bijdrage van de nederlandse sociale partners aan …...in de notitie de toekomst van werk,...
TRANSCRIPT
Maart 2018
Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het Nationaal
Hervormingsprogramma in het kader van de EU-2020-strategie maart 2017 – februari 2018
Voorwoord
De EU-2020-strategie, die de Europese Unie (EU) in 2010 heeft afgesproken, is gericht
op de bevordering van duurzame, inclusieve en slimme groei, dat wil zeggen groei die
door kennis en innovatie wordt aangedreven. Op deze wijze wil de EU een hoger niveau
van werkgelegenheid, sociale samenhang en productiviteit bereiken.
De doelstellingen van EU-2020 zijn samengevat in vijf kerndoelen en tien richtsnoeren.
Aan de hand van deze afspraken dienen de lidstaten hun eigen nationale (sub)doelen te
bepalen die ertoe moeten leiden dat in 2020 de doelen in de afgesproken strategie behaald
zijn. Bij de vaststelling van de richtsnoeren is besloten dat tot 2014 deze stabiel dienen te
blijven zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering. Vanaf 2014 worden zij jaarlijks
vastgesteld.
De vijf kerndoelen voor 2020 zijn:
verhoging van de arbeidsparticipatie van 69% naar 75%;
verhoging van de R&D-uitgaven van 1,9% naar 3% van het BBP;
20/20/20 doelstellingen: CO2-uitstoot, hernieuwbare energie en energie-efficiën-
tie;
verlaging van het percentage vroegtijdige schoolverlaters naar 10% en een verho-
ging van het percentage van 30-40-jarigen met een tertiaire opleiding naar 40%;
reductie van het aantal armen met ten minste 20 miljoen personen.
Jaarlijks stellen de EU-lidstaten hun eigen Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) op
waarin zij aangeven welke vorderingen zij willen maken met betrekking tot de EU-2020-
kerndoelen. De Nederlandse regering heeft de goede gewoonte om elk jaar met sociale
partners de conceptversie van het NHP te bespreken. De inhoud komt echter geheel voor
rekening van de regering.
Jaarlijks stelt de Stichting van de Arbeid in samenwerking met de Sociaal-Economische
Raad (SER) de Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het bereiken van deze
gemeenschappelijke Europese doelstellingen op. Deze wordt als bijlage bij het NHP ge-
voegd. Hierin staan de belangrijkste bijdragen van sociale partners om de kerndoelen te
2
kunnen bereiken. Deze zijn tot stand gekomen via het overleg in de Stichting van de Ar-
beid en de SER. Datgene wat sociale partners afzonderlijk hebben bijgedragen aan het
bereiken van deze doelstellingen valt buiten dit verslag.
Dit verslag volgt de tien - geclusterde - richtsnoeren van de EU-2020-strategie. Per thema
is aangegeven wat tussen maart 2017 en februari 2018 door sociale partners is ondernomen
om bij te dragen aan het bereiken van de kerndoelen. Uiteraard passen veel van de aanbe-
velingen en adviezen van sociale partners bij meerdere kerndoelen en richtsnoeren. Indien
dit het geval is, wordt de betreffende bijdrage niet bij meerdere richtlijnen opgenomen
maar is deze bij het meest in aanmerking komende richtsnoer geplaatst.
De activiteiten in de Stichting van de Arbeid en SER zijn dit jaar beïnvloed door de ver-
kiezingen die in maart hebben plaatsgevonden en de daaropvolgende lange formatieperi-
ode tot 26 oktober met de komst van het kabinet Rutte III. Sociale partners hebben zich in
SER-verband ingezet om het nieuwe kabinet te voorzien van een gezamenlijk gedragen
advies over een aantal belangrijke arbeidsmarktvraagstukken. In dit beraad was ook de
adviesaanvraag van het vorige kabinet aan de orde over zieke werkenden en langdurig
werklozen. Dit beraad heeft niet geleid tot een gezamenlijk advies. Een deel van de uitge-
voerde verkenningen en analyses wordt nu benut in andere SER- en Stichtingstrajecten en
aan andere overlegtafels.
Tot slot
Rest nog de opmerking dat de (de)centrale sociale partners vooral via hun arbeidsvoor-
waardenbeleid, waarin de aanbevelingen en adviezen van de Stichting van de Arbeid en
de SER doorwerken, zorgen voor invulling van de EU-2020-strategie.
3
1 Europese samenwerking
In de SER en in de Stichting van de Arbeid spreken de werkgevers- en werknemersorga-
nisaties regelmatig over hun visie en (mogelijke) bijdrage aan het overleg in Europa om
deze EU-2020-doelstellingen te bereiken.
Consultatief overleg over Nederlandse prioriteiten bij EU-Voorjaarstop
Minister Kamp van Economische Zaken heeft op 23 februari 2017 gesproken met een
SER-delegatie over de Nederlandse prioriteiten voor de EU-Voorjaarstop. Op de Europese
agenda staan onder meer het verhogen van de investeringen, het moderniseren van de eco-
nomie en het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Van even groot belang zijn actu-
ele vraagstukken als Brexit en meer in het algemeen de maatschappelijke onzekerheden
over globalisering en digitalisering van de economie.
De minister heeft een overzicht gegeven van de huidige ontwikkelingen van de economie
voor wat betreft werkgelegenheid, groei en industriële productie. De werknemers hebben
hun zorg over de toename van flexibel werk geuit. Zij spreken de wens uit om werknemers
veiligheid, stabiliteit en zekerheid te bieden. Zowel de minister als de sociale partners
benadrukken het belang van een sterk en sociaal Europa en een goede afhandeling van
Brexit.
Op het gebied van Brexit wijzen de werkgevers op het belang van de vier vrijheden: het
vrije verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal. De interne markt kan alleen goed
functioneren als deze vrijheden behouden blijven. Brexit kan ertoe leiden dat EU-ingeze-
tenen niet meer vrij van en naar het Verenigd Koninkrijk (VK) kunnen gaan. Daarmee
staat de eenheid van de interne markt op het spel. De werknemers noemen in dit verband
het belang van een sociaal Europa met beschermende regels voor werkenden. Een voor-
beeld hiervan is gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek. Brexit zou kunnen
leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee tot verkeerde concurrentie.
Een dilemma in dit verband is dat het VK voor Nederland een belangrijke handelspartner
is. Een harde breuk met het VK is niet in ons belang. Tegelijkertijd zijn de belangen van
een sociaal Europa en de eenheid van de interne markt zo groot dat Nederland die in de
Brexit-onderhandelingen niet uit het oog mag verliezen. Als het VK op deze onderdelen
een uitzonderingspositie weet te bedingen, dan is het hek van de dam. Sociale partners
hebben de wens uitgesproken om betrokken te worden bij het verloop van de Brexit-on-
derhandelingen.
Consultatief overleg ministers Ploumen en Koenders over Brexit
Ministers Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) en Koenders
(Buitenlandse Zaken) hebben 29 mei de SER bezocht. Zij hebben gesproken met de soci-
ale partners en commissievoorzitter Mariëtte Hamer over de gevolgen van Brexit en de
onderhandelingen voor een nieuw akkoord tussen de EU en het VK.
Tijdens dit consultatief overleg blijkt dat de ministers en de sociale partners veel gemeen-
schappelijke zorgen hebben over de gevolgen van Brexit. Nederland moet zich goed voor-
bereiden op deze gevolgen. Een plotseling vertrek van het VK zonder overgang op een
nieuwe handelsrelatie dient te worden voorkomen. Behoud van een gelijk speelveld voor
handel is essentieel. Ook is ingegaan op de transparantie van de onderhandelingen en de
4
vraag hoe sociale partners en maatschappelijke organisaties hierbij kunnen worden be-
trokken.
Brainstorm met EESC over toekomst Europa
Op 1 juni heeft de SER in samenwerking met het Europees Economisch en Sociaal Comité
(EESC) een brainstorm georganiseerd met het maatschappelijk middenveld over de toe-
komst van Europa. Vertegenwoordigers van sociale partners en andere maatschappelijke
organisaties spreken uit wat zij verwachten van de Europese Unie en wat niet.
De bijeenkomst staat in het teken van het advies dat het EESC eind deze maand aan de
Europese Commissie uitbrengt. Dit advies volgt op het Witboek over de toekomst van
Europa dat de Commissie in maart van dit jaar heeft gepubliceerd. In dit Witboek worden
een vijftal scenario’s geschetst.
