Civiel• Nieuwe wetgeving executieveilingen van kracht
• Strengere eisen voor het reservefonds bij appartementen
• Deelpercelendefinitiefverledentijd
• Nieuw NAI arbitragereglement
• Nieuwe standaard RAW bepalingen
• Overgang huurgarantie bij overdracht vastgoed
• Procesfinancieringindevastgoedpraktijk
• Nederlandse huurbeschermings- en huurprijsmaatregelen doorstaan toets aan EVRM
• Tijdelijke huur woonruimte: eindelijk mogelijk?
Fiscaal• Wijziging btw-waardevaststelling van zakelijke rechten
• Naheffingstermijnoverdrachtsbelastingbijvervallenreorganisatievrijstelling
• Teruggaaf van overdrachtsbelasting wegens vervulling ontbindende voorwaarde
• Delen voormalig schoolgebouw met 2% OVB
• WOZ update
28 januari 2015 - Editie 25
Nieuwsbrief Vastgoed
2
CivielNieuwe wetgeving executieveilingen van kracht
Op 1 januari 2015 is de Wet executieveilingen in werking getreden. Het doel van deze wet is de executieveiling
transparanter te maken en toegankelijker voor een breder publiek. Hiermee wordt beoogd de opbrengst van
onroerende zaken te verhogen.
Een belangrijk onderdeel van de nieuwe regeling is dat nu expliciet geregeld is dat een veiling, behalve in een veilingzaal,
ook (mede) via internet kan worden georganiseerd.
Andere wijzigingen zijn:
• het risico op beschadiging van een geveilde woning mag pas op de koper overgaan op het moment waarop hij
daadwerkelijk de eigendom verkrijgt;
• bij woningen komen de kosten van de executie grotendeels bij de verkoper te liggen;
• bij woningen is de verkoper in beginsel verplicht het zogenoemde huurbeding in te roepen. Daarmee is zoveel mogelijk
verzekerd dat de koper niet achteraf wordt geconfronteerd met onbekende huurders;
• eigenaars en gebruikers van de te veilen woning zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan bezichtigingen;
• wanneer de veiling niet doorgaat omdat de rechter toestemming geeft voor een onderhandse verkoop, kan de rechter
tegelijk met deze toestemming een veroordeling tot ontruiming van het pand uitspreken;
• voor verschillende proceshandelingen hoeft men niet langer een advocaat in de arm te nemen. Deze kunnen voortaan
ook door een notaris worden verricht.
Meer informatie:
Christian Bijl
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5707
TOP
Strengere eisen voor het reservefonds bij appartementen
In de toekomst zullen strengere eisen gelden voor het reservefonds dat de Vereniging van Eigenaars (VvE)
in een appartementencomplex in stand moet houden. Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) heeft hiertoe een
wetswijziging aangekondigd.
De VvE is in een appartementencomplex verantwoordelijk voor bijvoorbeeld het onderhoud van de gemeenschappelijke
gedeelten. Met het oog daarop is iedere VvE verplicht een reservefonds in stand te houden, waarin alle
appartementseigenaars periodiek een bijdrage storten. Veel VvE’s blijken zich in de praktijk niet aan deze verplichting te
houden, met als gevolg dat (groot) onderhoud niet daadwerkelijk kan worden uitgevoerd wanneer dat nodig is. Minister
Blok heeft begin december aangekondigd dat hij in 2015 met een wetsvoorstel komt om deze problematiek het hoofd te
bieden. Waar het Burgerlijk Wetboek nu nog slechts regelt dát er een reservefonds moet bestaan, zou in de toekomst
concreet geregeld moeten zijn welk minimumbedrag periodiek gespaard moet worden.
3
Welke omvang dit minimumbedrag zal hebben, is nog niet duidelijk. Waarschijnlijk is dat iedere VvE jaarlijks een bepaald
percentage van de WOZ-waarde of van de herbouwwaarde moet reserveren. Hoe het precies uitpakt, wordt duidelijk als
Blok in 2015 de aangekondigde wetgeving presenteert.
Meer informatie:
Fokke Jan Vonck
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5935
TOP
Deelpercelendefinitiefverledentijd
Vanaf 1 januari 2015 verwerkt het Kadaster geen ‘deelpercelen’ meer. Men werkt nog slechts met gehele percelen,
voorzien van een definitieve, voorlopige of administratieve grens. De kenbaarheid van grenzen is daarmee beter
gewaarborgd dan voorheen.
