zelfevaluatie, coaching en beoordeling · boden moeten per 1 januari 2010 (grote steden) of 2011...
TRANSCRIPT
Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling Instrument ter bevordering van kwaliteit in kinderdagverblijven
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 1
Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling Instrument ter bevordering van kwaliteit in kinderdagverblijven
2 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
Het instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling is een meetinstrument,
ontworpen om de kwaliteit van de kinderopvang te evalueren. Het instrument is ontwik-
keld door de HighScope Educational Research Foundation onder de naam Infant and
Toddler Program Quality Assessment (I-T PQA) en door het Nederlands Jeugdinstituut
(NJi) bewerkt voor de Nederlandse situatie.
Deze publicatie is tot stand gekomen met behulp van een subsidie van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap/OCW als onderdeel van het project Kwaliteits-
verhoging door zelfevaluatie.
Oorspronkelijke titel
Infant and Toddler Program Quality Assessment (I-T PQA)
HighScope Educational Research Foundation, Ypsilanti Michigan USA, 2009
Vertaling
Lucienne Bartels, Culemborg
en Nelleke Brandenbarg, Nederlands Jeugdinstituut
Bewerking en eindredactie
Anke Boon-van Duyn en Nelleke Brandenbarg, Nederlands Jeugdinstituut
Met dank aan
Shannon D. Lockhart MA Senior Early Childhood Specialist, HighScope USA
Renske Tromp - SKAR Kinderopvang Arnhem
Marieke in ’t Veld - AKROS Kinderopvang Amsterdam
Marianne Poorthuis - IJsselgroep Lelystad
Regina van der Windt - HCO/DAK kinderopvang Den Haag
Inspectie van het Onderwijs
Foto omslag
Hes van Huizen Fotografie, Amsterdam
Drukwerk
Buro Extern, Alkmaar
ISBN 978-90-8830-138-4
© Nederlands Jeugdinstituut, Utrecht 2010
Nederlands Jeugdinstituut
Postbus 19221
3501 DE Utrecht
www.nji.nl
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 3
Voorwoord
Voor u ligt het instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling van kwaliteit in
kinderdagverblijven. Wij zijn ervan overtuigd dat het gebruik van dit instrument kan
bijdragen tot kwaliteitsverhoging van het werk in de kinderdagverblijven.
Dit instrument:
• brengt kwaliteitsaspecten van het aanbod in kaart, waaronder volwassene-kind
interactie, speelleeromgeving, dagschema, plannen en observeren, en ouderbetrok-
kenheid;
• kan worden gebruikt door getrainde observatoren, locatiemanagers en coaches;
• kan worden gebruikt als zelfevaluatie-instrument door pedagogisch medewerkers;
• levert specifieke, gemakkelijk te begrijpen kwaliteitsindicatoren met objectieve vijf-
punts schalen;
• weerspiegelt ‘best practices’ uit de praktijk van educatieve programma’s, mede geba-
seerd op onderzoek in de Verenigde Staten;
• is een bewerking van de Amerikaanse PQA, die betrouwbare, wetenschappelijk geva-
lideerde beoordeling van educatieve programma’s verschaft;
• kan worden gebruikt als voortraject voor programma accreditatie, verslaglegging,
monitoring, training en coaching.
Het instrument is geschikt voor toepassing in alle kinderdagverblijven die de kwaliteit
van hun aanbod willen meten en verhogen, ook voor kinderdagverblijven die met een
specifiek Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) programma werken, zoals Kaleido-
scoop (de Nederlandse toepassing van HighScope).
Het kan op drie manieren gebruikt worden:
• voor zelfevaluatie van de geboden kwaliteit;
• voor coaching en bijscholing van pedagogisch medewerkers;
• voor beoordeling van de geboden kwaliteit.
In de inleiding zijn deze toepassingsmogelijkheden nader uitgewerkt.
Na vertaling en bewerking voor de Nederlandse situatie is het instrument uitgeprobeerd
door pedagogisch medewerkers, coaches/trainers en het management van kinderdag-
verblijven in Amsterdam, Arnhem, Lelystad en Den Haag. De reacties waren positief en
bevestigden de veelzijdige en praktische functie van het instrument voor toepassing op
de bovengenoemde drie niveaus.
Toegesneden op de praktijk van peuterspeelzalen en onderbouw basisonderwijs is een
zelfde instrument voor zelfevaluatie, coaching en beoordeling beschikbaar. Het instru-
ment kan dus ook gebruikt worden om gegevens uit te wisselen, kwaliteit te vergelijken
en kwaliteitsdoelen te stellen in de samenwerking en onderlinge afstemming tussen
kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en onderbouw basisonderwijs.
Wij wensen u veel plezier en vooral profijt van het instrument toe.
Anke Boon-van Duyn
Nelleke Brandenbarg
Nederlands Jeugdinstituut
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 5
Inleiding
De Nederlandse kindercentra zijn sterk in beweging. Steeds meer jonge kinderen gaan
naar kinderdagverblijven of peuterspeelzalen en brengen daar een belangrijk deel van
hun dag door. Kinderdagverblijven zijn in de eerste plaats opgezet als opvang voor
kinderen van werkende of studerende ouders. Door de explosieve groei krijgt de kinder-
opvang echter ook nieuwe taken die expliciet op het welzijn en de ontwikkeling van
kinderen zijn gericht. Zo bieden kinderdagverblijven steeds vaker educatieve program-
ma’s aan en richten ze zich op het bevorderen van sociale competenties van kinderen.
De groepssamenstelling biedt daarvoor een uitgelezen mogelijkheid. Ook de opzet en
inrichting van de speelleeromgeving krijgt steeds meer de aandacht, met als doel om
gevarieerd binnen- en buitenspel mogelijk te maken. Kortom: in het aanbod aan het
jonge kind onderscheiden kinderdagverblijven zich niet van peuterspeelzalen. De peda-
gogisch medewerkers weten wat ze beogen, baseren hun aanbod op het spelend leren en
bieden ruim baan aan eigen initiatief van kinderen in het spel.
Wet KinderopvangOm de kwaliteit voor kinderen te waarborgen, is sinds 1 januari 2005 de Wet Kinder-
opvang van kracht. In combinatie met het Convenant Kwaliteit Kinderopvang (februari
2008) regelt de wet de kwaliteit van, het toezicht op en de financiering van de kinderop-
vang.
Vier opvoedingdoelen staan centraal in deze wet:
• kinderen emotionele veiligheid bieden;
• kinderen gelegenheid bieden om persoonlijke competenties te ontwikkelen;
• kinderen gelegenheid bieden om sociale competenties te ontwikkelen;
• kinderen de kans bieden om zich waarden en normen, de ‘cultuur’ van een samenle-
ving, eigen te maken.
Vanuit het Landelijk Pedagogenplatform Kinderopvang is een Pedagogisch kader
Kinderdagverblijven 0-4 jaar ontwikkeld. Dit pedagogisch kader geeft een belangrijke
impuls aan de kwaliteit van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen.
Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie)Vanaf 1 augustus 2010 is de wet OKE in werking getreden. Deze wet geeft ondermeer
een landelijk kwaliteitskader voor peuterspeelzalen. Peuterspeelzalen en kinderdagver-
blijven moeten nu aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen, wat onderlinge samenwerking
vergemakkelijkt. De Wet OKE regelt ook dat er meer voor- en vroegschoolse educatie
moet worden aangeboden door peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Vooruitlo-
pend op deze wet zijn in het land al initiatieven genomen en samenwerkingsverbanden
ontstaan tussen peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen.
De VVE-programma’s die op peuterspeelzalen en kinderdagverblijven worden aange-
boden moeten per 1 januari 2010 (grote steden) of 2011 (kleine en middelgrote
gemeentes) aan de volgende kwaliteitseisen voldoen:
• Voorschoolse educatie wordt ten minste vier dagdelen of tien uur per week gegeven
op een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf.
• Op een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden staat minimaal
één beroepskracht per acht kinderen. In groepen van negen tot maximaal zestien
kinderen staan twee beroepskrachten.
• De beroepskrachten hebben ten minste een opleiding gevolgd op MBO niveau peda-
gogisch medewerker drie (PW3). In deze beroepsopleiding wordt ten minste één
module over het verzorgen van voorschoolse educatie gegeven. Voor het volgen van
deze module ontvangt de beroepskracht een bewijs dat specifieke scholing in voor-
schoolse educatie is afgerond.
6 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
• De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie
wordt aangeboden, stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe
de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden
onderhouden.
• Voor de voorschoolse educatie wordt een breed programma gebruikt dat zich richt op
taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Instrument Zelfevaluatie, Coaching en BeoordelingDit instrument is breed inzetbaar binnen kinderdagverblijven gericht op de leeftijds-
groep 0-4 jaar.
Er ligt een kwaliteitsopvatting aan ten grondslag, die binnen de kinderopvang zowel
in Nederland als internationaal inmiddels gemeengoed is en aansluit bij de gewenste
kwaliteit voor opvang van jonge kinderen. Deze gewenste kwaliteit kenmerkt zich door
sleutelbegrippen als: welbevinden, betrokkenheid, spelend leren, eigen initiatief, actief
leren door te doen, respect voor de autonomie van het kind, leren op basis van inter-
actie volwassene - kind en tussen kinderen onderling, aandacht voor en stimuleren van
de brede ontwikkeling (talenten) van kinderen, aansluiten bij interesses van kinderen,
responsief zijn en oog hebben voor de zone van naaste ontwikkeling.
Doel van het instrumentHet instrument is ontwikkeld om:
• de kwaliteit van het aanbod aan kinderen binnen de kinderopvang op groeps- en
individueel niveau te observeren, te evalueren en in beeld te brengen;
• de kwaliteit op een vijfpunts schaal vast te stellen en na te gaan bij welke onderdelen
van het aanbod pedagogisch medewerkers ondersteuning behoeven of andere acties
gewenst zijn.
In het instrument hebben wij in plaats van het begrip ‘aanbod’ het begrip ‘programma’
gehanteerd, omdat het begrip ‘aanbod’ vaak geïnterpreteerd wordt in de betekenis van
‘aangeboden activiteiten’. Wij verstaan onder programma een samenhangend geheel
van:
• de pedagogische en didactische uitgangspunten voor het werken met de kinderen en
de ouders;
• de praktische vertaalslag hiervan naar de praktijk, o.a. speelleeromgeving,
dagschema met activiteiten binnen en buiten (inclusief verschonen, eten, drinken en
slapen);
• volwassene-kind interactie;
• observatie en planning;
• ouderbetrokkenheid.
Dit geheel kan breed geïnterpreteerd en per organisatie specifiek gemaakt worden.
Daar waar met een VVE- programma gewerkt wordt, kunnen de onderdelen door de
specifieke bril van dit programma bekeken worden.
Indeling instrument Zelfevaluatie, Coaching en BeoordelingHet instrument is ingedeeld in de volgende hoofdstukken:
I speelleeromgeving
II dagschema
III volwassene-kind interactie
IV plannen en observeren binnen het programma
V ouderbetrokkenheid
Elk hoofdstuk bevat een aantal items. Een overzicht daarvan ziet u op pagina 13.
De items zijn onderverdeeld in twee of meer onderdelen, waarop gescoord wordt op
een vijfpuntsschaal. Op basis van die scores wordt de gemiddelde score van het betref-
fende item vastgesteld. Instructies voor het scoren staan vermeld op pagina 14 en 15.
De scores van de items kunnen genoteerd worden in een overzicht dat zich achterin het
instrument bevindt, zodat in één oogopslag alle scores te zien zijn.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 7
ToepassingHet instrument is veel omvattend en op meerdere manieren in te zetten in het ontwik-
kelingsproces van de organisatie en de individuele medewerker, met als doel toe te
werken naar het gewenste kwaliteitsniveau. In de praktijk kan blijken dat op onderdelen
de kwaliteit al op het gewenste niveau is en alleen goed geborgd moet worden, wat ook
de nodige aandacht vraagt.
Het instrument kan ingezet worden als:
• zelfevaluatie-instrument voor gebruik door pedagogisch medewerkers,
• coachings- en/of beoordelingsinstrument voor gebruik door locatiemanagers,
pedagogen en trainers van o.a. VVE scholings- en implementatie trajecten.
Deze toepassingsmogelijkheden worden hieronder nader toegelicht.
Toepassing 1: instrument voor zelfevaluatie
Pedagogisch medewerkers kunnen het instrument gefaseerd gebruiken in de aange-
boden of een willekeurige volgorde. Dit betekent dat ze zich in een bepaalde periode
richten op een onderdeel van het geheel, bijvoorbeeld de speelleeromgeving. Ze lezen
allereerst het hoofdstuk met de betreffende items aandachtig door en bespreken even-
tuele onduidelijkheden, zodat ze zich een goed beeld kunnen vormen bij de omschrij-
vingen. Vervolgens vinken ze aan op welk niveau zij zichzelf scoren op de verschillende
onderdelen. Het instrument laat na invullen in één oogopslag zien hoe er gescoord is en
wat de gemiddelde score is voor het betreffende item.
Pedagogisch medewerkers die met dezelfde groep kinderen in dezelfde ruimte werken,
bespreken en vergelijken hun scores met elkaar. Ze gaan ook op zoek gaan naar onder-
steunend bewijs voor hun scores (waaruit blijkt deze score?) en maken aantekeningen
bij het betreffende onderdeel. De scores krijgen op die manier meer inhoud.