Uitdagingen en kansen bij de toekomst van werk
In de notitie De toekomst van werk, samengesteld door de SER en het Ministerie van So-
ciale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), worden de belangrijkste uitdagingen en kansen
omschreven voor de toekomst van de Nederlandse arbeidsmarkt.
De notitie is tot stand gekomen in aanloop naar het 100-jarig bestaan van de internationale
arbeidsorganisatie ILO. Deze organisatie heeft de ILO-lidstaten gevraagd om nationale
dialogen te starten over de toekomst van werk en de uitkomsten daarvan als input aan de
ILO te sturen. Vragen die centraal staan, zijn:
o Werk en samenleving: Welke rol zal werk in de komende eeuw spelen in onze
maatschappij;
o Decent work voor iedereen: Hoe kan de werkgelegenheid en bescherming van
werknemers in de komende eeuw worden gegarandeerd;
o Organisatie van werk en productie: Hoe veranderen productieprocessen en welk
effect heeft dit op werkgelegenheid en bescherming van werknemers;
o Governance van het werk: Hoe wordt werk, nationaal en internationaal, geregeld.
De thema’s en uitdagingen die in de notitie geïdentificeerd worden, zijn niet alleen rele-
vant voor Nederland maar ook voor de geïndustrialiseerde landen en hebben ook impact
wereldwijd.
5
2 Loon-, werkloosheids- en pensioenontwikkelingen
Richtlijn 1: De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen.
Richtlijn 2: Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen.
Richtlijn 3: Onevenwichtigheden in de eurozone beperken.
De regering is bij uitstek verantwoordelijk voor het behalen van deze drie richtsnoeren.
Sociale partners spelen vooral wat betreft de ontwikkeling van de contractlonen en de
pensioenen een rol.
2.1 Loon- en werk(loosheids)ontwikkelingen
Loonontwikkeling
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft voor 2017 een contractloonmutatie voor de markt-
sector van 1,6% berekend. Voor 2018 verwacht het CPB een contractloonmutatie van
2,2%.
De inflatie (geharmoniseerde prijsindex) bedraagt in 2017 1,3%; voor 2018 wordt de in-
flatie geraamd op 1,5%.
De loonvoet (loonkosten) per uur is in 2017 met 1,6% gestegen. Deze zal in 2018 naar
verwachting met 2,9% stijgen.
Werkloosheid
De werkloosheid bedraagt volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) eind 2017 4,9%. Het CPB verwacht dat dit percentage in 2018 zal dalen naar 3,9%.
De daling van de werkloosheid is groter dan vorig jaar nog werd voorzien.
2.2 Pensioenen
Ontwikkeling dekkingsgraden
De gemiddelde dekkingsgraad (vermogen ten opzichte van toekomstige verplichtingen)
van pensioenfondsen is in 2017 enigszins verbeterd ten opzichte van 2016 (eindstand
102%). Eind 2017 was de gemiddelde dekkingsgraad ongeveer 106%. Hierdoor hoeven
verreweg de meeste fondsen niet te korten. Enkele fondsen hebben zelfs besloten de pen-
sioenen weer gedeeltelijk te indexeren.
Over de stand van zaken hebben sociale partners met enige regelmaat overleg met de mi-
nister van SZW en de Pensioenfederatie.
Nieuw pensioencontract
In 2015 en 2016 heeft de SER verschillende varianten voor een toekomstig pensioencon-
tract in beeld gebracht die tevens op hun consequenties zijn doorgerekend door de Pensi-
oenfederatie. In reactie hierop heeft het nieuwe kabinet in het regeerakkoord aangegeven
samen met sociale partners een stap te willen zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel.
Daarbij moeten de kwetsbaarheden in het huidige pensioenstelsel worden weggenomen
en de sterke elementen - zoals verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fis-
cale ondersteuning - behouden blijven. Het kabinet wil komen tot een meer persoonlijk
6
pensioenvermogen met collectieve risicodeling waarbij de doorsneesystematiek wordt af-
geschaft. Alvorens een keuze te maken, heeft het kabinet de SER verzocht begin 2018 met
een advies te komen.
Overige pensioenonderwerpen
Naast het bredere pensioendebat over het toekomstig stelsel, dat primair in de SER plaats-
vindt, hebben sociale partners zich in de Stichting van de Arbeid vooral beziggehouden
met oneffenheden in de huidige pensioen wet- en regelgeving. Hieronder volgen enkele
voorbeelden.
• De Stichting van de Arbeid heeft samen met het ministerie van SZW eind 2016 en
begin 2017 een voorstel uitgewerkt waarin het mogelijk wordt zogenaamde ‘kleine
pensioenen’ automatisch over te dragen naar een opvolgend pensioenfonds zodat voor-
komen wordt dat kleine pensioenen worden afgekocht en hun pensioenbestemming
verliezen. Het wetsvoorstel is op 21 november 2017 door de Tweede Kamer en op 12
december 2017 door de Eerste Kamer aangenomen. De beoogde invoeringsdatum is 1
januari 2019.
• In de afgelopen tien jaar is het aantal pensioenfondsen gedaald van 713 naar 260. So-
ciale partners zijn het erover eens dat een verdere consolidatie gewenst is om schaal-
voordelen te bewerkstelligen en uitvoeringskosten omlaag te brengen. Voor verplicht-
gestelde bedrijfstakpensioenfondsen is een fusie echter niet toegestaan als de dekkings-
graden van de fondsen ten tijde van de fusie te veel verschillen. In overleg met sociale
partners heeft het ministerie van SZW in 2016 een voorstel uitgewerkt waarmee fusies
tussen bedrijfstakpensioenfondsen makkelijker mogelijk konden worden gemaakt.
Door maximaal vijf jaar met financieel afgescheiden vermogens te werken en de dek-
kingsgraden naar elkaar toe te brengen, wordt het ook voor bedrijfstakpensioenfondsen
makkelijker te fuseren. Het kabinet heeft dit voorstel uitgewerkt in een wetsvoorstel
maar hierin aanvullende voorwaarden opgenomen. Volgens de pensioenfondsen zijn
deze voorwaarden te scherp waardoor het wetsvoorstel weinig in de praktijk zal toe-
voegen. Zo kunnen kleinere bedrijfstakpensioenfondsen niet aansluiten bij de vijf
grootste pensioenfondsen. Het wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2018 in het par-
lement worden behandeld.
• De Stichting van de Arbeid heeft een voorstel gedaan om de zogenaamde ‘netto pensi-
oenregeling’ aan te passen. De netto pensioenregeling is in 2015 in het leven geroepen
om pensioenopbouw mogelijk te houden voor het inkomensgedeelte boven 100.000
euro. Door de aanhoudende lage rentestand is sprake van een relatief hoog inkooptarief
ten opzichte van de (bruto) basisregeling. Sociale partners hebben daarom een voorstel
gedaan waarmee dit nadelig effect teniet kan worden gedaan zonder dat het ten koste
gaat van de basisregeling.
Het kabinet heeft dit voorstel op hoofdlijnen omarmd maar hier tevens een ‘shoprecht’
aan gekoppeld. Door dat shoprecht krijgen deelnemers de mogelijkheid om de uitke-
ringsfase te laten uitvoeren door een andere pensioenuitvoerder dan waar het netto pen-
sioen is opgebouwd. De Stichting van de Arbeid is bezig de consequenties van dit shop-
recht in beeld te brengen.
• In 2014 heeft de Stichting van de Arbeid met respectievelijk de Pensioenfederatie en
het Verbond van Verzekeraars de Code pensioenfondsen en de Code rechtstreeks ver-
zekerde regelingen opgesteld. Deze codes bevatten onder meer bepalingen over de
7
vormgeving van medezeggenschap en de communicatie naar de deelnemers. Beide co-
des worden momenteel geëvalueerd waarbij alle stakeholders hun inbreng kunnen le-
veren.