Oude situatie
Tot voor kort kon men stukken grond overdragen zonder dat de grenzen daarvan kadastraal waren vastgesteld. Bij de
overdracht van dergelijke ‘deelpercelen’ gaf de notariële akte nader aan op welk stuk grond de transactie betrekking
had. Op de kadastrale kaart zag men daar vervolgens niet meteen iets van terug: de daadwerkelijke kadastrale splitsing
enuitmetingvanhetperceelvondpasnadeoverdrachtplaats.HetNederlandsesysteemweekhiermeeflinkafvan
het stelsel in sommige andere landen – denk hierbij aan Duitsland en Frankrijk – waar de overdracht van percelen
zonderdefinitievekadastralegrenzennietmogelijkis.Daarmoetendegrenzenvoorafgaandaandeoverdrachtworden
vastgesteld, hetgeen vertraging met zich meebrengt.
Situatie per 1 januari 2015
Door een wijziging van het Kadasterbesluit is het Nederlandse systeem iets meer naar deze buitenlandse stelsels toe
gegroeid. Vertragingen heeft men echter zoveel mogelijk willen voorkomen, door ook percelen met ‘voorlopige’ kadastrale
grenzen te verwerken. Die grenzen kan de notaris – namens de eigenaar – zelf digitaal doorvoeren, via de zogenoemde
‘SPLITS-applicatie’. Een dergelijk ‘voorlopig perceel’ kan ook betrokken worden in een splitsing in appartementsrechten,
watnietmogelijkwasbijdevroegere‘deelpercelen’.Nadeoverdrachtzullendegrenzennogwelgeverifieerdwordendoor
deambtenaarvanhetKadaster,diedeperceelsgrenzendefinitiefvaststelt.
Wordt de SPLITS-applicatie niet toegepast, dan gaat het Kadaster ambtshalve over tot het vaststellen van een zogeheten
‘administratieve grens’. Die wordt gebaseerd op de aanknopingspunten die de akte daarvoor moet bieden, waaronder een
(voorheen nog niet) verplichte tekening waarop de grenzen zijn aangegeven. De vaststelling van voorlopige kadastrale
grenzen door middel van de SPLITS-applicatie is derhalve veel exacter. Bovendien is het goedkoper om te werken met
een voorlopige grens: het tarief voor de controle bedraagt EUR 785, terwijl EUR 1.200 verschuldigd is als het Kadaster de
grenzen zelf moet vaststellen.
4
Kortom, per 1 januari 2015 dient men zich ervan bewust te zijn dat de overdracht van deelpercelen niet langer mogelijk is,
waarbijdevaststellingvandefinitieve,voorlopigeofadministratievegrenzenalternatievenbiedt.
Meer informatie:
Suzanne Meertens
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5868
TOP
Nieuw NAI arbitragereglement
In contracten uit de vastgoedtransactie- en bouwpraktijk wordt met regelmaat het Nederlands Arbitrage Instituut
(het NAI) aangewezen voor de geschillenbeslechting. Voordelen ten opzichte van de ‘gewone’ rechter zijn
onder meer de vertrouwelijkheid en de benoeming van een arbiter met specifieke deskundigheid omtrent het
onderwerp van geschil. Vanaf 1 januari 2015 bedient het NAI zich van een nieuw arbitragereglement. Dit NAI
Reglement vervangt het reglement van 2010. Directe aanleiding is de wetswijziging van 2 juni 2014 in verband
met de modernisering van het Arbitragerecht; deze nieuwe Arbitragewet is eveneens op 1 januari 2015 in werking
getreden.
Naast een groot aantal redactionele wijzigingen en moderniseringen (zoals het indienen van verzoeken, mededelingen en
stukken per e-mail), zijn in het NAI Reglement onder meer de volgende relevante inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd:
1. Een nieuw artikel over wraking. Daarbij is er een Comité aangesteld door het bestuur van het NAI, dat beslist over
verzoeken tot wraking.
2. Een nieuw artikel over vertrouwelijkheid: de arbitrage is niet alleen vertrouwelijk, alle direct of indirect betrokken
personen zijn nu bovendien gehouden tot geheimhouding, behoudens en voor zover openbaarmaking uit de wet of de
overeenkomst van de partijen voortvloeit.
3. Eengewijzigdartikeloverdebenoemingendeontheffingvaneenscheidsgerecht,waarinondermeerisbepaalddat
ontheffingkanplaatsvindenwanneerhet scheidsgerecht zijnopdrachtondanksaanmaningenoponaanvaardbare
trage wijze uitvoert.
4. De artikelen omtrent getuigen en deskundigen (partij en scheidsgerecht) zijn samengevoegd en uitgebreid. Nieuw is
ook een artikel dat de mogelijkheid van terugverwijzing tijdens een vernietigingsprocedure vastlegt.
5. Ten slotte is nu als beslissingsmaatstaf het uitgangspunt dat het scheidsgerecht beslist naar de regelen des rechts, en
alleen als goede personen naar billijkheid indien partijen daartoe bij overeenkomst opdracht hebben gegeven.
Het nieuwe NAI Reglement, met uitzondering van de genoemde beslissingsmaatstaf, zal van toepassing zijn op geschillen
die na 1 januari 2015 aanhangig gemaakt worden.
