weekblad voo dre vrouw. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no...

8
5 i {Jaattgang. ÖJCrumsöag }5 (Dti \8<)ê. ï>°. 7 WEEKBLAD VOOR DE VROUW. Onder medewerking van de H.H. D. DE CLERCQ, Stiermarken; Mr. Louis FRANK, Brussel; SOBANUH, VIR en GERARÜ G. T-.ESSELI.NK, Amsterdam; en de Dames: Aio. FICKERT en OTTILIE THRNAU Woenen; WARNER SNOAD en Mrs. GRENFELL, Engeland; JOHANNA, schrijfster van „het Hecht der Vrouw"; MANIE POPELIN, doctor in de rechten, Brussel; STELLINGWERF-JENTINK, Leeuwarden; H. COIIEN, "W. DBUCKER, TH. SCHOOK—HAVER, JOH. SOIIMIDT, Amsterdam. lilt IIIMIII III 'IMIII III «III Abonnementsprijs per 3 maanden . f 0.7» Voor België * 0.82* t Overige Buitenland en Ned.-Indië . „ 1.0S a Afzonderlijke Nummers „ 0.08 illll I IMIIII Illllll IIIIIMI MUI IIIII I Bureau van Redactie en Administratie $arphatipark 61, AMSTERDAM. • M I M I IIIII M ii m i m m i i m i m i UMI i M Advertentiëu per regel /' 0.1.i Groote letters naar plaatsruimte. Boekaankondigingon per regel . . . . 0.10 en 4:1 maal. Aanvragen om betrekkingen. . . . „ BM Ml III I IMIMIMMI IMI I I I II " ' III I I I II IIIIIMI III Ml MM II I MIIIMIMMIMt Il UMI II Ml Verkrijgbaar aan alle Kiosken te Amsterdam en bij P. SCHAPER, Warmoesstraat, Groningen. •»» INHOUD. *x* In liet vooruitzicht van de nieuwe kieswet. Zoineriiiiintcls. Van de Tentoonstelling. Binnen de Grenzen. Van uit den vreemde. Voigaderiiig. Ingezonden. Feuilleton. Advertentiën. In IpftomiitirifjirJiffcanfcettbutos Wie een vijf jaren geleden dorst gewagen van vrou- wenkiesrecht werd, zoo spot en hoon al eens voor een enkel oogenblik zwegen, aangezien en aangewezen als een najager of -jaagster van blauwe idealen. Thans is dat anders ; wat eenmaal leek idiotisme, v|ekt nu op vrees en doet sidderen een zekere categorier i mannen, terwijl het daarnaast vervult met hope een ande\e, de voorzeker voor het oogenblik meest gezag hebbende. Want, hoe zonderling het ook moge klinken in theorie, juist de, van hun burger- recht nog verstoken mannen zijn het die in de praktijk zich het heftigst verzetten tegen dadelijke invoering van kiesrecht voor de vrouw en het haar hoogstens willen geven als alle mannen zijn kiezer. Verklaarbaar is zoo iets wel: de eeuwenoude prediking van de superioriteit des mans en de inferioriteit der vrouw eischti dat bij het uitdeelen van waardigheden, of de vrouw blijft buitengesloten, of eerst in aanmerking komt bij laatste instantie. Daarop inbreuk te maken zou in miscrediet brengen der mannen prestige en dit prestige — alweder een schijnbare contradictie — houden juist die mannen het hoogst welke, ten minste voor wat betreft intellect, nu bepaald niet kunnen bogen op superiori- teit. Ook dit is echter alweder verklaarbaar: die altijd over het hoofd wordt gezien, wil ook wel eens kijken over ande- rer hoofd, en waar stijgen nu is onmogelijk, moet het doel worden bereikt door de voorstaanden te trekken naar omlaag. In deze laatste conclusie ligt heel het verweer tegen vrouwenkiesrecht; grondige argumentaties voor het niet verleenen kan niemand bijbrengen en in werkelijkheid. uit het diepst des harten er tegen is evenmin eenig den- kend man; alleen hot onaangenaam gevoel van, na jaren geweest te zijn wettelijk meerdere, eensklaps te worden gelijke, zit in den weg en drijft aan tot een onrechtvaar- digen, vooraf alreeds verloren kamp. Zoo trots de erkenning van onrecht, hier gegeven willens, daar onwillens, trots het niet kunnen bijbrengen van grondige motieven ter bestendiging van hetzelve — toch in de eerste jaren der vrouw niet het kiesrecht zal worden toegewezen, vindt dit zijn oorzaak in de formuleering van drie elkander vijandige groepen, welke daarvan maken een partijstrijd, zooals zij dit trouwens maken van elke (|uaestie. Groep I is de boven reeds aangegevene en bestaat uit hen die, zelve nog niet geheel los van het lijfeigenschap, naast eigen vrijmaking trachten te behouden het stelsel, voor zooverre aangaat hun lijfeigenen: groep II draagt in haar boezem de mannen die zich voelen ontvallen het gezag en dit hopen te schragen door tot zich te lokken en in zich op te nemen de meest slecht bedeelden, de door Groep I teruggestootenen; daar tusschen laveert groep III, koud voor heel de zaak, eer tegen dan voor vrouwenkiesrecht, edoch zich slechts daarom aansluitende bij I, wijl zij is bezield met grooten haat tegen II en deze ,coiite que coüte" wenscht ten onder te brengen, reden waarom zij dan ook terzelfdertijd dat zij gemeene zaak maakt met I, in haar programma,s en statuten schrijft: ..gelijke rech- ten" of te wel „algemeen kiesrecht voor man en vrouw," opdat, zoo daar onverhoeds moge komen een ongedachte kentering ten gunste der vrouw, zij deze kan wijzen op een reeds jarenlang pogen en streven, dat verdient bejoond te worden door toetreding in haai' gelederen. Al dat stribbelen tegen vrouwenkiesrecht leidt slechts tot een punt: het niet verwezenlijken der lang gekoesterde . wenschen van groep I. Dat voelt deze zelf, doch in stede van haar draai te nemöy, te maken .bonne mine a mau- vais jeu" en zich te vereenigen met de vrouwen tergeza- menlijke verkrijging van rechten, verlangt zij, dat deze nu zullen zwijgen en eerst zullen spreken, als zij heeft ver- kregen het begeerde deel. Zoo iets is bepaald belache- lijk stelt u voor: twee hongerige wolven, te zamen vindende een vette prooi, edoch waarvan de een, opdat de ander zal kunnen eten het buikje rond, geduldig toekijkt in de zalige hoop dat vriendjelief hem wel ter zijner maagvulling zal overlaten wat beentjes en wat afval. Of beter, denkt u: twee bijen, beide verplicht te zorgen voor wintervoor-

Upload: others

Post on 03-Aug-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

5i {Jaattgang. ÖJCrumsöag }5 (Dti \8<)ê. ï>°. 7

WEEKBLAD VOOR DE VROUW. Onder medewerking van de H.H. D. DE CLERCQ, Stiermarken; Mr. Louis FRANK, Brussel; SOBANUH, VIR en GERARÜ G. T-.ESSELI.NK, Amsterdam; en de Dames: Aio.

FICKERT en OTTILIE THRNAU Woenen; WARNER SNOAD en Mrs. GRENFELL, Engeland; JOHANNA, schrijfster van „het Hecht der Vrouw"; MANIE POPELIN, doctor in de rechten, Brussel; STELLINGWERF-JENTINK, Leeuwarden; H. COIIEN, "W. DBUCKER, TH. SCHOOK—HAVER, JOH. SOIIMIDT, Amsterdam. lilt IIIMIII III 'IMIII III «III

Abonnementsprijs per 3 maanden . f 0.7» Voor België * 0.82* t Overige Buitenland en Ned.-Indië . „ 1.0Sa

Afzonderlijke Nummers „ 0.08

i l l l l I I M I I I I I l l l l l l I I I I I M I M U I I I I I I I

Bureau van Redactie en Administratie $arphatipark 61,

A M S T E R D A M .

• M I M I I I I I I M ii m i m m i i m i m i U M I i M

Advertentiëu per regel / ' 0.1.i Groote letters naar plaatsruimte. Boekaankondigingon per regel . . . . 0.10

en 4:1 maal. Aanvragen om betrekkingen. . . . „ BM

Ml I I I I I M I M I M M I IM I I I I I I " ' I I I I I I I I I I I I I M I I I I M l MM I I I M I I I M I M M I M t Il U M I II Ml

Verkrijgbaar aan alle Kiosken te Amsterdam en bij P. SCHAPER, Warmoesstraat, Groningen.

•»» I N H O U D . *x* In liet vooruitzicht van de nieuwe kieswet. Zoineriiiiintcls. Van de Tentoonstelling. Binnen de Grenzen. Van uit den vreemde. Voigaderiiig. Ingezonden. Feuilleton. Advertentiën.

I n Ipf tomiitirifjirJif fcan fce ttbutos

Wie een vijf jaren geleden dorst gewagen van vrou-wenkiesrecht werd, zoo spot en hoon al eens voor een enkel oogenblik zwegen, aangezien en aangewezen als een najager of -jaagster van blauwe idealen. Thans is dat anders ; wat eenmaal leek idiotisme, v|ekt nu op vrees en doet sidderen een zekere categorierimannen, terwijl het daarnaast vervult met hope een ande\e, de voorzeker voor het oogenblik meest gezag hebbende. Want, hoe zonderling het ook moge klinken in theorie, juist de, van hun burger-recht nog verstoken mannen zijn het die in de praktijk zich het heftigst verzetten tegen dadelijke invoering van kiesrecht voor de vrouw en het haar hoogstens willen geven als alle mannen zijn kiezer. Verklaarbaar is zoo iets wel: de eeuwenoude prediking van de superioriteit des mans en de inferioriteit der vrouw eischti dat bij het uitdeelen van waardigheden, of de vrouw blijft buitengesloten, of eerst in aanmerking komt bij laatste instantie. Daarop inbreuk te maken zou in miscrediet brengen der mannen prestige en dit prestige — alweder een schijnbare contradictie — houden juist die mannen het hoogst welke, ten minste voor wat betreft intellect, nu bepaald niet kunnen bogen op superiori-teit. Ook dit is echter alweder verklaarbaar: die altijd over het hoofd wordt gezien, wil ook wel eens kijken over ande-rer hoofd, en waar stijgen nu is onmogelijk, moet het doel worden bereikt door de voorstaanden te trekken naar omlaag.

