UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
DE INVLOED VAN SOCIALE NETWERKEN OP HET
VOEDINGSGEDRAG BIJ ADOLESCENTEN
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Elke Rammant & Lisa Van Wilder
Promotor: Dr. Wendy Van Lippevelde
Copromotor: Nathalie De Cock
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
DE INVLOED VAN SOCIALE NETWERKEN OP HET
VOEDINGSGEDRAG BIJ ADOLESCENTEN
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Elke Rammant & Lisa Van Wilder
Promotor: Dr. Wendy Van Lippevelde
Copromotor: Nathalie De Cock
I
Probleemstelling: De prevalentiecijfers van adolescenten met overgewicht en obesitas stijgen. Een
langdurige positieve energiebalans ligt aan de basis van dit maatschappelijk probleem. Adolescenten
vertonen een ongezond voedingspatroon in combinatie met onvoldoende lichaamsbeweging en
sedentair gedrag. Deze gedragingen worden op hun beurt beïnvloed door verschillende factoren
waaronder het sociale netwerk rondom adolescenten.
Doelstelling: Het doel van deze thesis is de invloed van sociale netwerken op het voedingsgedrag bij
adolescenten in kaart te brengen.
Methode: Deze cross-sectionele cohortstudie maakte gebruik van data van de studie ‘Health
Behaviour in School-aged Children’ (HBSC). In totaal werkte deze thesis met een steekproef van
7144 adolescenten. De onderzoeksresultaten werden bekomen via enkelvoudige en meervoudige
regressie-analyses.
Resultaten: Sociale steun van ouders en vrienden heeft een positieve invloed op het voedingsgedrag
van adolescenten. Hierbij is de grootste invloed afkomstig van de ouders. De invloed van vrienden
via sociale media en face to face contacten daarentegen heeft een negatieve invloed op het
voedingsgedrag. Deze negatieve invloed komt eveneens tot uiting wanneer adolescenten gepest
worden.
Conclusie: Talrijke verbanden tussen het voedingsgedrag van adolescenten en hun sociale netwerk
komen uit deze thesis naar voren. Het sociale netwerk van adolescenten speelt een belangrijke rol in
hun voedingsgedrag. Bij de ontwikkeling van interventies kunnen deze inzichten aangewend worden
om het voedingsgedrag bij adolescenten te bevorderen.
Aantal woorden masterproef: 16 927 (exclusief bijlagen en bibliografie)
ABSTRACT
II
ABSTRACT ........................................................................................................................................ I
INHOUDSTAFEL ............................................................................................................................. II
WOORD VOORAF ........................................................................................................................ IV
INLEIDING ........................................................................................................................................ 1
LITERATUURSTUDIE .................................................................................................................... 4
1 OVERGEWICHT EN OBESITAS .......................................................................................................... 4
1.1 Definitie ......................................................................................................................... 4
1.2 Prevalentie ...................................................................................................................... 6
1.3 Gevolgen ........................................................................................................................ 6
2 OORZAKEN ..................................................................................................................................... 7
2.1 Energiebalans-gerelateerde gedragingen ....................................................................... 8
2.1.1 Voedingspatroon ......................................................................................................... 8
3 HET SOCIAAL ECOLOGISCH MODEL .............................................................................................. 13
3.1 Interpersoonlijk niveau: sociale netwerken.................................................................. 14
3.1.1 Definitie .................................................................................................................... 14
3.1.2 Invloed van sociale netwerken .................................................................................. 15
3.1.3 Beïnvloedende actoren .............................................................................................. 16
3.1.3.1 Ouders .............................................................................................................. 17
3.1.3.2 Broers en zussen............................................................................................... 18
3.1.3.3 Peers ................................................................................................................. 18
3.1.4 Sociale netwerksites .................................................................................................. 21
PROBLEEM- EN DOELSTELLING ............................................................................................ 23
ONDERZOEKSMETHODE........................................................................................................... 25
1 OPZET ........................................................................................................................................... 25
2 ONDERZOEKSDESIGN EN STEEKPROEF .......................................................................................... 25
3 GEGEVENSVERZAMELING ............................................................................................................. 26
INHOUDSTAFEL
III
4 MEETINSTRUMENT ........................................................................................................................ 26
4.1 Demografische variabelen ............................................................................................ 27
4.2 Gewichtsstatus ............................................................................................................. 27
4.3 Voedingsgedrag ........................................................................................................... 28
4.4 Sociale netwerken ........................................................................................................ 29
4.5 Sociale netwerksites ..................................................................................................... 30
4.6 Pesten ........................................................................................................................... 30
5 DATA-ANALYSE ............................................................................................................................ 31
RESULTATEN................................................................................................................................. 32
1 BESCHRIJVENDE STATISTIEK ......................................................................................................... 32
2 VERKLARENDE STATISTIEK........................................................................................................... 35
2.1 Steun ouders versus steun vrienden ............................................................................. 35
2.2 Face to face contact versus online contact ................................................................... 37
2.3 Pestgedrag .................................................................................................................... 40
DISCUSSIE....................................................................................................................................... 44
1 BESPREKING ONDERZOEKSRESULTATEN ....................................................................................... 44
2 BEPERKINGEN EN STERKTES VAN HET ONDERZOEK ...................................................................... 51
2.1 Beperkingen ................................................................................................................. 51
2.2 Sterktes ......................................................................................................................... 53
3 AANBEVELINGEN VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK ...................................................................... 53
4 AANBEVELINGEN VOOR DE PRAKTIJK ........................................................................................... 54
CONCLUSIE .................................................................................................................................... 56
LITERATUURLIJST ...................................................................................................................... 57
BIJLAGEN ....................................................................................................................................... 66
BIJLAGE 1: VRAGENLIJST HBSC 2013-2014 ................................................................................. 66
IV
Als studenten Gezondheidsvoorlichting en -bevordering kregen wij de kans om een onderzoek te
starten naar een onderwerp dat ons sterk interesseert, namelijk voeding bij adolescenten. Onze
vooropleiding, wij zijn beiden reeds afgestudeerd als Voedings- en dieetdeskundigen, heeft hier veel
mee te maken. De voorbije maanden zijn wij intensief bezig geweest om deze thesis tot een goed
einde te brengen. Uiteraard ging dit niet zonder de hulp en steun van een aantal mensen. We willen
dan ook graag enkele dankwoorden uiten.
In eerste instantie gaat onze dank uit naar Professor Dr. Guy Vanderstraeten, decaan van de Faculteit
Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, om ons de mogelijkheid te geven de opleiding te
volgen. Verder bedanken we Mevr. Katelijne De Meyere, curriculummanager van de opleiding, voor
de kans en de toestemming om het onderzoek te verwezenlijken.
Wij willen graag oprecht onze promotor Dr. Wendy Van Lippevelde bedanken voor haar inzet,
kennis, begeleiding en tijd gedurende het volledige onderzoek. Zij las steeds ons werk na en ontving
ons telkens met veel enthousiasme waardoor we gemotiveerd bleven.
In het bijzonder willen wij onze ouders, familie en vrienden bedanken voor de morele steun en alle
andere bijdragen die ons op één of andere manier geholpen hebben. Tot slot willen we elkaar
bedanken voor de schitterende samenwerking gedurende deze duo-masterproef.
WOORD VOORAF
1
Overgewicht en obesitas bij adolescenten is tot op heden een groot maatschappelijk probleem
dat gekenmerkt wordt door stijgende prevalentiecijfers. Deze chronische ziekten kennen een
multifactoriële achtergrond. Echter, de snelle toename van de prevalentie lijkt voornamelijk
samen te gaan met gedrags- en omgevingsfactoren. De leefstijlgebonden factoren leiden tot het
ontstaan van een positieve energiebalans. Hierbij is er enerzijds sprake van een verhoogde
inname van energie-dichte voedingsmiddelen en anderzijds een verhoogde lichamelijke
inactiviteit als gevolg van de toenemende sedentaire leefstijl (WHO, 2015). De HBSC-studie
van 2014 toont aan dat de Vlaamse adolescenten een ongunstig voedingspatroon vertonen
(HBSC, 2014).
Het voedingsgedrag wordt op zijn beurt verstoord door verschillende factoren waaronder het
sociale netwerk. Onderzoek heeft aangetoond dat het sociale netwerk rondom adolescenten een
invloed heeft op hun voedingsgedrag. Adolescenten eten het vaakst binnen een sociale context
waarbij ouders en vrienden belangrijke invloedsfactoren vormen. Sociale steun, afkomstig van
het netwerk, heeft een positieve invloed op gezondheidsgerelateerde gedragingen (Pachucki et
al., 2011). Er is ook bewijs dat vrienden fungeren als belangrijke rolmodellen voor adolescenten
in de ontwikkeling van hun voedingsgedrag en houding ten opzichte van voeding (Houldcroft
et al., 2014; Sawka et al., 2015; Story et al., 2002). Het onderzoek van Wouters et al. (2010)
heeft aangetoond dat de snack- en frisdrankconsumptie van adolescenten hoger is wanneer
vrienden in de nabijheid zijn. Daarnaast onderhouden adolescenten ook online contact met hun
sociale netwerk. Sociale media en netwerksites hebben in de huidige maatschappij een
belangrijke plaats ingenomen. Negen op de tien Vlaamse adolescenten zijn actief op minstens
één sociaal medium, voornamelijk Facebook, en hebben dagelijks online contact met hun
sociale netwerk (Walrave & Van Ouytsel, 2014). Tot slot vormt de mate waarin adolescenten
populair zijn binnen hun netwerk of eerder gepest worden een belangrijke invloedsfactor op het
voedingsgedrag van adolescenten. Populariteit en pestgedrag leiden beiden tot negatieve
gezondheidsgedragingen: populaire adolescenten consumeren meer energierijke
voedingsmiddelen terwijl een hoge intensiteit van pesten geassocieerd wordt met een hogere
mate van ontbijt overslaan (De la Haye et al., 2010; Sampasa-Kanyinga & Willmore, 2015;
Sawka et al., 2015).
INLEIDING
2
Deze thesis streeft ernaar de invloed van sociale netwerken op het voedingsgedrag bij
adolescenten te achterhalen. Meer concreet wordt nagegaan of de steun van ouders en vrienden
een invloed heeft op het voedingsgedrag. Daarnaast is het ook belangrijk om na te gaan of de
invloed van het sociale contact met vrienden in het dagelijkse leven ook online aanwezig is.
Tot slot wordt de invloed van pesten op het voedingsgedrag achterhaald.
Het eerste deel van deze thesis bestaat uit een literatuurstudie. Deze is opgebouwd uit drie
hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk handelt over de problematiek van overgewicht en obesitas
bij adolescenten. Hierbij worden definitie, prevalentie en gevolgen toegelicht. In het tweede
hoofdstuk wordt er stilgestaan bij de oorzaken van overgewicht en obesitas. De energiebalans-
gerelateerde gedragingen en het voedingspatroon van adolescenten worden in kaart gebracht.
Hierbij wordt er dieper ingegaan op het ontbijt, tussendoortjes en gesuikerde dranken. Het
laatste hoofdstuk gaat in op de omgevingsfactoren die een invloed hebben op het
voedingsgedrag van adolescenten. Dit gebeurt aan de hand van een sociaal-ecologisch model
waarbij het interpersoonlijk niveau besproken wordt. Het sociale netwerk van adolescenten en
hun invloed, worden uitgebreid in kaart gebracht. In het tweede deel worden op basis van de
literatuurstudie de probleemstelling en doelstellingen, met desbetreffende onderzoeksvragen,
opgesteld. Het derde deel omvat de onderzoeksmethode. Hierin wordt een beschrijving gegeven
van de opzet, onderzoeksdesign, steekproef, gegevensverzameling, meetinstrument en data-
analyse. Vervolgens worden de resultaten weergegeven waarbij gestart wordt met de
beschrijvende statistiek, daarna volgt de verklarende statistiek. In het voorlaatste deel, de
discussie, worden de resultaten geïnterpreteerd en besproken. Deze worden ook teruggekoppeld
aan de literatuurstudie. Hierbij hoort eveneens een bespreking van de beperkingen en sterktes
van het onderzoek, aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en aanbevelingen voor de
praktijk. Tot slot wordt in het laatste deel van deze thesis een conclusie gevormd met de
belangrijkste resultaten.
Deze thesis maakt gebruik van data van de Vlaamse studie ‘Jongeren en Gezondheid’, welke
deel uitmaakt van de internationale studie Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC).
Bij deze cross-sectionele cohortstudie wordt vierjaarlijks een schriftelijke vragenlijst
afgenomen bij leerlingen in de klas. De steekproef van deze thesis richt zich naar adolescenten
uit het middelbaar. In totaal werkt deze thesis met data van 7144 leerlingen.
3
Deze duo-masterproef kwam tot stand omdat beide thesispartners reeds samen een
bachelorproef verwezenlijkt hebben. Het kennen van elkaars sterke en zwakke punten leidde
tot een uitstekende samenwerking en zorgde er eveneens voor dat beide partners elkaar goed
konden aanvullen waar nodig. Omdat het voor ons zeer belangrijk was dat we beiden beschikten
over alle kennis van deze thesis, werden alle onderdelen samen uitgewerkt.
4
1. OVERGEWICHT EN OBESITAS
Overgewicht en obesitas zijn één van de grootste uitdagingen voor de volksgezondheid van de
21ste eeuw (WHO, 2015). De prevalentie van adolescenten met overgewicht of obesitas is
wereldwijd een groot maatschappelijk probleem (Kelly et al., 2013). Overgewicht en obesitas
zijn chronische ziekten die ontstaan door factoren gelinkt aan de leefstijl. Wereldwijd is er
enerzijds sprake van een verhoogde inname van energie-dichte voedingsmiddelen die rijk zijn
aan vet en suiker en anderzijds een verhoogde lichamelijke inactiviteit als gevolg van de
toenemende sedentaire leefstijl (WHO, 2015). Obesitas bij jongeren verhoogt niet enkel het
risico op morbiditeit en mortaliteit op volwassen leeftijd, het leidt ook tot een verminderd
psychologisch en sociaal functioneren (Lobstein et al., 2015; WHO, 2015).
1.1. Definitie
De World Health Organization (WHO) definieert overgewicht en obesitas als een abnormale of
overmatige vetophoping welke de gezondheid kan schaden (WHO, 2015).
Het diagnosticeren van overgewicht en obesitas gebeurt door middel van de Body Mass Index
(BMI), ook wel de Quetelet Index (QI) genoemd (Health Council of the Netherlands, 2003;
WHO, 2015). Deze index geeft de verhouding tussen lichaamslengte en lichaamsgewicht weer.
Het BMI van een individu wordt berekend door gewicht (in kilogram) te delen door het
kwadraat van de lengte (in meter). Volgens de WHO wordt er bij volwassenen gesproken van
overgewicht wanneer de BMI ligt tussen 25 en 29,9 kg/m2, van obesitas wanneer de BMI ligt
tussen 30 en 39,9 kg/m2 en van morbide obesitas bij een BMI van 40 kg/m2 of meer (Cole,
Bellizi, Flegal & Dietz, 2000; Gisle & Demarest, 2013; Health Council of the Netherlands,
2003; Krebs et al., 2007; Meijs, 2012).
Om diverse redenen is het berekenen van het BMI van kinderen en adolescenten volgens de
hierboven beschreven methode echter niet bruikbaar (WHO, 2015). Er moet rekening gehouden
worden met de groei en ontwikkeling, alsook met leeftijd en geslacht.
LITERATUURSTUDIE
5
Er kan een overschatting van overgewicht bij kleine kinderen ontstaan en een onderschatting
bij grote kinderen (Health Council of the Netherlands, 2003). Kinderen en adolescenten zitten
nog in de groei en hebben minder vetopstapeling dan volwassenen waardoor de BMI-waarden
voor overgewicht en obesitas sneller bereikt worden (Cole et al., 2000). De interpretatie van het
BMI bij kinderen en adolescenten gebeurt op basis van leeftijds- en geslachtsspecifieke
grenswaarden (Gisle & Demarest, 2013; Health Council of the Netherlands, 2003; Krebs et al.,
2007; Meijs, 2012). Twee vaak gehanteerde criteria zijn deze van de International Obesity Task
Force (IOTF) en de WHO. De IOTF ontwikkelde internationaal aanvaardbare criteria voor
overgewicht en obesitas welke hanteerbaar zijn voor kinderen van 2 tot 18 jaar waardoor een
objectieve diagnose mogelijk is (Cole & Lobstein, 2012). In figuur 1 worden de internationale
cut off BMI-waarden voor overgewicht en obesitas bij adolescenten weergegeven (Cole et al.,
2000). Hoewel de IOTF-criteria veelvuldig gebruikt worden, geven deze echter vaak een
onderschatting van obesitas (Roberts, Shields, de Groh, Aziz & Gilbert, 2012). De WHO-
criteria definiëren overgewicht bij kinderen vanaf vijf jaar als een BMI van één
standaarddeviatie boven het gemiddelde en obesitas als een BMI van twee standaarddeviaties
boven het gemiddelde (Onis, 2006).
Figuur 1: Internationale cut off BMI-waarden voor overgewicht en obesitas bij adolescenten van
12 tot 18 jaar (Cole et al., 2000).
Internationale cut off BMI-waarden voor overgewicht en obesitas
bij adolescenten van 12 tot 18 jaar
Leeftijd (jaren) Overgewicht Obesitas
Jongens Meisjes Jongens Meisjes
12 21,22 21,68 26,02 26,67
13 22,91 22,58 26,84 27,76
14 22,62 23,34 27,63 28,57
15 23,29 23,94 28,30 29,11
16 23,90 24,37 28,88 29,43
17 24,46 24,70 29,41 29,69
18 25 25 30 30
6
1.2. Prevalentie
Wereldwijd kent de prevalentie van overgewicht en obesitas een enorme expansie. De omvang
ervan heeft epidemische vormen aangenomen. Het percentage overgewicht bij adolescenten is
meer dan verdrievoudigd sinds eind 1970 (Ali, Amialchuk & Heiland, 2011). Wereldwijd is de
prevalentie het hoogst in de Verenigde Staten waar 30% van de adolescenten overgewicht of
obesitas heeft, gevolgd door Europa met 25% (Bibiloni, Pons & Tur, 2013). Uit cijfers van de
WHO blijkt dat de prevalentie hoger is bij jongens dan bij meisjes (WHO, 2015). Adolescenten
afkomstig van gezinnen met een lagere sociaal-economische status (SES) en allochtone
jongeren vertonen ook een hogere prevalentie van overgewicht dan adolescenten uit een hogere
SES (Health Council of the Netherlands, 2003; Huiting, Sijtsma & Sauer, 2010; Lobstein et al.,
2015; Maziak, Ward & Stockton, 2008; WHO, 2015).
Ook in België neemt de prevalentie toe. Het percentage jongeren met overgewicht ligt 5% hoger
in 2013 dan in 1997. Uit de Belgische Gezondheidsenquête van 2013 blijkt dat 20% van de
jongeren tussen 2 en 17 jaar kampt met overgewicht. Het percentage jongeren met obesitas ligt
op 7%. Bij de jongens ligt het percentage van overgewicht op 21% tegenover 19% bij de
meisjes. Dit verschil is echter niet significant. Ook bij de jongeren met obesitas is er geen
significant verschil gevonden in geslacht. De Belgische Gezondheidsenquête toont aan dat ook
in België verschillen bestaan in SES. Daarnaast blijkt uit dezelfde enquête dat de prevalentie
ook afhankelijk is van de regio waar jongeren wonen: de prevalentie van jongeren met
overgewicht is hoger in het Brusselse Gewest (23%) en Waalse Gewest (25%) dan in het
Vlaamse Gewest (16%) (Gisle & Demarest, 2013).
1.3. Gevolgen
Overgewicht en obesitas brengen ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee. Ze vormen
belangrijke risicofactoren voor chronische, niet-overdraagbare ziekten zoals cardiovasculaire
aandoeningen, diabetes mellitus, musculoskeletale aandoeningen en bepaalde kankers.
Obesitas tijdens de adolescentie leidt tot een verhoogd risico op ademhalingsmoeilijkheden,
fracturen, hypertensie, vroege markers van hart- en vaatziekten en insulineresistentie.
7
Het wordt ook geassocieerd met een hogere kans op obesitas, voortijdige sterfte en invaliditeit
in de volwassenheid (Engeland, Bjorge, Tverdal & Sogaard, 2004; WHO, 2015). Het risico op
ziekte en comorbiditeiten vergroot naarmate de BMI hoger is (Health Council of the
Netherlands, 2003).
Daarnaast zijn er zowel psychologische als sociale gevolgen (Health Council of the
Netherlands, 2003). Jongeren met overgewicht of obesitas zijn vaker het slachtoffer van
agressie, pestgedrag en uitsluiting door andere leeftijdsgenoten. Ook ervaren ze meer
psychosociale stress en een lager zelfbeeld dan jongeren met een normaal gewicht. Obesitas
brengt een verminderde kwaliteit van leven met zich mee (Health Council of the Netherlands,
2003; Janssen, Craig, Boyce & Pickett, 2004).
2. OORZAKEN
Overgewicht en obesitas kennen een multifactoriële achtergrond (WHO, 2015). Kennis en
inzicht van de oorzaken hiervan is noodzakelijk om de stijgende prevalentie te begrijpen.
Onderzoek heeft consequent aangetoond dat verschillende factoren bijdragen tot een verhoogd
risico op overgewicht en obesitas tijdens de kindertijd en adolescentie. Genetische, biologische,
gedrags- en omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol in het ontstaan ervan. Echter, de
snelle toename van de prevalentie lijkt voornamelijk samen te gaan met gedrags- en
omgevingsfactoren (Health Council of the Netherlands, 2003; Salvy, De La Haye, Bowker &
Hermans, 2012; Van Stralen et al., 2011).
De afgelopen jaren is de omgeving zodanig veranderd en ingericht dat het steeds makkelijker
is geworden te kiezen voor een overmatige consumptie van calorierijk voedsel. Er wordt
gesproken van een ‘obesogene omgeving’: een omgeving die mensen stimuleert veel voedsel
te consumeren en daarnaast weinig te bewegen. Deze combinatie ondersteunt voor een
aanzienlijk deel de overgewicht- en obesitasepidemie (Lake & Townshend, 2006). Jongeren
zijn snel en gemakkelijk beïnvloedbaar. Omgevingsfactoren oefenen hierdoor een grote invloed
uit op hun gedrag: ouders die het verkeerde voorbeeld geven, reclame, peer pressure etc. Ook
de uitbreiding van (sociale) media zoals televisie en internet zorgt ervoor dat het
voedingsgedrag van jongeren sterk beïnvloed wordt. Obesitas is dus een multidimensionaal
probleem (Gisle & Demarest, 2013).
8
2.1. Energiebalans-gerelateerde gedragingen
Overgewicht en obesitas ontstaan als gevolg van een onevenwichtige balans tussen energie-
inname en energieverbruik. Een langdurige positieve energiebalans, waarbij er meer energie
wordt opgenomen dan verbruikt, leidt tot veranderingen in lichaamsgewicht. Uiteindelijk
resulteert dit in overgewicht en obesitas. Voeding, beweging en sedentair gedrag worden vaak
als drie afzonderlijke gedragingen gezien met elk hun eigen bijdrage tot overgewicht. De
toegenomen energie-inname bij adolescenten wordt voornamelijk toegeschreven aan de
aanhoudende overconsumptie van energierijke voedingsmiddelen en dranken zoals fastfood,
frisdranken en snacks. Een vermindering van de energie-output wordt toegeschreven aan de
afnemende lichamelijke activiteit en de verandering naar een meer sedentaire leefstijl (WHO,
2015). In deze thesis zal er enkel gefocust worden op het voedingsgedrag. De andere
gedragingen, namelijk fysieke activiteit en sedentair gedrag, zijn uiteraard ook belangrijk maar
vormen binnen deze thesis niet het doel.
2.1.1. Voedingspatroon
Een evenwichtig voedingspatroon is belangrijk in het voorkomen van overgewicht en obesitas.
De Hoge Gezondheidsraad stelt de aanbeveling van drie hoofdmaaltijden en maximum drie
tussendoortjes per dag voorop, rekening houdend met de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
voedingsstoffen (Hoge Gezondheidsraad, 2009). De studie Jongeren en Gezondheid (2014), dat
kadert binnen de internationale studie Health Behaviour in School-aged Children Study
(HBSC), toont aan dat de Vlaamse jongeren een ongunstig eetpatroon vertonen (HBSC, 2014).
Overconsumptie van energierijke snacks en frisdranken vertoont een toenemende prevalentie
binnen het eetpatroon van de adolescent (De Cock et al., 2015). Adolescenten hebben de
neiging om snacks te selecteren op basis van smaak in plaats van de voedingswaarde. Hierdoor
wordt er vaak gekozen voor suiker- en vetrijke snacks in plaats van gezondere alternatieven.
Algemeen wordt de consumptie van ongezonde tussendoortjes beschouwd als een belangrijke
factor die bijdraagt in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas bij adolescenten.