Meer informatie:
Eileen van der Wiel
e-mail: eileen.van.der.wiel @loyensloeff.com; tel. +31 (0)20 578 5410
Timo Huisman
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5994
TOP
5
Nieuwe standaard RAW bepalingen
Vanaf januari 2015 is de nieuwe editie van de Standaard RAW Bepalingen beschikbaar. Deze Standaard wordt
veel toegepast bij bouwcontracten in de grond-, weg- en waterbouw. De geactualiseerde Standaard bestaat uit
juridische, administratieve en technische bepalingen die van toepassing zijn op nieuwe RAW-bestekken, tenzij
van die bepalingen is afgeweken.
Belangrijkste wijzigingen
Het kennisplatform CROW geeft aan dat niet alleen de bepalingen, maar ook de bijbehorende RAW-catalogi (die nodig
zijn voor het schrijven van bestekken), zijn geactualiseerd. Belangrijkste wijzigingen volgens het CROW betreffen (i) de
afstemming op de nieuwste (Europese) normen, (ii) aanpassing aan de UAV 2012 (ten opzichte van de UAV 1989), (iii) het
opnemen van foto’s en ander beeldmateriaal in bestekken (zogenaamde beeldbestekken), en (iv) een verbeterd gebruik
van raamovereenkomsten door aanpassingen aan de actuele praktijk.
Aangepaste Standaard aangekondigd voor geïntegreerde contracten
Medio 2015 verwacht het CROW nog een aangepaste Standaard uit te brengen, waaruit alle UAV 2012-gerelateerde
bepalingen zullen zijn verwijderd. Die versie van de Standaard kan gebruikt worden voor RAW-bestekken bij geïntegreerde
(ontwerp en uitvoering) contracten waarop niet de UAV 2012 van toepassing zijn verklaard, maar bijvoorbeeld de UAV-
gc.Gebleken isdatbijopdrachtgeversbehoeftebestaatomonderdelenvanhetwerkslechtsglobaal tespecificeren,
en dus om ook ontwerpwerkzaamheden door de opdrachtnemer te laten uitvoeren. Dit kan, zo stelt het CROW, worden
gerealiseerd door het gebruik van de basisovereenkomst behorend bij de UAV-gc 2005, waarbij het RAW-bestek wordt
aangemerktalsvraagspecificatie.
Tot slot
Echter, ongeacht van welke voorwaarden, standaard of model men gebruik maakt, het blijft van groot belang ieder contract
aftestemmenopdeprojectspecifiekesituatie.
Meer informatie:
Annicka van de Laar
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5162
Timo Huisman
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5994
TOP
Overgang huurgarantie bij overdracht vastgoed
Op grond van artikel 7:226 BW gaat een huurovereenkomst automatisch mee over indien de verhuurder het
gehuurde vastgoed overdraagt aan een nieuwe eigenaar. Anders gezegd: ‘koop breekt geen huur’. Op de
vraag of de rechten van de verhuurder uit een bankgarantie (huurgarantie naar ROZ-model) – door de bank
gesteld op verzoek van de huurder – ook mee over gaan heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2014
(ECLI:NL:RBAMS:2014:6153) haar visie gegeven: de bankgarantie gaat mee over, mits deze de juiste bewoording
bevat.
6
Feiten
In deze zaak heeft de huurder – om aan haar verplichting uit de huurovereenkomst te voldoen – de bank een huurgarantie
(naar ROZ-model) voor ruim EUR 50.000 laten stellen. De (toenmalige) verhuurder heeft de eigendom van het gehuurde
vervolgens overgedragen aan de huidige eigenaar. Deze werd hiermee op grond van artikel 7:226 BW de (nieuwe)
verhuurder. De huurder gaat een aantal jaren later failliet waarna de verhuurder de bank verzoekt het bedrag van de
bankgarantie aan haar uit te keren. De bank honoreert dit verzoek en keert het volledige bedrag uit. De curator van de
huurder is het daar niet mee eens.
Geschil
Partijen zijn het oneens over de uitleg van het vetgedrukte deel in de volgende zinsnede uit de bankgarantie: ‘de bank,
[…] verklaart zich door deze bij wijze van zelfstandige verbintenis tegenover verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n)
onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant te stellen […]’.
Volgens de curator wordt met ‘rechtverkrijgende’ degene bedoeld aan wie de rechten onder de bankgarantie zijn
overgedragen. Het enkel overdragen van het gehuurde brengt niet met zich dat ook de rechten onder bankgarantie zijn
overgedragen. Daarvoor is volgens de curator een aparte overdrachtshandeling nodig. De bank had daarom niet mogen
uitkeren onder de bankgarantie.
Uitspraak
De curator vist achter het net. Volgens de rechtbank is de meest voor de hand liggende uitleg van deze bankgarantie
namelijk dat met de ‘rechtverkrijgende’ wordt gedoeld op degene die de oorspronkelijke verhuurder in hoedanigheid van
verhuurder opvolgt. De huidige eigenaar kan daarmee betaling verlangen uit hoofde van de garantie.