In deze laatste conclusie ligt heel het verweer tegen vrouwenkiesrecht; grondige argumentaties voor het niet verleenen kan niemand bijbrengen en in werkelijkheid.

uit het diepst des harten er tegen is evenmin eenig den-kend man; alleen hot onaangenaam gevoel van, na jaren geweest te zijn wettelijk meerdere, eensklaps te worden gelijke, zit in den weg en drijft aan tot een onrechtvaar-digen, vooraf alreeds verloren kamp.

Zoo — trots de erkenning van onrecht, hier gegeven willens, daar onwillens, trots het niet kunnen bijbrengen van grondige motieven ter bestendiging van hetzelve — toch in de eerste jaren der vrouw niet het kiesrecht zal worden toegewezen, vindt dit zijn oorzaak in de formuleering van drie elkander vijandige groepen, welke daarvan maken een partijstrijd, zooals zij dit trouwens maken van elke (|uaestie. Groep I is de boven reeds aangegevene en bestaat uit hen die, zelve nog niet geheel los van het lijfeigenschap, naast eigen vrijmaking trachten te behouden het stelsel, voor zooverre aangaat hun lijfeigenen: groep II draagt in haar boezem de mannen die zich voelen ontvallen het gezag en dit hopen te schragen door tot zich te lokken en in zich op te nemen de meest slecht bedeelden, de door Groep I teruggestootenen; daar tusschen laveert groep III, koud voor heel de zaak, eer tegen dan voor vrouwenkiesrecht, edoch zich slechts daarom aansluitende bij I, wijl zij is bezield met grooten haat tegen II en deze ,coiite que coüte" wenscht ten onder te brengen, reden waarom zij dan ook terzelfdertijd dat zij gemeene zaak maakt met I, in haar programma,s en statuten schrijft: ..gelijke rech-ten" of te wel „algemeen kiesrecht voor man en vrouw," opdat, zoo daar onverhoeds moge komen een ongedachte kentering ten gunste der vrouw, zij deze kan wijzen op een reeds jarenlang pogen en streven, dat verdient bejoond te worden door toetreding in haai' gelederen.

Al dat stribbelen tegen vrouwenkiesrecht leidt slechts tot een punt: het niet verwezenlijken der lang gekoesterde . wenschen van groep I. Dat voelt deze zelf, doch in stede van haar draai te nemöy, te maken .bonne mine a mau-vais jeu" en zich te vereenigen met de vrouwen tergeza-menlijke verkrijging van rechten, verlangt zij, dat deze nu zullen zwijgen en eerst zullen spreken, als zij heeft ver-kregen het begeerde deel. Zoo iets is bepaald belache-lijk — stelt u voor: twee hongerige wolven, te zamen vindende een vette prooi, edoch waarvan de een, opdat de ander zal kunnen eten het buikje rond, geduldig toekijkt in de zalige hoop dat vriendjelief hem wel ter zijner maagvulling zal overlaten wat beentjes en wat afval. Of beter, denkt u: twee bijen, beide verplicht te zorgen voor wintervoor-

Page 2: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

r,o E V O L U T I E .

raad. waarvan de oen kalnipjes toeziet dat. de ander uit-zuigt al de bloemen, misschien iets overlatende, maar misschien ook niet. Onnatuurlijke, onbestaanbare apathie, niet waar? Juist, en daarom ook zou liet wezen onnatuur-lijk, onbestaanbaar dat de denkende, de. de positie peilende vrouwen handelden naar het welbehagen van groep I, vooral nu het zich laat aanzien, dat, dank zij detenaciteit van velen harer. de troeven weldra zullen komen in haar handen.

„Hoe onvoorzichtig, zei tot ons in Mei '!):j een bekend vooruitstrevend man. hoe onvoorzichtig, thans, terwijl het ontwerp-Tak aanhangig is. aan te komen met circulaires ter oprichting van een vereeniging voor vrouwenkiesrecht! Hoe licht kan zoo iets aanleiding geven tot het doen in duigen vallen der hangende wet, voor het heden een levens-quaestie. Dat alles is zoo broos, zoo ijl, en heusch. men kan in deze niet te omzichtig wezen." Wij glimlachten — ook ons was het ontwerp-Tak een levenszaak, maar niet dcrzelver aanneming, wel derzelver \erwerping. Te dien tijde hebben wij daarover meermalen gegeven onze mee-ning en uitgelegd, dat het ontwerp tot wet verheven, slechts de vrouw kon verlagen, niet verhoogen.

Het ontwerp-Tak is gevallen, niet omdat wij het aldus begeerden, niet ook omdat dit kwam der vrouw ten goede, maar omdat Meyier c. s. zich niet konden denken een kiezer zonder keuken. Inmiddels echter was daarbij, hoewel dan ook fluisterend en schroomvallig, ter tafel gebracht de vrouw; van enkele zijden toch was de opmer-king gemaakt, dat heel de uitbreiding zou blijken te wezen .geen rust aanbrengende", wijl daar toch vlak achter de nieuwe kiezers zouden staan de vrouwen, gereed om aan te vangen een nieuwen strijd, en van anderen, hoogst gewaardeerden kant werd aangemerkt, dat het meer in landsbelang zou blijken te zijn het kiesrecht uit te breiden tot een zekere categorie vrouwen, vooral arbeidersvrouwen, (ons lijkt beter arbeidende vrouwen) dan het voetstoots toe te wijzen aan derzelver respectieve echtgenooten.

Die op- en aanmerkingen allerwege brachten trilling en beving in het kamp der candidaat-kiezers, van wier representanten wij zooeven een aan het woord hebben gelaten: een trilling en beving, die dreigt over te gaan in schokken en schudden, nu, nu er alle kans bestaat, dat daar van regeeringswege der Volksvertegenwoordiging zal worden voorgelegd een kieswetontwerp waarbij ruimte is gelaten ook voor de toetreding der vrouw.

„Nu reeds!" roept uit het Dagblad van Nederland, nu reeds, voor nog het ontwerp is publiek eigendom, al-weder daar opgeworpen excepties tot derzelver dooddoening. „Goed zoo" juichen wij. die spotten met het aan voor-noemd blad zóó heilig, zóó onschendbaar mannelijk in de Grondwet en met den Haagschen briefschrijver van de Zaanl. Ct. zeggen:

„Wanneer, na rijp beraad en ernstige overweging van het „vóór en tegen, de onbevooroordeelde meerderheid van onze „Volksvertegenwoordiging tot de conclusie kwam, dat aan „zekere categoriën van meerderjarige vrouwelijke ingezete-„nen even goed, en met evenveel uitzicht op een goed en „verstandig gebruik, het kiesrecht moest worden gegeven „als aan de mannelijke, dan zou men zich niet achter een „grondwetswoordje mogen verschuilen en verplicht zijn, op „dit punt een wijziging van de hoogste staatswet voor te „stellen. Het zou hoegenaamd geen onoverkomelijk bezwaar

.hebben om, tegelijk met een nieuwe kieswet, een grond-.wetswijziging van zóó partieelen aard in te voeren."

Goed zoo! jubelen wij, zoo moet het komen wil de wagen eindelijk arriveeren op de ware rail. Dit ont-werp moet vallen, en ook nog een ander, en mis-schien nog een ander, totdat ten langen leste èn groep I èn groep III inzien, dat zij verlangen te plegen hemeltergend onrecht, het niet aangaat te worstelen voor eigen recht en terzelfdertijd dit te weigeren aan anderen, zij loeren begrijpen dat valsch is hun leuze en het niet kan, niet mag zijn: de vrouw strijde met den man, maar moet wezen: de man strijde met de vrouw, opdat beiden gelijktijdig overwinnen. Dat ware zicht in de dingen is niet meer een illusie, een toekomstwolk, maar een gebeurtenis wier plaatshebbing alleen nog maar wag-gelt en wankelt tusschen een dag vroeger of een dag later. Evenals thans Patrimoniummannen en Socialisten elkander de hand reiken ter verovering van kiesrecht, zoo zal daar ook binnen een niet al te lang tijdsverloop ont-staan een coalitie van arbeidersfracties en vrouwenfracties, steunende niet op een belofte van te helpen in het „ver verschiet", maar op eene tot samenwerking ter bereiking van een gemeenschappelijk, dadelijk te verkrijgen doel : het kiesrecht.

Alvorens echter daaraan toe te zijn, zal er moeten gemaakt worden propaganda, veel propaganda, niet zoozeer onder de mannen als wel onder de vrouwen. Aangeslagen zal moeten worden niet een zoetsappige, zacht ruischende, zinnen bedwelmende toon, edoch een scherpe, snerpende, vlijmende, satirische, een die opwekt èn opwindt èn opzweept de fierheid, doet ontwaken de dommelende vrouw, haar hergevende leven, zelfbewustzijn, hoogheid. Vaak reeds is in de laatste jaren gehoord een dusdanige taal, maar nog niet voor een tiende, voor een honderdste genoeg. Daarom, wetende hoe slechts invloed maakt het krachtige, forsche woord — al wordt dit dan ook niet altijd gaarne vernomen — verwelkomen wij steeds met vreugde eiken volzin, elke phrase, ademende dien geest. En, o geluk — vooral in deze dagen nu, dank zij het ontwerp-van Hou-ten, het „vrouwenkiesrecht" weldra zal wezen op aller lip-pen — vele zoodanige vonden wij in liet jongste werkje van Elise A. Haighton: Het heele land in 't klein.

Ironisch, ergo doeltreffend is bv. deze schrijfster als zij zegt:

„'t Is trouwens de grondwet niet alleen, die de vrouw buiten rekening laat. Dit doen goed beschouwd zoowat bijna alle mannen — 'k zal het bewijzen.

Den 29sten December 11. vierde de „Gewestelijke Ver-eeniging Noord-Holland van het Nederlandsen Onderwijzers-Genootschap" haar 50-jarig bestaan. Een feestzang, opzet-telijk voor deze gelegenheid vervaardigd, werd ten gehoore gebracht, een zang, waarin deze regels voorkwamen.

„'t Verleden zal spieken van 't moedige strijden Dier mannen, vol liefde voor kennis en deugd, Die huil edelste krachten, hun leven zelfs wijdden Aan 't geluk en het heil van de Hollandsche jeugd."

