woordenlijst van gente joven 1
TRANSCRIPT
Woordenlijst van Gente joven 1Woordjes leren Ned-Sp en Sp-Ned. Van alle werkwoorden ook de vervoeging leren.
Unidad 1AJonge mensen Gente jovenhet hoofdstuk la unidadjij túik yoy enTot ziens Adiósde vakantie las vacacionesIs iedereen er? ¿Están todos?de school, het instituut el institutode docent/de docente el profesor/la profesorahet mobieltje el móvil
1Bde voornaam el nombrede achternaam el apellidoSpanje Españade Spanjaard/de Spaanse el español/la españolahet Spaans el español
1Cwelk(e) ¿qué?van dede lijst la listade jongen/het meisje el chico/la chicazijn ser (zie tb. blz. 13)
1Emooi bonito/ameer máserg, heel muy
2Ahoe ¿cómo?men/je schrijft se escribejouw tutelwoorden 1 t/m 10 zie tb. blz. 11
2Been un/unaja sínee, geen nooké valede letter la letrahet spel el juegohet schrift el cuadernohet woord la palabra
5 wie? ¿quién?heten llamarse (zie tb. blz. 13)hebben tener (zie tb. blz. 13)het jaar el año
telwoorden 11 t/m 20 zie tb blz. 15de Nederlander/Nederlandse el holandés/la holandesade Duitser/de Duitse el alemán/la alemanade Fransman/de Francaise el francés/la francesade Engelsman/de Engelse el inglés/la inglesade Belg/de Belgische el belga/la belgade nationaliteit la nacionalidad
7AHallo! ¡Hola!Hoe gaat het? ¿Qué tal?ik spreek hablo (inf. hablar) mijn mi, misjouw tu, tuszijn, haar, uw su, susde moeder la madrede vader el padrede ouders los padresde kat el gatode hond el perrode broer/de zus el hermano/la hermanaomdat porquede telefoon el teléfonohet telefoonnummer el número de teléfono
9Hoe heet je? ¿Cómo te llamas?Ik heet... Me llamo....Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?Ik kom uit Nederland Soy de HolandaHoe oud ben je? ¿Cuántos años tienes?Ik ben 13 jaar. Tengo 13 años.In welke klas zit je? ¿Qué estudias?Ik ook. Yo tambiéneen beetje un pocoik yojij túhij élzij ellau ustedwij nosotros/asjullie vosotros/aszij (mannelijk meervoud) elloszij (vrouwelijk meervoud) ellasu (meervoud) ustedes
10Hoeveel landen? ¿Cuántos países?spreekt men se habla (inf. hablar)Wat is? ¿Cuál es?de e-mail el correo electrónicode gegevens los datos
Unidad 2 1A
de school el colegio (el cole)ook tambiénook niet tampocode jongen/ het meisje el niño, la niñade computer el ordenadorde eetzaal el comedorer is, er zijn hayalleen, slechts sólohet schoolplein el patiode schoolbus el transporte escolarde gymzaal el gimasiode ziekenzaal la enfermeríahet voetbalveld el campo de fútbolhet zwembad la piscinade bibliotheek la bibliotecade tennisbaan la pista de tenis dragen llevarhet uniform el uniforme
2mijn mi (s)jouw tu (s)zijn, haar, uw su (s)ons nuestro/a (s)jullie vuestro/a (s)zijn, haar, uw su (s)het circus el circoveel mucho/a(s)de clown el payasohet dier el animalmaar peromakkelijk fácilnatuurlijk naturalmentereizen viajarstuderen estudiardus, nou puesbijvoorbeeld por ejemplohet vak la asignaturahet klaslokaal el aulade leerling/de leerlinge el alumno/la alumna
3mijn lievelingsvak mi asignatura favoritade taal la lenguade wiskunde las matemáticasde student/de studente el estudiante, la estudiantede sociale wetenschappen (gs,ak) las ciencias socialesde natuurwetenschappen las ciencias naturales(natuurkunde, scheikunde en biologie)de informatica la informática
5leuk, mooi, aardig vinden gustarik vind het leuk a mí me gustaik vind het niet leuk a mí no me gustaik vind het helemaal niet leuk a mí no me gusta nadade mening la opiniónhet lesrooster el horariohet eten, middageten la comidade leraar wiskunde el profesor de matemáticasde lerares Spaans la profesora de españolde excursies las excursionesde muzieklessen las clases de músicade examens los exámenesniets nadaover sobreeerst primerode sport el deporte