Op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) kan de minister van
SZW een pensioenregeling verplicht stellen voor beroepsgenoten. De minister hanteert
daarbij een toetsingskader (beleidsregels). De SER heeft tweemaal geadviseerd over
aanpassing van het toetsingskader. Het ging hierbij onder meer om aanpassing van het
toetsingskader vanwege de toepassing van het zogeheten verhoudingsvereiste in de wet
in geval van reeds verplichtgestelde beroepspensioenregelingen (ten minste 55 procent
van de beroepsgenoten moet zelfstandig werkzaam zijn) en de omschrijving van de
maximumleeftijd in de werkingssfeer van een verplichtstelling vanwege de aanpassing
AOW-leeftijd en fiscale pensioenrichtleeftijd.
8
3 Groeivermogen, duurzaamheid en innovatie
Richtlijn 4: De steun voor R&D en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek inten-
siveren en het potentieel van de digitale economie benutten.
Richtlijn 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen
beperken.
Richtlijn 6: Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële
basis moderniseren en ontwikkelen voor een optimaal functioneren van de interne
markt.
3.1 Richtlijn 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgas-
sen beperken
Uitvoering van het Energieakkoord voor duurzame groei
De energietransitie is in Nederland op stoom gekomen met het in 2013 gesloten Energie-
akkoord voor duurzame groei. Dit akkoord tussen overheden, sociale partners en andere
stakeholders brengt samenhang, samenwerking en doelgerichtheid in de uitvoering van
talloze maatregelen. Jaarlijks wordt in de Nationale Energieverkenning de voortgang ge-
monitord. Vervolgens beoordeelt de Borgingscommissie Energieakkoord, een bijzondere
SER-commissie waarin alle ondertekenaars van het akkoord zitting hebben, of extra maat-
regelen nodig zijn om de doelstellingen voor 2020/2023 op het terrein van energiebespa-
ring, hernieuwbare energieopwekking en extra werkgelegenheid te realiseren. Ook dit jaar
concludeert de Borgingscommissie dat extra maatregelen nodig zijn. In de Uitvoering-
agenda Energieakkoord 2018 van februari 2018 staat welke maatregelen hiertoe in gang
worden gezet.
Governance energietransitie
Het Klimaatakkoord van Parijs biedt een ambitieus langetermijnperspectief voor energie-
en klimaatbeleid in Europa. Het kabinet-Rutte III staat voor de opgave om dit langeter-
mijnperspectief te vertalen naar het Nederlandse energie- en klimaatbeleid. In een brief-
advies van 30 maart reikt de SER uitgangspunten en bouwstenen aan voor de inrichting
van dit beleid. Versnelling van de energietransitie is nodig om de doelstellingen van Parijs
te halen. Zo’n versnelling biedt bovendien economische kansen voor bedrijven die met
innovatieve producten en diensten nieuwe markten voor energiebesparing, duurzame
energie en CO2-reductie ontsluiten.
De SER pleit voor voortzetting en intensivering van het Energieakkoord om continuïteit
en investeringszekerheid voor bedrijven en burgers te borgen. De SER reikt vier bouwste-
nen aan voor de governance van het energie- en klimaatbeleid die nodig is voor versnelling
van de energietransitie. De eerste bouwsteen is een consistent beleidskader, dat eenduidig
richting geeft aan nationaal beleid, over kabinetsperiodes heen en passend binnen de doel-
stellingen van Parijs. De tweede bouwsteen is een samenhangende uitvoeringsagenda.
Deze agenda dient tot stand te komen in een intensieve dialoog tussen alle betrokken par-
tijen en wordt vastgelegd in een maatschappelijk akkoord dat voortbouwt op het huidige
Energieakkoord. De derde bouwsteen is onafhankelijke monitoring en borging, om al
doende te leren en de uitvoering waar nodig bij te sturen voor realisatie van de doelen.
Met het oog op de noodzakelijke continuïteit dient de Borgingscommissie Energieakkoord
9
te worden voortgezet. Ten vierde is faciliterend beleid nodig om essentiële voorwaarden
te scheppen in de vorm van robuuste financiering, innovatiekracht, goed geschoolde werk-
nemers en een eerlijke verdeling van lusten en lasten.
Meer ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven
Er kan meer ruimte komen voor gezamenlijke duurzaamheidsinitiatieven van bedrijven.
Ook als zulke samenwerkingen tegen mededingingsregels aanlopen. Dat is de kern van de
reactie d.d. 6 juli van de SER, samen met de Consumentenbond en Stichting Natuur en
Milieu, op een wetsvoorstel dat minister Kamp van Economische Zaken in internetcon-
sultatie heeft gebracht. De wet is volgens de SER een tussenoplossing totdat binnen de
Nederlandse en Europese mededingingsregels ruimte is gemaakt voor gezamenlijke duur-
zaamheidinitiatieven.
Met het wetsvoorstel wil de minister aan de ene kant voorkomen dat mededingingsregels
gezamenlijke duurzaamheidsinitiatieven onnodig belemmeren. Aan de andere kant waakt
hij ervoor dat onder het mom van duurzaamheid de concurrentie wordt beperkt en de con-
sument benadeeld wordt. De SER steunt de minister in zijn voornemen om het dilemma
wettelijk op te lossen. Het moet echter wel een tijdelijke maatregel zijn, te beginnen voor
vijf jaar. Uiteindelijk moet de oplossing ingebed worden in Europese mededingingsregels.
3.2 Richtlijn 6: Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de indu-
striële basis moderniseren en ontwikkelen voor een optimaal functioneren van
de interne markt
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)
In het advies over IMVO-convenanten (2014) heeft de SER bepleit dat sectoren en bedrij-
ven het initiatief nemen convenanten over internationaal MVO te sluiten met de overheid
en maatschappelijke organisaties. Daarmee ontstaat een nieuw instrument om risico’s op
schendingen van mensenrechten en schade aan milieu in de keten substantieel te vermin-
deren. Voor werknemers en lokale gemeenschappen leidt dit tot betere bescherming tegen
nadelige effecten. En bedrijven worden geholpen bij problemen die zij alleen niet kunnen
oplossen. De afspraken zijn gebaseerd op de bestaande doelstellingen en normen van de
UN Guiding Principles for Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor mul-
tinationale ondernemingen. De voorgestelde aanpak in dit SER-advies wordt door het hui-
dige kabinet voortgezet.
Sectoren nemen zelf het initiatief om tot een convenant te komen. Op verzoek van partijen
kan de SER dit proces faciliteren. De SER begeleidt in dat geval de besprekingen tussen
partijen (bedrijven, brancheorganisaties, NGO’s, vakbonden en overheid) om binnen een
sector tot een convenant te komen. Dit gebeurt in de sectoren verzekeringen, voedings-
middelen, sierteelt, natuursteen, metallurgische sector en pensioenen. In de sectoren kle-
ding en textiel, banken en goud ondersteunt de SER op verzoek van partijen de implemen-
tatie van het convenant door een gezamenlijk secretariaat te bieden.
Het afgelopen jaar hebben producenten van elektronica en sieraden, recyclers, maatschap-
pelijke organisaties en de overheid het Convenant Verantwoord Goud ondertekend. Doel
is dat in de hele keten, van winning tot en met recycling, de mensenrechten, het milieu en
10
biodiversiteit beter worden gerespecteerd. Ook wordt een eerste concreet project in Oe-
ganda tegen kinderarbeid ontwikkeld.
Geschilbeslechting bij consumentenaangelegenheden In mei vraagt de SER-Commissie voor Consumentenaangelegenheden het kabinet om
zorg te dragen voor een snelle, eenvoudige en laagdrempelige geschillenbeslechting om-
dat dat cruciaal is voor consumenten en ondernemers. Veel consumentengeschillen zijn
namelijk veel te juridisch en dreigen te verzanden in een toernooimodel. De SER heeft
concrete suggesties in zijn advies opgenomen. Een ervan is een routekaart (‘roadmap’)
voor consumentengeschillen te (laten) ontwikkelen omdat het voor zowel de gemiddelde
consument als voor veel ondernemers lastig te overzien is welke mogelijkheden er zijn
om een consumentengeschil op te lossen.
11
4 Werking arbeidsmarkt, werkgelegenheid en sociale integratie
Richtlijn 7: De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en mannen opvoeren, de
structurele werkloosheid terugdringen en arbeidskwaliteit bevorderen.