Door het invullen en bespreken worden pedagogisch medewerkers zich meer bewust
van hun eigen handelen en het gewenste resultaat. Ook kunnen ze de groei in ontwikke-
ling vaststellen op het moment dat ze het instrument meerdere keren invullen. Dit bete-
kent o.a. dat pedagogisch medewerkers kunnen zien waar hun eigen inspanningen (en
die van anderen) toe leiden. Dit motiveert en stimuleert om dagelijks zorg te besteden
aan de kwaliteit van de kinderopvang. Ook kunnen ze op deze manier verbanden zien
tussen bijvoorbeeld de aanwezige materialen in de speelleeromgeving en het spel dat de
kinderen laten zien. Ze zien waarin ze al goed scoren en waarin nog in mindere mate. Op
basis hiervan kunnen pedagogisch medewerkers voor zichzelf benoemen wat zij nodig
hebben om het gewenste kwaliteitsniveau te bereiken: op welke onderdelen eventueel
coaching gewenst is of welke andere acties (vanuit de organisatie of vanuit de persoon
zelf) nodig zijn.
De pedagogisch medewerker zal meer openstaan voor verbetersuggesties, als zij/hij
door zelfevaluatie ontdekt wat nog nodig is. De pedagogische coach, locatiemanager
of trainer (als er sprake is van een opleidingstraject) kan hierop inspelen en in overleg
met de pedagogisch medewerker(s) een plan opstellen, waarin het beoogde resultaat, de
benodigde (wederzijdse) vervolgstappen en het daaraan gekoppelde tijdpad en het even-
tueel faciliteren uitgewerkt worden. Zie ook de toepassing als coachingingstrument.
Toepassing 2: instrument voor coaching
Locatiemanagers en pedagogen kunnen het instrument voor coachingsdoeleinden
gebruiken om alle facetten van de kinderopvang op een kwalitatief gewenst niveau te
krijgen. Het gewenst niveau wordt deels door de organisatie zelf bepaald, maar is ook
deels vastgelegd in regelgeving zoals in Wet kinderopvang en de wet OKE. Ook hier
geldt dat er gefaseerd met het instrument gewerkt kan worden. Het instrument nodigt
de locatiemanager en pedagoog uit om na te denken over de vele facetten van kwalitatief
goede kinderopvang en zich af te vragen wat pedagogisch medewerkers nodig hebben
om het gewenste niveau te bereiken. Gedacht kan worden aan:
• coaching op onderdelen;
• aanschaf van extra materialen voor een bepaalde leeftijdsgroep om meer complex
spel te laten ontstaan;
8 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
• een andere indeling van de speelleeromgeving om het spel van kinderen meer te
structureren en een extra impuls te geven;
• het gehanteerde dagschema van de kinderen onder de loep nemen;
• eigen kwaliteitsbeleid vertalen in het handelen;
• extra scholing voor pedagogisch medewerkers, enzovoort.
Het instrument staat borg voor kwaliteit. Scores op niveau vijf vormen met elkaar de
ingrediënten voor toekomstgerichte kwalitatieve opvang, waarbij er ruimte is voor het
leggen van eigen accenten. Organisaties kunnen faseren: op die onderdelen moet binnen
onze organisatie een score vijf behaald worden, op andere onderdelen is in deze fase van
ontwikkeling een score drie of vier voldoende.
Trainers (van bijvoorbeeld opleidingstrajecten van de VVE programma’s, waarbij
coaching een onderdeel is) kunnen het instrument op vergelijkbare wijze gebruiken.
Door ook de inhoud en werkwijze van de training af te stemmen op de (tussentijdse)
resultaten in dit instrument, kan het ontwikkel- en leerproces van de pedagogisch
medewerker extra ondersteund en gevoed worden.
Toepassing 3: instrument voor beoordeling
Locatiemanagers kunnen het (ingevulde) instrument gebruiken als beoordelingsinstru-
ment in de individuele beoordelings- of functioneringsgesprekken met pedagogisch
medewerkers. Door de mogelijkheid tot scoren op vijf niveaus wordt in het instrument
(bij meerdere keren invullen) mede de ontwikkeling van de medewerker zichtbaar. Het
is wenselijk om ruim voorafgaand aan een dergelijk gesprek:
• afspraken te maken over het gewenste kwaliteitsniveau;
• te bespreken wat ervoor nodig is om dit niveau te bereiken;
• vast te leggen wat in deze de verantwoordelijkheid is van het management en wat van
de pedagogisch medewerker.
Op deze wijze is voor een ieder duidelijk op welke onderdelen het gesprek zich zal
richten en waarop de pedagogisch medewerker beoordeeld wordt.
Trainers die pedagogisch medewerkers trainen in het zich eigen maken van een VVE-
programma kunnen het instrument in de verschillende fases van het leer- en ontwik-
kelproces van de pedagogisch medewerker inzetten. In de bewustwordingsfase als
zelfevaluatie-instrument, in de implementatiefase als coachingsinstrument en in de
slotfase van een training als beoordelingsinstrument. Het laatste om na te gaan of de
pedagogisch medewerker het gewenste (in het kader van de training afgesproken) resul-
taat bereikt heeft en aan de certificeringvoorwaarden voldoet voor het bij de training
behorende certificaat.
Vergelijking met andere instrumentenDit instrument is niet het enige instrument waarmee de kinderopvang haar eigen kwali-
teit kan meten en verhogen. Onlangs is ook de NCKO Kwaliteitsmonitor gepubliceerd,
die ontwikkeld is door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek. Met het
instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling heeft de kinderopvang nu de keuze
uit twee instrumenten. Ze kunnen onafhankelijk van elkaar worden gebruikt, maar
elkaar ook aanvullen. De NCKO kwaliteitsmonitor is ontwikkeld om de pedagogische
kwaliteit van de kinderopvang voor 0-4 jarigen te meten, waarbij drie aspecten van
kwaliteit onderscheiden worden: interactievaardigheden, kwaliteit van de leefomgeving
en structurele kwaliteit. Het instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling richt
zich evenzeer op de educatieve kwaliteit als op de pedagogische kwaliteit.
TenslotteHet instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling is te downloaden van de
website www.nji.nl maar is ook beschikbaar als een handzaam boekje. U kunt zelf aan
de slag gaan met het instrument. Als extra ondersteuning hierbij biedt het Nederlands
Jeugdinstituut workshops op maat aan van één of meerdere dagdelen, met de mogelijk-
heid van coaching. In de workshops staan de inhoud van het instrument en de toepas-
baarheid binnen uw organisatie voor kinderopvang centraal.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 9
Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling
Instrument ter bevordering van kwaliteit in kinderdagverblijven
I. Programma Informatie
Naam Organisatie
Werkt wel/niet met een (VVE-)programma
Zo ja, welk programma?
Naam locatie
Naam van te observeren groep
Contactpersoon
Naam en functie contactpersoon
Telefoon
Adresgegevens van de locatie
Straat, huisnummer
Postcode, plaatsnaam
Telefoon
10 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
Teamsamenstelling (op de groep)
Namen pedagogisch medewerkers
Opleiding (en aanvullende VVE-scholing)
Namen groepshulpen
Kinderen
Aantal kinderen in de groep
Leeftijden kinderen in de groep
Aantal dagdelen dat kinderen optioneel deelnemen aan het VVE-programma
II. Informatie over de observator
Naam
Organisatie
Functie
Telefoon
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 11
III. Observatieperiode
Datum/tijdstip van aanvang observatie
Datum/tijdstip van beëindiging observatie
Aanvullende informatie over het observeren en invullen van het instrument op deze locatie
Handtekening observator Datum
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 13
Observatie-items
I. SpeelleeromgevingA Ruimte voor spel en beweging
B Materialen zijn beschikbaar en toegankelijk
C Foto’s en producten van de kinderen
D De buitenspeelruimte is veilig, toegankelijk en uitdagend
II. DagschemaA Het dagschema is voorspelbaar en flexibel
B Brengen en halen verloopt prettig en soepel
C In keuzetijd staat het initiatief van het kind centraal
D Keuze van kinderen bij lichamelijke verzorging
E Overgangsmomenten verlopen soepel
F Voedingen/maaltijden zijn kindgericht
G Groepstijden verlopen soepel en flexibel
H Buitenspeeltijd biedt natuurlijke leermogelijkheden
I Slaaptijden afgestemd op persoonlijke behoefte
III. Volwassene-kind interactieA Langetermijnrelaties tussen volwassenen en kinderen
B Vertrouwen tussen kinderen en volwassenen
C Kinderen en volwassenen zijn partners
D Taalstimulering en genieten van taal
E Voornemens van kinderen
E Sociale relaties tussen kinderen
F Conflictbeheersing
IV. Plannen en observeren binnen het programmaA Pedagogisch medewerkers gebruiken een uitgebreid programma
B Pedagogisch medewerkers observeren kinderen
C Pedagogisch medewerkers bespreken en registreren observaties
D Pedagogisch medewerkers plannen
E Pedagogisch medewerkers werken nauw samen
V. OuderbetrokkenheidA Veelzijdig aanbod ouderparticipatie
B Informele contacten
C Deelname aan activiteiten met kinderen
D Informatie-uitwisseling over programma en ontwikkeling kind
E Informatie-uitwisseling over ontwikkelingsstimulering thuis
F Advies- of beleidscommissie
14 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
Scoringsinstructies
Stap 1Observeer en/of interview al naar gelang van toepassing. Secties I – III zijn bedoeld om
vooral met behulp van observatie te worden ingevuld, terwijl sectie IV en V gebaseerd
zijn op het interviewen van betrokkenen. Noteer bewijs ter onderbouwing in de daarvoor
beschikbare ruimte per onderdeel.
Toelichting:
Wat u ziet, hoort en opschrijft vormt de onderbouwing voor het kwaliteitsniveau dat u
selecteert in stap 3. Veel van die onderbouwing is afkomstig van rechtstreekse observatie,
maar soms zult u aanvullende informatie moeten vragen aan het team, bijv. bij pedago-
gisch medewerkers, locatiemanagers, pedagogisch beleidsmedewerkers of directeuren.
Gebruik daarbij de standaardvragen, die bij sommige items vermeld zijn.
Om de scores te onderbouwen vult u de rechterkolom in, waarbij u gebruik kunt maken
van:
• Anekdotes: korte notities over wat kinderen en/of volwassenen daadwerkelijk doen
en/of zeggen
• Citaten: wat kinderen en/of volwassenen daadwerkelijk zeggen
• Materiaallijsten
• Plattegrond of schets van de ruimte, een hoek, de buitenruimte (met bijbehorende
opmerkingen)
• Overzicht van het dagschema 0f opsomming van gebeurtenissen
• Antwoorden van betrokkenen op vragen
Stap 2Lees per onderdeel de aanduidingen van de niveaus. Vink het niveau aan dat van toepas-
sing is.
Toelichting:
Op basis van het materiaal dat u in Stap 1 verzameld hebt, plaatst u een vinkje bij uitslui-
tend één niveau (1, 3 of 5) van elk onderdeel. Loop per item alle onderdelen door. Vraag
indien nodig de betrokkenen om aanvullende informatie bij uw observatie. Als een
onderdeel niet van toepassing is, bijv. als het een dagdeelprogramma is en er geen slaap-
tijd is, noteer dat dan bij het desbetreffende onderdeel en vink daar geen niveau aan.
Stap 3Bepaal het kwaliteitsniveau. Omcirkel het corresponderende niveau bovenaan het formu-
lier: 1, 2, 3, 4 of 5.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 15
Toelichting:
Bepaal het kwaliteitsniveau voor het item met behulp van de volgende criteria:
Bij items met drie of meer onderdelenNiveau 1: De helft of meer is aangevinkt op niveau 1 (ongeacht de niveaus 3 of 5 die
aangevinkt zijn).
Niveau 2: Minder dan de helft is aangevinkt op niveau 1, enkele onderdelen zijn op
niveau 3 of 5 aangevinkt.
Niveau 3: De helft of meer is aangevinkt op niveau 3, geen enkel onderdeel op niveau 1.
Niveau 4: Minder dan de helft is aangevinkt op niveau 3, de overige onderdelen zijn op
niveau 5 aangevinkt.
Niveau 5: Alle onderdelen zijn aangevinkt op niveau 5.
Bij items met twee onderdelenNiveau 1: Beide onderdelen zijn op niveau 1 aangevinkt.
Niveau 2: Eén onderdeel is op niveau 1 aangevinkt, het andere op niveau 3 of 5.
Niveau 3: Beide onderdelen zijn aangevinkt op niveau 3.
Niveau 4: Eén onderdeel is aangevinkt op niveau 3, het andere op niveau 5.
Niveau 5: Beide onderdelen zijn aangevinkt op niveau 5.
Als een onderdeel niet van toepassing is of niet door middel van observatie of interview
te bepalen is, bereken dan het kwaliteitsniveau met behulp van het aantal onderdelen dat
voor dat item is ingevuld. Uitsluitend wanneer er bij een item helemaal geen onderdelen
zijn ingevuld vinkt u dit rechts bovenaan de pagina aan en vult ‘niet geregistreerd’ (NG)
in bij de samenvatting.
16 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I. SpeelleeromgevingI-A. De groepsruimte is ingedeeld in hoeken met materialen voor spel en beweging.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
o Er is geen ruimte voor spel.
Er is een beperkt vloerop-
pervlak waarop kinderen
zich kunnen bewegen.
o Er is enige ruimte voor spel.
De meeste kinderen, maar niet
alle kunnen tegelijkertijd op de
vloer spelen.
o De ruimte is groot genoeg voor spel en zo inge-
richt dat kinderen zich vrij kunnen bewegen.
Er is voldoende ruimte zodat alle kinderen
tegelijkertijd op de vloer kunnen spelen.
o Er zijn geen zachte
plaatsen waar kinderen
kunnen snoezelen. Bijv.
geen speciale hoek, geen
vloerbedekking of vloer-
kleden.
o Er zijn enkele zachte plaatsen
waar kinderen kunnen snoe-
zelen.
o Door de hele ruimte heen zijn er zachte
plaatsen waar kinderen kunnen snoezelen.