6het uur, het tijdstip la horaHoe laat is het? ¿Qué hora es?de dag el díade middag la tardede avond, de nacht la noche‘s morgens por la mañana’s middags por la tarde’s avonds por la nochelangzaam despaciolangzamer más despacioKun je het herhalen? ¿Puedes repetir?alstublieft, alsjeblieft por favor
8maandag el lunesdinsdag el marteswoensdag el miércolesdonderdag el juevesvrijdag el vierneszaterdag el sábadozondag el domingode week la semanahet middaguur el mediodía8 uur ’s ochtends a las 8 de la mañana3 uur ’s middags a las 3 de la tarde 9 uur ’s avonds a las 9 de la nochehet weekend el fin de semanaGoed weekend! ¡Buen fin de semana!Hetzelfde! ¡Igualmente!per dag al día, por díahoeveel cuántos/as
9Telwoorden 20 t/m 100 leren zie tb blz. 25 en 97
Unidad 3 1A
de casting el castingzoeken buscarmen zoekt se buscanhet formuliertje, het kaartje la fichade knul, de knaap el chavalslank delgado/ahet haar el pelokort corto/amet donker haar moreno/ade ogen los ojosblauw azulblond rubio/asteil liso/alang (niet van personen) largo/azwart, donker (van ogen) negro/ate, te veel demasiadolang (van personen), hoog alto/aniet……… en niet…… no……ni….dik gordo/anogal dik ( iets aardiger) gordito/aklein (van personen) bajo/anogal klein (iets aardiger) bajito/aroodharig pelirrojo/ade bril las gafasdonker oscuro/akrullend rizado/agroen verde
3beroemd, berucht famoso/ahet uiterlijk el aspectorood rojo/akaal calvo/agroot grandede mond la bocalelijk feo/ade contaclenzen las lentillasde snor el bigotede baard la barbade paardenstaart la cola
4het nieuwtje, het bericht la noticianieuw nuevode vaste vriend/in el novio, la noviahet nieuws (op tv) las noticias
5huiswerk maken hacer los deberesde activiteit la actividadtelevisie kijken ver la televisión
opstellen schrijven escribir redaccionesde spelcomputer la consolaop internet surfen navegar por Internetspelen (van muziekinstrumenten) tocargitaar spelen tocar la guitarraoplossen resolver (ue)uitgaan met salir conboodschappen doen ir de comprasopruimen ordenarde kamer la habitación
6schrijven escribirhelpen ayudarkomen llegarlezen leerstuderen estudiarbezoeken visitarde relatie la relaciónverliefd zijn op estar enamorado/a deuitdrukken expresarde voorkeuren los gustosspelen (van sporten) jugar (ue)tennissen jugar (ue) al tenisde hobby la afición, el hobbyiedere dag todos los díassoms a vecesnooit nuncahelemaal niet…. no…… nada
7de echtgenoot el maridode stiefbroer/de stiefzus el hermanastro/ la hermanastrade vakantie doorbrengen pasar las vacacionessamen juntos/as
8Aje wederhelft tu media naranjade kwaliteit, de goede eigenschap la cualidadaardig, sympathiek simpático/alui vago/astil callado/aleugenachtig mentiroso/asportief deportistaijverig trabajador/averantwoordelijk responsabledie overdreven zijn best doet op school empellón/aeerlijk sincero/adie vaak verklikt chivato/arustig tranquilo/agierig tacaño/anetjes ordenado/akoppig cabezota
Repaso Unidad 1,2,3de herhaling el repasoWeet je al? ¿Ya sabes….?Nietwaar? ¿Verdad?derde klas van de middelbare school tercero de ESO verstrooid, vergeetachtig despistado/azingen cantarhet schema, het vierkant el cuadrohet woord la palabrahet zwembad la piscinaBegrijp je het? ¿Entiendes?de ansichtkaart la postalde verjaardag el cumpleañoskritsch crítico/anieuwsgierig curioso/ageïnteresseerd zijn in estar interesado/a engrappig, leuk gracioso/aKun je het me uitleggen? ¿Me lo explicas?