Snackgedrag wordt ook geassocieerd met een minder frequente consumptie van andere
maaltijden (Savige, MacFarlane, Ball, Worsley & Crawford, 2007). Zo blijkt dat het ontbijt, de
belangrijkste maaltijd van de dag, het vaakst wordt overgeslaan van alle maaltijden (HBSC,
2014).
9
De belangrijkste reden voor het overslaan van het ontbijt bij adolescenten is om het
lichaamsgewicht onder controle te houden. Echter, het overslaan van het ontbijt als middel om
gewicht te verliezen is tegenstrijdig met de wetenschappelijke literatuur (Levitsky &
Pacanowski, 2013). Het ontbijt vult de energievoorraad weer aan met 25% van de nodige, totale
energie. Deze energie is noodzakelijk om ‘s ochtends een maximaal prestatievermogen te
garanderen, zowel op intellectueel als op lichamelijk vlak. Het overslaan van het ontbijt kan
leiden tot appelflauwtes in de voormiddag. Hierdoor wordt er vaak naar energierijke (vet- en/of
suikerrijk) tussendoortjes gegrepen. Ook zorgt het ontbijt voor gezondere eetgewoonten
gedurende de rest van de dag. Adolescenten die geen ontbijt consumeren, hebben meer kans op
overgewicht en obesitas (Gisle & Demarest, 2013). Aangezien het overslaan van het ontbijt en
het consumeren van tussendoortjes en frisdrank drie belangrijke voedingsgedragingen zijn
binnen het eetpatroon van de adolescent, zal in deze thesis de focus gelegd worden op het nemen
van een ontbijt en het consumeren van tussendoortjes en frisdrank.
Ontbijt
Uit de Gezondheidsenquête van 2013 blijkt dat slechts 65% van de jongeren dagelijks een
ontbijt neemt (Gisle & Demarest, 2013). In 2014 werd er een significant verschil gevonden
tussen jongens en meisjes wat de frequentie van het dagelijks ontbijt betreft. Bij de jongens gaf
70,6% aan elke weekdag te ontbijten, bij meisjes was dit 65,9%. Dagelijks ontbijten neemt af
met de leeftijd. In de leeftijdsgroep 11 tot 12-jarigen ontbijten de jongens dagelijks in 80,7%
van de gevallen. Bij de meisjes is dit percentage 77,5%. In de leeftijdsgroep 17 tot 18-jarigen
is dit respectievelijk nog slechts 61% en 61,5%. Bovendien zijn er ook jongeren die nooit
ontbijten op een weekdag. In de leeftijdsgroep 11 tot 12-jarigen is dit 5,4% bij de jongens en
6,7% bij de meisjes. Bij de oudere adolescenten (17 tot 18-jarigen) is dit 19% bij zowel de
jongens als de meisjes (HBSC, 2014).
Er is een verband tussen opleidingsniveau en dagelijks ontbijten. Jongeren met het hoogste
opleidingsniveau (81%) geven aan meer dagelijks te ontbijten dan jongeren met het laagste
opleidingsniveau (78%). Hiernaast is er ook een verband met de urbanisatiegraad: jongeren uit
stedelijke gebieden (76%) geven aan minder dagelijks te ontbijten dan jongeren die wonen in
halfstedelijke (80%) en landelijke gebieden (79%). De dagelijkse consumptie van het ontbijt
kent ook verschillen per gewest: dit percentage is hoger in het Vlaams Gewest (81%) dan in het
Brussels (75%) en het Waals Gewest (74%) (Gisle & Demarest, 2013).
10
Bovenstaande resultaten werden recent bevestigd door de Voedselconsumptiepeiling van 2014-
2015. Bijkomend werd in deze studie ook een verschil waargenomen in het dagelijks nemen
van een ontbijt tussen jongeren met een verschillende gewichtsstatus. De prevalentie van een
regelmatig ontbijt ligt significant hoger bij jongeren met een normaal gewicht (80,7%) dan bij
jongeren met overgewicht (74,7%) (Cuypers, Lebacq & Bel, 2015).
Tussendoortjes
Een tussendoortje of snack wordt gedefinieerd als een voedingsmiddel of kleine maaltijd dat
buiten de normale hoofdmaaltijden (ontbijt, middag- en avondmaal) genuttigd wordt (Chapelot,
2011; Drummond, Crombie & Kirk, 1996). Tussendoortjes dragen bij tot de inname van
belangrijke voedingsstoffen. Adolescenten bevinden zich in de groei waardoor de consumptie
van tussendoortjes voor hen belangrijk is. Echter, er moet een onderscheid gemaakt worden
tussen gezonde en ongezonde tussendoortjes. Fruit, melk en volle graanproducten krijgen de
voorkeur tegenover ongezonde tussendoortjes zoals koeken, chocolade, chips, snoep etc.
Volgens de actieve voedingsdriehoek bevat een ideaal tussendoortje maximaal 100 tot 150
calorieën. De richtlijn stelt dat 15% van de totale energie afkomstig mag zijn uit tussendoortjes
en dat deze maximaal twee keer per dag gegeten mogen worden (Schildknechtstraat &
Vanhauwaert, 2012).
De prevalentie van tussendoortjes bij adolescenten ligt hoog. In Amerika consumeert 88% van
de adolescenten (12 tot 18 jaar) minstens één snack per dag. Deze snacks dragen bij tot ongeveer
25% van hun dagelijkse energie-opname (Savige et al., 2007). In Vlaanderen consumeert 27%
van de adolescenten elke dag snacks. Van de totale energie-inname is 20-24% afkomstig uit
snacks (De Cock et al., 2015). Uit de Voedselconsumptiepeiling van 2014-2015 blijkt het
percentage jongadolescenten (10 tot 13 jaar) dat om tien uur een tussendoortje consumeert
56,9%, bij de oudere adolescenten (14 tot 17 jaar) is dit 38,8%. Personen met obesitas (26,6%)
consumeren minder vaak een tienuurtje dan personen met een normaal gewicht (45,1%). Een
snack om vier uur wordt door jongadolescenten in 69,8% van de gevallen geconsumeerd en
voor de oudere adolescenten is dit 54,8%. Tenslotte consumeert 30,5% van de jongadolescenten
een laatavondsnack tegenover 33,3% van de oudere adolescenten. Dit percentage ligt
significant hoger voor Vlaanderen (34,9%) dan Wallonië (25,9%). Er kan geen verband
waargenomen worden tussen het regelmatig eten van een laatavondsnack en BMI (Cuypers et
al, 2015).
11
De resultaten afkomstig uit de Voedselconsumptiepeiling maken echter geen onderscheid
tussen gezonde en ongezonde tussendoortjes. In het praktisch gedeelte van deze thesis wordt
dit wel gedaan waarbij snacks gezien worden als ongezonde tussendoortjes en fruit als gezond
tussendoortje.
Suikerrijke dranken
Suikerrijke dranken worden in deze thesis opgesplitst in gesuikerde frisdranken en fruitsap.
Gesuikerde frisdranken zijn koolzuurhoudende dranken met een zeer lage voedingswaarde en
hoge energiewaarde. Ze behoren tot de restgroep van de actieve voedingsdriehoek en dragen
niet bij tot gezonde voedingsgewoonten. Studies tonen een causaal verband aan tussen
frisdrankconsumptie en gewichtstatus (Verzeletti, Maes, Santinello & Vereecken, 2010). De
consumptie van gesuikerde frisdranken is duidelijk geassocieerd met overgewicht en obesitas
en met een toenemend risico op gezondheidsproblemen zoals diabetes, maar ook
tandproblemen (cariës en erosie) (Gisle & Demarest, 2013). Fruitsap is een zoete drank die
naast suiker ook vitaminen en mineralen aanbrengt. Echter, fruitsap heeft dezelfde
energiedensiteit als frisdrank waardoor een frequente fruitsapconsumptie eveneens de kans
verhoogt op overgewicht en tandbederf (Matthys, Huybrechts, Bellemans, De Maeyer & De
Henauw, 2003; Wang, Bleich & Gortmaker, 2008). Bij adolescenten is 10 tot 15% van de totale
energie afkomstig uit suikerrijke dranken zoals gesuikerde frisdranken en fruitsap (Wang et al.,
2008).
De frisdranksconsumptie bij adolescenten neemt steeds toe (Maes & Vereecken, 2010;
Verzeletti et al., 2010). Van de jongens drinkt 36,9% dagelijks frisdrank, bij de meisjes is dit
26,1%. Er is een significant verschil in dagelijkse consumptie van frisdrank naargelang de
leeftijd bij jongens: 25,5% van de 11 tot 12-jarigen drinkt dagelijks frisdrank, op 17 tot 18-
jarige leeftijd is dit toegenomen tot 43,1% (HBSC, 2014). Jongens en meisjes met een hoger
diploma (19%) drinken minder vaak dagelijks frisdrank dan jongeren met een lager diploma
(23% van de jongeren zonder diploma of een diploma lager onderwijs tot 32% van de jongeren
met een diploma lager of hoger secundair) (Gisle & Demarest, 2013). Adolescenten afkomstig
uit gezinnen met een lagere SES hebben een hogere inname van frisdranken dan adolescenten
afkomstig uit gezinnen met een hogere SES. De frisdrankconsumptie werd ook gekoppeld aan
de ouderschapsstijl: adolescenten uit gezinnen met een hoge betrokkenheid en een matig
strenge opvoedingsstijl consumeren minder frisdranken (Verzeletti et al., 2010).
12
Daarnaast zijn er verschillen tussen de gewesten: in het Waals Gewest (30%) ligt het percentage
dagelijks frisdrankgebruik hoger dan in het Vlaams (24%) en het Brussels Gewest (22%) (Gisle
& Demarest, 2013).
Ook de consumptie van fruitsap bij adolescenten ligt hoog. Adolescenten consumeren meer
fruitsap dan de aanbevolen hoeveelheid van één glas per dag (Schildknechtstraat &
Vanhauwaert, 2012; Wang et al., 2008). Adolescenten drinken gemiddeld 189,4 ml fruitsap per
dag. De consumptie van fruitsap volgt een socio-economische gradiënt: de inname van
fruitsappen neemt toe met het opleidingsniveau (Debacker, Cox, Temme, Huybrechts & Van
Oyen, 2007).
13
3. HET SOCIAAL ECOLOGISCH MODEL
Om de verklarende factoren voor de hierboven beschreven oorzaken van overgewicht en
obesitas weer te geven, wordt vaak gebruik gemaakt van sociaal-ecologische modellen die
zowel persoonlijke factoren als omgevingsfactoren beschrijven. Deze modellen ordenen de
omgeving in verschillende niveaus met elk een andere sociale beïnvloeding. In deze thesis
wordt het sociaal-ecologisch model van McLeroy, Bibeau, Steckler & Glanz (1988) toegepast.
Dit model is terug te vinden in figuur 2.
In dit model wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende niveau’s. Het eerste niveau
is het intrapersoonlijk niveau. Dit bestaat uit individuele factoren die het gedrag beïnvloeden
zoals attitude en kennis. Het tweede niveau of het interpersoonlijk niveau omvat de relaties
met familie, vrienden, leeftijdsgenoten, buren etc. Onder het organisatorisch niveau behoren
de scholen en universiteiten. Het vierde niveau is het gemeenschapsniveau en omvat wijken en
dorpen. Het maatschappelijk beleidsniveau bestaat uit het beleid dat binnen een bepaald land
wordt gevoerd (McLeroy et al., 1988). In deze thesis wordt nagegaan of sociale netwerken een
invloed hebben op het voedingsgedrag van adolescenten. Hierdoor zal deze thesis zich enkel
focussen op het interpersoonlijk niveau.
Figuur 2: Sociaal- ecologisch model (McLeroy et al., 1988).
14
3.1. Interpersoonlijk niveau: sociale netwerken
Het interpersoonlijk niveau bestaat uit personen waarmee jongeren een relatie hebben, zoals
familie en vrienden. De huidige maatschappij is overladen aan sociale netwerken. Mensen staan
met elkaar in connectie door allerlei sociale banden (Cotterell, 2013). Onderzoek heeft
aangetoond dat het eten met anderen een invloed heeft op wat een individu consumeert en, meer
recentelijk, dat obesitas beïnvloed wordt door sociale netwerken. Deze kennis benadrukt de rol
van sociale relaties op het voedingsgedrag (Pachucki, Jacques & Christakis, 2011).
3.1.1. Definitie
De definitie van ‘sociale netwerken’ is in de literatuur niet eenduidig. De meest gebruikte
omschrijving wordt als volgt geformuleerd: ‘sociale netwerken zijn groepen of individuen die
onderlinge relaties hebben met elkaar’. Het is een verzameling van dichte personen waarmee
contact wordt onderhouden zoals familie, vrienden, buren, leerkrachten, kennissen etc.
(Berkman & Glass, 2000; Li, Barnett, Goodman, Wasserman & Kemper, 2013). Mensen, en
dus ook adolescenten, gaan sociale netwerken aan om duurzame, sociale relaties met anderen
te onderhouden als vervulling van de basisbehoeften (Hendrix, 1997).
Sociale netwerken kunnen in kaart gebracht worden door te vragen aan individuen om contacten
aan te duiden die zij zelf zien als hun alters. Het individu wordt dan het ‘ego’ genoemd en de
contacten worden de ‘alters’ genoemd en samen vormen deze onderling een band (Li et al.,
2013). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen bidirectionele en unidirectionele banden.
In het eerste geval is de relatie wederzijds, in het tweede geval wordt de relatie slechts langs
één persoon waargenomen. Daarnaast kunnen sterke als zwakke banden onderscheiden worden.
Sterke banden (familie en vrienden) worden gekenmerkt door emotionele gehechtheid,
wederkerigheid, samen tijd doorbrengen en omvatten vaak mensen met vergelijkbare
kenmerken. Zwakke banden (kennissen) zijn meer formeel en worden georganiseerd door
sociale regels. Sterke banden kunnen belangrijker zijn voor het verkrijgen van sociale steun
terwijl zwakke banden eerder dienen als informatiebronnen of connecties tot nog andere
contacten (Heaney & Israel, 2008; Li et al., 2013).
15
Een belangrijk concept dat gerelateerd is aan sociale netwerken is sociaal kapitaal. Sociaal
kapitaal wordt gedefinieerd als hulpmiddelen (zoals sociale steun, vertrouwen, vriendschap,
participatie, sympathie etc.) die verkregen worden door een groep of een individu afkomstig
van sociale relaties. Sociaal kapitaal kan gezien worden als het vermogen van individuen of
groepen. Dit vermogen biedt toegang tot andere middelen of voordelen (Kikuchi & Coleman,
2012; Li et al., 2013; Vyncke, Willems, Buffel, Verté & Peersman, 2010). Het sociaal kapitaal
wordt enerzijds bepaald door de omvang van het sociale netwerk (veel of weinig sociale
relaties) en anderzijds door het volume van het kapitaal (veel of weinig hulpmiddelen) (Kikuchi
& Coleman, 2012). Daarnaast heeft het ook een belangrijke invloed op de gezondheid: sociaal
kapitaal verhoogt de spreiding van gezondheidsinformatie en gezondheidsbevorderende
normen en biedt psychosociale steun (Kim, Subramanian & Kawachi, 2006).
3.1.2. Invloed van sociale netwerken
Het is gebleken dat de relaties die ontstaan binnen een sociaal netwerk een belangrijke invloed
uitoefenen op gezondheidsgedrag. Relaties bieden verschillende soorten steun zoals
emotionele, financiële of praktische steun. Sociale steun heeft een positieve invloed op de
gezondheid en wordt gezien als een buffer in tijden van stress. Volgens Shaikh et al. (2008)
heeft sociale steun een invloed op onder andere de fruit- en groente-inname. Positieve
ervaringen van sociale steun worden geassocieerd met een hogere consumptie van fruit en
groenten (Croezen et al., 2012; Shaikh, Yaroch, Nebeling, Yeh & Resnicow, 2008). Ouders die
hun kinderen positief ondersteunen, vergroten de kans dat deze gezond gedrag zullen vertonen
(Wiefferink et al., 2006).
Een andere belangrijke vorm van beïnvloeding is sociale integratie. Bij sociale integratie gaan
mensen zich aanpassen aan de waarden en normen die heersen in een bepaalde groep. Als de
culturele normen ongezond gedrag promoten, dan hebben deze netwerken een negatief effect
op de gezondheid (Li et al., 2013). Er is groeiende consensus dat de normen, waarden en
veronderstellingen die verankerd zitten in de sociale omgeving van adolescenten een
belangrijke rol spelen in de ontwikkeling en het onderhoud van obesitas. Sociale normen van
belangrijke personen hebben een effect op de attitudes van de adolescenten die leiden tot een
bepaald voedingsgedrag (Salvy, Elmo, Nitecki, Kluczynski & Roemmich, 2011; Salvy et al.,
2012; Sawka, McCormack, Nettel-Aguirre & Swanson, 2015).
16
Ook tijdens de maaltijd hebben sociale normen een invloed op het voedingsgedrag van
jongeren. De aanwezigheid van anderen heeft effect op wat en hoeveel er gegeten wordt (Puhl
& Schwartz, 2003). Het is gebleken dat jongeren meer voedsel consumeren in de aanwezigheid
van anderen dan wanneer zij alleen zijn. Een verklaring hiervoor is dat de aanwezigheid van
anderen indirect de voedselinname bevordert door de uitbreiding van de duur van de maaltijd
(Salvy et al., 2012). Ook wordt er meer gegeten omdat leuk en aangenaam gezelschap ervoor
zorgt dat de maaltijd een ontspannen gebeuren wordt. De motivatie om bij te houden wat er
reeds gegeten werd, wordt op zulke momenten verminderd. Echter, het omgekeerde doet zich
voor wanneer jongeren in het gezelschap zijn van onbekenden. Zij gaan minder voedsel
consumeren omdat ze meer bewust zijn van zichzelf en dus ook van wat ze al dan niet gegeten
hebben (Brindal, Wilson, Mohr & Wittert, 2011; Pachucki et al., 2011; Salvy et al., 2011). Deze
sociale factoren beïnvloeden voornamelijk de consumptie van snacks. Een verklaring hiervoor
is dat snacks minder gerelateerd zijn aan een bepaalde hoeveelheid en dat ze eerder onderhevig
zijn aan sociale normen in vergelijking met de hoofdmaaltijden (Salvy et al., 2011; Salvy et al.,
2012).
3.1.3. Beïnvloedende actoren
Jongeren eten het vaakst in een sociale context. Binnen deze context vormen ouders één van de
belangrijkste sleutelfiguren opdat zij gezond eten. Jonge kinderen worden voornamelijk sterk
beïnvloed door de overtuigingen, attitudes en het gedrag van hun ouders (Gitelson &
McDermott, 2006; Pedersen, Grønhøj & Thøgersen, 2015). Ouders oefenen ook een invloed uit
door het beschikbaar stellen van voedsel. Echter, dit behoort niet tot de definitie van sociale
netwerken waardoor deze thesis hier niet verder op ingaat. De ouderlijke invloed wordt
verondersteld te verminderen naarmate de puberteit vordert. Naarmate het kind ouder wordt,
vormen vrienden, school en media nieuwe belangrijke invloedsfactoren (Pedersen et al., 2015).
In deze thesis worden de belangrijkste beïnvloedende actoren besproken en ligt de focus
voornamelijk op peers.
17
3.1.3.1. Ouders
Het aanleren en ontwikkelen van eetgewoonten gebeurt in een huiselijke omgeving en vertaalt
zich in een eetpatroon tijdens de adolescentie. De verschillen in voorkeur van voeding en
portiegrootte bij jongeren worden geassocieerd met de mate waarin ouders nieuwe
voedingsmiddelen introduceren en gezonde eetgewoonten stimuleren. Het is ook gebleken dat
de moeder een grotere invloed heeft op het voedingsgedrag van meisjes in plaats van jongens.
Dit veronderstelt dat de invloed van ouders op hun kinderen sekse-specifiek kan zijn (Koehly
& Loscalzo, 2009).
Zowel de manier waarop ouders een bepaald voedingsgedrag aanleren als het gedrag van de
ouders zelf zijn belangrijk. In dit laatste geval is de term ‘modelling’ van groot belang. Hierbij
gaan mensen het gedrag van anderen rechtstreeks imiteren, en in het bijzonder anderen die als
belangrijk worden geacht. Individuen gaan overtuigingen en houdingen die zij waarnemen in
hun omgeving onbewust omvormen tot eigen gedrag. Verschillende onderzoeken tonen aan dat
modelling een belangrijke rol speelt bij het aanleren van een bepaald gedrag, en dus ook het
voedingsgedrag (Salvy et al., 2012). Modelling werd aangetoond in een onderzoek naar
snackgedrag bij kinderen en hun ouders. Er is een sterke overeenkomst tussen het snackpatroon
van ouders en hun kinderen. Het consumeren van snacks door kinderen wordt dus sterk
beïnvloed door het snackgedrag van de ouders. Daarnaast gaan kinderen gemakkelijker
gezonde voeding consumeren wanneer hun ouders dit ook doen. Dit wijst erop dat ouders een
belangrijk rolmodel vormen voor het voedingsgedrag van jonge kinderen (Anzman, Rollins &
Birch, 2010). Modelling speelt ook een rol in de overdracht van attitudes omtrent voeding. Er
is een verband tussen ouders en hun kinderen voor interne motivatie om te eten en
lichaamsontevredenheid. De attitudes en het voedingsgedrag van ouders komen nauw overeen
met dat van hun kinderen (Brown & Ogden, 2004). Bij adolescenten is dit minder het geval
(Anzman et al., 2010). Adolescenten zijn meer onafhankelijk en brengen meer tijd door met
vrienden waardoor de invloed van ouders op hun voedingsgedrag aanzienlijk beperkt wordt
(Houldcroft, Haycraft & Farrow, 2014).
18
3.1.3.2. Broers en zussen
Onderzoek naar de sociale invloed van broers en zussen is beperkt. Echter, het is gebleken dat
broers en zussen een invloed hebben op het voedingsgedrag van jongeren en dat het
voedingspatroon tussen jongeren en hun broers en zussen overeenkomsten vertoont. Deze
invloed hangt af van verschillende factoren zoals het aantal broers en zussen, de kwaliteit van
de relatie en de leeftijd. Zo blijkt dat voornamelijk jongere broers en zussen een invloed
uitoefenen. Dit resultaat is verrassend aangezien oudere broers en zussen normaal gezien
worden als invloedrijke personen die advies, ondersteuning en kennis bieden aan jongere broers
en/of zussen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de oudere broers en zussen tijdens de
puberteit aankomen in lichaamsgewicht. Dit kan leiden tot sociale vergelijking waarbij,
voornamelijk adolescente meisjes, hun gewicht vergelijken met dat van hun jongere broer en/of
zus. Immers, in de huidige Westerse samenleving heerst er een slankheidsideaal. Dit
ideaalbeeld zorgt ervoor dat de oudere broers en zussen het voedingsgedrag van de jongere gaat
imiteren. Hoewel jongens en meisjes verschillen in voedingsgedrag, wordt er geen verschil in
geslacht waargenomen wat overeenstemming of wederzijdse beïnvloeding betreft. Bij broers
en zussen met een hechte relatie is het voedingsgedrag meer vergelijkbaar dan bij broers en
zussen met een zwakke relatie. Meer concreet betekent dit dat broers en zussen die meer
empathie en warmte tonen voor elkaar en die meer communiceren met elkaar, meer de neiging
hebben om een vergelijkbaar eetpatroon te vertonen. Echter, ander onderzoek toont aan dat er
op lange termijn praktisch geen invloed wordt uitgeoefend op broers en zussen. Meer onderzoek
is nodig om na te gaan waarom oudere broers en zussen het voedingsgedrag van de jongere
imiteren en om de mechanismen die ten grondslag liggen aan deze invloeden te begrijpen (de
Leeuw, Snoek, van Leeuwe, van Strien & Engels, 2007; Houldcroft et al., 2014).
3.1.3.3. Peers
Vrienden en leeftijdsgenoten (peers) vormen een belangrijke interpersoonlijke factor in het al
dan niet ontwikkelen van overgewicht en obesitas bij adolescenten (Flechter, Bonell &
Sorhaindo, 2011; Houldcroft et al., 2014; Koehly & Loscalzo, 2009; Story, Neumark-Sztainer
& French, 2002). Tijdens de adolescentie gaan jongeren meer aandacht besteden aan hun
vrienden en deze krijgen een belangrijke rol toebedeeld (Naber, 2004).
19
Er is bewijs dat vrienden fungeren als belangrijke rolmodellen voor jongeren in de ontwikkeling
van hun voedingsgedrag en houding (attitudes en normen) ten opzichte van voeding
(Houldcroft et al., 2014; Sawka et al., 2015; Story et al., 2002).
Er is een associatie tussen een ongezonde voedselconsumptie bij jongeren en hun peers.
