atheÏsme in vlaanderen

43
ATHEÏSME IN VLAANDEREN EEN SOCIAAL-COGNITIEVE VISIE OP DOGMATISME BIJ NIET-GELOVIGEN Cas Vanderplaetse Studentennummer: 01302062 Promotor: Prof. dr. Arne Roets Begeleider: dr. Dries Bostyn Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting klinische psychologie Academiejaar: 2017 2018

Upload: others

Post on 16-Nov-2021

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

ATHEÏSME IN VLAANDEREN

EEN SOCIAAL-COGNITIEVE VISIE OP DOGMATISME BIJ

NIET-GELOVIGEN

Cas Vanderplaetse Studentennummer: 01302062

Promotor: Prof. dr. Arne Roets

Begeleider: dr. Dries Bostyn

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting klinische

psychologie

Academiejaar: 2017 – 2018

Page 2: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

Woord Vooraf

Jarenlang vertoef ik ondertussen in het wereldje van de alternatieve muziek, meer

bepaald extreme metal en aanverwante genres. Naast de voldoening die ik al jaren haal

uit het organiseren en bijwonen van concerten, begon ik me op termijn ook te verdiepen

in de lyrische aspecten ervan. Het hoeft niet te verbazen dat veel groepen sinds de jaren

1980 rebelleren tegen alles wat in de maatschappij als gangbaar wordt geacht, en het

mikpunt van deze artistieke opstand is steeds religie geweest. Het hoeft dan ook niet te

verbazen dat, in tegenstelling tot de teksten van veel popmuziek, de lyrische inhoud

enorm belangrijk is. Veel musici ontlenen dan ook inspiratie aan de werken van filosofen

zoals Schopenhauer, Nietzsche, Camus, Sartre en jawel, bijwijlen ook de rooms-

katholieke leer. Zelfs grondleggers van de psychologie als Freud en Jung worden niet

geschuwd. Na mezelf onder te dompelen in deze poel van zwartgeblakerde teksten

ontstond dan ook een gezonde interesse in religie: het hoe en waarom? Als atheïst zijnde

interesseerde de vraag hoe iemand in iets transcendentaal kon geloven me mateloos,

tot ik tot de conclusie kwam dat ook het ‘niet-bestaan’ van deze entiteit moeilijk kan

bewezen worden. De focus van mijn interesse veranderde drastisch: wat drijft atheïsten?

Deze studie van het (a)religieuze was natuurlijk nooit tot stand gekomen zonder de

vakkundige bijstand van en aangename samenwerking met mijn begeleider, Dries

Bostyn, onder leiding van professor Arne Roets. De man die binnen de minuut op e-

mails weet te antwoorden en steeds een leeg plekje vond in zijn agenda wanneer ik –

opnieuw – met een vraag zat. Bedankt!

Daarnaast mag ik ook zeker de zogenaamde ‘Studiegroep’ niet onvermeld laten: een

groep medestudenten die ik ondertussen als een hechte vriendenkring ervaar en die

elkaar steeds met raad en daad steunt, of het nu om academische vaardigheden gaat of

niet. Leen, Lien, Ernesto, Elisabeth, Nathalie, Eva, Jasper, Jasper, Willem, Yoko en

Steven: zonder jullie was dit niet gelukt.

Een speciale bedanking gaat uit naar mijn huisgenoot Jeroen, om als afgestudeerd

historicus en theologisch filosoof altijd paraat te staan met tips omtrent deze

masterproef en mij van achtergrondliteratuur te voorzien.

Page 3: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

Een laatste persoon die ik wens aan te halen is Lukas, niet in het minst om mij bij het

schrijven van deze thesis bij te staan in de krachtmeting met het archaïsche Microsoft

Word en die mij op die manier uren frustraties heeft bespaard.

Page 4: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

Abstract

Algemeen worden religieuze mensen vaak omschreven als dogmatisch ingesteld,

incapabel om om te gaan met informatie die hun geloofssysteem tegenspreekt en

gesloten van geest. Ook wordt hen verweten vooroordelen te koesteren tegenover

personen die afwijken van wat hun doctrine voorschrijft. De wetenschappelijke lectuur

lijkt akkoord te gaan met deze stelling. Echter is er tot op heden weinig onderzoek te

vinden over hun spirituele tegenhangers: atheïsten. Via deze studie (een pilootstudie

naar atheïsme in Vlaanderen), met data bekomen via een online enquête in een

steekproef van 328 Vlaamse participanten, wordt er gepoogd een beeld te vormen van

het atheïstische gedachtegoed. Net zoals men bij religieus ingestelde mensen een groep

met een radicaal, alsook een groep met een meer gematigd gedachtegoed aantreft,

wordt hetzelfde teruggevonden bij hun seculiere tegenhangers. Een subgroep aan

atheïsten, de zogenaamd militante atheïsten, lijken zich op cognitief vlak ook te

kenmerken door een dogmatische denkwijze en in mindere mate door een intolerantie

voor onzekerheid. Ondanks het feit dat de resultaten bij ongelovigen wat minder

consistent zijn dan bij gelovigen, komen deze constructen toch naar voor. Daarnaast

blijkt ook dat niet enkel religieuzen, maar ook atheïsten blijk geven van vooroordelen

tegenover groepen die hun waardensysteem bedreigen. Het lijkt erop alsof militant

atheïsme grotendeels dezelfde sociaal-cognitieve kenmerken vertoont als fundamentele

religiositeit, ondanks dat deze kenmerken op een verschillende manier tot uiting komen.

Atheïsme, een nieuwe vorm van religie?

Page 5: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

Inhoudstafel

Woord Vooraf 2

Abstract 4

Inhoudstafel 5

Theoretisch Kader 8

Conceptualisering Onderzoek 8

Gebruikte Constructen en Literatuur 10

Dogmatisme en need for closure. 10

Openness to experience. 11

Vooroordelen tegenover groepen die het waardensysteem bedreigen. 11

Opvoeding. 12

Uitgangspunt van het onderzoek en onderzoekshypothesen. 13

Methode 17

Steekproef 17

Opzet 17

Materiaal 17

Procedure 19

Resultaten 20

Demografische Variabelen 20

Schaalbetrouwbaarheden en Interne Consistentie 20

Testresultaten 21

Secularisatietendens. 21

Correlaties van dogmatisme met religie en atheïsme. 24

Effecten van need for closure en dogmatisme op atheïsme. 24

Effecten van need for closure en dogmatisme op religie. 26

Tolerantie tegenover outgroups. 28

Bespreking en conclusie 31

Secularisatietendens, Verschuivingen en Samenhang met Dogmatisme 31

Mediaties en Vergelijking Met het Pools Onderzoek 32

(In)tolerantie Tegenover Outgroups 34

Conclusie 36

Referenties 40

Bijlage 1 43

Page 6: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

6

Religie, en religieuze praktijken, maken al deel uit van de menselijke geschiedenis vanaf

het begin van onze geschiedschrijving. Van de eerste polytheïstische

natuurgodsdiensten in Mesopotamië over het Egyptische tijdperk en de klassieke

oudheid tot de opkomst van de Abrahamische (monotheïstische) godsdiensten hebben

zij steeds een grote invloed gehad op het dagelijks leven van de bevolking, alsook op

internationale politiek, wetenschap en cultuur. Voorbeelden bij uitstek hiervan zijn de

kruistochten (1096 B.C. – 1271 B.C.) die vanuit West-Europa werden georganiseerd, of

de vervolging van astronomen als Copernicus, wiens werk in 1616 zelfs op de Index

werd geplaatst. Echter heeft religie niet enkel een grote invloed gehad op Europa als

continent, ook in België was deze invloed onmiskenbaar. Aangezien deze masterthesis

zich toespitst op een Belgische, en specifieker Vlaamse populatie, wordt vanaf hier

voornamelijk ingegaan op het scheppen van een historisch kader waarbinnen dit

onderzoek zich afspeelt.

Binnen België en Vlaanderen is sinds de middeleeuwen het katholicisme steeds

standvastig geweest. Sinds de publicatie van de Belgische grondwet in 1831 wordt

vrijheid van geloof gewaarborgd, wat betekent dat elke Belgische staatsburger elk geloof

kan en mag aanhangen dat zijn of haar voorkeur wegdraagt. In België geldt volgens

diezelfde grondwet ook een scheiding van Kerk en Staat: een religieuze institutie heeft

volgens dit beginsel geen rechterlijke, uitvoerende en wetgevende macht. Echter worden

georganiseerde religies, mits erkenning, nog steeds structureel gesubsidieerd.

Voorgaande wetsbepalingen betekenen echter niet dat de katholieke zuil in Vlaanderen

sinds de stichting van de Belgische staat geen reële macht meer heeft uitgeoefend.

Getuige hiervan is de zogenaamde tweede ‘scholenstrijd’ tussen de katholieke zuil van

het onderwijs en het staatsonderwijs. In het midden van de 20e eeuw had de katholieke

zuil nog een zeer sterke grip op het onderwijs, en dus op het denken en handelen van

deze generatie. In bijlage 1 wordt, ter illustratie, een pamflet uit het Iepers Stadsarchief

bijgevoegd dat in 1946 aan ouders van de schoolgaande jeugd (jongensschool St.

Vincentiuscollege te Ieper) werd meegegeven. Na deze scholenstrijd volgde er in België

er sterkere secularisatie. Dit is de tendens om geloof minder plaats en inspraak te geven

in het maatschappelijke leven.

Deze tendens zet zich recentelijk verder door: bezoekersaantallen van kerkelijke

diensten zakken (Billiet, 2017) en zaken van pedofilie en ander seksueel misbruik binnen

de katholieke gemeenschap in Vlaanderen zorgen in 2010 voor een piek in het aantal

aantal personen die zich uit het doopregister hebben laten schrappen, de zogenaamde

Page 7: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

7

‘ontdopingen’. Hiernaast wordt intussen ook in het secundair onderwijs geijverd naar

geven een algemener vak ‘levensbeschouwelijke oriëntatie’ in plaats van het katholiek

geïnspireerde vak ‘godsdienst’.

Deze beknopte greep uit de recente historische ontwikkelingen heeft er mede toe geleid

dat België, specifiek Vlaanderen, zich op vlak van politiek en onderwijs los aan het

maken is van een religieuze doctrine, en meer inzet op factuele wetenschap en het niet

langer promoten van één specifieke geloofsstroming (in overeenstemming met het recht

op godsdienstvrijheid, zoals gesteld in de Grondwet van 1831).

Deze, vooral geschiedkundige, inleiding heeft als doel een kader te scheppen

waarbinnen het onderzoek van deze masterproef wordt uitgevoerd: het is niet mogelijk

om religie, of a-religieuze stellingen en overtuigingen te toetsen binnen een sociaal-

cognitief kader zonder dit in te bedden binnen een cultuurhistorische context, zijnde een

sterk geseculariseerd Vlaanderen. Een onderzoek zoals hier gepresenteerd is er ten

volle afhankelijk van: vragenlijsten over vrijzinnigheid en denkpatronen, en de

antwoorden hierop, zitten verankerd in de maatschappij waarin ze worden afgenomen.