Bijv. vloerkleden, kussens, zitzakken, een
zachte wand, een speciale snoezelhoek.
o Er zijn geen materialen om
aan te duwen of te trekken,
op te schommelen, te
rijden, vanaf te springen,
in te kruipen, mee te
rollen.
o Sommige van de volgende
materialen zijn aanwezig:
dingen om tegen te duwen of
aan te trekken, op te schom-
melen, te rijden, vanaf te
springen, in te kruipen, mee te
rollen.
o Er is veel van elk van deze materialen
aanwezig: dingen om tegen te duwen of aan
te trekken, op te schommelen, te rijden, af te
springen, in te kruipen, mee te rollen.
o Er is geen klimmeubilair
beschikbaar voor kinderen.
o Kinderen hebben op bepaalde
momenten toegang tot verho-
gingen of klimmeubilair.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 17
I-A. De groepsruimte is ingedeeld in hoeken met materialen voor spel en beweging.
o Er zijn vrijwel geen
materialen die verschillen
tussen culturen, milieus
en levensstijlen weerspie-
gelen.
o Er zijn sommige materi-
alen die verschillen tussen
culturen, milieus en levens-
stijlen weerspiegelen. Bijv.
alleen kookbenodigdheden en
kledingstukken in de huishoek
en enkele prentenboeken en/of
cd’s.
o Er zijn veel materialen die verschillen tussen
culturen, milieus en levensstijlen weerspie-
gelen. Bijv.: er zijn kookbenodigdheden en
kledingstukken uit verschillende culturen; er
zijn foto’s aan de wand en/of boekjes met foto’s
van de gezinnen en huizen van de kinderen, de
beroepen van hun ouders, vakantiefoto’s e.d.;
er zijn cd’s met muziek en liedjes en muziekin-
strumenten uit verschillende culturen; poppen
zijn zowel jongens als meisjes en hebben
verschillende huids- en haarkleur; prenten-
boeken zijn multicultureel en niet rolbevesti-
gend.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
o Er zijn geen speciale
hoeken voor spelactivi-
teiten met: zand, water,
boeken, schrijfmateriaal,
blokken, huishoudelijk
materiaal of klein spel-
materiaal. Materialen en
meubilair zijn willekeurig
in de ruimte geplaatst.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
o Er zijn een paar specifieke
hoeken voor een of meer van
de volgende spelactiviteiten:
activiteiten met zand, water,
boeken, schrijfmateriaal,
knutselmateriaal, blokken,
huishoudelijk materiaal en
klein spelmateriaal. Bijv. een
duidelijk afgebakende bouw-
plaats en huishoek.
In groepen met dreumesen en/of peuters
o De ruimte is ingericht met goed afgebakende
hoeken voor spelactiviteiten met zand, water,
boeken, schrijfmateriaal, knutselmateriaal,
blokken, huishoudelijk materiaal en klein spel-
materiaal; de hoeken hebben gemakkelijk te
begrijpen namen, zoals huishoek, bouwplaats,
knutselhoek (atelier), bibliotheek, speelhoek,
zand- en waterhoek, en zijn met eenvoudige
symbolen aangegeven.
o De materialen zijn niet
of alleen met woorden
gelabeld. Materialen zijn
neergezet op ongelabelde
planken door de hele
ruimte heen.
o Sommige materialen zijn
gelabeld met plaatjes of foto’s,
bijv. de kratten met bouwma-
teriaal, de keukenspullen in de
huishoek.
o Alle materialen, zowel planken als opberg-
dozen, zijn gelabeld met plaatjes, symbolen en/
of foto’s zodat kinderen ze gemakkelijk kunnen
vinden en terugplaatsen.
18 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I. SpeelleeromgevingI-B. Er zijn ruim voldoende materialen voor zintuiglijke waarneming en spel, toegankelijk voor baby’s,
dreumesen en peuters.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
o Alle of de meeste materi-
alen die kinderen kunnen
voelen, in de mond
stoppen, horen, ruiken,
ontdekken en waarmee
ze kunnen spelen zijn
gemaakt van plastic.
o Sommige materialen die
kinderen kunnen voelen, in de
mond stoppen, horen, ruiken,
ontdekken en waarmee ze
kunnen spelen zijn gemaakt
van hout, metaal, steen, papier
of het zijn materialen uit de
natuur zoals pitriet, raffia en
wilgentenen.
o Meer dan de helft van de materialen die
kinderen kunnen voelen, in de mond stoppen,
horen, ruiken, ontdekken en waarmee ze
kunnen spelen zijn gemaakt van hout, metaal,
stof, papier of het zijn materialen uit de natuur.
Bijv. rieten mandjes, blikken/deksels, houten
lepels, blokken, lappenpoppen, doosjes,
schelpen, stenen, takjes, zaaddozen enz.
Ook zijn er vormeloze materialen zoals klei,
vingerverf, speeldeeg, water en zand.
o Materialen voor ontdek-
king en spel zijn niet
toegankelijk voor
kinderen. De meeste
materialen zijn hoog
opgeborgen op planken of
achter afgesloten deuren;
materialen worden vaak
verplaatst of gewisseld
waardoor kinderen ze niet
kunnen vinden.
o Een beperkt aantal materialen
voor ontdekking en spel is
toegankelijk voor kinderen.
o Materialen voor ontdekking en spel zijn gedu-
rende de gehele dag toegankelijk. Kinderen
kunnen (voor hun leeftijd veilige) materialen
zelf van planken of uit kratten halen, een kind
kan een speeltje pakken tijdens het verschonen
van de luier, voor kinderen die niet slapen
liggen er boeken bij de bedjes.
o Het gebruik van persoon-
lijke ‘troost’materialen,
bijv. spenen, doekjes, knuf-
fels, door kinderen is niet
toegestaan of wordt sterk
ontmoedigd.
o Kinderen mogen hun persoon-
lijke ‘troost’materialen soms
gebruiken. Ze worden bijv.
alleen bij het slapen gegeven.
o Kinderen hebben gedurende de hele dag
gemakkelijk toegang tot persoonlijke
‘troost’materialen. Bijv. het kind kan zijn
speen, doekje of knuffel uit zijn eigen vakje of
mandje halen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 19
I-B. Er zijn ruim voldoende materialen voor zintuiglijke waarneming en spel, toegankelijk voor baby’s, dreumesen en peuters.
o Kinderen kunnen zachte
materialen om mee te
snoezelen niet zelf pakken.
o Kinderen kunnen zelf een
beperkte hoeveelheid zachte
materialen pakken waarmee ze
kunnen snoezelen.
o In alle verzorgings- en spelruimten hebben
kinderen toegang tot zachte speeltjes, kussens,
stoffen, dekens en mensen waarmee ze kunnen
snoezelen.
o De kinderen kunnen niet
zelf boeken pakken.
o De kinderen kunnen bepaalde
boeken zelf pakken of de
boeken zijn beschikbaar op
sommige momenten van de
dag.
o De kinderen kunnen gedurende de hele dag
een grote variatie aan boeken gebruiken om te
ontdekken, ze te bekijken en ermee te spelen.
Bijv. boeken van foam, stof, karton of zelf
gemaakt, in verschillende formaten.
o De kinderen kunnen niet
zelf eenvoudige muziekin-
strumenten pakken.
o De kinderen kunnen bepaalde
eenvoudige muziekinstru-
menten zelf pakken of de
instrumenten zijn beschikbaar
op sommige momenten van de
dag.
o De kinderen kunnen gedurende de hele dag
een grote variatie aan eenvoudige muziekin-
strumenten gebruiken.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
o Voor bepaalde spelactivi-
teiten (tast- en ontdekspel-
letjes, bouwen, knutselen,
nabootsen van volwas-
senen) zijn er beperkte
materialen of de kinderen
kunnen ze niet zelf pakken.
Kinderen moeten erom
vragen.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
o Voor bepaalde spelactiviteiten,
maar niet voor alle (tast- en
ontdekspelletjes, bouwen,
knutselen, nabootsen van
volwassenen) zijn er voldoende
materialen, die kinderen zelf
kunnen pakken of de mate-
rialen zijn beschikbaar op
sommige momenten van de
dag.
In groepen met dreumesen en/of peuters
o Voor bepaalde spelactiviteiten (tast- en ontdek-
spelletjes, bouwen, knutselen, nabootsen van
volwassenen) zijn er voldoende materialen
beschikbaar, die kinderen zelf kunnen pakken.
20 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I-B. Er zijn ruim voldoende materialen voor zintuiglijke waarneming en spel, toegankelijk voor baby’s, dreumesen en peuters.
o Er zijn geen materialen
voor kinderen die willen
‘schrijven’ of deze materi-
alen zijn niet toegankelijk
voor de kinderen.
o Er zijn enkele materialen
beschikbaar voor kinderen
die willen ‘schrijven’, bijv.
potloden en papier.
o Er zijn voldoende materialen beschikbaar
voor kinderen die willen ‘schrijven’: zoals
potloden, gummetjes, rubber (letter)stempels,
verschillende soorten papier, opschrijfboekjes,
plakletters, ansichtkaarten, enveloppen. Pm’ers
ondersteunen de kinderen bij het gebruiken
van deze materialen, bijv. door brieven of
kaarten te laten ‘schrijven’ aan de ouders,
samen met de kinderen boekjes te maken.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 21
I. SpeelleeromgevingI-C. Foto’s en producten van kinderen worden tentoongesteld.
1 o 2 o 3 o 4 o o 5
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
o Er zijn geen foto’s van de
kinderen en hun familie
aan de muur of in albums.
o Er zijn foto’s van een aantal
kinderen en/of hun familie
tentoongesteld waar kinderen
ze kunnen zien.
o Er zijn foto’s van alle kinderen en hun familie
die de kinderen kunnen zien, aanraken, vast-
houden en dragen. Bijv. op een familiemuur, in
fotoboekjes in de bibliotheek of gelamineerde
foto’s in bakjes.
o Door volwassenen
gemaakte of commercieel
geproduceerde materialen
sluiten niet aan bij de
interesse van de kinderen,
bijv. posters gericht op
volwassenen.
o Enkele door volwassenen
gemaakte of commercieel
geproduceerde materialen
sluiten aan bij de interesse van
de kinderen, bijv. posters van
een televisieserie of van een
favoriet prentenboek.
o Door volwassenen gemaakte of commercieel
geproduceerde materialen sluiten aan bij de
interesse en ervaringen van de kinderen. Bijv.
plaatjes en foto’s van huisdieren, familieleden
van de kinderen of foto’s van bouwwerken van
de kinderen.
o Er zijn geen door kinderen
gemaakte producten, die
op kindhoogte opgehangen
of neergezet zijn.
o Sommige producten van
kinderen zijn op kindhoogte
opgehangen of neergezet.
o De producten van de kinderen zijn zo opge-
hangen en neergezet, dat zij ze kunnen zien en
aanraken. Bijv. op lage planken, onderaan op
de muur of in de vensterbank.
22 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I-C. Foto’s en producten van kinderen worden tentoongesteld.
o Tentoongestelde producten
van kinderen komen voort
uit door volwassenen
aangedragen ideeën of
zijn nagemaakt van door
volwassenen gemaakte
producten. Bijv. de uitge-
knipte bloemen van alle
kinderen zien er hetzelfde
uit.
o Een deel van de tentoonge-
stelde producten van kinderen
komt voort uit de interesses
en ideeën van de kinderen.
Bijv. de kinderen mogen wel
vrij schilderen met vingerverf,
maar de volwassene knipt het
verfwerk in de vorm van een
vlinder of herfstblad.
o Alle tentoongestelde producten van kinderen
komen voort uit hun interesses en ideeën. Bijv.
potloodkrabbels, driedimensionale kleifiguren,
bouwsels, verzamelingen, schilderwerk.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
o Tentoongestelde
producten van kinderen
zijn niet voorzien van
teksten. Pm’ers schrijven
niet op wat kinderen over
hun producten vertellen.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
o Tentoongestelde producten
van kinderen zijn soms voorzien
van teksten. Bijv. in een tekening
schrijft de pm’er erbij wat het kind
erover vertelt.
In groepen met dreumesen en/of peuters
o Tentoongestelde producten van kinderen zijn
voorzien van teksten. Bijv. een schilderij of
werkstuk van klei is voorzien van een label met
de titel die het kind eraan gegeven heeft en/of
het verhaal dat het kind erover verteld heeft.
Pm’ers stimuleren de kinderen om te praten
over hun producten en te zeggen wat de pm’er
moet opschrijven, en lezen voor wat ze hebben
opgeschreven.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 23
I. SpeelleeromgevingI-D. De buitenspeelruimte is veilig, toegankelijk en uitdagend.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr is geen buitenspeel-
plaats.
oEr is een buitenspeelplaats
in de nabije omgeving. Bijv.
kinderen lopen of gaan in
buggy’s naar een speeltuin in
de buurt.
oDe buitenspeelplaats is gemakkelijk toegan-
kelijk vanuit de binnenruimte. Bijv. de deur
opent naar de speelplaats; kinderen lopen of
baby’s worden door de gang naar de speel-
plaats gedragen.
Als er een buitenspeelplaats is
oDe buitenspeelplaats is
beperkt van omvang.
oDe buitenspeelplaats is van
enige omvang, maar niet
voldoende om kinderen
vrijuit te laten ontdekken en
bewegen.
oDe buitenspeelplaats is groot genoeg zodat
kinderen vrijuit kunnen ontdekken en
bewegen. De speelplaats is verdeeld in hoeken,
waarin verschillende soorten spel mogelijk zijn,
zoals rijden met driewielers en karren, spelen
met zand en water, schommelen, glijden,
klimmen, tekenen met stoepkrijt, schilderen,
ontdekken van natuurmaterialen, tenten en
torens bouwen, rollenspel.
oEr zijn geen of onvol-
doende afscheidingen
tussen de kinderen en het
verkeer, voorbijgangers
en/of oudere kinderen.
