfaitair
betalingssysteem2. De patiënt zelf betaalt hierdoor enkel de medicatie, het
verzorgingsmateriaal en de raadpleging bij tandarts en/of specialist.
2 Dit wil zeggen dat, volgens de wet van 14 juli 1999 Art. 52§1, de patiënt de zorgen van de huisarts, de (thuis)verpleegkundige en/of de kinesitherapeut via een abonnementsysteem kan betalen. Het wijkgezondheidscentrum ontvangt maandelijks een vast bedrag voor alle ingeschreven patiënten. Dit
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 7
In een wijkgezondheidscentrum zijn verschillende disciplines aanwezig. Men kan
er terecht voor het volledige zorgaanbod van bijvoorbeeld: huisartsen,
verpleegkundigen, preventiewerkers en diëtisten. Men spreekt dan ook van een
multidisciplinaire eerstelijnspraktijk. Hierdoor wordt de geïsoleerde opstelling van
artsen en paramedici doorbroken en de medische zorg in een breder kader
geïntegreerd, wat gezien werd “[…] als een noodzakelijke voorwaarde voor een meer
integrale patiëntenzorg (De Maeseneer, Art, Derese, & Willems, 2003, p. 301)”.
In 1976 werden de deuren van het eerste Vlaamse wijkgezondheidscentrum, het
buurtgezondheidscentrum De Restèl in Alken, geopend. Gent volgde in datzelfde
jaar met de oprichting van het Wijkgezondheidscentrum De Sleep. In het jaar 2000
werd het Universitair Centrum voor Eerstelijnsgezondheidszorg Nieuw Gent –wat
later het Universitair Gezondheidscentrum (UGC) Nieuw Gent zou heten‐
opgericht. Op 1 mei 2008 werd het jongste wijkgezondheidscentrum, WGC
MediKuregem in Anderlecht, officieel geopend en hierdoor zijn er momenteel 14
wijkgezonheidscentra aangesloten bij de Vereniging voor Wijkgezondheidscentra
in Vlaanderen (Passchyn, 2008).
2.1.2 Actuele situatie
Het oprichten van deze centra gebeurde in overeenstemming met, de eerder
vernoemde WHO‐definitie van gezondheid. De wijkgezondheidscentra hebben als
doel gezondheid te bevorderen en dit door te participeren op alle niveaus: het
fysieke, psychische en sociale niveau. Deze participatie wordt verwezenlijkt in de
samenwerkingsverbanden binnen een multidisciplinair team van huisartsen,
(thuis)verpleging, kinesitherapeuten, diëtisten en maatschappelijk werkers.
Vier wijkgezondheidscentra in Vlaanderen werken intern met deze laatste
discipline: maatschappelijk werk. Deze centra zijn: WGC De Botermarkt (Gent),
WGC De Brugse Poort (Gent) en WGC De Ridderbuurt en
Buurtgezondheidscentrum Zwartberg‐Waterschei (Genk) (Passchyn, 2008).
bedrag komt overeen met wat de ziekteverzekering gemiddeld terugbetaalt aan patiënten voor deze zorgverlening, rekening houdend met het verzekeringsstatuut van de patiënt.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 8
Daarnaast zijn er tien wijkgezondheidscentra die deze discipline niet in huis
hebben waaronder het Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent. Bij deze tien
bestaat er in bepaalde gevallen wel een nauwe samenwerking met andere lokale
diensten. De wijkgezondheidscentra kunnen met andere woorden in twee
categorieën worden verdeeld:
1. de WGC met een maatschappelijk assistent binnen het eigen team.
2. de WGC die een nauwe samenwerking aangaan met een externe dienst die
de discipline maatschappelijk werk heeft
Door deze opsplitsing is er een discussie gaande rond de vraag wat de meerwaarde
van een maatschappelijk werker binnen het eigen team is ten opzichte van een
betere samenwerking met een lokale sociale dienst waarbinnen maatschappelijk
werkers actief zijn.
Ook binnen het Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent, waar dit onderzoek
zich afspeelt, heerst deze discussie. Tijdens interviews met medewerkers van de
wijkgezondheidscentra in Gent kwamen een aantal argumenten naar voren, zowel
pro als contra, om een maatschappelijk assistent binnen het multidisciplinaire
team op te nemen. (Zie bijlage 2: Pro’s en contra’s maatschappelijk werk binnen het team van
de wijkgezondheidscentra). Ook verschillende onderzoeken geven voor‐ en nadelen
weer Uit deze pro lijst worden de twee meest vernoemde hypothesen verder
uitgespit:
Hypothese 1: de toegankelijkheid van de welzijnszorg is hoogdrempelig, door
een samenwerking met de gezondheidszorg zou ze bevorderd kunnen worden.
(zie 2.2 Toegankelijkheid van de zorg in België)
Hypothese 2: de maatschappelijk werker binnen het team biedt andere
invalshoeken en perspectieven aan binnen de gewone praktijk van de arts en
bevordert zo (on)rechtstreeks de gezondheid van de patiënt. (zie 2.3
Maatschappelijk werk binnen de eerstelijnsgezondheidszorg beïnvloedt
(on)rechtstreeks de gezondheid)
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 9
2.2 Toegankelijkheid van de zorg in België
In het volgende onderdeel wordt dieper ingegaan op het probleem van de
toegankelijkheid van de welzijnsvoorzieningen. Eerst wordt de link tussen de
welzijnszorg en gezondheidszorg gekaderd, daarna het probleem van de
toegankelijkheid bij welzijnsvoorzieningen en de mogelijke oplossingen hiervoor.
2.2.1 De link tussen de welzijnszorg en de gezondheidszorg
De theoretische link tussen de welzijnszorg en de gezondheidszorg is vastgelegd in
de eerder besproken WHO‐definitie van gezondheid. “Gezondheid wordt
gedefinieerd als een toestand van volledig lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn
en niet enkel als afwezigheid van ziekte (De Maeseneer J. , 2007, p. 6)”.
Daarnaast wordt de definitie van welzijn geciteerd door de Koning Boudewijn
Stichting in een publicatie van Luyten (2000) als: “Een toestand van welbevinden
die ontstaat wanneer iemand tot ontplooiing van zijn bestaan komt in zijn
verschillende facetten en dit met respect en engagement voor de ontplooiing van de
anderen. Wat betreft de facetten kan verwezen worden naar de lichamelijke
conditie, de psychische gezondheid, de relaties met anderen, de deelname aan de
samenleving, het materieel een menswaardig bestaan kunnen leiden, etc.”.
De facetten lichamelijke conditie, psychische gezondheid en sociaal welzijn komen
in beide definities naar voren. Met andere woorden zowel de gezondheidszorg als
de welzijnszorg hebben als doelstelling de gezondheid van mensen te bevorderen,
dit echter vanuit een andere invalshoek. Daarnaast wordt zowel binnen de
gezondheidszorg als binnen de welzijnszorg met gelijknamige doelstellingen
gewerkt om gezondheid te bereiken bij mensen. Gelijkaardige principes worden
gehanteerd in de praktijk, dit echter elk binnen hun eigen gebied:
fysieke/psychische gezondheid en sociaal welzijn. Wanneer blijkt dat
gezondheidszorg meer laagdrempelig is voor sommige patiënten dan de
welzijnszorg, zou een samenwerking tussen beide disciplines een meerwaarde
kunnen betekenen.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 10
2.2.2 De toegankelijkheid van de hulp‐ of dienstverlening
“België mag ongetwijfeld gerekend worden tot die landen waar de
welzijnsvoorzieningen heel uitgebreid zijn en een hoog niveau van ontwikkeling
hebben bereikt (Hermans, Declercq, & Lammertyn, 2003, p. 281)”.
A/ Het probleem
Toch blijkt uit onderzoek dat niet iedereen in gelijke mate gebruik maakt van de
Belgische welzijnsvoorzieningen3. Vooral de doelgroep die deze
welzijnsvoorzieningen het meeste nodig heeft, vindt zijn weg er niet naartoe.
Barrières hiervoor zijn: onvoldoende kennis over de voorzieningen, niet over
voldoende persoonlijke capaciteiten beschikken om zijn of haar weg te vinden naar
en in de voorzieningen en zich niet welkom voelen bij bepaalde diensten
(Hermans, Declercq, & Lammertyn, 2003).
Toegankelijkheid heeft zowel te maken met bereikbaarheid (ligging,
betaalbaarheid, inrichting van het gebouw, bekendheid van de dienst…) als met
bruikbaarheid (een antwoord krijgen). Het begrip toegankelijkheid zit
gedefinieerd in de drie fasen van het hulpverleningsproces dat de toegankelijkheid
van een organisatie beïnvloedt. In de eerste fase moet het probleem door de
hulpvrager voor zichzelf geformuleerd worden als een hulpvraag. Hier spelen
persoonsvariabelen een belangrijke rol. In de tweede fase stapt de hulpvrager
effectief naar een hulporganisatie toe en worden zowel de kenmerken, eigen aan
het systeem van de welzijnszorg, als de relatie met de hulpverlener een belangrijke
factor. In de laatste fase wordt de hulpvrager toegelaten binnen de organisatie, die
zowel formele als informele voorwaarden en beïnvloedende maatschappelijke
determinanten heeft. Om op de vraag ‘Waarom er nu ongelijkheid is in de
toegankelijkheid tot deze welzijnsvoorzieningen’ te kunnen antwoorden, moet er
gekeken worden naar zowel het aantal barrières die hulpzoekenden moeten
overwinnen om te krijgen wat ze nodig hebben, als naar de verschillende niveaus
3 Welzijnsvoorziening is een verzamelbegrip voor alle voorzieningen gericht op de vorming en ontplooiing van de mens. (Dale, 1992) Voorbeelden: OCMW, CAW, integratiedienst, Mutualiteitendienst, CGG, stedelijke welzijnsdienst, wijkgezondheidscentra, ….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 11
die de toegankelijkheid beïnvloeden: het niveau van de hulpvrager, van de
hulpverlener, van de organisatie en van het welzijnsbeleid van de overheid. Dit
laatste bevat namelijk de prioriteiten van diegene die de middelen moet toewijzen
(Hermans, Declercq, & Lammertyn, 2003; Sannen, 2003).
Op basis van het literatuuronderzoek van Sannen (2003) naar de toegankelijkheid
van voorzieningen werd een analysekader uitgetekend. Daarin worden de
drempels die cliënten ervaren wanneer zij een beroep (willen) doen op
(welzijns)voorzieningen weergegeven. Er werd een onderscheid gemaakt tussen
drempels die verband houden met de voorzieningen (aanbodzijde),
cliëntgebonden drempels (vraagzijde) en drempels met betrekking tot de relatie
tussen hulpverlener en cliënt. (Zie bijlage 3: Analysekader van Sannen: Mogelijke drempels
tot welzijnsvoorzieningen op basis van literatuuronderzoek)
B/ Mogelijke oplossingen
Er zijn een aantal mogelijke oplossingen die de ongelijkheid in de toegankelijkheid
kunnen verkleinen. Hieronder worden een aantal voorbeelden weergegeven per
fase van het hulpverlenerproces die de toegankelijkheid van een organisatie
beïnvloeden.
Op het eerste niveau: probleemformulering door de hulpvrager
Probleemverheldering waarbij de maatschappelijk assistent samen met de
patiënt het kluwen aan problemen tracht te ontwarren om zo een overzicht
te krijgen van de situatie (Deroo, 2007).
Op het tweede niveau: Effectief hulp vragen
Een sociaal huis bieden waar alle diensten onder één dak zitten (Vranken &
e.a., 2002) zodat de hulpvrager niet zelf moet zoeken naar de locatie van de
organisatie die op zijn vraag een passend antwoord weet.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 12
Op het derde niveau: Hulp krijgen
Werken aan de hand van case‐management4 waar het enkel gaat over het
plannen, regelen en evalueren van de zorg bij de individuele cliënt
(Vandenbrempt, 2001).
Zorg op maat bieden, wat wil zeggen dat men niet meer aanbodsgericht
werkt, maar de hulp organiseert in dialoog met de hulpvrager, waarbij
respect voor de vrije keuze voorop staat (Hermans, Declercq, &
Lammertyn, 2003).
Ook zijn er oplossingen die op elk niveau een invloed hebben:
In situaties van kansarmoede blijkt uit ervaring de concrete zorg‐, hulp‐, en
dienstverlening van de wijkgezondheidscentra een zinvolle en effectieve
benadering te zijn. Dit zolang men deze verleningen koppelt aan vorming,
gezondheidspromotie en maatschappelijke acties (De Maeseneer, Art,
Derese, & Willems, 2003). De sterkste troeven van de Vlaamse
wijkgezondheidscentra zijn:
1. De territoriale inbedding
2. De laagdrempeligheid
3. De multidisciplinaire samenwerking
Initiatieven binnen de samenlevingsopbouw5 kunnen een bijdrage leveren
tot een afbouw van de barrières die hulpvragers ervaren (Hermans,
Declercq, & Lammertyn, 2003).
4 Definitie case‐management: een proces waarbij op het niveau van de individuele cliënt een hulpverleningsplan en een zorgpakket wordt samengesteld, georganiseerd, gecoördineerd, opgevolgd en geëvalueerd met de bedoeling een goed georganiseerde hulp‐ en dienstverlening te waarborgen en zo het functioneren en welzijn van de cliënt te verbeteren (Vandenbrempt, 2001). 5 Definitie samenlevingsopbouw: een verzamelbegrip voor sociaal‐agogische interventies waarbij lokale samenlevingsverbanden gemobiliseerd worden om een bijdrage te leveren tot de aanpak van maatschappelijke problemen (Desmet A. , 1999, p. 155).
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 13
2.2.3 Gedeelde methodieken uit de gezondheidszorg en de welzijnszorg
De link tussen bijvoorbeeld het samenlevingsopbouwwerk en de gezondheidszorg
zit in de doelstelling van de samenlevingsopbouw (De Maeseneer, Art, Derese, &
Willems, 2003). Deze doelstelling klinkt volgens Baert als volgt: “De
samenlevingsopbouw stelt zich tot doel in de nabije woon, leef en werksituaties de
rol van burgers te versterken en hun verantwoordelijkheid te bevorderen in het
organiseren en sturen van sociale verhoudingen (De Maeseneer, Art, Derese, &
Willems, 2003, p. 299)”. Vanuit de gezondheidszorg zijn er een aantal
aanknopingspunten met deze doelstelling. Ten eerste wordt gezondheid sterk
beïnvloed door de woon‐, leef‐, en werksituatie en ten tweede heeft de
gezondheidszorg er alle belang bij dat burgers (patiënten) een sterke rol opnemen
in het maatschappelijk gebeuren, vermits gezondheidszorg ook over sociale
verhoudingen gaat. Dit belang situeert zich zowel op het individuele vlak (arts‐
patiëntrelatie) als op het vlak van structuren en organisaties (bijv.
toegankelijkheid van de gezondheidszorg).
Door deze aanknopingspunten kunnen de samenlevingsopbouwprincipes binnen
de gezondheidzorg toegepast worden. Deze toepassingen uiten zich in het
oprichten van zelfhulpgroepen voor mensen met een bepaalde aandoening (zoals
bijvoorbeeld kanker, ADHD, MS…), in initiatieven die de belangen van een groep
patiënten verdedigt maar ook in projecten met als doel de burgers in de nabije
woon‐, leef‐ en werksituatie actief te betrekken bij de organisatie van de
gezondheidszorg (De Maeseneer, Art, Derese, & Willems, 2003).
Actueel zijn er verschillende wijkgezondheidscentra die acties uitwerken volgens
de samenlevingsopbouwprincipes (bijvoorbeeld: COPC‐model) om een territoriaal
gezondheidsprobleem aan te pakken. Hierdoor kan er bijgedragen worden aan de
toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor maatschappelijk kwetsbare
groepen. Met andere woorden, een werking vanuit de gezondheidszorg volgens de
principes van de welzijnszorg werkt bevorderend voor de toegankelijkheid van de
gezondheidszorg. Heeft deze samenwerking dan ook invloed op de
toegankelijkheid van de welzijnszorg? Greasly & Small (2005) hebben aan de hand
van focusgroepen onderzocht wat de voordelen zijn van een dienst waarbij een
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 14
maatschappelijk assistent aanwezig is in een artsenpraktijk. Uit deze studie blijkt
dat maatschappelijk assistenten ondervinden dat ze op deze manier een aantal
hulpbehoevende mensen kunnen bereiken die ze anders niet zouden bereiken via
het gewone welzijnscircuit. De toegang tot het welzijnsadvies wordt dus voor
sommige patiënten vergemakkelijkt door hun aanwezigheid in de artsenpraktijk
(Greasley & Small, 2005).
Daarnaast rapporteren verschillende projecten uit het Verenigd Koninkrijk
significante voordelen voor patiënten, zoals een vergemakkelijking van de
toegankelijkheid van het welzijnsadvies en het verzekeren van het feit dat
rechthebbenden hun uitkering wel degelijk krijgen (Greasley & Small, 2002; Abbot
& Hobby, 2003; Toeg, Mercer, Iliffe, & Lenihan, 2003). Hier wordt later verder op
ingegaan (Zie ook hoofdstuk 2.3.3 Psychosociale problemen kunnen oplossen).
2.2.4 Besluit
Uit al het voorgaande kan er besloten worden dat een samenwerking tussen de
welzijnszorg en de gezondheidszorg een bevorderende invloed heeft op de
toegankelijkheid van de zorg in het algemeen.
2.3 Maatschappelijk werk binnen de eerstelijnsgezondheidszorg
beïnvloedt (on)rechtstreeks de gezondheid
Het tweede argument geeft aan dat een maatschappelijk assistent binnen het team
van een artsenpraktijk andere invalshoeken en perspectieven kan bieden en zo
rechtstreeks of onrechtstreeks de gezondheid van de patiënt bevordert. Uit
verschillende onderzoeken komen drie belangrijke elementen, die een
maatschappelijk assistent kan beïnvloeden, naar voren: inkomen, het aanwijzen
van sociaal‐economische ongelijkheden en het oplossen van psychosociale
problemen.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 15
2.3.1 Inkomen en gezondheid
“Income and socioeconomic status are key determinants of health (Lynch, Davey‐
Smith, Kaplan, & House, 2000; Marmot & Wilkinson, 2000; Wilkinson & Marmot,
2003). […]continually struggling to cope with difficult material conditions (e.g.
adequate income, housing and food) can lead to greater experience of psychosocial
stress (Wilkinson, 1996; Brunner & Mamot, 1999). Increased levels of stress may, in
turn, influence susceptibility to somatic disease through weakening of the immune
system (Wilkinson, 1996; Watkins, 1997; Elstad, 1998), and lead to the adoption of
healththreatening behaviours (e.g. excessive alcohol and carbohydratedense diets)
(Jarvis & Wardle, 1999) (Greasley & Small, 2004, p. 256)”.