Page 8: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

8

Theoretisch Kader

Conceptualisering Onderzoek

In wat volgt wordt theoretisch kader geschetst waarin religie en atheïsme aan elkaar

worden afgetoetst, met een focus op het cognitief aspect ervan. Hiermee wordt bedoeld

dat er vooral wordt gekeken naar gelijkenissen en verschillen binnen motieven en

denkpatronen die de zienswijze van beide groepen kenmerken, met een focus op

componenten als vooroordelen en discriminatie tegenover groepen die de eigen

waarden bedreigen of tegenspreken, dogmatisme, en de onderliggende motivaties die

hieraan ten grondslag liggen. Op volgende vragen wordt een antwoord gezocht:

1. Wat zijn de verschillen tussen religieuze mensen en atheïsten?

2. Vanuit een cognitief standpunt: zijn er bepaalde denkpatronen kenmerkend voor

religieuzen en atheïsten, of voor beide groepen?

3. In welke mate houden beide groepen vast aan een dogmatische denkwijze?

Verschilt dit tussen religieuzen en atheïsten afhankelijk van de context waarin

deze bestudeerd worden?

4. Hoe gaan beide groepen om met informatie of groepen die tegengesteld zijn aan

hun eigen waarden?

Vooreerst wordt religie in de huidige tijdsgeest vaak gepercipieerd als bekrompen,

dogmatisch en niet open voor nieuwe ervaringen. De katholieke kerk wordt verweten niet

‘mee te zijn met de tijd’ vanwege het afwijzend standpunt dat ze inneemt tegenover

onderwerpen als abortus of het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht.

Personen die zichzelf als religieus (hiermee wordt in het kader van deze scriptie rooms-

katholiek bedoeld) bestempelen worden dan ook vaak als conservatief, bevooroordeeld

en dogmatisch gezien (Moore & Leach, 2016). Een andere connotatie is dat deze

mensen voornamelijk rechts georiënteerd zouden zijn op politiek vlak.

Atheïsme verschilt van religiositeit in het simpele opzicht dat atheïsten het bestaan van

een god (of goden) radicaal ontkennen. Dogmatisch atheïsme stelt zich niet de vraag of

er al dan niet de mogelijkheid is dat deze godheid of godheden bestaan, maar stelt dat

deze niet (kunnen) bestaan. Dit verschilt van het agnosticisme dat een

onzekerheidsbeginsel hanteert: het vraagstuk kan, met de huidige wetenschappelijke

middelen, niet worden opgelost, dus onthoudt men zich van een radicale stellingname.

Page 9: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

9

Atheïsten worden vaak gezien als open voor ideeën, niet dogmatisch en

onbevooroordeeld (Streib & Klein, 2013).

Wulff (1991) stelt het religieus zijn en dogmatisch denken voor volgens een systeem van

twee orthogonale assen. Op de ene as wordt een exclusiecriterium gehanteerd: het wel

of niet geloven in het bestaan van een transcendent wezen, dus een godheid. De tweede

as stelt de oppositie tussen een letterlijke en symbolische interpretatie van

geloofsdoctrines voor. Dit creëert 4 dimensies:

1. letterlijk geloof (hoog religieus + hoog letterlijk, bijvoorbeeld creationisme)

2. letterlijke exclusie (laag religieus + hoog letterlijk, bijvoorbeeld

radicaal/dogmatisch atheïsme)

3. symbolische inclusie (hoog religieus + hoog symbolisch)

4. symbolische exclusie (laag religieus + hoog symbolisch).

Figuur 1. Grafische voorstelling van het model van Wulff (1991), gemaakt door de auteur van

deze scriptie.

Ter verduidelijking van wat volgt is het belangrijk op te merken dat deze vier dimensies

ook anders kunnen worden benoemd. Hierbij is letterlijke inclusie synoniem voor

religieuze orthodoxie en wordt letterlijke exclusie ook wel externe kritiek genoemd. Wat

de meer gematigde, symbolische vormen betreft wordt voor symbolische exclusie de

term relativisme gebruikt, terwijl symbolische exclusie met twee(de) naïviteit wordt

gebruikt.

Page 10: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

10

Volgens deze indeling van Wulff is het dus ook mogelijk dat atheïsten dogmatisch

ingesteld zijn en er ‘closed-minded’ ideeën op nahouden. Dit contrasteert met het

hierboven geschetste beeld van de ‘open-minded’ en progressieve atheïst. Omgekeerd

bestaat dan weer de mogelijkheid dat gelovigen een symbolische interpretatie van hun

geloof aanhangen, en dus minder dogmatisch zijn dan ze worden gepercipieerd. Vainio

and Visala (2015) halen aan dat ‘het’ atheïsme in feite niet bestaat en dat er vele

mogelijke vormen en visies kunnen voorkomen. Het is hier echter niet de bedoeling om

een catalogus op te stellen van verschillende vormen van atheïsme, maar om een inzicht

te proberen verwerven in de onderliggende cognitieve mechanismen en deze af te

toetsen tegen dezelfde constructen bij religieuze individuen.

Gebruikte Constructen en Literatuur

Dogmatisme en need for closure.

In voorgaande delen werd het woord ‘dogmatisch’ meermaals gebruikt. Echter is het

nodig dit concept duidelijk te definiëren. Hiervoor gebruiken we de definitie van

Altemeyer (1996): ‘relatively unchangeable, unjustified certainty about one’s own

beliefs’. Dit houdt in dat men vasthoudt aan een diepgewortelde overtuiging dat de eigen

ideeën de enige juiste zijn, en dat deze niet kunnen veranderen. Dogmatisch denken

kan zo ver gaan dat men wetenschappelijk bewezen theorieën afwijst, enkel op basis

van het eigen geloof of eigen overtuigingen. Het creationisme, ter illustratie, verwerpt de

Darwiniaanse evolutieleer op basis van het Oude Testament, en doet wetenschappelijk

onderzoek af als vals. Ook de zogenaamde ‘Flat Earth Society’ is een duidelijk voorbeeld

van een groep die sterk vasthoudt aan dogmatisch denken. Nu stelt zich de vraag wat

aan deze dogmatische denkpatronen ten grondslag ligt. Altemeyer (1996) suggereert

dat aan de basis hiervan een onderliggende angst en onzekerheid kunnen liggen. Een

dogmatisch, standvastig denkpatroon biedt stabiliteit en veiligheid aan in een steeds

complexer en uitdagender wordende samenleving (Kruglanski, 2004). Het biedt een

houvast waaraan men nog enige zekerheid kan ontlenen in een maatschappij die steeds

onzekerder wordt. Het idee dat dogmatisch denken, zoals in de inleiding besproken,

vooral aan conservatief ingestelde personen wordt toegeschreven, wordt uitgedaagd

door onderzoek van Jost, Kraser, Kruglanski & Sulloway (2003). Deze onderzoekers

stellen dat deze denkstijl zowel bij politiek rechts als links ingestelde mensen voorkomt,

juist omdat ze een coherent en voorspelbaar denkkader voortbrengen. Op die manier

vermindert een rigide denkpatroon een gevoel van cognitieve dissonantie bij het

Page 11: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

11

verkrijgen van informatie die contradictorisch is aan de eigen waarden. Om het

metaforisch uit te drukken is zwartwit denken cognitief minder belastend dan steeds alle

grijstinten in overweging te nemen en de eigen opvattingen steeds opnieuw uit te dagen.

Het construct ‘need for closure’ hangt hieraan vast: het meet de mate waarin mensen

behoefte hebben aan éénduidige antwoorden op hun vragen, die geen ruimte meer

vrijlaten voor onzekerheid. In deze zin zijn need for closure en dogmatisme aan elkaar

verwant. Een andere naam voor dit construct is ‘intolerance of uncertainty’, de mate

waarin personen met onzekerheid kunnen omgaan.

Openness to experience.

Naast een ‘need for closure’ speelt nog een ander construct een rol in het dogmatisch

denken: openness to experience’. Dit construct, dat terugkeert in het Five Factor Model

van persoonlijkheid (Costa & McRae, 1992), geeft aan in hoeverre een individu

openstaat voor nieuwe ervaringen. Men zou verwachten dat dogmatisch denken

gerelateerd is aan een lage openheid voor nieuwe ervaringen. Taylor en MacDonald

(1999) vonden in een sample met Canadese studenten dat Openness laag gecorreleerd

was met religiositeit. Dit impliceert dat er slechts een kleine, of geen correlatie aanwezig

is (Pearson’s r = 0.03 op het 95%-significantieniveau bij de totale sample), en dat

openness dus weinig rol zou spelen bij het al dan niet religieus zijn. Saroglou (2010)

echter vond via een meta-analyse dat een hoge openness een indicator is voor

spiritualiteit (symbolisch religieus volgens het model van Wulff (1991)), terwijl een lage

score op het construct eerder een dogmatische visie op religie zou aanduiden (letterlijke

religiositeit volgens het model van Wulff (1991)).

Vooroordelen tegenover groepen die het waardensysteem bedreigen.

Verder wijst onderzoek (Altemayer en Hunsberger, 2005) uit dat dogmatische denkstijlen

vaak gepaard gaan met vooroordelen tegenover ‘outgroups’, dit zijn groepen die ingaan

tegen de waarden van de persoon zelf. Vooroordelen hebben hier dus de functie van het

eigen waardensysteem in stand te houden, en op die manier opnieuw cognitieve

dissonantie en spanning te gaan verminderen. Hier valt ook een verschuiving op: het

dogmatisch denken gaat niet enkel op voor de zogenaamde ‘grote vragen’, maar krijgt

ook een focus op algemene morele vraagstukken, die dichter staan bij het dagelijks leven

van een persoon. Naast epistemologische kwesties kan dus naar een volledig

wereldbeeld worden gekeken, gekleurd door het geloof alsook de denkstijl van de

persoon in kwestie. Deze overtuigingen kunnen een groot scala aan maatschappelijke

Page 12: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

12

consequenties met zich meedragen: openheid voor dialoog en vrije meningsuiting,

abortus en het homohuwelijk zijn enkele van de waarden die heden ten dage worden

bediscussieerd. Hiernaast wordt gesuggereerd (Farias, 2013) dat niet enkel religie, maar

ook atheïsme, kan worden opgevat als een integraal wereldbeeld. In tegenstelling tot

een dogmatisch geloof in een transcendentale macht wordt hierin vaak een zeer strikt

‘geloof’ in de menselijke ratio en wetenschap vooropgesteld. Op die manier kan de vraag

gesteld worden: kan atheïsme in deze hoog geseculariseerde samenleving verworden

tot een soort religie? In navolging van Richard Dawkins en zijn Foundation for Reason

and Science wordt vaak een wereldbeeld gepromoot dat de absolute waarheid van de

wetenschap niet langer in vraag stelt, en door het gebruik van dit universaliteitsprincipe

dus inherent dogmatisch ingesteld is. Op de website van de Foundation staat het

volgende te lezen: ‘Religious extremism not only interferes with the advance of science

but with personal freedoms and human dignity, and not only in places where jihadists

hold sway but in America as well, in areas such as access to contraception, LGBTQ

rights and women’s equality’ (Dawkins, n.d.). Hier blijkt dat een dogmatisch atheïstisch

standpunt in bepaalde gevallen wel degelijk vooroordelen tegenover groepen met een

ander waardensysteem kunnen voortbrengen. Op de site wordt geen onderscheid meer

gemaakt tussen religieus extremisme en religie an sich. Op die manier kan men het

dogmatisch geloof in de menselijke ratio en de wetenschap rechtvaardigen en in stand

houden. (Farias, Newheiser, Kahane & de Toledo, 2013) Experimenteel werd

onderzocht en aangetoond dat niet enkel religieuzen, maar ook atheïsten sterker

vasthouden aan hun overtuigingen wanneer ze geconfronteerd worden met informatie

die hun waarden en zekerheid bedreigt.