Hier dus een volkomen negatie der vrouw, der vrouw als onderwijzeres door een onderwijsbond, die zich niet geschaamd had vrouwen te vragen tot het succes van dien negeerenden zang bij te dragen — is dat niet kras? Of hebben er soms naast die mannen geen vrouwen ge-staan, die vol liefde voor kennis en deugd, haar edelste

Page 3: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

E V O L U T I E . 51

krachten, haar leven zelfs wijdden aan 't geluk en het heil van de Hollandsche jeugd? Waarom zal 't verleden dan niet spreken ook van haar moedig strijdenF Evenzoo uit het rapport over alcoholgebruik bij kinderen, naar aanleiding van het oordeel van „Amsterdamsche kinderartsen", blijkt, dat bij de onderwijzers de vrouwen niet mede tellen. Of zou anders de „Nederlandsche Onderwijzers Propaganda-Club" (voor drankbestrijding) kunnen vergeten hebben het oordeel te vragen van de vrouwelijke kinderartsen te Amsterdam P

Een derde voorbeeld. Den 3l s t c" Dec. jl. nam ik 's morgens de courant ter hand; mijn oog viel op het artikel: Onze dooien. „Hé ja, 'k moet even zien, wie er al zoo in '94 gestorven is," dacht ik, en tot mijn groote verbazing ontdekte ik, dat de vrouwen niet sterven — een behartigenswaardige wenk voor levensverzekeringen! In Nederland bleken overleden te zijn 135 mannen en 1 vrouw, één oude vrouw, die stellig ook niet den dood zou zijn ingegaan, wanneer zij niet vroeger grootmecsteres van het koninklijk huis geweest ware!

„Nu ja, maar die 135 waren dan ook beroemde mannen, daar kan geen vrouw tegen op! zult gij mij toevoegen. Dat is waar ook, daar dacht ik zoo gauw niet aan — zulke vereeuwigingswaardige gaven als er vereischt worden voor: president van den bakkersbond, burgemeester van Vlaardingen, voorzitter van de Kamer van Koophandel te Leeuwarden, directeur der hoogere burgerschool te Sneek, gemeente-geneesheer van Amsterdam, ex-gemeente-secre-taris van Deventer, enz. enz. kan een vrouw niet bezitten. Slotsom: zij sterft dus n i e t . . . .

Daarom, vrouwen, ons geschaard in lange dicht aan-

Fidèlka VAN

H E N R I G R É V I L L E . 12)

— Zijt gij bij geval jaloersch ? vroeg Je jonge dame met iets spottends in haar stem.

— Hoegenaamd niet! Ik constateer slechts een feit, zoo banaal, dat het de moeite niet waard zou zijn op te merken, indien. . . Enfin, enkele menschen zijn onder een ongelukkig gesternte geboren; in dat geval is het niet de moeite waard iets voor hen te doen, wijl ze nu eenmaal niet gelukkig kunnen worden, vindt ge ook niet"? Daar heb je nu mij bijvoorbeeld. . .

Hij hield op, want hij was bang dat zijn stem beefde; oen oogen-blik zweeg hij, doch ging dan voort. Annette luisterde met zooveel aandacht dat zij niet de minste beweging maakte.

— Ik ben een dolkop; dat weet iedereen, een koutiojc, een slecht schepsel, een zwakkeling. Welnu zou het geen zonde zijn als iemand van verdienste zich voor mij interesseerde ? Waartoe zou dat goed zijn? Tot niets dan te praten over verveling en ongenaamheden tot de persoon die zoor zeker zoo iets niet verdiende. . .

Nogmaals hield hij op; Annette bleef onbewegelijk. — Kan ik trouwen *? Mag ik trouwen ? Zoo ik een slechte

vrouw nam om haar te straffen, dat kon er nog mee door.. . Maar het zou geen straf voor haar zijn, omdat op slechte vrouwen niets eenigen invloed kan hebben. Een lief en goed jong meisje huwen en haar ongelukkig maken. . . want indien zij belang in mij stelde of zelfs maar medelijden met mij had, zou ik haar ongelukkig maken. . . Neen, ik verdien niet dat men belang in mij stelt.

Zijn stem was vast, ofschoon hij zelf zeer bleek was; Annette hield de oogen ter nedergeslagen en vermeed hem aan te zien.

— Gravin Chcvensky heeft straks getracht, toen wij hierheen kwamen, mij eens een duchtige boetpredikatie te houden; maar weldra liet zij haar plan varen, want zij kent mij. Zij weet wel dat ik niets

eengesloten rijen, alle onderling verschil, hoe groot ook. vergetende voor die eene nog veel grootere overeenkomst: ons vrouw zijn. Alzoo in dichte rijen aangedrongen op kiesrecht, het woord van Gladstono indachtig: .De belangen van hen, die niet vertegenwoordigd zijn, kunnen veilig veronachtzaamd worden." Kiesrecht zij onze leuze. Geen tevredenbetooning met deze of gene verbetering in onze wettelijke of maatschappelijke positie. Zoolang wij geen kiesbevoogdheid hebben, zal de ééne Kamer ons kunnen ontnemen, wat een vorige ons gaf. Maar bezitten wij stemrecht, dan zal alle willekeur onmogelijk wezen, doch ook dan alleen. .,

Maar in sommige deelen van ons land, b.v. het noorden, zal het geen gemakkelijk werk wezen een over-wegend aantal vrouwen tot die overtuiging te brengen, want doordat zij daar veel meer dan elders het vereenigings-leven der mannen deelen, hebben zij zich door dezen laten inprenten, dat zij haar belang het best behartigen door de mannen met alle kracht te steunen in den klassenstrijd. .Zullen eenmaal de scherpe maatschappelijke tegenstellingen zijn verdwenen, zullen rijkdom en armoe niet meer zoo schril tegenover elkander staan, dan zal'', zoo hooren zij zich toevoegen, „onmiddellijk en natuurlijk met succes, de verbetering van de stelling der vrouw ter hand worden genomen, immers reeds nu staat het kiesrecht der vrouw op ons program." Dat vrouwen van hoogere beschaving, van verstand en talent, zich door die praatjes, al zij het ook door eenigen te goeder trouw gesproken, laten mis-leiden is jammer, want nu onthouden zij haar steun aan de vrouwen, terwijl het geheelc verleden haar kan leeren, dat dikwijls genoeg mooie beloften aan de vrouwen zijn

«aard ben. . . neen, ik ben niets waaid. . . Indien gij wist hoe 'n niete-ling ik ben!

Hij poogde te lachen, doch slaagde niet. Annette, nog steeds zonder hem aan te kijken, sprak :

— Ik geloof', mijnheer Soudino, dat gij al te streng zijt voor u zelf. Als gij eens het vaste voornemen hadt, niet langer te zijn een nieteling, zooals gij het noemt.

— Het vaste voornemen! Dat ken ik al lang! Dat heeft mij nog meer parten gespeeld dan alle andere voornemens te zamen! Neen, mademoiselle Annette, ik weet wat ik ben. . . [k deug niet, volstrekt niet.

Al spiekende was hij opgestaan, — Niet waar, gravin. Heb ik het u straks niet gezegd dat ik

volstrekt niet deug"? Dat is nu eenmaal zoo. En ondervraag eens allo beambten uit het kanton, zij zullen u heel wat moois van mij kunnen vertellen. Daarom, wetende dat ik onwaardig ben te verblijven ie midden van lieden die veel zedelijker zijn dan ik, neem ik maar afscheid tot het volgende jaar — indien ik ten minste dan nog leef.

Hij groette zijn gastheer en gastvrouw zeer beleefd, kuste de hand van de gravin en boog voor Annette die zich op het terras bij hem voegde.

— Geef mij uw hand, schoone jonkvrouw, zeide hij. Als men voor zoo lang weggaat, mag men we l . . . Gij veroorlooft mij immers"?

Hij had reeds haar hand aan zijne lippen gebracht zonder de toe-stemming af te wachten en sloeg tegelijkertijd zijn oogen naar haar op. Hunne blikken ontmoetten elkander, zij las er een uitdrukking in, als die van een hond, welke slaag heeft gehad, eene uitdrukking zonder haat, welke haar pijn deed. Zij drukte hem de hand als om hem nog even te laten toeven, zij wilde wat tot hem zeggen toen hij zich plotseling ontwendde.

— Tot weerziens, gij allen, jeugdige schoonen, sprak hij tot de schare jonge meisjes, die ietwat onnoozel stonden te lachen, ik zal u voor uw Nieuwjaar een troepje minnaars sturen; in het regiment zijn er genoeg.

Hij verdween en een oogenblik daarna hoorde men het hoefge-trappel zijner paarden reeds tamelijk in de verte.

Page 4: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

52 E V O L U T I E .

gegeven, maar dat zij nooit werden nagekomen als het doel, waartoe zij hadden meegewerkt, was bereikt. Andere mannen voegen die vrouwen dan ook ruiterlijk toe: .als wij het goed hebben, zult </ij niets verder behoeven; wij zullen uw broodwinners zijn, of ge zult eten uit de staats-kas!" Wel bekome het u, vrouwen, om voor zoo'n slavernij — ik vergis me, ik meen onafhankelijkheid — te strijden!"

^omcrmanlcls. Wat hebben we toch een koudon winter geluid! Wo torsten

zware winterrnantels. we zwoegden ondel wollen rokken, we omhingen ons met lioa's. we droegen wintellijfje, winterjapon, vilten zolen, een mof! Dat alles sleepten we mee. als we wandelden. En ook, als we bezig waren, staand of loopend werk. en al zaten we, dan hing nog het noodige op ons. Heel wat arbeidsvermogen in onze lijf-machine werd vereiseht alleen voor dien uiterlijken omhaal van iederen dag, van uur aan uur. Heel wat eiwit en zetmeel en suiker, heel wat ademtochtjes waren noodig om de extra-slijtage. door hot zware drnag-werk teweeggebracht, weer goed te maken, vóórdat de machine kon denken aan haar gewone taak: herstellen wat door natuurlijke irrspan-ning te loor ging.

Goddank, dat zware óp ons. dat dikke hulsel om ons. kunnen we afleggen en de kasten mogen van den zomer dat vrachtje voor ons bewaren. Ik hel) 'm niet gewogen, den bundel dien ik voor een tijd heli vaarwel gezegd, maar dat het een aardig verschilletje oplevert met het pak. waar ik nu nog mee bezwaard ben, springt wel zonder strenge meting in 't oog.

„Goddank! al die ballast over boord!" zoo juichte ik vanmorgen in mezelf. Een schaduw vloog wel over mijn lichte stemming, als ik mijn rokken (wel niet zoo zwaar meer, maar dan toch lange hinder-lijke lappen) om me heen voelde slaan: vooral op een hoek. waar het een beetje woei. plakten ze me op tergende manier om de beenen! Maar toch — neen het zonnetje brak weer door. en ik keek rond naar de menschen en meende, dat iedereen mijn stemming wel moest deelen.

