foeke sjoerds algemene beschrijving van oud en nieuw friesland, deel 1

288
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1, 1 stuk Leeuwarden Pieter Koumans 1765 wumkes.nl

Upload: historische-vereniging-noordoost-friesland

Post on 14-Aug-2015

344 views

Category:

Education


13 download

TRANSCRIPT

Page 1: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1, 1 stuk Leeuwarden Pieter Koumans 1765

wumkes.nl

Page 2: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

2wumkes.nl

Page 3: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

OPDRAGT AAN ZYNE

DOORLUCHTIGSTE

HOOGHEID

WILLEM den V. PRINSE van ORANJE EN NASSAUW, ERF-

STADHOUDER, KAPITEIN EN AD-

MIRAAL GE- NERAAL VAN DE

VEREENIGDE NEDERLANDEN

ENZ. ENZ. ENZ. MITSGADERS

AAN DE EDELE MOGENDE

HEEREN GEDE- PUTEERDE

STATEN VAN

FRIESLAND, DE

HEEREN

HENRICUS WIARDUS VAN ALTENA,

Grietman over TIETJERKSTERADEEL.

LIVIUS VAN HAERSMA, Grietman over SMALLINGERLAND.

Jr. GEORG FREDRIK, BARON THOE SCWART-

ZENBERG EN HOHEN LANSBERG,

Raad ter Admiraliteit, en Lid van de Houtvesterye in FRIESLAND.

3wumkes.nl

Page 4: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Jr. WILCO, BARON THOE SWARTZENBERG

EN HOHENLANSBERG Grietman over Wonseradeel.

Jr. SCHELTO HESSEL ROORDA VAN EYSINGA,

Grietman over Haskerland.

MENNO COEHOORN VAN SCHELTINGA, Grietman over Schoterland, en Lid

van de Houtvesterye in FRIESLAND.

Jr. HANS WILLEM VAN PLETTENBERG,

Burgemeester en Vroedschap der Stad HARLINGEN

Jr. T. Æ. H. ROORDA VAN SIXMA,

Burgemeester en Vroedschap der Stad STAVO- REN, en Curator van 's Lans Universiteit

te FRANEKER.

Jr. EPO SJUCK VAN BURMANIA,

Burgemeester en Vroedschap der stad DOKKUM, en Lt. Houtphester in

FRIESLAND.

Benevens haar Ed. Mogende Secretaris,

Mr. HAND HENDRIK VAN WYCKEL.

4wumkes.nl

Page 5: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

DOORLUGTIGSTE VORST EN HEER. EDELE MOGENDE HEEREN.

Hetgeen de vermaarde Geschiedschryver Polybius, aangaande de opkomst en den wonderlyken aanwas der Achaische Republyk, aanmerkt, als oorzaken van den bloeistaat en bestendigheid derzelve, namelyk de gelykheid van regt en vryheid, waar door dat gemeenebest, [p. ii] als door eenen duurzamen band, was aanëen gehegt, en alzo een' volkomenen Volkstaat uitmaakte1; is zo gepast, om af te beelden, de middelen die gedient hebben, en nog dienen, als onderoorzaken van de opkomst, den aanwas, en de bestendigheid van ons gezegend Gemenebest, dat men hetzelve, niet zonder opmerkinge, kan beschouwen.

Immers, daar de aloude inwoners dezer landen, door eene zeer zwakke, verspreidde, en byna regeringloze Regeringe, in veele Genootschappen verdeelt en gescheiden, hunne dagen in veele onrust, geduurige aanvallen van buiten, en burgerlyke oorlogen binnenslands, eenige eeuwen gesleeten hebben, zyn hunne nakomelingen, na eene zee van rampen doorgeworstelt te zyn, eindelyk in de stille en veilige haven van ruste, aangeland. [p.iii]

Wien der Burgeren van dit ons dierbaar Vaderland, die maar als ter loops de geschiedboeken der van ouds vermaarde VRYE FRIESEN, heeft ingezien, is onbekent, hoe dit, thans bloejend Gewest, uitmakende een voornaam Lid van den vereenigden Nederlandschen Staat, eertyds onder de ontzagchelyke Mogendheid der Frankische Koningen en Keizeren, een' tamelyken voorspoedigen Staat genoten hebbende, naderhand, by verzwakking van dat wydlustig Ryk, en de daar op gevolgde verwarringen van het Duitsche Keizerdom, als herschapen is, in een veelhoofdig ligchaam, waar in elk deel, ieder Stad of Grietenye, ja zomwylen ieder byzonder Heerschap en edelman, byna eene afzonderlyke heerschappy tragtte op te regten, en zig daar in te handhavenen? Wanneer dit klein en bekrompen land, niet weiniger dan oudtyds Griekenland, een aantal van [p. iv] Opperhoofden uitleverde, die, de een tegens den anderen te velde trekkende, niets anders verbeeldden, als een Babel van verwarringe en onrust, waar in Burger tegens Burger oorlog voerende, eene gedagtenisse nagelaten hebben, waar over zig de volgende eeuwen niet weiniger moeten bedroeven dan verwonderen.

't Is hier de plaats niet, DOORLUGTIGSTE VORT, EDELE MOGENDEN HEEREN, om breedvoerig, langs den draad der gebeurtenissen, aan te toonen, de wonderwegen der Goddelyke Voorzienigheid, door dewelken onze Vaderen eenige eeuwen geleid zyn, eer dezelven de aangename voorregten van een vereenigt Gemeenebest hebben beginnen te genieten; en over welker bezittinge, wy, hunne nakomelingen, ons

1 Polyb. Hist. Lib. II, Cap. 38

5wumkes.nl

Page 6: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

tegenwoordig, door den onschatbaren zegen des Allerhoogsten mogen [p. v] verheugen: eene Stoffe, die, althans voor een groot deel, het onderwerp der volgende Boekdeelen, zal uitmaken.