Voedingsmiddelen die gecorreleerd worden onder vrienden zijn voornamelijk snacks (Story et
al., 2002). Dit resultaat komt ook naar voor in het onderzoek van Pachucki et al. (2011). Hieruit
blijkt dat vrienden elkaar voornamelijk beïnvloeden wanneer ze alcohol, snacks of snoep
consumeren (Pachucki et al., 2011). Het onderzoek van Wouters et al. (2010) heeft aangetoond
dat, naast de snackconsumptie, ook de inname van frisdrank bij adolescenten hoger is wanneer
peers in de nabijheid zijn. Deze snack- en frisdrankconsumptie is voornamelijk sterk
geassocieerd bij adolescenten met een lage SES en een normaal lichaamsgewicht (Wouters,
Larsen, Kremers, Dagnelie & Geenen, 2010). Bovendien is deze associatie sterker bij jongens
in vergelijking met meisjes (De la Haye, Robins, Mohr & Wilson, 2010; Wouters et al., 2010).
Dit verschil wordt verklaard door het feit dat meisjes meer neigen naar gezonde
voedingsmiddelen (groenten en fruit) terwijl jongens meer energierijke voedingsmiddelen
(snacks en frisdrank) consumeren (Sawka et al., 2015). Adolescente meisjes consumeren meer
gezonde voedingsmiddelen in het bijzijn van vrienden terwijl de inname van ongezonde
voedingsmiddelen daalt. Dit is te wijten aan het feit dat meisjes een goede indruk willen nalaten
bij vrienden. Het schoonheids- en slankheidsideaal heerst onder adolescente meisjes waardoor
gezonde voeding een belangrijke norm vormt (Salvy et al., 2011).
Modelling van peers komt ook consequent voor bij adolescenten (Lowe, Horne, Tapper,
Bowdery & Egerton, 2004). Adolescenten die blootgesteld worden aan peers die een grote
hoeveelheid koekjes eten, gaan ook meer koekjes consumeren. De consumptie van snacks kan
dus voorspeld worden door modelling. Adolescenten gaan meer (of minder) snacks eten
wanneer peers meer (of minder) snacks consumeren (Sawka et al., 2015). In de literatuur blijkt
echter dat de mate waarin jongeren beïnvloed worden, afhangt van hun gewichtsstatus.
Jongeren met overgewicht zijn gevoeliger voor het observeren van een peer die veel snacks
consumeert dan jongeren met een normaal gewicht. Daarnaast blijven de modelling-effecten
langer aanwezig bij jongeren met overgewicht, wat erop wijst dat peers (en de mate waarin zij
eten) een sterke invloed hebben op het eetgedrag.
20
Ook de consumptie van gezonde voeding door onbekende leeftijdsgenoten heeft een invloed op
de consumptie van gezonde voeding door jongeren, zelfs in de aanwezigheid van zowel
gezonde als ongezonde voedingsmiddelen. Deze effecten werden gevonden bij zowel jongeren
met als zonder overgewicht (Lowe et al., 2004; Salvy et al., 2012; Sawka et al., 2015). Ook de
gewichtsstatus van peers heeft een invloed. Jongeren hebben een hogere energie- en
voedselinname wanneer peers met overgewicht in de nabijheid zijn (Salvy et al., 2012).
Invloed van populariteit op het voedingsgedrag
Populariteit binnen een vriendengroep blijkt een belangrijk fenomeen. Populaire adolescenten
consumeren meer energierijke voedingsmiddelen en dit gedrag weerspiegelt de normen binnen
de groep welke elkaar onderling beïnvloeden (De la Haye et al., 2010; Sawka et al., 2015).
Het is ook gebleken dat jongeren die een goede indruk belangrijk vinden, de neiging hebben
om hierdoor minder te eten (‘impression management’). Een verklaring hiervoor is dat obesitas
sterk gestigmatiseerd is en omdat jongeren de neiging hebben om negatieve eigenschappen te
associëren met mensen die grote hoeveelheden voedsel consumeren (Salvy et al., 2012).
Gezonde voeding is in strijd met het beeld dat jongeren van zichzelf willen portretteren.
Onderzoekers moeten hierdoor zorgvuldig zijn bij het ontwerpen van interventies bij jongeren
en moeten achterhalen wat beschouwd wordt als ‘cool’ binnen bepaalde groepen. Niet alleen
populariteit binnen de vriendengroep heeft een invloed maar ook de grootte van de
vriendengroep heeft een effect op de voedselconsumptie van adolescenten. Adolescenten
consumeren meer voeding wanneer zij eten in een grote groep dan in een kleine groep (Salvy
et al., 2012). Het ontbreken van uitgebreid onderzoek belemmert echter het vermogen om
duidelijk vast te stellen waarom en hoe vrienden sterk bijdragen aan het voedingsgedrag van
adolescenten en hoe de kennis te vertalen naar informatie voor preventiecampagnes (Sawka et
al., 2015).
Invloed van pestgedrag op het voedingsgedrag
Naast populariteit heeft ook pestgedrag een invloed op het voedingsgedrag van adolescenten.
Pesten heeft een negatieve invloed op het emotioneel welzijn en gezondheidsgedrag van
jongeren. Een hoge mate van pestgedrag wordt geassocieerd met depressieve gevoelens en een
lager gevoel van eigenwaarde, wat vaak gepaard gaat met binge eating waarbij jongeren een
overmaat aan calorieën innemen (Gray, Kahhan & Janicke, 2009).
21
De intense sociale en psychische nood die gepeste jongeren ervaren, kan daarnaast ook de
eetlust ondermijnen waardoor het eetgedrag verandert. Er is een sterke associatie tussen het
nemen van het ontbijt en ervaren pestgedrag: een hoge intensiteit van pesten wordt geassocieerd
met een hogere mate van ontbijt overslaan (Janssen et al., 2004; Meijs, 2012; Sampasa-
Kanyinga & Willmore, 2015). Pestgedrag uit zich onder verschillende vormen: verbale
scheldpartijen, fysiek geweld, roddelen, bedreigen, seksuele intimidatie etc. Slachtoffers van
verbaal, fysiek en relationeel pestgedrag zijn vaker jongeren met overgewicht of obesitas in
vergelijking met leeftijdsgenoten met een normaal gewicht (Hayden‐Wade et al., 2005; Janssen
et al., 2004). De prevalentie van ervaren pestgedrag bij obese jongeren ligt hoog: 58% van de
meisjes en 50% van de jongens wordt gepest, voornamelijk door leeftijdsgenoten (Puhl,
Peterson & Luedicke, 2013). Echter, openlijke agressie komt vaker voor bij jongens, terwijl
meisjes een hogere vorm van relationele agressie vertonen. Deze relationele vorm van pesten
zorgt ervoor dat de kwetsbare jongere zich verder isoleert van de mainstream peer groep en
verhoogt de negatieve sociale effecten op hun problemen met het gewicht. Er is een wederzijdse
interactie tussen fysiek uiterlijk en pestgedrag. Enerzijds lokt de fysieke verschijning van de
obese jongere het pestgedrag op. Daartegenover staat dat deze negatieve interactie kan
bijdragen tot blijvende problemen met lichaamsgewicht (de Vet, Bartelink & van
Brouwershaven, 2014; Janssen et al., 2004; Meijs, 2012; Sampasa-Kanyinga & Willmore,
2015).
3.1.4 Sociale netwerksites
De sociale omgeving beïnvloedt niet alleen wanneer de ander fysiek aanwezig is, maar ook via
internet (Bevelander, 2013). De belangrijkste invloed op maatschappelijk niveau is de sociale
media en netwerksites. Deze zijn in de huidige samenleving alom vertegenwoordigd en
jongeren worden hier meermaals per dag mee geconfronteerd (Barr-Anderson, Larson, Nelson,
Neumark-Sztainer & Story, 2009; Li et al., 2013). Het gebruik van sociale media en
netwerksites is één van de meest voorkomende activiteiten bij jongeren (O'Keeffe & Clarke-
Pearson, 2011). Dergelijke media en sites bieden de jeugd een waaier aan entertainment en
communicatie. De groei ervan is in de afgelopen jaren dan ook exponentieel gestegen (Ellison,
2007). Sociale media vormen een breder geheel waarvan sociale netwerksites deel uitmaken.
22
Facebook, Twitter, Instagram, Foursquare, Netlog, LinkedIn, Tumblr en Google + vormen de
populairste netwerksites in Vlaanderen. Facebook loopt sterk voorop met 900 miljoen
gebruikers (eBiz MBA, 2015; Ellison, 2007; O'Keeffe & Clarke-Pearson, 2011; Walrave &
Van Ouytsel, 2014).
Online sociale netwerken bieden een nieuwe vorm van observationele gegevens die de sociale
omgeving beschrijven (Ayers, Bouton, Brownstein & Chunara, 2013). Op sociale netwerksites
kunnen gebruikers weergeven welke interesses zij hebben. Gebruikers met interesses voor
fysieke activiteiten (bijvoorbeeld voetbal) hebben een lagere prevalentie van obesitas of
overgewicht. Gebruikers met televisiegerelateerde interesses hebben een hogere prevalentie
van obesitas of overgewicht (Ayers, Bouton, Brownstein & Chunara, 2013).
Een direct effect van sociale netwerksites op het voedingsgedrag bij adolescenten wordt weinig
besproken in de literatuur. Hierdoor zal deze thesis een exploratief onderzoek voeren om
eventuele verbanden na te gaan.
23
Obesitas is, gezien de toenemende prevalentie en de potentiële fysische en psychische gevolgen,
wereldwijd een groot maatschappelijk probleem. Ook in België neemt de prevalentie toe. De
Belgische Gezondheidsenquête geeft aan dat 20% van de adolescenten kampt met overgewicht
en 7% obesitas heeft (Gisle & Demarest, 2013).
Een belangrijke voorspeller van overgewicht en obesitas is het voedingspatroon. Volgens de
Voedselconsumptiepeiling van 2014-2015 en de HBSC-studie blijkt het voedingspatroon
ongunstig te zijn (Cuypers et al., 2015; HBSC, 2014). Er is een toegenomen energie-inname bij
adolescenten en dit is vooral te wijten aan een overconsumptie van energierijke
voedingsmiddelen en dranken zoals frisdranken en snacks én een tekort aan gezonde
tussendoortjes zoals fruit (De Cock et al., 2015; WHO, 2015). Daarnaast slaan adolescenten
regelmatig het ontbijt over. Uit verschillende studies blijkt dat het overslaan van het ontbijt
samenhangt met een verhoogde kans op overgewicht (Gisle & Demarest, 2013; Levitsky &
Pacanowski, 2013). In deze thesis zal bij het voedingsgedrag gefocust worden op het ontbijt,
het nemen van ongezonde en gezonde tussendoortjes en frisdrank.
Adolescenten zijn niet alleen zelf verantwoordelijk voor hun voedselinname. De omgeving
heeft ook een belangrijke invloed op het voedingsgedrag van adolescenten (Gisle & Demarest,
2013; Lake & Townshend, 2006). Sociale netwerken vormen hierbij een veel besproken topic
in de literatuur. Onderzoek heeft meermaals bewezen dat het sociale netwerk rondom
adolescenten hun voedingsgedrag sterk beïnvloedt (Pachucki et al., 2011). Deze invloed kan
zowel een positief als een negatief gezondheidseffect teweegbrengen (Li et al., 2013). De
analyse van sociale netwerken is nodig om de invloed ervan op het voedingsgedrag beter te
bepalen zodat interventies hierop kunnen inspelen. Er heerst echter nog onduidelijkheid over
de invloed hiervan op het voedingsgedrag bij adolescenten. Deze thesis streeft ernaar de invloed
van sociale netwerken op het voedingsgedrag bij adolescenten te achterhalen. Binnen dit sociale
netwerk vormen ouders en vrienden de belangrijkste sociale relaties van adolescenten. Uit de
literatuur is meermaals gebleken dat de invloed van vrienden belangrijker wordt naarmate de
adolescent ouder wordt (Naber, 2004; Pedersen et al., 2015). Deze thesis gaat na of deze
bevinding bevestigd kan worden. Er zal onderzocht worden of de steun van ouders een invloed
heeft op het voedingsgedrag van adolescenten. De invloed van de steun van vrienden op het
voedingsgedrag van adolescenten zal eveneens nagegaan worden.
PROBLEEM- EN DOELSTELLING
24
Adolescenten hebben, naast face to face contacten, ook online contact met elkaar. In de huidige
maatschappij hebben sociale media en netwerksites een belangrijke plaats ingenomen. Het
gebruik ervan neemt steeds toe. Negen op de tien Vlaamse adolescenten zijn actief op minstens
één sociaal medium (voornamelijk Facebook) en hebben dagelijks online contact met hun
sociale netwerk (Walrave & Van Ouytsel, 2014). Deze thesis wil nagaan of de invloed van het
sociale netwerk in het dagelijkse leven ook online aanwezig is. Er zal onderzocht worden of er
eventuele verbanden bestaan tussen het voedingsgedrag van adolescenten en het gebruik van
sociale netwerksites zoals Facebook. Daarnaast wordt nagegaan of online contacten al dan niet
een sterkere invloed hebben op het voedingsgedrag dan face to face contacten.
Een derde topic dat vaak in de literatuur werd aangehaald, is de mate waarin adolescenten
populair zijn binnen hun sociale netwerk of eerder gepest worden. Populariteit en pestgedrag
onder peers vormen belangrijke factoren binnen de adolescentie. In deze thesis wordt enkel
pestgedrag onderzocht. De literatuur toont aan dat een hoge mate van pestgedrag geassocieerd
wordt met een overmatige inname aan calorieën (Gray et al., 2009). Daarnaast heeft pesten een
effect op het nemen van een ontbijt: gepeste adolescenten slaan in hogere mate het ontbijt over
(Janssen et al., 2004). Deze thesis zal nagaan of deze resultaten bevestigd kunnen worden én of
pestgedrag ook een effect heeft op de consumptie van ongezonde en gezonde tussendoortjes en
frisdranken.
Vanuit deze probleemstelling worden verschillende onderzoeksvragen opgesteld:
1) Wat is de invloed van steun van ouders en vrienden op het voedingsgedag bij
adolescenten? Is er een verschil volgens geslacht, SES en BMI? Zijn deze resultaten
verschillend volgens leeftijd?
2) Wat is de invloed van het type contact (face to face tegenover online contact) met
vrienden op het voedingsgedrag bij adolescenten? Is er een verschil volgens geslacht,
SES en BMI? Zijn deze resultaten verschillend volgens leeftijd?
3) Wat is de invloed van pestgedrag op het voedingsgedrag bij adolescenten? Is er een
verschil volgens geslacht, SES en BMI? Zijn deze resultaten verschillend volgens
leeftijd?
25
1. OPZET
Het praktische deel van deze thesis maakt onderdeel uit van de internationale studie ‘Health
Behaviour in School-aged Children’ (HBSC) van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het doel
van deze studie is om meer inzicht en kennis te verkrijgen over de gezondheid van jongeren
waarbij de aandacht gaat naar hun gezondheidsgerelateerde attitudes en gedragingen en de
sociale omgeving waarin zij ontwikkelen. Deze informatie is van belang voor de verdere
uitbouw van het gezondheidsbeleid en de gezondheidsvoorlichting en -bevordering. De HBSC-
studie wordt vierjaarlijks uitgevoerd en is gebaseerd op een vragenlijst bij schoolgaande
jongeren uit voornamelijk Europese landen. Thema’s die behandeld worden zijn leefstijl
(voeding, fysieke activiteit, roken etc.), subjectieve gezondheid, psychisch welbevinden en de
omgeving (gezin, school, vrienden etc.). In Vlaanderen is de HBSC-studie gekend onder de
naam ‘Jongeren en Gezondheid’ en de eerste deelname dateert van 1989-1990. Deze thesis
maakt gebruik van de data ‘Jongeren en Gezondheid 2013-2014’. De studie werd door het
Ethisch Comité van het Universitair Ziekenhuis Gent goedgekeurd (EC/2013/1145). Jongeren
konden hun deelname aan het onderzoek weigeren.
2. ONDERZOEKSDESIGN EN STEEKPROEF
De HBSC-studie is een cross-sectionele cohortstudie. De steekproef van de studie bestaat uit
schoolgaande jongeren vanaf het vijfde leerjaar lager onderwijs tot en met het zesde jaar
secundair onderwijs. Deze leeftijdsgroepen zijn een representatie voor het begin van de
adolescentie. Voor de steekproeftrekking werd gebruik gemaakt van cluster sampling met een
klas als sampling unit. Deze techniek werd gekozen vanuit praktisch oogpunt. Dit zorgt er
echter voor dat de antwoorden niet volledig onafhankelijk van elkaar kunnen gezien worden
omdat leerlingen van dezelfde klas of school mogelijk meer gelijkend zijn dan leerlingen in het
algemeen. De minimale steekproefgrootte werd internationaal vastgelegd op 1500 jongeren.
ONDERZOEKSMETHODE
26
Op basis van een volledige lijst van lagere en secundaire scholen (met uitzondering van scholen
voor Bijzonder Onderwijs), afkomstig van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming,
werd een random steekproef van scholen getrokken. Iedere leerling maakte evenveel kans om
getrokken te worden, rekening houdend met de verschillende onderwijsnetten
(gemeenschapsonderwijs, provinciaal onderwijs en katholiek onderwijs). De deelnemende
scholen werden gevraagd een lijst op te stellen van de klassen met daarop het aantal leerlingen,
hun geslacht en onderwijsvorm voor het secundaire onderwijs. De klassen werden daarna per
school ad random geselecteerd zodat er een representatief beeld naar geslacht, graad en
onderwijsvorm bekomen werd. Van de 280 scholen in Vlaanderen die gevraagd werden om
deel te nemen, reageerden 98 scholen positief (responsgraad van 35%). Uiteindelijk werden in
totaal gegevens van 9566 leerlingen verzameld, verspreid van het vijfde leerjaar tot en met het
zevende middelbaar. Deze thesis richt zich specifiek naar de leerlingen uit het middelbaar
waarbij het vijfde en zesde leerjaar en het zevende middelbaar buiten beschouwing worden
gelaten. In totaal werkt deze thesis met data van 7144 leerlingen. Deze worden opgesplitst in
jongere adolescenten (eerste, tweede en derde middelbaar) en oudere adolescenten (vierde,
vijfde en zesde middelbaar).
3. GEGEVENSVERZAMELING
De gegevensverzameling gebeurde door middel van een schrifelijke vragenlijst die de
leerlingen zelf dienden in te vullen in de klas. De scholen kregen de vragenlijsten opgestuurd
waarna de school zelf kon beslissen wanneer deze door de leerlingen te laten invullen. Scholen
(enkel secundair onderwijs) kregen eveneens de mogelijkheid om de vragenlijsten online te
laten afnemen. In totaal maakte 8,8% van de scholen hiervan gebruik. Deze vragenlijst werd
afgenomen in het schooljaar 2013-2014.
4. MEETINSTRUMENT
De vragen waarvan deze thesis gebruik zal maken, worden hieronder verder toegelicht. De
volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1.
27
4.1. Demografische variabelen
Demografische variabelen die uit de vragenlijst gebruikt worden zijn geslacht, leeftijd en
onderwijsjaar (eerste tot en met zesde middelbaar). Er zal steeds nagegaan worden of er
verschillen zijn tussen jongere adolescenten en oudere adolescenten. In het Vlaamse
onderwijssysteem kunnen jongeren een jaar (tot meerdere jaren) blijven zitten of overslaan
waardoor de leeftijd kan variëren van 10 tot 22 jaar.
Daarnaast wordt de SES eveneens opgenomen als demografische variabele. Om de SES van
adolescenten te bepalen, werd in de vragenlijst gepeild naar concrete bezittingen (aantal auto’s
en computers), kenmerken van het huis (aantal badkamers, eigen slaapkamer en aanwezigheid
van vaatwasmachine) en hoeveel het gezin in het afgelopen jaar op vakantie geweest is naar het
buitenland. Deze vragen vormen samen de Family Affluence Scale (FAS-schaal) die aan de
hand van een somscore de adolescenten in drie groepen verdeelt: adolescenten uit gezinnen met
een lage, midden of hoge SES. In deze thesis worden midden en hoge SES samengenomen
zodat er slechts twee groepen overblijven: adolescenten uit gezinnen met lage SES en
adolescenten uit gezinnen met midden tot hoge SES.
4.2. Gewichtsstatus
Adolescenten moesten in de vragenlijst zelf hun lengte en gewicht invullen. De vragen die
hiervoor gebruikt werden zijn: ‘hoeveel weeg je zonder kleren?’ en ‘hoe groot ben je zonder
schoenen?’. Op basis van deze waarden werd de BMI bepaald. De cut off BMI-waarden voor
overgewicht en obesitas zijn gebaseerd op deze van de IOTF, welke in de literatuurstudie reeds
beschreven werden (Cole et al., 2000). Binnen deze thesis werden adolescenten met
ondergewicht niet opgenomen. De reden hiervoor is dat ondergewicht een aparte problematiek
vormt binnen het voedingsgedrag van adolescenten waar deze thesis niet verder op ingaat.
28
4.3. Voedingsgedrag
Het voedingsgedrag van de adolescenten werd in kaart gebracht via de Food Frequency
Questionnaire (FFQ), welke in de vragenlijst werd opgenomen. Volgens het onderzoek van
Vereecken en Maes (2003) blijkt de FFQ van de HBSC-studie een goede validiteit en hoge
betrouwbaarheid te hebben waardoor deze in de praktijk kan worden toegepast (Vereecken &
Maes, 2003).
De FFQ peilt naar de consumptie van het ontbijt (wat gezien wordt als meer dan een glas melk
of fruitsap). Er werd aan de adolescenten gevraagd hoe vaak zij ontbijten, waarbij een
onderscheid gemaakt werd tussen weekdagen en weekend.
In deze thesis werden deze twee variabelen opgeteld zodat een gemiddeld aantal ontbijtdagen
per week kan worden weergegeven. De antwoordcategorieën liepen van ‘nooit’ tot ‘elke dag’.
Daarnaast werd de consumptie van volgende voedingsmiddelen bevraagd:
- Bronnen van vezels zoals fruit, groenten, ontbijtgranen (cornflakes en muesli), wit
brood en bruin brood.
- Bronnen van calcium zoals magere/halfvolle/volle melk, kaas en andere melkproducten
(yoghurt, chocomelk en pudding).
- Vet- en/of suikerrijke voedingsmiddelen zoals snoep, chocolade, frisdrank, chips,
frieten, koek en gebak.
In deze thesis wordt een onderscheid gemaakt tussen ongezonde en gezonde tussendoortjes. De
ongezonde tussendoortjes werden opgesplitst in snoep en chocolade, chips en koek en gebak.
Voor de verklarende statistiek werden deze uiteindelijk opgeteld tot één variabele. Gezonde
tussendoortjes bevatten enkel het item ‘fruit’. In deze thesis zal er gesproken worden over
‘snacks’ wanneer het gaat om ongezonde tussendoortjes en over ‘fruit’ als gezond
tussendoortje. Om de gesuikerde dranken weer te geven werd gebruik gemaakt van het item
‘frisdranken’. Light frisdranken werden niet opgenomen aangezien er enkel gefocust wordt op
gesuikerde dranken.
29
Aan de adolescenten werd gevraagd hoeveel dagen per week zij bovenstaande
voedingsmiddelen consumeren. Hierbij hadden zij de mogelijkheid tussen zeven
antwoordcategorieën: ‘nooit’, ‘minder dan één dag per week/zelden’, ‘één dag per week’, ‘twee
tot vier dagen per week’, ‘vijf tot zes dagen per week’, ‘één keer per dag/elke dag’ of ‘elke dag
meer dan één keer’.
4.4. Sociale netwerken
De vragenlijst bevatte een onderdeel over sociale netwerken over zowel gezin als vrienden. Dit
is gebaseerd op de Multidimensional Scale of Perceived Social Support (MSPSS) (Zimet,
Dahlem, Zimet & Farley, 1988). De MSPSS meet de mate waarin een individu sociale steun
ervaart met behulp van stellingen die beoordeeld worden op een Likertschaal van zeven punten
variërend van ‘helemaal niet mee eens (1)’ tot ‘helemaal mee eens (7)’.
Een lage schaalscore wordt gezien als ‘geen steun’, een hoge schaalscore betekent ‘heel veel
steun’. Hoe hoger de schaalscore, hoe meer steun ontvangen wordt. Onderzoek heeft
aangetoond dat de MSPSS een goede interne consistentie, test-hertest betrouwbaarheid en
validiteit heeft (Kazarian & McCabe, 1991).
Om de mate van ervaren steun in het gezin na te gaan, kregen de adolescenten vier stellingen
waarbij aangeduid moest worden hoe zij over deze stellingen dachten. Volgende stellingen
werden opgenomen: ‘mijn familie probeert me echt te helpen’, ‘ik krijg van mijn familie de
emotionele hulp en steun die ik nodig heb, ‘ik kan met mijn familie over mijn problemen praten
en ‘mijn familie is bereid om mij te helpen beslissingen te nemen’. Deze stellingen vormen
samen de schaal ‘steun van het gezin’. Om te kijken of deze items samen een schaal mogen
vormen, werd de Cronbach’s Alpha test uitgevoerd.