Conclusie
De term (bank)garantie is geen vastomlijnd wettelijk begrip. Dit betekent onder meer dat partijen vrij zijn om een garantie
vorm te geven zoals zij dit wensen. Modelgaranties zoals verstrekt door de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) zijn in
veel gevallen het uitgangspunt, maar afwijkingen van dergelijke modellen zijn aan de orde van de dag. Deze uitspraak
maakt duidelijk dat bij de uitleg van een bankgarantie de zinsnede ‘verhuurder of zijn rechtverkrijgende(n)’ een sterk
aanknopingspunt is om te concluderen dat de bankgarantie ook kan worden ingeroepen door opvolgende verhuurders.
De rechtbank benadrukt echter ook dat deze zinsnede alleen niet voldoende is om tot een dergelijke conclusie te komen.
Erzal danooksteedsnaardegehele tekstmoetenwordengekekenalvorensmen tot eendefinitieveconclusiemet
betrekking tot de overgang van een bankgarantie kan komen.
Meer informatie:
Marijn Bruins
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5204
TOP
Procesfinancieringindevastgoedpraktijk
Een relatief nieuw fenomeen in Nederland is procesfinanciering. Dit verschijnsel, dat vanuit het buitenland is
komen overwaaien, zal vroeg of laat – als dit niet al is gebeurd – ook zijn intrede doen in de vastgoedpraktijk. Kort
gezegd nemen procesfinanciers de kosten van een juridische procedure over in ruil voor een percentage van het
resultaat. In deze bijdrage lichten wij, zonder een pleidooi vóór of tegen procesfinanciering te willen houden, kort
toe wat procesfinanciering inhoudt en wat het kan betekenen voor geschillen in uw praktijk.
7
Wat is procesfinanciering?
Litigation funders, zoals procesfinanciers over de grens genoemdworden, verstrekken geen lening,maar doen een
risicodragende investering: zij nemen de kosten van een rechtszaak voor hun rekening. Zij maken vooraf een inschatting
vandeslagingskansvandezaakenofdewederpartijverhaalkanbieden.Indieneenprocesfinancierinvesteertineen
zaak, neemt deze het procesrisico qua kosten weg bij de eisende partij. Het percentage van de toegewezen vordering
en/ofhetschikkingsresultaatdatdeprocesfinancierverlangtalstegenprestatiezalvangevaltotgevalvariëren,waarbij
ondermeerdehoogtevandevorderingvanbelangis.Omdatprocesfinanciersgeenadvocatenzijn,geldtvoorhenniet
het verbod van ‘no cure, no pay’.
Procesfinanciering in de vastgoedpraktijk
Procesfinancieringkaneenuitkomstbiedenvoorparticulierenofondernemingendiedekostenvaneenprocedureniet
(langer) kunnen dragen, of hun geld liever anders besteden. Met name faillissements- en aansprakelijkheidsclaims lenen
zichgoedvoorprocesfinanciering;ditzijnvorderingendiemetenigeregelmaatindevastgoedpraktijkvoorkomen.Het
gevolg hiervan is dat derden een belang zullen hebben bij een geschil tussen vastgoedondernemers of bijvoorbeeld tussen
een verhuurder en een huurder. Of dit wenselijk is blijft hier in het midden, maar het zal hoe dan ook de proceshouding
van partijen beïnvloeden.
Procesfinanciers kunnen ook een rol krijgen wanneer diverse partijen gezamenlijk optrekken omdat zij vergelijkbare
claims hebben. Niet alleen partijen bij grote vastgoedprojecten, maar ook woningcorporaties kunnen dergelijke
collectieve acties verwachten. Bijvoorbeeld op grond van de op 1 januari 2014 ingevoerde Warmtewet, die voorziet in
een compensatieregeling bij storingen in de levering van warmte van meer dan vier uur. Particulieren zullen – al dan niet
gezamenlijk–metondersteuningvaneenprocesfinanciereerderbereidzijneenjuridischeprocedureingangtezetten.
Projectontwikkelaars, beleggers, woningcorporaties en andere ondernemingen binnen de vastgoedpraktijk dienen daarop
bedacht te zijn.
Tot slot
Hoewelprocesfinanciering inNederlandnog indekinderschoenenstaat,valtmededoorhetsucces inhetbuitenland
te verwachten dat de omvang hiervan zal toenemen. De kans neemt dus toe dat u een wederpartij aantreft van wie
deproceskostendooreenprocesfinancierwordengedragen.Daarnaastkanhetzozijndatu inde toekomstzelfhet
gebruikvaneenprocesfinancierzultoverwegen.Inbeidegevallenishetgoeddatmenzichbewustisvanderolvaneen
procesfinancierineenprocedure.