Alleen merk ik aan, dat ons gezegend Gemeenebest, niet weiniger dan dat der beroemde Acheën, gevestigt is, op die zelve onwankelbare Suilen van gelykheid van regten en vryheden, die alle inwooners, van 's Lands Kapitool af, tot de ploeg en de spade toe, op eene, gantsch uitnemende wyze, bezitten: welke onwrikbare grondbeginzelen, met 't geen, in zyn' gantschen omtrek, daar toe behoort, wel in acht genomen werdende, de beste en onfeilbaarste middelen zyn, om, zo wel den Stoel van 's Lands Vaderen, bestendig te maken, als den wezentlyken welstand van alle de ingezetenen, te bevorderen; gaande het, volgens den regel der beste Staatkundigen, vast, dat een Staat nooit zekerder kan gehandhaaft [p. vi] worden, dan door het stipt in acht nemen van die zelfde grondbeginzelen, die, in den aanbeginne van deszelfs stigtinge, gedient hebben, om 'er het gevaarte van dien Staat op te doen rusten; daar in tegendeel het verwrikken van de eerstgelegde grondvesten, gemeenlyk eene onvermydelyke instortinge van het geheele gebouw, naar zig trekt: 't geen uit honderd voorbeelden der oude en latere gebeurtenissen zou konnen betoogt worden.

Edog, wat behoeve ik, DOORLUGTIGSTE VORST, EDELE MOGENDE HEEREN, hier bekende zaken te vertellen? Die klip, waar op zo een verbazend aantal Ryken en Staten, schipbreuk geleden heeft, is, tot nog toe, door de ervarenheid en 't voorzigtig beleid van 's Lands Vaderen, getrouwe Palinuren, zo zorgvuldig gemyd, dat de hulk van dezen Staat, onder den gunstigen invloed [p. vii] van den Goddelyken zegen, is behouden gebleven, zonder door eenige zeegevaren verslonden te werden.

Trouwens, is 'er ooit een land onder de zonne geweest, waar in alle de inwooners, zig mogen beroemen op eene volkomene gelykheid van regten en vryheden, het is altoos dit ons gezegend FRIESLAND. Niets, dan de goederen der Voorzienigheid, onderscheid hier den eenen van den anderen: niemant heeft of geniet hier eenig voorregt boven zynen medeburger: allen staan wy onder dezelve redelyke wetten en regelen, waar aan niet weiniger de ryken dan de armen, de Edelman dan de Boer, zyn onderworpen. Een land, waar in ieder ingezeten evengelyk regt geschied; daar niemant, buiten de vastgestelde en heilzaam uitgevondene Overheids-vergaderingen, en Regtbanken, het allerminste over den anderen heeft te gebieden; [p. viii] daar iedereen, het geen hy wettig bezit, met volkomen regt, het zyne mag noemen, en in volle vryheid mag gebruiken; daar de belastingen evenredig worden gedragen; daar de aanzienlykste even weinig verschoont wordt van den noodwendigen opbreng tot 's Lands welstand, als de geringste: ja daar de Magt van Regeringe niet aan een eenigen persoon natuurlyk of door geboorte, eigen, maar alleen gehecht is, aan de vaste goederen, en de vrye verkiezinge der begoedigste ingezetenen; waar toe

6wumkes.nl

Page 7: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

overzulks iedereen, naar mate van zyne bezittingen, geregtigt is; en waar van niemant, dan om zekere gewigtige, en, in het hoogste regt gegrondde redenen, kan werden uitgesloten. Grondregelen, waar door alle de Leden van dit ons gezegend Vaderland, zo ongemeen vast, zo heilzaam en gelukkig aan den anderen verknocht zyn, (alle Inwooners altoos een [p. ix] en hetzelfde hoofdbelang hebbende) dat ik twyffele, of er wel geregelder schikkingen in een Gemeenebest gevonden en gemaakt konnen worden.