4.1 Arbeidsvoorwaardenbeleid en arbeidsverhoudingen
Stukloonnorm
Naar aanleiding van de voorgenomen wijziging van de Wet minimumloon en minimumva-
kantiebijslag (WML) heeft de Tweede Kamer december 2016 een amendement aangeno-
men waardoor het gebruik van stukloon mogelijk blijft mits voldaan wordt aan een aantal
voorwaarden. Een werkgeversvereniging dient - al dan niet in overeenstemming met de
werknemersvereniging - de Stichting van de Arbeid te verzoeken om aan de minister van
SZW te vragen uitgezonderd te worden van de verplichting van minimaal de WML-beta-
ling op basis van gewerkte uren en in plaats daarvan de WML-beloning afhankelijk te
willen stellen van de geleverde arbeidsprestatie. Hiervoor dient de werkgeversvereniging
een stukloonnorm voor te stellen waardoor geborgd wordt dat de werknemers in de be-
treffende bedrijfstak minimaal het WML verdienen.
Deze wijziging is 1 januari 2018 ingegaan. In de maanden daarvoor heeft de Stichting een
procedure ingericht die dit mogelijk moet maken. Op 1 december ontvangt de Stichting
een verzoek hiertoe van de werkgevers en werknemers in de dagbladbezorging. Op 19
december laat het ministerie van SZW weten dat deze sector vanaf 1 januari voor de be-
zorging kan werken met betaling conform de ingediende stukloonnorm.
Optimalisering verlof
De SER adviseert 16 februari 2018 om het verlof in het eerste jaar na de geboorte van een
kind te optimaliseren. Dit advies hangt nauw samen met de eerdere SER-adviezen Een
werkende combinatie en Gelijk goed van start.
Het huidige onbetaalde ouderschapsverlof heeft een beperkend effect op de arbeidsparti-
cipatie van vrouwen. Er is nog steeds een omvangrijke groep die behoefte heeft aan verlof
maar er geen gebruik van maakt. Vrouwen nemen vaker en meer verlof op dan mannen en
het verlof wordt vooral in deeltijd opgenomen. Om te komen tot een meer gelijke verde-
ling van betaalde arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen en per saldo een hogere ar-
beidsdeelname is het volgens de SER belangrijk om vooral in het eerste half jaar na de
geboorte het opnemen van het betaalde verlof te stimuleren. Dan maken ouders veelal
keuzes voor bepaalde arbeid- en zorgpatronen die in hun verdere loopbaan vaak voor een
groot deel gehandhaafd blijven.
Het huidige verlofstelsel bestaat uit veel regelingen en is in praktijk erg ingewikkeld. De
SER adviseert daarom vereenvoudiging door kraamverlof en partnerverlof in het ouder-
schapsverlof samen te voegen, een andere financiering en wettelijke betaling van het ou-
derschapsverlof om het gebruik van deze regeling te stimuleren. De Raad adviseert in
eerste instantie een periode van maximaal zes weken voor partners. Vervolgstap is om het
betaalde ouderschapsverlof (naast het bestaande betaalde zwangerschaps- en bevallings-
verlof) ook uit te breiden naar moeders. Op de lange termijn moet - na evaluatie en moni-
12
toring van de effecten - worden bekeken of de periode van betaald ouderschapsverlof af-
doende is. De Raad vindt vanwege het maatschappelijk belang en om breed draagvlak te
krijgen dat de financiering van het betaalde verlof uit algemene middelen zal moeten
plaatsvinden.
Manifest SER Jongerenplatform: Leren, werken en samenleven
Jongerenorganisaties, verenigd in het SER Jongerenplatform, hebben een gezamenlijke
toekomstvisie voor Nederland vastgelegd in een manifest. Dit manifest is op 17 maart
aangeboden aan de Raad.
Door naar de trends in de samenleving te kijken, geeft het SER Jongerenplatform aan
welke ontwikkelingen deze organisaties wenselijk vinden en welke niet. Voorop staat dat
Nederland een sterk ontwikkeld en innovatief land is met kansen om Nederland verder te
brengen. De ene groep pakt de kansen in de steeds complexer wordende samenleving, de
andere groep voelt zich bedreigd of kan moeilijker meekomen. Jongeren worstelen bij-
voorbeeld met een gebrek aan zekerheid door tijdelijke banen en stellen hun toekomst-
plannen uit. Aan de andere kant zien we dat jonge ondernemers innovaties aangrijpen om
start ups op te richten en werkgelegenheid te creëren. Voor het SER Jongerenplatform is
van belang dat iedereen van de veranderingen kan profiteren.
Het manifest richt zich op de thema’s leren, werken en samenleven. De jongerenorgani-
saties zijn eensgezind over het belang van persoonlijke ontwikkeling en weerbaarheid.
Ook roepen ze op om werk te maken van (inkomens)zekerheden voor alle werkenden,
jong ondernemerschap te stimuleren en om prioriteit te geven aan een inclusieve arbeids-
markt. Het manifest is daarmee ook een werkagenda van onderwerpen die de komende
jaren de aandacht moeten krijgen.
4.2 Arbeidsmarkt
Sectorplannen
Dit bijzonder omvangrijke en zeer gedifferentieerde traject kwam op gang omdat sociale
partners met het kabinet in het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 de afspraak hebben
gemaakt om sectorplannen mogelijk te maken. In totaal is voor meer dan een miljard euro
geïnvesteerd waarvan zo’n 400 miljoen afkomstig was van de Regeling Cofinanciering
Sectorplannen. Sociale partners en lokale overheden zorgden op hun beurt voor meer dan
600 miljoen euro.
De meeste sectorplannen zijn in de loop van 2017 beëindigd. Sinds de zomer van 2013
hebben werkgeversorganisaties, vakbonden en regionale bestuurders er hard aangetrokken
om hun sector en regio sterker uit de economische crisis te laten komen. Sectorplannen tot
een succes maken, betekent maatwerk, ieder plan is weer anders. Door van-werk-naar-
werk-trajecten op te zetten, door werknemers bij- en om te scholen via kortdurende cur-
sussen maar vooral ook met langdurige bbl-opleidingen zodat ook vijftigers weer een be-
roepsopleiding hebben gevolgd. Door competentietesten en vitaliteitstesten aan te bieden
aan werknemers, door specifieke afspraken te maken om jongeren én ouderen aan werk te
helpen. Vaak lag de uitvoering van de plannen bij de O&O- en O&A-fondsen.
Om de opbrengsten van dit traject te markeren, heeft de Stichting van de Arbeid op 15
maart 2017 de werkconferentie Sectorplannen: een schat aan ideeën georganiseerd. Er
13
zijn deze dag veel ideeën uitgewisseld, opgehaald en gezamenlijk doordacht1. Deze bij-
eenkomst was een mooie (eerste) afsluiting van drie jaar hard werken. Maar dat betekent
niet dat er daarna niets meer gebeurt. Integendeel, deze werkconferentie liet zien dat het
enthousiasme in sectoren en in de regio om te zorgen voor weerbaarheid springlevend is
en dat de onderlinge samenwerking danig is gegroeid.
Actieplan Perspectief voor vijftigplussers
Dit actieplan is in goed overleg tot stand gekomen tussen de Stichting van de Arbeid en
het kabinet. Het is bedoeld om in de jaren 2017 en 2018 het arbeidsmarktperspectief van
vijftigplussers te verbeteren. Daartoe is een aantal acties opgezet zoals het aanbieden aan
45-plussers in bepaalde sectoren of werkenden in bepaalde functies van een zogeheten
ontwikkeladvies. Of betere en meer persoonlijke ondersteuning van oudere werkzoeken-
den door UWV. Of een subsidietraject om latente vacatures te vinden voor ouderen. Ook
is in 2017 een campagne uitgevoerd om de beeldvorming over vijftigplussers te verbeteren
onder leiding van boegbeeld en oud-voetballer John de Wolf.
De Stichting van de Arbeid is ook nauw betrokken bij de uitvoering van het actieplan via
advisering en het organiseren van bijeenkomsten. Zo is 6 april een voorlichtingsbijeen-
komst georganiseerd over de nieuwe tijdelijke subsidieregeling Meer werk voor vijftig-
plussers. Naar aanleiding hiervan is inmiddels een aantal pilots gestart om op een innova-
tieve manier werk te vinden voor vijftigplussers. Ook heeft Diversiteit in bedrijf (zie pa-
ragraaf 6) op 11 mei een kennisbijeenkomst georganiseerd onder de titel De kracht van
50-plus: instroom en behoud van werk. Oud-profvoetballer John de Wolf, ambassadeur
aanpak ouderenwerkloosheid, is een van de hoofdgasten.