Opvoeding.

Het spreekt voor zich dat deze tendensen in denkpatronen niet uit het niets ontstaan.

Opvoeding speelt een grote rol in zowat elk belangrijk levensdomein: persoonlijkheid

wordt er deels door vormgegeven en er worden sociale normen en vaardigheden

bijgebracht doorheen de levensloop. Het is dus niet ondenkbaar dat opvoeding ook een

rol speelt bij de vorming van al of niet religieuze ideeën en hoe sterk deze

geïnternaliseerd raken bij een individu. Om deze reden wordt in dit onderzoek dan ook

de opvoedingssituatie bevraagd: is de persoon in een vrijzinnig of religieus gezin

opgegroeid? Koenig (2015) toonde aan dat religieuze overtuigingen gedurende de

levensloop vrij stabiel blijven. Deze hypothese wordt in dit onderzoek ook afgetoetst bij

een Vlaamse populatie. David Elkind (1970) stelt, gebaseerd op de werken van Piaget,

Page 13: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

13

dat geloof ook een onmiddellijk antwoord kan bieden op het vraagstuk van behoud van

het ‘zijn’. Kinderen komen onvermijdelijk tot het besef dat alle leven uiteindelijk vergaat,

en dit brengt angst en verwarring met zich mee. Het geloof in een transcendentaal wezen

kan deze onzekerheid wegnemen. Elkind geeft wel aan dat dit één van de vele mogelijke

redenen kan zijn waarom iemand een geloof adopteert. De vraag die wij ons stellen is of

de religieuze opvoedingssituatie een rol speelt bij het adopteren én het in stand houden

van het geloof: is eventueel (on)geloof dat er in de kindertijd was nog steeds aanwezig

op het moment van de afname van de vragenlijst?

Uitgangspunt van het onderzoek en onderzoekshypothesen.

Doorheen de tijd is er heel wat onderzoek naar de cognitieve aspecten bij religieuze

personen uitgevoerd. Echter leven we in Vlaanderen, en bij uitbreiding in West-Europa,

in een steeds verder geseculariseerde samenleving, waarin de rol van het rooms-

katholicisme steeds verder wordt afgebouwd en de islam haar intrede heeft gedaan.

Echter zet de secularisatie zich voort en is er maar een beperkt aanbod aan

wetenschappelijke studies die het atheïstisch gedachtegoed als focus hebben en de

onderliggende mechanismen onderzoeken en deze aftoetsen tegenover dezelfde

constructen bij religieuze personen. Omwille hiervan vormen de volgende twee

onderzoeken het uitgangspunt van deze scriptie. Kossowska, Czernatowicz-Kukuczka

en Sekerdej (2016) voerden in Polen een uitgebreide studie uit die deze topics wel

behandelt, en waarop een groot deel van het onderzoeksmodel van deze scriptie is

gebaseerd. Deze onderzoeksgroep kwam tot de volgende conclusies:

1. Dogmatisch denken medieert de ‘intolerance for uncertainty’ bij zowel hoog

religieus als hoog atheïstische personen. Dit ‘intolerance for uncertainty’ principe

kan worden opgevat de hiervoor besproken ‘need for closure’. De sterkte van het

dogmatisch denken beïnvloedt dus de mate waarin met onzekerheid kan worden

omgegaan, bij beide groepen.

2. Dogmatisch denken, gemedieerd door letterlijke religie en dogmatisch atheïsme

zoals voorgesteld in het model van Wulff (1991), kan leiden tot vooroordelen

tegenover groepen die hun respectievelijk waardensysteem bedreigen. Dit

laatste gaat op voor 3 van de 4 geteste ‘outgroups’: niet-gelovigen rapporteren

vooroordelen tegenover katholieken en pro-lifesupporters, terwijl gelovigen

vooroordelen rapporteren tegenover atheïsten, maar niet tegenover

homoseksuelen. Er mogelijke verklaring die wordt aangehaald is dat

Page 14: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

14

homoseksuelen misschien eerder ongemak veroorzaken, maar niet per se een

bedreiging vormen voor de zekerheid die hun geloofssysteem biedt. Ook werd

aangegeven dat deze correlaties groter waren als de participanten eerst in een

staat van onzekerheid werden gebracht, door items aan te bieden die hen aan

hun eigen wereldbeeld lieten twijfelen. Hiermee wordt opnieuw gewezen op het

belang van ‘need for closure’.

In de inleiding werd een cultuurhistorisch beeld geschetst van een seculier Vlaanderen.

Dit was nodig als justificatie voor het feit dat deze scriptie beoogt het Pools onderzoek

te repliceren. Volgens cijfers van de Central Intelligence Agency (C.I.A., 2017) is in

België 50% van de bevolking rooms-katholiek ingesteld. In Polen is 87.2% van de

bevolking katholiek. De proportie rooms-katholieken binnen de populatie is 86,9%. Deze

cijfers en voorvallen zoals de massale rouw bij de dood van paus Johannes Paulus II in

2005, de symbolische kroning van Jezus Christus tot koning van Polen in 2016 en het

feit dat er een rechtszaak werd aangespannen tegen Adam ‘Nergal’ Darski, frontman

van de Poolse metalgroep Behemoth, nadat hij op het podium een Bijbel had verscheurd

in 2007 tonen aan dat er in Polen anno 2017 nog een sterke religieuze bevolkingsgroep

is. De vraag die zich dan stelt is, ten eerste, in hoeverre dit gegeven de hierboven

beschreven onderzoeksresultaten heeft beïnvloed en ten tweede, hoe deze resultaten

eruit zouden zien binnen de meer seculiere Vlaamse bevolking.

Uzarevic, Saroglou en Clobert (2017) maakten dezelfde bedenking en voerden een

soortgelijk onderzoek over drie geseculariseerde West-Europese landen: het Verenigd

Koninkrijk, Spanje en Frankrijk. Hierbij werden ook de factoren religieuze attituden,

dogmatisme en intolerance for contradiction (need for closure) gemeten. Hiernaast werd

nog de variabele ‘myside bias’ toegevoegd, dit is de mate waarin een individu

argumenten kan aangeven die contradictorisch zijn aan zijn of haar eigen

geloofssysteem. Zij vonden dat katholieken significant hoger scoorden op dogmatisme

dan niet-gelovigen, via zelfrapportage. Echter vonden ze dat niet-gelovigen hoger

scoorden op intolerance for contradiction en myside bias via impliciete schalen. Dit

resultaat bevecht opnieuw de assumptie dat niet-gelovigen minder dogmatisch en meer

open-minded zouden zijn. Deze resultaten werden in alle drie de landen teruggevonden.

Zoals Kossowska et al (2016) in hun paper aanhaalden zou een mogelijke verklaring zijn

dat in deze landen het niet-geloven meer norm dan uitzondering is, waardoor een

seculier mens- en wereldbeeld het religieus wereldbeeld heeft verdrongen en de plaats

ervan heeft ingenomen.

Page 15: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

15

Deze beide studies vormen de basis van dit onderzoek. Ze toonden aan dat zowel

religieuze personen alsook niet-gelovigen vatbaar zijn voor dogmatisch denken, en dat

dogmatisch denken een versterkend effect kan hebben op een intolerantie voor

contradictie en onzekerheid. Voorgaand besproken onderzoek toont aan dat deze

constructen het relatief stabiel wereldbeeld dat hoog religieuze personen en overtuigde

atheïsten bezitten hierdoor worden beschermd, alsook dat dit vooroordelen in de hand

kan werken tegenover groepen die dit integratief waardensysteem bedreigen of ervan

afwijken.

Het huidig onderzoek integreert beide besproken studies en voegt er een extra factor

aan toe. Vooreerst stellen we dat zowel religieuze personen, alsook niet-gelovigen, zich

schuldig maken aan dogmatische denkpatronen. In navolging van de Belgisch-

Amerikaanse onderzoeksgroep wordt de bijkomende hypothese gesteld dat dogmatisme

in Vlaanderen zelfs sterker correleert met atheïsme dan met religie, gezien het feit dat

niet geloven hier het dominante discours, en dus de norm, is.

Verder wordt ook gesteld dat participanten die hoog scoren op dogmatisme een

verhoogde score op het construct ‘need for closure’ zullen vertonen. Dit is conform de

assumptie dat dogmatisch denkende personen, gezien hun rigide mens- en wereldbeeld,

minder goed kunnen omgaan met onzekerheid, omdat dit hun visie aan het wankelen

zou kunnen brengen. Omgekeerd kan ook de hypothese gesteld worden dat hogere

scores op dogmatisme negatief gecorreleerd zullen zijn met het persoonlijkheidsaspect

Openness uit het Five Factor Model (Costa & McRae, 1992). Aangezien dit voor een

masterscriptie een teveel aan variabelen zou opleveren wordt deze hypothese niet

getest in dit onderzoek. Ook de relatie tussen dogmatisme, atheïsme en politieke

voorkeur wordt hier om dezelfde reden niet behandeld.

Een derde hypothese is deze: conform onderzoek verwachten we dat zowel letterlijk

gelovigen als dogmatisch atheïsten een hogere mate van vooroordelen vertonen dan

hun spiritueel ‘gematigde’ peers, over de algemene lijn. We verwachten dat dogmatisch

atheïsten vooral vooroordelen zullen hebben tegenover religieuze groepen, terwijl dit

zich voor streng religieuzen vooral op homoseksuelen en criminelen zal richten.

Ten laatste wordt verwacht dat mensen die in een bepaalde religieuze affiliatie zijn

geboren, daar over het algemeen ook nog toe zullen behoren. Deze hypothese is

conform het onderzoek van Koenig (2015). Hiernaast stellen we dat, bij de participanten

waarvan hun geloofsovertuiging verschilt van die waarin ze zijn opgegroeid, deze

verschuiving zich in Vlaanderen voordoet in de richting van het niet geloven. Er is weinig

Page 16: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

16

tot geen literatuur beschikbaar over de mate waarin het al of niet opgroeien in een

religieuze omgeving leidt tot een hogere mate van dogmatisch denken, dus is het moeilijk

hier een eenduidige hypothese over te schrijven. Aangezien de steekproef mensen van

verschillende leeftijden kan bevatten en de Vlaamse seculariseringstendens nog in volle

gang is, wordt tot slot verondersteld dat de het oudere segment meer religieuze affiniteit

zal vertonen dan de meer jeugdige participanten.