Hier zoude het niet vreemd zyn, DOORLUGTIGSTE VORST, EDELE MOGENDE HEEREN, om aan te toonen, hoe, onder het zeldzaam beloop van het ryzen en dalen der dingen, de hulk van Staat, na eene menigte van orkanen en slingeringen, eindelyk, uit zoo eene woeste en bulderende zee, in deze aangename haven van ruste en veiligheid, is aangeland; hoe, onder het loffelyk bestier van 's Lands Vaderen, voorgegaan door den onverschrokken heldenmoed en het wysbeleid van den braven WILLEM LODEWYK (die na den ongelukkigen moord van Prins WILLEM den I. het Stadhouderschap van deze Provincie op zig nam) ons gezegend Vaderland, der [p. x] dwingelandy van den Spaanschen Koning ontworstelt zynde, de fondamenten van den Staat, zoo heerlyk als luisterryk zyn gelegt geworden; hoe, in volgende tyden, door dienzelfden loffelyken iever, zelve in de zwaarste omstandigheden, wanneer het Gemeenebest, op de vreeslykste wyze geschokt werd, hetzelve tegen alle aanvallen is bestendig gebleven; ook dan, wanneer de Hoge Bestierders schier red- en radeloos zynde, door in- en buitenlandsche onlusten aangerand, den moed nooit hebben opgegeven, maar altoos, als getrouwe en zeer voorzigtige Stuurlieden, een oog in 't zeil hebben gehouden; niet tegenstaande zy, door de schrikkelykste onweêrsbuyen besprongen, naar 't uiterlyk aanzien, byna overmant wierden. Eindelyk, hoe onze nooit volprezene VORST WILLEM de VI. G. G. Vader van Uwe DOORLUGTIGSTE HOOGHEID, [p. xi] in eenen duisteren nagt van rampen en tegenspoeden, die ons Vaderland met eene geheele omkeeringe scheenen te dreigen, door Zyne nimmer genoeg geroemde standvastigheid, doorziende wysheid, magtig credyt en aanzien, en bovenäl door Zyne tedere Vaderlyke zorge voor de behoudenisse van Land en Kerke, alles heeft aangewend, om den Nederlandschen Staat in 't gemeen, en deze Provincie in 't byzonder, staande te houden; waar in zyne DOORLUGTIGSTE HOOGHEID, door de wyze Raadslagen van Uwe EDELE MOGENDEN, en die van hunne EDELE MOGENDEN de HEEREN STATEN, ondersteunt, zo gelukkig geslaagt heeft, dat, niet alleen de heilzame vrede naar buiten herstelt geworden, maar ook de bulderende stormen van binnen, zig wel haast neêrleidden: zulks, het Lands credyt herstelt, de onlusten gestilt, het [p. xii] vermogen der ingezetenen magtig aangewassen, en ons land met eenen stroom van zegeningen besproeit zynde, wy thans eenen tyd beleven, die misschien niemant onzer Voorvaderen heeft mogen gebeuren. Dog vermits dit

7wumkes.nl

Page 8: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

alles in de volgende JAARBOEKEN, die ik (behaage het Gode) tot op onze tyden meene te brengen, moet aangetoont worden, zal ik zulks, tot op zyne plaats overlaten.

Schoon men nu wel, in allen dezen, de Voorzienigheid des Allerhoogsten moete erkennen; egter strekt dat geenzins ter verkleininge van HEN, die, als Werktuigen in zyne hand, aan dit gewigtigste stuk geärbeid hebben: Het zou de grootste onbillikheid zyn, om de nagedagtenis uit onze harten te wisschen van de zulken, die, in de wonderbare verlossingen van ons Vaderland, hunne geheiligde namen als vereeuwigt, hunne geheiligde namen als vereeuwigt hebben. Neen! Wy moeten [p. xiii] nooit vergeeten, hoe de DOORLUGTIGE VORSTEN van ORANJEN en NASSAUW, hoe de Edelen en Aanzienlyksten des Lands, hun goed en bloed voor onze Vryheid, dat dierbaar Juweel van alle 's Lands inwooneren, hebben opgeöffert; ja hoe, in 't cement van hun bloed, onze Voorregten, Godsdienst en Vryheid zyn gegrondvest, en hoe door hun beleid, moed en standvastigheid, wy, uit de allergrootste gevaaren en diepste elenden, tot een groot Volk zyn opgewassen. Zo dat wy Nederlanders, en ook deze Provincie in 't Byzonder voor haar aandeel, het geweld der magtigste Mogentheden, die ooit in Europa zyn bekent geweest hebben konnen verduuren.

Dit alles aangemerkt, meen ik DOORLUGTIGSTE VORST en HEER, ED. MOGENDE HEEREN, ligtelyk verschoninge te [p. xiv] vinden, dat ik, (die het zig een onwaerlyk voorregt rekene een vrye Fries te zyn, en opder de wyze, regtmatige en gewenschte Regeringe van 's Lands brave Regenten te leven) onderneme, deze myne Letteröefening, de vrugten van myne ledige, dog zeer bekrompene uuren, voor de voeten van Uwe DOORLUGTIGSTE HOOGHEID en EDELE MOGENDEN, met allen verschuldigden eerbied, neêr te leggen, en aan U op te dragen een Werk, dat, wegens deszelven inhoud, van regtswegen, aan niemant anders toebehoort.

Niet om onder hare geduchte bescherminge te schuilen tegens bedillers, voor wier gestrenge Vierschaar hedendaags, zelfs deftige Schryvers, gedagvaart, en zomwylen wat al te ongenadig geroskamt worden: Maar alleen, om daar mede myne waare hoogägting en eerbied voor de wettige Regeringe [p. xv] onzes Vaderlands te betuigen; om, door deze DOORLUGTIGE NAMEN, en luisterlyke Eertytelen op het voorhoofd van dit nedrig Werkje, hetzelve te meer te doen uitschitteren, en, als door een' geleenden glans, voor het oog der wereld, ten toon te stellen; en (zo ik het zeggen durf) met het verwerven van magtige MECENATEN, in staat gestelt te mogen werden, om myn begonnen taak gelukkig te konnen afdoen, en tot een gewenscht einde te brengen.

Dat de Almagtige God, door wien de Koningen der aarde regeeren, en de Vorsten geregtigheid stellen, over Uwe DOORLUGTIGSTE HOOGHEID en Uwe EDELE MOGENDEN, Zyne goedertierenheid uitbreide en

8wumkes.nl

Page 9: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vermenigvuldige; den Stoel der eere bevestige tot in lengte van dagen; derzelver gewigtige bedieningen zegene; en dat onder Uwe DOORLUGTIGSTE [p. xvi] HOOGHEID, en Uw EDELE MOGENDEN wys en vaderlyk bestier, Land en Kerke moge bloejen en voorspoedig zyn, is de hartelyke bede en zielewensch van hem, die het zig een onwaerdeerbaar voorregt agt, om zig te mogen tekenen,