De reeds aangehaalde studie uit het Verenigd Koninkrijk (Greasley & Small, 2005)
en andere studies (Greasley & Small, 2002; Toeg, Mercer, Iliffe, & Lenihan, 2003)
geven aan dat er een toename is in de effectiviteit van het toekennen van
gezondheidsgerelateerde welzijnstoelagen wanneer een maatschappelijk assistent
actief is binnen een artsenpraktijk. Deze financiële toelagen bleven voordien
onbehandeld door een tekort aan oplettendheid van de arts rond de geschiktheid
van de patiënt. Daarnaast blijkt de complexiteit van het uitkeringssysteem en het
stigmatiserende karakter redenen te zijn waarom mensen die recht hebben op een
uitkering, deze toch niet aanvragen (Costigan, Finch, Jackson, Legard, & & Ritchie,
1999). Bijvoorbeeld: slechts 40‐60% van de mensen die recht hebben op
bijkomende uitkeringen, eisen deze op. Door een maatschappelijk assistent binnen
de artsenpraktijk te brengen, werden meer mensen op de hoogte gesteld van hun
rechten op deze gezondheidsgerelateerde toelagen, waardoor dit recht door meer
rechtmatigen werd opgeëist (National Audit Office, 2002). Het toekennen van deze
toelagen heeft een significante invloed op de levenskwaliteit van het individu
(Greasley & Small, 2004) en een kleine, maar significante invloed op de gezondheid
op individueel niveau (Abbot, Hobby, & Cotter, 2005). In dit laatste onderzoek
werd gewerkt met gestructureerde interviews, die afgenomen werden bij
patiënten, die binnen een afgebakende tijdsperiode welzijnsadvies gekregen
hadden. Het gaat hier over patiënten die naar een artsenpraktijk gaan waar een
maatschappelijk assistent aanwezig is. Het onderzoek gaf aan dat, door een stijging
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 16
van het inkomen, een reductie van de lichamelijke pijn op zes maanden en een
bevordering van de mentale gezondheid en het emotioneel functioneren op twaalf
maanden vastgesteld werd (Abbot, Hobby, & Cotter, 2005). De verklaring voor
deze vaststellingen zou luiden dat, wanneer mensen over een verhoogd inkomen
beschikken, ze minder stress beleven. Ze hebben dan immers een zekerheid dat
hun rekeningen betaald kunnen worden én dat ze meer gebruik kunnen maken
van het openbaar vervoer, zodat ze hun sociale netwerken kunnen onderhouden.
Slechts 1/3 van de deelnemers aan de steekproef gaf extra geld uit aan voeding.
Een inkomensstijging heeft dus geen directe gevolgen op de fysieke gezondheid
maar wel op de psychologische en sociale gezondheid van het individu (Abbot,
Hobby, & Cotter, 2005). Een eerder uitgevoerd onderzoek van Abbot en Davidson
(2000) verklaart deze reductie van fysieke pijn door een toename in het inkomen
op een andere manier: de patiënt beschikt over meer inkomen waardoor hij zich
minder zorgen maakt over zijn financiële en sociale problemen én de patiënt voelt
zich meer in staat om aan de hand van doktersbezoeken zijn fysieke symptomen
uit te klaren.
Een inkomensverlaging zou echter meer effect hebben op de gezondheid dan een
inkomenstoename (Benzeval & Judge, 2001).
2.3.2 Aanwijzen van sociaal‐economische ongelijkheden
Onderzoek toont aan dat organisaties die welzijnsadvies verlenen, goed
functioneren in het aanwijzen van ongelijkheden in gezondheid die gerelateerd
zijn aan armoede en uitsluiting (Acheson, 1998). Deze diensten voorzien ook een
middenweg waarbij de eerstelijnsorganisaties de sociale, economische en
omgevingsinvloeden op de gezondheid van hun populatie kunnen aanwijzen. Er is
bewijs aangehaald in een Engels onderzoek dat een maatschappelijk assistent
binnen een eerstelijnsgezondheidsorganisatie ervoor kan zorgen dat de
gezondheid of de levenskwaliteit van de patiënten verbetert. Dit door het
verminderen van de angst en stress, die veroorzaakt worden door omkeerbare
sociaal‐economische omstandigheden (Greasley & Small, 2002; Abbot & Hobby,
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 17
2000). Een maatschappelijk assistent binnen de artsenpraktijk blijkt uit de
literatuur een meerwaarde te zijn, doordat de socio‐economische noden van de
patiënt beter aangepakt kunnen worden. Hierdoor zou niet alleen de patiënt beter
geholpen zijn, het zou ook een lastvermindering betekenen voor de arts (Greasley
& Small, 2002; Harding, Sherr, Sherr, & al, 2003).
2.3.3 Psychosociale problemen6 kunnen oplossen
Literatuur toont aan dat de behandeling van psychosociale problemen binnen de
huisartsenpraktijken verwaarloosd wordt, ook al is er een grote groep patiënten
met psychische gezondheidsproblemen in behandeling bij een geneesheer (Lesser
J. G., 2000). Daarnaast wordt door verschillende onderzoekers aangetoond dat,
ondanks het hoge aantal patiënten met een gematigde depressie en angsten die
binnen de artsenpraktijken behandeld worden, er toch slechts beperkte
doorverwijzingen of consultatiesessies door de geneesheer zijn om deze
psychosociale problemen aan te pakken (Blount, 1998; Bray & Rogers, 1997;
Higgings, 1994; Katon, et al., 1990; Kroenke & Mangelsdorff, 1989; Paulsen, 1997;
Spitzer, et al., 1995). Het gebrek aan aandacht voor deze problemen bij patiënten
van huisartsen zou te wijten zijn aan tijdsgebrek en een te kort aan training om
met deze problemen om te kunnen gaan (Dorwart, 1990; Magruder‐Habib, Zung,
& Feussner, 1990). In het artikel van Lesser (2000) wordt deze problematiek
besproken en worden diverse oplossingsstrategieën weergegeven. Berkman et al.
(1996) geven aan dat het onrealistisch is, om van de arts in de eerstelijn te
verwachten om zowel het psychosociale probleem in te schatten, als te werken
met patiënten die een specifieke behandeling niet toestaan, als ook de familie te
betrekken én door te verwijzen naar sociale diensten. Deze auteurs geven echter
wel aan dat de arts de vaardigheden van maatschappelijk werkers zou moeten
aanleren om zo de psychosociale aspecten van de ziekte te kunnen aanpakken. Ze
baseren zich hiervoor op de discussie omtrent de verenigbaarheid van
6 Psychosociaal = “behorend tot of betrekking hebbend op de sociale aspecten van en invloeden op psychische verschijnselen (Geerts & Heestermans, 1995)”.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 18
huisartsengeneeskunde en maatschappelijk werk, omdat beide strekkingen zich
bezighouden met de biologische en psychosociale aspecten van gezondheid
(Lowry, 1987). Een mogelijke oplossing volgens verschillende auteurs is dan ook
het ontwikkelen van behandelingteams binnen eerstelijnsvoorzieningen (Belar,
1995; Belar & Deardorff, 1995; Bray & Rogers, 1995; Lesser M. , 1993; Pace,
Chaney, Mullins, & Olson, 1995; White, Gundrum, Shearer, & Simmons, 1994). De
waarde van een multidisciplinair team binnen de eerstelijnszorg bestaat eruit dat
het gebruik van psychische hulpdiensten zal toenemen wanneer deze diensten
gelokaliseerd zijn in de medische setting. Deze diensten zijn hierdoor
toegankelijker en het mogelijke stigma dat geassocieerd wordt met psychische
gezondheidsdiensten, wordt gereduceerd. Daarnaast geeft een onderzoek van
Goldberg en Neil (1972), waarin ze de doorverwijzingen naar maatschappelijk
assistenten binnen een ziekenhuis onderzochten, aan dat patiënten een interne
doorverwijzing naar een maatschappelijk assistent binnen het gezondheidsteam
gemakkelijker accepteerden, doordat er geen openlijk stigma van de sociale
welzijnsorganisaties was en doordat de diensten deel uitmaakten van het
ziekenhuis. Met andere woorden: de toegankelijkheidsdrempel, door de vrees voor
stigmatisering, verdwijnt voor zowel psychische als voor sociale hulporganisaties
wanneer deze hulpverleners intern aanwezig zijn binnen dezelfde setting, bij
voorkeur een artsenpraktijk. Een ander onderzoek (Huntington, 1981) had als
resultaat dat 50% van de bevraagde patiënten die naar een maatschappelijk
assistent werden doorverwezen, niet op deze doorverwijzing zou ingegaan zijn,
indien de maatschappelijk assistent zich buiten de medische setting zou bevinden.
De psychosociale evaluatie van de patiënt, gemaakt door de maatschappelijk
assistent, is een aanvulling op de fysieke onderzoeken uitgevoerd door de arts. Een
samenwerking met de arts rond een behandelingsplan is hierdoor dan ook
mogelijk. Deze bevinding, dat een psychische en sociale dienst binnen een
eerstelijnsgezondheidszorgsetting bevorderend werkt, werd bekrachtigd in andere
onderzoeken (Blount & Bayona, 1994; Bray & Rogers, 1997; Mitchell & Haber,
1997; Paulsen, 1997; White, Gundrum, Shearer, & Simmons, 1994).
2.3.4 Conclusie
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 19
Een maatschappelijk assistent binnen een artsenpraktijk zou rechtstreeks en
onrechtstreeks de gezondheid op verschillende manieren kunnen beïnvloeden.
Ten eerste vinden rechthebbende patiënten vlotter de toegang tot hun financiële
toelagen. Ten tweede kan er sneller geanticipeerd worden op de sociale,
economische en omgevingsfactoren die de gezondheid beïnvloeden. Ten derde
verloopt een doorverwijzing naar een maatschappelijk assistent binnen het
gezondheidsteam gemakkelijker. Er wordt namelijk geen openlijk stigma ervaren
dat geassocieerd wordt met de sociale welzijnsorganisaties en de hoge
bereikbaarheid van de diensten binnen de artsenpraktijken is ook een pluspunt.
2.4 De samenwerking tussen de maatschappelijk assistent en de arts
Ondanks de ervaren voordelen worden maatschappelijk assistenten niet altijd
welkom geheten door geneeskundigen. Deze samenwerking zou namelijk een
inbreuk betekenen binnen de algemene artsenpraktijk. Het zou de grenzen van de
medische zorg schenden. Door deze samenwerking zou er een tijdperk worden
aangekondigd waarin men verwacht van de arts zowel verantwoordelijk voor als
gespecialiseerd in alle vormen van welzijn en alle sociale en medische situaties die
hun patiënten beïnvloeden, te zijn (Chaggar, 1993). Zoals een citaat van Chaggar
zegt: “It is a burden we can do without (Greasley & Small, 2005, p. 514)”. Ook wordt
in hetzelfde artikel het gevaar voor het medicaliseren van sociale problemen
aangekaart. Dit wordt ook bevestigd in een evaluatie van de Engelse ‘CAB advice
service’ uit Liverpool. De tegenargumenten van de artsen voor deze samenwerking
bestonden voornamelijk uit het extra papierwerk dat ze hierdoor kregen. Met
extra papierwerk wordt de weergave van diagnostische en functionele informatie
bedoeld en een ondersteunende brief die ze moeten opsturen naar de sociale
dienst die de uitkeringen toekent (Abbot & Hobby, 1999).
In het Britse onderzoek van Greasley en Small (2005) werden focusgroepen
georganiseerd om de samenwerking tussen de eerstelijnszorg en de
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 20
maatschappelijk assistenten tijdens een twaalf maanden durend project te
evalueren. Na acht maanden kwamen zes maatschappelijk assistenten samen in
een focusgroep. Daarbij werd de vraag gesteld welke voordelen zij ondervonden
bij het geven van welzijnsadvies in eerstelijnszorgpraktijken. Voordelen voor de
patiënt, voor de praktijk zelf en voor zichzelf (zie 2.4.1 De voordelen). Maar ook
welke problemen men ondervond bij het inbrengen van deze sociale dienst binnen
de eerstelijnspraktijk (zie 2.4.2 De nadelen). Na twaalf maanden werden voor
datzelfde onderzoek binnen veertien eerstelijnszorgpraktijken voor de leden van
de eerstelijnszorg focusgroepen georganiseerd. Hier werkten in totaal aan mee: elf
artsen, dertien coördinatoren, vijf verpleegkundigen en acht leden van het onthaal.
Er werd nagegaan wat de voordelen waren van een sociale dienst binnen de
eerstelijnspraktijk (zie 2.4.1 De voordelen), welke problemen ze ondervonden om
een sociale dienst te huisvesten en hoe deze problemen vermeden konden worden
(zie hoofdstuk 5 Discussie en aanbevelingen).
2.4.1 De voordelen van deze samenwerking
De voordelen van een samenwerking, die door de maatschappelijk assistenten
aangegeven werden, zijn gericht rond:
1. De mogelijkheid om welzijnsadvies te kunnen bieden binnen een
dokterspraktijk.
Dit zorgt voor een verbetering in het vinden van de weg naar de
sociale diensten. Binnen dit onderzoek was dit een voordeel dat
voornamelijk van toepassing was bij mensen met een mentaal
gezondheidsprobleem of vrouwen van Zuid‐Aziatische origine.
Daarnaast consulteert men steeds dezelfde maatschappelijk
assistent, in tegenstelling tot bij de algemene sociale diensten, wat de
vertrouwensrelatie bevordert.
De mogelijkheid om huisbezoeken af te leggen is ook aanwezig.
2. Er is sprake van integraal werken.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 21
Door de relatie tussen de maatschappelijk assistent en de
arts/verpleegkundige kan er sneller noodzakelijke informatie
uitgewisseld worden. Bijvoorbeeld: informatie die nodig is om de
procedure voor het opeisen van de rechthebbende uitkering te
kunnen vervolledigen. Dit doordat de arts op dezelfde locatie
aanwezig is en er hierdoor geen verplaatsing moet gebeuren, maar
ook doordat ze tot hetzelfde team behoren en daardoor meer
behulpzaam zijn naar elkaar toe.
3. Verbetering in gezondheid en levenskwaliteit
Zoals eerder aangehaald werd, wordt dit voordeel veroorzaakt door
het aanpakken van sociale en economische problemen, door
bijvoorbeeld mensen te helpen met het opeisen van hun uitkeringen
of preventief te werken rond de financiële situatie van mensen met
mentale gezondheidsproblemen. Door deze aanpak wordt de stress
en de angst die de patiënt rond zijn situatie beleeft, gereduceerd en
ontstaat er een verbetering van de sociale en economische
omstandigheden van de patiënt.
Dit laatste wordt ook door verschillende onderzoeken aangetoond. Veranderingen
op sociaal en economisch niveau houden een verbetering in voor de gezondheid
(Greasley & Small, 2002; Abbot & Hobby, 2000).
Het team van de eerstelijnszorgpraktijk binnen het onderzoek van Greasly en
Small (2005) gaf als voordeel van deze samenwerking aan, dat de maatschappelijk
assistenten beschouwd werden als een bron om patiënten naar door te verwijzen
voor welzijnsadvies.
Dit houdt in voor het medische team dat er een verdere
professionele betekenis gegeven wordt aan het benoemen van de
patiënten hun noden.
Dit zorgt ook voor het reduceren van de werkdruk voor de medische
staf: zij moeten zich niet meer bezighouden met het invullen van
formulieren rond uitkeringen, maar kunnen hiervoor doorverwijzen
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 22
naar een meer gespecialiseerd teamlid: de maatschappelijk assistent.
De ongerustheid om deze formulieren verkeerd in te vullen,
verdwijnt hierdoor ook.
De praktijkmanagers staan positief tegenover deze samenwerking. Er zou sprake
zijn van een verbetering van de dienst voor de patiënt. Deze verbetering zou
voornamelijk te danken zijn aan het voordeel dat de dienst gemakkelijk
toegankelijk is, ten tweede door de professionele welzijnsadviezen die aan de
patiënten gegeven worden en ten derde de tijdsbesparing voor het overige
personeel. Op één praktijkmanager na wilden alle praktijkmanagers binnen de
studie van Greasly en Small (2005) deze samenwerking behouden. Voor sommige
diensten hield dit een constante bemanning in, voor anderen een bemanning van
slechts een aantal uren in de week.
2.4.2 De nadelen van deze samenwerking: problemen en moeilijkheden
De maatschappelijk assistenten haalden twee nadelen aan rond deze
samenwerking (Greasley & Small 2005):
1. Er waren een aantal ongepaste doorverwijzingen.
Dit zou deels te wijten zijn aan een tekort aan kennis bij sommige
leden van het eerstelijnsgezondheidszorgteam rond de rol van de
maatschappelijk assistenten en het soort advies dat zij kunnen
geven.
2. Er werd een tekort aan toewijding en verbondenheid met de praktijk
ervaren in sommige gevallen.
Sommige maatschappelijk assistenten rapporteerden dat het
medische team niet geïnteresseerd was in hun rol binnen de
voorziening en wat dit als voordelen kon hebben voor de patiënt.
In het onderzoek van Kharicha et al (2005) werden aan de hand van
gestructureerde interviews 52 maatschappelijk assistenten bevraagd naar de voor‐
en nadelen van een samenwerking tussen maatschappelijk assistenten en
huisartsen. Zij gaven aan dat de grootste moeilijkheden binnen deze
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 23
samenwerking veroorzaakt werden doordat er binnen de samenwerking een
gebrek is aan duidelijkheid en begrip voor elkaars rol, verantwoordelijkheid,
noden en moeilijkheden en organisatorische procedures. Artsen en
maatschappelijk werkers hebben namelijk een verschillende visie op tijd en op de
invulling van de term ‘dringend’. Daarnaast hebben artsen ook geen inzicht in het
sociale en het gezondheidszorgbeleid en wordt de relatie tussen een arts en een
sociaal assistent als ‘command and control’ benoemd. Dit laatste betekent dat de
arts reeds een sociale diagnose van het probleem heeft gemaakt vanuit zijn
medische invalshoek en niet inziet dat de maatschappelijk assistent het probleem
vanuit een andere hoek bekijkt en hierdoor een andere sociale diagnose kan
stellen.
2.4.3 Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat een samenwerking tussen de maatschappelijk
assistent en de arts niet evident is. Er zijn een aantal afspraken, methodieken en
visies die vooraf afgetoetst en besproken moeten worden opdat een samenwerking
succesvol kan gaan zonder dat daarbij de eigenheid van elke beroepstak in het
gedrang komt. Greasly en Small (2005) geven aan dat er binnen deze
samenwerking verder nagedacht moet worden over een feedbacksysteem, zodat
het medische team weet of hun doorverwijzing opgevolgd werd, efficiënt was én of
er gewerkt wordt aan voldoende informatieverspreiding zodat de patiënten de
sociale dienst binnen de artsenpraktijk leren kennen.
2.5 Besluit
Het besluit van de studie van Greasly en Small (2005) luidt als volgt: de
samenwerking tussen de maatschappelijk assistent en het medische korps binnen
de eerstelijnspraktijk hebben als voordeel dat er een hulpmiddel is om meer
sociale en economische problemen van patiënten aan te pakken en dat het
medische korps minder tijd spendeert aan advies in verband met welzijn.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 24
De retrospectieve studie in Bradford in 2004 maakte een gelijkaardige conclusie.
Er werd geconcludeerd dat een welzijnsdienst binnen een artsenpraktijk een
“excellente strategie” is voor de eerstelijngezondheidsorganisaties om sociale,
economische en omgevingsfactoren die de gezondheid van hun populatie
beïnvloeden, te kunnen detecteren en te kunnen aanwijzen (Greasley & Small,
2004).
Ook in de studie van Kharicha et al. (2005) waren de artsen en de maatschappelijk
assistenten het erover eens dat een samenwerking voordelen heeft voor hun
gedeeld cliënteel.