Ook de steun die adolescenten ontvangen van vrienden werd nagegaan aan de hand van vier
stellingen. Volgende stellingen werden bevraagd: ‘mijn vrienden proberen me echt te helpen,
‘als iets verkeerd loopt, kan ik op mijn vrienden rekenen, ‘ik heb vrienden met wie ik mijn
goede en slechte momenten kan delen, ‘ik kan met mijn vrienden over mijn problemen praten’.
Deze stellingen vormen samen de schaal ‘steun van vrienden’. Ook hier werd de Cronbach’s
Alpha test uitgevoerd.
30
De huidige HBSC-studie besteedt meer aandacht voor de rol van vrienden in het leven van
adolescenten dan in eerder onderzoek. Naast het nagaan van de steun die zij ontvangen, wordt
ook gekeken naar hoe vaak adolescenten hun vrienden zien buiten de schooluren. Dit wordt
vervolgens benoemd als ‘face to face contact’. Hierover werden volgende vragen gesteld: ‘hoe
vaak spreek je af met vrienden buiten schooltijd ‘s avonds vóór 20 uur?’ en ‘hoe vaak spreek je
af met vrienden buiten schooltijd ‘s avonds na 20 uur?’. Deze twee items werden samengevoegd
tot één schaal na controle met de Cronbach’s Alpha test. De antwoordmogelijkheden voor deze
vragen bestonden uit ‘bijna nooit of nooit’, ‘minder dan wekelijks’, ‘wekelijks’ of ‘dagelijks’.
4.5. Sociale netwerksites
De vragenlijst peilde ook naar hoe vaak en op welke manier adolescenten online contact hebben
met vrienden. Er werd gevraagd hoe vaak ze met vrienden praten via chat (MSN of
Facebookchat) of contact hebben via andere sociale media zoals Facebook (wall posting, likes
en commentaren), MySpace, Twitter, apps (Instagram), games (Xbox), Youtube etc. Deze twee
items (chat of contact via andere sociale media) werden ook, na controle met de Cronbach’s
Alpha test, samengevoegd tot één schaal. De antwoordmogelijkheden bestonden uit ‘bijna nooit
of nooit’, ‘minder dan wekelijks’, ‘wekelijks’ of ‘dagelijks’.
4.6. Pesten
Pesten werd in de vragenlijst omschreven als (a) vervelende of onplezierige dingen doen of
zeggen tegen iemand anders, (b) iemand herhaaldelijk plagen op een manier die hem of haar
niet zint of (c) iemand opzettelijk uitsluiten. Iemand op een vriendelijke of speelse manier
plagen of het maken van ruzie van twee leerlingen die even sterk zijn, werd niet aanzien als
pesten. De vragenlijst bevatte drie vragen welke peilen naar pestgedrag. In dit onderzoek werd
enkel gebruik gemaakt van de vraag die peilt naar hoe vaak de leerlingen zelf gepest geweest
zijn de laatste paar maanden. Hierbij hadden ze de keuze tussen vijf antwoordmogelijkheden,
namelijk: ‘ik werd de laatste paar maanden niet gepest’, ‘één- of tweemaal’, ‘twee of drie keer
per maand’, ‘ongeveer éénmaal per week’ of ‘verschillende keren per week’.
31
5. DATA-ANALYSE
Voor het analyseren van de data werd gebruik gemaakt van de statistische software SPSS 23.0
(Statistical Package for the Social Sciences). Hierbij werden de resultaten als significant
beschouwd indien de p-waarden kleiner waren dan 0.05. Het analyseren van de data werd
telkens twee keer uitgevoerd: één keer voor de jongere adolescenten en één keer voor de oudere
adolescenten.
Na controle op onmogelijke waarden of uitbijters startte de data-analyse met het opvragen van
de beschrijvende statistiek. Hierin werden eerst demografische gegevens van de steekproef
weergegeven zoals geslacht, leeftijd, SES en BMI. Hiernaast werd ook het voedingspatroon
onderzocht. Ook de beschrijvende statistiek van de sociale netwerken werd opgevraagd.
Er werd gekeken of het voedingspatroon en het sociale netwerk van de adolescenten verschillen
volgens geslacht, SES en BMI. Tenslotte werden bij de beschrijvende statistiek ook correlaties
opgevraagd binnen het voedingspatroon, tussen BMI en het voedingspatroon en binnen het
sociale netwerk van de adolescent. Dit werd gedaan met een Pearson of Spearman correlatie,
afhankelijk van de normaliteit van de variabelen.
In het tweede deel van de data-analyse werd de verklarende statistiek toegepast. Er werd
nagegaan wat de relatie is tussen sociale netwerken en het voedingsgedrag bij adolescenten. De
voedingsgedragingen zoals ontbijt, snacks, fruit en frisdrank werden telkens gezien als
afhankelijke variabele. De invloed van het sociale netwerk (steun, type contact en pesten) werd
gezien als onafhankelijke variabele. Er werd telkens een afhankelijke variabele met een
onafhankelijke variabele geanalyseerd via enkelvoudige lineaire regressie. Aangezien
onderzoeksvraag één en twee telkens twee onafhankelijke variabelen hadden, werden voor deze
onderzoeksvragen ook telkens meervoudige lineaire regressies gedaan. Vervolgens werd ook
gekeken of er interactie-effecten bestaan voor de gevonden significante resultaten. De geteste
interactie-effecten waren geslacht, SES en BMI.
32
1. BESCHRIJVENDE STATISTIEK
De demografische gegevens, het voedingspatroon en de sociale netwerken van de adolescenten
zijn terug te vinden in de tabel met de beschrijvende statistiek (zie tabel 1). Naast deze gegevens
werden ook enkele onderlinge correlaties onderzocht. Deze worden hieronder kort besproken.
Over het algemeen geldt dat de gevonden correlaties zeer zwak tot zwak zijn.
Jongere adolescenten
In het voedingspatroon werden significante correlaties gevonden tussen het nemen van het
ontbijt en het consumeren van fruit (R = 0.177; p<0.001), tussen het nemen van het ontbijt en
het consumeren van frisdrank (R = -0.178; p<0.001), tussen het consumeren van fruit en het
consumeren van frisdrank (R = -0.166; p<0.001) en tussen het consumeren van snacks en
frisdrank (R = 0.301; p<0.001). Hoe vaker adolescenten ontbijten, hoe meer fruit en hoe minder
frisdrank ze consumeren. Hoe meer fruit adolescenten consumeren, hoe minder frisdrank ze
drinken. Hoe meer snacks adolescenten consumeren, hoe meer frisdrank ze drinken.
Tussen BMI en voedingspatroon werden significante correlaties gevonden voor ontbijt (R = -
0.179; p<0.001), fruit (R = -0.059; p<0.001) en snacks (R = -0.076; p<0.001). Hoe vaker
adolescenten een ontbijt nemen en fruit en snacks consumeren, hoe lager het BMI.
Binnen het sociale netwerk van vrienden werd een significante correlatie gevonden tussen steun
van vrienden en face to face contact (R = 0.068; p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe
meer face to face contact. Een tweede correlatie werd gevonden tussen steun van vrienden en
online contact (R = 0.121; p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe meer online contact.
Als derde werd er ook een correlatie gevonden tussen steun van vrienden en pesten (R = -0.053;
p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe minder adolescenten gepest worden. Ook tussen
face to face contact en online contact (R = 0.359; p<0.001) werd een correlatie gevonden. Hoe
meer face to face contact, hoe meer online contact. Als laatste werd er een correlatie gevonden
tussen face to face contact en pesten (R = -0.068; p<0.001). Hoe meer face to face contact, hoe
minder adolescenten gepest worden.
RESULTATEN
33
Oudere adolescenten
In het voedingspatroon werden significante correlaties gevonden tussen het nemen van het
ontbijt en het consumeren van snacks (R = 0.062; p<0.001), tussen het nemen van het ontbijt
en het consumeren van fruit (R = 0.188; p<0.001), tussen het nemen van het ontbijt en het
consumeren van frisdrank (R = -0.179; p<0.001), tussen het consumeren van fruit en het
consumeren van frisdrank (R = -0.255; p<0.001) en tussen het consumeren van snacks en het
consumeren van frisdrank (R = 0.273; p<0.001). Hoe vaker adolescenten ontbijten, hoe meer
snacks en fruit ze consumeren en hoe minder frisdrank ze drinken. Hoe meer fruit adolescenten
consumeren, hoe minder frisdrank ze drinken. Hoe meer snacks adolescenten consumeren, hoe
meer frisdrank ze drinken.
Tussen BMI en voedingspatroon werden significante correlaties gevonden voor ontbijt (R = -
0.100; p<0.001), snacks (R = -0.135; p<0.001) en frisdrank (R = -0.054; p<0.01). Hoe vaker
adolescenten een ontbijt nemen en snacks en frisdrank consumeren, hoe lager het BMI.
Binnen het sociale netwerk van vrienden werd een significante correlatie gevonden tussen steun
van vrienden en face to face contact (R = 0.196; p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe
meer face to face contact. Een tweede correlatie werd gevonden tussen steun van vrienden en
online contact (R = 0.157; p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe meer online contact.
Als derde werd er ook een correlatie gevonden tussen steun van vrienden en pesten (R = -0.144;
p<0.001). Hoe meer steun van vrienden, hoe minder de adolescent gepest wordt. Ook tussen
face to face contact en online contact (R = 0.238; p <0.001) werd een correlatie gevonden. Hoe
meer face to face contact, hoe meer online contact. Een laatste correlatie werd gevonden tussen
face to face contact en pesten (R = -0.044; p<0.01). Hoe meer face to face contact, hoe minder
de adolescent gepest wordt.
34
Tabel 1: Beschrijvende statistiek van de demografische gegevens, het voedingspatroon en sociale netwerken.
*Lage SES versus midden tot hoge SES
** Normaal gewicht versus overgewicht en obesitas
Jongere adolescenten Oudere adolescenten
Demografische gegevens
Geslacht Jongens 1892 (55%) 2263 (61.1%)
SES Laag 23 (0.7%) 28 (0.8%)
Leeftijd Gemiddeld 13-15 16-18
BMI Ondergewicht
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
148 (4.3%)
2400 (69.8%)
278 (8.1%)
65 (1.9%)
86 (2.3%)
2447 (66.1%)
321 (8.7%)
45 (1.2%)
Voedingspatroon
Totaal Geslacht SES* BMI** Totaal Geslacht SES* BMI**
Man Vrouw Laag Hoog Normaal Hoog Man Vrouw Laag Hoog Normaal Hoog
Ontbijt Gem. aantal dagen/week ± SD
Nooit Elke dag
5.6 ± 2.1
2.9% 58.1%
5.6 ± 2.1
3% 59.4%
5.5 ± 2.1
2.9% 6.8%
5.8 ± 2.1
4% 68%
5.6 ± 2.1
2.9% 57.8%
5.7 ± 2.0
2.4% 60.6%
4.9 ± 2.3
4.7% 42.3%
5.1 ± 2.3
5.6% 49%
5.2 ± 2.3
5.8% 49.5%
5.1 ± 2.4
5.1% 50.4%
4.7 ± 2.8
12% 48%
5.1 ± 2.3
5.5% 49.9%
5.4 ± 2.2
4.2% 54.8%
4.8 ± 2.4
7.7% 41%
Snoep en chocolade Gem. aantal x/week ± SD
4.3 ± 1.5 4.3 ± 1.5 4.3 ± 1.4 4.3 ± 1.6 4.3 ± 1.5 4.3 ± 1.5 4.0 ± 1.5 4.3 ± 1.5 4.3 ± 1.5 4.3 ± 1.5 3.7 ± 1.0 4.3 ± 1.5 4.4 ± 1.5 3.9 ± 1.5
Chips Gem. aantal x/week ± SD
2.8 ± 0.9 2.8 ± 0.9 2.8 ± 0.8 2.9 ± 0.7 2.8 ± 0.9 2.8 ± 0.8 2.8 ± 0.8 2.8 ± 0.9 2.9 ± 0.9 2.7 ± 0.8 3.1 ± 1.1 2.8 ± 0.9 2.8 ± 0.8 2.8 ± 0.8
Koek en gebak Gem. aantal x/week ± SD
3.5 ± 1.5 3.5 ± 1.5 3.6 ± 1.5 3.0 ± 1.3 3.6 ± 1.5 3.6 ± 1.5 3.3 ± 1.5 3.6 ± 1.5 3.5 ± 1.5 3.6 ± 1.6 3.6 ± 1.6 3.6 ± 1.5 3.7 ± 1.5 3.3 ± 1.4
Fruit Gem. aantal x/week ± SD 4.3 ± 1.6 4.1 ± 1.6 4.5 ± 1.6 4.4 ± 1.7 4.3 ± 1.6 4.3 ± 1.6 4.1 ± 1.6 4.1 ± 1.6 3.8 ± 1.6 4.4 ± 1.6 4.6 ± 1.4 4.0 ± 1.6 4.1 ± 1.6 4.1 ± 1.6
Frisdrank Gem. aantal x/week ± SD
4.4 ± 1.8 4.7 ± 1.8 4.1 ± 1.9 4.6 ± 1.9 4.4 ± 1.8 4.4 ± 1.8 4.4 ± 1.9 4.5 ± 1.9 4.8 ± 1.8 3.9 ± 2.0 4.0 ± 1.8 4.5 ± 1.9 4.4 ± 1.9 4.2 ± 2.0
Sociale netwerken
Steun ouders [1-28] 20.9 ± 7.3 21.3 ± 7.2 20.3 ± 7.3 22.4 ± 6.1 20.9 ± 7.3 21.0 ± 7.1 20.3 ± 7.7 20.0 ± 6.7 20.4 ± 6.5 19.5 ± 7.0 17.4 ± 7.6 20.1 ± 6.7 20.4 ± 6.5 20.0 ± 6.9
Steun vrienden [1-28]
0.4 ± 6.8 19.6 ± 6.6 21.5 ± 6.7 22.3 ± 6.5 20.4 ± 6.8 20.7 ± 6.6 19.7 ± 6.7 21.0 ± 6.2 20.3 ± 6.0 21.6 ± 6.2 16.9 ± 7.4 20.9 ± 6.1 21.1 ± 5.8 20.4 ± 6.5
Face to face contact [1-8] 3.8 ± 1.6 3.9 ± 1.7 3.7 ± 1.5 3.7 ± 1.5 3.8 ± 1.6 3.8 ± 1.6 3.7 ± 1.6 4.5 ± 1.6 6.0 ± 1.7 6.2 ± 1.4 5.4 ± 1.7 6.1 ± 1.6 4.5 ± 1.5 4.4 ± 1.6
Online contact [1-8] 5.8 ± 2.0 5.6 ± 2.1 6.0 ± 2.0 5.3 ± 2.2 5.8 ± 2.0 5.9 ± 2.0 5.6 ± 2.0 6.1 ± 1.8 4.7 ± 1.8 4.2 ± 1.7 4.6 ± 1.5 4.5 ± 1.8 6.1 ± 1.7 5.9 ± 1.8
Gepest worden [1-4]
1.4 ± 0.9 1.4 ± 1.0 1.3 ± 0.9 1.2 ± 0.7 1.4 ± 0.9 1.4 ± 0.9 1.5 ± 1.1 1.3 ± 0.8 1.3 ± 0.8 1.2 ± 0.7 1.1 ± 0.4 1.3 ± 0.8 1.2 ± 0.7 1.4 ± 0.9
35
2. VERKLARENDE STATISTIEK
Hieronder worden de resultaten van de lineaire regressies weergegeven. Deze zijn eveneens
terug te vinden in tabel 2. Bij een significant resultaat worden hieronder ook telkens de
interactie-effecten besproken. De interactie-effecten zijn weergegeven in tabel 3. Ook hier
worden de resultaten opgesplitst tussen jongere en oudere adolescenten.
2.1. Steun ouders versus steun vrienden
Jongere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor de steun van ouders (β = 0.151; p<0.001) en de steun van vrienden (β = 0.048;
p<0.01). Hoe meer steun adolescenten krijgen van ouders en vrienden, hoe vaker ze ontbijten.
Op basis van de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat ouders een
belangrijkere invloed hebben dan vrienden. Met een meervoudige regressie (Adj. R² = 0.024)
werd gezien dat enkel de steun van ouders significant bleef op het nemen van het ontbijt (β =
0.162; p<0.001). Voor de invloed van steun van ouders op het nemen van het ontbijt werd een
significant interactie-effect gevonden voor SES (β = -0.042; p<0.05). Bij adolescenten met een
lage SES (β = 0.621; p<0.01) bleek deze associatie sterker te zijn dan bij adolescenten met een
midden tot hoge SES (β = 0.149; p<0.001). Voor de invloed van steun van vrienden op het
nemen van het ontbijt werd geen significant interactie-effect gevonden voor SES. Er werden
geen significante interactie-effecten gevonden voor geslacht en BMI.
Voor het consumeren van snacks werden geen significante associaties gevonden.
Voor het consumeren van fruit werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor de steun van ouders (β = 0.081; p<0.001) en de steun van vrienden (β = 0.089;
p<0.001). Hoe meer steun adolescenten krijgen van ouders en vrienden, hoe vaker ze fruit
consumeren. Op basis van de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat
vrienden een belangrijkere invloed hebben dan ouders. Ook met een meervoudige regressie
(Adj. R² = 0.010) werd gezien dat de steun van vrienden (β = 0.067; p<0.001) iets belangrijker
is bij de consumptie van fruit dan de steun van ouders (β = 0.052; p<0.01). Er werden geen
significante interactie-effecten gevonden.
36
Voor het consumeren van frisdrank werden geen significante associaties gevonden.
Oudere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor de steun van ouders (β = 0.156; p<0.001) en de steun van vrienden (β = 0.055;
p<0.001). Hoe meer steun adolescenten krijgen van ouders en vrienden, hoe vaker ze ontbijten.
Op basis van de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat ouders een
belangrijkere invloed hebben dan vrienden. Met een meervoudige regressie (Adj. R² = 0.023)
werd gezien dat enkel de steun van ouders significant bleef op het nemen van het ontbijt (β =
0.156; p<0.001). Er werden geen significante interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van snacks werden geen significante associaties gevonden.
Voor het consumeren van fruit werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor de steun van ouders (β = 0.078; p<0.001) en de steun van vrienden (β = 0.085;
p<0.001). Hoe meer steun adolescenten krijgen van ouders en vrienden, hoe vaker ze fruit
consumeren. Op basis van de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat
vrienden een belangrijkere invloed hebben dan ouders. Ook met een meervoudige regressie
(Adj. R² = 0.009) werd gezien dat de steun van vrienden (β = 0.069; p<0.001) iets belangrijker
is bij de consumptie van fruit dan de steun van ouders (β = 0.048; p<0.01). Voor de invloed van
steun van vrienden op de fruitinname werden significante interactie-effecten gevonden voor
SES (β = 0.041; p<0.05) en BMI (β = -0.040; p<0.05). De associatie bleek enkel significant te
zijn voor adolescenten met een midden tot hoge SES (β = 0.085; p<0.001) en voor adolescenten
met een normaal BMI (β = 0.096; p<0.001). De fruitinname van adolescenten met een lage SES
en van adolescenten met overgewicht en obesitas bleek niet beïnvloed te worden door de steun
van vrienden. Voor de invloed van steun van ouders op de fruitinname werden geen significante
interactie-effecten gevonden voor SES. Er werd geen significant interactie-effect gevonden
voor geslacht.
Voor het consumeren van frisdrank werden bij de enkelvoudige regressies significante
associaties gevonden voor de steun van ouders (β = -0.041; p<0.05) en de steun van vrienden
(β = -0.036; p<0.05). Hoe meer steun adolescenten krijgen van ouders en vrienden, hoe minder
ze frisdranken consumeren.
37
Op basis van de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat ouders een
belangrijkere invloed hebben dan vrienden. Bij de meervoudige regressie werden geen
significante associaties gevonden. Voor de invloed van steun van ouders op de
frisdrankconsumptie werd een significant interactie-effect gevonden voor BMI (β = 0.039;
p<0.05). Deze associatie bleek enkel significant te zijn voor adolescenten met een normaal BMI
(β = -0.052; p<0.05). De frisdrankconsumptie voor adolescenten met overgewicht en obesitas
bleek niet beïnvloed te worden door de steun van ouders. Voor de invloed van steun van
vrienden op de frisdrankconsumptie werd geen significant interactie-effect gevonden voor
BMI. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden voor geslacht en SES.
2.2. Face to face contact versus online contact
Jongere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor face to face contact met vrienden (β = -0.131; p<0.001) en online contact met
vrienden (β = -0.138; p<0.001). Hoe meer contact adolescenten hebben met vrienden (zowel
face to face als online), hoe minder vaak ze ontbijten. Op basis van de gestandaardiseerde
regressiecoëfficiënten werd gezien dat online contact een belangrijkere invloed heeft dan face
to face contact. Ook met een meervoudige regressie (Adj. R² = 0.027) werd gevonden dat online
contact met vrienden (β = -0.106; p<0.001) iets meer invloed heeft op het nemen van het ontbijt
dan face to face contact met vrienden (β = -0.094; p<0.001). Er werden geen significante
interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van snacks werden bij de enkelvoudige regressies significante associaties
gevonden voor face to face contact met vrienden (β = 0.078; p<0.001) en online contact met
vrienden (β = 0.079; p<0.001). Hoe meer contact adolescenten hebben met vrienden (zowel
face to face als online), hoe meer snacks ze consumeren. Op basis van de gestandaardiseerde
regressiecoëfficiënten werd gezien dat online contact een belangrijkere invloed heeft dan face
to face contact. Ook met een meervoudige regressie (Adj. R² = 0.009) werd gevonden dat online
contact met vrienden (β = 0.062; p<0.001) iets meer invloed heeft op het consumeren van
snacks dan face to face contact met vrienden (β = 0.055; p<0.001). Er werden geen significante
interactie-effecten gevonden.
38
Voor het consumeren van fruit werden bij de enkelvoudige regressies geen significantie
associaties gevonden. Bij de meervoudige regressie (Adj. R² = 0.001) werd een significante
associatie gevonden voor face to face contact met vrienden (β = 0.039; p<0.05). Hoe meer face
to face contact adolescenten hebben met vrienden, hoe meer fruit dat ze consumeren. Er werden
geen significante interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van frisdrank werden bij de enkelvoudige regressies significante
associaties gevonden voor face to face contact met vrienden (β = 0,131; p<0.001) en online
contact met vrienden (β = 0.124; p<0.001). Hoe meer contact adolescenten hebben met vrienden
(zowel face to face als online), hoe meer frisdrank ze consumeren. Op basis van de
gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten werd gezien dat face to face contact met vrienden een
belangrijkere invloed heeft dan online contact met vrienden. Ook met een meervoudige
regressie (Adj. R² = 0.023) werd gevonden dat face to face contact met vrienden (β = 0.100;
p<0.001) iets meer invloed heeft op het consumeren van frisdrank dan online contact met
vrienden (β = 0.088; p<0.001). Voor de invloed van face to face contact met vrienden op het
consumeren van frisdrank werd een significant interactie-effect gevonden voor SES (β = 0.037;
p<0.05). De associatie bleek enkel significant te zijn voor adolescenten met een midden tot
hoge SES (β = 0.133; p<0.001). De frisdrankconsumptie bij adolescenten met een lage SES
wordt niet beïnvloed door face to face contact met vrienden. Voor de invloed van online contact
met vrienden op het consumeren van frisdrank werd geen significant interactie-effect gevonden
voor SES. Verder werden ook geen significante interactie-effecten gevonden voor geslacht en
BMI.
Oudere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werd bij de enkelvoudige regressies enkel een significante
associatie gevonden voor face to face contact met vrienden (β = -0.085; p<0.001). Bij de
meervoudige regressie (Adj. R² = 0.007) werd ook enkel een significante associatie gevonden
voor face to face contact met vrienden (β = -0.091; p<0.001). Hoe meer face to face contact
adolescenten hebben met vrienden, hoe minder vaak ze ontbijten. Er werden geen significante
interactie-effecten gevonden.
39
Voor het consumeren van snacks werd bij de enkelvoudige regressies enkel een significante
associatie gevonden voor online contact met vrienden (β = 0.073; p<0.001). Bij de meervoudige
regressie (Adj. R² = 0.005) werd ook enkel een significant effect gevonden voor online contact
met vrienden (β = 0.074; p<0.001). Hoe meer online contact adolescenten hebben met vrienden,
hoe meer snacks ze consumeren. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van fruit werd bij de enkelvoudige regressies een significante associatie
gevonden voor online contact met vrienden (β = 0.069; p<0.001). Bij de meervoudige regressie
(Adj. R² = 0.004) werd hetzelfde effect gevonden (β = 0.064; p<0.001). Hoe meer online contact
adolescenten hebben met vrienden, hoe meer fruit ze consumeren. Voor de invloed van online
contact met vrienden op de fruitinname werd een significant interactie-effect gevonden voor
geslacht (β = 0.049; p<0.01). De associatie bleek sterker te zijn bij jongens (β = 0.064; p<0.01)
dan bij meisjes (β = 0.058; p<0.05). Er werden geen significante interactie-effecten gevonden
voor SES en BMI.