DOORLUGTIGSTE VORST en HEER

EDELE MOGENDE

HEEREN,

Uwe DOORLUGTIGSTE HOOGHEIDS

en ED. MOGENDEN

onderdanigsten Dienaar FOEKE SJOERDS [p. xvii]

9wumkes.nl

Page 10: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

KORT VOORBERIGT AAN DEN LEEZER. Wanneer ik, op voorstel van meer dan een persoon, aan wien ik my verpligt

hield, het besluit nam, om de oude Historie van ons Vaderland, op nieuw te beschryven, het overtollige daar uit te laten, de latere ontdekkingen, door geleerde Mannen gedaan, daar in te voegen, en voorts de Gebeurtenissen, daar de vorige Schryver het gelaten hadden, tot op onze tyden te vervolgen; ontmoette my, kort daar na, meer dan eene zwarigheid, om alles (inzonderheid wat de oude- en middel-eeuwen betrof) in een genoegzaam dagligt te stellen. Ik vond een' schat van oudheden, dit onderwerp regtstreeks, of van ter zyden rakende, waar aan niemant, tot nog toe scheen gedagt te hebben, om dezelve opzettelyk op 't papier te brengen; en het weinige dat 'er van gevonden wierd, was, door de voorgaande Schryvers, onder den rang der gebeurde zaken, zodanig verspreid, dat het niet, dan met veel zoeken, by stukken en brokken, kon gevonden worden. De brave en zeer kundige Schryver der Vaderlandsche [p. xviii] Historie, (een werk, dat van veel te weinig menschen gekent en gelezen wort) had eenige dier gemelde Oudheden, onder zyne geschiedverhalen gemengt, en zomwylen eenige bladzyden daar toe afgezondert; 't geen ik, met veel genoegen las; dog die Heer zyne zeer besnedene pen meest den Hollanderen hebbende toegewyd, was, het geen 'er wegens de oude gesteltheid, zeden, wetten, enz. van Friesland in gevonden werd, op verre na niet toereikende, om 'er een genoegzaam en juist denkbeeld van te vormen.

Dit gebrek werd nog vergroot door een ander, waar aan, tot nog toe, niemant scheen te denken; namelyk eene naaukeurige Beschryvinge dezer Provincie, zo als die, ten aanzien van derzelver tegenwoordigen Staat, met betrekkinge op de Landbeschryvinge, Regeringe, Godsdiensten, Kerkbestuur, en wat dies meer is, diende gekent te worden, zo men anders geen vreemdeling in zyn eigen Vaderland wil zyn. En vermits egter veele zaken van dien aart, noodwendig zyn tot het regte verstand der Lands-Historie, en de geschiedenissen zelve, by mangel van dien, niet regt konnen begrepen worden, ben ik re rade geworden, aan het een en ander, zo veel mogelyk, te voldoen; en overzulks dit werk vooräf te laten gaan, by wege van Voorbereidinge tot de Friesche Jaarboeken.

Belangende de order en schikkinge, in dit werk gehouden, zulks kan, (wat het eerste Deel aangaat) agter dit voorberigt, gezien worden. Die Vyf Hoofdstukken zyn in dit eerste stuk te vinden; het tweede [p. xix] stukje (wat kleinder dan dit) zal behelzen, eene uitvoerige Beschryvinge van de Invoeringe, en den Staat van het Christendom, hier te lande, tot aan den tyd der gezegende Kerkhervorminge; en eindelyk de gesteltheid des lands, inzonderheid met opzigt op de Regeringsstraat, zo onder de hertogen van Saxen, als daar na onder de regeringe van Keizer Karel den V., en zyn' zoon Philippus den II. Waar mede

10wumkes.nl

Page 11: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

het eerste Deel, uit twee stukjes bestaande, met een genoegzaam' Bladwyzer zal besloten worden. In 't tweede Deel heeft men te verwagten de Staatkundige en kerkelyke Beschryvinge van Friesland; gelyk mede eene nieuwe Land- en plaatsbeschryvinge dezer provincie, waar van het voornaamste al gereed legt, en, zo ras doenlyk, zal volgen.

Hoedanig nu aan dit bestek zal beäntwoord worden, daar omrent zal ik niets beloven, dan alleen, dat ik de waarheid der zaken, zo veel doenlyk, tot myn' eenige regelmaat zal tragten te stellen; zonder door eenige Staats- of Kerkgeschillen, my daar van te laten aftrekken; immers niet met opzet of voorweeten. De verschillende Godsdienstbelyders, door het loffelyk bestuur van 's Lands Vaderen hier met rede gedult werdende, zullen, meen ik, over myne Schryfwyze niet hebben te klagen; wyl ik ten vollen overtuigt ben, dat het de pligt van een Christen is, burgelyke beleeftheid en bescheidenheid jegens alle menschen te oefenen; en nooit iemant door bitse of bytende woorden te verbitteren, maar liever door blyken van zagtmoedigheid [p. xx] te winnen. Ook meen ik het werk van een Historie-Schryver niet te zyn, de geschillen des geloofs, te wederleggen; maar die, daar het pas geeft, naar waarheid voor te stellen: de rest wort met reden den Godgeleerden overgelaten; denwelken het egter nog niet betaamt, de partyen met scherpe en verongelykende woorden, maar alleen met kragt van redenen en bondige bewyzen, tegen te gaan.