Pakket maatregelen nodig voor verbetering arbeidsmarkt culturele sector
Om de zwakke positie van mensen op de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector
te verbeteren, is een breed pakket aan maatregelen nodig. In een gezamenlijk advies d.d.
21 april komen de SER en de Raad voor Cultuur met concrete voorstellen om het verdien-
vermogen van de sector te vergroten, de inkomenszekerheid te verbeteren, scholing te be-
vorderen en het overleg tussen werkgevers en de vakbeweging te versterken.
In een eerdere verkenning (januari 2016) hebben de SER en Raad voor Cultuur vastgesteld
dat de arbeidspositie van veel mensen in de culturele en creatieve sector zorgwekkend is.
Veel banen zijn verdwenen en de inkomens zijn laag. Vaak hebben werkenden een be-
perkte toegang tot essentiële voorzieningen zoals scholing, verzekeringen en pensioen.
Toch werken creatieven altijd door, ook als ze weinig geld verdienen. Dat maakt hun po-
sitie op de arbeidsmarkt kwetsbaar.
De raden zien het vergroten van het verdienvermogen als een noodzakelijke voorwaarde
om de situatie van de werkenden in de sector te verbeteren. Een bloeiend cultureel leven
trekt veel bezoekers, toeristen en bedrijven. De economische waarde die de sector creëert,
moet meer bij de makers zelf terechtkomen. Dat vraagt om een sterk georganiseerde sector
1 In de brochure die speciaal voor deze conferentie gemaakt is Sectorplannen, pleister op de crisispijn, steen in de vijver
van de uitvoering en katalysator voor het arbeidsmarktbeleid komen tien uitvoerders van sectorplannen aan het woord
over wat de sectorplannen voor hun sector hebben betekend en nog steeds betekenen.
14
die duidelijker zijn meerwaarde laat zien en om een overheid waar ministeries en gemeen-
ten het beleid op elkaar afstemmen. De raden adviseren een landelijk platform op te rich-
ten, waar best practices en kennis worden gedeeld. Ook moet het auteursrecht beter wor-
den gehandhaafd.
Daarnaast doen de raden diverse voorstellen om de inkomenszekerheid te versterken en
scholing te stimuleren. Met de ontwikkeling van richtlijnen voor redelijke vergoedingen
stijgen de verdiensten; een code voor goed werkgevers- en opdrachtgeverschap kan hierbij
helpen. De raden adviseren te onderzoeken hoe collectief onderhandelen door zzp’ers in
deze sector uit de sfeer van het mededingingsrecht kan worden gehaald. Als de overheid
hiervoor experimenteerruimte geeft, kan de sector ervaren hoe dit in de praktijk werkt.
Wie in de culturele sector werkt, heeft individueel maar weinig wisselgeld om te kunnen
onderhandelen. De raden adviseren daarom dat men zich beter organiseert en dat belan-
genorganisaties meer gaan samenwerken en initiatieven ontplooien. Hierdoor kan de so-
ciale dialoog, het overleg tussen werkgevers en de vakbeweging, effectiever worden.
4.3 Arbeidsomstandigheden en vitaliteit
Coördinatie en borging
Op initiatief van sociale partners in de Stichting van de Arbeid is medio 2017 gestart met
de inrichting van een Arbo Informatieplatform. Doel is een platform voor en door sociale
partners te bieden. Het gaat om beheer, verspreiding en borging van informatie en instru-
menten op het gebied van arbeidsomstandigheden en vitaliteit. Een van de middelen is het
opzetten van een website. Daarnaast wordt voorzien in de behoefte aan meer coördinatie
en afstemming van werkzaamheden van centrale sociale partners, onder andere met be-
trekking tot overleg met het ministerie van SZW. Het Arbo Informatieplatform is onder-
gebracht bij de SER; de Stichting van de Arbeid is betrokken bij de vormgeving ervan.
Kennisdiscussie SZW – Stichting van de Arbeid
In maart heeft een strategische kennisdiscussie plaatsgevonden met een vertegenwoordi-
ging van SZW. Bij die gelegenheid heeft TNO de Arbobalans 2016 gepresenteerd met
onder andere cijfers over arbeidsongevallen, beroepsziekten, psychosociale arbeidsbelas-
ting en verzuim. Daarnaast is gesproken over de toenemende flexibilisering van de ar-
beidsmarkt in relatie tot arbobeleid. Hieruit kwam naar voren dat er nog te weinig bekend
is over het effect dat bijvoorbeeld piekbelasting of werken bij meerdere werkgevers tege-
lijk kan hebben op flexwerkers. Hiervoor is nader onderzoek nodig.
Psychosociale arbeidsbelasting
In het kader van de vierjarige PSA-campagne heeft SZW verschillende instrumenten ont-
wikkeld. Bij de totstandkoming van de roadmap aanpak pesten voor ondernemingsraden
is de Stichting van de Arbeid geraadpleegd. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van een
digitale brochure voor leidinggevenden met praktische tips en achtergrondinformatie over
ongewenste omgangsvormen op de werkvloer.
Ook bij de in 2017 gestarte onderzoeken naar uitzendkrachten en pesten en vertrouwens-
personen en ongewenst gedrag is de Stichting betrokken. Deze onderzoeken worden naar
verwachting in de eerste helft van 2018 afgerond.
15
4.4 Sociale Zekerheid
Indeling uitzendbedrijven in vaksectoren – premiedifferentiatie WW
In de Stichting van de Arbeid is in december 2016 voor het eerst, op initiatief van het
ministerie van SZW, gesproken over de groei van het aantal uitzendbedrijven dat voor de
bekostiging van sociale zekerheidspremies ingedeeld is in de zogeheten vaksectoren. Uit-
zendbedrijven worden standaard ingedeeld in de uitzendsector waarvoor - vanwege het
hoge instroomrisico in de WW en ZW - een relatief hoge WW- en ZW-premie geldt. Uit-
zendbedrijven die zich laten indelen in vaksectoren betalen een lagere werkgeverspremie
voor de WW en ZW dan de uitzendbedrijven die zijn ingedeeld in de uitzendsector. Hier-
door ontstaat een concurrentievoordeel voor de uitzendbedrijven ingedeeld in vaksecto-
ren. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat de premie in de meeste vaksectoren
stijgt omdat de werknemers die werkzaam zijn voor de uitzendbedrijven vaker een beroep
doen op de WW. Bedrijven in de vaksectoren, niet zijnde uitzendbedrijven, betalen daar-
door veelal een hogere premie dan voorheen.
Omdat op korte termijn geen afdoende oplossing gevonden kon worden, heeft de voorma-
lig minister van SZW d.d. 24 mei 2017 door middel van een ministeriële regeling een
zogenaamde bevriezing ingesteld in afwachting van een definitieve regeling. Hierdoor
kunnen uitzendbedrijven niet meer ingedeeld kunnen worden in vaksectoren. De nieuwe
minister van SZW is doende om een definitieve oplossing te vinden voor deze premiedif-
ferentiatie WW.
Reservevorming en inlooptermijn sectorpremie WW
De wijzigingen in de reservevorming en inlooptermijn van de sectorpremie WW vloeien
voort uit de discussie die gevoerd is naar aanleiding van het SER-advies Werkloosheid
voorkomen, beperken en goed verzekeren d.d. februari 2015. Beide wijzigingen hebben
tot gevolg dat de invloed van sectorale sociale partners wordt vergroot.
Bij reservevorming van de WW-last kunnen sectoren onder voorwaarden doelbewust een
hogere premie heffen teneinde buffers op te bouwen. Deze buffers kunnen zij vervolgens
inzetten in tijden van toenemende WW-lasten om de WW-premies te dempen. De Stich-
ting van de Arbeid heeft ingestemd met een verruiming van de mogelijkheden tot reser-
vevorming. Ook de regels omtrent de maximale omvang van de reservevorming zijn aan-
gepast.
De inlooptermijn geldt voor sectorale tekorten/overschotten. Dit overschot of tekort moet
in de aankomende jaren worden weggewerkt door een premieverlaging of -verhoging. De
inlooptermijn bepaalt het maximale aantal jaren waarin het overschot of tekort moet wor-
den ingelopen. De inlooptermijn was vastgesteld op drie kalenderjaren. De Stichting van
de Arbeid heeft geadviseerd dat de inlooptermijn wordt verlengd tot vijf kalenderjaren.