Voor het consumeren van frisdrank werd bij de enkelvoudige regressies enkel een significante
associatie gevonden voor face to face contact (β = 0.115; p<0.001). Bij de meervoudige
regressie (Adj. R² = 0.013) werd ook enkel een significante associatie gevonden voor face to
face contact met vrienden (β = 0.121; p<0.001). Hoe meer face to face contact adolescenten
hebben met vrienden, hoe meer frisdrank ze consumeren. Voor de invloed van face to face
contact met vrienden op de frisdrankconsumptie werden significante interactie-effecten
gevonden voor geslacht (β = -0.070; p<0.001) en voor BMI (β = -0.040; p<0.05). De associatie
bleek sterker te zijn bij jongens (β = 0.097; p<0.001) dan bij meisjes (β = 0.063; p<0.05) en de
associatie bleek enkel significant te zijn voor adolescenten met een normaal BMI (β = 0.125;
p<0.001). De frisdrankconsumptie bij adolescenten met overgewicht en obesitas bleek niet
beïnvloed te worden door face to face contact met vrienden. Er werden geen significante
interactie-effecten gevonden voor SES.
40
2.3. Pestgedrag
Jongere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werd een significante associatie gevonden voor pesten (β = -
0.076; p<0.001). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe minder vaak deze een ontbijt
neemt. Hier werd een significant interactie-effect gevonden voor SES (β = 0.044; p<0.05). De
invloed van pesten op de ontbijtinname bleek sterker te zijn bij adolescenten met een lage SES
(β = -0.548; p<0.01) dan bij adolescenten met een midden tot hoge SES (β = -0.070; p<0.001).
Er werden geen significante interactie-effecten gevonden voor geslacht en BMI.
Voor het consumeren van snacks werden geen significante associaties gevonden.
Voor het consumeren van fruit werd een significante associatie gevonden voor pesten (β = -
0.050; p<0.01). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe minder fruit deze consumeert.
Daarnaast werd een significant interactie-effect gevonden voor BMI (β = -0.045; p<0.05). De
fruitinname bleek enkel beïnvloed te worden bij adolescenten met overgewicht en obesitas (β
= -0.124; p<0.05). De fruitinname bij adolescenten met een normaal gewicht bleek niet
beïnvloed te worden door pesten. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden
voor geslacht en SES.
Voor het consumeren van frisdrank werd een significante associatie gevonden voor pesten (β
= 0.041; p<0.05). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe meer frisdrank deze consumeert.
Significante interactie-effecten werden gevonden voor geslacht (β = 0.044; p<0.05) en BMI (β
= 0.040; p<0.05). De associatie bleek enkel significant te zijn bij meisjes (β = 0.089; p<0.001).
De frisdrankconsumptie bij jongens bleek niet beïnvloed te worden door pesten. Voor BMI
werd gevonden dat de associatie bij adolescenten met overgewicht en obesitas (β = 0.173;
p<0.01) sterker bleek te zijn dan bij adolescenten met een normaal BMI (β = 0.043; p<0.05).
Er werden geen significante interactie-effecten gevonden voor SES.
41
Oudere adolescenten
Voor het nemen van het ontbijt werd een significante associatie gevonden voor pesten (β = -
0.047; p<0.001). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe minder vaak deze een ontbijt
neemt. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van ongezonde snacks werden geen significante associaties gevonden.
Voor het consumeren van fruit werd een significante associatie gevonden voor pesten (β = -
0.037; p<0.05). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe minder fruit deze consumeert. Er
werden geen significante interactie-effecten gevonden.
Voor het consumeren van frisdrank werd een significante associatie gevonden voor pesten (β
= 0.033; p<0.05). Hoe meer een adolescent gepest wordt, hoe meer frisdrank deze consumeert.
Er werd een significant interactie-effect gevonden voor geslacht (β = 0.065; p<0.05). De
associatie bleek enkel significant te zijn voor de meisjes (β = 0.063; p<0.05). De frisdrank
consumptie bij de jongens bleek niet beïnvloed te worden door pesten. Er werden geen
significante interactie-effecten gevonden voor SES en BMI.
42
Tabel 2: Overzicht van de resultaten van de enkelvoudige en meervoudige regressie-analyses met sociale steun, type contact en pesten als predictoren en
ontbijt, snacks, fruit en frisdrank als uitkomstvariabelen.
Jongere adolescenten Oudere adolescenten
Enkelvoudige analyses
Ontbijt Snacks Fruit Frisdrank Ontbijt Snacks Fruit Frisdrank
Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Onderzoeksvraag 1
Steun ouders 0.151*** 0.023 0.081*** -0.032
Steun ouders 0.156*** 0.002 0.078*** -0.041*
Steun vrienden 0.048** -0.007 0.089*** -0.014 Steun vrienden 0.055*** -0.020 0.085*** -0.036*
Onderzoeksvraag 2
Face to face contact -0.131*** 0.078*** 0.033
0.131*** Face to face contact -0.085*** 0.005 0.025 0.115***
Online contact -0.138*** 0.079*** -0.003 0.124*** Online contact 0.007 0.073*** 0.069*** 0.008
Onderzoeksvraag 3
Pesten -0.076*** -0.005 -0.050** 0.041* Pesten -0.047** -0.012 -0.037* 0.033*
Meervoudige analyses
Ontbijt Snacks Fruit Frisdrank Ontbijt Snacks Fruit Frisdrank
Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Bèta Onderzoeksvraag 1
Steun ouders 0.162*** 0.027 0.052** -0.037
Steun ouders 0.156*** 0.007 0.048** -0.028
Steun vrienden -0.018 -0.022 0.067*** 0.001 Steun vrienden -0.006 -0.025 0.069*** -0.023
Onderzoeksvraag 2
Face to face contact -0.094*** 0.055*** 0.039* 0.100*** Face to face contact -0.091*** -0.013 0.011 0.121***
Online contact -0.106*** 0.062*** -0.019 0.088*** 0.026 0.074*** 0.064*** -0.020
*p<0.05 **p<0.01 ***p<0.001
43
Tabel 3: Verklarende statistiek van de significante interactie-effecten en regressiecoëfficiënten na
opsplitsing.
Jongere adolescenten Oudere adolescenten Onderzoeksvraag 1
Bèta Bèta
Ontbijt Ouders*SES Lage SES Hoge SES
-0.042* 0.621** 0.149***
Fruit Vrienden*SES Lage SES Hoge SES
0.041* -0.273 0.085***
Vrienden*BMI Lage BMI Hoge BMI
-0.040* 0.096*** -0.013
Frisdrank Ouders*BMI Lage BMI Hoge BMI
0.039* -0.052* 0.044
Onderzoeksvraag 2
Bèta Bèta
Fruit Online contact*geslacht Jongen Meisje
0.049** 0.064** 0.058*
Frisdrank Face to face*SES Lage SES Hoge SES
0.037* -0.279 0.133***
Face to face*geslacht Jongen Meisje
-0.070*** 0.097*** 0.063*
Face to face*BMI Lage BMI Hoge BMI
-0.040* 0.125*** 0.036
Onderzoeksvraag 3
Bèta Bèta
Ontbijt Pesten*SES Lage SES Hoge SES
0.044* -0.548** -0.070***
Fruit Pesten*BMI Lage BMI Hoge BMI
-0.045* -0.034 -0.124*
Frisdrank Pesten*geslacht Jongen Meisje
0.044* 0.002 0.089***
0.065 0.005 0.063*
Pesten*BMI Lage BMI Hoge BMI
0.040* 0.043* 0.173**
*p<0.05 **p<0.01 ***p<0.001
44
Deze thesis had als doel de invloed van sociale netwerken op het voedingsgedrag bij
adolescenten na te gaan. Hierbij werd gefocust op drie invloeden afkomstig van het sociale
netwerk die tevens ook de onderzoeksvragen vormden, namelijk de invloed van steun van
ouders en vrienden, het type contact (face to face of online) en de invloed van pestgedrag. Het
voedingsgedrag werd opgesplitst in het nemen van een ontbijt en de consumptie van snacks,
fruit en frisdrank. Deze discussie gaat dieper in op de onderzoeksresultaten waarbij er getracht
wordt een antwoord te vinden op de eerder geformuleerde onderzoeksvragen.
1. BESPREKING ONDERZOEKSRESULTATEN
De onderzoeksresultaten van de eerste onderzoeksvraag tonen aan dat sociale steun van ouders
en vrienden een positieve invloed heeft op het voedingsgedrag bij adolescenten. Jongere
adolescenten die sociale steun ontvangen van ouders en vrienden gaan vaker een ontbijt nemen
en meer fruit consumeren. Bij oudere adolescenten werd dit resultaat, naast de ontbijt- en
fruitinname, nog verder uitgebreid naar de frisdrankconsumptie. Oudere adolescenten
consumeren minder frisdrank wanneer zij sociale steun ontvangen van ouders en vrienden.
Deze resultaten komen overeen met de literatuur waarin verklaard wordt dat sociale steun,
afkomstig van het sociale netwerk, een positieve invloed heeft op de gezondheid (Li et al.,
2013). Daarnaast stellen Shaikh et al. (2008) en Croezen et al. (2012) dat sociale steun,
afkomstig van het sociale netwerk, een invloed heeft op de fruitinname waarbij positieve
ervaringen van sociale steun geassocieerd worden met een hogere consumptie ervan. Een
mogelijke verklaring met betrekking tot de fruitinname is dat sociale steun leidt tot een positieve
gemoedstoestand. Mensen consumeren meer gezonde voeding wanneer ze zich goed voelen.
Daarnaast werd in dit onderzoek vastgesteld dat steun van ouders en vrienden geen invloed
heeft op de snackconsumptie van adolescenten. Dit resultaat is opmerkelijk aangezien de
literatuur verklaarde dat adolescenten sterk beïnvloed worden door het snackgedrag van hun
ouders (Anzman et al., 2010). In de literatuur wordt er eerder gesproken over modelling, en niet
over sociale steun, waardoor er in deze onderzoeksvraag geen significante resultaten met
betrekking tot de snackconsumptie werden gevonden.
DISCUSSIE
45
Bij de bepaling van de belangrijkste invloedsfactor, kan deze thesis vaststellen dat steun van
ouders het belangrijkst is bij het ontbijt en de frisdrankconsumptie. De steun van ouders heeft
een grotere en positievere invloed dan deze van vrienden opdat adolescenten vaker een ontbijt
zullen nemen en minder frisdrank drinken. Daarnaast is de steun van ouders belangrijker bij
oudere adolescenten dan bij jongere adolescenten. Dit resultaat is consistent met de literatuur
die stelt dat ouders een belangrijk rolmodel zijn voor het voedingsgedrag van hun kinderen
(Anzman et al., 2010). Echter, Houldcroft et al. (2014) verklaren dat adolescenten meer
onafhankelijk zijn en meer tijd doorbrengen met vrienden waardoor de invloed van ouders op
hun voedingsgedrag aanzienlijk beperkt wordt (Houldcroft et al., 2014). Pedersen et al. (2015)
zegt daarbij dat naarmate het kind ouder wordt, vrienden nieuwe belangrijke invloedsfactoren
vormen. Een verklaring voor deze tegenstrijdige resultaten kan zijn dat de ouderlijke invloed
inderdaad vermindert omdat deze plaats moet maken voor de invloed van vrienden, maar de
invloed van ouders blijft nog steeds belangrijk. De enige verandering is dat vrienden een
bijkomende belangrijke invloedsfactor worden. Een verklaring, meer specifiek tot het nemen
van een ontbijt, is dat adolescenten meestal thuis ontbijten. Hierbij zijn de ouders, en niet de
vrienden, aanwezig waardoor enkel zij een invloed uitoefenen. Een mogelijke verklaring
waarom de frisdrankconsumptie bij oudere adolescenten meer beïnvloed wordt door steun van
ouders dan door steun van vrienden, moet verder onderzocht worden. Bij de fruitinname wordt
het omgekeerde waargenomen: adolescenten ervaren de steun van vrienden als belangrijkste
invloed. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat fruit vaker geconsumeerd wordt op school
tijdens de speeltijden. Hierbij zijn ouders niet aanwezig waardoor deze minder invloed kunnen
uitoefenen op de fruitinname dan vrienden.
Met betrekking tot de interactie-effecten kan deze thesis enkele interessante resultaten
vaststellen. Bij oudere adolescenten is vastgesteld dat de invloed van vrienden op de
fruitinname en de invloed van ouders op de frisdrankconsumptie enkel aanwezig is bij
adolescenten met een normaal BMI. De inname van fruit en frisdrank wordt bij oudere
adolescenten met overgewicht en obesitas niet beïnvloed door respectievelijk de steun van
vrienden en de steun van ouders. Oudere adolescenten met overgewicht en obesitas zijn dus
minder gevoelig voor een positieve trigger zoals sociale steun. Uit de resultaten van
onderzoeksvraag drie is daarnaast vastgesteld dat adolescenten met overgewicht en obesitas
wel gevoelig blijken te zijn voor negatieve triggers. Hier wordt verder op ingegaan bij
onderzoeksvraag drie.
46
Verder tonen de interactie-effecten met betrekking tot SES interessante resultaten. Bij oudere
adolescenten is de invloed van vrienden op de fruitinname enkel aanwezig bij adolescenten met
een midden tot hoge SES. De fruitinname wordt bij oudere adolescenten met een lage SES niet
beïnvloed door steun van vrienden. Een mogelijke verklaring kan gehaald worden uit de
beschrijvende statistiek waaruit blijkt dat oudere adolescenten met een midden tot hoge SES
meer steun ervaren van vrienden dan adolescenten met een lage SES. Bij jongere adolescenten
is de invloed van steun van ouders op de ontbijtinname meer aanwezig bij adolescenten met
een lage SES dan bij adolescenten met een midden tot hoge SES. Uit de beschrijvende statistiek
blijkt dan ook dat adolescenten met een lage SES meer sociale steun ontvangen dan
adolescenten met een midden tot hoge SES. Verdere verklaringen voor deze resultaten moeten
nog onderzocht worden. Ook kunnen de resultaten voor SES niet met zekerheid worden
vastgesteld. Hier wordt verder op ingegaan bij de beperkingen van dit onderzoek. Verder heeft
deze thesis nergens significante interactie-effecten gevonden voor geslacht. Dit is echter
opmerkelijk aangezien Koehly & Loscalzo (2009) stelden dat de invloed, voornamelijk
afkomstig van ouders, sekse-specifiek is waarbij het voedingsgedrag van meisjes meer
beïnvloed wordt dan dat van jongens. Deze thesis kon dit resultaat niet vaststellen.
Voor de tweede onderzoeksvraag voerde deze thesis een exploratief onderzoek uit aangezien
een direct effect van online contact via sociale netwerksites op het voedingsgedrag bij
adolescenten weinig in de literatuur besproken wordt. Een belangrijke bevinding uit dit
onderzoek is dat algemeen gesteld kan worden dat zowel face to face contacten als online
contacten met vrienden een negatieve invloed hebben op het voedingsgedrag bij adolescenten.
Het onderscheid in leeftijdsgroepen binnen deze onderzoeksvraag brengen interessante
resultaten aan het licht. Zo worden jongere adolescenten voor alle voedingsgedragingen, met
uitzondering van de fruitinname, zowel negatief beïnvloed door face to face als online contact.
Jongere adolescenten die vaak face to face en online contact hebben met vrienden gaan dus
minder vaak ontbijten en meer snacks en frisdrank consumeren. Oudere adolescenten zijn,
afhankelijk van wat zij consumeren, slechts gevoelig voor één van beide contactmomenten. Zo
worden de inname van het ontbijt en de frisdrankconsumptie enkel negatief beïnvloed door face
to face contact met vrienden terwijl de snack- en fruitconsumptie enkel negatief beïnvloed
worden door online contact. Een verklaring voor dit verschil in leeftijd kan zijn dat jongere
adolescenten omwille van hun jongere leeftijd meer gevoelig zijn voor invloeden. Oudere
adolescenten zijn meer autonoom en individualistisch waardoor zij minder snel beïnvloedbaar
zijn.
47
Een gelijkenis voor beide leeftijdsgroepen is dat de invloed van online contact op de
snackconsumptie belangrijker is dan de invloed van face to face contact. Er kan dus worden
vastgesteld dat adolescenten die vaker contact hebben met vrienden via sociale netwerksites
zoals Facebook, meer ongezonde snacks consumeren. Een mogelijke verklaring, met
betrekking tot een hogere snackconsumptie, is dat adolescenten sneller grijpen naar snacks bij
schermgerelateerde activiteiten. De consumptie van snacks tijdens het kijken van televisie
vormt een populair topic binnen de literatuur waar reeds veel onderzoek naar verricht is. Zo
verklaren Barr-Anderson et al. (2009) dat adolescenten die veel televisie kijken een verhoogde
inname hebben van calorierijke voedingsmiddelen zoals snacks (Barr-Anderson et al., 2009).
Echter, verder onderzoek is nodig om de snackconsumptie tijdens het surfen op sociale
netwerksites te verklaren. Een andere mogelijke verklaring is dat adolescenten zich ‘cool’
willen voordoen en gezonde voeding past niet binnen dit plaatje. Naast de snackconsumptie
wordt bij jongere adolescenten ook de ontbijtinname het meest beïnvloed door online contact.
Ook hier kan een mogelijke verklaring zijn dat het dagelijks consumeren van een gezond ontbijt
niet past binnen het plaatje van ‘cool’. Verder onderzoek hiernaar is aanbevolen. Een ander
belangrijk resultaat binnen deze onderzoeksvraag is dat de fruitconsumptie bij oudere
adolescenten, in tegenstelling tot de andere voedingsgedragingen, positief beïnvloed wordt door
online contact met vrienden. Dit resultaat is opmerkelijk aangezien Story et al. (2002) stelde
dat voornamelijk ongezonde voedingsmiddelen gecorreleerd worden onder vrienden, en fruit
hier niet toebehoort. Ook hier kan verder onderzoek interessant zijn.
Naast de invloed van online contact, heeft ook face to face contact met vrienden een invloed op
het voedingsgedrag bij adolescenten. De invloed van face to face contact kan verklaard worden
door het feit dat de aanwezigheid van anderen het voedingsgedrag sterk beïnvloedt. Salvy et al.
(2012) stelden dit vast voor het snackgedrag. Dit resultaat komt ook naar voor in het onderzoek
van Pachucki et al. (2011) en Story et al. (2002) waarin staat dat, wanneer vrienden bij elkaar
zijn, deze meer snacks consumeren. Het onderzoek van Wouters et al. (2010) stelde dat ook de
inname van frisdrank bij adolescenten hoger is wanneer peers in de nabijheid zijn. De resultaten
met betrekking tot snacks (niet bij oudere adolescenten) en frisdrank zijn dus consistent met
wat de literatuur stelt. Een verklaring voor de invloed van face to face contact met vrienden op
het nemen van het ontbijt moet verder onderzocht worden. Adolescenten ontbijten meestal thuis
waardoor de face to face invloed van vrienden moeilijk verklaard kan worden.
48
Naast deze bevindingen stelt deze thesis ook enkele interessante interactie-effecten vast. Het
geslacht vertoont een belangrijke bevinding. Zoals eerder aangehaald werd, beschreven
verschillende onderzoeken in de literatuur dat de consumptie van snacks en frisdranken hoger
is wanneer peers in de nabijheid zijn, en er dus face to face contact aanwezig is. Echter, hierbij
werd ook verklaard dat deze associatie sterker is bij jongens in vergelijking met meisjes (De la
Haye et al., 2010; Wouters et al., 2010). Jongens zouden meer energierijke voedingsmiddelen
consumeren in de aanwezigheid van vrienden dan meisjes (Sawka et al., 2015). Deze bevinding
is binnen deze thesis enkel consistent bij oudere adolescenten voor de consumptie van frisdrank:
jongens gaan meer frisdrank drinken wanneer zij face to face contact hebben met vrienden dan
meisjes. Voor de snackconsumptie vertoont face to face contact verrassend geen verschil tussen
jongens en meisjes. De beschrijvende statistiek kan wel aantonen dat het voedingspatroon
verschillend is volgens geslacht: meisjes eten meer fruit terwijl jongens meer frisdrank en
suiker- en vetrijke snacks consumeren. Echter, de fruitinname bij jongens blijkt meer positief
beïnvloed te worden door online contact dan bij meisjes. Mogelijke verklaringen hiervoor
moeten verder onderzocht worden.
De resultaten van de interactie-effecten volgens SES zijn eveneens weinig consistent met de
literatuur. Volgens Wouters et al. (2010) is de verhoogde snack- en frisdrankconsumptie in de
aanwezigheid van peers sterk geassocieerd bij adolescenten met een lage SES. Echter, bij de
snackconsumptie werden geen significante interactie-effecten voor SES waargenomen. Bij
jongere adolescenten is de invloed van face to face contact op de frisdrankconsumptie enkel
aanwezig bij adolescenten met een midden tot hoge SES. Een mogelijke verklaring hiervoor is
de onderschatting van het aantal adolescenten met een lage SES, wat bij de beperkingen verder
besproken zal worden.
De interactie-effecten volgens gewichtsstatus stuiten ook op onenigheid binnen de literatuur.
Salvy et al. (2012) stellen dat de mate waarin adolescenten beïnvloed worden, afhangt van hun
gewichtsstatus. Adolescenten met overgewicht zijn gevoeliger voor het observeren van peers
(face to face contact) die veel snacks consumeren dan adolescenten met een normaal gewicht.
Deze bevinding werd in dit onderzoek niet vastgesteld. Een mogelijke verklaring is dat
adolescenten met overgewicht en obesitas vaak een minder sterk netwerk hebben waardoor
deze bijgevolg minder afspreken met vrienden. Hierdoor hebben zij minder kans om vrienden
te observeren.
49
Uit de resultaten van de beschrijvende statistiek is effectief gebleken dat adolescenten met
overgewicht en obesitas minder steun van ouders en vrienden ontvangen en daarnaast minder
face to face en online contact met vrienden hebben. Volgens Wouters et al. (2010) daarentegen
is de verhoogde snack- en frisdrankconsumptie in de aanwezigheid van peers sterk geassocieerd
bij adolescenten met een normaal lichaamsgewicht. Voor de snackconsumptie kan dit resultaat
niet bevestigd worden. Echter, deze thesis kan wel bevestigen dat deze face to face invloed bij
de frisdrankconsumptie van de oudere adolescenten inderdaad voornamelijk aanwezig is bij
adolescenten met een normaal gewicht, zoals Wouters et al. (2010) verklaarden.
Een belangrijk resultaat van deze thesis met betrekking tot de derde onderzoeksvraag is de
negatieve invloed van pesten op het nemen van een ontbijt, fruit en frisdrank. Adolescenten
gaan vaker een ontbijt overslaan, minder fruit eten en meer frisdrank consumeren wanneer ze
gepest worden. Het resultaat met betrekking tot het nemen van een ontbijt is consistent met de
literatuur. Verschillende onderzoeken stelden vast dat een hoge intensiteit van pesten
geassocieerd wordt met een hogere mate van ontbijt overslaan (Janssen et al., 2004; Meijs,
2012; Sampasa-Kanyinga & Willmore, 2015). Adolescenten die gepest worden, nemen minder
vaak een ontbijt. Deze bevinding kan uitgebreid worden naar de consumptie van fruit en
frisdranken, waarbij gepeste adolescenten minder fruit en meer frisdrank consumeren.
De invloed van pesten is bij deze voedingsgedragingen het sterkst aanwezig bij jongere
adolescenten. Dit toont aan dat het voedingsgedrag van jongere adolescenten meer beïnvloed
blijkt te worden door het feit of ze al dan niet gepest worden. Hieruit kan gesteld worden dat
jongere adolescenten gevoeliger zijn voor pestgedrag dan oudere adolescenten. Daarnaast heeft
deze thesis vastgesteld bij jongere adolescenten dat de fruit- en frisdrankconsumptie van
adolescenten met overgewicht en obesitas meer beïnvloed wordt door pestgedrag dan bij
adolescenten met een normaal gewicht. Deze bevinding is in lijn met het onderzoek van
Hayden-Wade et al. (2005) welke stellen dat adolescenten met overgewicht en obesitas
gevoeliger zijn voor pestgedrag in vergelijking tot leeftijdsgenoten met een normaal gewicht.