Welke Schryvers ik tot dit werk gebezigt hebbe, kan de Lezer in de volgende Inleidinge zien; na 't schryven en drukken van dit opstel, ben ik nog een tamelyk aantal andere werken magtig geworden; gelyk mede eene menigte handschriften en geschrevene aantekeningen, my door eenige voorname Standsperzonen, ter hand gestelt. In 't beschryven der zaken heb ik doorgaans (vooräl in stukken, die niet zeer bekent, of twyffelagtig zyn) de Schryvers onder aan de bladzyden genoemt, met aanwyzinge waar het gezegde verhaalt wort, of breder te leezen is. Deze handelwys, die nu by veele brave Schryvers in gebruik is, heeft eene dubbele nuttigheid: want dit doende is een Schryver niet altoos verantwoordelyk wegens het geen hy te boek stelt; en de Lezer kan dus te beter op zyn zeggen staat maken, en het gezegde, met meerdere omstandigheden nagaan. Ook kan geen Schryver met reden vergen, dat men hem, op zyn enkel zeggen geloove: en, had dit gebruik by veele oude Schryvers plaats gehad, zouden hunne werken met ongemeen veel meerder nut, en weinigen moeite konnen gebruikt worden. [p. xx1]

Voor het overige heb ik den bescheiden Leezer niets meer te berigten, dan alleen een gunstig verzoek te doen, om de drukfouten, die hier en daar, buiten myn schuld, zyn ingeslopen, zelfs te verbeteren; of, zo dit niet wil vlotten, het opstel dier misstellingen (agter het tweede stuk zullende gedrukt worden) na te zien.

11wumkes.nl

Page 12: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

12wumkes.nl

Page 13: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

INHOUDSOPGAVE.

DOORLUGTIGSTE VORST EN HEER. EDELE MOGENDE HEEREN. 5 KORT VOORBERIGT AAN DEN LEEZER. 10 INHOUDSOPGAVE. 13 INLEIDINGE. 19 I. HOOFDSTUK 's Lands gelegenheid en verdeling in onderscheidene tyden. 41

§. I. Oude Friesen, wie geweest zyn. 41 II. Cauchen. 41 III. Hunne armoedige levenswyze. 42 IV. Is mede op de Friesen toepasselyk. 43 V. 't Land zonder Dyken. 44 VI. Uitgestrektheid van Friesland. 44 VII. Franken. 45 VIII. Saxen en Friesen verenigt. 45 IX. Uitgestrektheid hunnen landen. 46 X. Door Karel den Groten bepaalt. 47 XI. en XII Oorspronk der Graafschappen. 48 XII. 48 XIII. De zeven Zeelanden. 49 XIV. Andere verdeling van dezelven. 50 XV. en XVI. Schikkingen en bestuur. 53 XVI. Raadsvergaderingen der Zeven Zeelanden by den Opstalboom. 53 XVII. Zeven stromen. 54 XVIII. Kerkelyke verdeling van oud Friesland. 55 XIX. – XXII. De Groningers onder den Utrechtschen Stoel. 56 XX. Bepaalde magt van den Bisschop over Groningen en Ommelanden. 57 XXI. Vryheid der Groningers onder Floris van Wevelinkhoven. 58 XXII. Wisselvallige toestand onder de Bisschoppen. 59 XXIII. Albert van Saxen tragt de Groningers te beheerschen. 60 XXIV. Zy onderwerpen zig aan Karel den V. 60 XXV. Door Rennenberg bedwongen en verraden. 61 XXVI. Worden ook Friesen genaamt. 61 XXVII. en XXVIII. Legging en grootte van 't eigenlyk Friesland. 62 XXVIII. Grootte van Friesland. 62 XXIX. Oude gedaante der Lands. 63 XXX. Boerdiep, Burdo, of Burdinus. 64 XXXI. Landwinning in Friesland. 65 XXXII. De beste landstreken van ouds poelen en moerassen. 66 XXXIII. en XXXIV. Oorspronk der hoge klei- en bouwlanden. 67 XXXIV. 69 XXXV. Zandbanken langs de kusten. 70 XXXVI. en XXXVII. Buitenduinen, haar nuttigheid. 71 XXXVII. Buitenduinen tot voorschanzingen der landen. 73 XXXVIII. tot XLII. Friesche Dyken, palen enz. 74 XXXIX. 74 XL. Bekrammen der dyken. 77

Paal- en Kistwerk. 78 Duikelhoofden, schermen, enz. 78

XLI. Order op het dykmaken in Friesland onder de Spaansche regeringe. 79 XLII. Grote kosten der Dykwerken. 81

Gode orders in 't stuk van Dykagien enz. 82 XLIII. en XLIV. Zylen, Vallaten, enz. 83 XLIV. Vallaten. 85 XLV. Onderscheidene gronden en aarde. 85 XLVI. Oorspronk der veenen. 86

Verplaatzing der veenen. 87

13wumkes.nl

Page 14: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XLVII. – XLIX Bomen onder de aarde. 88 Verscheide gevoelens daarover. 89 Boornstortingen. 90

XLVIII. Door schrikkelyke onweders veroorzaakt. 92 XLIX. Oude fabels, aangaande de veenen en onderaardsche bomen, verworpen. 93

Duurzaamheid dezer bomen. 94 L. – LI Besluit der voorgaande stukken, tot erkentenis van Gods voorzorge en goedheid. 95 LI. 96