De twee opgesomde hypothesen worden met andere woorden door onderzoek
ondersteund. Nu is echter de vraag of dit ook geldt voor een
wijkgezondheidscentrum, meer bepaald voor het UGC Nieuw Gent.
Vandaar de onderzoeksvraag: “Is er nood aan individueel maatschappelijk werk bij
de ingeschreven patiëntenpopulatie en hulpverleners van een multidisciplinaire
eerstelijnspraktijk in een achtergestelde buurt in Gent: een behoefteanalyse.”
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 25
3. Methodologie
Dit kwantitatief, beschrijvende onderzoek bestaat uit twee delen: de bevraging van
de patiënten en de bevraging van de teamleden van het Universitair
Gezondheidscentrum (UGC) Nieuw Gent.
3.1 Bevraging van de patiënten
3.1.1 Steekproef
De ingeschreven patiënten werden eenmalig in de wachtzaal door de onderzoeker
aangesproken na of voor hun consultatie en gevraagd of ze wilden deelnemen aan
het onderzoek. Dit gebeurde tijdens de maand februari van 2008 tot er 100
volledig ingevulde vragenlijsten verzameld waren. Er werd op voorhand geen
stratificatiestrategie uitgewerkt, maar iedereen die aanwezig was in de wachtzaal
binnen de onderzoeksperiode, werd aangesproken zonder onderscheid te maken
tussen geslacht, sociaal‐economische status en leeftijd. Dit omdat de onderzoeker
geen sociaal demografische achtergrondinformatie heeft over de patiënten. Nadien
werd nagegaan of alle groepen vertegenwoordigd waren in het onderzoek.
De vragenlijst werd vertaald in drie talen (Nederlands, Frans en Engels) om de
doelgroep die de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, niet uit te sluiten.
Er waren een aantal exclusie criteria, zoals minderjarigen, niet of pas ingeschreven
patiënten en patiënten met bepaalde medische en psychologische problemen
waarbij het aanbieden van een vragenlijst ongewenst is of waarbij het invullen
onmogelijk is.
De respondenten gaven mondelinge toestemming voor hun deelname aan het
onderzoek (‘implied consent’). Er waren ongeveer vijf patiënten die weigerden
deel te nemen aan het onderzoek. Over het algemeen waren dit patiënten die op
het moment van de bevraging zich zichtbaar niet goed voelden en niet gestoord
wilden worden, alsook mensen die door een taalbarrière de vraag niet verstonden.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 26
3.1.2 Onderzoeksmethode: de vragenlijst
Met goedkeuring van het Ethisch Comité werd eenmalig een semigestructureerde
vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst bestond uit gesloten vragen, voornamelijk
in de vorm van meerkeuzevragen. De patiënt had de keuze om samen met de
onderzoeker de vragenlijst in te vullen of om dit zelfstandig te doen. De
meerderheid van de respondenten kozen om samen met de onderzoeker de
vragenlijst in te vullen. Er werd echter gelet op het feit dat dit geen
semigestructureerd, kwalitatief interview werd, maar dat de vragenlijst strikt
gevolgd werd. De duur van het invullen van de vragenlijst lag tussen de 5 à 15
minuten.
Aan de hand van deze vragenlijst werd gevraagd of patiënten bepaalde
vragen/problemen hadden of actueel hebben rond een aantal thema’s zoals
huisvesting, relaties met partner/kind(eren), werk‐ of werkloosheidsstatuut,
verzekeringen, financiële situatie, juridische problemen, verblijfsvergunning en
‐mogelijkheden in België. Daarnaast kregen ze ook de vraag of ze problemen
ondervinden bij het invullen van officiële papieren (bijvoorbeeld: papieren van de
belastingen, kinderbijslag…). De bedoeling was om te inventariseren hoeveel
mensen met deze vragen zitten/zaten en hoeveel van de patiënten deze
problemen/vragen reeds besproken hebben met iemand van het UGC Nieuw Gent
of met iemand van een andere dienst buiten het centrum. Indien men deze
problematiek reeds besproken heeft met een organisatie werd er nagegaan wat de
oplossing was die men kreeg en of deze efficiënt was voor hem.
De 100 vragenlijsten van de patiënten werden verwerkt aan de hand van het SPSS
programma door frequenties te laten lopen.
Er werd gekozen voor deze methodiek en niet voor de methodiek van
focusgroepen omwille van de doelgroep en het thema. Doordat het praktisch
moeilijker is om deze doelgroep aan te schrijven, omwille van de bescherming van
de privacy, werd er geopteerd om de bezoekende patiënt aan te spreken, in plaats
van alle patiënten schriftelijk uit te nodigen voor een gesprek. Ook om het
stigmatiserende effect te vermijden. In de periode dat de patiënten wachten op
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 27
hun consultatie is er geen plaats en tijd om een focusgroep of diepte interview te
houden, daardoor werd er geopteerd om een vlot invulbare vragenlijst te
gebruiken om de gegevens te verzamelen. Deze vragenlijst heeft als voordeel dat
ze gemakkelijk te verwerken is en dat de bias ‘sociaal wenselijk antwoorden’
minder voorkomt door de gewaarborgde anonimiteit van de respondent.
3.2 Bevraging team van het UGC Nieuw Gent
3.2.1 Steekproef
De teamleden van het Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent die om
professionele redenen in contact komen met de patiënten, werden meermaals via
e‐mail gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Het gaat om twaalf mensen
waarvan volgende functies vertegenwoordigd zijn: arts, verpleegkundige, diëtist,
gezondheidspromotor, onthaal en administratief medewerker. Eén arts werd niet
bevraagd gezien zijn betrokkenheid als co‐promotor van deze Masterproef.
Ook hier werd gewerkt met een ‘implied consent’.
3.2.2 Onderzoeksmethode: de vragenlijst
De teamleden kregen een vragenlijst opgestuurd via e‐mail. Deze mails werden
verspreid via de arts die niet deelneemt aan het onderzoek gezien zijn
betrokkenheid. Er werd hen gevraagd de ingevulde vragenlijst terug te sturen naar
de onderzoeker om de geheimhouding van de antwoorden ten opzichte van de
andere teamleden te bewaren. In totaal werden zeven ingevulde vragenlijsten
ontvangen van de twaalf verzonden exemplaren.
De semigestructureerde vragenlijst bevatte gesloten vragen en het duurde 5 à 15
minuten om hem volledig in te vullen. De zeven vragenlijsten van het team werden
verwerkt aan de hand van beschrijvende statistiek (frequenties). Aan de hand van
deze vragenlijst werd nagegaan hoe frequent patiënten niet‐medische vragen of
problemen voorleggen en over welke thema’s het gaat. Hoe ze hiermee omgaan en
of ze dit ervaren als een onderdeel van het werkpakket of als belastend voor de
werkdruk door tekort aan tijd en/of expertise.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 28
4 Resultaten
4.1 Sociodemografische gegevens patiënten
Tabel 1: Sociodemografische gegevens patiënten (N=100)
Topic frequentie gevalideerd %
Geslacht Vrouw 61 61%
Man 39 39%
Taal vragenlijst Nederlands 82 82%
Frans 13 13%
Engels 5 5%
Leeftijd <18 jaar 1 1%
18‐25 jaar 28 29%
26‐35 jaar 27 27,90%
36‐45 jaar 17 17,60%
46‐55 jaar 11 11,30%
56‐65 jaar 7 7,10%
66‐75 jaar 6 6,10%
Woonsituatie Alleen 29 29%
Samen met partner 18 18%
Samen met partner en kind(eren) 33 33%
Samen met kind(eren) 12 12%
Bij zij/haar ouders 6 6% Samen met iemand (niet zijn/haar partner) 2 2%
Burgerlijke status Officieel alleenstaand 42 43,30%
Getrouwd/wettelijk samenwonend 40 41,20%
Gescheiden 10 10,30%
Weduwenaar/ weduwe 5 5,20%
Kinderen Ja 67 67% Nee 33 33%
hoogste Geen opleidingsniveau 6 6%
opleidingsniveau Lagere school 17 17%
Middelbare school 39 39%
Hoge school korte type (3jaar) 11 11%
Hoge school lange type (5jaar) 4 4%
Universiteit 14 14% Getuigschrift 9 9%
Werksituatie Arbeider 27 27%
Werkloos 20 20%
Bediende 15 15%
Student 11 11%
Werkonbekwaam 10 10%
Andere 10 10%
Huisvrouw/huisman 7 7%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 29
4.2 Resultaten bevraging patiënten
4.2.1 Patiëntengegevens
De meerderheid van de respondenten (45,8%) is reeds tussen 1 en 5 jaar
ingeschreven als patiënt binnen het UGC Nieuw Gent. Meer dan 5 jaar
ingeschreven zijn, geldt voor 31,3% en bij 22,9% is dit minder dan 1 jaar.
Tabel 2: Regelmaat in bezoek aan het UGC Nieuw Gent
Bezoek aan: Elke
dag
1 of >1
per
week
1 of > 1
per
maand
1 of >1
per jaar
Nooit Totaal
(missing)
Onthaal
Frequentie:
Gevalideerd procent:
0
0%
12
13%
47
51,1%
30
32,6%
3
3,3%
92 (8)
100%
Arts
Frequentie:
Gevalideerd procent:
0
0%
12
12,5%
49
51%
33
34,4%
2
2,1%
96 (4)
100%
Verpleegkundige
Frequentie:
Gevalideerd procent:
0
0%
2
2,1%
17
18,1%
13
13,8%
62
66%
94 (6)
100%
Gezondheidspromotor
Frequentie:
Gevalideerd procent:
0
0%
0
0%
1
1,1%
4
4,3%
88
94,6%
93 (7)
100%
Diëtist
Frequentie:
Gevalideerd procent:
0
0%
1
1%
0
0%
7
7,3%
88
91,7%
96 (4)
100%
N = 100
De contactwaarde met het onthaal wordt door 59,3% omschreven als ‘louter
formeel’ en door 22% als ‘vluchtig’. Voor 14,3% is dit contact ‘diepgaand en
persoonlijk’.
De contactwaarde met de arts wordt door 60,9% als ‘diepgaand en persoonlijk’
omschreven, door 26,1% als ‘louter formeel’ en door 12% als ‘vluchtig’.
Met de verpleegkundige wordt de contactwaarde door 12,4% als ‘louter formeel’,
door 12,4% als ‘diepgaand en persoonlijk’ en door 10,3% als ‘vluchtig’
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 30
omschreven. Echter gaven 64,9% van de respondenten aan niet met de
verpleegkundigen in contact te komen.
Van de 8,3% van de respondenten die in contact komen met de
gezondheidspromotor omschrijft 3,1% het contact als ‘diepgaand en persoonlijk’,
3,1% als ‘vluchtig’ en 2,1% als ‘louter formeel’.
Van de 10,3% respondenten die in contact komen met de diëtist wordt dit contact
door 4,1% als ‘louter formeel’ benoemt, door 3,1% als ‘vluchtig’ en door 3,1% als
‘diepgaand en persoonlijk’.
4.2.2 Sociale problemen: algemeen
Tabel 3: Aanwezigheid sociale problemen
Onderwerp: Ja Nee Totaal (Missing)
Huisvesting
Frequentie:
Gevalideerd procent:
34
34%
66
66%
100 (0)
100%
Relaties met partner en/of kinderen
Frequentie:
Gevalideerd procent:
25
25%
75
75%
100 (0)
100%
Werk/werkloosheid/sociale wetgeving
Frequentie:
Gevalideerd procent:
29
29,3%
70
70,7%
99 (1)
100%
Verblijfsvergunning en/of –mogelijkheden
Frequentie:
Gevalideerd procent:
7
7,2%
90
92,8%
97 (3)
100%
Verzekeringen
Frequentie:
Gevalideerd procent:
17
17%
83
83%
100 (0)
100%
Juridische zaken
Frequentie:
Gevalideerd procent:
18
18,4%
80
81,6%
98 (2)
100%
Financiën
Frequentie:
Gevalideerd procent:
35
35,4%
64
64,4%
99 (1)
99.8%
Het invullen van officiële papieren
Frequentie:
Gevalideerd procent:
28
28,9%
69
71,1%
97 (3)
100%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 31
Ongeveer 3/4 van de bevraagde patiënten heeft geen problemen/vragen met één
van deze onderwerpen. De meeste problemen/vragen gaan over financiën
(35,4%), huisvesting (34%), de werksituatie (29,3%), het invullen van officiële
papieren (28,9%) en relaties (25%). Minder dan een vierde van de bevraagde
patiënten heeft problemen/vragen betreffende juridische zaken (18,4%),
verzekeringen (17%) of hun verblijfvergunning of –mogelijkheden (7,2%).
4.2.3 Sociale problemen: per topic
De patiënten werden bevraagd naar het bestaan van (actuele) vragen of problemen
rond een sociaal topic. Hierbij moest men aangeven of men deze
problemen/vragen heeft of had. Zo ja, of de patiënt deze vraag of dit probleem al
voorgelegd heeft aan iemand van het UGC Nieuw Gent of aan een sociale dienst.
Welke oplossing men toen kreeg en of deze oplossing efficiënt was. Het overzicht
van de resultaten op deze vragen worden in onderstaand schema weergegeven en
daarna besproken. (zie Tabel 4: Beschrijvende statistieken resultaten patiënten (N = 100)
In bijlage 4 (Schematische analyse van de sociale problemen) wordt schematisch een
overzicht gegeven van de meldingen van een probleem aan het UGC Nieuw Gent
ten opzichte van de meldingen bij een sociale dienst. Daarnaast wordt ook
vergeleken wat met die melding gebeurt en de effectiviteit daarvan. Deze cijfers
komen overeen met de subjectieve antwoorden van de patiënt.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 32
Tabel 4: Beschrijvende statistieken resultaten patiënten (N = 100)
Huisvesting Relatie‐problemen
Sociale wetgeving
Verblijfs‐problematiek Verzekeringen
Juridische zaken Financiën
Probleem?
Ja aantal (%)
34 (34%) 25 (25%) 29 (29,3%) 7 (7,2%) 17 (17%) 18 (18,4%) 35 (35,4%)
Nee aantal (%)
66 (66%) 75 (75%) 70 (70,7%) 90 (92,8%) 83 (83%) 80 (81,6%) 64 (64,4%)
I Melding UGC?
Ja aantal (%)
15 (44,1%) 16 (64%) 9 (31%) 2 (33,3%) 3 (17,6%) 4 (22,2%) 8 (22,9%)
Nee aantal (%)
19 (55,9%) 9 (36%) 20 (69%) 4 (66,7%) 14 (82,4%) 14 (77,8%) 27 (77,1%)
reactie?
niks 6 (46,2%) 2 (12,5%) 1 (11,1%) 1 (50%) / 1 (25%) 1 (16,7%) meteen antwoord 3 (23,1%) 8 (50%) 5 (55,6%) 1 (50%) 2 (100%) 2 (50%) 3 (50%) na info
opzoeken 1 (7,7%) 1 (6,2%) / / / / /
doorverwijzing 3 (23,1%) 5 (31,2%) 3 (33,3%) / / 1 (25%) 2 (33,3%)
succesvolle opl.?
Ja 4 (30,8%) 11(73,3%) 8 (88,9%) / 2 (100%) / 2 (40%)
Een beetje 1 (7,7%) / / / / 2 (66,7%) 1 (20%)
Nee 8 (61,7%) 4 (26,7%) 1 (11,1%) 2 (100%) / 1 (33,3%) 2 (40%)
II Melding andere dienst?
Ja aantal (%)
20 (58,8%) 16 (64%) 21 (75%) 4 (57,1%) 14 (87,5%) 10 (55,6%) 24 (68,6%)
Nee aantal (%)
14 (41,2%) 9 (36%) 7 (25%) 3 (42,9%) 2 (12,5%) 8 (44,4%) 11 (31,4%)
reactie?
niks 5 (29,4%) / 2 (10%) 1 (33,3%) / 1 (12,5%) 2 (9,5%) meteen antwoord 9 (52,9%) 8 (88,9%) 17 (85%) 2 (66,7%) 12 (100%) 5 (62,5%) 18 (85,7%) na info
opzoeken / / / / / / /
doorverwijzing 3 (17,6%) 1 (11,1%) 1 (5%) / / 2 (25%) 1 (4,8%)
succesvolle opl.?
Ja 4 (28,6%) 2 (25%) 14 (70%) 1 (33,3%) 7 (63,6%) 4 (50%) 13 (61,9%)
Een beetje 4 (28,6%) 4 (50%) 4 (20%) 1 (33,3%) 1 (9,1%) 2 (25%) 5 (23,8%)
Nee 6 (42,9%) 2 (25%) 2 (10%) 1 (33,3%) 3 (27,3%) 2(25%) 3 (14,3%)
A/ Problematiek: Huisvesting
Van alle bevraagden gaven 34 patiënten (34%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden met hun huisvesting.
I. Hiervan hebben vijftien patiënten (44,1%) dit gemeld aan de arts van het UGC
Nieuw Gent. Bij zes patiënten (46,2%) werd er geen oplossing gegeven, bij
drie patiënten (23,1%) werd meteen een antwoord van de arts gegeven en
drie andere patiënten werden doorverwezen. Alle drie hebben deze
doorverwijzing opgevolgd. Bij één andere patiënt (7,7%) zocht de arts eerst
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 33
informatie op vooraleer hij een antwoord gaf. Twee patiënten gaven geen
antwoord op deze vraag. De oplossingen werden door vier patiënten (30,8%)
als succesvol ervaren, door één patiënt (7,7%) als gedeeltelijk succesvol en
bij acht patiënten (61,7%) was er geen succeservaring.
II. Twintig patiënten (58,8%) meldden dit aan een andere dienst dan het UGC
Nieuw Gent. Hiervan ging 42,1% naar het OCMW, 21,1% naar een sociale
dienst en 36,8% naar een andere dienst. Negen patiënten kregen meteen
antwoord/hulp (52,9%), drie patiënten werden doorverwezen (17,6%) en
vijf patiënten kregen geen oplossing (29,4%). Er waren drie patiënten doe
geen antwoord gegeven hadden op deze vraag. Door vier patiënten werd de
oplossing die men aangeboden kreeg als succesvol omschreven (28,6%).
Voor vier andere patiënten was deze oplossing gedeeltelijk succesvol
(28,6%) en voor zes patiënten was deze oplossing niet succesvol (42,9%).
Zes patiënten gaven geen antwoord op deze laatste vraag.
B/ Problematiek: Relatie met partner en/of kind(eren)
Van alle bevraagden gaven 25 patiënten (25%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden over hun relatie(s) met partner en/of kind(eren).
I. Hiervan hebben zestien patiënten (46%) dit gemeld aan iemand van het UGC
Nieuw Gent. 76,9% besprak hun probleem met de arts, 15,4% ging naar
iemand anders binnen het centrum en 7,7% besprak dit met het onthaal. Bij
twee patiënten werd geen oplossing gegeven (12,5%), acht patiënten kregen
meteen een antwoord (50%) en vijf andere patiënten werden doorverwezen
(31,2%). Alle vijf hebben deze doorverwijzing opgevolgd. Bij één andere
patiënt zocht men eerst informatie op vooraleer men een antwoord gaf
(6,2%). Deze oplossing werd door elf patiënten (73,3%) als succesvol
ervaren en door vier patiënten (26,7%) als niet succesvol. Eén patiënt gaf
geen antwoord op deze vraag.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 34
II. Zestien patiënten (64%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC Nieuw
Gent gemeld. Hiervan ging 44,4% naar het OCMW, 22,2% naar een sociale
dienst en 33,3% naar een andere dienst. Acht patiënten kregen meteen
antwoord/hulp (88,9%) en één patiënt werd doorverwezen (11,1%). Zeven
patiënten gaven geen antwoord op deze vraag. Door twee patiënten werd de
oplossing die men aangeboden kreeg als succesvol omschreven (25%). Voor
vier patiënten was deze oplossing gedeeltelijk succesvol (50%) en twee
patiënten gaven aan, de oplossing als niet succesvol beleefd te hebben (25%).