Meer informatie:
Matthijs van Bohemen
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5020
Timo Huisman
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5994
TOP
8
Nederlandse huurbeschermings- en huurprijsmaatregelen doorstaan toets aan EVRM
De Nederlandse wetgeving kent huurbeschermings- en huurprijsmaatregelen. Deze maatregelen beperken
eigenaren van woonruimte bij de verhuur daarvan. Mag dat? Over die vraag is de afgelopen tijd geregeld
geprocedeerd, onder meer bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad. Het
antwoord luidt bevestigend.
Het gaat eiser in deze zaak ten eerste om de regel dat de maximaal toegestane aanvangshuur wordt bepaald door het
zogenaamde ‘puntenstelsel’. Die regel geldt voor woonruimte, tenzij sprake is van geliberaliseerde woonruimte, wat op dit
moment het geval is vanaf een maandhuur van EUR 710,68 bij nieuwe huurovereenkomsten. Tevens mag de verhuurder
– in geval van niet-geliberaliseerde woonruimte – in beginsel slechts één keer per jaar de huur verhogen met een jaarlijks
door de minister vast te stellen percentage. Eiser stelt dat deze beperkingen een inbreuk opleveren op ‘Het recht van
eenieder op het ongestoord genot van zijn eigendom’ ex artikel 1 Eerste Protocol bij het Verdrag van de Rechten van de
Mens (art. 1 EP), nu hij niet in staat is een ‘redelijk rendement’ te maken.
Kort samengevat oordeelt het EHRM het volgende:
a. De wettelijke huurprijs- en huurbeschermingsbepalingen zijn op zichzelf een inperking van het ongestoord genot van
eigendom.
b. De Nederlandse Staat heeft echter een ruime vrijheid om beperkingen te stellen aan de uit de art. 1 EP voortvloeiende
bescherming. Beperkingen zijn toegestaan wanneer zij een wettelijke grondslag kennen, met een gerechtvaardigd
openbaar belang; in dit geval de sociale bescherming van huurders.
c. Daarnaast overstijgt de hoogte van de huur het niveau van de kosten van onderhoud en belasting ruimschoots.
Daarmee is niet gebleken dat sprake is van een onredelijk rendement of van een onevenredige last voor de verhuurder.
Het gerechtshof hanteert een gelijke toets en komt tot een gelijkluidend oordeel als het EHRM. Vervolgens overweegt
het hof dat het enkel niet kunnen realiseren van een redelijk rendement óók niet meebrengt dat art. 1 EP is geschonden.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een juiste toetsing heeft gehanteerd en komt derhalve net als het EHRM en het
gerechtshof tot het oordeel dat de regelgeving in dit geval geen strijd oplevert met art. 1 EP.
Dat in het onderhavige geval is geoordeeld dat de huurbescherming- en huurprijsmaatregelen de toets aan art. 1 EP
doorstaan, laat onverlet dat dit in individuele gevallen anders kan zijn. Zo kan een duidelijke wanverhouding tussen
huuropbrengsten en exploitatiekosten die leidt tot een structureel negatief rendement, tot gevolg hebben dat art. 1 EP wel
wordt geschonden.
Meer informatie:
Margot Dadi-Tailleur
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5436
TOP
9
Tijdelijke huur woonruimte: eindelijk mogelijk?
In de nieuwsbrief van juni 2014 berichtten wij al over de Hervormingsagenda Woningmarkt. Eén van de meest in
het oog springende onderdelen daarvan is het wetsvoorstel voor een tijdelijke huurovereenkomst voor woningen.
Recent vond een internetconsultatie plaats waarbij commentaar kon worden gegeven op het wetsvoorstel. Tijd
om de (tussen)balans op te maken.
Huidig kader
Bij tijdelijke verhuur van woonruimte is op dit moment terughoudendheid geboden. De wet gaat uit van een huurovereenkomst
voor onbepaalde tijd met huurbescherming voor de huurder; tijdelijke verhuur is slechts in uitzonderingsgevallen
mogelijk. Om toch tijdelijk te kunnen verhuren zoeken verhuurders hun toevlucht in ingewikkelde constructies die met die
uitzonderingen in overeenstemming moeten zijn. Veel van deze constructies worden in de rechtspraak echter ontmaskerd
als reguliere verhuur van woonruimte, met alle gevolgen van dien.
De tijdelijke huurovereenkomst
Wat houdt de nu voorgestelde mogelijkheid van een tijdelijke huurovereenkomst in? In de huurovereenkomst wordt
opgenomen hoe lang de huur zal duren. Voor een huur van korter dan twee jaar geldt dat deze na ommekomst van
rechtswege eindigt. De huurder heeft geen recht op beëindigingsbescherming zoals bij reguliere woningverhuur. Overigens
is daarbij wel oplettendheid voor de verhuurder geboden: laat de verhuurder zijn huurder langer dan twee jaar zitten, dan
ontstaat automatisch een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd die wèl recht geeft op huurbescherming.