Bijv. geen hekken, te lage
hekken.
oEr zijn voldoende afschei-
dingen tussen de kinderen en
het verkeer, voorbijgangers en/
of oudere kinderen.
oDe buitenspeelplaats is omheind en is visueel
afgeschermd van het verkeer, voorbijgangers
en/of oudere kinderen, bijv. door een stevige
haag of schutting. Er is een veilige speelplek
voor baby’s, gescheiden van andere activi-
teiten.
24 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I-D. De buitenspeelruimte is veilig, toegankelijk en uitdagend.
oEr zijn geen schokabsorbe-
rende ondergronden.
oEr zijn enkele schokabsorbe-
rende ondergronden.
oEr zijn schokabsorberende ondergronden
onder schommels, glijbanen en klimrekken.
Bijv. fijn of grof zand, rubber tegels, houtsnip-
pers.
oEr is geen gras.
oEr is weinig gras.
oEr zijn stukken gras die goed worden onder-
houden, zodat erop kan worden gelegen,
gerold, gekropen en gelopen.
oEr is geen schaduw. Bijv.
de speelplaats ligt alleen
in de schaduw van het
gebouw op tijden dat de
kinderen niet buiten zijn.
oHet gebouw, speeltoestellen
en/of parasols bieden gedeelte-
lijk schaduw. Bijv. het gebouw
biedt alleen schaduw tijdens
het buitenspelen in de ochtend
of de middag.
oHet gebouw, bomen, struiken, parasols en/
of zonneschermen bieden voldoende schaduw
gedurende alle buitenspeeltijden.
oToestellen en materialen
zijn niet veilig.
oToestellen en materialen zijn
veilig.
oToestellen en materialen zijn ontworpen
voor het ontwikkelingsniveau van baby’s,
dreumesen en peuters; ze zijn veilig en goed
onderhouden.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 25
Teken een plattegrond van de ruimte
26 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II. Dagschema II-A. Het dagschema is voorspelbaar en flexibel.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oDagelijkse gebeurtenissen
en zorgroutines hebben
geen vaste regelmaat; ze
vinden plaats op willekeu-
rige tijden en kunnen elke
dag anders zijn. Er hangt
geen dagschema.
oDe dag is geordend en er zijn
zorgroutines op vaste tijden.
Een overzicht hiervan is opge-
hangen voor de ouders.
oDe dag is geordend naar dagelijks terugke-
rende gebeurtenissen en zorgroutines:
• Brengen en halen
• Keuzetijd
• Activiteiten in grote en kleine groepen
• Buitenspelen
• Eten en drinken
• Lichamelijke verzorging
• Slapen
Bijv. pm’ers volgen een consistent maar
flexibel dagschema; het schema hangt aan
de wand zodat ouders ook op de hoogte zijn;
er is een plaatjesversie van het dagschema
voor dreumesen en peuters; routines worden
ontwikkeld op basis van het eigen ritme van de
kinderen.
oHet dagschema is voor alle
kinderen hetzelfde. Bijv.
kinderen worden wakker
gehouden totdat het slaap-
tijd is.
oIn het dagschema wordt soms
rekening gehouden met de
persoonlijke behoeften van de
kinderen.
oIn het dagschema wordt gedurende de hele
dag rekening gehouden met de persoonlijke
behoeften, ritmes en het temperament van de
kinderen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 27
II-A. Het dagschema is voorspelbaar en flexibel.
oKinderen kunnen zelden
uit zichzelf met een activi-
teit of met het ongestoord
onderzoeken van materi-
alen en/of andere mensen
beginnen. Bijv. baby’s die
niet slapen worden in de
box, de kinderstoel, een
wipstoeltje of een wandel-
wagen gezet; dreumesen
en peuters doen activi-
teiten die door volwas-
senen zijn geïnitieerd.
o Kinderen kunnen op sommige
momenten van de dag uit zich-
zelf met een activiteit of met
het ongestoord onderzoeken
van materialen en/of andere
mensen beginnen.
Bijv. tijdens keuzetijd of
buitenspelen; kinderen die niet
slapen verblijven minder dan
10 minuten per dag in een box,
kinderstoel of wandelwagen.
o Kinderen kunnen gedurende de hele dag uit
zichzelf met een activiteit of met het onge-
stoord onderzoeken van materialen en/of
andere mensen beginnen.
Bijv. als ze wakker zijn krijgen niet-mobiele
baby’s een mandje met aantrekkelijke mate-
rialen om te onderzoeken of een plek in de
snoezelhoek met aantrekkelijke materialen
onder handbereik.
28 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II. DagschemaII-B. Brengen en halen is erop gericht dat kinderen en ouders zich prettig voelen.
Standaardvragen
1. Wat doet u als ouders van streek zijn door het afscheid van of het weerzien met hun kinderen?
2. Wat doet u als kinderen van streek zijn door het afscheid van of het weerzien met hun
ouders?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oHet brengen en/of halen
van de kinderen gebeurt
gehaast en abrupt. Bijv.
pm.’er vraagt ouder bij
binnenkomst om de baby
in de box te leggen.
oHet brengen en/of halen van
de kinderen gebeurt soms
zonder haast, bijv. op dagen
dat er weinig kinderen zijn.
oHet brengen en halen van de kinderen gebeurt
ontspannen. Bijv. ouders hebben voordat
ze afscheid nemen een ochtendritueel met
hun kind, zoals een prentenboek voorlezen
of meespelen met het kind; pm’ers geven de
kinderen spelmaterialen, kinderen ontdekken
en spelen ongestoord, ouders en pm’ers maken
een praatje; bij het ophalen kunnen de ouders
nog even meespelen i.p.v. meteen weg te gaan.
oKinderen worden niet
begroet en/of gedag
gezegd. Bijv. pm’ers zijn
druk met de alledaagse
werkzaamheden en
geven de kinderen geen
aandacht.
oKinderen worden soms begroet
en/of gedag gezegd.
oKinderen worden begroet en gedag gezegd
op een kalme, geruststellende manier. Bijv.
de pm’er houdt het kind op de arm en praat
ermee.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 29
II-B. Brengen en halen is erop gericht dat kinderen en ouders zich prettig voelen.
oKinderen die van streek
zijn door het afscheid of
de terugkeer van ouders
worden niet getroost. Bijv.
het kind wordt genegeerd
of er wordt gezegd dat
het moet ophouden met
huilen.
oKinderen die van streek zijn
door het afscheid of de terug-
keer van ouders worden soms
getroost.
oDe gevoelens van kinderen die van streek zijn
door het afscheid of de terugkeer van ouders,
worden erkend (bijv. ‘Het is ook niet leuk als
mama weggaat om te gaan werken.’) en ze
worden getroost (bijv. vasthouden, wiegen,
aaien, samen een boekje lezen) zo lang als ze
dit nodig hebben.
oOuders worden niet
begroet en/of gedag
gezegd. Bijv. pm’ers gaan
door met hun werkzaam-
heden als ouders binnen
komen.
oOuders worden soms begroet
en/of gedag gezegd.
oOuders worden begroet en/of gedag gezegd
op een kalme, geruststellende manier. Bijv. de
pm’er en de ouder wisselen informatie uit en
vertellen elkaar over wat ze bij het kind hebben
gezien; ouders worden begroet met hun naam.
oDe gevoelens van ouders
die van streek zijn door het
afscheid van of het weer-
zien met hun kind, worden
genegeerd.
oDe gevoelens van ouders
die van streek zijn door het
afscheid van of het weerzien
met hun kind, worden erkend.
oDe gevoelens van ouders die van streek zijn
door het afscheid van of het weerzien met hun
kind, worden erkend: ‘Het is ook moeilijk om
nu te gaan werken, terwijl je liever hier zou
blijven met je kind’.
30 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II. Dagschema II-C. Keuzetijd (spelen, wakker zijn) is erop gericht dat kinderen zelf het initiatief nemen tot ontdekken en
spelen.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr is geen dagelijkse
keuzetijd voor kinderen.
oEr is keuzetijd op sommige
dagen en voor sommige
kinderen. Bijv. baby’s zitten
in een box, wipstoeltje enz.
en hebben geen keuze zoals
dreumesen en peuters.
oKeuzetijd is een vast onderdeel van de dag voor
alle kinderen. Ook niet-mobiele baby’s kunnen
kiezen uit een variatie aan materialen.
Als er keuzetijd is
oKinderen maken geen
keuzes in keuzetijd. Bijv.
baby’s zitten in boxen,
schommelstoeltjes,
wipstoeltjes enz.; dreu-
mesen en peuters reageren
op initiatieven van volwas-
senen.
oKinderen maken beperkte
keuzes in keuzetijd. Bijv. elk
kind kan wel of niet meedoen
aan een knutselactiviteit; er
wordt een beperkte keuze
aangeboden, zoals alleen lego,
boekjes en materiaal uit de
huishoek, waarmee kinderen
deels hun eigen initiatieven in
praktijk kunnen brengen.
oKinderen maken veel keuzes en brengen hun
eigen ontdek- en speelideeën in praktijk tijdens
keuzetijd. Ze bepalen zelf:
• wat ze willen ontdekken of waarmee ze
willen spelen
• hoe ze willen ontdekken of spelen
• waar ze willen ontdekken of spelen
• hoe ze bewegen
Bijv. een paar dreumesen en peuters spelen
met poppen in de huishoek, een paar anderen
met auto’s in de bouwplaats; ondertussen
krijgen de baby’s verschillende materialen
aangereikt om te ontdekken en mee te spelen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 31
II-C. Keuzetijd (spelen, wakker zijn) is erop gericht dat kinderen zelf het initiatief nemen tot ontdekken en spelen.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
oKinderen praten gedu-
rende de hele dag niet met
de pm’ers over hun keuzes
(plannen) en wat ze (zich
herinneren dat ze) in de
keuzetijd hebben gedaan.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
oKinderen praten op enig
moment gedurende de dag
met pm’ers over hun keuzes
(plannen) en/of wat ze (zich
herinneren dat ze) hebben
gedaan.
In groepen met dreumesen en/of peuters
oKinderen praten gedurende de dag met de
pm’ers over hun keuzes (plannen) en wat zij
(zich herinneren dat ze) hebben gedaan. Bijv.
pm’ers praten met de kinderen als zij hun
activiteit uitkiezen aan het begin van keuze-
tijd. Tijdens het opruimen, verschonen of eten
praten de volwassenen over wat zij de kinderen
zagen doen in keuzetijd.
32 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II. Dagschema II-D. Bij lichamelijke verzorging horen keuzes voor kinderen.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oKinderen zijn niet actief
betrokken bij de lichamelijke
verzorging. De pm’er doet alles.
oSoms zijn kinderen actief
betrokken bij of maken zij
keuzes tijdens de lichamelijke
verzorging.
oKinderen zijn gedurende de
hele dag actief betrokken bij,
maken keuzes, en doen zelf
dingen tijdens de lichamelijke
verzorging. Bijv. het vasthouden
van een schone luier, sok of
washandje; kleding aantrekken/
uittrekken; wassen/afdrogen van
het gezicht en de handen.
oLichamelijke verzorging vindt
plaats zonder dat kinderen
er vooraf op attent gemaakt
worden.
oKinderen worden soms attent
gemaakt op lichamelijke verzor-
ging voordat deze plaatsvindt.
oKinderen worden gedurende
de hele dag attent gemaakt op
lichamelijke verzorging voordat
deze plaatsvindt. Hen wordt
verteld wat er gaat gebeuren en
ze krijgen waar nodig tijd om te
stoppen waarmee ze bezig zijn,
voordat de verzorging begint.
Bijv. ‘Als je dit boekje uit hebt,
ga ik je luier verschonen’.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 33
II. DagschemaII-E. Overgangen in het dagschema vloeien geleidelijk over van de ene interessante ervaring in de
volgende.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oKinderen hebben geen
keuzes tijdens overgangen
in het dagschema. Bijv.
kinderen moeten tege-
lijkertijd stoppen en
opruimen.
oKinderen hebben soms keuzes
op overgangsmomenten. Bijv.
een kind kan ervoor kiezen om
een knuffel mee te nemen als
zijn luier wordt verschoond;
kinderen zingen liedjes tijdens
het wachten totdat iedereen
aan tafel zit.
oKinderen maken keuzes tijdens overgangs-
momenten. Bijv. hoe ze van de ene kant van
de ruimte naar de andere kant gaan, wat ze
opruimen en hoe ze dit op de planken zetten;
nog even door te gaan met verven, terwijl
andere kinderen die klaar zijn hun handen
wassen.
oKinderen worden abrupt
meegenomen van de ene
activiteit naar de volgende.
Bijv. baby’s worden
opgepakt om te worden
verschoond zonder waar-
schuwing.
oPm’ers vertellen kinderen
soms wat er gaat gebeuren.
oPm’ers vertellen kinderen gedurende de hele
dag wat er gaat gebeuren. Bijv. de pm’er vertelt
de baby dat het tijd is voor de fles en praat
tegen hem over wat ze aan het doen is terwijl ze
de fles opwarmt; de pm’er kondigt de dreu-
mesen en peuters aan dat het tijd is om op te
ruimen als ze straks de muziek horen.
oKinderen wachten tot acti-
viteiten en/of zorgroutines
beginnen. Bijv. dreumesen
en peuters wachten in de
rij totdat iedereen klaar is
om naar buiten te gaan.
oKinderen gaan soms in hun
eigen tempo van de ene acti-
viteit of zorgroutine naar de
volgende.
oKinderen gaan in hun eigen tempo van de
ene activiteit of zorgroutine naar de volgende.