Acht patiënten gaven geen antwoord op deze vraag.
C/ Problematiek: Werksituatie/ werkloosheid/ sociale wetgeving
Van alle bevraagden gaven 29 patiënten (29,3%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden in verband met hun werksituatie/werkloosheid/sociale
wetgeving/problemen op het werk.
I. Hiervan hebben negen patiënten (31%) dit gemeld aan de arts van het UGC
Nieuw Gent. Bij één patiënt werd geen oplossing gegeven (11,1%), vijf
patiënten kregen meteen een antwoord (55,6%) en drie andere patiënten
werden doorverwezen (33,3%). Alle drie patiënten hebben deze
doorverwijzing opgevolgd. Deze oplossing werd door acht patiënten (88,8%)
als succesvol ervaren en door een patiënt (11,1%) als niet succesvol.
II. Eenentwintig patiënten (75%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC
Nieuw Gent gemeld. Eén patiënt gaf geen antwoord op deze vraag. Hiervan
ging 28,6% naar het OCMW, 14,3% naar een sociale dienst en 57,1% naar een
andere dienst. Twee patiënten kregen geen antwoord van de dienst (10%),
zeventien patiënten kregen meteen antwoord/hulp (85%) en één patiënt
werd doorverwezen (5%). Eén patiënt gaf geen antwoord op deze vraag.
Door veertien patiënten werd de oplossing die men aangeboden kreeg als
succesvol omschreven (70%), voor vier patiënten was deze oplossing
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 35
gedeeltelijk succesvol (20%) en twee patiënten gaven aan, de oplossing als
niet succesvol te ervaren (10%).
D/ Problematiek: Verblijfsvergunning en verblijfsmogelijkheden in België
Van alle bevraagden gaven 7 patiënten (7,2%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden met hun verblijfsvergunning en/of –mogelijkheden in België.
I. Hiervan hebben twee patiënten (33,3%) dit gemeld aan iemand van het UGC
Nieuw Gent. Eén patiënt besprak z’n probleem met de arts en de andere
patiënt met iemand van het onthaal. De ene patiënt kreeg meteen antwoord
en de andere patiënt kreeg geen antwoord. In beide gevallen was er geen
succes ervaring.
II. Vier patiënten (57,1%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC Nieuw
Gent gemeld. Hiervan ging één patiënt naar een andere sociale dienst dan het
OCMW en drie patiënten naar een andere dienst. Twee patiënten kregen
meteen antwoord/hulp (66,7%) en één patiënt kreeg geen antwoord
(33,3%). Door één patiënt werd de oplossing die men aangeboden kreeg als
succesvol omschreven, door de andere patiënt als gedeeltelijk succesvol en
door de laatste patiënt als niet succesvol.
E/ Problematiek: Verzekeringen
Van alle bevraagden gaven 17 patiënten (17%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden over verzekeringen.
I. Hiervan hebben drie patiënten (17,6%) dit gemeld aan iemand van het UGC
Nieuw Gent. Eén patiënt besprak dit met zijn arts en de andere twee
patiënten met iemand van het onthaal. Twee patiënten gaven aan meteen een
succesvol antwoord gekregen te hebben. De andere patiënt gaf geen
antwoord op deze vraag.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 36
II. Veertien patiënten (87,5%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC
Nieuw Gent gemeld. Eén patiënt gaf geen antwoord op deze vraag. Hiervan
ging 30,8% naar het OCMW, 7,7% naar een sociale dienst en 61,5% naar een
andere dienst. Twaalf patiënten kregen meteen antwoord/hulp. De twee
andere patiënten gaven geen antwoord op deze vraag. Door zeven patiënten
werd de oplossing die men aangeboden kreeg als succesvol omschreven
(63,6%), voor één patiënt was deze oplossing gedeeltelijk succesvol (9,1%)
en drie andere patiënten gaven aan, de oplossing als niet succesvol beleefd te
hebben (27,3%). Drie patiënten gaven geen antwoord op deze vraag.
F/ Problematiek: Juridische zaken
Van alle bevraagden gaven 18 patiënten (18,4%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden met juridische zaken.
I. Hiervan hebben vier patiënten (22,2%) dit gemeld aan een arts van het UGC
Nieuw Gent. Bij één patiënt werd geen oplossing gegeven (25%), twee
patiënten kregen meteen een antwoord (50%) en een andere patiënt werd
doorverwezen (25%) en heeft dit advies ook opgevolgd. De oplossing werd
door twee patiënten (66,7%) als gedeeltelijk succesvol ervaren en door één
patiënt (33,3%) als niet succesvol. Eén patiënt gaf geen antwoord op deze
vraag.
II. Tien patiënten (55,6%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC Nieuw
Gent gemeld. Hiervan ging 20% naar het OCMW, 10% naar een sociale dienst
en 70% naar een andere dienst. Vijf patiënten kregen meteen antwoord/hulp
(62,5%), twee patiënten werden doorverwezen (25%) en één patiënt kreeg
geen antwoord (12,5%). Twee patiënten gaven geen antwoord op deze vraag.
Door vier patiënten werd de oplossing die men aangeboden kreeg als
succesvol omschreven (50%), voor twee patiënten was deze oplossing
gedeeltelijk succesvol (25%) en twee andere patiënten gaven aan, de
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 37
oplossing als niet succesvol beleefd te hebben (25%). Twee patiënten gaven
geen antwoord op deze vraag.
G/ Problematiek: Financiën
Van alle bevraagden gaven 35 patiënten (35,4%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden met hun financiën.
I. Hiervan hebben acht patiënten (22,9%) dit gemeld aan iemand van het UGC
Nieuw Gent. Zeven patiënten bespraken dit probleem met de arts (87,5%) en
één patiënt richtte zich hiervoor tot het onthaal (12,5%). Bij één patiënt werd
geen oplossing gegeven (16,7%), drie patiënten kregen meteen een antwoord
(50%) en twee andere patiënten werden doorverwezen (33,3%). Alle twee
hebben deze doorverwijzing opgevolgd. Twee patiënten gaven geen
antwoord op deze vraag. De oplossing werd door twee patiënten (40%) als
succesvol ervaren, door twee patiënten (40%) als niet succesvol en één
patiënt gaf aan deze oplossing gedeeltelijk succesvol te vinden (20%). Drie
patiënten gaven geen antwoord op deze vraag.
II. Vierentwintig patiënten (68,6%) hebben dit aan een andere dienst dan het UGC
Nieuw Gent gemeld. Hiervan ging 75% naar het OCMW, 8,3% naar een sociale
dienst en 16,7% naar een andere dienst. Achttien patiënten kregen meteen
antwoord/hulp (85,7%), één patiënt werd doorverwezen (4,8%) en twee
patiënten kregen geen antwoord op hun vraag (9,5%). Drie patiënten gaven
geen antwoord op deze vraag. Door dertien patiënten werd de oplossing die
men aangeboden kreeg als succesvol omschreven (61,9%), voor vijf
patiënten was deze oplossing gedeeltelijk succesvol (23,8%) en drie
patiënten gaven aan, de oplossing als niet succesvol beleefd te hebben
(14,3%). Drie patiënten gaven geen antwoord op deze vraag.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 38
4.2.4 Het invullen van officiële papieren
Van alle bevraagden gaven 28 patiënten (28,9%) aan dat ze problemen of vragen
hebben/hadden met het invullen van hun officiële papieren. In tabel 5 wordt
weergegeven, met welke papieren men vragen of problemen had.
Tabel 5: Soorten papieren
Papieren voor: Ja Nee
Belastingen 22,7% 77,3%
Kinderbijslag 9,3 % 90,7%
Verzekeringen 9,3% 90,7%
Uitkeringsinstanties 6,2 % 93,8%
Huisvestingsmaatschappij 5,2% 94,8%
Studietoelagen 3,1% 96,9%
Verblijfsvergunningen 0% 100 %
Andere 1% 99%
N = 97
Vier van de achtentwintig patiënten die met deze vragen/problemen zitten of
zaten hebben dit gemeld aan iemand van het UGC Nieuw Gent (14,8%). Eén patiënt
gaf geen antwoord op deze vraag en drieëntwintig patiënten hebben het niet
gemeld.
Over het algemeen vinden de patiënten dat niemand van het UGC Nieuw Gent in
staat is om hen hierbij te helpen (73,6%). Volgens 7,7% van de patiënten zijn het
onthaal of de arts in staat om hen hierbij te helpen. Er hebben slechts zesentwintig
patiënten van de honderd op deze vraag geantwoord, waardoor dit antwoord niet
geldt voor alle bevraagde patiënten.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 39
4.3 Resultaten bevraging team UGC Nieuw Gent
4.3.1 Respondenten
Binnen het team werken twaalf mensen: vier artsen, een HAIO, drie onthaal‐ en
administratieve medewerkers, twee verpleegkundigen, een coördinator en een
diëtiste. Er is geen maatschappelijk assistent aanwezig binnen het team.
Zeven teamleden hebben de vragenlijst ingevuld. Het gaat om twee artsen, een
gezondheidspromotor, twee verpleegkundigen en twee medewerkers voor onthaal
en administratie.
De anciënniteit van de respondenten ligt tussen een en zeven jaar. De
gezondheidspromotor en onthaalmedewerkers komen slechts beperkt in contact
met de patiënten terwijl de artsen en verpleegkundigen het grootste deel van hun
tijd. De onthaalmedewerkers benoemen dit contact als zakelijk en louter formeel.
De artsen en verpleegkundigen hebben diepgaand contact met hun patiënten en
voor de gezondheidspromotor is dit afhankelijk van de soort consultatie.
4.3.2 Vragen of problemen van patiënten
A/ Soorten vragen
Tabel 6: Welke vragen hebben patiënten al ooit gesteld? Vragen i.v.m.: Aantal
Huisvesting 5
Relatie met partner 5
Relatie met kinderen 4
Opvoeding 3
Werkloosheid 3
Problemen op het werk 5
Financiële problemen 6
Terugbetaling medische zorg 6
Ziekenhuisfactuur 6
Verzekeringen 3
Juridische problemen 3
Sociale wetgeving 2
Verblijfsvergunning in België 4
Verblijfmogelijkheden in België 1
Werkvergunning in België 1
Psychologische problemen 4
N = 7
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 40
Door één respondent (arts) worden deze vragen als ‘belastend’ ervaren doordat
het extra werk met zich meebrengt bovenop het medische werk. De respondent
geeft aan dat hij/zij niet geschoold is in deze zaken en al doende leert. Dit zorgt
ervoor dat hij/zij vooral over de sociale problemen blijft piekeren of een
onvoldaan gevoel heeft bij het beantwoorden van deze vragen of problemen.
Echter beschouwt hij/zij dit niet als “erg belastend”, omdat het een evident deel
van de job is en deze vragen/problemen horen bij de totale aanpak van de
gezondheid van de patiënten. Deze respondent geeft aan hier ongeveer 2uur per
week mee bezig te zijn.
Door de zes andere respondenten worden deze vragen als ‘niet belastend’ ervaren.
Vijf van deze zes respondenten geven aan dat dit behoort tot de taken van het UGC
en drie respondenten vervolledigen hun antwoord door aan te geven dat dit “de job
net interessanter of boeiender maakt”.
B/ Frequentie van de vragen
Tabel 7: Frequentie van de vragen Vragen i.v.m: Elke dag 1 of
meer per week
1 of meer per
maand
Erg zelden Nooit Missing value
Huisvesting 3 3 1 Relatie met partner 3 3 1 Relatie met kind(eren) 3 2 2 Opvoeding 2 3 2 Werkloosheid 2 2 3 Problemen op het werk 3 2 2 Financiële problemen 2 3 1 1 Terugbetaling medische zorgen 3 1 2 1 Ziekenhuisfactuur 1 1 3 1 1 Verzekeringen 1 3 1 2 Juridische problemen 1 3 3 Sociale wetgeving 1 1 1 4 Verblijfsvergunning in België 1 2 4 Verblijfsmogelijkheden in België 1 1 2 3 Psychologische problemen 2 1 1 1 2
N = 7
Het aantal uren dat iemand bezig is met deze problematiek, ligt verschillend
volgens functie. Eén van de twee respondenten met de functie ‘onthaal en
administratieve hulp’ geeft aan 1uur per week bezig te zijn met deze problematiek.
De andere respondent met deze functie gaf geen antwoord. De respondent met de
functie gezondheidspromotor is 4uur per week bezig met deze problematiek. De
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 41
twee respondenten met de functie van verpleegkundige geven elk een verschillend
antwoord: 1 à 2uur per week en 20uur per week. De respondent met de functie
arts geeft aan 1uur per week bezig te zijn met deze problematiek.
Alle respondenten geven aan dat ze soms patiënten hebben waarbij het lijkt dat ze
lijden aan meerdere problemen, waarbij ze hulp nodig hebben om dit kluwen te
kunnen ontwarren. Daarbij geven alle respondenten aan, dit een onderdeel van
hun werktaak te vinden. Drie respondenten nuanceren hun antwoord met “enkel
luisteren en doorverwijzen” als werktaak. Vijf van de zeven respondenten geven aan
voldoende tijd te hebben om efficiënt met deze patiënten te kunnen omgaan.
C/ Hulp bij het invullen van officiële papieren
Bij één respondent komen er geen patiënten met hun officiële papieren, het gaat
hier over de functie van gezondheidspromotor. Deze respondent geeft daarbij aan
dat hij/zij dit geen onderdeel van zijn werktaak vindt en hij er onvoldoende tijd
voor heeft om dit efficiënt te kunnen doen. De overige zes respondenten krijgen
wel patiënten die hulp vragen bij het invullen van officiële papieren. Het gaat over
officiële papieren van uitkeringsinstanties (N=6), de huisvestingsmaatschappij
(N=5), kinderbijslagfondsen (N=4), verblijfsvergunningen (N=4), verzekeringen
(N=3), belastingen (N=1), studietoelagen (N=1) en aanvraag voor integratie‐
tegemoetkoming (N=1). Eén respondent geeft aan dat bepaalde patiënten, die de
landstaal niet machtig zijn, vragen om bepaalde ‘telefoontjes’ voor hen te plegen in
verband met deze papieren. Van deze zes respondenten vinden drie respondenten
dit een onderdeel van hun werktaak. Het gaat om een arts, een verpleegkundige en
een medewerker voor onthaal en administratie. Deze antwoorden worden
genuanceerd door de werktaak te omschrijven als “doorverwijzing naar collega’s of
diensten” en door aan te geven dat hulp bieden bij het invullen van officiële
papieren “voor sommige zaken behoren tot de werktaak maar niet voor allemaal”.
Alle drie de respondenten geven aan voldoende tijd te hebben om efficiënt te
kunnen omgaan met deze vragen. Van de drie respondenten die aangeven dit geen
onderdeel van hun werktaak te vinden, is één respondent van mening dat de
onthaalmedewerkers van het UGC de patiënten hiermee kunnen helpen. Twee van
deze drie respondenten geven aan over onvoldoende tijd te beschikken om hier
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 42
efficiënt mee om te kunnen gaan. De derde respondent gaf geen antwoord op deze
vraag.
4.3.3 Oplossingsstrategieën voor vragen of problemen van patiënten
A/ Oplossing vragen Tabel 8: Hoe gaat u om met deze vragen? Actie Vragen in verband met: N De patiënt wordt doorgestuurd naar een collega binnen het wijkgezondheidscentrum.
• Relatie met partner • Relatie met kind(eren) • Opvoeding • Problemen op het werk • Psychologische problemen • Terugbetaling medische zorgen • Ziekenhuisfactuur
2 1 1 1 2 2 1
Er wordt doorverwezen naar de sociale dienst. • Huisvesting • Relatie met partner • Relatie met kind(eren) • Opvoeding • Werkloosheid • Financiële problemen • Terugbetaling medische zorgen • Ziekenhuisfactuur • Verzekeringen • Juridische problemen • Sociale wetgeving • Verblijfsvergunning • verblijfsmogelijkheden
6 1 1 1 4 6 3 4 2 2 2 2 2
De vraag van de patiënt wordt beantwoord door het teamlid zelf.
• relatie met partner • relatie met kinderen • opvoeding • problemen op het werk • terugbetaling medische zorgen • ziekenhuisfactuur • verzekeringen • juridische problemen • psychologische problemen
2 2 2 1 2 2 2 1 2
Er wordt een antwoord op de vraag gezocht op het internet of door contact op te nemen met een sociale dienst.
• Relatie met partner • relatie met kind(eren) • opvoeding • problemen op het werk • werkloosheid • juridische problemen • sociale wetgeving • verblijfsvergunning • Ziekenhuisfactuur • Terugbetaling medische factuur • Psychologische problemen
1 2 2 1 1 2 2 2 2 2 2
Er wordt niks gedaan, omdat het teamlid hier geen kennis over heeft.
• Problemen op het werk 1
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 43
B/ Doorverwijzingen patiënten
Eén respondent geeft aan bij alle vragen voldoende kennis te hebben om efficiënt
te kunnen doorverwijzen. De respondent verwijst voornamelijk door naar de
sociale dienst of intern naar een collega en vindt het niet nodig om hier meer
kennis over te hebben omdat het niet tot zijn vakgebied behoort.
De zes andere respondenten geven aan voldoende kennis te hebben bij bepaalde
vragen maar niet bij allemaal. Vijf van deze zes respondenten vinden dat ze meer
kennis moeten hebben hierover.
Tabel 9: Naar wie wordt er doorverwezen? Vragen i.v.m.: Doorverwijzen naar: Aantal Huisvesting OCMW
sociale huisvestingsmaatschappij 5 4
Relatie met partner Arts van UGC CAW Psycholoog
4 2 1
Relatie met kinderen Arts van UGC CLB CGGZ Pedagoog/ Kind&Gezin/ Inloopteam/ CAW
2 1 1 4
Opvoeding Arts van UGC Pedagoog Kind&Gezin / Inloopteam/ CAW
2 1 3
Werkloosheid OCMW Werkwinkel VDAB
3 2 2
Problemen op het werk Arts van UGC Vakbond / arbeidsgeneesheer
2 2
Financiële problemen OCMW 6 Terugbetaling medische zorg Mutualiteit
OCMW Onthaal UGC Sociale dienst
5 2 1 1
Ziekenhuisfactuur Mutualiteit OCMW Onthaal UGC Sociale dienst van ziekenhuis
3 4 1 3
Verzekeringen OCMW Verzekeringsinstellingen
1 1
Juridische problemen OCMW Advocaat
4 1
Sociale wetgeving OCMW Sociale dienst mutualiteit of Ziekenhuis
3 2
Verblijfsvergunning in België OCMW Ambassade
4 1
Verblijfsmogelijkheden in België OCMW Stad gent Vzw Transithuis
2 1 1
Psychologische problemen Arts van UGC CGGZ Psycholoog CAW
3 2 1 1
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 44
Eén respondent (onthaal en administratieve hulp) geeft aan de sociale kaart niet te
gebruiken op het werk. De zes andere respondenten gebruiken de sociale kaart
wel. Dit om adressen en telefoonnummers op te zoeken om zo contacten te kunnen
leggen in verband met doorverwijzing van patiënten (N=3) en om gegevens van
een bepaalde organisatie te zoeken (N=1).