Daarbij hebben de resultaten van de beschrijvende statistiek vastgesteld dat adolescenten met
overgewicht en obesitas in het algemeen meer gepest worden dan adolescenten met een normaal
gewicht. Dit resultaat is echter niet verrassend aangezien verschillende onderzoeken bevestigd
hebben dat adolescenten met overgewicht of obesitas, in vergelijking met leeftijdsgenoten met
een normaal gewicht, vaker slachtoffer zijn van verbaal, fysiek en relationeel pestgedrag (de
Vet et al., 2014; Janssen et al., 2004; Meijs, 2012; Puhl et al., 2013; Sampasa-Kanyinga &
Willmore, 2015).
50
Deze thesis stelde een interessant interactie-effect voor SES vast bij jongere adolescenten. De
ontbijtinname bij jongere adolescenten met een lage SES wordt meer beïnvloed door pestgedrag
dan de ontbijtinname bij adolescenten met een midden tot hoge SES. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat adolescenten met een lage SES reeds kwetsbaarder zijn dan adolescenten met
een midden tot hoge SES. Een bijkomende negatieve invloed, afkomstig van pestgedrag, zorgt
ervoor dat adolescenten met een lage SES gevoeliger zijn voor de invloed van pestgedrag dan
adolescenten met een midden tot hoge SES.
Een laatste interactie-effect dat bij beide leeftijdsgroepen is vastgesteld, is het geslacht. De
invloed van pesten op de consumptie van frisdranken blijkt enkel significant te zijn bij meisjes.
De frisdrankconsumptie van jongens wordt, in tegenstelling tot meisjes, niet beïnvloed door
pestgedrag. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes over het algemeen gevoeliger zijn
dan jongens.
Verder is het binnen deze onderzoeksvraag opmerkelijk dat er geen significant resultaat werd
waargenomen bij de snackconsumptie. Het consumeren van snacks blijkt in deze thesis dus niet
beïnvloed te worden door pestgedrag, hoewel de andere voedingsgedragingen wel beïnvloed
worden. Er werd gedacht dat de invloed van pesten net een groter effect ging hebben op de
snackconsumptie aangezien Gray et al. (2009) stelden dat pesten leidt tot een negatieve
emotionele gemoedstoestand waarbij er sneller gegrepen wordt naar calorierijke
voedingsmiddelen waartoe snacks behoren. Ook gezien het feit dat adolescenten met
overgewicht en obesitas gevoeliger zijn voor pestgedrag leek het logisch dat ook de
snackconsumptie in belangrijke mate beïnvloed wordt door pesten. Verder onderzoek naar de
invloed van pesten op de snackconsumptie is aanbevolen.
51
2. BEPERKINGEN EN STERKTES VAN HET ONDERZOEK
In dit onderzoek dienen verschillende beperkingen en sterktes in overweging genomen te
worden. Hieronder worden eerst enkele beperkingen besproken waarna de sterktes in kaart
worden gebracht.
2.1. Beperkingen
Een eerste belangrijke beperking is dat de data bekomen werd via zelfrapportage. Deze manier
van bevraging is subjectief waardoor dit een gebrek aan accuraatheid van het onderzoek kan
indiceren. Hiernaast dient er ook rekening gehouden te worden met de correctheid van de
antwoorden. Ondanks de anonimiteit van de vragenlijsten, is het mogelijk dat de adolescenten
sociaal wenselijk hebben geantwoord of dat ze eventueel een beperkte (zelf)kennis hebben. Zo
werd bijvoorbeeld gewicht en lengte bevraagd aan de hand van zelfrapportage. Deze methode
veronderstelt enige mate van subjectiviteit. Toch wordt deze methode binnen de HBSC-studie
als betrouwbaar aanzien. Ook de vragen die de SES van de adolescenten moeten bepalen,
kunnen een onderschatting met zich meebrengen. Er zijn slechts een beperkt aantal
adolescenten met een lage SES. Hierdoor kunnen de resultaten die een onderscheid maken in
SES niet met zekerheid worden geïnterpreteerd.
Het onderzoeksdesign van deze studie is een tweede beperking binnen dit onderzoek.
Aangezien de data op een cross-sectionele manier werden verzameld, kunnen enkel associaties
worden vastgesteld. Oorzakelijke verbanden kunnen hier niet worden vastgesteld aangezien
hiervoor een longitudinaal onderzoek vereist is.
Een volgende beperking is dat deze thesis gebruik maakte van reeds bestaande data waardoor
er minder vrijheid was bij het opstellen van de onderzoeksvragen. Hierdoor konden andere
factoren, welke ook een invloed uitoefenen op het voedingsgedrag van adolescenten, niet
nagegaan worden. Bij de eerste onderzoeksvraag werd enkel sociale steun onderzocht. Echter,
naast sociale steun spelen sociale normen, sociale druk en modelling ook een belangrijke rol
binnen het sociale netwerk van de adolescent.
52
De vragen die het voedingsgedrag van de adolescenten moesten achterhalen, vormen een
volgende beperking binnen dit onderzoek. Om het voedingsgedrag van de adolescenten in kaart
te brengen, maakte de studie gebruik van frequenties. Portiegroottes en het soort
voedingsmiddel werden niet bevraagd waardoor er te weinig informatie voorhanden was om
concrete conclusies te trekken in verband met de voedingsaanbevelingen. Ook werd in de
vragenlijst niet gepeild naar de inname van fruitsap waardoor er een onderschatting is van de
inname van gezoete dranken. Verschillen tussen de resultaten uit deze thesis en de literatuur
kunnen mogelijks hieraan toegeschreven worden.
In de literatuur werd beschreven dat populariteit en pestgedrag binnen het sociaal netwerk van
adolescenten een belangrijke invloed hebben op het voedingsgedrag. De vragenlijst bevatte
echter geen vragen die de populariteit tussen adolescenten nagaat. Hierdoor kon enkel
pestgedrag onderzocht worden.
Verder kunnen er kanttekeningen gemaakt worden bij het in kaart brengen van het sociale
netwerk van de adolescent. Een ideale manier hiervoor is het gebruik van sociale
netwerkanalyse. Deze methode onderzoekt iedere interpersoonlijke relatie waardoor het
netwerk uitgebreid kan bestudeerd worden. Echter, het nadeel hieraan is dat dit niet zomaar in
een vragenlijst kan worden opgenomen. Een sociale netwerkanalyse vergt veel tijd en dit was
bij deze studie niet mogelijk.
Een laatste beperking in dit onderzoek is de representativiteit van de steekproef. De verdeling
van de socio-demografische gegevens kan niet met zekerheid doorgetrokken worden naar de
volledige populatie van adolescenten. Zo werd bij de SES reeds vastgesteld dat de verdeling
van het aantal adolescenten met een lage SES en midden tot hoge SES niet representatief bleek
te zijn naar de volledige populatie. Daarnaast werd vastgesteld uit de Belgische
Gezondheidsenquête van 2013 dat 20% van de adolescenten kampt met overgewicht en 7% met
obesitas (Gisle & Demarest, 2013). In deze thesis waren deze percentages aanzienlijk lager.
Voor de jongere adolescenten was dit respectievelijk 8,1% en 1,9%. Bij de oudere adolescenten
was dit respectievelijk 8,7% en 1,2%. Er kunnen dus geen veralgemenende uitspraken gedaan
worden naar de volledige Vlaamse populatie van adolescenten.
53
2.2. Sterktes
Een eerste sterk punt van deze studie is de grootte van de steekproef. In totaal namen 7144
adolescenten deel aan de studie. Hierdoor is het mogelijk om met zekerheid enkele conclusies
vast te stellen. Echter, de beperking die reeds besproken werd in verband met de
representativiteit van het onderzoek, zorgt ervoor dat de zekerheid om conclusies vast te stellen
weer daalt.
Een andere sterkte binnen deze thesis is het onderscheid tussen twee leeftijdsgroepen, namelijk
jongere en oudere adolescenten. Hierdoor werd een vergelijking tussen de gevonden resultaten
van beide leeftijdsgroepen mogelijk. Door gebruik te maken van twee leeftijdsgroepen kon deze
thesis specifieke beweringen uit de literatuur nagaan, namelijk of de invloed van vrienden
belangrijker wordt naarmate adolescenten ouder worden én of de invloed van ouders daalt bij
het ouder worden.
Het exploratief onderzoek naar de online invloed is een volgende sterkte binnen deze thesis. In
de literatuur wordt nog maar weinig geschreven over de invloed van online contact van vrienden
op het voedingsgedrag aangezien sociale netwerksites vrij recent zijn. Het exploratief
onderzoek heeft enkele verbanden waargenomen waardoor deze thesis een vernieuwende
meerwaarde kan leveren in het onderzoek naar sociale netwerken op het voedingsgedrag.
3. AANBEVELINGEN VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK
Voor toekomstig onderzoek dat het voedingsgedrag bij adolescenten verder wil analyseren, is
het interessant om de Food Frequency Questionnaire (FFQ) uit de vragenlijst verder uit te
breiden. Een peiling naar portiegroottes, soort voedingsmiddel en tijdstippen zullen het
voedingsgedrag gedetailleerder in kaart brengen waardoor betere resultaten kunnen bekomen
worden. Naast een uitgebreidere bevraging van het voedingsgedrag, zouden extra vragen
omtrent het sociale netwerk voor dit soort onderzoek relevant zijn. Voor toekomstig onderzoek
is het aan te raden een sociale netwerkanalyse uit te voeren. Er moet een beter beeld kunnen
worden geschetst over hoe het netwerk van adolescenten eruitziet. Deze informatie kan dan
gelinkt worden aan het voedingsgedrag om op deze manier een globaler beeld te creëren van
de invloed van sociale netwerken op het voedingsgedrag.
54
Bij een sociale netwerkanalyse kan het ook interessant zijn om de invloed van broers en zussen
op het voedingsgedrag in kaart te brengen. In de literatuur werd daar nog geen uitgebreid
onderzoek naar verricht. Wegens beperkte data was het ook niet mogelijk om dit in deze thesis
te onderzoeken. Ook vragen die peilen naar de populariteit tussen adolescenten zouden binnen
de vragenlijst kunnen worden opgenomen zodat de vergelijking tussen populariteit en
pestgedrag kan worden nagegaan.
In deze thesis werd de invloed van sociale steun op het voedingsgedrag naar voren gebracht.
Het kan interessant zijn om in vervolgonderzoek ook de andere soorten van sociale
beïnvloeding te onderzoeken zoals sociale druk, modelling en sociale norm aangezien deze ook
een belangrijke invloed uitoefenen. Ook voor de significante interactie-effecten die gevonden
werden, is het interessant om een verklaring te zoeken waarom bepaalde groepen wel of niet
beïnvloed worden door bepaalde factoren.
Tot slot heeft deze thesis verbanden tussen online contact en het voedingsgedrag van
adolescenten blootgelegd. Hier zou het eveneens interessant zijn om in vervolgonderzoek na te
gaan wat de verklarende factoren zijn voor deze associaties. Sociale netwerksites zullen in de
toekomst steeds meer hun plaats in de maatschappij opeisen waardoor het belangrijk is om hun
precieze invloed na te gaan zodat toekomstige interventies hierop kunnen inspelen.
4. AANBEVELINGEN VOOR DE PRAKTIJK
De resultaten zullen, ondanks enkele beperkingen, mogelijks belangrijke implicaties hebben
voor de gezondheidsvoorlichting en -bevordering. Om het voedingsgedrag van adolescenten te
verbeteren, kunnen interventies inspelen op het sociale netwerk van adolescenten.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de dagelijkse ontbijtinname bij adolescenten kan verhoogd
worden door de steun van ouders en vrienden te verhogen. Hierbij was voornamelijk de steun
van ouders belangrijk. Ook werd duidelijk dat zowel face to face contact als online contact
(enkel bij jongere adolescenten) een rol kunnen spelen bij de ontbijtinname. Hiernaast werd
ook gezien dat adolescenten minder vaak ontbijten wanneer deze gepest worden. Om de
ontbijtinname bij adolescenten te verhogen, is het belangrijk dat interventies zich specifiek
richten naar de ouders aangezien deze een belangrijkere invloed hebben. Hierbij kan
bijvoorbeeld psycho-educatie gebruikt worden om ouders meer bewust te maken van de
belangrijke rol die zij spelen bij de ontbijtinname van hun kinderen.
55
Daarnaast moet er ook worden ingespeeld op de invloed van online contacten. Hierbij kunnen
campagnes ontwikkeld worden die zich afspelen op sociale netwerksites. Om het pestgedrag
onder adolescenten te reduceren, moet de praktijk blijven inzetten op anti-pestcampagnes. De
‘Vlaamse Week tegen Pesten’ en ‘Move Tegen Pesten’ zijn hiervan goede voorbeelden.
Om de snackconsumptie bij adolescenten te doen dalen, werden weinig resultaten gevonden in
dit onderzoek. De enige bevinding is dat de inname van snacks negatief beïnvloed wordt door
face to face en online contact met vrienden, waarbij voornamelijk online contact een belangrijke
voorspeller blijkt te zijn. Interventies die zich focussen op het snackgedrag van adolescenten
moeten zich dus voornamelijk richten op online contact. Ook hier kunnen interventies op
sociale netwerksites wenselijk zijn. De sociale netwerksites zouden dus een indirect, maar
handig hulpmiddel kunnen vormen om de snackconsumptie bij adolescenten te reduceren.
De fruitconsumptie kan verhoogd worden door de steun van ouders en vrienden te verhogen.
Voor de fruitinname blijkt de steun van vrienden het belangrijkst te zijn. Om deze steun verder
te bevorderen, moeten interventies zoals het ‘Tutti Frutti’-project actief blijven ingezet worden
binnen het secundair onderwijs.
Interventies die de frisdrankconsumptie bij adolescenten willen reduceren, moeten zich
focussen op de ouders. Ook hier kan psycho-educatie tot positieve veranderingen leiden. Het is
belangrijk dat ouders weten hoe hun kind te steunen om geen frisdrank te consumeren. Verder
is het noodzakelijk dat in alle scholen een verbod op frisdrank geldt. Hierdoor kunnen vrienden
elkaar niet aanmoedigen om frisdrank te kopen.
56
In de huidige obesogene maatschappij is het belangrijk kennis te hebben over de oorzakelijke
factoren van het ongezonde voedingspatroon van adolescenten. Deze kennis is noodzakelijk
zodat toekomstige interventies hierop kunnen inspelen. Dit onderzoek onderzocht de invloed
van sociale netwerken op het voedingsgedrag bij adolescenten.
De eerste onderzoeksvraag onderzocht de invloed van sociale steun van ouders en vrienden op
het voedingsgedrag bij adolescenten. Deze thesis kan besluiten dat zowel de steun van ouders
als van vrienden een belangrijke positieve invloed hebben bij de ontbijt- en fruitinname. Voor
de frisdrankconsumptie is enkel de invloed van ouders van belang en de snackconsumptie wordt
door geen van beiden beïnvloed. De steun van de ouders blijkt het belangrijkste te zijn voor de
ontbijtinname en frisdrankconsumptie. Voor de fruitinname is dit de steun van vrienden.
De tweede onderzoeksvraag ging na of contact met vrienden (face to face of online contact) een
invloed heeft op het voedingsgedrag bij adolescenten. Algemeen kan deze thesis besluiten dat
zowel face to face contact als online contact via sociale netwerksites een negatieve invloed
hebben op het voedingsgedrag. Gezien het feit dat dit een exploratief onderdeel vormde, is
verder onderzoek aanbevolen.
Tot slot onderzocht de derde onderzoeksvraag of het voedingsgedrag van adolescenten
beïnvloed wordt door pesten. Deze thesis toont aan dat het voedingsgedrag van jongere
adolescenten gevoeliger is voor pestgedrag dan bij oudere adolescenten. Verder is vastgesteld
dat het voedingsgedrag van adolescenten met overgewicht en obesitas meer beïnvloed wordt
door pestgedrag dan bij adolescenten met een normaal gewicht. Daarnaast kan deze thesis
bevestigen dat adolescenten die gepest worden minder vaak ontbijten, fruit innemen en
frisdrank consumeren.
Als algemeen besluit kan deze thesis concluderen dat er heel wat verbanden bestaan tussen
sociale netwerken en het voedingsgedrag bij adolescenten. Er werden nieuwe inzichten
waargenomen die leiden tot nieuwe onderzoeksvragen die in vervolgonderzoek verder
onderzocht kunnen worden.
CONCLUSIE
57
Ali, M. M., Amialchuk, A., & Heiland, F. W. (2011). Weight-Related Behavior among
Adolescents: The Role of Peer Effects. PLoS One, 6(6), 21179. doi: 10.1371
Anzman, S. L., Rollins, B. Y., & Birch, L. L. (2010). Parental influence on children’s early
eating environments and obesity risk: implications for prevention. International Journal
of Obesity, 34(7), 1116-1124. doi:10.1038/ijo.2010.43
Ayers, J. W., Bouton, L., Brownstein, J. S., & Chunara, R., (2013). Assessing the online social
environment for surveillance of obesity prevalence. PloS one, 8(4), e61373
Barr-Anderson, D.J., Larson, I.L., Nelson, C.N., Neumark-Sztainer, D. & Story, M. (2009).
Does television viewing predict dietary intake five years later in high school students
and young adults? International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,
6(7).
Berkman, L. F., & Glass, T. (2000). Social integration, social networks, social support, and
health. Social epidemiology, 1, 137-173.
Bevelander, K. (2013). Ook via online contact beïnvloeden kinderen elkaars snackgedrag.
Opgehaald 20 november, 2015, van http://www.ru.nl/@911795/via-online-contact/
Bibiloni, M. D. M., Pons, A., & Tur, J. A. (2013). Prevalence of overweight and obesity in
adolescents: a systematic review. ISRN obesity, 2013.
Brindal, E., Wilson, C., Mohr, P., & Wittert, G. (2011). Does meal duration predict amount
consumed in lone diners? An evaluation of the time-extension hypothesis. Appetite,
57(1), 77-79.
Brown, R., & Ogden, J. (2004). Children’s eating attitudes and behaviour: a study of the
modelling and control theories of parental influence. Health education research, 19(3),
261-271.
LITERATUURLIJST
58
Chapelot, D. (2011). The role of snacking in energy balance: a biobehavioral approach. The
Journal of nutrition, 141(1), 158-162.
Cole, T. J., Bellizzi, M. C., Flegal, K. M., & Dietz, W. H. (2000). Establishing a standard
definition for child overweight and obesity worldwide: international survey. Bmj,
320(7244), 1240.
Cole, T. J., & Lobstein, T. (2012). Extended international (IOTF) body mass index cut‐offs for
thinness, overweight and obesity. Pediatric obesity, 7(4), 284-294.
Cotterell, J. (2013). Social networks in youth and adolescence. Routledge.
Croezen, S., Picavet, H. S. J., Haveman-Nies, A., Verschuren, W. M., de Groot, L. C., & van't
Veer, P. (2012). Do positive or negative experiences of social support relate to current
and future health? Results from the Doetinchem Cohort Study. BMC public health,
12(1), 65.
Cuypers, K., Lebacq, T., & Bel, S. (2015). Voedselconsumptiepeiling 2014-2015. Rapport 1.
WIV-ISP, Brussel, 2015.
Debacker, N., Cox, B., Temme, L., Huybrechts, I., & Van Oyen, H. (2007). De Belgische
voedselconsumptiepeiling 2004: voedingsgewoonten van de Belgische bevolking ouder
dan 15 jaar.
De Cock, N., Van Lippevelde, W., Vervoort, L., Vangeel, J., Maes, L., Eggermont, S., &
Beullens, K. (2015). Sensitivity to reward is associated with snack and sugar-sweetened
beverage consumption in adolescents. European journal of nutrition, 1-10.
De la Haye, K., Robins, G., Mohr, P., & Wilson, C. (2010). Obesity-related behaviors in
adolescent friendship networks. Social Networks, 32(3), 161-167.
de Leeuw, R. N., Snoek, H. M., van Leeuwe, J. F., van Strien, T., & Engels, R. C.
(2007).Similarities and reciprocal influences in eating behavior within sibling pairs: A
longitudinal study. Eating behaviors, 8(4), 464-473.
59
de Vet, J. J. M., Bartelink, M. P., & van Brouwershaven, A. C. (2014). Sociale netwerksites en
self-esteem: Het verband tussen het gebruik van sociale netwerk sites en het self-esteem
van adolescenten.
Drummond, S., Crombie, N., & Kirk, T. (1996). A critique of the effects of snacking on body
weight status. European Journal of Clinical Nutrition, 50(12), 779-783.
eBiz MBA (2015). Top 15 Most Popular Social Networking Sites June 2012. Opgehaald, 10
november, 2015, van http://www.ebizmba.com/articles/social-networking-websites
Ellison, N. B. (2007). Social network sites: Definition, history, and scholarship. Journal of
Computer‐Mediated Communication, 13(1), 210-230.
Engeland, A., Bjorge, T., Tverdal, A., & Sogaard, J. (2004). Obesity in adolescence and
adulthood and risk of adult mortality. Epidemiology, 15(1), 79-85.
Flechter, A., Bonell, C., & Sorhaindo, A. (2011). You are what your friends eat: systematic
review of social network analyses of young people’s eating behaviours and bodyweight.
Journal of Epidemiology and Community Health, 65, 548-555.
Gisle, L., & Demarest, S. (2013). Gezondheidsenquête 2013. Wetenschappelijk Instituut
Volksgezondheid, 36 blz.
Gitelson, I. B., & McDermott, D. (2006). Parents and their young adult children: Transitions to
adulthood. Child welfare, 85(5), 853.
Gray, W. N., Kahhan, N. A., & Janicke, D. M. (2009). Peer victimization and pediatric obesity:
A review of the literature. Psychology in the Schools, 46(8), 720-727.
Hayden‐Wade, H. A., Stein, R. I., Ghaderi, A., Saelens, B. E., Zabinski, M. F., & Wilfley, D.
E. (2005). Prevalence, characteristics, and correlates of teasing experiences among
overweight children vs. non‐overweight peers. Obesity research, 13(8), 1381-1392.
60
Health Behaviour in School-Aged Children study (HBSC) (2014). Jongeren en Gezondheid
2014: Voeding. Universiteit Gent.
Health Council of the Netherlands (2003). Overweight and obesity. Den Haag, 158 blz.
Heaney, C. A., & Israel, B. A. (2008). Social networks and social support. Health behavior and
health education: Theory, research, and practice, 4, 189-210.
Hendrix, H. (1997). Bouwen aan netwerken, Leer- en werkboek voor het bevorderen van
sociale steun in de hulpverlening. Baarn: H. Nelissen B.V.
Hoge Gezondheidsraad (2009). Voedingsaanbevelingen voor België. (Herziening 2009).
Brussel: Hoge Gezondheidsraad.
Houldcroft, L., Haycraft, E., & Farrow, C. (2014). Peer and friend influences on children's
eating. Social Development, 23(1), 19-40.
Huiting, H. G., Sijtsma, A., & Sauer, P. J. J. (2010). Obesitas bij jonge kinderen. Bijblijven,
26(6), 22-31.
Janssen, I., Craig, W. M., Boyce, W. F., & Pickett, W. (2004). Associations between overweight
and obesity with bullying behaviors in school-aged children. Pediatrics, 113:1187-
1194.
Kazarian, S. S., & McCabe, S. B. (1991). Dimensions of social support in the MSPSS: Factorial
structure, reliability, and theoretical implications. Journal of Community Psychology,
19(2), 150-160.
Kelly, A. S., Barlow, S. E., Rao, G., Inge, T. H., Hayman, L. L., Steinberger, J., & Daniels, S.
R. (2013). Severe obesity in children and adolescents: identification, associated health
risks, and treatment approaches a scientific statement from the American Heart
Association. Circulation, 128(15), 1689-1712.
Kikuchi, M., & Coleman, C. L. (2012). Explicating and measuring social relationships in social
capital research. Communication theory, 22(2), 187-203.
61
Kim, D., Subramanian, S. V., & Kawachi, I. (2006). Bonding versus bridging social capital and
their associations with self rated health: a multilevel analysis of 40 US communities.
Journal of Epidemiology and Community Health, 60(2), 116-122.
Koehly, L. M., & Loscalzo, A. (2009). Peer reviewed: Adolescent obesity and social networks.
Preventing chronic disease, 6(3).
Krebs, N. F., Himes, J. H., Jacobson, D., Nicklas, T. A., Guilday, P., & Styne, D. (2007).
Assessment of child and adolescent overweight and obesity. Pediatrics,
120(Supplement 4), S193-S228.
Lake, A., & Townshend, T. (2006). Obesogenic environments: exploring the built and food
environments. The Journal of the Royal society for the Promotion of Health, 126(6),
262-267.
Levitsky, D. A., & Pacanowski, C. R. (2013). Effect of skipping breakfast on subsequent energy
intake. Physiology & behavior, 119, 9-16.
Li, J. S., Barnett, T. A., Goodman, E., Wasserman, R. C., & Kemper, A. R. (2013). Approaches
to the prevention and management of childhood obesity: the role of social networks and
the use of social media and related electronic technologies a scientific statement from
the American Heart Association. Circulation, 127(2), 260-267.