Aansporinge tot erkentenis van Godsgoedheid. 97 LII. Turfgraven. 98

II. HOOFDSTUK Natuurlyke verdéling, vrugtbaarheid, voortbrengzelen, waterwerken, zylen enz. in Friesland. 101

§ I. Natuurlyke Verdéling. 101 II. Vrugtbaarheid der hooge Quartieren. 102

Klaverzaad. 103 III. Meekraps-bouw. 104 IV. Tabak, Vlas. 106

Vlas. 107 V. Aardappels. 108 VI. Vette weilanden. 108 VII. Gemeenlyk en groote Boere plaatzen. 111 VIII. Paerde-fokkery, en wetten daaromtrent. 112 IX. Schapen in Friesland. 114 X. Beschouwinge der lage Quartieren; vrugten en voortbrengzelen aldaar. 115 XI. Brandstoffen, en derzelver bereidinge. 116 XII. Voorzorge der Regeringe nopens 't vergraven der floreenpligtige klynlanden. 118 XIII. Bloeistaat van vele Dorpen door de Turfgraveryen; en aanmerking omtrent de veelheid van

menschen in een land. 118 XIV. Vee-fokkery in de lage Quartieren. 120 XV. Welvaren der Woudlieden. 122 XVI. Meer- of Riviervisch, en bepalingen aangaande het visschen. 122 XVII. Visschery op de Zuider- en Noordzee. 124 XVIII. Jagt in Friesland, en derzelver wetten. 126 XIX. Wildschieten in deze Provincie. 128 XX. Vogelkoyen. 129 XXI. Zwane-jagt. 130 XXII. Friesland waterstaat, de voornaamste Meeren. 131 XXIII. Voor- en nadelen der Meeren: Aangewassen land, wien toebehoort. 132 XXIV. Rivieren in Friesland; als mede enige algemene aanmerkingen nopens de grote Vaarten,

uitwateringen en Zylen dezer Provincie. 137 Kuinder. 137 De Linde. 137 De Lauwers 137 De Boorne. 138 De Pæsens. 139 Andere Wateren. 140

XXV. De nieuwe Zylen by Engwierum. 141 XXVI. Munneke- en ander Zylen in Oostergoo. 143

Zyl binnen Dokkum gelegt. 144 Zylen in Dantumadeel en Kollumerland. 144 Ezumazyl. 145 Waarschynlyke uitwateringen van ouds. 148

XXVII. Waterwerken in Westergoo, 't Bildt enz. Ropta-zyl, Harlinger-zylen, Makkumer-zylen, zyl te Workum, Hindelopen, Molquerum, Stavoren, Taco-zyl, Lemster- en Schoter-zyl. 148

Oude Bildtzyl. 149 Wierzyl en Bolkezyl. 151 Zylen in de Zuiderzee uitlopende. 152 Makkumer-Zylen. 153 Workumer-Zyl. 154 Zyl te Hindelopen. 155 Molquerumer-Zyl. 155 Zylen te Stavoren. 156 Take-Zyl. 157

14wumkes.nl

Page 15: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Lemster-zyl. 157 Schoter-zyl. 158

XXVIII. Binnendyken en zylen in Friesland. 158 Slagtedyk. 159 Leppe-dyk. 162

XXIX. Besluit van dit Hoofdstuk. 163 III. HOOFDSTUK Van den oorspronk der Friesen, en d' eerste Bevolking dezer landen. 165

§. I. Onzekerheid nopens der Friesen oorspronk. 165 II. Fabelagtige vertellingen dien aangaande. 165 III. Volgens eenigen van Sem, en volgens anderen van Trojanen, of van de Joden. 166

Volgens anderen van de Trojanen. 166 Of wel van de gevlugtte Joden uit Jeruzalem. 166

IV. 't Gevoelen van Suffridus Petri vertoont en afgekeurt. 167 V. Afkomst der Europische volkeren nagespoort. 169 VI. Celten. 170 VII. Gothen. 171 VIII. Wandalen. 172 IX. Sueven. 172 X. Cimbren. 173 XI. Germanen. 174 XII. Saxen. 174 XIII. De Teutonische taal de moederspraak der Europeëers. 175 XIV. Overeenkomst der Noordsche, Saxische, Friesche en Engelsche talen. 175 XV. Door eenige voorbeelden aangetoont. 176 XVI. De Nederlandsche taal, en vooräl de Friesche, uit 't Noorden afkomstig. 181

De X Geboden in 't oud Friesch. 182 XVII. De Friesen afkomstig uit de Noordsche volkeren. 183 XVIII. Eenige aanmerkingen omtrent de Friesche taal. 184

IV. HOOFDSTUK Van de Zeden, Wetten, Regten en gewoonten der oude Friesen, voor, en ten tyde der Romeinen. 187

§. I. De oude Friesen onder de Duitschers gerekent. 187 II. Hun sterkte, kleeding enz. 187

Hair. 187 III. Hunne woningen en gebouwen. 188 IV. Koophandel, trouwe, huwelyken en Kuisheid. 188 V. Oorlog, jagt, huishouding, spyzen, drinklust, herbergzaamheid. 189 VI. Hunne maaltyden en speelen. 190 VII. Voortteling, opvoeding en erffenissen. 191

Erffenissen. 191 VIII. Onkunde in de letteren, krygszugt, wapenen, enz. 192 IX. Landbouw en neeringe. 193 X. Begravingen. 193 XI - XIII. Goden en Godsdienst. 193 XII. Afbeelding hunner Godheden. 194

Friga. 196 Seater. 196

XIII. Baguhenna 196 XIV. Hunne Barden en Druïden. 197

Druiden. 198 XV. Priesterinnen en Waarzegsters. 198 XVI. Lotramingen en Waarzeggeryen. 199 XVII. Menschen-Offeranden. 200 XVIII. Bygelovigheden omtrent 't kruid Brittanicum. 201 XIX. Koningen, Krygsoversten, Opperhoofden, Regters en Honderd- mannen. 202