Bijv. tegen het einde van de groepstijd laten
pm’ers activiteiten overlappen om kinderen
de gelegenheid te geven in hun eigen tempo te
veranderen van activiteit; pm’ers zorgen dat er
verschillende ‘overgangsrituelen’ zijn zoals een
vast rijmpje of liedje, een klap- of bewegings-
spelletje.
34 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II-E. Overgangen in het dagschema vloeien geleidelijk over van de ene interessante ervaring in de volgende.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
oKinderen helpen niet mee
met opruimen.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
oKinderen worden haastig door
het opruimen heen geleid.
Bijv. voorwerpen worden in de
handen van de kinderen gelegd
en er wordt gezegd dat zij ze op
de plank moeten zetten.
In groepen met dreumesen en/of peuters
oKinderen ruimen op hun eigen manier/in hun
eigen tempo op en krijgen aanmoediging en
ondersteuning van de pm’ers. Bijv. pm’ers
geven kinderen de tijd om mee te helpen
met opruimen; tijdens keuzetijd moedigen
pm’ers de kinderen aan en helpen hen bij
het opruimen van speelgoed voordat ze iets
anders pakken; na het vertrek van de kinderen
ordenen pm’ers de materialen op de planken
en ruimen de rest op.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 35
II. DagschemaII-F. Voedingen en maaltijden zijn kindgericht en ontspannen.
Standaardvragen
1. Geven ouders borstvoeding en/of flesvoeding in het kinderdagverblijf? Zo ja, hoe vaak? Soms? Regelmatig?
2. Worden de kinderen gevoed als ze honger hebben, zelfs als dat buiten de vastgestelde voedingen of maaltijden is?
Zo ja, hoe vaak? Soms? Regelmatig?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oBaby’s die uit een fles
drinken worden niet
vastgehouden. Bijv. een
baby die met een fles op
een kussen ligt; een pm’er
houdt een baby vast die
tegen een kussen aanligt
en voedt een andere die op
de vloer ligt.
oBaby’s die uit een fles drinken
worden soms vastgehouden.
oBaby’s die uit een fles drinken worden altijd
vastgehouden door een vaste pm’er en krijgen
alle aandacht van de pm’er. Bijv. de pm’er
praat met de baby tijdens het voeden en gaat
sensitief in op signalen.
oOudere baby’s en dreu-
mesen eten niet zelf.
Pm’ers geven kinderen te
eten omdat dit sneller gaat
of omdat er dan makke-
lijker schoon te maken is.
oSoms eten sommige oudere
baby’s en dreumesen zelf.
oAlle oudere baby’s en dreumesen eten zoveel
mogelijk zelf en worden hierbij geholpen.
Baby’s die met een lepel eten mogen hun eigen
lepel vasthouden.
oKinderen hebben geen
keuze in wat en/of hoeveel
ze eten.
oSoms hebben kinderen keuze
in wat en/of hoeveel ze eten.
oKinderen hebben keuze in wat en hoeveel ze
eten.
36 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II-F. Voedingen en maaltijden zijn kindgericht en ontspannen.
oVoedingen en/of maal-
tijden vinden routinematig
zonder aandacht voor de
kinderen plaats.
oSoms vinden voedingen en/of
maaltijden niet routinematig
plaats.
oVoedingen en maaltijden zijn ontspannen.
Kinderen eten in hun eigen tempo en de lengte
van de maaltijden varieert. Volwassenen
nemen de tijd om met kinderen gesprekjes te
voeren terwijl kinderen eten.
oEr is zelden interactie
tussen kinderen en pm’ers
tijdens de maaltijden.
Bijv. pm’ers zijn druk met
andere dingen; zij houden
toezicht op de maaltijden.
oEr is beperkte interactie tussen
kinderen en pm’ers tijdens de
maaltijden. Bijv. pm’ers vragen
kinderen of ze nog meer willen
eten en wat ze op hun brood
willen.
oKinderen en pm’ers hebben plezier in hun
interacties en onderlinge communicatie, ze
zitten samen aan tafel bij het eten. Bijv. pm’ers
glimlachen, observeren en luisteren aandachtig
naar kinderen; pm’ers praten met de kinderen,
ook over andere dingen dan de maaltijd.
oAlle baby’s worden
gevoed/krijgen te eten
op vaste tijden, of ze nu
honger hebben of niet.
oSoms worden baby’s gevoed/
krijgen ze te eten als ze honger
hebben, zelfs als dat buiten
de vastgestelde voedingen of
maaltijden is.
oBaby’s worden gevoed/krijgen te eten als ze
honger hebben, zelfs als dat buiten de vastge-
stelde voedingen of maaltijden is. Dit gebeurt
na overleg met de ouders.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
oKinderen doen niet mee
met tafel dekken en
afruimen.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
oKinderen doen soms mee met
tafel dekken en afruimen. Bijv.
kinderen helpen met opruimen
na de maaltijd.
In groepen met dreumesen en/of peuters
oKinderen doen mee met tafel dekken en
afruimen en krijgen daar hulp bij.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 37
II. DagschemaII-G. Groepstijden verlopen soepel en flexibel, gericht op wat kinderen doen, hun ideeën en interesses.*
* Groepstijden worden gedefinieerd als samenkomsten in zowel de kleine als de grote groep, gepland of spontaan.
Groepstijden bestaan uit activiteiten met materialen en activiteiten met muziek en beweging.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr zijn geen dagelijkse
groepstijden.
oSoms zijn groepstijden een vast
onderdeel van het dagschema.
oVoor dreumesen en peuters zijn activiteiten in
de kleine en in de grote groep een vast onder-
deel van het dagschema.
Als en/of wanneer er groeps-
tijden zijn
oKinderen maken geen
keuzes in groepstijd. Bijv.
kinderen krijgen van de
pm’ers opdrachten.
oKinderen maken beperkte
keuzes in groepstijd.
oKinderen maken veel keuzes in groepstijd:
• hoe ze materialen kunnen ontdekken en
gebruiken
• hoe ze kunnen communiceren
• waar ze kunnen zitten en/of staan
• hoe ze kunnen bewegen
• wat ze kunnen zingen
38 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II-G. Groepstijden verlopen soepel en flexibel, gericht op wat kinderen doen, hun ideeën en interesses.
oKinderen gebruiken de
aangereikte materialen
niet op hun eigen manier.
Bijv. pm’ers laten kinderen
een voorgeknipte vorm
beplakken zoals een konijn
of een bloem.
oSoms gebruiken kinderen de
aangereikte materialen op hun
eigen manier.
oAlle kinderen gebruiken de aangereikte
materialen op hun eigen manier.
oWat kinderen doen en
interessant vinden is niet
bepalend voor de duur van
de groepstijd. Bijv. pm’ers
verplichten kinderen om
bij een activiteit te blijven
tot alle kinderen klaar zijn.
oWat kinderen doen en interes-
sant vinden is soms bepalend
voor de duur van de groepstijd.
oWat kinderen doen en interessant vinden is
bepalend voor de duur van de groepstijd. De
tijd dat kinderen ontdekken en spelen met
materialen kan sterk variëren. Bijv. kinderen
kunnen ongestoord komen en gaan; kinderen
hebben andere keuzes als ze niet mee willen
doen met de groepsactiviteit; pm’ers ronden de
groepstijd af als kinderen interesse verliezen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 39
II. DagschemaII-H. Buitenspeeltijd biedt natuurlijke zintuiglijk-motorische leermogelijkheden.
NB:
a) Als er buitenspeeltijd is ingeruimd maar niet waargenomen, scoor dan op niveau 1.
b) Waar extreme weersomstandigheden of veiligheidsoverwegingen regelmatig gebruik van een buitenspeelplaats in de
weg staan, moet een open binnenruimte, zoals een gymzaal, worden gebruikt als vervanging.
c) Als de observatie plaatsvindt op een dag die niet representatief is vanwege ongebruikelijk weer of andere speciale
omstandigheden, vink dan ‘niet geobserveerd’ aan.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr is geen dagelijkse
buitenspeeltijd.
oSoms is buitenspeeltijd deel
van het dagschema voor
sommige kinderen. Bijv. baby’s
worden niet mee naar buiten
genomen.
oBuitenspeeltijd is een vast onderdeel van het
dagschema voor alle kinderen. Pm’ers nemen
ook de baby’s elke dag mee naar buiten.
Als en/of wanneer kinderen
naar buiten gaan
o Baby’s zitten de gehele
buitenspeeltijd in boxen,
buggy’s of karren.
oBaby’s zitten enige tijd in
boxen, buggy’s of karren.
oBaby’s zitten niet of nauwelijks in boxen,
buggy’s of karren. Bijv. buggy’s of karren
worden alleen in bijzondere situaties gebruikt,
zoals bij een wandeling met niet-mobiele
baby’s of in een buitenruimte waar geen veilige
aparte babyhoek is.
oKinderen hebben geen
keuzes tijdens buitenspeel-
tijd. Volwassenen bepalen
wat kinderen doen.
oKinderen hebben een paar
keuzes tijdens buitenspeeltijd.
oKinderen hebben veel keuzes tijdens buiten-
speeltijd. Bijv. rollen, kruipen, rondlopen,
kuieren, lopen, klimmen, rennen, fietsen,
graven, schilderen, verkleden, bouwen, planten
water geven enz.
40 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
II-H. Buitenspeeltijd biedt natuurlijke zintuiglijk-motorische leermogelijkheden.
oKinderen onderzoeken
materialen niet met al
hun zintuigen. Bijv. er zijn
alleen rijdende materialen,
ballen en klimtoestellen
beschikbaar.
oSoms onderzoeken kinderen
materialen met al hun
zintuigen.
oKinderen onderzoeken spel- en natuurlijke
materialen met al hun zintuigen. Bijv. kinderen
pakken vast, ruiken, proeven, dragen, en laten
ook weer vallen; ze verkennen stokjes, grote
stenen, bladeren; ze spelen in zand, kruipen op
het gras; pm’ers brengen materiaal naar buiten
dat kinderen kunnen gebruiken, zoals dekens,
matten, ballen, rackets, schepjes, emmers,
bellenblaas, blokken, fietsen enz.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 41
II. DagschemaII-I. Slaaptijden zijn afgestemd op de persoonlijke behoefte aan slaap en rust van de kinderen.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oAlle kinderen gaan op dezelfde
tijd naar bed en worden op
dezelfde tijd wakker gemaakt.
oSoms vallen kinderen in
slaap en worden ze wakker
volgens hun eigen ritme.
oKinderen slapen of rusten als ze moe zijn, zelfs
als dit gebeurt buiten de vastgestelde slaap-
tijden, en worden uit zichzelf wakker.
oKinderen blijven 10 minuten
of langer in hun bedje nadat ze
helemaal wakker zijn of zelfs
ongeduldig worden. Bijv. het
kind schudt de zijkanten van
het bed heen en weer; het kind
gooit speelgoed uit bed; het
kind huilt.
oSoms worden kinderen
kort nadat ze helemaal
wakker zijn, uit bed
gehaald.
oKinderen worden uit bed gehaald, begroet,
geknuffeld en verschoond zodra ze helemaal
wakker zijn.
In groepen met dreumesen en/of
peuters
oGedurende slaaptijden moeten
kinderen die niet slapen op
hun matje/matras liggen.
In groepen met dreumesen
en/of peuters
oGedurende slaaptijden
mogen kinderen die niet
slapen ook in boekjes
kijken op hun matje/
matras.
In groepen met dreumesen en/of peuters
oGedurende slaaptijden spelen kinderen die niet
slapen en kinderen die vroeg wakker zijn met
materialen en boeken op hun matje/matras of
ze mogen spelen in een van tevoren aange-
geven hoek of ruimte.
42 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
Vat informatie over het dagschema samen in de twee kolommen hieronder. Gepland dagschema (weergegeven op dagschemakaarten) Feitelijk geobserveerde dagschema
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 43
III. Volwassene-kind interactieIII-A. Kinderen hebben langetermijnrelaties met hun pedagogisch medewerkers.
Standaardvragen
1. Bent u dagelijks verantwoordelijk voor een bepaalde groep kinderen? Hoeveel?
2. Bent u de vaste verzorger van deze kinderen, of deelt u de zorg met andere pm’ers?
3. Hoe lang blijven deze kinderen bij u voordat ze doorgaan naar een andere ruimte of pm’er?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet is geobserveerd.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oElk kind wordt per dag
verzorgd door wisselende
pm’ers.
oElk kind wordt per dag verzorgd door
dezelfde groep pm’ers.
oElk kind wordt per dag verzorgd door
dezelfde vaste pm’er en hetzelfde
opvangteam. Bijv. een pm’er is als
eerste verantwoordelijk voor de zorg
van een vaste groep kinderen en de
communicatie met hun ouders.
oElk kind krijgt een vaste
p.m.’er toegewezen zonder
rekening te houden met
karakter of voorkeur van
het kind of de voorkeur
van de ouders
.
oElk kind krijgt een vaste pm’er
toegewezen, waarbij beperkt rekening
gehouden wordt met karakter of voor-
keur van het kind of de voorkeur van
de ouders Bijv. alleen in de wenperiode
kan een voorkeur aangegeven worden.
oElk kind krijgt de tijd om een voorkeur
te ontwikkelen voor een vaste p.m.’er,
waarmee rekening gehouden wordt.
Het karakter van het kind past goed bij
dat van deze persoon.
oElk kind blijft niet een jaar
of langer bij dezelfde vaste
pm’er of hetzelfde opvang-
team. Bijv. kinderen
worden elke zes maanden
doorgeschoven naar een
andere ruimte.
oElk kind blijft een jaar of langer bij
dezelfde vaste pm’er of hetzelfde
opvangteam.
oElk kind blijft zo lang als mogelijk is
bij dezelfde vaste pm’er en hetzelfde
opvangteam. Het streven in horizon-
tale groepen is ongeveer twee jaar, in
verticale groepen ongeveer vier jaar.