Lobstein, T., Jackson-Leach, R., Moodie, M. L., Hall, K. D., Gortmaker, S. L., Swinburn, B.
A., & McPherson, K. (2015). Child and adolescent obesity: part of a bigger picture. The
Lancet, 385(9986), 2510-2520.
Lowe, C. F., Horne, P. J., Tapper, K., Bowdery, M., & Egerton, C. (2004). Effects of a peer
modelling and rewards-based intervention to increase fruit and vegetable consumption
on children. European Journal of Clinical Nutrition, 58, 510–522.
Maes, L., & Vereecken, C., 2010. Jongeren en Gezondheid 2010: Voeding. Universiteit Gent.
62
Matthys, C., Huybrechts, I., Bellemans, M., De Maeyer, M., & De Henauw, S. (2003).
Voedingsprofiel van Vlaamse kleuters. Nutrinews, 11(4), 4-8.
Maziak, W., Ward, K.D., & Stockton, M.B. (2008). Childhood obesity: are we missing the big
picture? Obesity Reviews, 9(1), 35-42.
McLeroy, K. R., Bibeau, D., Steckler, A., & Glanz, K. (1988). An Ecological Perspective on
Health Promotion Programs. Health Education quarterly, 15(4), 351-377.
Meijs, J. (2012). Overgewicht en obesitas bij kinderen en jongeren. Opgehaald 29 februari,
2016, van http://www.ziezon.nl/wp-content/uploads/downloads/2013/02/796-
obesitas.pdf
Naber, P. (2004). Vriendschap en sociale cohesie: de rol van leeftijdsgenoten in de opvoeding
van jeugd. Den Haag, Hogeschool Inholland.
O'Keeffe, G. S., & Clarke-Pearson, K. (2011). The impact of social media on children,
adolescents, and families. Pediatrics, 127(4), 800-804.
Onis, M. (2006). WHO Child Growth Standards based on length/height, weight and age. Acta
paediatrica, 95(S450), 76-85.
Pachucki, M. A., Jacques, P. F., & Christakis, N. A. (2011). Social network concordance in
food choice among spouses, friends, and siblings. American Journal of Public Health,
101(11), 2170-2177.
Pedersen, S., Grønhøj, A., & Thøgersen, J. (2015). Following family or friends. Social norms
in adolescent healthy eating. Appetite, 86, 54-60.
Puhl, R. M., Peterson, J. L., & Luedicke, J. (2013). Weight-based victimization: bullying
experiences of weight loss treatment-seeking youth. Pediatrics, 131(1), E1-E9. doi:
10.1542/peds.2012-1106
63
Puhl, R., M., & Schwartz, M., B. (2003). If you are good you can have a cookie: how memories
of childhood food rules link to adult eating behaviors. Eating Behaviors, 4(3), 283–293.
Roberts, K. C., Shields, M., de Groh, M., Aziz, A., & Gilbert, J. A. (2012). Overweight and
obesity in children and adolescents: results from the 2009 to 2011 Canadian Health
Measures Survey. Health rep, 23(3), 37-41.
Salvy, S. J., De La Haye, K., Bowker, J. C., & Hermans, R. C. (2012). Influence of peers and
friends on children's and adolescents' eating and activity behaviors. Physiology &
behavior, 106(3), 369-378.
Salvy, S. J., Elmo, A., Nitecki, L. A., Kluczynski, M. A., & Roemmich, J. N. (2011). Influence
of parents and friends on children's and adolescents' food intake and food selection. The
American journal of clinical nutrition, 93(1), 87-92.
Sampasa-Kanyinga, H., & Willmore, J. (2015). Relationships between bullying victimization
psychological distress and breakfast skipping among boys and girls. Appetite, 89, 41-
46.
Savige, G., MacFarlane, A., Ball, K., Worsley, A., & Crawford, D. (2007). Snacking behaviours
of adolescents and their association with skipping meals. International Journal of
Behavioral Nutrition and Physical Activity, 4(1), 36.
Sawka, K. J., McCormack, G. R., Nettel-Aguirre, A., & Swanson, K. (2015). Associations
between aspects of friendship networks and dietary behavior in youth: Findings from a
systematized review. Eating behaviors, 18, 7-15.
Schildknechtstraat, G., & Vanhauwaert, E. (2012). De actieve voedingsdriehoek: een praktische
voedings-en beweeggids.
Shaikh, A. R., Yaroch, A. L., Nebeling, L., Yeh, M. C., & Resnicow, K. (2008). Psychosocial
predictors of fruit and vegetable consumption in adults: a review of the literature.
American journal of preventive medicine, 34(6), 535-543.
64
Story, M., Neumark-Sztainer, D., & French, M. (2002). Individual and environmental
influences on adolescent eating behaviors. Supplement to the journal The American
Dietetic Association. 102(3), s40-s51.
Van Stralen, M. M., te Velde, S. J., Singh, A. S., De Bourdeaudhuij, I., Martens, M. K., van der
Sluis, M., & Brug, J. (2011). European Energy balance Research to prevent excessive
weight Gain among Youth (ENERGY) project: design and methodology of the
ENERGY cross-sectional survey. BMC Public Health, 11(65), 1-20. doi: 10.1186/1471-
2458-11-65.
Vereecken, C., & Maes, L. (2003). A Belgian study on the reliability and relative validity of
the Health Behaviour in School-Aged Children food-frequency questionnaire. Public
Health Nutrition, 6(6), 8-581.
Verzeletti, C., Maes, L., Santinello, M., & Vereecken, C. A. (2010). Soft drink consumption in
adolescence: associations with food-related lifestyles and family rules in Belgium
Flanders and the Veneto Region of Italy. The European Journal of Public Health, 20(3),
312-317.
Vyncke, V., Willems, S., Buffel, T., Verté, D., & Peersman, W. (2010). Sociaal kapitaal en
gezondheid. WELZIJNSGIDS (MECHELEN), (78)47-64.
Walrave, M., & Van Ouytsel, J. (2014). Mediawijs online: jongeren en sociale media. Lannoo
Meulenhoff-Belgium.
Wang, Y. C., Bleich, S. N., & Gortmaker, S. L. (2008). Increasing caloric contribution from
sugar-sweetened beverages and 100% fruit juices among US children and adolescents,
1988–2004. Pediatrics, 121(6), e1604-e1614.
WHO (2015). Obesity and overweight. Opgehaald 18 oktober, 2015, van
http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/
65
Wiefferink, C. H., Peters, L., Hoekstra, F., Ten Dam, G., Buijs, G. J., & Paulussen, T. G. (2006).
Clustering of health-related behaviors and their determinants: possible consequences for
school health interventions. Prevention Science, 7(2), 127-149.
Wouters, E. J., Larsen, J. K., Kremers, S. P., Dagnelie, P. C., & Geenen, R. (2010). Peer
influence on snacking behavior in adolescence. Appetite, 55(1), 11-17.
Zimet, G. D., Dahlem, N. W., Zimet, S. G., & Farley, G. K. (1988). The multidimensional scale
of perceived social support. Journal of personality assessment, 52(1), 30-41.
66
BIJLAGE 1: VRAGENLIJST HBSC 2013-2014
HBSC Vragenlijst 2013-2014
Beste leerling,
Door deze vragen te beantwoorden help je ons om de manier waarop jongeren leven beter te leren
kennen. Dezelfde vragen zullen gesteld worden aan jongeren in 44 andere landen in Europa en Noord-
Amerika.
Jouw antwoorden zullen bekeken worden door onderzoekers en door niemand anders. Ze zullen niet
bekeken worden door jouw ouders of leerkrachten. Het is niet nodig om je naam of voornaam op de
vragenlijst te schrijven. Als je de vragen beantwoord hebt, steek dan de vragenlijst in de envelop en sluit
deze goed.
Omdat de vragen in verschillende landen en culturen zullen gesteld worden, kunnen sommige vragen
ongewoon of raar overkomen. Neem je tijd om elke vraag aandachtig te lezen en geef een zo eerlijk
mogelijk antwoord op de vraag. Onthoud dat we alleen maar geïnteresseerd zijn in jouw mening. Het is
geen test en er zijn geen juiste of foute antwoorden. Alhoewel we hopen dat je bereid bent om ons te
helpen, willen we toch zeggen dat jouw deelname aan deze studie niet verplicht is. Indien je de
vragenlijst niet wil invullen, steek de vragenlijst dan niet ingevuld in de envelop.
Indien je over een bepaald probleem wilt praten dat voorkomt in deze vragenlijst, neem dan contact op
met een leerkracht die je vertrouwt of met iemand van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB).
Bij de jongerentelefoon kun je anoniem terecht met allerlei vragen (gratis nummer: 102 of op www.kjt.org
of op [email protected]).
Alvast bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!
Prof. L. Maes Dr. A. Hublet B. De Clercq
Promotor Onderzoeker Onderzoeker
BIJLAGEN
67
Waar je moet op letten:
- Gelieve een zwarte pen te gebruiken. - Kleur het bolletje of vakje dat bij jouw antwoord past volledig zwart. Heb je een fout gemaakt,
gelieve het bolletje dan met tipp-ex wit te maken. Vervolgens duid je dan het juiste antwoord aan.
- Bij sommige vragen dien je te antwoorden door het bolletje te kleuren dat best bij jou past. Kleur dan telkens 1 bolletje per vraag (zie voorbeeld). Bij andere vragen zijn verschillende antwoorden mogelijk. De antwoordmogelijkheden zijn dan aangeduid met vierkantjes: in dat geval mag je meerdere vakjes kleuren (zie voorbeeld). Soms zijn er vakjes getekend waarin je iets moet noteren. Schrijf dan duidelijk in drukletters in het midden van de vakjes. Telkens één letter of cijfer per vakje.
- Lees alle vragen volledig voor je antwoordt! Soms is het moeilijk om het juiste antwoord te kiezen. Denk dan aan wat meestal juist is.
Voorbeelden:
1. Hou je van muziek? ● ja ○ neen
2. Welke soort muziek hoor je graag? □ House ■ Pop □ new wave □ klassiek ■ andere:
R A P
68
1. Welke dag is het vandaag? 0 maandag 0 dinsdag 0 woensdag 0 donderdag 0 vrijdag
2. Welke maand is het vandaag? 0 februari 0 maart 0 april 0 mei 0 juni
3. De hoeveelste dag van de maand is het vandaag? 0 1 0 2 0 3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0 9 0 10 0 11 0 12 0 13 0 14 0 15 0 16 0 17 0 18 0 19 0 20 0 21 0 22 0 23 0 24 0 25 0 26 0 27 0 28 0 29 0 30 0 31 4. Ben jij een jongen of een meisje ? O Jongen O Meisje 5. In welk jaar zit je? O eerste O tweede O derde O vierde O vijfde O zesde 6. In welke maand ben jij geboren?
O januari O februari O maart O april O mei O juni O juli O augustus O september O oktober O november O december
7. In welk jaar ben jij geboren? O 1995 O 1996 O 1997 O 1998 O 1999 O 2000 O 2001 O 2002 O 2003 O 2004 O ander, nl … …
8.. Wat is de postcode en de naam van je woonplaats? ……….. …………………………………………………………………….. 9. Welke onderwijsvorm volg je? (alleen secundair) O A-stroom O B-stroom 0 algemeen secundair onderwijs 0 kunstsecundair onderwijs 0 technisch secundair onderwijs 0 beroepssecundair onderwijs 10. In welk land ben je geboren? O België O Nederland O Polen O Marokko O Bulgarije
O Turkije O Ander (vul in): 11. In welk land is je moeder geboren? O België
O Nederland O Polen O Marokko O Bulgarije O Turkije O niet gekend
O Ander (vul in): 12. In welk land is je vader geboren? O België
O Nederland O Polen O Marokko
69
O Bulgarije O Turkije O niet gekend
O Ander (vul in): 13. Hoe vaak eet jij gewoonlijk een ontbijt (= meer dan een glas melk of fruitsap)? Maak één bolletje zwart voor de week en één bolletje voor het weekend.
Gedurende de week (van maandag tot en met vrijdag)
In het weekend (zaterdag en zondag)
O ik ontbijt nooit gedurende de week O ik ontbijt nooit in het weekend O 1 dag O ik ontbijt gewoonlijk maar 1 keer in het
weekend (zaterdag OF zondag) O 2 dagen O ik ontbijt gewoonlijk zowel ’s zaterdags als ’s
zondags O 3 dagen O 4 dagen O 5 dagen
14. Nooit Minder dan 1
dag per week 1-2 dagen per week
3-4 dagen per week
5-6 dagen per week
Elke dag
Hoe vaak ontbijt je samen met je moeder of vader?
O O O O O O
Hoe vaak eet je een avondmaal samen met je moeder of vader?
O O O O O O
15. Hoe vaak per dag eet je iets tussen de hoofdmaaltijden (ontbijt, middagmaal, avondmaal) door? 0 nooit 0 1 keer 0 2 keer 0 3 keer 0 4 keer 0 meer dan 4 keer 16. Hoeveel dagen per week eet of drink jij gewoonlijk … ? Maak één bolletje zwart per lijn. nooit Minder dan 1
dag per week/ zelden
1 dag per week
2-4 dagen per week
5-6 dagen per week
1 keer per dag en dit elke dag
Elke dag meer dan 1 keer
Fruit O O O O O O O Groenten O O O O O O O Snoep of chocolade O O O O O O O Cola of andere zoete frisdrank met suiker
O O O O O O O
Cola light of andere light frisdrank
O O O O O O O
Water O O O O O O O Ontbijtgranen (cornflakes, choco pops, müesli,…)
O O O O O O O
Wit brood O O O O O O O Bruin brood O O O O O O O Chips O O O O O O O Frieten O O O O O O O Vis O O O O O O O Koek en gebak O O O O O O O Volle melk O O O O O O O Magere/halfvolle melk
O O O O O O O
Kaas O O O O O O O Andere melkproducten (yoghurt, platte
O O O O O O O
70
kaas, chocomelk, fristi, pudding...)
17. Hoe vaak poets je je tanden? O meer dan eens per dag O eens per dag O minstens eens per week, maar niet dagelijks O minder dan eens per week O nooit 18. Volg je momenteel een dieet of doe je iets anders om gewicht te verliezen?
O neen, mijn gewicht is prima O neen, maar ik zou moeten afvallen O neen, ik ben te mager O ja 19. Fysieke activiteit is lichaamsbeweging die je hart sneller doet slaan en je buiten adem brengt op sommige momenten. Deze lichaamsbeweging kan niet alleen tijdens het sporten gedaan worden maar ook tijdens dagdagelijkse activiteiten: schoolactiviteiten, bij het spelen met vrienden, tijdens het naar school wandelen,… Enkele voorbeelden zijn lopen, snel wandelen, inline skaten, fietsen, dansen, skateboarden, zwemmen, voetballen, surfen,… Voor de volgende vraag is het de bedoeling dat je alle tijd die je besteedt aan fysieke activiteit op 1 dag optelt. Denk nu terug aan de laatste 7 dagen: op hoeveel dagen was jij tenminste 60 minuten bezig met dergelijke lichaamsbeweging?
O 0 dagen O 1 0 2 O 3 O 4 O 5 O 6 O 7 dagen
20. Op hoeveel dagen heb je sigaretten gerookt? Maak één bolletje zwart voor elke lijn. nooit 1-2
dagen 3-5 dagen
6-9 dagen
10-19 dagen
20-29 dagen
30 dagen (of meer)
in je hele leven O O O O O O O
tijdens de laatste 30 dagen
O O O O O O O
21. Hoe vaak rook je momenteel?
O elke dag O minstens 1 maal per week, maar niet elke dag O minder dan 1 maal per week O ik rook niet 22. Op welke leeftijd heb je voor het eerst een sigaret gerookt (meer dan een trekje)? Indien je nog nooit hebt gerookt, kies de categorie ‘nooit’. O Nooit O 11 jaar of jonger O 12 jaar O 13 jaar O 14 jaar O 15 jaar O 16 jaar O 17 jaar O 18 jaar of ouder
71
23. Rookt één van de volgende personen?
Maak 1 bolletje zwart voor elke persoon.
Rookt dagelijks
Rookt af en toe Rookt niet Ik weet het niet Niet van toepassing
Je vader 0 0 0 0 0 Je moeder 0 0 0 0 0
24. Heb je ooit al een e-sigaret (elektronische sigaret) gebruikt? O nee O ja O ken ik niet 25 . Op hoeveel dagen heb je alcohol gedronken? Maak 1 bolletje zwart voor elke lijn. nooit 1-2
dagen 3-5 dagen
6-9 dagen
10-19 dagen
20-29 dagen
30 dagen (of meer)
in jouw leven O O O O O O O
tijdens de laatste 30 dagen
O O O O O O O
26. Hoe vaak drink je momenteel alcohol, bvb wijn, sterke drank, bier,…? Houd ook rekening met de keren waarop je enkel een beetje dronk. Maak 1 bolletje zwart voor elke lijn.
27. Hoeveel glazen alcohol drink je gewoonlijk op dagen dat je alcohol drinkt? Voorbeelden van standaard alcoholische consumpties/dranken:
O ik drink nooit alcohol
O minder dan 1 glas O 1 glas O 2 glazen O 3 glazen O 4 glazen O 5 of meer glazen 28. Heb je ooit al zoveel alcohol gedronken dat je echt dronken was? Maak één bolletje zwart voor elke lijn.
dagelijks Elke week
Elke maand
uitzonderlijk Nooit
Bier O O O O O Wijn O O O O O Sterke drank (bvb. wodka, whiskey, cocktails die ter plaatse gemaakt worden)
O O O O O
Alcopops (bvb. Bacardi breezer, Smirnoff Ice,…) O O O O O Aperitief (bv. Porto, sherry, …) O O O O O Een andere drank die alcohol bevat O O O O O
72
nee, nooit ja, één keer ja, 2-3 keer ja, 4-10 keer ja, meer dan 10 keer
in jouw leven O O O O O
tijdens de laatste 30 dagen
O O O O O
29. Op welke leeftijd deed je voor het eerst het volgende … ? Indien je iets nog niet gedaan hebt, kies de categorie ‘nooit’. Nooit 11 jaar of
jonger 12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
16 jaar
17 jaar
18 jaar of ouder
Alcohol drinken (meer dan een slokje)
O O O O O O O O O
Dronken zijn O O O O O O O O O
30. Heb je ooit al cannabis (marihuana, joints) gebruikt? (alleen secundair)
Maak één bolletje zwart voor elke lijn. nooit 1-2
dagen 3-5 dagen
6-9 dagen
10-19 dagen
20-29 dagen
30 dagen (of meer)
in jouw leven O O O O O O O
tijdens de laatste 30 dagen
O O O O O O O
31. Op welke leeftijd heb je voor het eerst cannabis (wiet) gebruikt? (alleen secundair)
Indien je nog nooit hebt gebruikt, kies de categorie ‘nooit’. O Nooit O 11 jaar of jonger O 12 jaar O 13 jaar O 14 jaar O 15 jaar O 16 jaar O 17 jaar O 18 jaar of ouder 32. Hoeveel van jouw vrienden…
geen sommige de helft de meeste
allemaal
… roken sigaretten O O O O O … drinken alcohol O O O O O … zijn ten minste 1 keer per week dronken
O O O O O
…. gebruiken cannabis (alleen secundair)
O O O O O
33. Heb je ooit in je leven een van volgende drugs gebruikt? (alleen secundair)
nooit 1 tot 2 dagen
3 tot 5 dagen
6 tot 9 dagen
10 tot 19 dagen
20 tot 29 dagen
30 dagen of meer
XTC O O O O O O O Amfetamines (speed, pep)
O O O O O O O
Heroine O O O O O O O
73
Medicatie om high te worden, nl …
O O O O O O O
Cocaïne O O O O O O O Snuifmiddelen (lijm, verdunner,…)
O O O O O O O
Baltok O O O O O O O LSD, tripmiddelen O O O O O O O Andere drug, nl … O O O O O O O
34. Wat denk je momenteel over school?
O ik vind het er leuk O ik vind het redelijk leuk O ik vind het niet zo leuk op school O ik vind het helemaal niet leuk op school 35. Hoe erg voel je je onder druk staan door het schoolwerk dat je moet doen? O helemaal niet O een beetje O nogal O veel 36. Wat denkt je klasleraar over je schoolresultaten in vergelijking met je klasgenoten? Geef je mening. Hij/zij denkt dat ik … O een zeer goede leerling ben O een goede leerling ben O een gemiddelde leerling ben O onder het gemiddelde zit 37. Hier volgen een aantal uitspraken over jouw klas. Duid aan in welke mate je het ermee eens bent. Kleur 1 bolletje per lijn.
Helemaal mee eens
Mee eens
Geen mening
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Mijn klasgenoten zijn graag samen. O O O O O De meeste leerlingen van mijn klas zijn vriendelijk en behulpzaam.
O O O O O
Mijn klasgenoten aanvaarden me zoals ik ben.
O O O O O
In onze klas maken de leerlingen mee de reglementen.
O O O O O
In onze klas kunnen leerlingen meebeslissen over de taken waaraan ze werken.
O O O O O
In onze klas kunnen leerlingen meebeslissen over de manier waarop ze taken uitvoeren.
O O O O O
38. Hier volgen enkele uitspraken over de school. Duid aan in welke mate je het ermee eens bent. Kleur 1 bolletje per lijn.
Helemaal mee eens
Mee eens
Geen mening
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Op onze school zijn de leerlingen betrokken in het plannen en organiseren van schoolactiviteiten en
O O O O O
74
39. Hier volgen een aantal uitspraken over je leerkrachten. Duid voor elke uitspraak aan in welke mate je het ermee eens bent. Kleur 1 bolletje per lijn.
helemaal mee eens
mee eens
geen mening
niet mee eens
helemaal niet mee eens
Ik heb het gevoel dat de leerkrachten me accepteren zoals ik ben.
O O O O O
Ik heb het gevoel dat de leerkrachten om me geven als persoon.
O O O O O
Ik heb veel vertrouwen in mijn leerkrachten. O O O O O Indien nodig krijg ik extra hulp. O O O O O Mijn leerkrachten leggen me uit hoe ik het beter kan doen op school.
O O O O O
Mijn leerkrachten helpen mij bij het uitvoeren van opdrachten.
O O O O O
40. Hoe dikwijls ben je nog moe wanneer je ’s morgens naar school gaat?
O zelden of nooit O af en toe O 1 tot 3 maal per week O 4 maal per week of meer 41. Heb je dit trimester wel eens gebrost/gespijbeld (= niet naar school gaan terwijl het verplicht is)?
O Neen, ik heb niet gespijbeld dit trimester O ja, 1 dag of minder O ja, 2 of 3 dagen O ja, meer dan 3 dagen 42. Heb jij reeds 1 of meerdere keren een jaar overgedaan/ ben je ooit al blijven zitten?
O ik ben nog nooit blijven zitten O ik ben 1 keer blijven zitten O ik ben 2 keer blijven zitten O ik ben 3 keer blijven zitten O ik ben 4 keer of meer blijven zitten
43. Wat vind jij van je gezondheid?
O zeer goed O goed O redelijk O niet zo goed 44. Hoeveel weeg je zonder kleren? … … … kg
schoolevenementen (project weken, sportweken of sportdagen, uitstapjes, …). Op onze school krijgen de leerlingen veel kansen om over schoolprojecten te beslissen en te organiseren.
O O O O O
Op onze school worden de ideeën van de leerlingen serieus genomen.
O O O O O
Onze school is een aangename plaats O O O O O Ik voel me thuis op onze school O O O O O Ik voel me veilig op onze school O O O O O
75
45. Hoe groot ben je zonder schoenen? … … cm 46. Rechts zie je een ladder afgebeeld. Helemaal bovenaan de ladder (10) is het best mogelijke leven voor jou, helemaal beneden aan de ladder (0) geeft het slechts mogelijke leven voor jou weer.
Waar denk jij dat je je over ’t algemeen op de ladder bevindt? Kleur het bolletje dat best beschrijft waar jij je nu op de ladder bevindt.
O 10 best mogelijk leven
O 9 O 8 O 7 O 6 O 5 O 4 O 3 O 2 O 1 O 0 slechts mogelijk leven
47. Denk aan de afgelopen week …
Nooit Bijna nooit
soms Redelijk vaak
altijd
Heb je je vol energie gevoeld? O O O O O Heb je je verdrietig gevoeld? O O O O O Heb je je eenzaam gevoeld? O O O O O Heb je voldoende tijd voor jezelf gehad? O O O O O Heb je in je vrije tijd de dingen kunnen doen die je wou doen?