Dit is wettelijk ingegaan op 1 januari 2018.
Besparing WIA
In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 is afgesproken dat sociale partners zodanige
16
maatregelen nemen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op de WIA2. De Stich-
ting van de Arbeid heeft in gesprek met de minister van SZW voorjaar 2017 geconcludeerd
dat de besparingsbedragen van de door de Stichting voorgestelde maatregelen niet ge-
raamd kunnen worden. De minister van SZW heeft daarop de besparing uitgeboekt uit de
begroting. De Stichting van de Arbeid heeft toegezegd zich te blijven inzetten voor het
verminderen van het beroep op de WIA.
Betrokkenheid van sociale partners bij sociale zekerheid Naar aanleiding van de kabinetsreactie d.d. 24 november 2015 op het SER-advies Werk-
loosheid voorkomen, beperken en goed verzekeren. Een toekomstbestendige arbeids-
marktinfrastructuur en werkloosheidswet hebben sociale partners met het ministerie van
SZW gesproken hoe een betere samenwerking en meer betrokkenheid van sociale partners
te realiseren.
In 2016 is een start gemaakt met halfjaarlijkse overleggen tussen de minister van SZW,
de voorzitter van de raad van bestuur van UWV en de voorzitters van de Stichting van de
Arbeid over het re-integratiebeleid en de dienstverlening van UWV. Op 1 juni is tijdens
dit halfjaarlijks overleg onder andere gesproken over het nieuwe dienstverleningsmodel
voor de WW van UWV. Eind 2017 heeft geen overleg plaatsgevonden vanwege het aan-
treden van de nieuwe regering.
Bovenwettelijke aanvulling loondoorbetaling bij ziekte
In het Najaarsoverleg 20043 is tussen de Stichting van de Arbeid en het kabinet afgespro-
ken dat de totale ziekengelduitkering aan de werknemer over twee ziektejaren tezamen
gemeten niet meer dan 170% van het laatst verdiende loon mag bedragen tenzij daar aan-
vullende re-integratie-inspanningen tegenover staan4.
Naar aanleiding van de aangenomen motie Van Weyenberg en Heerma5 is de Stichting
nagegaan of het klopt dat - zoals de motie stelt - in een groot deel van de cao’s ruimere
afspraken zijn opgenomen dan afgesproken in het Najaarsoverleg. De Stichting heeft ge-
concludeerd dat het merendeel van de cao’s voldoet aan de afspraken maar dat er enkele
cao’s zijn waarin afspraken zijn opgenomen om bovenwettelijk aan te vullen zonder dat
er aanvullende re-integratie-inspanningen tegenover staan. De Stichting van de Arbeid
heeft daarop de afspraak uit het Najaarsoverleg opnieuw onder de aandacht gebracht bij
cao-partijen6.
Pilots ZW
UWV heeft de wettelijke taak om werknemers met een tijdelijk dienstverband die in de
Ziektewet terechtkomen, zogenoemde einde dienstverband vangnetters, te begeleiden en
2 Het betreft maatregel 22 in de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer d.d. 11 april 2013 getiteld Herstel van ver-
trouwen. 3 Najaarsoverleg 5 november 2004. 4 Najaarsoverleg 2004, p. 2: “2. over aanvulling van de wettelijke loondoorbetaling van 70% tijdens het eerste en tweede ziektejaar op
decentraal niveau open overleg zal plaatsvinden, in samenhang met het gestelde onder (1). De vormgeving daarvan zal afgestemd
worden op de effecten op preventie, re-integratie, participatie en inkomensbescherming. De totale ziekengelduitkering aan de werkne-mer zal over de twee ziektejaren tezamen gemeten niet meer dan 170% van het laatst verdiende loon bedragen.
Dit laat onverlet de mogelijkheid om aanvullende specifieke arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken ter stimulering van (versnelde)
re-integratie en participatieeffecten. Bestaande arbeidsvoorwaardelijke regelingen zullen waar nodig in deze zin worden aangepast.”. 5 Motie Van Weyenberg en Heerma, Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 29 544, nr. 631. 6 Brief StvdA aan decentrale cao-partijen, Bovenwettelijke aanvullingen loondoorbetaling bij ziekte, 4 september 2017.
17
re-integreren naar werk. Naar aanleiding van een afspraak in het Sociaal Akkoord hebben
drie sectoren - land- en tuinbouw, transport en detailhandel - een pilot uitgevoerd waarbij
zij de arborol en re-integratietaken op grond van de Ziektewet van UWV hebben overge-
nomen. Uit deze pilots blijkt dat de ZW-duur aanzienlijk korter is in geval van begeleiding
door de sectoren7.
Maatregelen regeerakkoord 2017
In het regeerakkoord zijn maatregelen gepresenteerd op het terrein van sociale zekerheid,
waaronder premiedifferentiatie van WW-premie naar contract, loondoorbetaling bij
ziekte, loondispensatie en prikkels arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk. Over
de voorgenomen maatregelen wordt sinds begin 2018 gesproken tussen de minister van
SZW en de Stichting van de Arbeid.
Private aanvulling WW en WGA
In het Sociaal Akkoord zijn afspraken gemaakt om werknemers die met werkloosheid
worden bedreigd of werkloos worden zo snel mogelijk naar ander werk te begeleiden.
Werknemers die desondanks voor langere duur werkloos of (gedeeltelijk) arbeidsonge-
schikt worden, kunnen te maken krijgen met een beperking van opbouw en duur van de
WW en WGA omdat deze met ingang van 1 januari 2016 zijn versoberd. Dat is de achter-
grond van de afspraak om voor deze langdurig werklozen en gedeeltelijk arbeidsonge-
schikten een op de wettelijke WW en WGA aanvullend arrangement in de cao’s te regelen.
Om de uitvoering van deze afspraak voor cao-partijen niet onnodig complex te maken,
heeft de Stichting van de Arbeid een landelijk fonds opgericht waar de cao-afspraken vrij-
willig in ondergebracht kunnen worden. Aangezien een landelijk privaat fonds dat voor
meerdere cao-domeinen werkzaam is een nieuw fenomeen is, is het inpassen ervan in be-
staande wet- en regelgeving een zeer complex vraagstuk gebleken. De uitkomst is dat er
gewerkt wordt met vijf sectoren met voor iedere sector een zogenaamde ‘verzamel-cao’.
In een verzamel-cao worden meerdere ondernemingen en bedrijfstakken opgenomen. Elke
verzamel-cao moet algemeen verbindend worden verklaard alvorens de afspraak geïmple-
menteerd kan worden. Eind februari 2018 zijn ruim een half miljoen werknemers aange-
meld om deel te nemen aan de regeling van het landelijke fonds.
Projecten dienstverlening werkzoekenden en samenwerking en regie arbeidsmarkt
Het ministerie van SZW heeft 6 juni 2016 op verzoek van de Stichting van de Arbeid de
subsidieregeling Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoeken-
den en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWSRA) gepubliceerd waarin de
‘doorstart naar nieuw werk’ centraal staat.
Doel van deze subsidieregeling is om uit te testen hoe door adequate dienstverlening en/of
samenwerking en regie tussen sociale partners, UWV, gemeenten, O&O-fondsen en an-
dere betrokkenen werkloosheid kan worden voorkomen of werkloze WW’ers snel(ler) aan
nieuw werk kunnen worden geholpen.
O&O-fondsen, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties kunnen zelfstandig
dan wel in een samenwerkingsverband subsidie aanvragen voor twee typen projecten. De
7 Onderzoek Ape, Monitoring en evaluatie pilots Ziektewet, juni 2017.
18
achttien pilotprojecten dienstverlening werkzoekenden betreffen projecten waarin bij-
voorbeeld ondersteuning wordt geboden aan werknemers bij ontslag en de aanvraag van
een uitkering, oriëntatie op loopbaanmogelijkheden en scholing voor werkzoekende werk-
nemers en WW-gerechtigden met minder dan zes maanden uitkering. De zeventien pilot-
projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt zijn gericht op samenwerking en regie en
werken aan langduriger samenwerkingsverbanden tussen sectorale en regionale partijen,
uitwisseling van arbeidsmarktinformatie en ontwikkeling van een gezamenlijk arbeids-
marktbeleid. Er zijn ook twaalf combiprojecten gestart.