Wel verbazend! daar loopt warempel iemand met een mantel om!! Dat is zeker pure lust tot torsen, want van „schraalheid" in de lucht is niets te bespeuren. Of misschien een zwakke, een her-stellende zieke, of zoo iets? Maar daar loopt een jong meisje met

— Wat vreemd jongmensch! zeide Mevr. Névaline, hij maakt altijd een zonderlinge impressie op mij. Nu eens gelijkt hij, ofschoon volwassen en begaafd met energie, den losbol, dan weder doen zijn gedragingen mij denken aan een kind. in ieder geval maakt hij op mij den indruk van niet veel te deugen.

Mar' Ivanna gevoelde, dat dat kind haar medelijden inboezemde. — Daar is wat van waar, hernam zij. Straks toen wij te zamen

op weg hierheen waren, heeft hij mij in vertrouwen genomen. — En het is waar, dat hij niet deugt V Gelooft gij Mar'Ivanna.

gij, in wie hij vertrouwen stelt, dat hij een nietswaardige is. — Ik geloof, dat hij wel iets goeds heeft, zeide de gravin op een

toon die door de sympathie voor Soudine aangenaam klonk; het bewijs vind ik in het oordeel dat hij ovei zichzelf' velt. Iemand, die niet anders dan slechte eigenschappen heeft, kan niet zoo streng over zijn eigen daden oordeelen. Maar hij heeft mij gezegd. . . . dat hij niet wilde huwen, omdat hij vreesde zijn vrouw ongelukkig te maken en in dat opzicht, geloof ik. heeft hij maar al te zeer gelijk. . . . Een verstan-dige, beschaafde vrouw zou ongelukkig met hem zijn. . . . en oen domme, onbeschaafde zou hij niet willen hebben.

— Denkt gij dat zij ongelukkig zou zijn? vroeg Annette, doods-bleek, met terneergeslagen oogen en de handen in elkander klemmende.

— Ik ben er zoo bang voor, dat ik niemand zou aanraden met hem te trouwen.

— Maar indien een vrouw — een jong meisje wil ik zeggen — liever ongelukkig was met hem dan gelukkig met een ander? Indien zij tenminste de onaangenaamheden welke zij door en van hem had te verduren liever ondervond dan de liefelijkheden van een ander, kortom als zij van hem hield, zoudt gij haar dan nog een huwelijk met hem afraden V En zoudt gij meenen, dat zij niets voor hem kon doen V

De gravin drnkte een hartelijken kus op de wang harer niede-dingster in schoonheid.

— Ik geloof, zeide zij, dat zij zich zelve tot martelaarster maakte, zonder hem van dienst te kunuen zijn.

— Welnu, dat geloof ik niet! zeide Annette haar aanziende met een uitdagenden blik. waarin echter respect en vriendschap ge-niengd was.

zoo'n ding aan, blozend en wel! En daar ook, en daar — en daar.... O mijn God, de helft loopt met zoo'n prul aan! (Ik kan het niet helpen, dat het woord in mijn gedachten schoot). Ja, ja, ja, dat 's waar ook. mijn eigen opluchting had me een oogenhlik de benauwde, zwoegende gewoonten van de zwakke sekse doen vergeten.' Wij laten rokken om ons heen wapperen, omdat wc wel moeien; en al doen we niet als de Scheveningsche vrouwen, die bij voorkeur een dozijn dragen en den graad van aanzienlijkheid afmeten naar het aantal van die fladderadderari's — dragen doen we ze toch, omdat we geen lust hebben naar het politiebureau te verhuizen, en — om uitgejouwd en bcleedigd te worden. Wo dragen, de meesten tenminste nog, we dragen het haar niet kort — „lange haren zijn het sieraad der vrouw" ') — maar lang dragen we het eigenlijk ook niet; het zweeft zoo tus-schen lang en kort — het is zoo'n in elkaar gedraaid droetseltje, tegen het achterhoofd geplakt en met vinnige naalden bij elkaar ge-houden. (Of Paulus deze methode voor oogen had, toen hij zijn wereld-bekende woorden uitsprak ? En als hij ze nog moest spreken, of dan de hoogere gezondheidsleer van tegenwoordig en de meer en meer zich opdringende praktijk zijn uitspraak niet zou wijzigen ? Bijna 2000 jaren is een lange tijd!). Wij dragen — ook al weer de meesten van ons — we dragen een corset, dat onaesthetische pantser, dat gezond-heidbedervende dwangbuis, dat bespottelijk verzinsel van onnatuur, d a t . . . . dat . . . . O, had ik één seconde bovenaardsche kracht, dan gebruikte ik die om mijn vloek te slingeren naar datontuig! — Enfin, we dragen het, we dragen alles, wat ongemakkelijk is . . . . en we dragen zomermantels nu in het koesterende Meizonnotje en straks, let er maar op, in 't hartje van den zomer.

En het gekste i s : het is totaal onnoodig! Een ongerokte vrouw zou zeer zeker zoo iets als gesteenigd worden ; een vrouw zonder cor-set, een vrouw met kort haar, wordt er wel eens op aangekeken — maar een vrouw zonder mantel wordt ook door het straatpubliek als zeer gewoon beschouwd — en toch, en toch. . . . flauwe varianten op Borger's: „die niet plaagt uit lust tot plagen", schoten me te binnen: „gij vrouwen, die niet (V) draagt uit lust tot dragen ;" „die wel zwoegt uit lust tot zwoegen;" „die z. . . ." als ik het Hollandsche woord durfde gebruiken, zou ik zeggen: „die wel. . . . uit lust tot. . . . ;" nu ik dat niet mag, moet men mij ook een dichterlijke vrijheid veroorloven: „die transpireert uit lust tot transpireeren.''

Ik kwam een kennis tegen — ook gemanteld, en ik vroeg : „Zit jij thuis met open raam ?" „Ja, natuurlijk", was het antwoord. „Maar waarom doe je dan een mantel om. als je in beweging

bent in de open lucht en laat 'm uit, als je zit in de open lucht — 't is om ziek te worden !"

Kigenlijk wordt in 1 Kor. II er op gezinspeeld, dat kort haar leelijk is en lang haar een eer voor vrouwen.

Voor de tweede maal kuste Mar' Ivanna de wang, die zoo spoe-dig hooggekleurd was.

— Er zijn heel wat zaken, die jonge meisjes nog niet begrijpen, en die wij, gehuwde vrouwen, beter kunnen beoordeelen; misschien zijn wij daarom strenger. Maar gij doet wel over het algemeen toe-geeflijk te zijn, lief k i n d . . . Ik houd daarom van u.

De vader en moeder van Annette hadden niets van dat onderhoud begrepen. Toen zij de gravin tot aan haar rijtuig hadden begeleid, keerden zij weder in den salon, waar zij hunne dochter onbeweeglijk vonden staan; de andere meisjes waren buiten gebleven.

— Wat is er toch, Annette ? zeide de moeder den somberen blik en het ontstelde gelaat van haar eenig kind ziende.

— Er is, antwoordde Annette, het hoofd omhoog heffende, dat ik met Jean Soudine zal trouwen of met niemand !

— Mijn God! mijn God! riep Mevr. Névaline uit, de handen in elkaar slaande, heilige Moeder Gods! kom ons te hulp! Een man. dien ik niet kan uitstaan, die mij hoofdpijn bezorgt telkens als hij hier komt!

— Vrees niets, moeder, hernam de dochter schielijk, ik zal hem wel zien en spreken buiten ons huis; hier zou de omgeving hem niet bemoedigen.

— Vrouwlief, merkte Mijnheer Névaline zachtkens op, hij is een rijk man, hij verkeert in de voornaamste kringen.

— Gij hebt gelijk papa! sprak Annette, hem op beide wangen kussende. Trouwens gij zijt altijd mijn meening toegedaan, en dat vind ik goed ook! Met een ander trouwen doe ik toch niet; laat ons niet meer daarover spreken, dat is het verstandigste wat wij doen kunnen.

En biermede was het gesprek over die zaak geëindigd.

IX

Na een paar weken afwezig te zijn geweest, kwam Chevensky zijn vrouw halen van Némi, waar de pracht der villa haar toch niet kon beschutten tegen de ingevallen koude. De velden waren 's mor-gens reeds met een witte laag bedekt err irr de eenzame tuinen kraakte het grint onder de voeten. Wordt vervolgd.

%

Page 5: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

EVOLUTIE. 58

„Ja, 't is waar,1' zei ze, „maar 't is net, of ik niet aangekleed ben, als ik zonder mantel op straat loop."

En de stumper liep te puffen. En de helft van onze zusters loopt met het grootste geduld eveneens te puffen en voelt zieh uit pure ja wat. . . . uit pure verlegenheid, zullen we maar zeggen, onbehaaglijk zonder mantel op straat.

En let eens op de dienstmeisjes: In haar werk pak je, in de week, geen sprake van een mantel, zelfs 's winters vaak niet. Maar 's Zon-dags — de zon mag gloeien zooveel hij wil (ik doe als de kleine Johannes en zeg „hij"), een mensch mag haast bezwijken onder de hitte — de mantel gaat aan, want andeis is men niet gekleed.

Dat die bekrompen manier van doen een onbeholpenheid, een neer-drukkend gevoel met zich meebrengt, ligt voor de hand.

Men zoekt soms een middenweg en slaat zich een pelerine om; maar zoo'n ding geeft tegen kou weinig, maakt wel warm (een tegen-strijdigheid, die hier toch waarheid bevat) en — er fladdert nog niet genoeg omlaag ! Als het een beetje waait, wedijveren boven en bene-den met elkaar, wie het hardst tegen den wind kan opbouwen, en als de beenen stem hadden, stegen misschien welcens kreten van „Schadenfreude" op. dat ook de ooren eens hun deel van het gewapper kregen ! O, wie kent ze niet, die — ja, eerlijk gezegd, vaak verma-kelijke vortooningen (en wie is niet zelf eens, al is het dan in mindere mate, actrice er bij geweest'.'): dames, die door den wind worden aangepakt en heen en weer gezwaaid, bij rokken, bij mantel en vooral ook bij den hoed!

Ja, die hoeden . . . ze voeren me in den geest naar den schooltijd terug, toen ik aan cirkels raaklijnen moest trekken, die, ook bij de meeste zorg. nog al eens haar eigen zin doordreven en met een klein, klein streepje dóór den cirkel kwamen te staan. Die groote platte hoeden, die even, heel even buigen over het haar, nauwelijks tikken aan het hoofd, herinneren me aan die kwelgeesten van lijnen. Neen, wanneer het waait, zou ik, als ik geen andere keus had, die kleine dopjes prefereeren, al zou ik misschien zelf wel eens in twijfel staan, of ik iets op had of niet.

Onbehaaglijk, onbehaaglijk! Onschoon! En — die arme zenuwtjes! Dat zooveel vrouwen nerveus zijn, is voor een deel de schuld van de irriteerende, slaafsche kleeding!