Krygsbevelhebbers. 202 Opperhoofden of Regters. 203 Honderdmannen. 203

XX. Regeringsvorm, Landsdagen. 203 Algemene landdagen. 204

XXI. Hunne Wetten. 204 XXII. 't Gevoelen van zommigen nopens den oorsprong der Friesche wetten, verworpen. 205

15wumkes.nl

Page 16: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXIII. De oude Friesche Wetten ten groten deele in Tacitus te vinden. 206 V. HOOFDSTUK Friesche Oudheden na de tyden der Romeinen, tot aan de Regeringe der Saxen. 212

§. I. Der Friesen zugt tot vryheid. 212 II. Zyn meermalen door vreemde volkeren beheerscht, voornamelyk door de Romeinen. 212

Corbulo overheert de Friesen. Ao. 47. 213 III. Nogmaals onder de Romeinen. 214 IV. Oorspronk der Franken, en verdere woelingen der Romeinen. 214 V. Saxen en andere volken vallen in de Romeinsche Wingewesten. 215 VI. Brittanje door de Saxen en Friesen ingenomen. 216 VII. Grootheid van 't Frankische Ryk. 217

Fransche koningen na Klovis. Theodorik. 218 VIII. Verscheide Frankische Koningen. 218 IX. Vervolg dezelver. 219 X. De Friesen door Pipyn van Herstal ondergebragt, en lyst van de volgende Fransche koningen. 220

Klovis de III. Childebert de III. 220 Regeringe van Karel Martel. 221

XI. Karoloman regeert in Oost-Frankryk. 222 Pipyn regeringe. Ao. 746. 222

XII. Pipyn tot koning der Franken verklaart. Karel de Groot koning. 222 XIII. Vryheid der Friesen door dien Koning, en vreemde vertellingen dienaangaande. 223

Kort begryp van der Friesen regten en vryheid. 225 XIV. De Oppermagt der Keizeren over Friesen, langen tyd stand gehouden. 225

Door Karel den Grooten. 226 Onder Lotharius. 226

XV. Oppermagt der Duitsche Keizers over Friesland, door verscheide tyden aangetoont. 227 Hendrik de IV. 227 Willem de II. 227 Rudolf van Habsburg. 228

XVI. Vervolg van Voorbeelden dienaangaande. 229 Der Friesen afhangkelykheid van zelf erkent. 230

XVII. Poging van Filips van Bourgondië, en handelwys van Keizer Maximiliaan. 231 Maximiliaan. 233

XVIII. De Vryheid der Friesen door hunne eigen partyschappen verkragt. 234 XIX. Overdragt van Friesland aan den Hertog van Saxen, hoedanig. 237 XX. Gevolgen van die, en aanmerkingen daar over. 238 XXI. Regeerwys der oude Friesen. 239 XXII. Onder de Fransche Koningen. 240

Regeerwyze der Frankische koningen, en hun Amptenaars hier te lande. 241 XXIII. Hoe na die tyden. Staten des Lands; magt der Geestlykheid in de Regeringe. Stedenbestier. 241

Magt der Geestelykheid in de Regeeringe. 242 Regering der Steden. 243

XXIV. Ten platten lande, Grietmannen; benaming en ampt van een Grewa. 243 XXV. Staatsvergaderingen. 245 XXVI. Oorspronk en magt van het Potestaatschap. 246 XXVII. Bedieninge der Justitie, door de Graven, den Aesga, den Schelta, en Frana. 248

De Aesge. 249 De Schelta. 250 De Frana. 251

XXVIII. Het land- en regtsbestier nog in wezen hetzelfde als van ouds. 251 XXIX. Oorspronk der oude Friesche Landwetten in de Dalische wetten te zoeken. 252

In de Salische wetten te zoeken. 252 XXX. De overheerschappy der Franschen heeft den Friesen vaste wetten verzorgt. 253

Syndrecht. 255 XXXI. Leges Frisiorum antiqua. 256 XXXII. Keizerlyke Kapitularia. 257 XXXIII. Inhoud en zamenstel der Friesche willekeuren en landregten. Corpus der Friesche wetten, enz.

deszelfs verdéling en zamenvoeging. 257 't Corpus der Friesche wetten. 258

XXXIV. Wyze van regtspleging. 264 Geldstraffen zeer gemeen. 265 Kampgevegten. 265

16wumkes.nl

Page 17: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXXV. Onderscheid van menschen in Friesland. Edellingen, oorspronk van dien naam. Hun Staat en waerdigheden, vermaardheid, geslagtsnamen, Voorregten boven den Adel van andere landen. Hun lof. 266

Hun Staat en waerdigheden. 268 Vermaartheid. 268 Voorregten boven den Adel van andere landen. 269 Hun lof. 270

XXXVI. Tryllingen. Oorzaken van 't bederf des Adels, en den aanwas der Eigen-erfden. 271 En den aanwas der Eigenërfden. 273

XXXVII. Dienstbaren, Liten, Slaven. 275 Slaven. 275

XXXVIII. Dienstbaarheid afgenomen en geëindigt. 276 XXXIX. Veranderingen, daar door veroorzaakt. 278

Overvloed van inwoners. 279 XL. Koophandel en Fabryken oudtyds. 279 XLI. Aart en zeden der Friesen. Landtwisten, en gevolgen van dien. 282

Inlandsche onenigheden. 283 Oorspronk der Schieringers en Vetkopers. 283

XLII. Onderlinge verzoeningen, enz. 286 XLIII. Kleeding en opschik der oude Friesen. 287

17wumkes.nl

Page 18: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

FRIESCHE JAARBOEKEN OF

KERKELYKE EN

WAERELDLYKE GESCHIEDENISSEN.

18wumkes.nl

Page 19: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

INLEIDINGE.