44 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-B. Kinderen bouwen een vertrouwensband op met hun pedagogisch medewerkers.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oKinderen worden niet aangeraakt,
vastgehouden en/of toegesproken,
en/of op een gehaaste of ongeïn-
teresseerde manier aangeraakt,
vastgehouden en toegesproken.
oSoms worden kinderen op een
aandachtige, ongehaaste manier
aangeraakt, vastgehouden en
toegesproken.
oKinderen worden gedurende de
hele dag op een warme, aandach-
tige en ontspannen manier
aangeraakt, vastgehouden en
toegesproken.
oKinderen krijgen geen aandacht
van de pm’ers als ze laten zien dat
ze daar behoefte aan hebben of
erom vragen.
oSoms krijgen kinderen aandacht
van de pm’ers als ze laten zien dat
ze daar behoefte aan hebben of
erom vragen.
oKinderen hebben gedurende de
hele dag interacties met de pm’ers
als ze om aandacht vragen of
laten zien dat ze hier behoefte aan
hebben, of als ze even stoppen met
ontdekken/spelen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 45
III-B. Kinderen bouwen een vertrouwensband op met hun pedagogisch medewerkers.
oKinderen horen alleen negatieve
opmerkingen van pm’ers over zich-
zelf en anderen, zoals ‘Hij maakt er
altijd een troep van’ en ‘Houd haar
in de gaten, ze is een bijter’.
oKinderen horen wel eens positieve
opmerkingen van pm’ers over
zichzelf en anderen.
oKinderen horen gedurende de hele
dag positieve opmerkingen van
pm’ers over zichzelf en anderen.
oPm’ers houden geen rekening
met het tempo van individuele
kinderen. Bijv. pm’ers laten alle
kinderen tegelijkertijd een activi-
teit starten of afronden.
oSoms houden pm’ers rekening
met het tempo van individuele
kinderen.
oGedurende de hele dag houden
pm’ers rekening met het tempo
van individuele kinderen, passend
binnen het dagschema. Bijv. als
ze naar buiten gaan, laten pm’ers
de kinderen in hun eigen tempo
door de gang naar de speelplaats
lopen en kruipen; tijdens keuzetijd
bepalen de kinderen zelf hoe lang
ze met een bepaald materiaal of in
een bepaalde hoek blijven spelen.
oKinderen laten niet zien dat ze
plezier hebben in hun interacties
met pm’ers.
oSoms laten kinderen zien dat ze
plezier hebben in hun interacties
met pm’ers.
oGedurende de hele dag laten
kinderen zien dat ze plezier hebben
in hun interacties met pm’ers.
oKinderen beginnen geen interac-
ties met pm’ers.
oKinderen beginnen soms interac-
ties met pm’ers.
oGedurende de hele dag beginnen
kinderen interacties met pm’ers.
Bijv. door bij het brengen op
schoot te kruipen, door bij het
buitenspelen een bal te brengen en
te zeggen:‘Spelen?’.
46 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-C. Kinderen gaan als partners om met de pedagogisch medewerkers.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers ontdekken en spelen
niet met de kinderen op
ooghoogte.
oSoms ontdekken en spelen
pm’ers met de kinderen op
ooghoogte.
oOp elk moment van de dag ontdekken en
spelen pm’ers met de kinderen op hun
ooghoogte.
oKinderen spelen of ontdekken
niet in de buurt van pm’ers
die naar ze kijken en luis-
teren. Bijv. kinderen worden
genegeerd door pm’ers; pm’ers
praten met elkaar terwijl de
kinderen spelen.
oSoms spelen of ontdekken
kinderen in de buurt van
pm’ers die naar ze kijken
en luisteren.
oOp elk moment van de dag spelen of ontdekken
kinderen in de buurt van pm’ers die naar ze
kijken en luisteren. Bijv. in keuzetijd maakt een
dreumes autogeluiden bij het voortduwen van
zijn auto. Zijn pm’er imiteert wat hij doet door
dezelfde geluiden te maken; tijdens de lunch
ziet de pm’er dat een kind voor het eerst zelf
haar beker oppakt en drinkt. Ze zegt: ‘Je drinkt
helemaal zelf uit je beker!’.
oKinderen en pm’ers zijn niet
betrokken bij uitwisseling
en gesprekken met gebaren,
geluiden en/of woorden.
oSoms zijn kinderen en
pm’ers betrokken bij
uitwisseling en gesprekken
met gebaren, geluiden en/
of woorden.
oOp elk moment van de dag communiceren
kinderen en pm’ers in uitwisselingen en
gesprekjes met gebaren, geluiden en/of
woorden.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 47
III-C. Kinderen gaan als partners om met de pedagogisch medewerkers.
oGedurende de hele dag horen
kinderen veel directieve
opdrachten van pm’ers: ‘Haal
dat uit je mond!’, ‘Kom hier!’,
‘Ga nu je handen wassen!’
oGedurende de hele dag
horen kinderen nogal eens
directieve opdrachten van
pm’ers.
oGedurende de hele dag horen kinderen nauwe-
lijks directieve opdrachten van pm’ers. Bijv.
pm’ers spreken op een prettige, rustige toon
terwijl ze zeggen: ‘Het is tijd om je handen
te wassen, we gaan zo aan tafel’; ‘Je kunt een
boekje meenemen naar je bed’; ‘Kom, dan gaan
we ons klaarmaken om naar buiten te gaan,
dus pak je jas maar’; ‘Zachtjes aaien, alsje-
blieft.’
oGedurende de hele dag horen
kinderen niet of nauwelijks
bevestiging en aanmoedi-
ging van de pm’ers. Bijv.
pm’ers houden toezicht op de
kinderen en/of zijn druk bezig
met routinetaken.
oGedurende de hele dag
horen kinderen enige
bevestiging en aanmoedi-
ging van pm’ers.
oGedurende de hele dag horen kinderen alleen
maar bevestiging en aanmoediging van de
pm’ers die betrekking hebben op hun gedrag,
belangstelling, ideeën en gevoelens: ‘Dat is
een lange druppel verf’, ‘Wat ben je aan het
bouwen met je blokken?’, ‘Kijk, nu staat je
toren rechtop!’, ‘Je lacht, jij vindt bananen
zeker erg lekker.’
48 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-D. Pedagogisch medewerkers respecteren en stimuleren het taalgebruik van de kinderen en stimuleren
ze om te genieten van gesproken en geschreven taal.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers besteden niet
bewust aandacht aan de
woordenschatontwikke-
ling van de kinderen, of
doen dit op een directieve
manier, bijv. ‘Wijs de koe
aan’, ‘Pak de rode blokjes’,
‘Zeg me maar na: pin-da-
kaas!’.
oPm’ers besteden aandacht
aan de woordenschatontwik-
keling van de kinderen, maar
doen dit niet systematisch.
Bijv. ze stellen wel vragen,
maar stemmen die niet af op
het taalniveau van het kind; ze
lezen vaak voor, maar selec-
teren niet wat in het verhaal
nieuwe, belangrijke woorden
voor de kinderen zijn en hoe ze
die kunnen aanbieden.
oPm’ers besteden bewust aandacht aan de
woordenschatontwikkeling van de kinderen.
Ze doen dit systematisch en op een actieve,
speelse manier:
• door op allerlei manieren te communiceren
met de kinderen (observeren, luisteren
en reageren; open vragen stellen die afge-
stemd zijn op het taalniveau van het kind;
beschrijven wat het kind doet; samenvatten
wat het kind verteld heeft; zorgen dat
kinderen met elkaar in gesprek raken);
• door nieuwe woorden aan te bieden in een
zinvolle context (bijv. met een prentenboek,
thematafel, ontdekactiviteit) en een keuze
te maken welke woorden voor de kinderen
nieuw en belangrijk zijn;
• door de kinderen dagelijks te laten genieten
van prentenboeken, liedjes, rijmpjes en
versjes.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 49
III-D. Pedagogisch medewerkers respecteren en stimuleren het taalgebruik van de kinderen en stimuleren ze om te genieten van gesproken en geschreven taal.
oPm’ers lezen niet dagelijks
voor. Als ze voorlezen,
doen ze dit niet op een
interactieve manier.
De pm’er leest voor, de
kinderen moeten luisteren.
De pm’er gebruikt geen
ondersteunende materi-
alen bij het boek.
oPm’ers lezen dagelijks voor
(bijv. voor het slapen gaan) en
geven zo nu en dan ruimte aan
de eigen inbreng van kinderen
en/of gebruiken enkele onder-
steunende materialen bij het
boek.
oPm’ers lezen dagelijks voor uit prentenboeken
en doen dit op een interactieve manier. Ze
gebruiken diverse materialen die bij het boek
horen (zoals handpoppen en knuffels, een
vertelkoffer met attributen, verkleedkleren),
geven ruimte aan de eigen inbreng van
kinderen en moedigen ze aan het verhaal uit te
spelen, erover te praten en zelf ‘voor te lezen’.
oPm’ers zingen wel met
de kinderen, maar zijzelf
bepalen wat er gezongen
wordt. Liedjes, rijmpjes
en versjes maken geen
deel uit van de dagelijkse
routine.
oPm’ers besteden dagelijks
aandacht aan liedjes, rijmpjes
en versjes. Soms laten ze de
kinderen kiezen, maar ze geven
daarbij geen ondersteuning
in de vorm van kaarten of een
map met afbeeldingen.
oPm’ers bouwen met de kinderen een repertoire
op van liedjes, rijmpjes en versjes. Kinderen
kiezen dagelijks, bijv. tijdens de begroetings-
kring aan het begin van de dag, welke liedjes
ze willen zingen. De liedjes staan op losse
kaarten of in een keuzemap, voorzien van voor
de kinderen te ‘lezen’ tekeningen, foto’s of
symbolen.
50 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-E. Kinderen voeren hun voornemens uit.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oZelden mogen kinderen zich bezig-
houden met eigen interesses en initia-
tieven, zelf problemen oplossen en/of
worden ze aangemoedigd om dingen te
doen die ze nog niet kunnen.
oSoms mogen kinderen zich bezig-
houden met eigen interesses en
initiatieven. Bijv. kinderen houden
zich alleen bezig met eigen interesses
tijdens keuzetijd en buitenspeeltijd;
gedurende sommige groepstijden
houden kinderen zich bezig met wat ze
interesseert.
oDagelijks terugkerend
zijn er onderdelen in
het dagschema waarin
kinderen zich bezighouden
met eigen interesses
en initiatieven, en zelf
problemen oplossen.
oZelden mogen kinderen zelfstandig
dingen doen die ze zelf kunnen
en/of willen doen. Bijv. de pm’ers
laten persoonlijke bezigheden zoals
aankleden niet over aan de kinderen
zelf.
oSoms mogen kinderen zelfstandig
dingen doen die ze zelf kunnen en/of
willen doen.
oGedurende de hele dag
mogen kinderen zelf-
standig dingen doen die ze
zelf kunnen en/of willen
doen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 51
III-E. Kinderen voeren hun voornemens uit.
oKinderen worden berispt voor hun
eigen initiatieven, of hun initiatieven
worden genegeerd Bijv. ‘Nee, je mag de
klei niet van de knutseltafel pakken’,
‘Jij gaat geen verf meer gebruiken,
want je knoeit er altijd mee.’
oSoms krijgen de kinderen onder-
steuning van de pm’er bij hun eigen
initiatieven.
oGedurende de hele dag
krijgen kinderen onder-
steuning van de pm’er bij
hun eigen inspanningen,
ideeën en initiatieven.
oKinderen krijgen complimentjes
(‘Goed gedaan!’ , ‘Wat zit je mooi
rustig!’) en/of beloningen (stickers) als
ze iets presteren of doen wat de pm’er
vraagt.
oSoms krijgen kinderen complimentjes
en/of beloningen voor hun initiatieven
en prestaties.
oKinderen krijgen aanmoe-
diging voor hun presta-
ties. Bijv. ‘Je hebt de bal
gerold’, ‘Dankjewel dat
je de kaas op tafel hebt
gelegd’, ‘Je bent helemaal
naar mij gekropen!’, ‘Je
hebt alle zachte blokken op
elkaar gestapeld’.
oKinderen hebben geen keuzes bij het
uitvoeren van alledaagse taken.
oKinderen hebben soms keuzes bij het
uitvoeren van alledaagse taken.
oGedurende de hele dag
hebben kinderen keuzes
bij het uitvoeren van alle-
daagse taken.
52 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-F. Kinderen vormen onderling sociale relaties.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oMeestal kunnen niet-
mobiele kinderen de
andere kinderen niet zien.