Laten we dien overlast van ons gooien! Wat we kunnen doen, zonder tot het martelaarschap te vervallen — laten we dat doen. Het u-oord „Zomermantel" moge van den aardbodem verdwijnen! Slaan we bij guur weer of in voor- en najaar iets warms om — maar maken we ons toch niet bespottelijk door nóg gloeiender te willen zijn dan de zomerglocd ons bij verstandige kleeding reeds maakt! Ook de meest bedeesden kunnen daaiaan meedoen. Zelfs geen ver-wonderde blik van straatpubliek zal haar aan 't ti illen brengen !

Amsterdam 9 Mei '95. L.

Van de iJcnfoonsielIing. In den jare 1895. op den l l eu van Bloeimaand, is geopend de

Wereldtentooiistellinft. Poeh! Wat weidsch klinkend, wat grandioos een naam voor betrekkelijk zoo beperkt een zaak. „Internationale Ten-toonstelling" zou ook al mooi zijn geweest! Bij de opening toch niets wat deed denken, aau een Wereldgebeurtenis; alles Hollandsch: taal. inenschen, kleeding, manieren.

Het weder verrukkelijk; nooit misschien verdiende de Meimaand zoozeer haar naam van levenwekkend als dezen dag, waarop dan eindelijk de tentoonstelling wijd zal openzetten haar poorten, nog wel niet voor Jan-en-AIleman, maar toch voor enkele gelukkigen en uit-verkorenen. Het terrein zonnig, zooals een tentoonstelling veelal is en misschien behoort te zijn; vlaggen tamelijk veel; bloemen en groen heel weinig, tenminste levende, op de hoeden echter zooveel te meer, al zijn daar dan ook niet te zien de vervaarlijke bloembergen, dagelijks geëtaleerd in de modemagazijnen.

Het drie tieden hooge bordes van het hoofdgebouw is afgezet met guirlandes van rood trijpen rouleaux; twee slingers zijn open en geven, de een toegang tot den officieelen salon, de andere tot dien der pers; de eerste heeft portières van „bleu électrique", do laatste van donkerrood. Tegen half twee is de perron reeds tamelijk bezet en nog maar altijd door worden de reeds velen met nieuwe aan-komenden vermeerderd. Op den beganen grond een massa menschen die met lachwekkende nieuwsgierigheid, het bovenlijf naar voren ge-stoken, trachten te gluren in het heilige der heiligen, waarin heusch niet veel te kijken valt.

Wij, die behooren tot de gelukzaligen — de op het bordes elkan-der dringenden — beproeven op te nemen de personen die behooren tot den officieelen stoet. Dat is echter moeielijk — de hooge hoeden der commissieleden onttrekken totaal aan ons gezicht de binnentre-denden, van wie wij schier niets gewaar worden dan wat zwarte of veelkleurige hoofddeksels. Als het „va et vient" een oogenblik staakt wordt heel onze attentie in beslag genomen door een bejaarde dame die, ongeduldig uitziende naar den gedelegeerde der Koningin-Regentes, beleedigt alle smaakgevoel door de schrille kleuren die zij gemeend heeft te moeten plaatsen boven het prachtig grijze haar. Blauw, korenblauw, wreed, ruw blauw is de kleur van haai hoed en daarop zijn aangebracht roode, hard-roode papavers. Het is monstrueus; zoo iets moest verboden wezen, of beter, ieder moest schoonheidszin genoeg bezitten om zich niet aldus op te dirken en zich gelijk te maken aan een papegaai. In volmaakte contradictie met deze beweeglijke, tengere, hoogkleurig gekroonde staat daar rustig en kalm aan den

anderen, niet officieelen ingang van den salon, een eloganto vrouw. Het „bleu électrique" van de gordijn die baar half overschaduwt, is zelfs niet instaat te niet te doen de rijke, volle, donzige kleuren-pracht der lilabloemcn welke wiegelen op haar zwart kanten hoed.

Naast ons heeft een heer de goedheid op te noemen de namen en op te sommen de qualiteiten van hen die zijn de schutsengelen en aartsengelen dor tentoonstelling: achtereenvolgens hooien wij: Elandt Ten Bosch, schout-bij-nacht — vice-admiraal tituleeren hem anderen — Serrurier, Wertheim, de Ministers van Waterstaat, Binnenlandsche Zaken, enz. de Burgemeester van Amsterdam, e. a. Terzijde van ons maakt een dienaar van de Koningin der Aarde de bemerking, het geen wonder is dat de dames zijn zóó slecht getoilet-teerd. want ook de Heeren en dat wel enkele van Amstels Wethouders, hebben eveneens vergeten zich te steken in groot tenue en doodleuk aangetrokken de gewone kantoorjas. De pers had hier recht tot hekelen: zij zelf toch was in fecstdos. ten minste voor wat aangaat de Heeren.

Eindelijk is daar de verwachte: wij gelooven dat de muziek speelt, edoch met juistheid kunnen wij er niet over oordoelen, want al wat tot ons komt is een gegons, een gebrom als van een zwerm bijen. Eensklaps ontstaat er verwarring: er wordt gedrongen, gestuwd. ge-duwd; eindelijk bemerken wij dat de stoet zich zet in b e w e g i n g . . . . stoet in beweging, het is heusch om te schaterlachen! Er is geen stoet, er is alleen een twee aan twee zieh weg banen door een men» schenmuur. Soldaten houden orde. of liever stichten wanorde. Zij houden tegen de genoodigde, de pers, en achter zich om laten zij door-sluipen en doorkruipen de Heeren en Dames die, in navolging van de hoogst fatsoenlijke, hoogst beschaafd» straatjeugd, verbreken de omheining en in bezit nemen de plaatsen die zijn het wettig eigen-dom van anderen. Wat differentie met de voor zoo „commiui" ge-scholden volksmeetings! Daar strijd tegen het eigendom, maar intus-schen eerbiediging van het eigendom; hier voor het meerendeel voorstanders van het privaatbezit, maar in de praktijk broertjes en zusjes van Jean Cartouche. Waarlijk, een Zuidzee-eilander of Hottentot zou tot de conclusie zijn gekomen, dat hij hier was verzeild geraakt op zóó een beruchte dubbeltjes-bijeenkomst terwijl de Mei-meeting in het Volkspaleis hem zou hebben toegeschenen te zijn: de ofticieele bijeenkomst van tentoonstellingscommissies, ministers en grootwaar-digheidsbekleeders. Alleen de tooi zou hem aan het wankelen hebben gebracht, maar in zijn domheid zou hij al spoedig de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat den edelen siert het eenvoudigst kleed, terwijl de schitterende kleedij (laar is om te sieren de onbeschoften.

Ten langen leste! half gedragen, half getild, bevinden wij ons in de vestibule van het hoofdgebouw. Te zien is er niets dan hooge zwarte zijden, met hier en ginds daartusschen een wuivende chrysan-themum of een vuurroode papaver: sommige heeren dragen een gibus tot groot genoegen én van hen zelven èn van hun omgeving nemen zij dezen onder den arm. De aangezichten glimmen, gloeien, paften: af en toe denken wij onwillekeurig aan opgeblazen schelvisschen en kreeften.

Een Excellentie, Minister van Houten, wordt op volstrekt niet Excellentie-achtige manier naar binnen gesjord: den hoed scheef en den mantel verkreukt. al blazende en hijgende, volgt hem een dame. Een mooi gezicht: de regeering gestuit door ruw geweld, de regeering haar plaats moetende veroveren bij ruw geweld, door middel van ellebogen en vuisten! Geen Socialist, geen Anarchist in staat zoo te vergruize-menten het regeeringsprestige als dit geschiedt door dusdanige ver-tooningen.

Zien wij niets, wij hooien al niet veel meer, Een gebiom wat harder dan het algemeen gebrom, beduidt dat Amstels burgervader houdt een aanspiaak: daarna een rijzend, dalend en weder rijzend galmen, hetwelk een naast ons staande doetzeggen: „een pleidooi voor een monsterachtigen misdadiger", en wat, voor die de woorden kunnen opyan-gen, is. de korte, maar fraaie rede van den Heer N. A. Calisch. Voorzitter van het Tentoonstelliiigscomité. Nu nog op heel anderen toon een langgerekte „a" en een langgerekte „i". een „der Koningin", een handgeklap, en wij begrijpen dat de FEESTELIJKE OPENING heeft plaats gehad.

Thans op nieuw gedrang: een doelloos gehol naar voren en naar achteren. Wij komen terecht op het terrein: van de ofticieele personen geen spoor meer. Wij wenden ons naar Oml-Holland. Daar rust. kalmte, eigenaardige bekoorlijkheid. Terstond valt ons op de winkel van ,Tes-selschade." Zij zelf', getooid in geelbruin fluweel met goud-galon, gouden knoopen en kettingen, het kanten mutsje op het fijne hoofd, de dito kraag om den slanken hals, staat achter de toonbank en wijst ons uiterst vriendelijk en welwillend een Markerkamer in miniatuur, waar-van het meubilair is een geschenk des Hoeren Boas Berg, antiquaire. Een andere winkel die ons oog ten wellust is, is die des Heeren Teu-gels en Bellens van Antwerpen, fabrikanten in gedreven koperwerken. Onbetaalbaar is wat men daar ter koop biedt niet : wij zagen beeldige kofticpotjes voor f 6.50,

Op de markt levendigheid, tinteling van kleuren, glinstering van heimetten en maliënkolders. De burgerwacht was opgesteld en zou hier op het drilveld houden haar evolutiën. De hooge gasten werden ver-wacht. Aan de Dordtsche poort hielden de hellebaardiers de menigte in bedwang, terwijl af en toe oversten en vaendeldrager hun bevelen uitreikten. Het duurde lang alvorens daar iets viel te schouwen. Mid-delerwijl volvoerden de stadssoldaten eenige evolutiën en excercitiën, tot groot genoegen van de wachtende volcke.

De aankomst van eenige commissieleden, vergezeld van een hoog officier, wiens pakje echter ontzettend afsteekt bij de zijden, kanten, veeren en goudgalons der 16e eeuwsche hoplieden, doet vermoeden, dat eindelijk zullen arrivceren de hooge luyden. Statig komen zij

Page 6: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

:»l EVOLUTIE.

nader: vooraan in do rij do Opper-Ceremoniemeester der Koningin mot aan zijn arm Aemstols burgeimoeder: zij passen bij de omgeving: hij. in zijn goud gegaloiineerd costunm en zij. het lange zwart zijden kleed de hooge figuur doende nagolven. Dat valt niet van allen te zeggen; integendeel, de zwarte rokken en liooge hoeden der heeren komen leelijk uit tegen dezen Oud-llollandsehen aehtergrond.