Page 17: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

17

Methode

Steekproef

Het doel van de huidige studie is dus de hiervoor besproken constructen aftoetsen

binnen de Vlaamse gemeenschap. De gebruikte methoden zijn in het Nederlands

opgesteld, waardoor hier enkel een sample van Nederlandstalige Belgen wordt

beschouwd. We gaan ervan uit dat deze Nederlandstaligen behoren tot de Vlaamse

populatie. Er worden geen leeftijdsrestricties opgelegd voor deelname aan het

onderzoek.

Iedereen die beschikt over de link naar de vragenlijsten kan deelnemen. De vragenlijst

werd verspreid onder het netwerk van de auteur: onder andere de Ieperse en Gentse

jeugdhuiswerkingen werden gecontacteerd alsook werd de link verspreid onder de

Ieperse badmintonclub. Hiernaast werd de link op moment van schrijven ook verdeeld

onder collega’s van de ouders van de auteur, alsook in het (grote) netwerk binnen het

Vlaamse muzieklandschap. Aangezien het een onderzoek via het internet betreft is het

echter niet mogelijk na te gaan welke steekproef uiteindelijk werd bereikt, aangezien

geen demografische gegevens naast geslacht en leeftijd worden opgenomen in het

onderzoek.

Opzet

Zoals in het theoretisch kader beschreven werden enkele hypothesen opgesteld. Deze

worden afgetoetst met behulp van een online instrument, gecreëerd door de

scriptiebegeleider. Deze link wordt zo goed mogelijk verspreid om een maximum aan

participanten te bereiken. Gezien het hier om een aselecte steekproef gaat is het

statistisch zinvol latere analyses uit te voeren.

Materiaal

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een online survey. Deze heeft als voordeel dat ze

goedkoop is en op korte termijn veel potentiële participanten kan bereiken. Ook is ze

makkelijk in gebruik en neemt ze weinig tijd in beslag, wat de motivatie van participanten

om deel te nemen aanzienlijk kan vergroten. Een nadeel is dat er geen controle is op

wie deelneemt aan de studie.

Deze survey bestaat, naast een informed consent op de eerste pagina, uit 7 delen. Als

eerste vinden we de vraag welke geloofsovertuiging de participant op dit moment

Page 18: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

18

aanhangt, met keuzes tussen het jodendom, het christendom, de islam, niet-gelovig of

andere. Ook wordt gepeild of de participant in een specifieke religieuze omgeving werd

opgevoed.

Hierop volgt de verkorte versie van de Need for Closure Scale (Webster & Kruglanski,

1994; herzien door Roets & Van Hiel, 2007). Zoals de naam van de vragenlijst aangeeft

bevraagt deze lijst de need for closure, ook wel intolerance for uncertainty genoemd.

Deze vragenlijst peilt naar de mate waarin mensen zichzelf in staat achten met

onzekerheid en onzekere situaties om te gaan. Dit doet ze aan de hand van items als ‘Ik

houd er niet van met mensen om te gaan die onverwacht uit de hoek kunnen komen’.

Deze items worden zowel positief als negatief geformuleerd om een

instemmingstendens te vermijden. Er wordt een 7-punts Likertschaal gehanteerd.

Ten derde wordt er een vragenlijst gepresenteerd die peilt naar dogmatisch denken,

ontworpen door Altemeyer (1996). Ook deze wordt beantwoord op een 7-punts

Likertschaal. Deze vragenlijst kijkt in welke mate mensen een extreem standpunt

innemen bij stellingen zoals ‘Ik word woedend als iemand koppig weigert toe te geven

dat hij ongelijk heeft’. Extreme scores reflecteren hierbij een rigide denkpatroon waarvan

men niet graag afwijkt, en vormt op deze manier een indicatie voor de mate van

dogmatisch denken bij de participant.

Op de vierde pagina wordt de verkorte versie van de Post-Critical Belief Scale (PCBS;

Duriez, Soenens & Hutsebaut, 2005) gepresenteerd. Zowel de verkorte versie als de

originele PCBS (Hutsabaut, 1996) peilen naar religiositeit en zijn gebaseerd op het

assenmodel van Wulff (1991) dat in de inleiding werd besproken en binnen welk kader

deze scriptie handelt. Ze zoekt een antwoord op de vraag of de participant gelooft in een

transcendentaal wezen door middel van items als ‘God is voor eens en voor altijd

bepaald en dus onveranderlijk’. Dit komt overeen met het exclusiecriterium zoals door

Wulff opgesteld. Het continuum tussen een letterlijke en symbolische betekenisverlening

wordt afgetoetst door middel van statements als ‘Maria is werkelijk maagd gebleven, ook

al gaat dit in tegen het moderne denken’. Opnieuw wordt een 7-punts Likertschaal

gehanteerd.

Op pagina 5 wordt hierop verdergegaan, met een korte vragenlijst gebaseerd op de

World Value Survey (WVS) waarop in 5 items wordt ingegaan op de vraag op mensen

hun geloof al dan niet belijden. Hierbij komen items als ‘Ik bid soms’ aan bod, gemeten

met een 7-punts Likertschaal. Bij deze schaal werd, in overleg met de begeleider van

deze scriptie, een item licht aangepast. ‘God of iets buitenaards’ werd vervangen door

Page 19: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

19

‘God of iets bovennatuurlijks’, om ambiguïteit met de notie van buitenaards leven te

vermijden.

Op pagina 6 komt een korte vragenlijst aan bod die peilt naar dogmatisch of militant

atheïsme. Deze schaal werd oorspronkelijk opgesteld door Dries Bostyn, begeleider van

deze scriptie. Hierbij wordt verwacht dat niet-gelovigen met een dogmatisch denkpatroon

hoog scoren op items als ‘Religie is een virus van de geest’. Omgekeerd kan men

verwachten dat sterk gelovige mensen een lage score op dit item zullen geven. Alle items

zijn vanuit een niet-gelovig standpunt weergegeven. Dit houdt in dat hoe hoger de score,

hoe militanter (en dus dogmatischer) de participant het atheïsme onderschrijft.

Als laatste wordt hier de Generalized Prejudice Scale afgenomen. Deze peilt naar de

mate van vooroordelen die de participant heeft tegenover verschillende groepen. In

tegenstelling tot in de studie van Kossowska, Czernatowicz-Kukuczka en Sekerdej

(2016) beperkt het huidig onderzoek zich niet tot 2 outgroups voor zowel religieuzen als

atheïsten, maar worden vooroordelen tegenover verschillende groepen, zoals moslims,

joden, vluchtelingen en Oost-Europeanen bevraagd. Wat ook verschild van de

voorgenoemde studie is dat de gepresenteerde groepen voor zowel religieuze als niet-

religieuze participanten dezelfde zijn.

Procedure

Na het eerste contact met de begeleider werd literatuur opgezocht door de student,

alsook aangeboden door de begeleider. Bij een volgende ontmoeting werd vastgelegd

in welke lijn het onderzoek zou gaan varen. Er werd geopteerd voor een ruwe navolging

van de studie van Kossowska, Czernatowicz-Kukuczka en Sekerdej (2016) met

toevoeging van de factor opvoeding, in een poging de resultaten uit een Poolse en

Vlaamse populatie te vergelijken.

De test die uiteindelijk in gebruik genomen werd (hierboven beschreven) werd

samengesteld door de scriptiebegeleider en na revisie door de student in overleg

goedgekeurd. De testbatterij werd aan het publiek beschikbaar gesteld en verspreid op

5 april 2017. De dataverzameling werd stopgezet op 17 oktober 2017.

Page 20: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

20

Resultaten

Demografische Variabelen

De uiteindelijke sample die werd bekomen bevatte 328 personen die de enquête volledig

hebben ingevuld. Door de opstelling van de enquête moesten alle vragen ingevuld

worden voor ze naar de database konden worden verstuurd, waardoor in deze studie

geen sprake is van missing data, en er hiermee dus geen rekening mee moet worden

gehouden. De sample bestaat uit 137 mannen en 191 vrouwen, met leeftijden variërend

tussen 15 en 82 jaar en een gemiddelde leeftijd van 37,55 jaar (SD=16.33).

268 participanten geven aan christelijk opgevoed te zijn. Van de overige 60 deelnemers

stipten er 58 ‘niet-religieuze opvoeding’ aan, en de resterende 2 personen zijn in andere

religieuze setting dan het katholicisme opgegroeid. Op het moment van afname geven

127 personen aan christelijk in het leven te staan, tegenover 188 participanten die zich

als niet-religieus identificeren en 13 personen die aangeven zich bij een andere

geloofsovertuiging te hebben aangesloten.

268 deelnemers zijn christelijk opgevoed, waarvan 112 mannelijk. Van zij die een

vrijzinnige opvoeding kregen zijn 24 van de 58 participanten van het mannelijk geslacht.

Onder de 2 andersgezinden van opvoeding vinden we 1 man en 1 vrouw terug.

Van de 127 personen die zichzelf als christelijk beschouwen op moment van afname zijn

er 49 van het mannelijk geslacht. Van de 188 niet-religieuzen zijn er 82 mannelijk terwijl

dit er voor de overige geloofsovertuigingen 6 zijn, op een totaal van 13.

Schaalbetrouwbaarheden en Interne Consistentie

Vooreerst werden betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd op de verschillende schalen

die werden gebruikt, zoals beschreven in de sectie ‘Methode’. Ook werd de inter-item

correlatiematrix bij elke subtest geconsulteerd om interne consistentie van de

meetschaal mee te gaan. De resultaten van de betrouwbaarheidsanalyse worden in

dezelfde volgorde weergegeven als dat ze in de enquête voorkwamen.

Bij de ‘need for closure (NFC)’ vragenlijst werd een hoge mate van

schaalbetrouwbaarheid bekomen (Cronbachs α = 0.88). Dit is een hoge correlatie en

toont dat de schaal betrouwbaar meet. De Pearson-correlaties tussen de items onderling

waren voor het grootste deel significant op het 0.01 niveau, behalve bij item 7 (“Ik voel

Page 21: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

21

me opgelucht eens ik een beslissing genomen heb”), waar de correlaties lager lagen. Dit

wijst op een hoge mate van interne consistentie van de test.

Bij de dogmatismevragenlijst van Altemeyer (1996) wordt een

betrouwbaarheidscoëfficient van α = 0.83 teruggevonden. Ook deze betrouwbaarheid is

hoog genoeg om de resultaten zinnig te analyseren. Ook hier geeft de inter-

itemcorrelatiematrix een hoge mate van interne consistentie weer.

Wat de Post-Critical Belief Scale betreft worden de vier schalen (religieuze orthodoxie,

dogmatisch atheïsme, relativisme en tweede naïviteit) apart besproken, gezien het voor

de hand ligt dat items die positief met orthodoxie correleren weinig zullen samenhangen

met items die atheïsme meten, waardoor de betrouwbaarheidscoëfficiënt wordt

onderschat. De resultaten hiervan worden hieronder opgesomd. Voor religieuze

orthoxie, alsook voor externe kritiek, wordt een α-coëfficiënt van 0.78 gevonden. De α-

coëfficiënten bij relativisme (0.63) en tweede naïviteit (0.70) zijn ook aanvaardbaar.