Unidad 4Ahet winkelcentrum el centro comercialKerstmis la Navidadkopen comprareen aantal, een reeks (van) una serie dehet cadeau el regalohet t-shirt la camisetade kledingzaak la tienda de ropade kleding la ropade zonnebril las gafas de solhet videospelletje el videojuegode agenda la agendade cd el CDhet ijsje el heladode chocolade el chocolatehet racket la raquetahet tafeltennis el ping-pongde oorbellen los pendientesde zak, de tas la bolsade snoepjes las chuchesde balpen el bolígrafo
Bde boekhandel la libreríade parfumerie la perfumeríade computerwinkel la tienda de informáticade kantoorboekwinkel la papeleríade ijssalon la heladeríacadeau geven regalarhet cadeu el regalogoedkoop baratoduur carozijn (zich bevinden) estar
voor para2A
het plaatje la viñetanemen, eten, drinken tomaralstublieft (als je iets vraagt) por favoralstublieft (als je iets geeft) tome, tenga, aquí tienede toiletten los serviciosachterin al fondo delinks a la izquierda derechts a la derecha dedaar verderop por allíbedankt, dank u wel graciasOké, we gaan naar binnen! ¡Vale, vamos!Hoeveel is het ? ¿Cuánto es?eens even kijken a verhet (stok)broodje el bocadillode kaas el quesohet broodje met kaas el bocadillo de quesode ham el jamónwarm (stok)broodje met ham en kaas el mixtode sinas, de ranja la naranjadaWat willen jullie drinken/eten? ¿Qué os pongo?zetten, leggen ponerwillen querer (ie)drinken beberzonder sinmet conhet koolzuur/de prik el gaswarm caliente
2Cde ober/de serveerster el camarero/la camarerade klant el cliente/la clientahet menu el menúkoud frío/ahet gerecht, het bord el platohet drankje la bebidabestellen, vragen (om) pedir (i)de portie la porción
3Avieren celebrarde boodschappen la comprade chips las patatasde popcorn las palomitashet geld el dinerouitgeven gastarbetalen pagar
4AWat zal ik meenemen ? ¿Qué me llevo?meenemen llevarklaarmaken, voorbereiden preparar
de koffer la maletade spijkerbroek los vaqueroshet sweatshirt la sudadorade jurk el vestidode rok la faldade pet la gorrade laarzen las botasde trui el jerseyhet windjack (met capuchon) el anorakde handschoenen los guantesde skibroek los pantalones de esquíde sjaal la bufandahet badpak, de zwembroek el bañadorde broek los pantalonesde (leren) winterjas la cazadorade sportschoenen las zapatillas de deporte
5geel amarillo/abruin marrónwit blando/agrijs grisroze rosaoranje naranjagroen verdezwart negro/adeze, dit este, esta, estos, estashet cadeau el regalode maand el meshet jaar el añojanuari enerofebruari febreromaart marzoapril abrilmei mayojuni juniojuli julioaugustus agostoseptember septiembreoktober octubrenovember noviembredecember diciembre
7kosten costar (ue)de uitverkoop las rebajasde korting el descuento
telwoorden t/m 1 miljoen zie tb blz. 53 + 97