Muiten den eenvondigen, maar vorstel ijken tooi van Mevr. Vening Meinesz boeide nog door rijkdom en eleganee de haar volgende, een slanke persoonlijkheid, getooid in een sleeprobe van geel met blauw broeaat, op welker taille geelwitte kant en strikken. Voorts viel nog op: een zwart satijnen japon met licht gekleurde gitten franje op het lijf — een niet behaaglijk effect, — een rood met zwart gestreept zijden kleed, eveneens met kant gegarneerd en een ander van rood-liia zijde met quilles van zwarte kant — deze laatste dame was dezelfde welke ons reeds vroeger was opgevallen door de sierlijkheid van haar hoedje.

Over het algemeen droegen de dames in den stoet geen hooge, schrille kleuren en waren, trots de mode, de hoeden meestal in over-eenstemining met de overige kleedij. Ook waren de mouwen niet zoo vervaarlijk wijd als dit dezen winter wel is gezien.

Op het terrein zelf waren aardige zomertoiletten. edoch niet dat-gene wat men bij een dusdanig feest zou verwachten. Uitblinkend was aldaar eon Spaansche in licht geel-groen kleed, damier-zijde met satin. De rug van haar taille benevens een gedeelte der voorpanden was van crème guipure : de mouwen schrikbarend wijd. In de dikke niche om haar hals lag een ketting van kleurvolle steenen en in haar ooien droeg zij met diamanten omlijste paarlen bellen, zoo lang dat zij nederhingon op beur schouders. Een groote, zwart kanten, ronden hoed met vuurroodc rozen dekte heur hoofd.

jBinncn de Gren^cq. In de vorige week troffen wij onder de nabetrachtingon aangaande

het Vak-congres twee beoordeelingen aan over de wijze waarop in Sectie I de lagere school was besproken door onderwijs-mannen en -vrouwen, twee beoordeelingen, die maar al te zeer getuigen hoe iedere persoon, iedere zaak, iedere kwestie in een ander licht wordt bekeken, naarmate de bril van den beoordeelaar verschillend gekleurd is.

Het Christelijk Schoolblad, spijkers op laag water zoekend, neemt de gelegenheid waar om te gelijk met de inderdaad niet fraai gestelde conclusie ook het streven van hen, aan wie het onderwijs veel te danken heeft, belachelijk te maken. Vooral het vrouwelijk schoolhoofd Mevr. O. H. de Jong. die gewaagd heeft op het Congres hare meening te durven uiten moet het bij het Clir. Seh. ontgelden. Van haar toch zegt he t :

En als hot hoof»l eener meisjesschool beweert, ilat </, lagere school hulve kennis, mnsirijs/,riil, beMmieht, enz. kweekt, noemen wij dat klinkklank.

Wjj tonden meer overtuigd moeten zijn van de bescheidenheid, onbevangenheid, van den ruimen blik en het grondig inzicht van zulk ecne spreekster op een congres, om dergelijke uitspraken anders dan als banaliteiten te beschouwen.

Gaarne zouden wij van het Chr. Seh. eens willen vernemen of het overtuigd is van de onbescheidenheid, bekrompenheid, van den kortzichtigen blik en het niet-grondig inzicht der spreekster om tot zulk een oordeel zich het recht aan te matigen?

Maar wat willen wjj? Is het velen — en zeker ook naar het schijnt het Chr. Seh., anders was juist zij niet de Benige geweest, door bedoeld blad als met den vinger aangeduid — is het velen niet een doorn in het oog. dat vrouwen zich een oordeel durven vormen en ook uiten, dat vrouwen durven kritiseeren en protesteeren, dat vrouwen, zich de kinderschoenen ontwassen voelende, durven doen net als heusche, groote menschen ? Zou daarin misschien de verklaring liggen van zulk een oordeel?

Gelukkig denken niet allen zoo erover. Van een gansch andere opvatting getuigt althans De Nederlander (niet de anti-revolutionnairc). In het hoofdartikel van Zaterdag 11 April 11. getiteld: De nare vrienden, wordt de houding van de ter congresse aanwezige onder-wijzers en onderwijzeressen besproken en de rede, door Mevr. de Jong gehouden, boogclijk geprezen. Ten bewijze hiervan halen wij slechts aan:

„Wat aan die rede zooveel aantrekkelijks gaf, was niet alleen de keurige vorm, waarin zij hare denkbeelden scherp wist te formu-leercn, maar was vooral de frissehe, opwekkende geest, die schier uit elko zinsnede sprak en de hoorders meesleepte. Men gevoelde, dat men daar stond te luisteren naar een persoonlijkheid, die welsprekend werd door liefde en toewijding voor do zaak, die zij stond te bespreken — oen persoonlijkheid, die niet fraaie theoriën stond te verkondigen, maar meedeelde wat haar sints jaren door eigen praktijk proefhoudend was gebleken."

Dat wij aan het oordeel van laatstgenoemd blad meer waarde hechten, dan aan dat van eerst aangehaalde moge gedeeltelijk voort-komen uit het ons bevinden op hetzelfde standpunt als Mevr. de Jong in zake onderwijskwesties, gedeeltelijk toch ook uit de onpartijdigheid, of liever uit de bevoegdheid van oordeelen. welke den schrijver van genoemd hoofdartikel niet mag. niet kan ontzegd worden.

Waar toch het Chr. Seh. zegt: „Wij zouden meer overtuigd moeten zijn" enz, blijkt het den lezers dat hier aan het woord is iemand die van de persoon, waarover hij (zij) schrijft niet veel afweet en zich daarom tot algemeenheden bepaalt, meer iets negatiefs dan iets positiefs

mededeelt. En dit is vooral te laken in iemand die omtrent de con-clusie, of motie, op het congres aangenomen, zegt, dat men uiterst weinig vordert, „wanneer men in gebreke blijft eens klaar en duidelijk ') te zeggen," enz.

De schrijver in De Xed. echter toont niet alleen Mevr. de Jong te kennen van het Congres, maar ook in haar werk, in haar school.

„Het is een genot de school van bedoelde hoofdonderwijzeres te bezoeken, omdat n uit die localen togeuwaait een geest van levenslust en vroolijkheid, omdat men daar werkelijk de praktijk kan zien van eigen werkzaamheid voor zoover dat met de bestaande hulpmiddelen en het bestaande personeel nu reeds bereikbaar is.

Met liet bestaande personeel. Mej. de Jong heeft ook in kleinen kring een schoot gevormd; zij heeft een staf van onderwijzeressen om zich heen, door haar als het ware opgeleid en geheel in haar methode doorgedrongen."

Een oordeel nu van iemand, die zich met eigen oogen, zoo het schijnt, overtuigd heeft of theorie en praktijk hand aan hand gaan, moet door den onpartijdige hooger geschat worden dan dat van een in den blinde rondtastende.

Ten slotte zouden wij het Chr. Seh. wel willen vragen wat het verstaat door meer of minder overtuigd? Men is overtuigd of men is het niet; maar meer te zijn dan overtuigd gaatons begrip te boven. Niet dat wij het Chr. Seh. euvel duiden, dat het zich niet in allen deele juist uitdrukt of de meest logische woordenkeus er op na houdt —• wij leveren zelf ook wel eens „steenen des aanstoots" — maar het Chr. Seh. bedenke zich dan eens tweemaal aleer het eenige op een congres in haast en te midden van zooveel leven en beweging gestelde zinnen, die inderdaad, zooals ook de heer Levy op het congres opmerkte, aan fraaiheid van taal en stijl veel te wenschen overlaten, aan een zoo scherpe kritiek onderwei pt.

') Wü cursiveeren.

Dooi- de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht is onderstaand blaadje verspreid:

VROUWENKIESRECHT. Het Hoofdbestuur der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht zond een

afgevaardigde naar het op 17 en 18 April te Amsterdam gehouden Nationaal Congres omtrent het vakonderwijs en do vakopleiding voor toekomstige werklieden. Deze afgevaardigde besteedde haar tijd daar om nauwlettend gade te slaan, hoe de samenwerking van mannen en en vrouwen werken kan, ten einde zich daaruit een voorstelling te maken omtrent den toestand, die bij politieke gelijkstelling van man-nen en vrouwen zou ontstaan.

Het .aantal der aanwezige mannen was tienmaal zoo groot, als dat der vrouwen, wat echter niet te verwonderen is hij den geringen ernst, die nog altoos heerscht bij de opvoeding der meisjes. In wer-kelijkheid wordt er nog niet eens één vrouw opgevoed met de ern-stige bedoeling, dat zij voor zich zelf zal hebben te zorgen, tegen tien mannen. Het wordt haar integendeel, zelfs wanneer ze het wil, maar al te dikwijls moeilijk gemaakt, hier door verzet van ouders en b]oed-verwanten, daar door gebrek aan scholen en leermiddelen. Men kan dan ook gerust aannemen, dat de op het congres aanwezige vrouwren het gemiddelde aangeven, van wat ze in gunstiger omstandigheden zullen zijn en de gevolgtrekking ligt dus voor de hand, dat in de toe-komst do samenwerking van mannen en vrouwen dezelfde uitwerking zal hebben, als die nu op het congres had. Het kan daarom zijn nut hebben onder de aandacht van regeering, wetgevers en van het ge-heele volk te brengen de volgende opmerkingen:

1°. Iedere vrouw, die het woord heeft gevoerd, heeft duidelijk verstaanbaar gesproken en Ronder omhaal van woorden zich weten te beperken tot hetgeen zij te zeggen had, waaruit blijkt, dat de beschuldiging, als zou haar aangeboren praatzucht de vrouw ongeschikt maken voor het deel nemen aan ernstige besprekingen, is colkomen ongegrond.

2°. Herhaaldelijk is er op gewezen (door vrouwen) dat het meisje evenzeer dient te worden opgeleid voor een vak, als de jongen en dat hare opvoeding en opleiding geheel aan die vau hem gelijk behoort te zijn, welke opmerkingen telkens een gunstig onthaal vonden bij de vergaderden, zoodat men mag aanne-men, dat de gedachte aan gelijkstelling van beide geslachten bij ernstig denkende menschen bestaat en dat die gelijkstel-ling van hen geen verzet meer te duchten heeft.

3°. Verscheiden koeren mochten, wanneer mannen en vrouwen beiden conclusiën uit de discussies hadden getrokken, die der laatsten, blijkens de stemming meer instemming vinden, dan die der eersten en men kon opmerken, dat de medewerking der vrouw zeer gunstig werkte op de pogingen tot oplossing van de gewichtige sociale vraagstukken, die aan de orde waren.