Bijv. kinderen worden aan
hun kant van de ruimte
gehouden; het zicht van
de kinderen is belemmerd
door planken; kinderen in
boxen, wipstoeltjes, enz.
oSoms kunnen niet-mobiele
kinderen de andere kinderen
zien.
oGedurende de hele dag kunnen niet-mobiele
kinderen naar de andere kinderen kijken en/
of met ze communiceren. Bijv. er worden
afgeschermde plekken voor niet-mobiele
kinderen gemaakt waar ze op de vloer kunnen
zitten en naar de andere kinderen kunnen
kijken; de pm’er heeft een baby op de vloer
gezet en kussens er omheen gelegd om hem te
beschermen tegen mobiele kinderen; gedu-
rende buitenspeeltijd heeft de pm’er een deken
op het gras gelegd in de buurt van de zandbak,
en een baby erop gelegd zodat ze kan kijken
naar de kinderen die in de zandbak aan het
spelen zijn; gedurende keuzetijd heeft een
volwassene twee baby’s naast elkaar op een
deken gezet. Ze kijken naar elkaar en kirren.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 53
III-F. Kinderen vormen onderling sociale relaties.
oKinderen hebben geen
interactie met andere
kinderen op een vrien-
delijke, belangstellende
manier. Bijv. kinderen
pakken dingen van andere
kinderen af; kinderen
slaan elkaar.
oSoms hebben kinderen inter-
actie met andere kinderen op
een vriendelijke, belangstel-
lende manier.
oSoms laten kinderen voor-
keuren voor andere kinderen
zien.
oSoms wordt de communicatie
tussen kinderen verwoord door
een pm’er.
oGedurende de hele dag hebben kinderen inter-
acties met andere kinderen op een vriendelijke,
belangstellende manier. Bijv. ze helpen elkaar
als ze vallen, kijken samen in een boek, voeren
gesprekjes met elkaar, knuffelen elkaar.
oGedurende de hele dag trekken kinderen op
met andere kinderen waarnaar hun voorkeur
uitgaat of geven ze aan in de gaten te hebben
als ze niet aanwezig zijn. Bijv. ze kiezen om
samen iets te doen in keuzetijd, houden een
plekje vrij voor een ander kind in de begroe-
tingskring.
oGedurende de hele dag wordt de communicatie
tussen kinderen verwoord door een pm’er.
oGedurende de hele dag spelen dreumesen en
peuters naast en/of met andere kinderen met
dezelfde materialen. Bijv. gedurende groepstijd
verven drie kinderen naast elkaar op een groot
vel papier op de vloer; gedurende buitenspeel-
tijd zitten een paar kinderen in een kringetje in
het gras en rollen een bal naar elkaar toe.
oKinderen laten geen
voorkeuren voor andere
kinderen zien. Bijv.
kinderen spelen alleen.
oDe communicatie tussen
kinderen wordt niet
verwoord door een pm’er.
oDreumesen en peuters
spelen niet naast of met
andere kinderen met
dezelfde materialen.
oSoms spelen dreumesen en
peuters naast of met andere
kinderen met dezelfde materi-
alen.
54 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
III. Volwassene-kind interactieIII-G. Pedagogisch medewerkers betrekken dreumesen en peuters bij het oplossen van conflicten.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oDe meeste kinderen die een
conflict hebben worden niet opge-
merkt of genegeerd door pm’ers.
oSommige kinderen die een conflict
hebben krijgen positieve aandacht
van een pm’er. Bijv. een kind dat
is geduwd of gebeten, of waarvan
het speelgoed is afgepakt, krijgt
aandacht van de pm’er, wordt
vastgehouden en getroost.
oElk kind dat betrokken is bij een
conflict krijgt positieve aandacht
van een pm’er die bereid is om te
helpen als dat nodig is.
oP.m.’ers berispen en/of straffen
kinderen bij conflictsituaties. Bijv.
‘Het is niet eerlijk om speelgoed
van anderen af te pakken, geef
het terug!’, ‘Ga jij daar maar even
rustig zitten’, ‘Je mag dit pas
hebben als je sorry zegt!’
oVolwassenen confronteren
kinderen bij conflictsituaties met
uitspraken over goede manieren
en gewenst gedrag. Bijv. ‘Wij slaan
geen vriendjes’, ‘Zeg sorry’, ‘Je
moet delen’.
o Elk kind dat een conflict heeft
krijgt respectvolle ondersteuning.
Volwassenen bezweren het conflict
door:
• de kinderen rustig te benaderen
en gedrag dat pijn veroorzaakt te
stoppen;
• de gevoelens van kinderen te
erkennen en te benoemen.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 55
III-G. Pedagogisch medewerkers betrekken dreumesen en peuters bij het oplossen van conflicten.
oAan kinderen die een conflict
hebben wordt niet gevraagd naar
het probleem. Bijv. de pm’er pakt
het speelgoed af en geeft het terug
aan het eerste kind; de pm’er legt
het speelgoed weg.
oSommige kinderen die een conflict
hebben zijn soms betrokken bij het
vaststellen van het probleem. Bijv.
de pm’er vraagt wat er gebeurd is
en trekt haar eigen conclusie; de
pm’er vraagt maar aan één kind
wat er is gebeurd.
oElk kind dat een conflict heeft is
betrokken bij het vaststellen van
het probleem. P.m.’ers betrekken
kinderen bij het aangeven van wat
het probleem is door:
• informatie te verzamelen over
wat er gebeurd is;
• het probleem in het kort samen te
vatten.
oPm’ers lossen problemen voor
kinderen op zonder uitleg te geven.
Kinderen die een conflict hebben
zijn niet betrokken bij het vinden
van een oplossing. Bijv. ‘Je moet
die auto teruggeven, want hij had
hem het eerst’, ‘Jij hebt niet zoveel
blokken nodig, dus zij mag er ook
een paar’.
oPm’ers leggen soms hun eigen
ideeën op over hoe conflicten opge-
lost moeten worden en kiezen een
oplossing, of betrekken sommige
kinderen die een conflict hebben
bij het vinden van een oplossing.
Bijv. een kind stelt voor om samen
te delen en de pm’er kiest deze
oplossing, zonder een ander kind
te vragen of zij het hiermee eens is.
o Elk kind dat een conflict heeft is
betrokken bij het proces van het
vinden en kiezen van een oplossing
voor het probleem:
Pm’ers moedigen kinderen aan
oplossingen te bedenken of reiken
zelf keuzes aan, en kiezen samen
met de kinderen een oplossing uit.
Bijv. de pm’er vraagt: ‘Willen jullie
mijn idee horen?’
Kinderen krijgen van de pm’ers
ondersteuning bij het uitvoeren
van de oplossing, als dat nodig is.
56 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
IV. Plannen en observeren binnen het programmaIV-A. Pedagogisch medewerkers gebruiken een uitgebreid programma als leidraad voor hun
activiteiten met baby’s, dreumesen en peuters.
Standaardvragen
1. Gebruikt u een of meer programma’s? Zo ja, welk(e) ?
2. Gebruikt u het programma om dagelijks beslissingen te nemen over wat u baby’s en dreumesen leert?
Zo ja, hoe?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers gebruiken geen uitge-
breid programma. Bijv. pm’ers
gaan af op hun intuïtie en/
of wat zij zelf en hun collega’s
hebben bedacht.
oPm’ers gebruiken soms een uitgebreid
programma. Bijv. pm’ers gebruiken
een programma in combinatie met
activiteiten uit andere bronnen en/
of gebruiken een combinatie van
programma’s.
oPm’ers gebruiken één uitge-
breid programma (bijv. Kalei-
doscoop of Piramide) gericht
op de brede ontwikkeling van
kinderen.
oDe pm’ers weten niet op
welk(e) theorie, onderzoek
of bewezen praktijk het
programma gebaseerd is.
oDe pm’ers weten van sommige onder-
delen op welk(e) theorie, onderzoek
of bewezen praktijk het programma
gebaseerd is.
oDe pm’ers weten op welk(e)
theorie, onderzoek of bewezen
praktijk het programma geba-
seerd is.
oEr zijn geen pedagogisch-
didactische uitgangspunten en
ontwikkelingsdoelen gefor-
muleerd als grondslag voor de
dagelijkse praktijk.
oEr zijn enige pedagogisch-didactische
uitgangspunten en ontwikkelings-
doelen geformuleerd als grondslag
voor de dagelijkse praktijk.
oDe pedagogisch- didactische
uitgangspunten en ontwikke-
lingsdoelen die ten grondslag
liggen aan de uitvoering van
het programma in de dage-
lijkse praktijk, zijn vastgelegd.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 57
IV. Plannen en observeren binnen het programmaIV-B. Pedagogisch medewerkers observeren kinderen.
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers observeren niet en luisteren
niet aandachtig naar kinderen.
Bijv. pm’ers zijn druk met routine-
taken.
oSoms observeren pm’ers kinderen
en luisteren zij er aandachtig naar.
oGedurende de hele dag observeren
pm’ers de kinderen en luisteren
zij aandachtig terwijl de kinderen
ontdekken en spelen, en houden ze
zich daarnaast bezig met alle-
daagse taken.
Als pm’ers kinderen observeren
oPm’ers hebben vooral aandacht
voor de kinderen als er conflicten
of problemen ontstaan. Bijv.
pm’ers houden toezicht; ‘De
blokken moet je delen’.
oPm’ers hebben aandacht voor de
talenten en interesses van kinderen
op een aantal ontwikkelingsge-
bieden.
oPm’ers hebben aandacht voor de
talenten en interesses van kinderen
binnen alle ontwikkelingsgebieden.
oPm’ers maken geen aantekeningen
om te onthouden wat ze zien en
horen.
oPm’ers maken soms aantekeningen
om te onthouden wat ze zien en
horen.
oGedurende de hele dag maken
pm’ers aantekeningen om te
onthouden wat ze zien en horen,
voor later gebruik in de planning
en om te bespreken met ouders.
58 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
IV. Plannen en observeren binnen het programmaIV-C. Pedagogisch medewerkers bespreken, interpreteren en registreren kindobservaties.
Standaardvragen
1. Praat u met uw collega’s op de groep over wat u de kinderen ziet doen en hoort zeggen? Zo ja, wanneer?
2. Hoe interpreteert u wat u ziet en hoort dat de kinderen doen en zeggen?
Brengt u uw kindobservaties bijv. in verband met het zich ontwikkelende zelfbeeld, sociale relaties, creatieve
representatie, beweging, communicatie en taal?
3. Registreert u uw kindobservaties op de een of andere manier? Zo ja, hoe? Hoe vaak?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet geobserveerd is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers bespreken zelden onder-
ling wat ze kinderen zien doen en
horen zeggen. Bijv. pm’ers bespreken
alleen problemen die ze hebben met
kinderen; pm’ers wisselen gedurende
de dag korte opmerkingen met elkaar
uit.
oPm’ers bespreken regel-
matig onderling wat zij
de kinderen zien doen en
horen zeggen.
oPm’ers bespreken dagelijks onderling
wat ze de kinderen zien doen en horen
zeggen. Bijv. pm’ers bespreken met
elkaar wat er gebeurde in de kleine
groep of in een bepaalde hoek waar ze
meegespeeld hebben.
oPm’ers kunnen de activiteiten en
communicatie van de kinderen niet
onderbrengen bij de ontwikkelingsge-
bieden.
oPm’ers kunnen de activi-
teiten en communicatie
van de kinderen voor een
deel onderbrengen bij de
ontwikkelingsgebieden.
o Pm’ers kunnen de activiteiten en
communicatie van de kinderen onder-
brengen bij de ontwikkelingsgebieden.
oPm’ers registreren zelden systematisch
hun observaties van kinderen.
oPm’ers registreren voor
een deel systematisch hun
observaties van kinderen.
oPm’ers registreren systematisch hun
observaties van kinderen om een door-
lopend verslag van de ontwikkeling
van elk kind te maken, dat kan worden
uitgewisseld met ouders en andere
pm’ers.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 59
IV. Plannen en observeren binnen het programmaIV-D. Pedagogisch medewerkers plannen manieren om individuele kinderen te ondersteunen.
Standaardvragen
1. Hoe vaak plant u manieren om kinderen te ondersteunen?
2. Hoe beslist u wat u voor kinderen plant? Plant u bijv. op basis van wat kinderen al kunnen, wat ze nog niet kunnen,
favoriete activiteiten die u graag doet met de kinderen, doelen van het programma die u hebt voor de kinderen?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers plannen niet.
oPm’ers plannen zo nu en dan.
oPm’ers plannen dagelijks.
Als en wanneer ze plannen
oPm’ers plannen als de
kinderen aanwezig en wakker
zijn.
oPm’ers plannen soms zonder
de kinderen of als ze slapen.
oPm’ers plannen regelmatig zonder de kinderen of
als ze slapen.
oPm’ers maken groepsplannen
om kinderen te leren dingen
te doen die ze nog niet kunnen
of waarvoor ze geen interesse
hebben. Bijv. ‘Laten we eens
beginnen met binnen de lijn-
tjes te kleuren.’
oPm’ers maken plannen
op basis van doelen en/of
activiteiten. Bijv. ‘We gaan de
herfstactiviteit doen’ , ‘Kom,
we gaan de thematafel klaar-
zetten.’
oPm’ers maken plannen op basis van hun observa-
ties en de talenten, mogelijkheden en interesses
van elk kind, rekening houdend met de ontwik-
kelingsgebieden die de pm’er wil stimuleren. Ze
leggen hun plannen vast op papier.
60 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
IV. Plannen en observeren binnen het programmaIV-E. Pedagogisch medewerkers werken nauw samen op de groep en delen de verantwoordelijkheden voor
het plannen en uitvoeren van activiteiten binnen het programma.