Bij de vragenlijst gebaseerd op de World Value Survey, waarbij de mate van belijdenis

van religie wordt gemeten, wordt een hoge mate van betrouwbaarheid gevonden

(Cronbachs α = 0.84). Alle inter-itemcorrelaties zijn positief en significant op het 0.01-

niveau, wat wijst op een hoge mate van interne consistentie.

Hierna volgt de atheïsmeschaal (Bostyn, unpublished work). Hier is α = 0.85, wat

opnieuw een voldoende hoge coëfficient is. De correlatiematrix vertoont voornamelijk

positieve, significante verbanden tussen de verschillende items.

Tot slot volgt de Generalized Prejudice Scale: met een betrouwbaarheidscoëfficient van

α = 0.91 en voornamelijk positieve, significante verbanden tussen de onderlinge items is

er ook met deze schaal geen probleem met statistische analyses.

Testresultaten

Secularisatietendens.

Van de 328 participanten geven er 144 aan dat ze doorheen de levensloop veranderd

zijn van religieuze affiniteit ten opzichte van deze die ze bij de opvoeding mee hebben

gekregen. 132 hiervan hebben een verandering van christelijk richting niet-religieus

doorgemaakt. Één enkele persoon maakte de omgekeerde beweging. Hiernaast geven

10 participanten aan katholiek opgevoed te zijn, maar zich te hebben bekeerd naar een

andere religie. Één deelnemer is niet religieus opgevoed, maar geeft aan zich bekeerd

Page 22: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

22

te hebben tot een niet-katholiek geloof. In de onderstaande tabel deze verschuiving

beknkopt duidelijk gemaakt.

Tabel 1 Weergave van de verschuivingen in religieuze affiniteit

Van/Naar Christelijk Niet-religieus Ander

Christelijk 126 132 10

Niet-religieus 1 56 1

Ander 0 0 2

Naast de quantiteit van de verschuivingen wordt ook gekeken naar de leeftijd van de

participanten, zowel wat betreft de religie waarin ze zijn opgevoed, alsook de affiniteit

waarbij men nu aangeeft te behoren. De gemiddelde leeftijd van mensen die christelijk

zijn opgevoed is 39 jaar. Bij zij die aangeven niet religieus opgevoed te zijn is dit 22, en

bij de participanten die aangeven in een andere religieuze context opgevoed te zijn is dit

38.

Bij zij die aangeven op het moment van afname christelijk ingesteld te zijn is de

gemiddelde leeftijd 48 jaar. Bij zij die aangeven niet religieus in het leven te staan is dit

26 jaar , en bij participanten die aangeven tot een andere religie te behoren is dit 29 jaar.

Als naar de variabiliteit bij de opvoedingssituatie wordt gekeken valt op dat de range bij

christelijk opgevoede mensen veel ruimer is dan bij zij die niet religieus of in een andere

affiliatie zijn opgegroeid. Deze tendens is nog steeds aanwezig op het moment van

afname, al worden de verschillen kleiner: de variabiliteit bij niet-gelovigen en mensen

met een ander geloof wordt groter.

Zowel bij de affiliatie tijdens de opvoeding als op het moment van afname worden ook

enkele uitschieters gedetecteerd. Deze worden enkel gevonden bij mensen met een niet-

religieuze ingesteldheid of opvoeding. Deze verschillen zijn duidelijk weergegeven op

onderstaande boxplots.

Page 23: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

23

Figuur 2. Verdeling van religieuze affiniteit in de opvoeding.

Figuur 3. Verdeling van religieuze affiniteit op moment van afname.

Page 24: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

24

Correlaties van dogmatisme met religie en atheïsme.

Hier worden kort de correlaties besproken tussen dogmatisme enerzijds, (a-)religieuze

metingen anderzijds. Hierbij worden zowel de ‘religieuze orthodoxie’ en ‘externe kritiek’

van de Post-Critical Belief Scale betrokken, alsook de maten voor religiositeit (World

Value Survey) en militant atheïsme (zelf opgestelde schaal). Alle gerapporteerde

correlaties zijn Pearson-correlaties. Eerst worden de correlaties met de atheïstische

maten weergegeven. De correlatie tussen dogmatisme en externe kritiek is 0.208

(p<0.01), de correlatie met militant atheïsme bedraagt 0.140 (p<0.05). Wat religiositeit

betreft: de correlatie met religieuze orthodoxie bedraagt 0.392 (p<0.01). De samenhang

tussen dogmatisme en religiositeit is 0.266 (p<0.01).

Effecten van need for closure en dogmatisme op atheïsme.

Vervolgens worden, in navolging van het onderzoek van Kossowska, Czernatowicz-

Kukuczka en Sekerdej (2016), enkele mediatiemodellen getoetst. Alle gerapporteerde

betrouwbaarheidsintervallen zijn bepaald op het 95%-significantieniveau. De analyses

werden uitgevoerd met behulp van het PROCESS-programma in SPSS (Hayes, 2013;

Model 4).

Ten eerste wordt de samenhang tussen need for closure en dogmatisme onderzocht via

correlatie-onderzoek. De correlatie is positief en significant (r=0.496, p < 0.01). Dit geeft

aan dat mensen die hoog scoren op need for closure vaak ook een grotere neiging tot

dogmatisch denken vertonen.

Bij de volgende verbanden moet duidelijk worden gesteld dat de factor ‘external critique’

overeenkomt met het kwadrant ‘letterlijke exclusie’ uit het orthogonaal model van Wulff

(1991) en wordt gemeten door middel van de Post-Critical Belief Scale. De maat voor

atheïsme zoals gemeten door de zelf opgestelde atheïsmeschaal wordt gezien als een

uiting van hetzelfde onderliggend construct, dat echter op een andere manier werd

bevraagd. Om deze reden worden beide analyses hier samen gerapporteerd.

Vervolgens wordt het effect van ‘need for closure’ (NFC) op ‘external critique’

onderzocht. Hierbij wordt gevonden dat er een negatief direct effect van NFC op

letterlijke exclusie is van -0.215 (SE=0.085). Deze bevinding is statistisch significant, het

bijbehorende betrouwbaarheidsinterval (BI) is [-0.383;-0.047]. Er wordt hiernaast ook

een indirect verband gevonden van 0.195 (SE=0.049). Het effect van NFC op

dogmatisme is 0.395 (SE=0.038) en significant (BI=[0.319;0.470]). Het effect van

Page 25: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

25

dogmatisme op letterlijke exclusie is 0.494 (SE=0.107) en significant (BI=[0.283;0.705])

Dit mediatieverband wordt hieronder schematisch weergegeven in Figuur 1. Hierbij hoort

een totaal effect van -0.020 (SE=0.076) met bijbehorend betrouwbaarheidsinterval [-

0.169;0.129]. Dit totaal effect is significant.

Figuur 4. mediatieverband met letterlijke exclusie als uitkomstvariabele.

Dezelfde mediatie-analyse werd uitgevoerd op de resultaten van de zelf opgestelde

atheïsmeschaal. Hier wordt een negatief direct effect van need for closure op atheïsme

gevonden (-0.213, SE=0.074) dat significant is (BI=[-0.358;-0.068]). Het effect van NFC

op dogmatisme is 0.395 (SE=0.038). Ook dit verband is significant met

betrouwbaarheidsinterval [0.319;0.470]. Het significant effect van dogmatisme is 0.340

(SE=0.093) met betrouwbaarheidsinterval [0.158;0.522]. Het totale indirect verband

tussen NFC en letterlijke exclusie bedraagt 0.134 (SE=0.041) met

betrouwbaarheidsinterval [0.056;0.217]. Dit verband is statistisch significant. Het totaal

effect bedraagt -0.079 (SE=0.065) en is significant met betrouwbaarheidsinterval [-

0.206;-0.049]. De proportie van het totaal effect, verklaard door het indirect effect, is hier

63.052%.

Page 26: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

26

Figuur 5. Mediatieverband met militant atheïsme als uitkomstvariabele.

Effecten van need for closure en dogmatisme op religie.

Na de analyses met betrekking tot atheïsme wordt nu gekeken naar dezelfde verbanden,

maar dan met religie als uitkomstvariabele. Hier geldt dezelfde opmerking: zowel de

factor ‘religieuze orthodoxie’ zoals gemeten door de Post-Critical Belief Scale als de

resultaten van de verkorte vragenlijst gebaseerd op de World Value Survey worden

beschouwd als uitingen van hetzelfde construct, namelijk dogmatische religiositeit. Om

deze reden worden deze resultaten samen gerapporteerd.

Eerst wordt het effect van NFC op religieuze orthodoxie (volgens het model van Wulff)

besproken, met dogmatisme als mediator. Er is een direct, positief en significant effect

aanwezig van NFC op religieuze orthodoxie. De grootte van het effect is 0.141

(SE=0.067) en het betrouwbaarheidsinterval is [0.009;0.273]. Er is een significant effect

van NFC op dogmatisme (coëfficient=0.395; SE=0.038; BI=[0.391;0.470]) en een

significant effect van dogmatisme op religieuze orthodoxie. Hier is de grootte van het

effect 0.478 (SE=0.084) en het bijbehorende betrouwbaarheidsinterval is [0.312;0.643].

Het totale indirect effect is dus 0.189 (SE=0.046) met betrouwbaarheidsinterval

[0.107;0.287]: ook dit verband is dus significant. Het totaal effect bedraagt 0.329

(SE=0.061). Het bijbehorende betrouwbaarheidsinterval is [0.210;0.448]. Dit totaaleffect

is significant. De proportie van het totaaleffect, verklaard door het indirect effect, is groter

dan 100%. Het indirect effect is hier dus

Page 27: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

27

Figuur 6. Mediatieverband met religieuze orthodoxie als uitkomstvariabele.

Bij laatste mediatieverband dat hier wordt besproken is de uitkomstvariabele religie,

zoals gemeten door de verkorte schaal van de World Value Survey. Hier wordt een

positief direct effect van NFC op religie gevonden (coëfficiënt=0.317; SE=0.100;

BI=[0.121;0.513]). Het effect van NFC op dogmatisme is hier 0.395 (SE=0.038) met

betrouwbaarheidsinterval [0.319;0.470]. Dit verband is significant. Tussen dogmatisme

en religie wordt een significant verband van 0.352 (SE=0.125) gevonden, met

betrouwbaarheidsinterval [0.105;0.598]. Het totale indirecte verband is dus 0.139

(SE=0.055) met betrouwbaarheidsinterval [0.380;0.253]. Het significante totaal effect

bedraagt 0.455 (SE=0.087) met betrouwbaarheidsinterval [0.284;0.626]. De proportie

van het totaal effect dat door het indirect effect wordt verklaard is 43.861%

Page 28: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

28

Figuur 7. Mediatieverband met religie (gemeten met de verkorte vorm van de World Value Survey) als

uitkomstvariabele.

Tolerantie tegenover outgroups.