C/ Ondersteuning geven aan patiënten
Zes respondenten geven aan dat ze soms ondersteuning moeten geven aan
patiënten die zich alleen gelaten voelen met hun problemen. Deze zes
respondenten vinden dit een onderdeel van hun werktaak. Vier respondenten
hebben voldoende tijd om hier efficiënt mee om te kunnen gaan en twee
respondenten vinden van niet. Eén respondent (de gezondheidspromotor) geeft
aan dat hij/zij geen ondersteuning moet geven aan patiënten die zich alleen
gelaten voelen met hun problemen. Hij/zij vindt dit ook geen onderdeel van zijn
werktaak en geeft aan over onvoldoende tijd te beschikken om dit efficiënt te
kunnen doen.
4.3.4 Suggestie voor verbetering werksituatie
Mogelijke oplossingen om de extra werkdruk te reduceren zijn:
o Intensievere samenwerking met andere diensten (N= 4)
o Nieuwe discipline aannemen binnen het team die deze vragen opvangt
(N=5)
o Nieuwe discipline aannemen binnen het team die de doorverwijzing op
zich neemt (N=4)
o Beter doorverwijzen en hiervoor voldoende zelf kennis hebben (N=4)
Door vier van de zeven respondenten wordt, als voorstel voor een nieuwe
discipline binnen het team, een maatschappelijk assistent genoemd. Twee van deze
vier respondenten vinden dat een maatschappelijk assistent de doorverwijzing op
zich kan nemen, zodat dit de artsen hun taak verlicht, maar zelf geen individuele
maatschappelijk werk moet opstarten. De andere twee respondenten vinden dat
de maatschappelijk assistent vooral deze vragen moet opvangen.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 45
5 Discussie
5.1 Interpretatie van de resultaten
5.1.1 Socio‐demografische gegevens van patiënt
A/ Profiel van de respondent
Profiel van de gemiddelde respondent: Nederlandstalige vrouw binnen de
leeftijdscategorie van 18‐35 jaar, die samenwoont met partner en kind(eren), maar
officieel alleenstaand is, als hoogste opleidingsniveau de middelbare school aangaf
en momenteel werkzaam is als arbeider.
B/ Profiel van de gemiddelde patiënt
Profiel van de gemiddelde patiënt op consultatie (mensen die in de wachtzaal
zitten): meer zorgbehoevend, ouder, meer allochtoon, iets meer vrouwen. Maar het
profiel van de gemiddelde patiënt is: 28 jaar en alleenstaand, 50% van niet‐
Belgische origine, middelbare opleiding en arbeider (Art, 2009).
C/ Besluit
Het profiel van de gemiddelde respondent komt grotendeels overeen met het
profiel van de gemiddelde patiënt. Uit Tabel 1 (Sociodemografische resultaten
patiënten), kan er besloten worden dat van elke categorie (leeftijd, burgerlijke
status, beroepsniveau,…) een minimale vertegenwoordiging aanwezig was binnen
de respondentengroep.
5.1.2 Resultaten bevraging patiënten
A/ Patiëntengegevens
Uit Tabel 2 (Regelmaat in bezoek aan het UGC Nieuw Gent) kan er vastgesteld
worden dat de bevraagde patiënten voornamelijk op consultatie komen naar de
artsen van het UGC Nieuw Gent en hierdoor ook contact hebben met de onthaal
medewerker. Deze vaststelling is duidelijk te merken in de resultaten van het
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 46
onderzoek. Zelden worden problemen of vragen gesteld aan de verpleegkundige,
diëtist of de gezondheidspromotor. Uit de bevraging van het team van het UGC
Nieuw Gent komt echter wel naar voren dat ook de verpleegkundige en de
gezondheidspromotor (af en toe) sociale vragen van patiënten krijgen.
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat het contact met de arts als ‘diepgaand
en persoonlijk’ omschreven wordt door 60,9% van de bevraagden. Dit bevestigd
het argument van Henckens (zie bijlage 2: pro’s en contra’s maatschappelijk werk binnen het
team van een wgc) dat het vertrouwen in een arts groot is.
B/ Sociale problemen: algemeen
Aanwezigheid problematiek
Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat 3/4 van de bevraagde patiënten
geen problemen of vragen hebben rond één van de thema’s.
Bij de bevraagden die wel een probleem/vraag hebben of hadden rond één van de
topics scoorden problemen/vragen rond ‘financiën’, ‘huisvesting’ en ‘werksituatie’
het hoogst. Deze drie zijn typische problemen voor de wijk Nieuw Gent –
Steenakker (Zie Bijlage 1: Problematiek van de wijk Nieuw Gent Steenakker). Daarnaast
ervaart meer dan 1/4 van de bevraagden problemen bij het invullen van officiële
papieren en problemen rond relaties met partner/kind(eren). Dit werd ook
bevestigd in de bevraging van het team.
Melding van de problematiek
Veel mensen die kampen met deze vragen of problemen, melden dit niet aan een
sociale dienst of aan iemand van het UGC Nieuw Gent. Dit komt overeen met wat in
de literatuur van Hermans, Declerq & Lammertyn (2003) naar voren komt,
namelijk de ontoegankelijkheid van de welzijnszorg. Binnen dit onderzoek werden
echter geen vragen gesteld over de reden waarom mensen hun problemen of
vragen niet melden aan een sociale dienst of het UGC Nieuw Gent, waardoor er
hiervoor geen reden gegeven kan worden.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 47
Bij de respondenten die aangeven dat ze een probleem/vraag hebben of hadden
omtrent één van de topics, stelt het onderzoek vast dat er meer meldingen van het
probleem gedaan worden bij een sociale dienst dan bij het team van het
Universitair Gezondheidscentrum Nieuw Gent. Enkel in het geval van een
relatione(e)l(e) vraag/probleem zijn er evenveel meldingen bij het UGC als bij een
sociale dienst. (Zie bijlage 4: Schematische analyse van de sociale problemen)
Gevolgen van melding
De kans dat de patiënt een antwoord krijgt op zijn vraag/probleem van iemand
van het team van het UGC Nieuw Gent, is in veel gevallen kleiner dan wanneer de
melding gebeurt binnen een sociale dienst. Enkel bij de topics ‘problemen op het
werk’ en ‘verzekeringen’ is er evenveel kans op navolging.
De antwoorden/oplossingen op de vraagstelling/probleemmelding van de patiënt
door iemand van het team van het UGC Nieuw Gent worden in de meeste gevallen
minder als (gedeeltelijk) succesvol ervaren in vergelijking met de
antwoorden/oplossingen van een sociale dienst. Enkel bij de topics ‘relationele
problemen met partner/kind(eren)’ en ‘problemen op het werk’ wordt gemeld dat
er evenveel kans is op een (gedeeltelijk) succesvol(le) antwoord/oplossing. Bij de
topic ‘verzekeringen’ wordt gemeld dat er meer kans is op een (gedeeltelijk)
succesvol antwoord door iemand van het team van het UGC Nieuw Gent in
vergelijking met het antwoord van de sociale diensten. (Zie bijlage 4: Schematische
analyse van de sociale problemen)
Uit het onderzoek komt ook duidelijk naar voren dat wanneer een patiënt
doorverwezen wordt door iemand van het UGC Nieuw Gent, hij/zij dit advies
opvolgt. Dit bevestigd het besluit van dat een samenwerking tussen de
welzijnszorg en de gezondheidszorg een bevorderende invloed heeft op de
toegankelijkheid van de zorg in het algemeen (Zie: 2.2.4 Besluit). Men zou met
andere woorden de stap sneller zetten naar de hulpverlening wanneer een expert
(arts) hen dit aanbeveelt.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 48
5.1.3 Resultaten bevraging team UGC Nieuw Gent
De bevraagde teamleden geven aan dat het detecteren, luisteren naar sociale
vraag‐ of probleemmeldingen en het doorsturen van patiënten een onderdeel is
van hun werk. De meest gebruikte oplossingstrategie is dan ook ‘het
doorverwijzen naar een sociale dienst’. Vaak wordt doorverwezen naar het OCMW.
De meesten ervaren deze vragen dan ook niet als ‘erg belastend’. De tijd dat het
teamlid bezig is met deze vragen ligt tussen 1 en 4 uur per week, afhankelijk van
de functie van de persoon. Een aantal respondenten geven echter wel aan dat ze
nood hebben aan meer kennis omtrent doorverwijzen, zodat ze sneller kunnen
werken en minder met een piekerend of onvoldaan gevoel blijven zitten. Als
suggestie om de werkdruk te reduceren wordt voorgesteld om een extra discipline,
m.n. maatschappelijk werk, binnen het team te creëren om dergelijke problemen
en vragen op te vangen en de patiënten correct te laten doorverwijzen. Het
onderzoek van Greasly & Small (2005) toont aan dat een samenwerking tussen het
team en een maatschappelijk assistent dit als voordeel heeft. Namelijk, het gevoel
van onzekerheid wordt gereduceerd wanneer de arts kan doorverwijzen naar een
intern persoon (maatschappelijk assistent) waarvan hij weet dat de patiënt correct
opgevangen zal worden.
5.2 Sterktes en zwaktes van het onderzoek
Dit hoofdstuk geeft de methodologische limieten weer van de Masterproef. Deze
zijn belangrijk om de validiteit van de resultaten te kunnen inschatten. Ook de
gegevens uit de literatuurstudie kunnen hierbij helpen. Veel gegevens en
vaststellingen die uit andere onderzoeken naar voren kwamen, worden in dit
onderzoek bevestigd (zie hoofdstuk 2 Literatuurstudie).
5.2.1 Sterktes
Door te werken met een vragenlijst kon er gewerkt worden in verschillende
talen. Er was een Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige versie van de
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 49
vragenlijst aanwezig. Hierdoor wordt de doelgroep, die de Nederlandse taal
niet voldoende machtig, is niet uitgesloten. Wat wel het geval zou zijn in het
geval van focusgroepen.
De verwerking van deze subjectieve vragen kon objectief gebeuren aan de
hand van SPSS doordat er gewerkt werd met meerkeuze vragen en niet met
open vragen.
Door alle patiënten te benaderen werd niemand geviseerd en was de drempel
om mee te werken aan het onderzoek laag.
Alle vragenlijsten werden door dezelfde onderzoeker geïntroduceerd
waardoor de procedure telkens hetzelfde was.
De vragenlijst voor het team van het UGC Nieuw Gent werd digitaal
doorgestuurd, waardoor deze vlot kon worden ingevuld. Doordat de
onderzoeker de vragenlijsten terug kreeg en niet een collega was er meer
zekerheid in het behouden van de vertrouwelijkheid.
5.2.2 Zwaktes
Elke methode kent zijn beperkingen, hieronder worden er enkele met betrekking
tot deze Masterproef opgesomd:
Aangezien het studiemateriaal bestaat uit subjectieve antwoorden van een
beperkt staal patiënten en medewerkers van het Universitair
Gezondheidscentrum Nieuw Gent zijn de resultaten slechts zeer beperkt
representatief voor andere wijkgezondheidscentra.
De bevraging was georganiseerd in de krokusvakantie (februari 2008), dit om
praktische redenen. Er werd echter zoveel mogelijk rekening gehouden om op
verschillende tijdstippen naar het UGC te komen, om zo te vermijden dat enkel
de patiënten die ’s morgens en ’s middags op consultatie komen, bevraagd
zouden worden, maar ook de patiënten die ’s avonds op consultatie komen.
Door de vakantieperiode kan deze poging echter sterk beïnvloed zijn. Het is
met andere woorden mogelijk dat, wanneer het onderzoek drie maanden later
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 50
opnieuw zou gedaan worden, de onderzoeksgroep een verschillende
samenstelling zou hebben.
Ook al werd er gewerkt met vragenlijsten in verschillende talen, er moet
rekening gehouden worden met het feit dat deze vragenlijst voor sommige
patiënten niet in hun moedertaal was, waardoor vertekening door een
taalbarrière niet ondenkbaar is. Bijna alle vragenlijsten werden mondeling
overlopen met de onderzoeker, afhankelijk van de wens van de bevraagde
patiënt. Ook wanneer het ging om een Engelstalige vragenlijst was er een
mondelinge bevraging. Dit echter niet wanneer het ging om een Franstalige
vragenlijst, omdat deze taal niet voldoende beheerst wordt door de
onderzoeker. Hierdoor was er geen controle op het feit of de patiënt de vragen
correct begreep of de onderzoeker het antwoord correct interpreteerde.
Een aantal patiënten gingen in op de mogelijkheid om samen met de
onderzoeker de vragenlijst te overlopen. Dit had als voordeel dat de
onderzoeker zeker was dat de bevraagde patiënt alle vragen begrepen had.
Echter had dit wel als nadeel dat er mogelijk een beïnvloeding was van de
onderzoeker en dat de bevraagde sociaal wenselijke antwoorden gaf.
Retrospectieve zelfrapportage kan beïnvloed worden door een slecht geheugen
(Marx et al, 1996). Ook was er geen tijd afgebakend waarover de patiënt
bevraagd werd, net zoals er geen concrete definitie gegeven werd van wat ‘een
probleem’ of ‘vraag’ is.
5.2.3 Mogelijke oplossingen
Mocht het onderzoek uitgevoerd kunnen worden door meerdere onderzoekers
en op verschillende tijdstippen, dan kon er een correcter beeld van de
patiënten van het UGC Nieuw Gent weergegeven worden, in plaats van een
momentopname. Echter is het dan belangrijk om een duidelijke
afneemprocedure af te spreken.
Door het werken met tolken kunnen de taalbarrière en taalbiassen vermeden
worden.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 51
Dit onderzoek bestaat louter uit subjectieve gegevens. Het geeft enkel een beeld
reproduceerbare objectieve feiten weer. Een onderzoek waarin een combinatie
van objectief (bijvoorbeeld medische gegevens uit de patiëntendossiers) en
subjectief onderzoek zit, zou een meerwaarde.
Al deze mogelijke oplossingen waren echter niet realiseerbaar voor deze
Masterproef, voornamelijk door gebrek aan tijd en mogelijkheden.
5.3 Conclusie en aanbevelingen
5.3.1 Conclusie
De minderheid van de bevraagde patiënten, namelijk 25 tot 35% ervaart of ervoer
problemen of vragen rond financiën, huisvesting, werksituatie of relaties met
partner/kind(eren).
In bijna alle gevallen is het aantal meldingen aan iemand van het UGC Nieuw Gent
lager in vergelijking met de meldingen aan een sociale dienst. Een sociale dienst
blijft met andere woorden een betere voorziening om sociale vragen en problemen
te beantwoorden dan iemand van het UGC Nieuw Gent. Deze vaststelling wordt
ook weergegeven in het citaat van Jarman (zie pagina 2). Belangrijk is echter de
vaststelling dat de teamleden van het UGC Nieuw Gent een grote invloed hebben
op het opvolgen van doorverwijsadvies. De teamleden van het UGC Nieuw Gent
vinden het een onderdeel van hun werktaak om sociale problemen te detecteren
en door te verwijzen. Er wordt nog een bepaalde onzekerheid of tekort aan kennis
om door te verwijzen, ervaren.
Op de onderzoeksvraag kan er dus met ‘ja’ geantwoord worden. Voor het team zou
het een meerwaarde zijn, mocht een intern maatschappelijk assistent de
doorverwijzingen op zich nemen, zodat patiënten gemakkelijker de weg naar het
sociale hulpverlenernetwerk vinden en het de leden van het UGC Nieuw Gent wat
ontlast. Door de opmerkzaamheid van de arts en het intern doorverwijzen naar
een sociaal assistent is het mogelijk dat ook de mensen, die de weg niet vinden
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 52
naar de hulpverlening, er terecht komen. Belangrijk voor het UGC Nieuw Gent is uit
te maken of een fulltime of een parttime maatschappelijk assistent efficiënt is voor
hun werking. Doordat 3/4 van de bevraagde patiënten binnen dit onderzoek geen
problemen of vragen hebben omtrent de sociale thema’s.
5.3.2 Aanbevelingen
“General practitioners and community nurses are exceptionally well placed to detect
those who are suffering genuine financial hardship but they are not well equipped to
give advice about the complex system of state social security benefits. (Jarman, 1985,
p. 522)”.
Onderzoek (Verhaak & Wennik, 1990; Barry, Bradley, Britten, & al., 2000;
Gulbrandsen, Fugelli, Sandvik, & al., 1998) geeft aan dat de oorzaken waarom
artsen niet reageren op patiënten hun sociale problemen, complex zijn, maar deels
te verklaren door:
‐ de tegenzin van patiënten om sociale problemen te onthullen;
‐ de tegenzin van artsen om deze problemen te onderzoeken.
Wanneer artsen het bestaan van de sociale problemen herkennen, reageren ze
eerder met troost en geruststelling dan met praktische hulp en/of doorverwijzing
naar gespecialiseerde diensten, dit door een tekort aan kennis van de locale
diensten (Hopton & Dlugolecka, 1995; Verhaak & Wennik, 1990; Gropper, 1987).
Een interne samenwerking tussen de arts en een maatschappelijk assistent die de
doorverwijzing op zich neemt, kan deze verklaringen doen omkeren. In dit geval
moet de arts de sociale problemen detecteren en intern doorverwijzen. Dit
detecteren is echter een uitdaging voor de arts, omdat weinig patiënten de sociale
problemen rechtstreeks aan de arts melden (Popay, Kowarzik, Mallinson, Mackian,
& Barker, 2007). Daarnaast geeft onderzoek aan dat een mogelijke samenwerking
tussen een maatschappelijk assistent en een artsenpraktijk niet altijd even
gemakkelijk verloopt. De moeilijkheden en problemen die hierbij opduiken,
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 53
werden reeds beschreven in hoofdstuk 2.4.2 (De nadelen van deze
samenwerking:problemen en moeilijkheden). De problemen die deze
samenwerking met zich meebrengt, moeten opgelost worden in het voordeel van
de patiënten. Er is coördinatie nodig om te vermijden dat ten eerste
cliënten/patiënten door de mazen van het net glippen en ten tweede om
overlapping van de professionele tussenkomsten, die frustratie en verwarring met
zich meebrengen voor de oudere patiënten, te vermijden (Kharicha, Iliffe, Levin,
Davey, & Fleming, 2005).
Mogelijke oplossingen komen voort uit verschillende onderzoeken.
Kharicha et al (2005) geven aan dat methoden om de samenwerking te
bevorderen (bijvoorbeeld: face‐to‐face contact, multidisciplinair
patiëntenoverleg) en een gemeenschappelijke huisvesting de oplossingen zijn.