Hoewel de huurovereenkomst vermeldt hoe lang de huur zal duren, heeft de huurder de bevoegdheid om de overeenkomst
tussentijds op te zeggen. Dat is een opmerkelijke bevoegdheid, die op gespannen voet staat met het uitgangspunt dat
als een partij zich voor een bepaalde periode bindt hij er niet tussentijds onderuit kan. De verhuurder mag niet tussentijds
opzeggen. Ten slotte geldt voor tijdelijke huurders de “gewone” huurprijsbescherming, dat wil zeggen dat de huurder de
huurprijs kan laten toetsen door de huurcommissie.
Tijdelijke verhuur: een welkome aanvulling?
De tijdelijke huurovereenkomst vormt een alternatief voor de riskante constructies waarvan de markt zich momenteel
soms bedient. Daarmee is de tijdelijke verhuur een welkome aanvulling op de bestaande wetgeving voor eigenaren van
huurwoningen.
Maar er is ook kritiek. Gevreesd wordt dat (particuliere) eigenaren van huurwoningen in gebieden met een hoge marktdruk
structureel voor tijdelijke huurovereenkomsten zullen kiezen. In eerste instantie leidt dat tot een groter aanbod van
(tijdelijke) huurwoningen en de gewenste doorstroming. Een neveneffect is echter dat mogelijk een grote groep huurders
geen beroep kan doen op huurbescherming. Daarnaast werkt de tijdelijke huurovereenkomst mogelijk misbruik in de
hand. Huurders die hun hoop vestigen op een langer verblijf dan twee jaar in de tijdelijke huurwoning, zien in ruil daarvoor
mogelijk af van toetsing van de huurprijs door de huurcommissie. Deze kritiek raakt aan de belangrijke pijlers van het
huurrecht voor woonruimte: huurbescherming en huurprijsbescherming.
Uiteraard zijn er oplossingen denkbaar. Men kan denken aan een toetsing van de tijdelijke huurovereenkomst door de
kantonrechter, zoals dat ook bij winkelruimte mogelijk is. Een alternatieve of een aanvullende oplossing zou kunnen
zijn om het aantal tijdelijke huurwoningen binnen een gemeente (publiekrechtelijk) te beperken door middel van een
vergunningenstelsel.
10
Omdat het wetsvoorstel nog niet voorziet in oplossingen voor de geschetste neveneffecten verwachten wij dat de wetgever
het wetvoorstel nog eens kritisch zal bekijken. Wordt dus (hoogstwaarschijnlijk) vervolgd!
Meer informatie:
Leen van der Marel
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5232
TOP
Fiscaal
Wijziging btw-waardevaststelling van zakelijke rechten
Per 1 januari 2015 is het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 op een paar onderdelen gewijzigd. De wijziging
die van belang is voor de vastgoedpraktijk heeft betrekking op de btw-waardevaststelling bij de vestiging,
overdracht, afstand en opzegging van eeuwigdurende zakelijke rechten (zoals het recht van erfpacht en het recht
van opstal).
Wijziging
Voorheenwerddewaardebijdevestigingvaneeneeuwigdurenderfpachtrechtvoordeheffingvanbtwvastgesteldopde
(eventuele) tegenprestatie die voor dat recht wordt betaald vermeerderd met 17 maal de canon. Per 1 januari 2015 wordt
dewaardevaneendergelijkrechtvoordeheffingvanbtweenvoudigweggesteldopdewaardeinheteconomischverkeer
van de zaak waarop het recht betrekking heeft.
Overgangsregeling
De oude waardevaststelling mag nog worden toegepast mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de koopovereenkomst is of wordt gesloten voor 15 juli 2015;
• partijen kiezen gezamenlijk voor toepassing van de oude waarderingsregels;
• deze keuze wordt (alsnog) vastgelegd in de koopovereenkomst, én in de akte;
• de vestiging, overdracht, wijziging, afstand of opzegging moet juridisch uiterlijk op 31 december 2016 plaatsvinden.
Als aan alle bovenstaande voorwaarden is voldaan, gelden de oude waarderingsregels ook nog voor alle volgende
vestigingen, overdrachten, wijzigingen, afstanden of opzeggingen van rechten die plaatsvinden vóór 1 januari 2017. In
deze gevallen bestaat dan geen keuzemogelijkheid.