Tot slot wordt gekeken naar hoe het gesteld is met de tolerantie tegenover groepen die

het waardensysteem van religieuzen, dan wel non-religieuzen, kunnen bedreigen. In

onderstaande tabel worden de correlaties weergegeven van elk item en de religieuze

affiliatie, zoals gemeten via de religie- en atheïsmevragenlijsten.

Page 29: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

29

Tabel 2 Correlaties tussen geloofsstijlen en attitudes tegenover groepen die het waardensysteem kunnen bedreigen

DOGMATISCH GEMATIGD

Items REL ORTH ATH EXT. CRIT.

RELATIVISME

2e NAÏVITEI

T

Vlaamse afkomst

0.096 0.151*

* -0.067 -0.024 -0.142** 0.090

Turkse afkomst -0.029 -0.030 -0.016 -0.077 0.032 0.072 Noord-Afrikaanse afkomst

-0.060 -0.058 0.005 -0.074 0.087 0.046

Centraal- en Zuid-Afrikaanse afkomst

0.027 0.056 -0.007 -0.068 0.038 0.107

Oost-Europese afkomst

-0.010 0.063 0.033 -0.046 -0.004 0.015

Moslims -0.037 -0.111* -0.103 -

0.182**

0.157** 0.085

Joden -0.001 -0.003 -

0.169**

-0.192*

* 0.073 0.093

Vluchtelingen uit Syrië

0.013 0.002 -0.011 -0.088 0.104 0.121*

Werklozen 0.117

* 0.121* -0.051 -0.117* 0.004 0.070

Ouderen 0.051 0.122* -0.067 0.004 -0.068 0.040 Feministen 0.083 0.032 -0.103 -0.075 0.239** 0.157** Terroristen 0.062 0.042 0.008 0.010 0.057 -0.052

Criminelen -

0.114*

-0.137* 0.105 0.068 0.048 -0.091

Drugsdealers -

0.112*

-0.091 0.065 0.108 0.08 -0.100

Prostituees -0.089 -

0.149**

0.200**

0.080 0.135* 0.080

Mensen met een mentale handicap

0.032 0.113* -0.083 -0.066 -0.113* 0.038

Mensen met een fysieke handicap

0.037 0.105 -0.053 -0.031 -0.123* 0.029

Obesen 0.039 0.099 -0.133* -0.066 -0.120* -0.063 Homoseksuelen

-0.046 -0.021 -0.070 -0.008 -0.091 -0.039

Page 30: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

30

.

Eerst worden de correlaties van religieus ingestelde mensen weergegeven. De

constructen religieuze orthodoxie en religie worden geacht een uiting te zijn van

hetzelfde onderliggend construct, namelijk dogmatische religiositeit. Hier wordt

gevonden dat deze groep participanten significant positieve attitudes heeft tegenover

mensen van Vlaamse afkomst (p<0.01), werklozen (p<0.05), ouderen (p<0.05) en

mensen met een mentale beperking (p<0.05). Anderzijds worden significant negatieve

attitudes gevonden tegenover moslims (p<0.05), criminelen (p<0.05), drugsdealers

(p<0.05) en prostituees (p<0.01).

Ook bij de niet-religieuze tegenhangers worden zowel externe kritiek als atheïsme

gezien als uitingen van hetzelfde onderliggend construct, namelijk dogmatisch atheïsme.

Hier worden significant positieve attitudes gerapporteerd tegenover prostituees (p<0.01).

Tegelijk hangt dogmatisch atheïsme samen met negatieve attitudes tegenover moslims

(p<0.01), joden (p<0.01), werklozen (p<0.05) en mensen met obesitas (p<0.05).

Wat de meer gematigde participanten betreft worden bij de symbolisch ongelovigen

(relativisme) 3 correlaties gevonden die significant zijn op het 0.01-niveau: positieve

attitudes tegenover moslims en feministen, en een negatieve attitude tegenover mensen

van Vlaamse afkomst. Ook op het 0.05-significantieniveau worden 3 correlaties

significant bevonden: er worden positieve attitudes tegenover prostituees gerapporteerd,

en negatieve tegenover personen met een mentale beperking en mensen met een

fysieke beperking.

Bij de gematigd gelovigen (tweede naïviteit) komen twee significante verbanden naar

voor: op het 0.01-niveau worden positieve attitudes tegenover feministen gerapporteerd,

op het 0.05-niveau worden positieve attitudes tegenover Syrische vluchtelingen

gevonden.

Page 31: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

31

Bespreking en conclusie

Secularisatietendens, Verschuivingen en Samenhang met Dogmatisme

Vooreerst is duidelijk dat de secularisatietendens in Vlaanderen door de data wordT

onderschreven. Het feit dat van de 268 participanten die aangeven christelijke opgevoed

te zijn, er 132 overgeschakeld te zijn richting een niet-religieuze affiliatie is hier een

duidelijke indicator van. Door de notie dat maar één persoon het omgekeerd proces heeft

doorgemaakt wordt dit beeld enkel maar versterkt. Het is duidelijk dat een niet-religieuze

levenshouding aan populariteit wint. Deze hypothese wordt dus bevestigd. Ook wordt

bevestigd dat de verschuiving zich over het algemeen voordoet in de richting van het

niet-geloven.

In navolging hiervan wordt opgemerkt dat 144 van de 328 participanten ook aangeven

van religieuze affiliatie te zijn veranderd doorheen de levensloop. Dit is ongeveer 41%

van de steekproef. Dit is in strijd met de hypothese (conform het onderzoek van Koenig

(2015)) dat mensen die in een bepaalde religieuze affiliatie worden geboren, daar na

verloop van tijd nog steeds toe zullen behoren.

De correlaties tussen dogmatisme en zowel atheïsme als religiositeit zijn allen positief

en significant. Dit wil zeggen dat zowel sterk gelovige, alsook sterk ongelovige

participanten een hoge mate van dogmatisch denken bezitten. Echter liggen de

correlaties tussen religiositeit en dogmatisme hoger dan bij atheïsme, en zijn deze beide

correlaties ook significant op het 0.01-significantieniveau, terwijl de correlatie tussen

dogmatisme en militant atheïsme enkel significant is op het 0.05-significantieniveau. Dit

impliceert dat dogmatisch denken met beide religieuze affiniteiten samenhangt, maar dat

het verband sterker is bij gelovige participanten. Deze resultaten bevestigen de

hypothese dat beide groepen zich schuldig maken aan dogmatisch denken. De

bijkomend gestelde hypothese dat dogmatisme in een meer seculier Vlaanderen sterker

samen zou hangen met atheïsme dan religiositeit, wordt hier echter niet onderschreven:

de evidentie in de huidige steekproef wijst eerder naar het tegengestelde, namelijk dat

religieuzen iets sterker vastklampen aan een dogmatisch denkpatroon.

Daarnaast is ook duidelijk dat qua leeftijd, de katholieke participanten ouder zijn dan hun

niet-religieuze tegenhangers. Ook wordt opgemerkt dat de gemiddelde leeftijd van zowel

christenen, alsook niet-gelovigen, hoger ligt op het moment van afname dan in de grafiek

waarin de leeftijd op de religie tijdens de opvoeding wordt gemodelleerd. Dit is een

Page 32: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

32

indicatie dat vooral de iets jeugdiger participanten de omschakeling richting een niet-

religieus wereldbeeld maken, terwijl ouderen iets steviger vastklampen aan de affiniteit

uit de opvoeding. Deze hypothese wordt dus ook door de data ondersteund.

Mediaties en Vergelijking Met het Pools Onderzoek

De relatief hoge, op het 0.01-niveau significante correlatie tussen need for closure en

dogmatisme geeft aan dat er een tendens is dat indien de scores hoger liggen op de

Need For Closure Scale, deze ook verhoogd zouden zijn op de dogmatismevragenlijst

van Altemeyer (1996). Er kan dan ook, conform de hypothese, gesteld worden dat

mensen die minder intolerant zijn tegenover onzekerheid dan ook hoger zullen scoren

op dogmatisch denken, gezien dogmatische denkpatronen een manier zijn om zekerheid

over het zelf, het leven en de wereld in stand te houden.

Wat atheïsme betreft werden twee mediatieverbanden onderzocht, met need for closure

steeds als onafhankelijke variabele, dogmatisme als mediator en externe kritiek, dan wel

militant atheïsme, als afhankelijke variabele. Hier wordt bij beide een significant, negatief

direct effect van dezelfde grootteorde gevonden, wat impliceert dat een hogere mate aan

need for closure een lagere mate van dogmatisch atheïsme zou voorspellen. Dit is

verschillend van de resultaten van Kossowska et al. (2017), die geen significant direct

verband rapporteerden. Ook is dit in strijd met de hypothese dat mensen met een hoge

intolerantie voor onzekerheid er een meer rigide wereldbeeld – zij het religieus of niet

religieus – zouden verkiezen boven een wereldbeeld dat minder zekerheid met zich

meebrengt. Het indirect verband is positief, waar ook het geval was in het Pools

onderzoek. Hierbij wordt vooral bevestigd dat dogmatisme een belangrijke voorspeller is

van een militant atheïstisch wereldbeeld. Wat opvalt is het negatieve totaal effect: dit zou

veronderstellen dat bij atheïsten een hoge need for closure, gemedieerd door

dogmatisme, zou leiden tot een mindere mate van militant atheïsme. Deze resultaten

zijn exact het tegenovergestelde van de hypothese dat het dogmatisch atheïsme juist

versterkt zou worden door een hoge mate aan need for closure en dogmatisme. Het

totaal effect is klein, maar niettemin significant en dus niet te verwaarlozen. Een

vergelijking met een totaal effect bij de Poolse onderzoeksgroep is echter niet mogelijk

aangezien dit niet werd gerapporteerd. Het feit dat het indirect en direct verband een

verschillend teken hebben, verklaart het kleine, bijna verwaarloosbare totaal effect en is

een indicatie voor inconsistente mediatie.

Page 33: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

33

Wat de mediaties met religieuze variabelen als uitkomst betreft liggen de resultaten meer

in lijn met de hypothesen. Hier wordt bij beide mediaties een positief direct verband

gevonden: need for closure heeft dus een direct effect op letterlijk geloof. Hoe hoger de

intolerantie voor onzekerheid, hoe meer men een houvast vindt in standvastige

religiositeit. Dit resultaat bij de Vlaamse steekproef verschilt van de bevindingen in het

meer katholieke Polen: hier werd geen direct verband gevonden. Ook hier wordt, net

zoals bij atheïsme, een sterk effect gevonden van dogmatisme op letterlijk geloof. Bij

beide modellen wordt een significant indirect verband vastgesteld, wat bevestigt dat

dogmatisme inderdaad de relatie tussen need for closure en dogmatische religiositeit

medieert. Ook het totaal effect bevestigt dit. Wat religieuze uitkomstvariabelen betreft ligt

dit effect wel in lijn met de verwachtingen. Vergelijkingen van het totaal effect met de

studie van de Poolse onderzoeksgroep zijn niet mogelijk, gezien deze (net zoals bij

atheïsme als uitkomstvariabele) niet worden gerapporteerd.