Volgens Greasley & Small (2005) bestaat de oplossing uit enerzijds een
intensieve training rond de aangeboden diensten naar het medische team toe
en anderzijds het toepassen van een aantal strategieën om de toewijding en
verbondenheid met de praktijk te bevorderen (bijvijvoorbeeld: werken met
een vast aanspreekpunt voor interne klachten en een feedbacksysteem rond
de cliënten, waardoor het medische team te horen krijgt of hun patiënt al dan
niet geholpen werd en/of hun doorverwijzing nuttig was of niet).
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 54
Bijlagen
Bijlage 1: De problematiek van de wijk Nieuw Gent – Steenakker...............................55
Bijlage 2: Pro’s en contra’s maatschappelijk werk binnen het team van de
Wijkgezondheidscentra……………………………………………………………………57
Bijlage 3: Analysekader van Sannen: mogelijke drempels tot
welzijnsvoorzieningen op basis van literatuuronderzoek…………………60
Bijlage 4: Schematische analyse van de sociale problemen………………………………62
Bijlage 5: Nederlandstalige vragenlijst voor de patiënten…………………………………69
Bijlage 6: Engelstalige vragenlijst voor de patiënten………………………………………...85
Bijlage 7: Franstalige vragenlijst voor de patiënten………………………………………..100
Bijlage 8: Vragenlijst voor het team van het UGC Nieuw Gent…………………………115
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 55
Bijlage 1
Problematiek van de wijk Nieuw Gent – Steenakker
De problematiek van de wijk Nieuw Gent – Steenakker is onder te verdelen in drie
topics: huisvesting, etnisch‐culturele minderheden en kansarmoede.
1. Huisvesting
De wijk heeft een oppervlakte van 1,22km² en had in 2004 een totaal
bevolkingsaantal van 7.957 inwoners. (Stadsbestuur Gent, 2007). Terwijl
Nieuw Gent – Steenakker één van de kleinere wijken van Gent is, is de
bevolkingsdichtheid van de wijk (1.916 inwoners/km²), in vergelijking met
het gemiddelde van groot Gent (1.462 inwoners/km²), veel groter. Daarnaast
is de bebouwingsgraad van de wijk (16%) hoger dan de gemiddelde
bebouwingsgraad van Gent (11,5%). Er leven met andere woorden veel
mensen op een beperkte oppervlakte, dit terwijl het bevolkingsaantal de
laatste jaren blijft toenemen. (Dienst Stedenbeleid en Internationale
Betrekkingen. Cel gebiedsgerichte Werking, 2005).
2. Etnischculturele minderheden
Mensen die behoren tot een etnisch‐culturele minderheid zijn: Belgen van
allochtone afkomst, woonwagen‐bewoners, vluchtelingen en mensen zonder
papieren. In 2003 had minder dan de helft van deze groep de Belgische
nationaliteit. Het aandeel niet‐Belgen in 2003 bedroeg voor deze wijk 11%
terwijl het gemiddelde van groot Gent op 6,8% ligt. (Dienst Stedenbeleid en
Internationale Betrekkingen. Cel gebiedsgerichte Werking, 2005). De wijk
bevat een grote groep mensen die behoren tot een etnisch‐culturele
minderheid. Er waren toen in totaal 68 verschillende nationaliteiten
vertegenwoordigd in de wijk. Vandaag schat men dit totaal op ongeveer 70.
(Devisch, 2007; Maeseele, 2007). Er is sprake van interculturele conflicten
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 56
tussen Belgische ouderen en allochtone kinderen, problemen in verband met
racisme en problemen tussen de allochtone bevolking onderling. (Devisch,
2007; Maeseele, 2007)
3. Kansarmoede
Een grote groep mensen leeft in kansarmoede. Het aantal inkomens onder de
€12.395 volgens het aanslagjaar 2000 (44,9%) ligt veel hoger binnen deze
wijk dan voor Gent in het algemeen (32,8%). Daarnaast is aantal geboortes
binnen kansarme gezinnen (14%) hoger voor deze wijk in vergelijking met het
algemeen gemiddelde voor Gent (11%). Veel mensen zijn afhankelijk van een
werkloosheidsuitkering of OCMW7‐steun. In 2004 bedroeg de
werkloosheidsgraad 13,2%, wat hoger ligt dan de gemiddelde
werkloosheidsgraad in Gent (10,1%). Het aantal steungerechtigden bedroeg in
2003 5,4% en is de laatste jaren gestegen. Het aantal inkomens onder de
€12.395 volgens het aanslagjaar 2000 (44,9%) ligt veel hoger binnen deze
wijk dan voor Gent in het algemeen (32,8%). (Dienst Stedenbeleid en
Internationale Betrekkingen. Cel gebiedsgerichte Werking, 2005).
7 OCMW = Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 57
Bijlage 2
Pro’s en contra’s maatschappelijk werk binnen de teams van de
wijkgezondheidscentra (interviews WGC Gent)
PRO argumenten
1. Pro argumenten (Henckens, 2007)
Het is laagdrempelig
Het zorgt voor overzicht over alle diensten die de patiënt/cliënt gebruikt
voor zijn situatie, zowel medisch als sociaal.
Het vertrouwen in een arts is groot. Dit vertrouwen komt ongeveer
automatisch mee naar de maatschappelijk werker, wanneer deze samen
werkt met de arts binnen het centrum.
Het zorgt voor een meerwaarde in het team:
1. Er is sprake van een verbetering van kennis in sociale zaken voor de
andere disciplines door de patiëntenbesprekingen.
2. De andere disciplines binnen het team kunnen er zelf een beroep op
doen in plaats van te rekenen op het werk van anderen.
3. De arts zelf moet het probleem niet meer oplossen, waardoor dit tijd
uitspaart en het risico, dat het probleem onopgelost blijft liggen,
verkleint.
4. Je creëert een automatische reflex om problemen ruimer en dus
vanuit andere invalshoeken te zien en te zoeken naar meerdere
oplossingen in plaats van een directe doorverwijzing naar het
OCMW.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 58
De dienst zelf moeten ze niet betalen, waardoor het eigenbelang van de
patiënt geen barrière kan vormen.
Wanneer de maatschappelijk werker tewerkgesteld is binnen het centrum
kan er veel korter op de bal gespeeld worden, dan wanneer er enkel sprake
is van een samenwerkingsverband met sociale diensten.
De maatschappelijk werker kan meteen doorverwijzen indien nodig en ‘ziet’
de extra nood sneller. Er moet echter zeker een multidisciplinair overleg
zijn, anders
heeft een maatschappelijk werker binnen het centrum minder nut en geen
meerwaarde in vergelijking met een nauwe externe samenwerking.
2. Pro argumenten (Johnson, 2007)
De samenwerking tussen gezondheidszorg en maatschappelijk werk biedt
een meerwaarde. Voornamelijk door de ontlasting van de artsen
3. Pro argumenten (Deroo, 2007)
Deze samenwerking heeft als meerwaarde:
1. ontlasting van de arts
2. Bijstand voor de arts
3. Andere invalshoeken dan de medische kant worden aan de artsen
doorgegeven.
4. Er kan informatie aan de verpleegkundigen doorgegeven worden,
mits zij niet altijd een persoonlijk contact hebben.
5. Er kan informatie voor andere diensten verzameld worden over de
patiënt zijn situatie. Informatie die de andere dienst nodig heeft
vooraleer ze aan de slag kunnen. Het zogenaamde ‘vuile werk’,
bijvoorbeeld: alle paperassen in orde brengen zodat er een beeld van
de financiële situatie van de patiënt gevormd kan worden.
6. Zorgsubstitutie
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 59
De maatschappelijk werker neemt niet de taken over van reeds bestaande
diensten in de wijk, maar zorgt voor een overzicht van de volledige situatie
van de patiënt en vangt de mensen op die uiteindelijk toch nog uit de boot
vallen, door bijvoorbeeld analfabetisme, wachtlijsten,…
Naar het OCMW toestappen blijkt voor de meeste patiënten niet zo evident,
dit door een te hoge drempel. Terwijl men sneller naar de maatschappelijk
werker/dokter binnen het wijkgezondheidscentrum durft te komen om zijn
problemen te bespreken of zijn vragen te stellen. Vaak gaat het ook slechts
om kleine hulp, zoals bijvoorbeeld meegaan naar een bank en tonen hoe de
self service automaten werken.
Omdat het centrum ervoor koos om de gezondheid en het sociale samen te
zien in het referentiekader is het logisch dat beide disciplines in één huis
gevestigd zijn.
CONTRA argumenten (Johnson, 2007)
We hebben teveel ingeschreven patiënten (6000), het team van
maatschappelijk werkers zou dan ook te groot worden om al deze patiënten
te kunnen bereiken en om hen te helpen.
We hebben reeds ondersteuning in huis voor de patiënten door onze
intercultureel werkster, verpleegkundigen die begeleidend werk doen,
artsen die zelf opzoekingwerk kunnen doen en een multidisciplinaire
vergadering tussen OCMW en WGC De Sleep.
Er is voldoende maatschappelijk werk aanwezig in de omgeving.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 60
Bijlage 3
Analysekader van Sannen: Mogelijke drempels tot welzijnsvoorzieningen op basis van literatuuronderzoek.
Drempels die cliënten ervaren wanneer zij beroep (willen) doen op welzijnsvoorzieningen (Sannen, 2003, p. 36).
Drempels Voorbeelden
A. Drempels m.b.t. voorzieningen 1. Bestuurlijkorganisatorisch
a) Intern‐ organisatorisch ‐ Interne organisatie (bureaucratisering, schaal‐
vergroting, anonimisering, reglementering, be‐ sparingen, onduidelijke doelstelling voorziening, fysieke ontoegankelijkheid, territoriale bereikbaarheid)
‐ Doorgedreven informatisering ‐ Te lage personeelsbezetting afroming,
wachtlijsten ‐ Hoge instapvoorwaarden ‐ Financiële drempel ‐ ‘Winkelmodel’ ‐ Te beperkt aanbod wachtlijsten
b) Globale structuur welzijnssector ‐ Gebrek aan informatie, onbekendheid
dienst ‐ Versnippering aanbod ‐ Aanbod niet afgestemd op vraag ‐ Categoriale voorzieningen
2. Wetgeving ‐ Doelgroepomschrijving ‐ Ingewikkelde regelgeving ‐ Afroming door resultaatsverbintenissen
B. Drempels m.b.t. de hulpvragers Voorkeur voor hulpverleningen door verwanten
‐ Anticipatie op discriminatie ‐ Vooroordelen, wantrouwen en machteloosheid
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 61
‐ Overlevingscultuur ‐ Isolement ‐ Situationele drempels
C. Drempels m.b.t. de relatie hulpverlener cliënt
1. Sociaalculturele drempels ‐ Differentiële sociale positie hulpverlener‐cliënt ‐ Discriminatie ‐ Professionalisering hulpverlening ‐ Te hoge verwachtingen t.a.v. cliënt ‐ Mattheüseffect
2. Psychosociale drempels ‐ Gevoelens van schaamte, onmacht,
Stigmatisering ‐ Leven in het hier en nu ‐ Wantrouwen, gestoorde communicatie,faalangst ‐ Bindingsangst ‐ Financiële machtsbalans ‐ Verschillende beeldvorming
3. Drempels t.g.v. het kampen met meervoudige problemen
‐ Op meer dan één hulpverlener aangewezen ‐ Gebrek aan afstemming tussen hulpverleners ‐ Moeilijk om hulpvragen te categoriseren ‐ Nood aan ‘mentale ruimte’
Voor verdere verdieping: SANNEN, L. Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de Cliënt aan het woord. Literatuurstudie en diepte interviews bij kansarmen en etnischculturele minderheden. Leuven, Hoger instituut voor arbeid (K.U. Leuven), 2003, blz. 19‐37
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 62
Bijlag 4
Schematische analyse van de sociale problemen
1. Huisvestingsprobleem
Huisvestingsprobleem
Ja Nee
34% 66%
Naar WGC Naar andere dienst
44,1% 58,8%
Niets Iets Niets Iets
46,2% 53,9% 29,4% 70,5%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
30,8% 7,7% 61,7% 28,6% 28,6% 42,9%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 63
2. Relationele problemen
Relationele probleem
Ja Nee
25% 75%
Naar WGC Naar andere dienst
64% 64 %
Niets Iets Niets Iets
12,5% 87,4% 0% 100%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
73,3% 0% 26,7% 25% 50% 25%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 64
3. Problemen i.v.m. werksituatie
Werk/werkloosheid
Ja Nee
29,3% 70,7%
Naar WGC Naar andere dienst
31% 75%
Niets Iets Niets Iets
11,1% 88,9% 10 % 90%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
88,9% 0% 11,1% 70% 20% 10%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 65
4. Problemen i.v.m. verblijfsvergunning of mogelijkheden
Verblijfsvergunning of ‐mogelijkheden
Ja Nee
7,2% 92,8%
Naar WGC Naar andere dienst
33,3% 57,1%
Niets Iets Niets Iets
50% 50% 33,3% 66,7%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
0% 0% 100% 33,3% 33,3% 3,3%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 lxvi
5. Problemen i.v.m. verzekeringen
Verzekeringen
Ja Nee
17% 83%
Naar WGC Naar andere dienst
17,6% 87,5%
Niets Iets Niets Iets
0% 100% 0% 100%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
100% 0% 0% 63,6% 9,1% 27,3%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 lxvii
6. Juridische problemen
Juridische problemen
Ja Nee
18,4% 81,6%
Naar WGC Naar andere dienst
22,2% 55,6%
Niets Iets Niets Iets
25% 75% 12,5% 87,5 %
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
0% 66,7% 33,3% 50% 25% 25%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 68
7. Financiële problemen
Financiële problemen
Ja Nee
35,4% 64,4%
Naar WGC Naar andere dienst
22,9% 68,6%
Niets Iets Niets Iets
16,7% 83,3 % 9,5% 90,5%
Succes Beetje Geen Succes Beetje Geen
40% 20% 40% 61,9% 23,8% 14,3%
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 69
Bijlage 5 Nederlandstalige vragenlijst voor patiënten
Vragenlijst voor de patiënten van het UGC Nieuw Gent.
Beste, Deze vragenlijst wordt afgenomen in functie van mijn studies. Aan de hand van deze vragen wil ik nagaan welke vragen/problemen (zowel sociale vragen, financiële vragen, relatie‐ en opvoedingsvragen,…) er leven onder de patiënten van het wijkgezondheidscentrum Nieuw Gent. Ik onderzoek hierbij welke van deze vragen/problemen door de patiënten aan het team (dokter, diëtist, onthaal,…) voorgelegd worden en of men daar al dan niet een gepast antwoord op krijgt. Hieraan gekoppeld zal een andere vragenlijst gericht aan het team van het wijkgezondheidscentrum nagaan of het team dan ook uitgebreid moet worden of niet. Deze vragenlijst wordt enkel door mij verwerkt, zodanig dat u anoniem blijft. Ik verzeker u dan ook dat niemand inzage krijgt in uw vragenlijst, zowel het team van het wijkgezondheidscentrum niet als geen ander. Gelieve deze vragenlijst zo correct en eerlijk mogelijk naar eigen aanvoelen in te vullen, er bestaan geen foute of juiste antwoorden! Bij vragen spreek gerust Niek, de onderzoekster aan, zij loopt rond in de wachtzaal! Dank bij voorbaat!
1. Hoe lang bent u al patiënt in het wijkgezondheidscentrum Nieuw Gent:
2. Wat is uw geslacht: o Man o Vrouw
3. Hoe oud bent u?
4. Woont u: o Alleen o Samen met uw partner o Samen met uw partner en kind(eren) o Samen met uw kind(eren) o Samen met iemand die niet uw partner is o Bij uw ouders
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 70
5. Bent u officieel: o Alleenstaand o Getrouwd o Gescheiden
6. Heeft u kinderen? o Ja, hoeveel: ……………………………. o Nee
7. Uw hoogste opleidingsniveau is: o Geen o Lagere school o Middelbare school o Hoge school korte type (3 jaar opleiding) o Hoge school lange type (5 jaar opleiding) o Universiteit o Getuigschrift
8. Werksituatie, bent u: o Arbeider o Bediende o Student o Werkloos o Werkonbekwaam (bv. door invaliditeit) o Huismoeder/huisvader o Andere: ………………………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 71
9. Gaat u geregeld naar het wijkgezondheidscentrum en bij wie? (zet een kruisje in de juiste kolom)
Bij : Elke dag 1 of meer
keer per week
1 of meer keer per maand
1 of meer keer per jaar
Nooit
het onthaal
de dokter de Verpleegkundige de gezondheidspromotor (bijv.: voor beweeg‐ of rookstopadvies)
de diëtist Andere:………………………
10. Hoe zou u, uw contact met volgende personen omschrijven: (zet een kruisje in de juiste kolom)
met: Louter formeel
vluchtig Diepgaand en persoonlijk
Kom ik niet mee in contact
het onthaal
de dokter de Verpleegkundige de gezondheidspromotor (bijv.: voor beweeg‐ of rookstopadvies)
de diëtist Andere:……………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 72
11. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent huisvesting/woning (zowel rond uw eigendom of huurwoning)?
o Nee ( ga door naar vraag 12) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheids‐centrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst/persoon gegaan? o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst: ……………………………….. o Andere: ……………………………………………………….
A/ Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: ………………………………………………………………………………
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want………………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 73
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst/persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 12)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u
om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
12. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent relatie met partner/kinderen?
o Nee ( ga door naar vraag 13) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………………...
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan? o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst: …………………
o Andere: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 74
A/Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: ……………………………………………………………………………….
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want………………………………………………………… …………………………………………………………………………
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het Wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst/ persoon buiten het wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 13)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 75
13. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent werkloosheid/ wetgeving rond uw werk (=sociale wetgeving en vergunningen)/ problemen op het werk (werk‐verzuim, pesten op het werk)?
o Nee ( ga door naar vraag 14) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan? o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst:…………………………….. o Andere: …………………………………………………………..
A/ Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: ………………………………………………………………………………
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want……………………………………………………..
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 76
B/ als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst/persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 14)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u
om uw probleem of vraag op te lossen? o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
14. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent verblijfsvergunning en verblijfsmogelijkheden in België?
o Nee ( ga door naar vraag 15) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan? o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst:……………………………. o Andere: …………………………………………………………..
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 77
A/ Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum. ( zo niet ga naar vraag 14.3) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: ……………………………………………………………………………
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja Nee, want…………………………………………………… ………………………………………………………………..
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het Wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst /persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 15)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 78
15. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent juridische problemen (alles omtrent de rechtbank)?
o Nee ( ga door naar vraag 16) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan?
o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst:………………………………….. o Andere: ……………………………………………………….
A/ Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum. ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk:……………………………………………………………………………….
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want……………………………………………………… ………………………………………………………………………
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het Wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 79
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst /persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 16)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
16. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent verzekeringen (Brand‐, ongevallen‐ of hospitalisatieverzekering)?
o Nee ( ga door naar vraag 17) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan?
o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst:………………………………. o Andere……………………………………………………….........
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 80
A/ Als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum. ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: …………………………………………………………………………….
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want…………………………………………………………
……………………………………………………………………
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het
Wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen? o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst of persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 17)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 81
17. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent financiën (Inkomen, uitkeringen, schulden)?
o Nee ( ga door naar vraag 18) o Ja
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum gegaan?
o Nee o Ja Wie heeft u hierover aangesproken?
o Onthaal o Dokter o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtiste o Andere: ………………………………………….
Bent u met dit probleem al naar een andere dienst of persoon gegaan?
o Nee o Ja Welke dienst/persoon?
o OCMW o Een andere sociale dienst:………………………………. o Andere……………………………………………………….........