O O O O O
Hebben je ouders je eerlijk behandeld? O O O O O Heb je plezier gehad met je vrienden? O O O O O Heb je goed kunnen opletten? O O O O O
Helemaal
niet Bijna niet gemiddeld nogal Helemaal
Heb je je fit en gezond gevoeld? O O O O O Is het goed gegaan op school? O O O O O
48. Heb jij er wel eens over gedacht een einde aan je leven te maken? (alleen secundair)
0 nooit 0 een enkele keer 0 soms 0 vaak 0 heel vaak 49. Heb je zelf ooit opzettelijk teveel pillen geslikt of jezelf op een andere manier geprobeerd lichamelijk te beschadigen (bijvoorbeeld met een mes)? (alleen secundair)
0 nee 0 ja, een keer 0 ja, meerdere keren. 0 ik doe het vaak 0 ik doe het heel vaak 50. In de voorbij 6 maanden, hoe vaak heb je het volgende gehad? (kleur 1 bolletje per lijn.)
Bijna elke dag
Meer dan 1 keer per week
Bijna elke week
Bijna elke maand
Zelden of nooit
Hoofdpijn O O O O O Buikpijn O O O O O Rugpijn O O O O O Neerslachtig, futloos, somber
O O O O O
Geïrriteerd, slecht gehumeurd
O O O O O
Zenuwachtigheid O O O O O
76
Problemen om in slaap te vallen
O O O O O
Duizeligheid O O O O O 51. Heb je de voorbije maand een geneesmiddel of pilletje genomen voor het volgende:
(kleur 1 bolletje per lijn)
Neen Ja, 1 keer Ja, meerdere keren
Hoofdpijn
Buikpijn
Andere pijn
Om in slaapt vallen
Zenuwachtigheid
Vermageren (laxeermiddel,…)
Iets anders,
nl…………….
52. Vind je jezelf: O veel te mager O een beetje te mager O ongeveer goed O een beetje te dik O veel te dik 53. Deze vraag is enkel in te vullen door de MEISJES Heb jij al ooit je maandstonden gehad? O neen, ik heb nog nooit mijn maandstonden gehad O ja, reeds sinds ik … jaar en … maanden ben. Terug door IEDEREEN in te vullen! 54. Heb je ooit geslachtsgemeenschap (seks) gehad met iemand? (alleen secundair)
O ja O neen -> ga naar vraag 61
55. De laatste keer dat je seks had, gebruikten jij of jouw partner een condoom? (alleen secundair)
O ja O nee O weet ik niet
56. De laatste keer dat je seks had, gebruikten jij of jouw partner de pil? (alleen secundair) O ja O nee O weet ik niet
57. De laatste keer dat je seks had, gebruikten jij of jouw partner de noodpil (Norlevo, Postinor)? (alleen secundair)
O ja O nee O weet ik niet
58. De laatste keer dat je seks had, gebruikten jij of jouw partner een ander voorbehoedsmiddel? (alleen secundair)
O ja O nee
77
O weet ik niet 59. Hoe oud was je toen je voor het eerst geslachtsgemeenschap (seks) had? (alleen secundair) O ik heb nog nooit geslachtsgemeenschap gehad O 11 jaar of jonger O 12 jaar O 13 jaar O 14 jaar O 15 jaar
O 16 jaar O 17 jaar O 18 jaar of ouder 60. De eerste keer dat je geslachtsgemeenschap (seks) had, gebruikten jij of je partner dan een condoom? (alleen secundair)
O ja O neen O ik weet het niet 61. Heeft iemand je ooit al gestreeld of aangeraakt op een seksuele manier wanneer je dit niet wilde? (alleen secundair) O ik wens niet te antwoorden O nooit O 1 keer O een paar keer O vaak 62. Heeft iemand je ooit al verplicht om zijn/haar lichaam aan te raken op een seksuele manier wanneer je dit niet wilde? (alleen secundair) O ik wens niet te antwoorden O nooit O 1 keer O een paar keer O vaak Nu volgen een aantal vragen over pesten. We zeggen dat een leerling GEPEST wordt als een andere leerling of groep leerlingen, vervelende of onplezierige dingen tegenover hem of haar zegt of doet. Wanneer een leerling herhaaldelijk geplaagd wordt op een manier die hem of haar niet zint of wanneer een leerling opzettelijk uitgesloten wordt, dan spreekt men ook van pesten. Wanneer 2 leerlingen die even sterk zijn, vechten of met elkaar ruzie maken, dan is dit GEEN PESTEN. Wanneer een leerling geplaagd wordt op een vriendelijke of speelse manier, dan spreekt men ook NIET van pesten.
63. Hoe vaak heb jij meegedaan aan het pesten van andere leerlingen op school gedurende de laatste paar maanden?
O ik heb de laatste paar maanden niemand gepest op school O één- of tweemaal O 2 of 3 keer per maand O ongeveer éénmaal per week O verschillende keren per week 64. Hoe vaak ben jij de laatste paar maanden gepest op school? O ik werd de laatste paar maanden niet gepest O één- of tweemaal O 2 of 3 keer per maand O ongeveer éénmaal per week O verschillende keren per week 65. Hoe vaak ben je op een van de volgende manieren gepest geweest?
ik ben niet op deze manier gepest geweest tijdens de
1 of 2 keer 2 of 3 keer per maand
ongeveer 1 keer per week
meerdere keren per week
78
laatste paar maanden
Iemand stuurt gemene berichten, wall posts, emails, sms, of maakte een website om mij belachelijk te maken.
O O O O O
Iemand nam zonder toestemming lelijke of ongepaste foto’s van mij en zette die online.
O O O O O
66. Veel jonge mensen kwetsen zich of raken gewond gedurende het sporten of vechten. Dit kan op verschillende plaatsten gebeuren zoals thuis of op straat. Onder verwondingen verstaan we ook vergiftiging of het zich verbranden. Ziektes zoals de mazelen of griep zijn GEEN verwondingen. De volgende vraag gaat over verwondingen gedurende de laatste 12 maanden. Hoe vaak ben jij gedurende de laatste 12 maanden gewond geweest zodat een dokter of verpleegster je diende te behandelen? O ik ben niet gewond geweest gedurende de laatste 12 maanden O 1 keer O 2 keer O 3 keer O 4 keer of meer. 67. Indien je meerdere verwondingen hebt gehad, denk dan aan de meest ernstige verwonding (de verwonding die het langst duurde om te genezen) die je gedurende de laatste 12 maanden hebt gehad. Moest je voor deze meest ernstige verwonding medische hulp krijgen zoals een gips, hechtingen, operatie of in het ziekenhuis blijven overnachten?
O ik ben niet gewond geweest gedurende de laatste 12 maanden O ja O nee 68. Waar was je wanneer je deze meest ernstige verwonding opliep? (kies het meest passende antwoord) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden O thuis of in de tuin (bij jou of bij iemand anders) O op school, turnzaal of op de speelplaats, tijdens de schooluren O op school, turnzaal of op de speelplaats, na schooluren O in de sportzaal of het sportveld (niet op school) O in de straat, parking O andere plaats 69. Welke activiteit was je aan het doen wanneer deze meest ernstige verwonding gebeurde? (kies het meest passende antwoord) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden O aan het fietsen O aan het sporten O aan het wandelen, lopen (niet als sport of om te trainen) O aan het rijden in een auto of een ander motorvoertuig O aan het vechten O aan het werk (betaald of onbetaald) O andere activiteit
79
70. Wat waren de belangrijkste gevolgen (schade aan het lichaam) van deze meest ernstige verwonding? (vul elke lijn in) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden (-> ga naar vraag 71)
Ja nee gebroken, ontwrichtte beenderen (ook gebroken tanden) O O verrokken, verstuikte, gescheurde spieren O O snij- of steekwonden O O hersenschudding of andere hoofd of nekverwondingen, bewusteloos, whiplash
O O
kneuzingen, blauwe plekken, interne bloedingen O O interne verwondingen waarbij een operatie nodig was O O Brandwonden O O ander, nl ….. O O
71. Hoe vaak ben jij gedurende de laatste 12 maanden betrokken in een gevecht? O ik was niet betrokken in een gevecht O 1 keer O 2 keer O 3 keer O 4 keer of meer 72. Alle gezinnen zijn anders (bijvoorbeeld, niet iedereen leeft met beide ouders, soms wonen jongeren bij slechts 1 ouder, of leven ze in twee gezinnen). We willen weten hoe jouw gezinssituatie eruit ziet. Vul deze eerste vraag in voor het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt en duid de mensen aan die daar leven. Volwassenen Kinderen
moeder Duid aan hoeveel broers en zussen hier wonen (half-, stief- en adoptiebroers en -zussen meegerekend). Duid het aantal aan of 0 indien je er geen hebt. Reken jezelf er niet bij.
vader stiefmoeder (of de vriendin van je vader) stiefvader (of de vriend van je moeder) meemoeder (of de vriendin van je moeder) meevader (of de vriend van je vader) grootmoeder Hoeveel broers? Grootvader 0 1 2 3 4 5 6 7 ander nl. … … ik woon in een opvangtehuis Hoeveel zussen? ergens anders, namelijk: … 0 1 2 3 4 5 6 7 ander nl. … …
73. Woon je soms ergens anders, bijvoorbeeld indien je ouders uit elkaar zijn of gescheiden? O nee ->ga naar vraag 74 O ja Hoe vaak verblijf je daar? O de helft van de tijd O regelmatig maar minder dan de helft van de tijd O soms O bijna nooit Vul deze vraag in met je tweede gezin in gedachten en duid de mensen aan die daar leven: Volwassenen Kinderen
moeder Duid aan hoeveel broers en zussen hier wonen (half-, stief- en adoptiebroers en -zussen meegerekend). Duid het aantal aan of 0 indien je er geen hebt. Reken jezelf er niet bij.
vader stiefmoeder (of de vriendin van je vader) stiefvader (of de vriend van je moeder) meemoeder (of de vriendin van je moeder) meevader (of de vriend van je vader) grootmoeder Hoeveel broers?
80
Grootvader 0 1 2 3 4 5 6 7 ander nl. … … ik woon in een opvangtehuis Hoeveel zussen? ergens anders, namelijk: … 0 1 2 3 4 5 6 7 ander nl. … …
74. Hoe rijk denk je dat je gezin is?
O zeer rijk O rijk O gemiddeld O niet erg rijk O helemaal niet rijk
75. Jouw moeder: werkt zij ?
O ja O nee O ik weet het niet O ik ken haar niet of zie haar nooit
Indien zij werkt, waar werkt zij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw moeder doet: bijvoorbeeld zij is kapster, tandarts, lerares lagere school, kuisvrouw, schilder/behanger,…
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Je moeder werkt:
O als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf … O voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad …),
in een winkel, school of bij iemand thuis O ik weet het niet
Heeft zij leiding over andere personeelsleden?
O ja O neen O ik weet het niet
Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft zij leiding? O minder dan 10 O 10 of meer O ik weet het niet Indien zij NIET werkt, waarom niet?
O zij is gepensioneerd, ziek of student O zij is werkzoekend (stempelt) O zij is huisvrouw of zorgt voor anderen O ik weet het niet
Heeft je moeder een diploma hoger onderwijs (hogeschool of universiteit) ?
o Ja o Nee o Weet ik niet
76. Jouw vader: werkt hij ?
O ja O nee O ik weet het niet
81
O ik ken hem niet of zie hem nooit Indien hij werkt, waar werkt hij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) …………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw vader doet: bijvoorbeeld hij is kapper, tandarts, leraar lagere school, klusjesman, schilder/behanger,… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………. Je vader werkt:
O als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf … O voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad …),
in een winkel, school of bij iemand thuis O ik weet het niet
Heeft hij leiding over andere personeelsleden?
O ja O neen O ik weet het niet
Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft hij leiding? O minder dan 10 O 10 of meer O ik weet het niet Indien hij NIET werkt, waarom niet?
O hij is gepensioneerd, ziek of student O hij is werkzoekend (stempelt) O hij is huisman of zorgt voor anderen O ik weet het niet
Heeft je vader een diploma hoger onderwijs (hogeschool of universiteit) ?
o Ja o Nee o Weet ik niet
77. Hoe gemakkelijk is het voor jou om over je problemen te praten met de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke lijn.
Heel gemakkelijk
gemakkelijk moeilijk Heel moeilijk
Heb of zie deze persoon niet
Vader O O O O O Stiefvader (of de vriend van je moeder)
O O O O O
Meevader (of vriend van je vader)
Moeder O O O O O Stiefmoeder (of de vriendin van je vader)
O O O O O
Meemoeder (of de vriendin van je moeder)
78. Hoe gaat het er in jouw gezin aan toe?
helemaal mee eens
mee eens
geen mening
niet mee eens
helemaal niet mee eens
Ik denk dat er over belangrijke dingen gepraat wordt.
O O O O O
Wanneer ik spreek, luistert iemand naar wat ik zeg.
O O O O O
82
79. We willen graag weten hoe je over de volgende stellingen denkt? Lees aandachtig elke stelling. Duid aan hoe je over elke stelling denkt.
80. Mijn moeder…
Bijna altijd Soms Nooit Ik heb geen moeder of zie ze
nooit Helpt me zoveel ik nodig heb
O O O O
Laat me dingen doen die ik graag doe
O O O O
Is liefdevol O O O O Begrijpt mijn problemen en zorgen
O O O O
Heeft graag dat ik mijn eigen beslissingen neem
O O O O
Probeert alles dat ik doe te controleren
O O O O
Behandelt me als een baby
O O O O
Zorgt ervoor dat ik me beter voel wanneer ik overstuur ben
O O O O
81. Mijn vader…
Bijna altijd Soms Nooit Ik heb geen vader of zie hem nooit
Helpt me zoveel als ik nodig heb
O O O O
Laat me dingen doen die ik graag doe
O O O O
Is liefdevol O O O O
We stellen vragen wanneer we elkaar niet begrijpen.
O O O O O
Als er een misverstand is, praten we erover totdat het uitgeklaard is.
O O O O O
helemaal niet mee eens 1
2 3 4 5 6 helemaal mee eens 7
Mijn familie probeert me echt te helpen.
O O O O O O O
Ik krijg van mijn familie de emotionele hulp en steun die ik nodig heb.
O O O O O O O
Ik kan met mijn familie over mijn problemen praten.
O O O O O O O
Mijn familie is bereid om mij te helpen beslissingen te nemen.
O O O O O O O
83
Begrijpt mijn problemen en zorgen
O O O O
Heeft graag dat ik mijn eigen beslissingen neem
O O O O
Probeert alles dat ik doe te controleren
O O O O
Behandelt me als een baby
O O O O
Zorgt ervoor dat ik me beter voel wanneer ik overstuur ben
O O O O
82. Hoe vaak praat je met je vrienden via telefoon of internetverbindingen zoals Face Time of Skype? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 83. Hoe vaak stuur je SMSjes naar je vrienden? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 84. Hoe vaak stuur je emails naar je vrienden? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 85. Hoe vaak praat je met je vrienden via chat (bv. MSN of Facebook chat)? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 86. Hoe vaak contacteer je je vrienden via andere sociale media zoals Facebook (wall posting (likes en commentaren), geen chat), My Space, Twitter, Apps (bv. Instagram), games (bv. Xbox), Youtube,…? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 87. Hoe vaak spreek je af met vrienden buiten schooltijd ‘s avonds vóór 20u? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer 88. Hoe vaak spreek je af met vrienden buiten schooltijd ‘s avonds na 20u? O bijna nooit of nooit O minder dan wekelijks O wekelijks O dagelijks hoeveel keer per dag? … keer
84
89. We willen graag weten hoe je over de volgende stellingen denkt? Lees aandachtig elke stelling. Duid aan hoe je over elke stelling denkt.
90. Hoeveel uren per dag kijk je gewoonlijk naar televisie, video’s (You Tube of gelijkaardige kanalen inbegrepen), DVD’s, en andere ontspanning op een scherm, in je vrije tijd? Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend.
Op weekdagen
(van maandag tot en met vrijdag)
In het weekend
(zaterdag en zondag)
O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag
91. Hoeveel uren per dag speel je gewoonlijk spelletjes op een computer, spelconsole, tablet (bv. iPad) smartphone of ander toestel, in je vrije tijd? (Let op! Spelletjes waarbij je zelf moet bewegen zoals bv. tennis op Wii niet inbegrepen) Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend.
Op weekdagen (van maandag tot en met vrijdag)
In het weekend
(zaterdag en zondag)
O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag
92. Hoeveel uren per dag gebruik jij gewoonlijk toestellen zoals computers, tablets (bv. iPad) of smartphones om huiswerk te maken, te emailen, twitteren, facebook, online te chatten, te surfen op internet, …, in je vrije tijd?
helemaal niet mee eens 1
2 3 4 5 6 helemaal mee eens 7
Mijn vrienden proberen me echt te helpen.
O O O O O O O
Als iets verkeerd loopt, kan ik op mijn vrienden rekenen.
O O O O O O O
Ik heb vrienden met wie ik mijn goede en slechte momenten kan delen.
O O O O O O O
Ik kan met mijn vrienden over mijn problemen praten.
O O O O O O O
85
Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend.
Op weekdagen (van maandag tot en met vrijdag)
In het weekend (zaterdag en zondag)
O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag O ongeveer 7 uren of meer per dag
93. Hebben jullie thuis een auto, bestelwagen of een vrachtwagen?
O neen O ja, één O ja, twee of meer
94. Heb je een eigen slaapkamer voor jezelf?
O neen O ja
95. Hoeveel computers hebben jullie thuis?
(Opgelet! laptops en tablets zijn wel computers, play stations en smartphones zijn geen computers)
O geen O 1 O 2 O meer dan twee 96. Hoeveel badkamers (kamer met bad en/of douche) hebben jullie thuis? O geen O 1 O 2 O meer dan twee 97. Hebben jullie thuis een vaatwasmachine? O neen
O ja 98. Hoeveel keer ben je samen met je gezin naar het buitenland op vakantie geweest gedurende de laatste 12 maanden?
O Helemaal niet O 1 keer O 2 keer O meer dan 2 keer 99. Hebben jullie thuis internet? 0 ja 0 neen 100. Betalen jouw ouders mensen om op wekelijkse basis bij jullie thuis te werken in het huishouden of de tuin? O nee O ja, één iemand O ja, twee mensen O ja, meer dan twee mensen
86
101. Hoe rijk is de buurt waarin je leeft?
O helemaal niet rijk O niet zo rijk O gemiddeld O redelijk rijk O zeer rijk 102. In de buurt waarin je leeft, is/zijn er…
veel sommige geen groepjes jongeren die problemen veroorzaken?
O O O
gebroken glas, afval of rommel op de grond?
O O O
leegstaande huizen of gebouwen?
O O O
103. In welke mate ben jij het eens met volgende uitspraken over de omgeving waarin je leeft?
Helemaal mee eens
Mee eens
Geen mening
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Mensen zeggen er goedendag en praten regelmatig met elkaar op straat.
O O O O O
Het is er veilig voor jonge kinderen om overdag buiten te spelen.
O O O O O
Je kunt er de mensen vertrouwen. O O O O O Er zijn goede plaatsen om je vrije tijd door te brengen (bvb. Parken, lokalen, winkels,…)
O O O O O
Ik kan de buren vragen om mij te helpen of iets voor mij te doen.
O O O O O
De meeste mensen proberen er van je te profiteren, als ze de kans krijgen.
O O O O O
104. Ben je betrokken in een van deze organisaties of clubs?
Ja Nee Sportclub O O Vrijwilligerswerk O O Politieke organisatie O O Culturele organisatie (muziekschool, …) O O Religieuze groep O O Jeugdbeweging O O Andere organisatie O O Ik ben niet betrokken in een organisatie O O
105. BUITEN DE SCHOOL-UREN, hoe vaak doe je gewoonlijk aan sport of lichaamsoefeningen in je vrije tijd, in zulke mate dat je buiten adem of bezweet bent? O elke dag O 4 tot 6 keer per week O 2 tot 3 keer per week O 1 maal per week O 1 maal per maand O minder dan 1 maal per maand O nooit 106. BUITEN DE SCHOOL-UREN, hoeveel uur per week doe je gewoonlijk aan sport of lichaamsbeweging in je vrije tijd, in zulke mate dat je buiten adem of bezweet bent? O geen O ongeveer een half uur per week
87
O ongeveer 1 uur per week O ongeveer 2 à 3 uren per week O ongeveer 4 à 6 uren per week O ongeveer 7 uur of meer per week 107. Hieronder staan een aantal hobby’s die je in je vrije tijd (buiten de schooluren) kan doen. Vul beide kolommen in.
Beoefen JIJ ZELF deze hobby minstens maandelijks ?
Hebben JE OUDERS deze hobby ooit beoefend ?
Ja Nee Ja Nee Weet ik niet
Ballet o o o o o Volksdans o o o o o Andere dans zoals hip hop, breakdance, r&b,…
o o o o o
Fotografie, film, video, multimedia of computerkunst (Photoshop, montage, Flash)
o o o o o
Toneel spelen in een vereniging o o o o o Tekenen, schilderen of beeldende kunst o o o o o Zingen o o o o o Muziekinstrument bespelen o o o o o Elektronische muziek (sampling, dj, …) o o o o o Werken met textiel (bv. kleren maken, breien,…)
o o o o o
Schrijven (poëzie, verhalen, songteksten,…)
o o o o o
Boeken lezen o o o o o Joggen, atletiek, fitness, fietsen, gymnastiek, zwemmen
o o o o o
Teamsport zoals basketbal, volleybal, voetbal
o o o o o
Tennis, golf, paardensport o o o o o Andere sporten. Vul aan: ……………………………………………….
o o o o o
108. Hoeveel boeken hebben jullie thuis? (meestal staan er 40 boeken op elke plank van een boekenkast) 0 geen 0 1-10 0 11-50 0 51-100 0 101-250 0 251-500 109. Hoe vaak wordt er in jouw gzin (bv. tijdens het eten) over het thema gezondheid gepraat? 0 nooit 0 zelden 0 soms 0 vaak 0 zeer vaak 110. Hoe belangrijk vinden jouw ouders een gezonde levensstijl? 0 helemaal niet belangrijk 0 niet belangrijk 0 belangrijk 0 heel belangrijk 111. Geef je mening bij volgende uitspraken. (alleen laatste 2 jaren secundair)
Helemaal akkoord
akkoord Geen mening
Niet akkoord
Helemaal niet akkoord
Mensen met depressie kunnen uit de depressie geraken indien ze dit willen.
0 0 0 0 0
Depressie is een teken van persoonlijke zwakte.
0 0 0 0 0
88
Depressie is niet echt een medische ziekte.
0 0 0 0 0
Mensen met depressie zijn gevaarlijk.
0 0 0 0 0
Het is best om mensen met depressie te ontwijken zodat je zelf niet depressief wordt.
0 0 0 0 0
Mensen met depressie zijn onvoorspelbaar.
0 0 0 0 0
Indien ik een depressie had, zou ik het aan niemand vertellen.
0 0 0 0 0
Ik zou iemand niet uitnodigen op een feestje indien ik weet dat die persoon een depressie gehad heeft.
0 0 0 0 0
Ik zou niet stemmen voor een leerling voor de leerlingenraad indien ik weet dat die persoon een depressie gehad heeft.
0 0 0 0 0
112. Geef je mening over bepaalde aspecten van het gezondheidszorgsysteem. (alleen laatste 2 jaren secundair) Hoe gemakkelijk of moeilijk is het voor jou…
Heel moeilijk
Tamelijk moeilijk
Tamelijk gemakkelijk
Heel gemakkelijk
Niet van toepassing
… informatie te vinden over de behandeling van ziekten waarmee je te maken hebt?
0 0 0 0 0
… erachter te komen waar je terecht kan voor professionele hulp wanneer je ziek bent?
0 0 0 0 0
… te begrijpen wat jouw arts tegen je zegt?
0 0 0 0 0
… de instructies van jouw arts of apotheker te begrijpen over het gebruik van een voorgeschreven medicijn?
0 0 0 0 0
… te beoordelen wanneer je best het advies van een tweede arts zou inwinnen?
0 0 0 0 0
… een beslissing te nemen over jouw ziekte met behulp van de informatie die de arts je geeft?
0 0 0 0 0
… de instructies van jouw arts of apotheker op te volgen?
0 0 0 0 0
… informatie te vinden over hoe je kan omgaan met psychische problemen zoals stress of depressie?
0 0 0 0 0
… waarschuwingen voor ongezond gedrag te begrijpen, bijvoorbeeld roken, weinig lichaamsbeweging of te veel drinken?
0 0 0 0 0
89
… te begrijpen waarom je gezondheid soms preventief moet worden gecontroleerd?
0 0 0 0 0
… te beoordelen of de informatie in de media over gezondheidsrisico’s betrouwbaar is?
0 0 0 0 0
… te beslissen hoe je je tegen ziekte kunt beschermen, afgaand op informatie vanuit de media?
0 0 0 0 0
…. informatie in te winnen over activiteiten die goed zijn voor je geestelijk welzijn?
0 0 0 0 0
… adviezen van familie en vrienden over gezondheid te begrijpen?
0 0 0 0 0
… informatie in de media te begrijpen over hoe je gezonder kan worden?
0 0 0 0 0
… te beoordelen hoe wat je dagelijks doet, verband houdt met je gezondheid?
0 0 0 0 0