Indien beide groepen – letterlijk geloof en dogmatisch ongeloof – tegenover elkaar

gesteld worden komen grotendeels gelijkaardige resultaten naar voor. Bij beide groepen

is dogmatisme een belangrijke voorspeller van de uitkomstvariabele. Daarnaast wordt

ook een sterk verband gevonden tussen need for closure en dogmatisme, zowel op

correlationeel vlak als wanneer men een lineaire regressie van dogmatisme op need for

closure uitvoert. Dit bevestigt, in lijn met de literatuur die in de inleiding werd besproken,

dat beide constructen nauw samenhangen. Sterker: need for closure lijkt een voorspeller

te zijn van dogmatisch denken, dat op zijn beurt een letterlijke interpretatie van (on)geloof

voorspelt. Interessant wordt het wanneer naar de directe effecten van need for closure

op letterlijk (on)geloof wordt gekeken: bij religieuze individuen is dit effect positief

(conform de hypothese), bij ongelovigen blijkt het verband in deze sample omgekeerd te

zijn. Dit negatief direct effect zorgt er ook voor dat het totaal effect bij ongelovigen

negatief wordt, ondanks het sterke positieve indirect effect.

De redenering van deze effecten bij ongelovigen is de volgende voor het indirect

verband: hoe hoger de need for closure, hoe sneller men in een dogmatisch denkpatroon

vervalt. Dit dogmatisch denkpatroon voorspelt op zijn beurt het fundamenteel atheïsme.

Echter gaat het verband voor het direct effect niet op: hoe hoger de need for closure,

hoe lager men scoort op dogmatisch atheïsme. Dit negatief verband weegt zwaarder

door dan het indirect verband: in deze sample lijkt een hogere need for closure op een

directe manier juist samen te hangen met een lagere score op de uitkomstvariabele,

zijnde dogmatisch atheïsme. Hieruit kunnen we afleiden dat het vooral de factor

Page 34: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

34

dogmatisme is die een grote invloed heeft op fundamenteel atheïsme. Echter is dit niet

compatibel met vorig onderzoek: Uzarevic et al. (2017) vonden in hun sample (in

geseculariseerde, West-Europese landen) dat niet-gelovigen hoger scoren op need for

closure. Het lijkt niet plausibel dat de Vlaamse populatie in deze mate verschilt van de

Engelse of Spaanse bevolking. In deze studie lijkt het dus alsof vooral dogmatisme een

belangrijke invloed heeft op de mate van al of niet fundamenteel religieus zijn.

Zoals besproken zit er in need for closure ook een dogmatisch element vervat (zie de

hoge correlatie tusen beide constructen), wat samenhangt met fundamenteel atheïsme

(zie het hoog effect van dogmatisme op militant atheïsme). Via deze mediatie hangt need

for closure dus samen met militant atheïsme, maar eens voor dit dogmatisch element

wordt gecontroleerd wordt het verband tussen need for closure en fundamenteel

atheïsme niet alleen zwakker, maar keert het zelfs om. Dit is een teken dat mensen met

een sterk atheïstische overtuiging wel degelijk tekenen van een dogmatisch denkpatroon

vertonen, maar sluiten zich niet per se af voor nieuwe, of zelfs contradictorische

informatie. Indien dit wel het geval zou zijn zou het direct verband tussen need for closure

en fundamenteel atheïsme, indien gecontroleerd wordt voor dogmatisme, misschien

positief en significant zijn. Dogmatisch atheïsme kenmerkt zich door een sterk geloof in

de (positieve) wetenschappen, in alles wat tastbaar en kenbaar is. Echter moet men zich

hiervoor openstellen voor nieuwe informatie, gezien de wetenschap niet vaststaat en

steeds evolueert. Een gesloten denkkader is hierdoor moeilijk houdbaar vanwege de

aanhoudende stroom informatie die verwerkt en in het wereldbeeld moet worden

geïmplementeerd. In die zin kunnen fundamentele atheïsten dus dogmatisch zijn in hun

ongeloof (een grote zekerheid dat er geen God of transcendentale entiteit bestaat), maar

tegelijk nog openstaan voor nieuwe informatie, zelfs als deze contradictorisch is tot wat

men tot nu toe dacht te weten. Deze mogelijke verklaring wordt echter nog niet door

onderzoek gestaafd, en is dus louter een hypothese waarnaar verder onderzoek mogelijk

is.

(In)tolerantie Tegenover Outgroups

Na de mediatieverbanden werd, in navolging van het Pools onderzoek, ook onderzocht

of fundamenteel religieuzen meer of minder vooroordelen vertonen dan hun atheïstische

tegenhangers. Daarnaast wordt ook gekeken of deze vooroordelen bij dogmatisch

ingestelde individuen (zij het religieus of niet) meer voorkomen dan bij hun spiritueel

meer gematigde peers. Het spreekt voor zich dat iedereen wel vooroordelen koestert

Page 35: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

35

tegenover andere groepen. We beginnen met de ‘extremere’ vorm van (on)geloof om

daarna de vergelijking te maken met de meer gematigde participanten.

Wat de letterlijk gelovigen betreft lijken de significant positieve attitudes zich te focussen

op de minder bedeelde (werklozen) of meer kwetsbare groepen in de maatschappij

(ouderen, mensen met een mentale beperking). Dit kan een resultaat zijn van het lezen

van de Bijbel, waarin sprake is van de zeven werken van barmhartigheid (een deugd

zoals ‘de zieken verzorgen’ kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het helpen van

mensen met een mentale beperking). De katholieke leer focust zich ook op het helpen

van de zwakkere groepen in de maatschappij. Vanuit een letterlijke interpretatie van

deze geschriften kunnen deze attitudes geïnternaliseerd worden. Daarnaast kan bij

negatieve attitudes tegenover criminelen, drugsdealers en prostituees een parallel

getrokken worden naar de zeven hoofdzonden van de katholieke leer. Negatieve

attitudes tegenover prostituees kunnen bijvoorbeeld een uiting zijn van de zonde lust (of

onkuisheid), terwijl criminelen en drugsdealers zich dan weer schuldig maken aan een

zonde als hebzucht. De negatieve attitude tegenover moslims valt minder goed te

verklaren op basis van de Bijbel (of men moet al een bekeringsdrang hebben, maar in

dat geval zou ook een negatieve attitude tegenover joden moeten worden gevonden).

Een mogelijke verklaring is het huidige politieke klimaat en de negatieve portrettering

van moslims in de media.

Bij de dogmatisch atheïsten wordt een significante positieve attitude tegenover

prostituees teruggevonden – exact het tegengestelde van bij de letterlijk religieuzen. Een

mogelijke reden hiervoor is dat men zich bewust onttrekt aan de katholieke leer die

onkuisheid als zeer negatief bestempeld. Daarnaast worden sterk negatieve opvattingen

tegenover moslims en joden gevonden. Deze correlaties vallen makkelijker te

interpreteren: dogmatisch atheïstische mensen keren zich vaak zeer sterk af van elke

vorm van geloof of religie en uiten er vaak kritiek op. In die zin komen negatieve attitudes

tegenover religies niet als een verrassing. Hiernaast zijn er ook vooroordelen tegen

werklozen. Een mogelijke verklaring is dat dogmatisch atheïsten een negatievere

attributiestijl hebben, waardoor werkloosheid als een teken van eigen zwakte of onkunde

wordt gezien. Dit is echter enkel een hypothese, die tot nu toe niet door onderzoek wordt

gestaafd. Ook worden significant negatieve attitudes tegenover mensen met obesitas

gevonden. Dit kadert niet meteen binnen een atheïstisch wereldbeeld, maar wordt

verklaard door een algemene, wereldwijde tendens waarbij mensen grotere

Page 36: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

36

vooroordelen ontwikkelen tegenover obese personen (Brewis, Wutich, Falletta-Cowden

& Rodriguez-Soto, 2011).

Bij symbolisch ongelovigen worden positieve attitudes gerapporteerd tegenover moslims,

feministen en prostituees, en negatieve attitudes tegenover Vlamingen en personen met een

fysieke, dan wel mentale beperking. Bij de symbolisch gelovigen worden positieve attitudes

tegenover feministen en Syrische vluchtelingen gevonden. Deze resultaten zijn moeilijker te

interpreteren door het feit dat deze participanten een minder rigide denkpatroon vertonen en

er dus waarschijnlijk meer variabiliteit te vinden is wat betreft de denkstijl.

Wat echter wel besloten kan worden is het feit dat dogmatisch ingestelde individuen niet per

se meer vooroordelen vertonen tegenover outgroups, maar wel dat deze vooroordelen zich

op andere groepen focussen dan bij de gematigde participanten. Bij dogmatisch ingestelde

participanten vallen de vooroordelen vrij makkelijk te verklaren aan de hand van de al of niet

gevolgde doctrines: er lijkt een bepaalde systematiek aanwezig te zijn. Dit idee wordt

versterkt door het feit dat bij bepaalde outgroups (werklozen, criminelen bij religieuzen en

joden bij atheïsten) een gelijkaardige correlatie in dezelfde richting wordt gevonden bij beide

metingen van dogmatische religiositeit of atheïsme. Bij de meer gematigde participanten

lijken de negatieve attitudes willekeuriger verdeeld te zijn.

Conclusie

Ten eerste is duidelijk gebleken dat de secularisatietendens in Vlaanderen in volle gang

is: ongeveer twee vijfde van de deelnemers aan deze studie geven aan van religieuze

affiniteit te zijn veranderd doorheen de levensloop. Hierbij valt op dat van de

participanten die aangeven christelijk opgevoed te zijn, er meer richting atheïsme zijn

verschoven dan er katholiek zijn gebleven. Dit is een duidelijke indicatie van de

seculariseringstendens. Deze hypothese wordt dan ook duidelijk bevestigd. Het

onderzoek van Koenig (2015) waaruit bleek dat mensen over het algemeen tot hun

religieuze affiliatie van oorsprong blijven behoren, wordt dan ook door de data

tegengesproken. Verder zien we, in lijn met de bijkomende hypothese, dat vooral jongere

personen minder religieus ingesteld zijn. Van de mensen die christelijk opgevoed zijn

lijken vooral oudere mensen na verloop van tijd nog steeds tot het christelijk geloof te

behoren.

Hiernaast wordt ook bevestigd dat dogmatisch denken een belangrijke rol speelt bij

zowel letterlijk gelovigen als bij letterlijk ongelovigen. Het beeld dat enkel religieuzen, en

niet atheïsten, zich schuldig maken aan dogmatisch denken (Streib & Klein, 2013), wordt

Page 37: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

37

hier tegengesproken. Deze conclusie ligt meer in lijn met het onderzoek van Uzarevic,et

al. (2017). Dogmatisch denken geeft aanleiding tot een inclusief wereldbeeld: het plaatje

klopt, men is overtuigd dat men het bij het rechte eind heeft en wijkt hier niet meer van

af. Bij letterlijk religieuzen is ook het gerelateerde construct need for closure van belang:

deze groep participanten heeft nood aan een duidelijk, helder antwoord op hun

levensvragen en existentiële angsten, en kan moeilijker overweg met informatie die deze

zekerheid tegenspreekt. Bij dogmatisch atheïsten is deze relatie minder duidelijk: indien

gecontroleerd wordt voor dogmatisme valt het effect van need for closure weg of wordt

het zelfs negatief. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat militant atheïsten wel

dogmatisch denken, maar door hun vertrouwen in de wetenschap nog steeds openstaan

voor nieuwe informatie en die in hun mens- en wereldbeeld proberen te verwerken. Dit

is echter een hypothese, en moet opgevolgd worden in toekomstig overzoek gezien deze

studie hier geen sluitend antwoord op kan bieden. Desalniettemin wordt bij beide

groepen een sterk verband waargenomen tussen need for closure en dogmatisme.