Wanneer we op dezen afloop letten en tevens bedenkon, hoe vele voorbeelden als bovenstaande, in den laatsten tijd door vrouwen geleverd zijn, dan is het niet te veel gewaagd te voorspellen, dat de medewerking der vrouw aan wetgevenden arbeid even vruchtdragend zal zijn en dat dus niet alleen rechtvaardig, maar ook hoogelijk in het algemeen belang kan geacht worden: HET KIESRECHT vcou DE VBOUW.

Te Sncek bestaat oen natuurkundig genootschap „Physica", hetwelk dezen winter verschillende openbare (?) natuurkundige voordrachten heeft gehouden. Dat is op zich zelf niets merkwaardigs, maar wat

Page 7: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

EVOLUTIE. 55

wel meikwaarkig is, haast ongeloofwaardig zonden wij zeggen, is de niet-fin-de-siècle-achtige, veeleer de moyen-iige-achtige bepaling dat liet vrouwen verboden was deze voordrachten bij te wonen.

Doch de Sneeker boeren, die in dubbelen zin buiten de vrouwen hadden gerekend, weiden aardig getopt.

Nadat reeds eenigc malen vruchteloos verzocht was vrouwen toe te laten, bedachten eenige socialistische ware dochteren Eva's, die gaatne van den boom der kennis aten, eene list. Zij verkleedden zich als mannen en woonden aldus de vergaderingen bij, gelijk de vele Mesdames Sans-Gênes die, als leden der andere sekse vermomd, een plaats in het leger bekleedden. Waarschijnlijk is 't onnoodig te zegggen, dat wij voor de verkleeding der Sneeker vrouwen meer sympathie gevoelen dan voor die harer dappere (?) zusteren.

En dat hare vermomming goed geslaagd was kan men opmaken uit het feit, dat een man die naast een harer stond en verscheidene malen met haar gesproken had eerst na geruimen tijd zijn eigen vrouw in haar herkende.

Bij de behandeling der „Umstürz Vorlage", in herinnering bren-gende het in 1890 (toen de socialisten-wet viel) door den Duitschen keizer gesproken woord : „ Laat mij de sociaal-democratie over, met deze speel ik het alleen we] klaar," zei Hebei dezer dagen: Neen, Mijne Heeren met de sociaal-democratie zult gij niet klaar komen, vooral niet door wetten als deze." Wij roepen den Sneeker Phgsiea-bestüXlx-deren toe: „Doet wat gij wilt, de tijd is te ver heen. ook de vrouw wil zich laven aan de bronnen van wetenschap en kennis: met der vrouwen uitsluiting kunt, zult gij niet klaarkomen.'"

*fc ^ *'* "'" "'" *t* "J- ">1* "'" "'* »t« «l* - U «t- -tr •'• -'- -'- »U J - •!• - J W .^fcy . ^ ^ . y ^ j . - ^ » . — ^ . . ^ h ~ .*JW ^Jfc. * ^ W * ^ h ~ ~ A M ̂ ^fr. . ^ ^ . -Jfc- -Jfc- ^ V . .*dfc^ ..* . . ^ V . .^JV.

"Var^uif den ^Vrccn|dc. De eerste Fransche druk van Lc grand en Uk h!sm e dt la femme,

door den heer Louis Frank uit Brussel geschreven, is reeds uitver-kocht. Binnen kort verschijnt een tweede, aanzienlijk vermeerderde uitgave.

Over eenigc maanden zal ook het Franco-belgisch feministisch blad, dat door denzelfden heer Frank geredigeerd zal worden, zijn in-trede doen; in alle deelen der wereld heeft het blad zich de mede-werking verzekerd van bekende feministen.

Voorts zal de heer Lamertin, een Brusselsch uitgever, met een zijner Parijsche collega's de ontwerpen van wetten het licht doen zien, zooals de feministen die wenschen. Zij zullen worden opgedragen aan personen uit de politieke wereld — zonder te letten op partijen — die zich hebben verklaard ten gunste van de eischen der voor de vrouwenzaak strijdenden.

De voor het publiek toegankelijke voordrachten van de Vrije I'ni-versiteit te Brussel over eene wetgeving in dien geest zijn met groote belangstelling gevolgd.

Voor het volgende seizoen zal de Vrije Universiteit op nieuw een cursus openen over de vrouwenkwestie. De heer Louis Fiank zal in een serie voordrachten behandelen: ,dé erofutie van tic/ huwelijk.''

Werd het vorig jaar, trots de door 625.000 burgers aangebodene petitie ,de wegschrapping van het woord mannelijk uit do Grondwet door het New-Yorksch Parlement geweigerd (zie Evol. 31 Oct. '94), thans heeft dit Hooge Lichaam er anders over gedacht en met 80 tegen 31 stemmen het vrouwenkiesrecht geproclameerd. Hiermede is echter voor de vrouwen van den Staat New-York nog niet volkomen het pleit beslecht. Volgens wetgeving toch moet eenige verandering in de Grondwet, alvorens van kracht te wezen, twee achtereenvolgende malen zijn aangenomen door twee opvolgende Parlementen: daarna wordt (leze nog onderworpen aan een plebisciet. De New-Yorksche over-winning is dus nog slechts een halve, maar een halve die gesteld mag worden tegenover al de tot heden verkregen heele — nergens in heel Amerika toch was men tot dusver zoozeer gekant tegen het vrou-wenkiesrecht dan juist in den Staat New-York en indertijd, toen ook bovenaangehaalde petitie circuleerde, is zelfs van uit den boezem der vrouwen een anti-kiesrecht-adres opgezonden dat nog C,000 hand-teekeningen had weten te verkrijgen.

Na heel wat moeite en wederwaardigheden zou op den lsten Mei 11. het Engelsch Parlement opnieuw worden voorgelegd een ontwerp-vrouwenkieswet. Volgens aller meening bestond er veel kans van slagen. Dank echter een door de tegenpartij gevolgde minder nobele praktijk — „corrupt practioes," schrijft onze correspondente — is de zaak in duigen gevallen. Volgens Parlements Reglement van orde toch mag eenig voorstel, ingeschreven voor dien of dien datum niet worden overgebracht op eenigen anderen, zonder dat daarvoor is aange-vraagd en verkregen het konsent van Voorzitter en Secretaris. Inmiddels gaan echter de, aan de orde zijnde zaken hun gang en al gewordt de toestemming, komt men toch terecht achter al wat reeds is ingeschreven, wat in de meeste gevallen beduidt: verdaging tot het volgend jaar. Van deze verordening nu hebben de tegenstanders gebruik gemaakt en besteed heel den eersten Meidag aan een nietszeggend, tot in het oneindig gerekt debat over eenige nietsbeduidendo quaestie, welke voor-ben had slechts één verdienste: dat zij was voorgangster van het ont-werp-vrouwenk ieswet.

Is de teleurstelling der Engelsche feministen groot, bemoedigend 18 het daarnaast voor hen, dat de tegenpartij zich nog slechts kan staande houden door „trucs" van het minst allooi.

"Vcrgadcringcii. Maandag 29 April 11. des avonds ten 8Vi uur gingen wij op naar

Oilcon, om aldaar te hooren Mevr. Stellingwerf—Jentink van Leeuwarden die, daartoe uitgenoodigd door den Studenten Algth. on/houders Hond, een spreekbeurt zou vet vullen. Het was warm, neen snikheet in de benedenzaal van Oilt'on maar toch luisterde aandachtig het auditorium dat, gezien de belangrijkheid der quaestie, grooter had kunnen zijn. Niet dat de zaal leeg was, in lange na niet, edoch, waar het er op aankomt te gccselen een volkskwaal, de volkskwaal, zou men mogen verwachten dat zelfs het Volkepalei» te klein bleek te wezen.

Wat Mevr. Stellingwerf—Jentink ten beste gaf was geen lezing, geen voordracht, geen causerie, maar veeleer een acte van beschul-diging tegen Koning Alcohol, welke, daar niemand optrad als verde-digcr voor den delinquent, leidde tot vcroordeeling van dezen. En geen wonder, een Openbaar Ministerie dat weet bij te brengen zooveel niet te wederleggen misdrijven moet wel verpletteren den voor zijn vierschaar opgeroepene. Wat de spr. aanvoerde waren steeds daad-zaken, rondom haar. naast haar. voor haar. achter haar voorgevallen : van die dingen, welke ook wij dagelijks om ons zien afspelen. Eenvoudige schetsjes, edoch treffend door het tragische dat daar schuilt in hun eenvoud, of liever tragisch door hun gewoonheid, bun alledaagschheid. Wat voor vreemds immers is er aan dien huisvader welke daar indut na het diner en uitslaapt zijn twee bon-eitjes, verorberd voor den eten? maar hoe droevig wordt dat slaapje als wij hooren dat zonen en dochters zich in moeten houden, opdat vader niet gramstorig zal wakker worden en toornen zonder reden, als wij hooren, dat de echt-genoote hem geen geld durft vragen na den middag uit vrees voor zijn gramschap en verplicht is te leenen bij vrienden en kennissen. Wat voor buitengewoons is er aan dien ander, dien timmerman, die eveneens inslaapt na het gebruik van een paar glaasjes en ronkt en snurkt totdat er niets meer in hem is van het alcoholisch vocht? Immers niets. Maar toch, hoe droef wordt het ons te moede als Mevr. Stellingwerf—Jentink ons daar schildert naast den slaper die jonge vrouw met haar kind, angstig dat een klosje zal vallen, een glaasje breken en daardoor zal worden opgewekt niet de man, maar de spiritus welke, nog niet uitgewerkt zijnde, het lichaam waarin zij zich bevindt zal aanzetten tot ruwheid, ja misschien wreedheid.

Zoo volgde daar voorbeeld na voorbeeld van luidjes van wien niet was to getuigen dat zij waren dronkaards, maai' die toch met hun zoo hoog geprezen matigheid aan den Alcohol offerden: eigen geluk en dat der hunnen. En óf Mevr. Stellingwerf—Jentink nam dien aannemer, welke zich verrekend had door het glas te plaatsen naast het papier waarop gemaakt moest worden het bestek, óf dat zij stil bleef staan bij die vrouw, welke wat al te gul haar schoon-maakster tracteerde en daardoor oorzaak werd dat deze haar been brak, immer was zij natuurlijk, waar, geestig en wij zouden bijna zeggen, zoo het onderwerp daarvooi niet te ernstig was, guitig.