Belang voor de praktijk
De wijziging heeft tot gevolg dat er bij de vestiging, overdracht, afstand of opzegging van eeuwigdurende zakelijke rechten
metbetrekking tot een fiscaal bouwterrein / nieuwvastgoed, eerder sprake zal zijn vaneen van rechtswegebelaste
levering voor de btw en toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens de samenloop met btw. In de
voorheen geldende regeling bleek dat 17 maal de canon vaak op een waarde uitkwam die lager was dan de waarde in het
economische verkeer van het vastgoed waarop het zakelijke recht betrekking heeft. Een vestiging, overdracht, afstand of
opzeggingisopgrondvaneenwetsfictievoordeheffingvanbtwdaneenverhuurdienstinplaatsvaneenlevering.Een
verhuurdienst kan alleen maar belast zijn met btw wanneer de afnemer ten minste 90% recht op aftrek van btw heeft. Zo
11
konhetonderdeouderegelingduszijndatdeleveringvaneenfiscaalbouwterrein/nieuwvastgoed,nietbelastmetbtw
was en de verkrijging niet was vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Bij verwervingvaneenfiscaalbouwterrein voorde realisatie vanbeleggingswoningenkanhet juist voordelig zijndat
een (eeuwigdurend) zakelijk recht met betrekking tot de grond niet belast is met btw, omdat 6% overdrachtsbelasting
goedkoper is dan 21% niet aftrekbare btw.
Meer informatie:
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5971
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5292
TOP
Naheffingstermijnoverdrachtsbelastingbijvervallenreorganisatievrijstelling
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het vervallen van een vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens
interne reorganisatie voor de naheffingstermijn niet wordt aangesloten bij het kalenderjaar waarin vrijgesteld
werd verkregen. Er wordt aangesloten bij het kalenderjaar waarin niet meer aan de voorwaarden werd voldaan.
In dat jaar en de vijf (of twaalf in geval van economische eigendomsverkrijging) daarop volgende jaren kan de
belastingdienst de alsnog verschuldigde overdrachtsbelasting naheffen.
Bepaalde vrijstellingen in de overdrachtsbelasting vervallen met terugwerkende kracht als niet langer aan de voorwaarden
voor de toepassing van die vrijstelling wordt voldaan. In deze zaak verviel de vrijstelling wegens interne reorganisatie voor
een verkrijging die op 31 december 2004 plaatshad. De verkrijgende vennootschap maakte namelijk binnen 3 jaar (per
1 maart 2007) na die verkrijging van 31 december 2004, geen onderdeel meer uit van het ‘concern’. In 2010 werd een
naheffingsaanslagoverdrachtsbelastingopgelegd.
In geschil was wanneer de naheffingstermijn dan aanvangt. Indien voor de naheffingstermijn zou moeten worden
aangesloten bij de oorspronkelijke verkrijging in 2004, zou de mogelijkheid om een aanslag op te leggen al op 31 december
2009 zijn verlopen. De Hoge Raad oordeelde dat de belastingschuld ontstaat op het moment dat niet meer aan de
voorwaardenvoordevrijstellingwerdvoldaan(1maart2007),zodatdenaheffingsaanslagbinnendedaarvoorgeldende
wettelijke termijn was opgelegd. Dat zou immers nog uiterlijk tot en met 31 december 2012 hebben gekund.
Meer informatie:
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5971
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5292
TOP
12
Teruggaaf van overdrachtsbelasting wegens vervulling ontbindende voorwaarde
Indien een onroerende zaak onder een ontbindende voorwaarde wordt verkregen is overdrachtsbelasting
verschuldigd. Gaat de ontbindende voorwaarde in vervulling en er is sprake van feitelijk en rechtens herstel,
bestaat recht op teruggaaf van die eerder voldane overdrachtsbelasting. De rechtbank Gelderland heeft op
18 november 2014 beslist dat in die betreffende zaak recht op teruggaaf bestond.
Verkoper heeft bij de verkoop en overdracht van een onroerende zaak het recht van gebruik en het recht op het
toekomstigefinanciëleresultaatvanhetverkochtetot1juni2015voorbehouden.Daarvoorisverkopereeneenmalige
vergoeding van € 14.278 verschuldigd. Dat bedrag wordt met de koopprijs verrekend. De verkoop vindt plaats onder de
ontbindendevoorwaardedatnietuiterlijkop1juni2015eenonherroepelijkebouwvergunningvoorspecifiekbepaalde
woningbouw is verleend. Op 10 augustus is gebleken dat met de gewenste bouwvergunning nooit zal worden ingestemd.
Op 25 september wordt de akte gepasseerd waarbij de voornoemde ontbindende voorwaarde is ‘ingeroepen’. De koopsom
wordt gerestitueerd. Vervolgens is er een verzoek tot teruggaaf van overdrachtsbelasting ingediend.
De belastingdienst weigerde teruggaaf van overdrachtsbelasting. De rechtbank Gelderland beslist echter dat onvoldoende
feiten en omstandigheden zijn aangedragen die tot het oordeel kunnen leiden dat geen sprake is geweest van een
ontbindende voorwaarde en dat ook geen sprake zou zijn geweest van een feitelijk en rechtens herstel.