Verder werd gekeken naar tolerantie tegenover groepen die het waardensysteem

bedreigen. Bij letterlijk gelovigen is het frappant dat de positieve attitudes zich richten

tegenover de zwakkeren en meer hulpbehoevenden in de maatschappij, en dat

negatieve attitudes vooral voorkomen tegenover mensen die in de katholieke leer als

baldadig of slecht worden gezien. Deze beide groepen attitudes zijn makkelijk te linken

aan de Bijbel, waarin sprake is van deugden en zonden. Zwakkeren helpen is volgens

de leer een goede eigenschap, wat een reden voor de positieve attitudes kan zijn. Vice

versa kan men op dezelfde manier de negatieve attitudes proberen verklaren. Bij

dogmatisch atheïsten valt op dat er sterk negatieve attitudes tegenover gelovigen van

elke strekking zijn: dit valt te kaderen binnen de algemene afkeer voor geloof en het

radicaal ontkennen van een godheid of godheden. De positieve attitudes vallen minder

makkelijk te verklaren: duidelijk is wel dat deze tegengesteld zijn aan de negatieve

attitudes die letterlijk religieuzen rapporteren. Als hypothese werd ook gesteld dat

fundamenteel religieuzen, alsook militant atheïsten, meer vooroordelen zouden vertonen

dan hun meer spiritueel gematigde tegenhangers (relativisme en tweede naïviteit

volgens het model van Wulff (1991)). Deze bewering lijkt niet te kloppen, ook meer

gematigde groepen vertonen duidelijk vooroordelen. Echter valt er bij deze groepen een

minder systematisch patroon waar te nemen, en vallen ze niet te kaderen binnen

bepaalde doctrine. Waarschijnlijk is dit het gevolg van het feit dat deze groep een minder

integratief beeld aanhangt. Verder onderzoek hiernaar moet dit uitwijzen.

Page 38: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

38

Het merendeel van de gestelde hypothesen werd zodus positief beantwoord, al laten de

data, zeker wat dogmatisch atheïsten betreft, veel ruimte voor interpretatie. Een

éénduidige interpretatie van deze mediatieverbanden is moeilijk, en met de huidige

sample bijna onmogelijk. Toekomstig onderzoek kan mogelijks deze resultaten proberen

repliceren met een andere steekproef uit een geseculariseerd land, en de resultaten

vergelijken. Ook kan een kwalitatieve bevraging van participanten een meerwaarde zijn,

om via zelfrapportage meer inzicht te krijgen in het denkpatroon van zowel letterlijk

gelovige als letterlijk ongelovige individuen. Daarnaast suggereren Kossowska et al.

(2017) dat er ook een mediatieverband tussen dogmatisch denken en vooroordelen kan

bestaan, gemedieerd door dogmatisch atheïsme of dogmatische religiositeit. Deze

hypothese werd in dit onderzoek niet getest: hierdoor kan dit verband bij een Poolse,

meer katholieke steekproef niet afgetoetst worden bij de Vlaamse steekproef.

Dit onderzoek werd uitgevoerd door middel van een online vragenlijst, die binnen het

netwerk van de auteur werd verspreid. Dit netwerk is vrij heterogeen (medestudenten,

leden van sportclubs, collega’s van de ouders van de auteur tot zelfs een oproep in

algemene Facebookgroepen waarin een grote diversiteit aan mensen aanwezig zijn),

maar toch dient hier een opmerking bij gemaakt te worden. Het persoonlijk netwerk van

de auteur is zeer sterk ingebed binnen de Vlaamse muziekwereld, en dan vooral

alternatieve muziek. Van veel mensen uit deze wereld is bevestiging ontvangen dat men

de enquête heeft ingevuld. Het merendeel hiervan zijn personen die zich bezighouden

met hard rock en metal in al zijn vormen. Het behoeft geen betoog dat deze

muziekgenres vaak gepaard gaan met sterk antireligieuze symboliek. Dit gedachtegoed

wordt vaak ook door de liefhebbers overgenomen. Dit kan mogelijks voor een lichte

vertekening van de data hebben gezorgd, aangezien de kans reëel is dat deze groep

wat oververtegenwoordigd is in de steekproef. Dit is echter moeilijk na te gaan omwille

van het feit dat de enquête zich via het Internet heeft verspreid en volledige anonimiteit

waarborgt. Deze bemerking dient men in het achterhoofd te houden bij het interpreteren

van de data en de daaraan vastgekoppelde conclusies.

Daarnaast dient ook opgemerkt te worden dat de zogenaamde ‘militant atheïsme’-schaal

zelf ontworpen en nog niet gepubliceerd is, en dus niet is genormeerd en er nog geen

peer-reviews over bestaan. Hierdoor is de validiteit van te schaal moeilijker na te gaan

en moeten de bekomen resultaten dus met de nodige omzichtigheid behandeld worden.

Echter is de interne consistentie hoog genoeg om deze resultaten toch te gebruiken. Als

extra buffer voor deze onzekerheid werden de analyses die met deze resultaten

Page 39: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

39

bekomen werden ook gerapporteerd met de overeenkomstige groep (externe kritiek) uit

de Post-Critical Belief Scale, die geacht wordt hetzelfde onderliggend construct

(dogmatisch atheïsme) te meten. De resultaten op beide analyses vertonen dezelfde,

significante verbanden, dus kan voorzichtig aangenomen worden dat de resultaten van

de zelf ontworpen schaal bruikbaar zijn.

Page 40: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

40

Referenties

Altemeyer, B. (1996). The authoritarian specter. Londen: Harvard University Press.

Altemeyer, B., & Hunsberger, B. (2005). Fundamentalism and authoritarianism.

Handbook of the psychology of religion and spirituality, 378-393. New York: The

Guilford Press

Billiet, J. (2017). De evolutie van de betrokkenheid bij de katholieke kerk in Vlaanderen

1996-2015. In A. Carton, J. Pickery & D. Verlet. 20 jaar peilen in Vlaanderen!

(pp. 125-150). Brussel: Vlaamse Overheid

Brewis, A. A., Wutich, A., Falletta-Cowden, A., & Rodriguez-Soto, I. (2011). Body

norms and fat stigma in global perspective. Current Anthropology, 52(2),

269-276. doi: https://doi.org/10.1086/659309

Central Intelligence Agency (2017), The World Factbook, demografische informatie

over België (https://www.cia.gov/library/publications/the-world-

factbook/geos/be.html)

Central Intelligence Agency (2017), The World Factbook, demografische informative

over Polen (https://www.cia.gov/library/publications/the-world-

factbook/geos/pl.html)

Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Four ways five factors are basic. Personality and

individual differences, 13(6), 653-665.

doi: https://doi.org/10.1016/0191-8869(92)90236-i

Dawkins, C. R. (n.d.). What We Do. Geraadpleegd op 4 augustus 2017 via

http://www.richarddawkins.net/aboutus/

Elkind, D. (1970). The origins of religion in the child. Review of religious research, 35-

42. doi: https://doi.org/10.2307/3510932

Farias, M. (2013). The psychology of atheism. In The Oxford handbook of atheism,

468-482. Oxford University Press.

doi: https://doi.org/10.1093/oxfordhb/9780199644650.013.023

Page 41: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

41

Farias, M., Newheiser, A. K., Kahane, G., & de Toledo, Z. (2013). Scientific faith: Belief

in science increases in the face of stress and existential anxiety. Journal of

experimental social psychology, 49(6), 1210-1213.

doi: https://doi.org/10.1016/j.jesp.2013.05.008

Hayes, A. F. (2013). PROCESS macro for SPSS, Model 4.

Jost, J. T., Glaser, J., Kruglanski, A. W., & Sulloway, F. J. (2003). Political

conservatism as motivated social cognition. Psychological Bulletin, 129(3), 339-

375. doi: https://doi.org/10.1037/0033-2909.129.3.339

Koenig, L. B. (2015). Change and stability in religiousness and spirituality in emerging.

adulthood. The Journal of genetic psychology, 176(6), 369-385

doi: https://doi.org/10.1080/00221325.2015.1082458

Kossowska, M., Czernatowicz‐Kukuczka, A., & Sekerdej, M. (2016). Many faces of

dogmatism: Prejudice as a way of protecting certainty against value violators

among dogmatic believers and atheists. British Journal of Psychology, 108(1),

127-147. doi: https://doi.org/10.1111/bjop.12186

Kruglanski, A. W. (2013). The psychology of closed mindedness. Didcot, UK;

Psychology Press. doi: https://doi.org/10.1111/j.1467-9221.2006.00515.x

Moore, J. T., & Leach, M. M. (2016). Dogmatism and mental health: A comparison of

the religious and secular. Psychology of Religion and Spirituality, 8(1), 54.

doi: https://doi.org/10.1037/rel0000027

Roets, A., & Van Hiel, A. (2011). Item selection and validation of a brief, 15-item

version of the Need for Closure Scale. Personality and Individual Differences,

50(1), 90-94. doi: https://doi.org/10.1016/j.paid.2010.09.004

Saroglou, V. (2010). Religiousness as a cultural adaptation of basic traits: A five-factor

model perspective. Personality and social psychology review, 14(1), 108-125.

doi: https://doi.org/10.1177/1088868309352322

Streib, H., & Klein, C. (2013). Atheists, agnostics, and apostates. In Kenneth I.

P, Julie J. E, James W. J (Eds) APA handbooks in psychology: APA Handbook

of psychology, religion and spirituality: Vol 1. (pp 713-728); Washington D.C.:

American Psychological Association. doi: https://doi.org/10.1037/14045-040

Page 42: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

42

Taylor, A., & MacDonald, D. A. (1999). Religion and the five factor model of

personality: An exploratory investigation using a Canadian university sample.

Personality and Individual Differences, 27(6), 1243-1259.

doi: https://doi.org/10.1016/s0191-8869(99)00068-9

Uzarevic, F., Saroglou, V., & Clobert, M. (2017). Are atheists undogmatic?. Personality

and Individual Differences, 116, 164-170.

doi: https://doi.org/10.1016/j.paid.2017.04.046

Vainio, O. P., & Visala, A. (2015). Varieties of unbelief: A taxonomy of atheistic

positions. Neue Zeitschrift für Systematische Theologie und

Religionsphilosophie, 57(4), 483- 500.

doi: https://doi.org/10.1515/nzsth-2015-0024

Wulff, D. M. (1991). Psychology of religion: Classic and contemporary views. New

York; John Wiley & Sons.

Page 43: ATHEÏSME IN VLAANDEREN

43

Bijlage 1