De Stichting heeft een ondersteuningsteam ingericht om ondersteuning te bieden bij de
procedures of partijen samen te brengen. Ook monitort dit team de voortgang voor sociale
partners.
4.5 Overleg en samenwerking tussen Stichting van de Arbeid en Vereniging van
Nederlandse Gemeenten
De Werkkamer
De Werkkamer is het overlegplatform waar de Stichting van de Arbeid en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) elkaar ontmoeten. In 2017 is met name gesproken
over realisatie van de afspraak uit het Sociaal Akkoord om 100.000 werkzoekenden met
een arbeidsbeperking in de marktsector en 25.000 bij de overheid aan het werk te helpen.
Juli 2017 heeft de VNG besloten om voorlopig het overleg te bevriezen, onder andere
omdat men eerst met het kabinet wil spreken over een oplossing voor de tekorten op het
sociaal domein van Nederlandse gemeenten. De inspanningen van sociale partners om
mensen met een arbeidsbeperking een baan te bieden, zijn ondertussen voortgezet.
Ook dit jaar is gekeken of in het voorafgaande jaar de banenafspraak gehaald is. Het be-
drijfsleven stond in 2016 voor een doelstelling van 14.000 banen, de overheid diende
6.500 banen te realiseren. Gezamenlijk hebben de overheids- en marktsector het aantal
banen gehaald. De marktsector heeft 18.957 banen opgeleverd. De overheidssector heeft
echter met 3.597 banen de 6.500 banen niet gehaald. Staatssecretaris Klijnsma heeft
daarop besloten de activering van de quotumheffing voor de overheidssectoren - die hier-
van het gevolg zou zijn - met één jaar uit te stellen.
Daarnaast is de T+2 regel opgeschort. Deze regel bepaalt dat als iemand niet langer vol-
doet aan de criteria voor opname in het doelgroepenregister, die persoon nog twee jaar
daarna meetelt voor de banenafspraak. Door de opschorting blijven werknemers met een
arbeidsbeperking die niet meer voldoen aan de criteria van de banenafspraak toch meetel-
len.
Er is een start gemaakt met een onderzoek naar de evaluaties van de Werkbedrijven. Dit
onderzoek wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2018 opgeleverd. Het on-
derzoek heeft als doel de stand van zaken en ontwikkelingen van de regionale Werkbe-
drijven in kaart te brengen evenals de samenwerking tussen sociale partners, gemeenten
en UWV in de regionale Werkbedrijven. Dit onderzoek wordt gefaciliteerd door het mi-
nisterie van SZW, in opdracht van De Werkkamer.
• Wmo-kamer
In navolging van De Werkkamer hebben de Stichting van de Arbeid en de VNG sinds
19
2016 overleg gevoerd over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de geza-
menlijk ingestelde Wmo-kamer. In opdracht van de Wmo-kamer is een inventarisatie ge-
maakt van de voortgang in de transitie van klassieke thuiszorg naar de integrale thuison-
dersteuning, de gevolgen van de decentralisatie voor mbo-opgeleid personeel en de wijze
waarop gemeenten hun aanbestedingsprocedures vormgeven.
Eind 2017 zijn de Stichting van de Arbeid en de VNG tot de conclusie gekomen dat een
breder overleg gewenst is. In plaats van de Wmo-kamer zal het overleg worden voortgezet
middels een regulier bestuurlijk overleg waarin het sociale domein in de breedte aan de
orde zal komen. De arbeidsparticipatie van mensen met een grotere afstand tot de arbeids-
markt zal in De Werkkamer behandeld blijven worden en geen onderdeel uitmaken van
dit overleg.
20
5 (Beroeps)onderwijs en scholing
Richtlijn 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontplooien die in de behoeften van de
arbeidsmarkt voorziet en een leven lang leren bevorderen.
Richtlijn 9: De kwaliteit en de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op
alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs vergro-
ten.
Laaggeletterdheid
Sinds 2007 zet de Stichting van de Arbeid met de ministeries van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW) en SZW zich in voor het bestrijden van laaggeletterdheid in bedrij-
ven. Taalvaardigheid is een basisvaardigheid die met name werkenden aan de onderkant
van de arbeidsmarkt een betere positie en meer kansen biedt.
De uitvoering van het Taalakkoord werkgevers is per 1 juli 2016 ondergebracht bij Leren
en Werken van UWV. Het doel hiervan is om werkgevers bij de verhoging van de taal-
vaardigheid van hun werknemers te ondersteunen en om de aandacht voor taalvaardigheid
onderdeel van HR-beleid te laten zijn De Stichting van de Arbeid heeft hierin een aanja-
gende rol naar decentrale sociale partners.
EVC
EVC (erkenning van eerder verworven competenties) is een arbeidsmarktinstrument waar-
mee persoonlijke kennis en kunde in kaart wordt gebracht. Werkenden en werkzoekenden
kunnen hiermee hun positie op de arbeidsmarkt versterken wat betreft stappen in de loop-
baan, instroom- en doorstroommogelijkheden.
Dit jaar is het per 1 januari 2016 geldende systeem voor validering van EVC verder vorm-
gegeven. Dit systeem kent twee routes: de arbeidsmarktroute en de onderwijsroute. De
verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsborging van EVC in de onderwijsroute ligt bij de
overheid (OCW). Voor de kwaliteitsborging van de arbeidsmarktroute heeft de Stichting
van de Arbeid de Stichting Examenkamer als verantwoordelijke organisatie aangewezen,
die hiertoe het Nationaal Kenniscentrum EVC, expertisecentrum voor de arbeidsmarkt als
uitvoeringsorganisatie heeft ingericht. De jaren 2016 en 2017 kunnen worden aangemerkt
als overgangsjaren waarin enerzijds de erkenning en registratie van EVC-aanbieders nog
doorliep bij OCW en anderzijds deze reeds werd belegd bij de Stichting Examenkamer.
Per 1 januari 2018 ligt de verantwoordelijkheid voor erkenning en registratie van EVC-
aanbieders en EVC-certificaten volledig bij de Stichting Examenkamer.
De EVC Adviesraad, waarin overheid (OCW, SZW en EZ) en Stichting van de Arbeid
zitting hebben, is in het leven geroepen om het aanbod, de kwaliteit en het gebruik van
EVC en andere valideringsinstrumenten in de arbeidsmarktroute te stimuleren, om de ver-
binding tussen de beide routes te bevorderen en optimaliseren, en om het opgebouwde
draagvlak te behouden.
Omdat het gebruik van EVC de laatste jaren enigszins terugloopt, is er behoefte aan inzicht
in de achterliggende redenen. De EVC Adviesraad heeft daarom besloten onderzoek te
laten doen naar doelgroepen en gebruik van valideringsinstrumenten. Dit zal in de loop
van 2018 worden uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau.
21
Scholing van (flexibele) werknemers en intersectorale scholing
Zo’n 24 O&O-fondsen8 hebben in 2017 het initiatief genomen om met elkaar in gesprek
te gaan (en blijven) over samenwerking en hoe deze kan worden bevorderd. Gezamenlijk
wordt bezien op welke manier gebruik kan worden gemaakt van elkaars expertise en in-
strumenten. Verkend wordt hoe werkenden en werkzoekenden meer regie over hun eigen
loopbaan en loopbaanstappen kunnen krijgen en hoe beschikbare arbeidsmarktinformatie
toegankelijk kan worden gemaakt voor andere sectoren en fondsen.
Deze O&O-fondsen hebben besloten een conferentie te organiseren om vooral de politiek
duidelijk te maken wat O&O-fondsen doen, hoe zij werken voor hun eigen sector en sa-
menwerken met andere sectoren. Dit voornemen is mede ingegeven door de plannen van
het kabinet om O&O-fondsen te betrekken bij de vormgeving van een leven lang ontwik-
kelen.
De conferentie vindt plaats in april 2018 en wordt gefaciliteerd door de Stichting van de
Arbeid; zij heeft ten opzichte van de fondsen vooral een stimulerende rol.