A/ als u dit probleem besproken heeft in het wijkgezondheidscentrum. ( zo niet ga naar vraag B) wat werd er dan mee gedaan?
o Niets o Ik kreeg meteen een antwoord en werd meteen geholpen. o Ik kreeg een antwoord nadat die persoon info opzocht. o Ik werd doorgestuurd naar een collega binnen het centrum o Ik werd doorverwezen naar een andere dienst of persoon, namelijk: …………………………………………………………………………….
Indien u voor dit probleem doorverwezen bent naar een andere dienst of persoon, bent u daar dan naartoe gegaan?
o Ja o Nee, want………………………………………………………… ………………………………………………………………………..
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van het Wijkgezondheidscentrum kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 82
B/ Als u dit probleem besproken heeft bij een andere dienst of persoon buiten het Wijkgezondheidscentrum: ( zo niet ga naar vraag 17)
wat werd er dan mee gedaan? o Ik werd meteen geholpen/men is nog bezig mij te helpen. o Ik werd naar een andere dienst of persoon gestuurd. o Niets.
Hielp/helpt de hulp of het advies die u daarbij van deze dienst/persoon kreeg u om uw probleem of vraag op te lossen?
o Ja o Neen o Een beetje wel, maar niet volledig
18. Hebt u reeds vragen/problemen gehad omtrent het invullen van papieren?
o Nee ( ga door naar vraag 19) o Ja, bij papieren van:
o Kinderbijslagfondsen o Belastingen o Verzekeringen (bv. Hospitalisatieverzekering) o Uitkeringsinstanties o Studietoelagen o De huisvestingsmaatschappij o Verblijfsvergunningen o Andere:……………………………………….. o Andere:………………………………………...
Bent u met dit probleem naar iemand van het wijkgezondheidscentrum
gegaan? o Nee o Ja
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 83
Door wie van het wijkgezondheidscentrum werd u of denkt u geholpen te kunnen worden met deze papieren? (zet een kruisje in de juiste kolom)
19 Zou u zelf nog iets willen zeggen rond de werking van het wijkgezondheidscentrum?
Bedankt voor jullie medewerking! Gelieve deze lijst af te geven aan het onthaal of aan de onderzoekster (Niek).
Papieren van: Het onthaal
De arts De verpleeg‐kundige
De gezondheids‐promotor
De diëtist
Niemand
Kinderbijslag
Belastingen
Verzekeringen
Uitkerings‐instanties
Studietoelagen
Huisvestigings‐maatschappij
Verblijfsvergunningen
Andere:………………….………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 84
Bijlage 6 Engelstalige vragenlijst voor patiënten
Questionnaire for patients of ‘the UGC Nieuw Gent’.
Dear, This questionnaire is something that I have to do as part of my study. With these questions I want to investigate which questions/problems patients of this Centrum have and what they do about it. Questions about social and financial status, relationship, houses, work, licenses,... Do they come to the doctor/nurse/… of this center to talk about it. And if people do, do they get a proper answer/solution? Another questionnaire for the people who work at this center has to investigate if this team have enough skills to handle these questions/problems or not. Please, fill in this questionnaire as honest and correct as possible to help me with my investigation. There are no wrong answers. No other person then I will work with this information, so no one will know what you have filled in. If you have a question about this questionnaire please be free to ask them to me, Niek, the investigator who is present in the waiting room. Thank you for your cooperation!
1. For how long are you a patient in this center?:
2. what is your sexes: o Male o Female
3. How old are you?
4. Do you live: o alone o together with your partner o together with your partner and kid(s) o together with your kid(s) o together with someone who is not your partner o at your parents place
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 85
5. Are you: o single o married o divorced
6. Do you have kids? o Yes, how many: ……………………………. o No
7. Your highest finished education level is: o Non o primary school o High school o College (3 years) o college (5 years) o University o Certificate
8. Are you a : o worker o clerk o Student o Unemployed o Not able to work (for example: because of infirmity) o Housewife (male or female) o Others: ………………………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 86
9. Do you visit this Centrum regular and who do you visit then? (put an X in the Wright box.)
I visit the : Every day
Once or more a week
Once or more a month
once or more a year
Never
Reception
Doctor
Nurse Health promoter (for example.: for advice about exercises and stop smoking)
Diëtist Others:………………………
10. How would you subscribe your contact with following people: (put an X in the Wright box)
with: Only formal
quick Deep and personal
I don’t come in contact
with them The reception
The doctor The nurses the health promoter (for example: advice about exercises and stop smoking)
The diëtist Others:…………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 87
11. Did you already had some questions/problems about your home/house (your property or rented house)?
o No ( go to question 12) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtiste o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside this Centrum?
o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum:
( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to solute your question or problem?
o Yes o No o Just a little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 88
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 12)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
12. Did you already had some questions/problems about your relationships with your partner/kids ?
o No ( go to question 13) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside
this Centrum? o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 89
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum: ( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to solute your question or problem?
o Yes o No o Just a little but not completely
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 14)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 90
13. Did you already had some questions/problems about your work/ the laws about working/ unemployment/ work licenses/ problems at work (for example: discrimination/racism at work)?
o No ( go to question 14) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside this Centrum?
o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum:
( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to solute your question or problem?
o Yes o No o Just a little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 91
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 14)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
14. Did you already had some questions/problems about your stay licenses/ stay possibilities in Belgium?
o No ( go to question 15) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside
this Centrum? o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 92
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum: ( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to
solute your question or problem? o Yes o No o Just a little but not completely
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 15)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 93
15. Did you already had some questions/problems about laws/ court? No ( go to question 16)
o Yes Did you talked about your question/problem with someone of this
Centrum? o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside this Centrum?
o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum: ( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to solute your question or problem?
o Yes o No o Just a little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 94
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 16)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
16. Did you already had some questions/problems about insurances? (fire‐, accident‐, hospitalization insurances)
o No ( go to question 17) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside
this Centrum? o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 95
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum: ( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to
solute your question or problem? o Yes o No o Just a little but not completely
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 17)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute
your problem/question? o Yes o No o A little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 96
17. Did you already had some questions/problems about your financial situation (for example: about your income)?
o No ( go to question 18) o Yes
Did you talked about your question/problem with someone of this Centrum?
o No o Yes With who?
o Reception o Doctor o Nurse o Health promoter o Diëtist o Others: ………………………………………….
Did you talked about your problem with a person of another service outside
this Centrum? o No o Yes Which service/person?
o OCMW o Another social service: ……………………………….. o Others: ……………………………………………………….
A/ If you have talked about this problem with someone of this Centrum:
( if not go to question B) what did they do with it?
o Nothing o I got an answer immediately and was helped. o I got an answer after the person looked up some information for me. o They send me to a colleague in the Centrum
o They send me to another Social Service outside this Centrum, named: ………………………………………………………………………………
If they send you to someone else outside this Centrum did you go to that person?
o Yes o No, because…………………………………………………… ………………………………………………………………………….
Did the help or advice you got from someone of this Centrum helped you to
solute your question or problem? o Yes o No o Just a little but not completely
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 97
B/ If you talked about your question/problem with someone outside this Centrum: ( If not got o question 18)
What did they do? o They helped me immediately/ they are still helping me. o They send me to another service/person o Nothing.
Did the help you got of this person outside this Centrum, helped you to solute your problem/question?
o Yes o No o A little but not completely
18. Did you already had some questions/problems when you were filling in your official papers?
o No ( go to question 19) o Yes, with the papers of:
o child allowance funds o taxes/loads o Insurances (for example. Hospitalization insurances) o payments authorities (for example: unemployment payments) o scholarship o De housings society o stay licenses o Others:……………………………………….. o Others:………………………………………...
Did you go with this problem to someone of this Centrum?
o No o Yes to: …………………………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 98
Who, of all the persons working in this Centrum, do you think can help you with these papers (put an “X’ in the Wright box):
19. Is there something that you want to change about the working of this Centrum?
Thank you very much for your cooperation! Pleas give this questionnaire to the investigator Niek or the reception.
With the papers of: reception doctor nurse Health promoter
diëtist nobody
child allowance funds
Taxes/loads
Insurances
payments authorities
scholarship
De housings society
stay licenses
Others:………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 99
Bijlage 7
Franstalige vragenlijst voor patiënten
Enquête pour les patients de centre Santé (Nieuw Gent).
Madame, Monsieur, L’enquête que vous trouvez ci‐dessus est très importante pour mon étude. Je demande aux patients s’ ils ont des questions/problèmes (des problèmes avec la situation financière, la situation sociale, des questions concernant les relations avec les enfants, …) et ce qu'il font avec des questions/problèmes éventuels. Est‐ce qu’ils posent des questions à une personne qui travaille dans le Centre de santé Nieuw Gent ? Les réponses qu'ils recoivent, aident‐elles ? Une deuxième enquête, destinée aux personnes qui travaillent dans le Centre de santé Nieuw Gent doit examiner l’appropriété des réponses. Cette enquête est anonyme et je suis la seule personne qui travaillera avec l’information obtenue par l'enquête. Je voudrais vous demander de remplir cette enquête aussisi honnête et correcte que possible. Il n’y a pas de faux réponses. Si vous avez des questions, n'hésitez pas à contacter la chercheuse Niek. Elle vous aidera avec plaisir. Merci beaucoup!
1. Ca fait combien d'années que vous êtes un patient du centre de Santé Nieuw Gent?:
2. Votre sexe est: o masculin o féminin
3. Vous avez quel âge?
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 100
4. Vous habitez: o Seul ? o Ensemble avec votre partenaire ? o Ensemble avec votre partenaire et vos enfants ? o Ensemble avec vos enfants ? o Ensemble avec une autre personne que votre partenaire ? o Avec vos parents?
5. Vous êtes: o seul o marié o divorcé
6. Avez ‐vous des enfants? o Oui, combien: ……………………………. o Non
7. Votre niveau de formation est: o Je n'ai pas joui d'une formation scolaire. o école primaire o enseignement du second degré o grande école (3 années) o grande école (5 années) o Université o certificat
8. Dans votre situation de travail vous êtes: o Travailleur/travailleuse o commis o étudiant(e) o chômeur/chômeuse o Je suis incapable de travailler (par exemple : invalidité) o homme au foyer/femme au foyer o Autre : ………………………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 101
9. Allez‐vous régulièrement au Centre de Santé (Nieuw Gent) ? Et qui visitez‐vous?
(mettez un ‘X’ dans le cadre correspondant)
Chez : Chaque jour Une fois ou plus par semaine
Une fois ou plus par mois
Une fois ou plus par année
jamais
La réception
Le docteur Les infirmières Le promoteur de santé (p.e.: pour de l'avis de mouvement, pour de l’avis pour quitter de fumer)
La diététicienne Autre:…………………
10. Comment est votre contact avec le personnel?: (mettez un ‘X’ dans le cadre correspondant)
avec: formel rapide profond et personnel
Je n’ai pas de contact avec le
personnel La réception
Le docteur Les infirmières Le promoteur de santé (p.e.: pour de l'avis de mouvement, pour de l’avis pour quitter de fumer)
La diététicienne Autre:……………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 102
11. Avez‐vous des questions/problèmes concernant votre maison ? (Maison en location ou votre propriété)?
o Non ( allez à la question 12) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de Santé Nieuw Gent?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre
service ou une autre personne) hors du centre de Santé Nieuw Gent ? o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………………
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 103
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent ( Non, allez à la question 12)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
12. Avez‐vous des questions/problèmes concernant votre relation avec votre partenaire/votre enfants ?
o Non, ( allez à la question 13) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre
service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent? o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 104
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………….
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent: ( Non, allez à la question 13)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 105
13. Avez‐vous des questions/problèmes concernant chômage/ législation de travail (législation sociale, permis de travail) / problèmes de travail ?
o Non, ( allez à la question 14) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre
service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent ? o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que…………………………………………………
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 106
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent : ( Non, allez à la question 14)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
14. Avez‐vous des questions/problèmes concernant votre permis de séjour/ les possibilités de séjour en Belgique?
o Non, ( allez à la question 15) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 107
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………….
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent ( Non, allez à la question 15)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 108
15. Avez‐vous des questions/problèmes concernant des affaires juridiques (tout ce qui concerne le tribunal)?
o Non ( allez à la question 16) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………….
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 109
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent ( Non, allez à la question 16)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de
santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question? o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
16. Avez‐vous des questions/problèmes concernant assurances (assurance contre l’incendie/ contre les accidents/assurance de l’hôpital/…) ?
o Non ( allez à la question 17) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: ………………………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 110
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………….
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent,
vous ont aidés pour résoudre votre problème/question? o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent ( Non, allez à la question 17)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 111
17. Avez‐vous des questions/problèmes concernant situation financière
o Non ( allez à la question 18) o Oui
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui A qui?
o La réception o Le docteur o Une infirmière o Le promoteur de santé o La diététicienne o Autre: …………………………………………
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu'un (un autre service ou une autre personne) hors du centre de santé Nieuw Gent?
o Non o Oui Quel service/quelle personne?
o OCMW o Un autre service social: ……………………………….. o Autre: ……………………………………………………….
A/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans le centre de santé Nieuw Gent : ( No= allez à la question B)
Qu’est ce qu’ ils ont fait? o rien o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J'ai reçu une réponse après que cette personne ait cherché de
l'information. o J’ai été renvoyé à un collègue du centre de santé Nieuw Gent. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne, c’est à dire:
………………………………………………………………………………………. Si vous avez été renvoyé à un autre service/ à une autre
personne, vous y êtes allé? o Oui o Non, parce que………………………………………………… ………………………………………………………………………….
La réponse/ l’ aide que vous avez reçu dans le centre de santé Nieuw Gent, vous ont aidés pour résoudre votre problème/question?
o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 112
B/ Si vous avez parlé de cette problème/question dans une autre service, dehors le centre de santé Nieuw Gent ( Non, allez à la question 18)
Qu’ est‐ce qu’ ils ont fait? o J'ai immédiatement reçu une réponse qui m'a aidée. o J’ai été renvoyé à un autre service/ une autre personne o Rien
Aide La réponse/ l’ aide qui vous avez reçu dans le service dehors le centre de
santé Nieuw Gent pour résoudre votre problème/question? o Oui o Non o Un peu, mais pas complètement
18. Avez‐vous des questions/ des problèmes pour remplir vos papiers?
o Non ( allez à la question 19) o Oui, avec les papiers de:
o Allocations familiales o Taxes/impôts o Assurances (p.e : assurance l’hôpital) o Prestation sociale/allocation (p.e : l’ allocation de chômage) o Allocation pour étudier o Logement o Permis de séjour o Autre : ……………………………….
Avez‐vous raconté cette question ou ce problème à quelqu’un du centre de santé Nieuw Gent ?
o Non o Oui
Quelle personne pensez‐vous peut vous aider avec des papiers?
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 113
(Mettez un X dans le cadre correct)
19. Vous avez des remarques ou des suggestions concernant le fonctionnement du Centre de nouveau Gand ?
Merci pour votre participation! Voulez donner cette enquête à la chercheuse Niek ou à la réception.
Papiers de: La réception
Le docteur
Une infirmière
Le promoteur de santé
La diététi‐cienne
Personne
Allocations familiales
Taxes/impôts
Assurances
Prestation sociale/ allocation
Allocation pour étudier
Logement
Permis de séjour
Autre :..
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 114
Bijlage 8
Vragenlijst team UGC Nieuw Gent
Vragenlijst voor het team van het UGC Nieuw Gent.
Beste,
Deze vragenlijst wordt afgenomen in functie van mijn Masterproef. Aan de hand van deze vragen wil ik nagaan met welke vragen van de patiënten, de hulpverleners in een wijkgezondheidscentrum geconfronteerd worden en of er al dan niet een nood is aan uitbreiding van de expertise binnen het team. Een andere vragenlijst gericht naar de patiënten van jullie centrum zal onderzoeken welke noden er onder hen leven.
Deze vragenlijst wordt enkel door mij geanalyseerd en verwerkt, zodanig dat uw anonimiteit gewaarborgd blijft. Ik verzeker u dan ook dat noch uw collega’s noch anderen hier inzage in krijgen.
Gelieve deze vragenlijst zo correct en eerlijk mogelijk, naar eigen aanvoelen in te vullen, er bestaan geen foute of juiste antwoorden!
Bij vragen aarzel niet me te contacteren via [email protected]
Dank bij voorbaat!
1. Aantal jaren actief binnen UGC Nieuw Gent:
2. Functie binnen het team: (Gelieve het bolletje voor uw antwoord in te kleuren) o Onthaal en administratieve hulp o Arts o Verpleegkundige o Gezondheidspromotor o Diëtist o Coördinator
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 115
3.1 Komt u in contact met de patiënten? o Ja, het grootste deel van mijn tijd o Ja, beperkt o Nooit
3.2 Hoe zou u dit contact omschrijven?
o Diepgaand o Zakelijk of louter formeel o Vluchtig o Andere:
…………………………………………………………………………………………………….
4. Heeft een patiënt reeds één (of meerdere) van deze onderstaande vragen gesteld aan u? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk, kleur het bolletje van de reeds gestelde
vraag)
Vragen in verband met: o huisvesting o relatie met partner o relatie met kinderen o opvoeding o werkloosheid o problemen op het werk (bv. Werkverzuim, pesten op het werk, …) o financiële problemen o terugbetaling medische zorgen o ziekenhuisfactuur o verzekeringen (bv. Brandverzekering, ongevallenverzekering,
hospitalisatieverzekering, …) o juridische problemen o sociale wetgeving o verblijfsvergunningen in België o verblijfsmogelijkheden in België o werkvergunningen in België o psychologische problemen o andere:
……………………………………………………………………………………………………………… o andere:
……………………………………………………………………………………………………………….
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 116
5. Hoe frequent krijgt u deze vragen? (zet een kruisje in het juiste vakje)
Vragen i.v.m: Elke dag 1 of meer per week
1 of meer per
maand
Erg zelden
Nooit
Huisvesting Relatie met partner Relatie met kinderen Opvoeding Werkloosheid Problemen op het werk
Financiële problemen Terugbetaling medische zorgen
ziekenhuisfactuur verzekeringen Juridische problemen Sociale wetgeving Verblijfsvergunning in België
Verblijfsmogelijkheden in België
Psychologische problemen
Andere:…………………….. Andere:……………………… Andere:……………………… Andere:…………………….. Andere:……………………..
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 117
6. Indien u deze vragen krijgt, hoe gaat u dan meestal om met deze vragen?
o Ik krijg deze vragen niet. (Ga door naar vraag 7)
o Ik krijg deze vragen wel. (Gelieve onderstaande kolom in te vullen)
Vragen i.v.m: Ik verwijs door naar de Sociale Dienst.
Ik zoek zelf een antwoord. D.m.v: ‐ het internet ‐ een sociale dienst te contacteren
Ik be‐antwoord ze zelf.
Ik stuur ze door naar een collega binnen het wgc.
Ik doe niets, ik heb hier geen tijd voor
Ik doe niets, ik heb hier geen kennis voor
Huisvesting Relatie met partner
Relatie met kinderen
Opvoeding Werkloosheid Problemen op het werk
Financiële problemen
Terugbetaling medische zorgen
ziekenhuisfactuur verzekeringen Juridische problemen
Sociale wetgeving Verblijfsvergunning in België
Verblijfsmogelijkheden in België
Psychologische problemen
Andere:……………………..