Dit soort zaken zijn vaak heel feitelijk van aard. Het begrip ‘ontbindende voorwaarde’ is een civielrechtelijk begrip
en dient voor het recht op teruggaaf van overdrachtsbelasting derhalve ook zo te worden beoordeeld. Onder welke
omstandigheden sprake is van feitelijk en rechtens herstel is niet altijd exact aan te geven. De meest voorkomende
ontbindende voorwaarde, is de ontbindende voorwaarde die in de zogenoemde Groninger akte is opgenomen. In het
algemeen mag worden aangenomen dat er recht op teruggaaf van overdrachtsbelasting bestaat, wanneer de daarin
opgenomen ontbindende voorwaarde in vervulling gaat.
Meer informatie:
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5971
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5292
TOP
13
Delen voormalig schoolgebouw met 2% OVB
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 2 oktober 2014 beslist dat delen van een gebouw die als
schoolgebouw waren gebruikt en voor bewoning werden aangekocht, met een overdrachtsbelastingtarief van 2%
in plaats van 6% konden worden verkregen.
In 1996 waren woningen gebouwd, die vervolgens enigszins verbouwd zijn en geschikt zijn gemaakt voor gebruik als
schoolgebouw. Zo was een corridor aangelegd en een gymzaal bijgebouwd. Na ruim twaalf jaar te zijn gebruikt als
schoolgebouw stond het gebouw leeg en werd dit voor bewoning te koop aangeboden. Vervolgens kocht en verkreeg
belanghebbende twee delen van het gebouw. Op de dag waarop belanghebbende die delen verkreeg, droeg hij deze
over aan twee echtparen die, na verbouwing, ieder in het door hen aangekochte deel zijn gaan wonen. In geschil was of
belanghebbende ter zake van de verkrijging 2% of 6% overdrachtsbelasting verschuldigd was.
Volgens de rechtbank was gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, sprake van de
verkrijgingvanonroerendezakendiealswoningenkwalificeren.Derechtbankachtdaarbijvanbelangdatdeonroerende
zaken naar hun aard zijn bestemd voor bewoning en dat deze al twee jaar niet in gebruik waren als schoolgebouw. Dat het
schoolgebouw nog moest worden verbouwd is volgens de rechtbank vergelijkbaar met de situatie van een casco-woning.
Ook de omstandigheid dat de corridors en gymzaal ten tijde van de verkrijging nog niet verwijderd waren deed daar niet
aan af.
Bij transformatie van vastgoed verdient de heffing van btw en overdrachtsbelasting in onze visie vooraf bijzondere
aandacht. Bij juiste en tijdige beslissingen kan zonder kunstmatige ingrepen, de totale btw- en/of overdrachtsbelastingdruk
worden geminimaliseerd.
Meer informatie:
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5971
Luca van Silfhout
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5292
TOP
WOZ update
Transactieprijs verhuurd kantoorpand is niet gelijk aan de WOZ-waarde
Recent heeft de Hoge Raad de lijn voortgezet dat de transactieprijs van een verhuurde onroerende zaak door de
waarderingsficties (de verkrijgings- en overdrachtsficties) zoals opgenomen in de Wet WOZ, bij het bepalen van
de WOZ-waarde niet doorslaggevend is, maar wel meeweegt (zie nieuwsbrief 24).
www.loyensloeff.com
De Nieuwsbrief Vastgoed is een uitgave van de praktijkgroep Vastgoed van Loyens & Loeff. Deze praktijkgroep bundelt de specialistische kennis op civiele deelgebieden als civiel bouwrecht, administratief recht en ruimtelijke ordening, mededingings- en aanbestedingsrecht, ondernemingsrecht, financieringen, alsmede directe en indirecte belastingen. De Nieuwsbrief Vastgoed wordt uitsluitend verzonden aan relaties van Loyens & Loeff.
Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.
Disclaimer
In de onderhavige zaak voor de Hoge Raad betrof het een complex verhuurde winkelpanden dat een half jaar na de
waardepeildatum door belanghebbende is gekocht in verhuurde staat. Hof Den Haag had geoordeeld dat als de transactie
van het vastgoed dichtbij de waardepeildatum ligt, zoals in deze casus, de transactieprijs van dat vastgoed de waarde
in het economisch verkeer in de zin van de WOZ weergeeft. De Hoge Raad oordeelde in lijn met zijn arrest uit april
2014 (zie nieuwsbrief 24) dat voor de bepaling van de WOZ-waarde niet kan worden aangesloten bij verkoopprijzen van
transacties waarbij de prijsbepaling is beïnvloed door bestaande huurcontracten. Aan deze transactieprijzen kunnen wel
marktgegevens worden ontleend die van nut kunnen zijn bij het vaststellen van de WOZ-waarde, zodat zij niet zonder
meer buiten beschouwing moeten blijven bij de WOZ-waardering.
Meer informatie:
Carolijne Koornstra-Sturm
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5996
Jérôme Germann
e-mail: [email protected]; tel. +31 (0)20 578 5971
TOP