Stimuleer praktijkgericht leren in het mbo
In het advies Voorstellen voor een sterk en innovatief beroepsonderwijs Deel 2 d.d. 17
november doet de SER voorstellen om innovatieve combinaties van leren en werken te
stimuleren. Leeromgevingen waarin werken en leren met elkaar zijn verweven, zijn enorm
motiverend voor studenten. In zo’n omgeving krijgen zij niet alleen vakgerichte vaardig-
heden onder de knie maar ook basisvaardigheden, sociale vaardigheden en andere vaar-
digheden die nodig zijn om goed te functioneren in werk en maatschappij.
Door technologisering zal kennis sneller verouderen en zullen werkenden zich vaker moe-
ten bij- of omscholen. Dit houdt in dat er landelijke en regionale afspraken moeten komen
om leren, werken en innoveren beter met elkaar te verbinden. Er moet ook een betere
samenwerking komen tussen onderwijs en bedrijfsleven. In dit verband adviseert de SER
het kabinet om de bestaande samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven
aan te jagen, om innovatie in de regio te versterken en scherper te kunnen sturen op het
arbeidsmarktperspectief van opleidingen.
SER-advies over postinitieel leren
Het moet in Nederland vanzelfsprekend worden om tijdens de loopbaan te blijven leren
en ontwikkelen. Technologische ontwikkelingen, de snel veranderende dynamiek op de
arbeidsmarkt, verhoging van de pensioenleeftijd en internationalisering maken dit nood-
zakelijk. In het advies d.d. 17 maart 2017 adviseert de SER aan onderwijsinstellingen en
de overheid om maatwerk te organiseren in het onderwijsaanbod voor volwassenen: het
moet beter aansluiten bij de situatie van werkenden.
Om beter aan te sluiten bij de leerbehoefte van werkenden wil de SER in het bestaande
onderwijsaanbod aandacht voor maatwerk. De SER denkt bijvoorbeeld aan het volgen van
een opleiding via deelcertificaten na het behalen van het diploma in de initiële fase. Ook
het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving is voor deze flexibilisering van
belang. De SER oppert meerdere instroommomenten per jaar in de onderwijsinstellingen
8 De begrippen O&O-fondsen, scholingsfondsen, sectorfondsen, cao-fondsen, A+O-fondsen worden hier aangeduid
met: O&O-fondsen.
22
en versnelde en flexibele trajecten.
De SER wil een actiever gebruik van het bestaande trekkingsrecht stimuleren door dit
recht beter bekend en persoonlijk inzichtelijk te maken. Het trekkingsrecht is een (be-
staand) persoonlijk tegoed voor iedereen die het initiële onderwijs met een diploma verlaat
en nog geen master heeft gedaan. In de toekomst moet het mogelijk zijn om het trekkings-
recht te gebruiken voor het volgen van een opleiding of certificaattraject. Het gaat dan om
hetzelfde of een hoger opleidingsniveau bij erkende instellingen. De SER spoort de over-
heid aan duidelijkheid te geven over de kwaliteitseisen en wijze van financiering van dit
aanbod.
Een werkende is in toenemende mate verantwoordelijk voor de eigen duurzame inzetbaar-
heid (employability). Dit betekent dat hij ook moet beschikken over middelen om de be-
nodigde scholing te kunnen bekostigen, naast het trekkingsrecht. De SER pleit daarom
voor een ontwikkelrekening voor iedere werkende: een persoonsgebonden budget voor
een zélf gekozen ontwikkeltraject. Dit budget kan iemand aanspreken als het trekkings-
recht op is.
23
6 Armoedebestrijding en sociale inclusie
Richtlijn 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden.
Diversiteit in bedrijven en organisaties bevorderen
Het project Diversiteit in bedrijf is 15 februari 2015 op initiatief van de Stichting van de
Arbeid en de Raad voor Overheidspersoneelsbeleid (ROP) van start gegaan. Doel van dit
driejarig project van de Stichting en ROP is om diversiteit en inclusie op de werkvloer in
de private en publieke sector te stimuleren. Vertrekkend vanuit een bedrijfsmatig perspec-
tief benadrukt Diversiteit in bedrijf de meerwaarde voor bedrijven van een divers samen-
gesteld personeelsbestand en van een inclusieve bedrijfscultuur. Het gaat om een brede
diversiteit waarbij Diversiteit in bedrijf specifiek insteekt op vijf dimensies: arbeidsbeper-
king en chronische ziekte, gender, leeftijd, LHBTI en etnische, culturele en religieuze ach-
tergrond. In dit project wordt via twee sporen gewerkt. Enerzijds via het Charter Diversi-
teit, anderzijds via het kennisplatform.
Het secretariaat van Diversiteit in bedrijf geeft (individueel) advies, verspreidt kennis en
legt contact tussen bedrijven en organisaties. Ook worden kennisdocumenten opgesteld
die over een bepaald thema actuele feiten en cijfers, een analyse van de knelpunten, best
practices uit de community van ondertekenaars, de rol van HR en de ondernemingsraad
en de inbreng van maatschappelijke organisaties die actief zijn binnen het geagendeerde
vraagstuk bevatten. Voor het verspreiden van kennis wordt gebruik gemaakt van social
media9, website10 en YouTube11.
Het project wordt bekostigd door een subsidie van het ministerie van SZW, het European
Platform of Diversity Charters en de Stichting van de Arbeid en de Raad voor Overheids-
personeelsbeleid (ROP).
125 bedrijven, organisaties en brancheorganisaties hebben inmiddels het Charter Diversi-
teit ondertekend, waarmee zij zich committeren aan zelf opgelegde maatregelen en acties
om diversiteit in de arbeidsorganisatie te bevorderen. De verdeling private versus publieke
sector is ongeveer gelijk. Ondertekenaars opteren het meest voor het bevorderen van cul-
turele diversiteit (25%), gevolgd door genderdiversiteit (20%), en de instroom van mensen
met een arbeidsbeperking of chronische ziekte (19%).
Een structurele aanpak van armoede onder kinderen
Ondanks de aantrekkende economie en alle inspanningen blijft het aantal arme kinderen
in Nederland hoog (acht à twaalf procent). In het advies Opgroeien zonder armoede d.d.
22 maart 2017 stelt de SER dat kabinet en gemeenten het aantal arme kinderen structureel
omlaag moeten brengen. Alle kinderen moeten een beroep kunnen doen op voorzieningen
die de gevolgen van armoede compenseren, zoals meedoen aan sport en cultuur. Dit beleid
moet worden aangevuld met een meer structurele en systematische aanpak van de oorza-
ken van armoede.
9 Twitter: @charterdiv, Linked-in: bedrijfspagina Diversiteit in bedrijf. 10 www.diversiteitinbedrijf.nl. 11 https://www.youtube.com/channel/UCLbgXz_JPN-8Pci29jiu4Eg.
24
Opmerkelijk is dat 60 procent van deze kinderen werkende ouders heeft. Werk is dus niet
altijd een garantie tegen armoede. De SER constateert dat de groep van werkende ouders
niet voldoende wordt bereikt met (gemeentelijk) armoedebeleid. Daarnaast blijkt dat lang
niet iedereen die ervoor in aanmerking komt een beroep doet op ondersteunende voorzie-
ningen door onbekendheid en complexiteit van deze regelingen. De SER pleit dan ook
voor een armoederegisseur in iedere gemeente met als belangrijke taak de werkende mi-
nima in beeld te krijgen. Ook scholen zijn belangrijk voor het signaleren van armoede.
Leerkrachten zijn vaak de eersten die armoede bij kinderen opmerken. Ook kunnen scho-
len kinderen leren met geld om te gaan én de eigen bijdrage van ouders beheersbaar hou-
den.
SER-activiteiten ten behoeve van vluchtelingen in het kader van Europa 2020
Het integratievraagstuk van statushouders in Nederland komt in de SER volop aan de orde.
Er worden externe bijeenkomsten belegd, publicaties over dit onderwerp uitgebracht en er
is een website opgericht waarin aandacht is voor zowel achtergrondinformatie, wet- en
regelgeving als bijzondere initiatieven ten behoeve van statushouders. De SER hoopt met
het in kaart brengen en monitoren van bijzondere praktijkvoorbeelden een aanzet te kun-
nen geven voor een meer effectief integratiebeleid voor statushouders in Nederland. In het
verlengde hiervan is het streven erop gericht om ook andere groepen met een afstand tot
de arbeidsmarkt te laten profiteren van deze voorstellen.