Standaardvragen:
1. Overlegt u met uw collega’s op de groep regelmatig over de planning? Hoe vaak doen jullie dit?
2. Wie is verantwoordelijk voor de planning?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oDe pm’ers overleggen niet
regelmatig over de planning
van activiteiten binnen het
dagschema.
oDe pm’ers overleggen een of twee
keer per week over de planning van
activiteiten binnen het dagschema.
oDe pm’ers overleggen dagelijks over de
planning van activiteiten binnen het
dagschema.
oEen van de pm’ers is hoofd-
verantwoordelijk en plant alle
activiteiten.
oEen van de pm’ers is hoofdverant-
woordelijk en plant soms activi-
teiten met andere pm’ers samen.
oPm’ers op de groep nemen allen
gelijkwaardig deel aan de planning van
activiteiten.
oGroepshulpen spelen een
ondergeschikte, niet- educa-
tieve rol. Bijv. tafels afnemen,
materialen klaarzetten.
oGroepshulpen nemen soms deel
aan de activiteiten van de kinderen
en/of begeleiden deze soms.
oAlle volwassenen op de groep nemen
deel aan de activiteiten van de
kinderen en begeleiden deze.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 61
V. Ouderbetrokkenheid V-A. Het programma heeft een veelzijdig aanbod op het gebied van ouderparticipatie.
Standaardvragen
1. Worden ouders/verzorgers geïnformeerd over en betrokken bij het programma? Zo ja, hoe?
2. Moedigt het programma ouderparticipatie aan? Zo ja, hoe?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr zijn geen activi-
teiten of materialen
om ouders/verzorgers
te betrekken bij het
programma.
oHet programma voorziet
in een aantal op ouders/
verzorgers gerichte
activiteiten of materi-
alen, met de bedoeling
ze te betrekken bij het
programma.
o Er zijn veel keuzemogelijkheden voor ouders/verzor-
gers, overeenkomend met een verscheidenheid aan
interesses en rekening houdend met hun (beperkte)
tijd.
Ouders/verzorgers hebben bijv. de mogelijkheid om:
• mee te helpen in de groep;
• materialen in te brengen;
• ouderbijeenkomsten en -workshops bij te wonen;
• een nieuwsbrief voor ouders/verzorgers te lezen of
daar een bijdrage aan te leveren;
• te participeren in de oudercommissie;
• met de groepsleiding over de ontwikkeling van hun
kind te praten;
• de ontwikkeling van hun kind thuis te
ondersteunen.
oHet programma
moedigt ouderpartici-
patie niet aan.
oHet programma moedigt
ouderparticipatie zo nu en
dan aan.
o Het programma moedigt ouderparticipatie aan.
Bijv. door voorzieningen te treffen voor kinderopvang
tijdens ouderactiviteiten, activiteiten te organiseren
op tijden die voor ouders/verzorgers gunstig zijn,
contacten tussen ouders/verzorgers onderling te
stimuleren.
62 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
V. Ouderbetrokkenheid V-B. Pedagogisch medewerkers en ouders/verzorgers onderhouden informele contacten om informatie uit
te wisselen over recente activiteiten en belevenissen.
Standaardvraag
Heeft u informele contacten met ouders/verzorgers over de dagelijkse belevenissen van hun kinderen? Zo ja:
a) Hoe verlopen die contacten?
b) Hoe vaak heeft u die contacten?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers en ouders/verzor-
gers hebben geen infor-
mele contacten.
oPm’ers en ouders/verzorgers
hebben zo nu en dan informele
contacten.
oPm’ers en ouders/verzorgers hebben regel-
matig informele contacten om elkaar op de
hoogte te houden van recente ervaringen van
het kind. Ze spreken elkaar bij het brengen en
halen, geven wederzijds dingen mee die het
kind gemaakt heeft, geven briefjes mee.
oPm’ers gaan met ouders/
verzorgers om op een
gehaaste, niet aandach-
tige of ongeïnteresseerde
manier.
oPm’ers gaan respectvol met
ouders/verzorgers om.
oPm’ers gaan respectvol met ouders/verzorgers
om op een belangstellende en rustige manier.
Informele gesprekken gaan over het kind, het
programma en zaken die hen interesseren en
bezig houden.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 63
V. Ouderbetrokkenheid V-C. Pedagogisch medewerkers moedigen ouders/verzorgers aan om binnen het programma deel te nemen
aan activiteiten met kinderen.
Standaardvragen
1. Geeft u informatie aan ouders/verzorgers over activiteiten van het kind? Zo ja, hoe?
2. Moedigt u ouders/verzorgers aan om deel te nemen aan activiteiten binnen het programma? Zo ja, hoe?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers gaan veelal gesprekken met
ouders/verzorgers over activiteiten
van het kind uit de weg.
oPm’ers reageren positief op
vragen van ouders/verzorgers
over activiteiten van het kind.
oPm’ers benaderen ouders/verzorgers actief
om een gesprek aan te gaan over activi-
teiten van het kind.
o Ouders/verzorgers worden niet
uitgenodigd of aangemoedigd
om mee te doen in de groep, mee
te gaan met uitstapjes of deel te
nemen aan andere activiteiten met
kinderen.
Bijv. ze mogen maar in een beperkt
deel van de ruimte komen als ze
het kind brengen of halen; er is
geen intekenlijst voor uitstapjes.
o Ouders/verzorgers worden
zo nu en dan uitgenodigd of
aangemoedigd om deel te
nemen aan sommige activi-
teiten met kinderen.
Bijv. ze kunnen meegaan met
een uitstapje, maar krijgen dan
voornamelijk een verzorgende
of toeziende taak.
oOuders/verzorgers worden vaak uitgeno-
digd of aangemoedigd om deel te nemen
aan een verscheidenheid aan activiteiten
met kinderen. Bijv. ze spelen een actieve
rol bij dagelijkse activiteiten, speciale
gebeurtenissen en uitstapjes; ze brengen
kosteloze materialen mee; ze helpen bij het
maken en repareren van speelgoed of het
inrichten van hoeken.
64 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
V. Ouderbetrokkenheid V-D. Pedagogisch medewerkers en ouders/verzorgers wisselen informatie uit over het programma in
relatie tot de ontwikkeling van het kind.
Standaardvragen
1. Informeert u ouders/verzorgers over het programma in relatie tot de ontwikkeling van het kind? Zo ja, hoe?
2. Hebben ouders/verzorgers een eigen inbreng in het programma in relatie tot de ontwikkeling van het kind? Zo ja,
hoe?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers en ouders/
verzorgers wisselen geen
informatie uit over het
programma in relatie tot
de ontwikkeling van het
kind.
o Pm’ers voorzien ouders/
verzorgers van informatie over
het programma in relatie tot de
ontwikkeling van het kind.
Bijv. ouders/verzorgers
ontvangen een informatie-
pakket; pm’ers vertellen hoe
het programma werkt.
o Pm’ers en ouders/verzorgers wisselen infor-
matie uit over het programma in relatie tot de
ontwikkeling van het kind.
Bijv. Pm’ers sturen regelmatig een nieuws-
brief over het programma en nodigen ouders/
verzorgers uit te reageren; tijdens ouderwork-
shops over het programma vinden gesprekken
plaats; er wordt regelmatig informeel uitleg
gegeven bij activiteiten; observaties worden
gedeeld en vragen beantwoord.
oPm’ers vragen geen
inbreng van ouders/
verzorgers in het
programma in relatie tot
de ontwikkeling van het
kind.
oPm’ers vragen soms inbreng
van ouders/verzorgers in het
programma in relatie tot de
ontwikkeling van het kind.
oPm’ers vragen regelmatig inbreng van ouders/
verzorgers in het programma in relatie tot de
ontwikkeling van het kind.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 65
V. Ouderbetrokkenheid V-E. Pedagogisch medewerkers wisselen met ouders/verzorgers informatie uit over hoe zij thuis het kind
(kunnen) ondersteunen en stimuleren in zijn ontwikkeling.
Standaardvraag
Wisselt u met ouders/verzorgers informatie uit over hoe zij thuis de ontwikkeling van het kind (kunnen) onder-
steunen? Zo ja, hoe?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oPm’ers en ouders/verzor-
gers wisselen geen ideeën
en materialen uit om de
ontwikkeling van het kind
thuis te ondersteunen.
oPm’ers en ouders/verzorgers
wisselen af en toe ideeën en
materialen uit om de ontwik-
keling van het kind thuis te
ondersteunen.
o Pm’ers en ouders/verzorgers wisselen regel-
matig ideeën en materialen uit om de ontwik-
keling van het kind thuis te ondersteunen.
Bijv. ideeën over het gebruik van gewone
huishoudelijke voorwerpen als ontwikkelings-
materiaal, het benutten van dagelijkse gezins-
activiteiten voor de sociale ontwikkeling, het
spelenderwijs stimuleren van de taalontwikke-
ling door voorlezen en liedjes zingen.
oPm’ers verwachten geen
inbreng van ouders/
verzorgers als het erom
gaat hoe zij de ontwik-
keling van het kind thuis
(kunnen) ondersteunen.
oPm’ers verwachten soms
inbreng van ouders/verzor-
gers als het erom gaat hoe zij
de ontwikkeling van het kind
thuis (kunnen) ondersteunen.
oPm’ers verwachten inbreng van ouders/verzor-
gers als het erom gaat hoe zij de ontwikkeling
van het kind thuis (kunnen) ondersteunen, en
breiden hun ideeën uit met extra bronnen en
hulpmiddelen.
66 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
V. Ouderbetrokkenheid V-F. Ouders/verzorgers zijn vertegenwoordigd in een advies- of beleidscommissie.
Standaardvraag
Heeft het programma een advies- of beleidscommissie? Zo ja:
a) Wie zijn er vertegenwoordigd in de commissie?
b) Hoe vaak komt de commissie bijeen?
c) Welke rol hebben de leden?
1 o 2 o 3 o 4 o 5 o
o Vink hier aan als dit onderdeel niet besproken is.
Niveau 1 Niveau 3 Niveau 5 Ondersteunend bewijs/Anekdotes
oEr is geen advies- of
beleidscommissie.
oEr is wel een advies- of beleids-
commissie, maar die komt niet
regelmatig bijeen.
oEr is een advies- of beleidscommissie, die
regelmatig bijeenkomt volgens een vast
rooster.
oOuders/verzorgers zijn
niet vertegenwoordigd in
een advies- of beleidscom-
missie.
oOuders/verzorgers zijn beperkt
vertegenwoordigd in een
advies- of beleidscommissie.
oOuders/verzorgers hebben volledige zeggen-
schap in een advies- of beleidscommissie.
oOuders/verzorgers hebben
geen invloed op het
programmabeleid.
oOuders/verzorgers kunnen
soms meepraten of stemmen
over het programmabeleid.
oOuders/verzorgers wonen vergaderingen bij
en hebben invloed bij het vaststellen van het
beleid.
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 67
Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling
Instrument ter bevordering van kwaliteit in kindercentra 0-4 jaar
Samenvatting
Naam observator:
Datum van beëindigen observatie:
Vul voor elk item het numerieke niveau (1, 2, 3, 4 of 5) in. Zie pagina 14 en 15 voor de uitleg bij het scoren. Als een item niet is gescoord, vul dan NG in.
68 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
I. Speelleeromgeving
____ A Ruimte voor spel en beweging
____ B Materialen zijn beschikbaar en toegankelijk
____ C Foto’s en producten van de kinderen
____ D De buitenspeelruimte is veilig, toegankelijk en uitdagend
II. Dagschema
____ A Het dagschema is voorspelbaar en flexibel
____ B Brengen en halen verloopt prettig en soepel
____ C In keuzetijd staat het initiatief van het kind centraal
____ D Keuze van kinderen bij lichamelijke verzorging
____ E Overgangsmomenten verlopen soepel
____ F Voedingen/maaltijden zijn kindgericht
____ G Groepstijden verlopen soepel en flexibel
____ H Buitenspeeltijd biedt natuurlijke leermogelijkheden
____ I Slaaptijden afgestemd op persoonlijke behoefte
© Nederlands Jeugdinstituut 2010 69
III. Volwassene-kind interactie
____ A Langetermijnrelaties tussen volwassenen en kinderen
____ B Vertrouwen tussen kinderen en volwassenen
____ C Kinderen en volwassenen zijn partners
____ D Taalstimulering en genieten van taal
____ E Voornemens van kinderen
____ F Sociale relaties tussen kinderen
____ G Conflictbeheersing
IV. Plannen en observeren binnen het programma
____ A Pedagogisch medewerkers gebruiken een uitgebreid programma
____ B Pedagogisch medewerkers observeren kinderen
____ C Pedagogisch medewerkers bespreken en registreren observaties
____ D Pedagogisch medewerkers plannen
____ E Pedagogisch medewerkers werken nauw samen
70 © Nederlands Jeugdinstituut 2010
V. Ouderbetrokkenheid
____ A Veelzijdig aanbod ouderparticipatie
____ B Informele contacten
____ C Deelname aan activiteiten met kinderen
____ D Informatie-uitwisseling over programma en ontwikkeling kind
____ E Informatie-uitwisseling over ontwikkelingsstimulering thuis
____ F Advies- of beleidscommissie
Gescoord
____ Aantal items aangevinkt met NG
____ Aantal items gescoord
(31 minus het aantal niet-gescoorde items, aangevinkt met NG)
____ Totaal score
(Som van de scores bij de gescoorde items)
____ Gemiddelde score
(Totaal score delen door het aantal gescoorde items)
Het instrument Zelfevaluatie, Coaching en Beoordeling is geschikt voor alle kinderdagverblijven die de kwaliteit van hun aanbod willen
meten en versterken. Ook kinderdagverblijven die met een erkend programma voor voor- en vroegschoolse educatie (vve) werken, kunnen
met het instrument de kwaliteit van de invoering evalueren, begeleiden en beoordelen.
Het instrument:
• brengt kwaliteitsaspecten in kaart, waaronder volwassene-kind interactie, speelleeromgeving, dagschema, plannen en observeren, en
ouderbetrokkenheid;
• levert specifieke, gemakkelijk te begrijpen kwaliteitsindicatoren, te scoren op vijfpuntsschalen;
• kan door pedagogisch medewerkers worden gebruikt als instrument voor zelfevaluatie;
• kan door locatiemanagers, pedagogisch stafmedewerkers en trainers worden gebruikt als instrument voor coaching en beoordeling;
• is een bewerking van de Amerikaanse Infant and Toddler Program Quality Assessment, van HighScope Educational Research
Foundation, die een betrouwbare en wetenschappelijk gevalideerde beoordeling van educatieve programma’s geeft.
ISBN 978-90-8830-138-4