Indien u uw vorige antwoord wil nuanceren:
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 118
7. Hebt u voldoende kennis om efficiënt te kunnen doorverwijzen, zodanig dat de patiënt geholpen wordt met zijn vraag?
o Nee, helemaal niet.
o Ja, bij alle vragen.
o Ja, maar niet bij alle vragen. Enkel bij de vragen rond:…………………………………….
8. Vindt u zelf dat u hier rond meer kennis zou moeten hebben?
o Ja
o Ja, maar eerder een basiskennis
o Nee, het behoort niet tot mijn vakgebied
9. Wanneer u doorverwijst, naar welke dienst of naar wie verwijst u dan meestal door? Bij een vraag rond:
o Huisvesting: ………………………………………………… o relatie met partner: ………………………………………………… o relatie met kinderen: ………………………………………………… o opvoeding: ………………………………………………… o werkloosheid: ………………………………………………… o problemen op het werk: ………………………………………………… (bv. Werkverzuim, pesten op het werk, …) o financiële problemen: ………………………………………………… o terugbetaling medische zorgen: ………………………………………………… o ziekenhuisfactuur: ………………………………………………… o verzekeringen: (bv. Brand‐ , ………………………………………………… ongevallen‐ ,hospitalisatieverzekering) o juridische problemen: ………………………………………………… o sociale wetgeving: ………………………………………………… o hun verblijfsvergunning in België: ………………………………………………… o hun verblijfsmogelijkheden in België: ………………………………………………… o psychologische problemen: ………………………………………………… o andere: ………………………………………: …………………………………………………
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 119
9.1 Gebruikt u op uw werk een (digitale) Sociale Kaart? o Ja o Nee (Ga meteen naar vraag 10)
9.2 Zo ja, wat vind u van deze Sociale Kaart?
9.3 Zo ja, voor welke vragen raadpleegt u deze?
10. Beschouwt u deze vragen en problemen van patiënten als belastend? o Ja,
want:……………………………………………………………………………………………………… o Nee,
want:………………………………………………………………………………………………………
11. Hoeveel uur per week bent u hiermee ongeveer bezig. (incl. patiëntencontact en overleg)
12.1 Krijgt u soms patiënten waarbij het lijkt dat ze lijden aan meerdere problemen (sociaal, psychologisch en fysisch) en hulp nodig hebben om dit kluwen te kunnen ontwarren?
o Ja o Nee
12.2 Vind u dit een onderdeel van uw werktaak?
o Ja o Nee
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 120
12.3 Hebt u voldoende tijd om hier efficiënt mee om te kunnen gaan? o Ja o Nee
13.1 Moet u soms ondersteuning geven aan patiënten die zich alleen gelaten
voelen met hun problemen? o Ja o Nee
13.2 Vind u dit een onderdeel van uw werktaak?
o Ja o Nee
13.3 Hebt u voldoende tijd om hier efficiënt mee om te kunnen gaan?
o Ja o Nee
14.1 Zijn er patiënten die met hun papierwerk naar u toe komen om hulp te vragen
bij het invullen? o Nee o Ja, papieren van:
o Kinderbijslagfondsen o Belastingen o Verzekeringen (bv. Hospitalisatieverzekering) o Uitkeringsinstanties o Studietoelagen o De huisvestingsmaatschappij o Verblijfsvergunningen o Andere:………………………………………..
14.2 Vind u dit een onderdeel van uw werktaak?
o Ja o Nee
14.3 Hebt u voldoende tijd om hier efficiënt mee om te kunnen gaan?
o Ja o Nee
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 121
15. Wat is uw suggestie om te werken aan deze eventueel extra ervaren werkdruk, door vragen/problemen van patiënten die niet tot uw vakdomein behoren?
o Intensievere samenwerking met andere diensten o Strenger zijn tegen de patiënten en hun vragen negeren o Beter doorverwijzen en hiervoor voldoende zelf kennis te hebben o Zelf bijscholing volgen om zelf de vragen te kunnen beantwoorden o Nieuwe discipline aannemen binnen het team die de doorverwijzing op
zich neemt: ……………………………………………………………………………………………………
o Nieuwe discipline aannemen binnen het team die deze vragen opvangt:……………………………………………………………………………………………….
o Andere: …………………………………………………………………………………………………….
16. Wilt u zelf nog iets toevoegen rond de noden van het team, dat nog niet aanbod kwam tijdens deze vragenlijst?
Bedankt voor uw medewerking! Gelieve deze lijst ingevuld terug te sturen naar [email protected] of in bijgevoegde gesloten enveloppe af te geven aan het onthaal van het UGC Nieuw Gent
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 122
Literatuurlijst
Abbot, S., & Hobby, L. (1999). An Evaluation of the Health and Advice project: Its Impact on the
Health of Those Using the Service. Liverpool: University of Liverpool, Health and Community Care Research Unit.
Abbot, S., & Hobby, L. (2000). Welfare benefits advice in primary care: evidence of improvements in health. Public Health, 114 , 324‐327.
Abbot, s., & Hobby, L. (2003). Who uses welfare benefits advice services in primary care? Health and Social Care in the Community 11 , 168‐174.
Abbot, S., Hobby, L., & Cotter, S. (2005). What is the impact on individual health of services in general practice settings which offer welfare benefits advice? Health and Social Care in the community 14 (1) , 1‐8.
Abbott, S., & Davidson, L. (2000). Easing the burden on primary care in deprived urban areas: a service model. Health Care Research and Development 1 , 201‐206.
Acheson, S. D. (1998). Independent Inquiry into Inequalities in Health Report. London: The Stationary Office.
Barry, C., Bradley, C., Britten, N., & al., e. (2000). Patients unvoiced agendas in general practice consultations: qualitative study. BMJ 320 , 1246‐1250.
Belar, C. (1995). Collaboration in capitated care: Challenges for psychology. Professional Psychology: Research and Practice, 26 , 139‐146.
Belar, C., & Deardorff, W. (1995). Clinical health psychology in medical settings: A practicioner's guidebook. Washington, DC: American Psychological Association.
Benzeval, M., & Judge, K. (2001). Income and health: the time dimension. Social Science and Medicine 52 , 1371‐1390.
Berkman, B., Shearer, S., Simmons, W., White, M., Robinson, M. S., Holmes, W., et al. (1996). Ambulatory elderly patients of primary care physicians: Functional psychosocial and environmental predictors of need for social work management. Social Wok in Health Care, 22 (3) , 1‐21.
Blount, A. (1998). Integrated primary care: The future of medical and mental health collaboration. New York: W.W. Norton.
Blount, A., & Bayona, J. (1994). Toward a system of integrated primary care. Family Systems Medicine, 12 , 171‐182.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 123
Bray, J., & Rogers, J. (1995). Linking psychologists and family physicians for collaborative practice. Professional Psychology: research and Practice, 26 , 132‐138.
Bray, J., & Rogers, J. (1997). The linkages project: Training behavioral health professionals for collaborative practice with primary care physicians. Families, Systems and health 15 , 55‐63.
Bray, J., & Rogers, J. (1997). The linkages project: Training behavioral health professionals for collaborative practice with primary care physicians. Families, Systems and Health, 15 , 55‐63.
Brunner, E., & Mamot, M. (1999). Social organization, stress and health. In R. (. Wilkinson, Social Determinants of Health. (pp. 17‐43). Oxford University Press: Oxford.
Chaggar, J. (1993). Citizens' advice in general practice: a burden GPs could do without. Br Med J, 307 , 261.
Costigan, P., Finch, H., Jackson, B., Legard, R., & & Ritchie, J. (1999). Overcoming Barriers: Older People and Income Support. London: The Stationary Office.
De Maeseneer, J. (2007). Cursus Gemeenschapsgerichte Eerstelijnszorg. Gent, Oost‐Vlaanderen, België: faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen.
De Maeseneer, J., Art, B., Anselm, D., & Willems, S. (2003). Samenlevingsopbouw en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg: werken aan een gezonde "samen‐leving". In H. Baert, M. De Bie, A. Desmet, M. Van Elslander, & L. verbeke, Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp. 299‐315). Brugge: Die Keure.
De Maeseneer, J., Art, B., Derese, A., & Willems, S. (2003). Samenlevingsopbouw en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg: werken aan een gezonde "samen‐leving". In H. Baert, M. De Bie, A. Desmet, M. Van Elslander, & L. (. Verbeke, Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen. (pp. 299‐314). Brugge: Die Keure.
Deroo, L. (2007, augustus 18). Wat doet een maatschappelijk werker binnen een wgc? (N. Vanmaeckelberghe, Interviewer)
Devisch. (2007, Oktober 2). Hoe ziet de wijk Nieuw Gent eruit? (Vanmaeckelberghe, Interviewer)
Dienst Stedenbeleid en Internationale Betrekkingen. Cel gebiedsgerichte Werking. (2005, Juni). Samen werken aan Nieuw Gent Steenakker. Nota Juni. Gent, Oost‐Vlaanderen, België: Stad Gent.
Dorwart, R. (1990). Managed mental health care: Myths and realities in the 1990's. Hospital and Community Psychiatry, 41 , 1087‐1091.
Elstad, J. (1998). The psycho‐social perspective on social inequalities in health. Sociology of Health and Illness 20 , 598‐618.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 124
Geerts, G., & Heestermans, H. (1995). Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht‐Antwerpen: Van Dale Lexicografie.
Goldberg, E., & Neil, J. (1972). Social work in general practice. London: Allen & Unwin.
Greasley, P., & Small, N. (2005). Establishing a welfare advice service in family practices: views of advice workers and primary care staff. Bradford: Oxford University Press.
Greasley, P., & Small, N. (2005). Establishing a welfare advice service in family practices: views of advice workers and primary care staff. Oxford: Oxford University Press.
Greasley, P., & Small, N. (2004). Providing welfare advice in general practice: referrals, issues and outcomes. Health and Social Care int the Community 13(3) , 249‐258.
Greasley, P., & Small, N. (2002). Welfare Advice in Primary Care: A Review of the literature. Leeds: Nuffield Institute for Health Portfolio Program.
Green, L., & Kreuter, M. (2005). Health program planning: An educational and ecological approach. New York: McGraw‐Hill Companies, inc.
Gropper, M. (1987). A study of the preferences of family practitioners and other primary care physicians in treating patients' psychosocial problems. Social Work Health Care 13 , 75‐91.
Gulbrandsen, P., Fugelli, P., Sandvik, L., & al., e. (1998). Influence of social problems on management in general practice: multipractice questionnaire survey. BMJ 317 , 28‐32.
Harding, R., Sherr, L., Sherr, A., & al, e. (2003). Welfare rights advice in primary care: prevalence, processes and specialist provision. Fam Pract , 48‐53.
Hermans, K., Declercq, A., & Lammertyn, F. (2003). Aspecten van (on)toegankelijkheid van de welzijnszorg en de samenlevingsopbouw. Een sociologische duiding. In H. Baert, D. B. Maria, A. Desmet, M. Van Elslander, & L. Verbeke, Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen. (pp. 279‐295). Brugge: Die Keure.
Higgings, E. S. (1994). A review of unrecognized mental illness in primary care. Archives of Family Medicine 3 , 908‐917.
Hopton, J., & Dlugolecka, M. (1995). Need and demand for primary health care: a comparative study approach. BMJ 10 , 369‐379.
Huntington, J. (1981). Social work and general medical practice: Collaboration or conflict. London: George Allen University.
Jarman, B. (1985). Giving advice about welfare benefits in general practice. British Medical Journa. 290l , 522‐524.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 125
Jarvis, M., & Wardle, J. (1999). Social patterning of individual health behaviours: the case of cigarette smoking. In R. (. Wilkinson, Social Determinants of health. (pp. 340‐255). Oxford: Oxford University Press.
Katon, W., Von Korff, M., Lin, E., Lipscomb, P., Russo, J., Wagner, E., et al. (1990). Distressed high utilizers of medical care: DSM IIIR diagnoses and treatment needs. General Hospital Psychiatry 12 , 355‐362.
Kharicha, K., Iliffe, S., Levin, E., Davey, B., & Fleming, C. (2005). Tearing down the Berlin wall: social workers' perspectives on joint working with general practice. Oxford University Press.
Kharicha, K., Iliffe, S., Levin, E., Davey, B., & Fleming, C. (2005). Tearing down the Berlin wall: social workers' perspectives on joint working with general practice. oxford: Oxford University Press.
Kok, G., Schaalma, H., & Brug, J. (2007). Planmatige bevordering van gezond gedrag. In J. Brug, P. Van Assema, & L. Lechner, Gezondheidsvoorliching en gedragsverandering. Een planmatige aanpak. (pp. 15‐32). Assen: Koninklijke van Gorcum BV.
Kroenke, K., & Mangelsdorff, D. (1989). Common symptoms in ambulatory care: Incidence, evaluation, therapy and outcome. American Journal of Medicine. 86 , 262‐266.
Lesser, J. (2000). Clinical Social Work and Family Medicine: A Partnership in Community Service. Health & Social work, volume 25, nr 2 , 119‐126.
Lesser, J. G. (2000). Clinical Social Work and Family Medicin: A Partnership in Community Service. Healt & Social Work/ volume 25, 2 , 119‐126.
Lesser, M. (1993). Integrating mental health into primary care through on‐site counseling. Hampden Hippocrat , 17‐18.
Lowry, C. (1987). Generic social work practice and family practice: Students build a foundation for partnership. Social Work in Health Care, 12(2) , 15‐25.
Luyten, D. (2000). Sociaal Huis tussen gemeente en gemeenschap. Over de verhouding OCMW en gemeente. OCMW‐Visies 3 , 2‐10.
Lynch, J., Davey‐Smith, G., Kaplan, G., & House, J. (2000). Income inequality and mortality: importance to health of individual income, psychosocial environment or material conditions. British Medical Journal 320 , 1200‐1204.
Maeseele, t. (2007, Oktober 2). Hoe ziet de wijk Nieuw gent eruit? (vanmaeckelberghe, Interviewer)
Magruder‐Habib, K., Zung, W., & Feussner, J. (1990). Improving physician's recognition and treatment of depression in general medical care. Medical Care, 28 , 239‐250.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 126
Marmot, M., & Wilkinson, R. (2000). Social Determinants of Health. Oxford: Oxford University Press.
Mitchell, G. E., & Haber, J. (1997). Clinical practice update incorporating mental health into primary care practice. Behavioral Healthcare Tomorrow , 23‐24.
National Audit Office. (2002). Tackling Pensioner Poverty: Encouraging Take‐up of Entitlements. London: The Stationery Office.
Pace, T., Chaney, J., Mullins, L., & Olson, R. (1995). Psychological consultation with primary care physicians: Obstacles and opportunities in the medical setting. Professional Psychology: Research and Practice, 26 , 123‐131.
Paulsen, R. (1997). The primary care/psychotherapy relationship. Psychotherapy Forum, 4(2) , 1‐8.
Paulsen, R. (1997). The primary care/psycho‐therapy relationship. Psychotherapy Forum 4(2) , 1‐8.
Popay, J., Kowarzik, U., Mallinson, S., Mackian, S., & Barker, J. (2007). Social problems, primary care and pathways to help and support: adressing health inequalities at the individual level. Part I: the GP Perspective. J Epidemiol Community Health 61 , 966‐971.
Sannen, L. (2003). Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord. Literatuurstudie en diepte‐interviews bij kansarmen en etnisch‐culturele minderheden. Leuven: Hoger instituut voor de arbeid (K.U. Leuven).
Spitzer, R., K., K., Linzer, M., Hahn, S., Williams, J., DeGruy, F., et al. (1995). Health related quality of life in primary care patients with mental disorders: Results from the PRIME‐MD 1000 study. Jama, 274 , 1511‐1517.
Stadsbestuur Gent. (2007, november 12). Nieuw Gent ‐ UZ. Opgeroepen op februari 2009, van Stad Gent: http://www.gent.be/nieuwgent‐uz
Toeg, D., Mercer, L., Iliffe, S., & Lenihan, P. (2003). Proactive, targeted benefits advice for older people in general practice: a feasibilitiy study. Health and Social Care in the Community 11 , 124‐128.
Toeg, D., Mercer, L., Iliffe, S., & Lenihan, P. (2003). Proactive, targeted benefits advice for older people in general practice: a feasibility study. Health and Social Care in the Community, 11 , 124‐128.
Vandenbrempt, K. (2001). Case‐management: "de nieuwe kleren van de keizer"? Cliëntoverleg tussen systeemoplossing en zorginhoudelijke ontwikkeling: een literatuurstudie. Leuven: Hiva.
Vereniging van wijkgezondheidscentra. (2008, april 1). voorstelling van de Vereniging van Wijkgezondheidscentra. Opgeroepen op april 2, 2008, van website van De vereniging van
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 127
Wijkgezondheidscentra : www.vwgc.be/index.php?module=pagemaster&PAGE_user_op=view_page&PAGE_id:3&MMN_position=14:14
Verhaak, P., & Wennik, H. (1990). What does a doctor do with psychological problems in primary care? Int J Psychiatry Med 20 , 151‐162.
Verplegingswetenschap Universiteit Gent. (2007). Richtlijnen voor scripties en stages voorgelegd tot het behalen van de graad van master in de gezondheidsvoorlichting en ‐bevordering. Gent: Universiteit Gent.
Vranken, J., & e.a. (2002). Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2002. Leuven: Acco.
Watkins, A. (1997). Mind‐Body Medicine: A Clinician's Guide to Psychoneuroimmunology. Edingburgh: Churchill Livingstone.
White, M., Gundrum, G., Shearer, S., & Simmons, W. (1994). A role for case managers in the physician office. Journal of Case Management, 2(3) , 62‐68.
White, M., Gundrum, G., Shearer, S., & Simmons, W. (1994). A role for case managers in the physician office. Journal of Case Management, 2(3) , 62‐68.
Wijkgezondheidscentrum De Botermarkt. (sd). Opgeroepen op april 2, 2008, van www.wgcbotermarkt.be: www.wgcbotermarkt.be/index.php?pagina=visie
Wilkinson, R. (1996). Unhealthy Societies: The Afflictions of Inequality. London: Routledge.
Wilkinson, R., & Marmot, M. (2003). Social Determinants of Health: the Solid Facts, 2nd edn. Copenhagen: World Health Organization Europe Office.
Vanmaeckelberghe Niek – Richting: GVO Faculteit Geneeskunde en gezondheidwetenschappen, Academiejaar 2008‐2009 128
Lijst van figuren en tabellen
Figuur 1: Kaart van de wijk……...………………………………………………………………………...4
Tabel 1: Socio‐demografische gegevens patiënten…………………………………………….28
Tabel 2: Regelmaat in bezoek aan het UGC Nieuw Gent……………………………………..29
Tabel 3: Aanwezigheid sociale problemen………………………………………………………..30
Tabel 4: Beschrijvende statistieken resultaten patiënten (N=100)………………….....32
Tabel 5: Soorten papieren………………………………………………………………………………..38
Tabel 6: Welke vragen hebben patiënten ooit gesteld?......................................................39
Tabel 7: Frequentie van de vragen…………………………………………………………………...40
Tabel 8: Hoe gaat u om met deze vragen?.................................................................................42
Tabel 9: Naar wie wordt er doorverwezen?............................................................................43