Karakteristiek was de beschrijving van een onderhoud dat spi. eenige jaren geleden had gehad met een der vriendinnen harer jeugd. Deze vrouw, daarin zeker niet zijnde „unique", kon maar niet begrijpen wat Mevr. S.—J. er toe dreef in het publiek op te treden en te strijden tegen iets dat zoo het niet werd misbruikt, aller goed-keuring mocht wegdragen. Schande vond deze dame het, de menschen geen borrel te gunnen. Zeker, onmatigheid was af te keuren : maar welk fatsoenlijk mensch maakt zich daaraan schuldig? — Zoo gij nog gingt tot de arbeiders, zeide zij. dat was te vatten, maar nu . . . het is al te dwaas. En dan dat gij. gij voor zoo iets optreedt, gij. die vroeger toch ook niet vies waart van een lekker glaasje. — Juist daarom, was het antwoord, vermeen ik anderen te moeten toespreken en raden. In der tijd toen ik nog. evenals anderen, mededronk waar te drinken werd geboden, voelde ik mij vaak moede, afgemat, onaan-genaam, thans nu ik nooit of nimmer meer iets neem wat gelijkt op spiritualiën ben ik altijd opgewekt en goed geluimd. — Die u hoorde

! i

Te frniikeeren met

1 ets. postzegel.

Aan

de Redactie van „EVOLUTIE",

Sarphatipark 61,

AMSTERDAM

Page 8: WEEKBLAD VOO DRE VROUW. · het ook mog e klinke inn theorie, juist de, van hun burger-recht no verstokeg n manne hent zij die in dne praktij k zich he heftigst t verzetten tegen dadelijk

56 E V O L U T I E .

zou waarlijk don indruk verkrijgen, dat gij eertijds waart een drinkster van het ergste slag. — Neen. dat niet. Die mij gekend heeft weet wel heter. Maar toch valt ook niet te ontkennen, dat ik niet altijd was normaal. — Op laatst zoudt gij nog zeggen, dat gij ook mij wel eens dronken had gezien! riep de hoogst matige vriendin, eenigszins gepiqueoi'd door wat zij noemde ,femelarij". En. en toen bracht Mevr. S.—J. haar in herinnering een avond uit haar mcisjesjaren. waarop zij. voor het eerst punch proevende, wel wat te diep had gekeken in het glaasje, zoo diep zelfs dat men verplicht was geweest haar naar heur woning te geleiden. Vreemd genoeg werd de dame niet boos over deze zeker minder aangename geestopfrissehing, maar voegde integendeel zelf er nog aan toe, dat die avond oorzaak was geweest van bet afbreken eener pas ontluikende liefdeknop.

Volgens spr. bestaat er maar een middel voor den kanker die woelt in de maatschappelijke samenleving en daar besmet alle rangen en alle klassen: onthouding, algeheele onthouding. Matigheid kan niet bestaan, wijl matigheid niet is te brengen onder eenige rubriek: de een is dronken van één glaasje, de ander kan zonder schade er nemen tien of meer. Daarbij komt dat niemand kan bepalen zijn of haar maat. de eigenaardigheid van den alcohol toch is, dat de er door bevangene zich immer inbeeldt dat hij niet is dronken, dat anderen niets aan hem kunnen zien en hij nog vrij wat zou kunnen verdragen alvorens abnor-maal te wezen.

Alhoewel volstrekt niet bewerende dat vrouwen geheel vrij zijn van het gebruik van sterken drank, geloofde spreekster toch. dat juist zij het zijn die met succes zouden kunnen bestrijden den Alcohol, vooral haar vijand. Zoo ieder meisje weigerde te huwen eenig man die zich te buiten ging aan spiritualiën, zou spoedig de matigheids-periode zijn ingetreden. Ook — het buitenland kon hiervoor getuigen — werkt het vrouwenkiesrecht in deze uitstekend. Het was daarom dan ook dat spr. een lans brak voor dit, der vrouwen wederrechtelijk ont-houden burgerrecht.

Na voorts nog er op gewezen te hebben, dat bovenal de dokters veel kunnen toebrengen aan de drankbestrijding, door met kracht te kampen tegen de dwaselijk post gevat hebbende opinie, dat drank veelal zou zijn een heulsap en de schoolmeesters ter hulpe geroepen te hebben bij dezen grooten strijd tegen een bijna algemeen botge-vierden hartstocht, na te hebben gehekeld het militairisme. dien weli-gen bodem voor den Alcohol, eindigde spr. haar gezellige, gevoelvolle, pikante, satirische causerie.

Van liet debat werd een ruim gebruik gemaakt: de een vond dat de spieekster de hoofdzaak had verwaarloosd voor hier niet te pas komende bijzaken als militairisme, vrouwenkiesrecht, enz.: een ander dacht het niet juist noodig lid te wezen van een afschaffersbond om te weigeren het aangeboden glaasje; een derde leerde ons, dat ook de Christelijke godsdienst heeft sekten welke den drank verbieden: de Baptisten en de Zcvendagsch-Baptisten: een vierde, vijfde of zesde — wij weten dit zoo juist niet meer — leek ons volkomen „ad rem," toen hij de spreekster vroeg: hoe zij het rijmde, door vrouwenkiesrecht te willen bestrijden Koning Alcohol, terwijl zij toch zelve had erkend, dat ook de vrouwen niet den neus optrokken voor een glaasje? In haar anders zoo kernachtige repliek, was Mevr. S. J. dan ook zwak tegenover dezen laatste, wat bewees, dat ook zij met ons voelde, zij zich had gewaagd hier op glad, te glad ijs.

In^gc5ondct|. VOEDINGSWAARDE VAN SUIKER.

Een paar dagen geleden verscheen de jongste Brochure van Henri Hirschberg, die in een Berlijnsch blad aldus werd aangekondigd:

Bei Hugo Steinitz, Bcrlin, erschcint soeben: „l>io Zuokerration des Soldaten" von Honri Hirschberg. Dicse Brochure hat Seiner Majcstiit dem Kuiser vorgelegen, und ist dem Verfasser vonl Herrn Kriegsministcr Bronsart von Schellondorff die Mittheilung zilgegaiigen: „ilwix Seitie Mttjestiit duf Kaitter mul Kü/iiif run ilfn Studiën des Verfttxitet'* iUtei' ileti Xdltrtrei-lh den Xtickers Ketndtiitttt tjenommen hullen" sowic der „Dank fiir d'is dem lleerentcenen in der Driirkiehrift tHtgtfftH0tbfttohtt fnterrenne:"

Die Schrift verdient die Anfmerksamkeit aller Freunde und Gegncr bel den augenhlicklich schwebende Zuckersteuerfrngc.

Henri Hirschberg schreef in 1889 oen werkje, getiteld: ,Der Zucker als Nahrungs- und Heilmittel," uitgegeven bij Hermann Costenoble te Jena. Daarop volgde in 1893: „Ein Neues Heilmittel fiir Magenkranke,- ' waarvan eeno vertaling verscheen bij W. Huisdier G.Jzn. te Deventer.

Het is den schrijver thans gelukt tot in de hoogste kringen be-langstelling op te wekken voor dit groote volksbelang.

Alhoewel de suiker in Duitschland vrij zwaar belast is — met circa 11 cents per kilo — behoort ze nu reeds tot de goedkoopste voedingsmiddelen. In Duitschland is weinig meer noodig, dan het over-winnen van een vooroordeel.

In ons land is het anders gesteld. De belastingschuldige betaalt hier 27 cents accijns per Kilo suiker. Dat bedraagt over een verbruik van 55,000,000 kilo suiker jaarlijks f 14,850.000, waarvan slechts circa f 9,000,000 in de schatkist komt. Jaarlijks blijft ongeveer ƒ6,000,000 aan den strijkstok hangen.

Werd de suiker bij ons, evenals in Duitschland met een consmnptie-recht belast van 11 cents per kilo, dan zoude het verbruik ongetwijfeld tot 80,000,000 kilo's stijgen, waardoor, evenals thans circa f 9,000,000 in de schatkist zonde vloeien.

De suiker kan dus 16 cents per kilo goedkooper worden, zonder dat de schatkist daarbij schade behoeft te lijden.

De fabrikant zou, door een kleine verhooging van het inkomend recht op suiker, voldoende gesteund kunnen worden tegen buitsn-landsche uitvoer-premiën en de landbouw zou er niet bij verliezen.

Het is te hopen, dat de brochure van Hirschberg door belangstel-lenden algemeen gelezen worde en dat de overtuiging veld winne, dat hier een groot volksbelang op het spel staat.

Deventer, 9 Mei 1895. G. BIRNIE. Wij hebben gemeend geen plaatsje te mogen weigeren aan het bovenstaande,

dat vooral ligt op huishoudelijk gebied, ergo op het gebied der vrouw. RED.

CORRESPONDENTIE. Wegens te veel stukken van actueelen aard moest het vervolg van: „Vrouwen

onder den Islam", alsmede verschil lende andere stukken, die wij reeds eenige weken in portefeuille badden, o. a. Dr. Westermarck en het huwelijk, Do visite-kaarten van Mevr. Sinitli, enz. blijven liggen.

A D V E R T E N T I E N. Stgf"" Aan het bureau van dit

blad zijn verkrijgbaar l.osse opmerkingen over liet «.traliën

van kinderen, door TREES. Het Vrouwensteinrecht, door

EMILIE CLAEYS. Ken wiiorilje HUII de vrouwen van

Nederland, door W. DHIIKIU. Alle a 5 cents per stuk.

2de Vermeerderde druk.

Beroepskeuze dep Vrouw DOOK

Elise A. Haighton. Prijs fo.go.

Amsterdam, M. M. OLIVIER.

Hier langs af te knippen.

De ondergeteekende wenscht zich te abon-

neeren op

.EVOLUTIE" ft*

Weekblad voor de Vrouw.

Woonplaats Xaam

De Vrije Vrouwenvereeniging, geaffilieerd aan de WOMEN'S PROGESSIVE SOCIETY en de

INTERNATIONAL W O M E N S UNION.

Huishoudelijke Vergadering OP

WOENSDAG 22 MEI, 's avonds 81* mir, in het lokaal „De Eensgezindheid." Spui.

AGENDA:

i. Voordracht van Mevr. DRUCKER over „Moderne Fransche literatuur."

HET BESTUUR. Entree voor dames 10 cent.

Toegang voor de pers (dames-journalisten.)

In Seyffardt's Boekhandel verscheen:

ROSÉ STOLLE, Slavenketenen der Vrouwen

Prijs 60 cents.

Uitgave van Veenstra &• Co., te Nijmegen.

De Menschelijke Bloem, Vit het Engelsch vertaald.

Pr\js f 0.20. Stoomdr. „Elsevier" N. Z. Voorburgwal 91, Amsterdam.