Voorgenomen hebbende, in eene voegzame order te beschryven de voornaamste en aanmerkelykste gebeurtenissen van ons Vaderland, zo vinde my genoodzaakt, vooraf iets van deszelfs eerste beginzelen ter neder te stellen, en enige aanmerkingen te maken aangaande zodanige zaken, die zig niet wel in de aaneenvolgende tydorder laten verhandelen.

Gelyk het aantal der Schryveren, die over deze, niet onaangename stoffe, de pennen gevoert hebben, al tamelyk groot is, waar van ieder zynen verdiende lof niet behoort geweigert te werden, zo zyn dezelven nogtans op verre niet van gelyke agt- en geloofbaarheid: een onderzoeker derhalve van onze Vaderlandsche Geschiedenissen, willende zynen weetlust in 't nasporen [p. 002] van zo wetenswaerdige gebeurtenissen voldoen, dient vooraf tamelyk onderregt te zyn aangaande de Boeken en Schryvers, die hy in deze oeffening wil nazien; ten einde dezelven in hunne verscheide betrekkingen, het goede en kwade, de waarheid van de beuzelagtige vertellinge, te onderkennen.

Uit dien hoofde zal ik vooreerst de moeite nemen, om hier de genoemde Schryvers en hunne werken, (althans de voornaamsten) kortelyk op te noemen, en daar by aantekenen, enige aanmerkingen, die my, nopens derzelver waerdye, by zommige oordeelkundige Schryvers, zyn voorgekomen. Waar uit teffens zal konnen blyken uit welke bronnen men de stoffen tot de volgende geschiedverhalen doorgaans geschept hebbe.

Allereerst komt ons hier voor de wyd- en waereldberoemde C. CORNELIUS TACITUS, niet alleen en zoo zeer vermaard om zyne doorlugtige Staats- en eerampten die hy onder verscheide Roomsche Keizers bekleed heeft, als wel voornamelyk door zyne uitmuntende Tydschriften en onsterffelyke Historien, werdende van alle kenners voor een meesterstuk gehouden, het zy met aanmerke zynen zonderlingen schrifstyl, het zy men gadesla zyne fraaie gedagten, en hoe hy de kunstenaryen der Staatzugtigen, nevens de verscheidene gemoedsneigingen zo naar 't leven weet te schilderen. Wat belangt de waarheid en geloofwaardigheid van dezen voortreffelyken Schryver, ik kan die niet kragtiger uitdrukken dan met de woorden van den kundigen Geeraard Brandt2: Zyn verhaal, zegt hy, is 't oog der voorzigtigheid, en voorzienigheid, de mond der bondigste welsprekendheid, en 't orakel der [p. 003] Burgelyke Staatkunde. — Het allerverborgenste vorscht hy uit, en ontdekte het, met onvermoeide naerstigheid, en doordringend oordeel. De toeleg, d'oorzaak, 't oogwit, reden, en raad, weg en wyze van allerhande bedryf ontvouwt hy voor elk, dien 't aan gene ogen nog verstand ontbreekt. Zyne oneenzydigheid schryft buiten ongunst en

2 In deszelfs Voorrede voor zyne uitgegevene Nederduitsche vertalingen van den voortreffelyken Tacitus, door den Ridder P. C. HOOFT.

19wumkes.nl

Page 20: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ongunst, liefde of haat: nooit verzwygt hy de deugd, of laatze ongeprezen, en altyd bestraft hy boze woorden en daden. Nergens wykt hy willens of wetens van de waarheid, of mist, in zaken van enig gewichte, door ligtgelovigheid: indien men alleen uitzondere 't geen hy van de Goddelyke voorzienigheid en regeringe aanroert, en van den oorspronk en Godsdienst der Joden en Christenen verhaalt: omtrent die stukken werdt dat overedel vernuft, door het Heidensch vooroordeel al te jammerlyk verblind en misleid. Omtrent alle andere zaken schuwt hy de valsheid, en staat de waarheid altyd ten dienste. Waarlyk treffelyke hoedanigheden in een' Historie-schyver; en dewyl dees Prins der Schryveren een tyd beleefde, waar in het, onder de gelukkige en zagte regeringe van den Keizer Trajanus, iedereen vry stond, te gevoelen wat men wou, en te zeggen wat men gevoelde3, (een geluk dat weinige Historie-schryveren mag gebeuren) zo mogt zyn geest weiden zonder vreeze of ontzag voor Tyrannen. In zulk eene Eeuwe schryvende, vertoont hy zig in alle zyne werken overal verwonderlyk en onnavolgbaar. En dewyl hy boven en behalve zyne onbesprokene opregtigheid, genoegzame wysheid, geleertheid en ondervindinge bezat, (zynde al onder Vespasianus tot Stadhouder of Procurator, naar 't Nederlandsch Gallië geschikt,) konnen en mogen wy veilig dezen voortreffelyken Staatsman, nopens het geen door hem, aangaande de zeden en gebeurtenissen [p. 004] der Duitschen en Bataviërs, onze voorouderen, geboekt is, tot onze Leidsman verkiezen.

Ondertusschen heeft het verloopt der tyden, en de agteloosheid der onwetende Eeuwen, ons van een voornaam gedeelte, van dien kostelyken schat berooft, het geen van alle Geleerden niet weinig beklaagt wordt.4 In 't vyfde Jaarboek ontbreekt het verhaal van ontrent drie jaren bedryft, de dood van Sejanus en andere geschiedenissen: voorts is het zevende, agste, negende en tiende, benevens een gedeelte van het elfde Boek, geheel verloren, behelzende het gebied van Caligula, en de zesde eerste jaren van Claudius: in, of na het zestiende Boek ontbreeken de twee laatste jaren, en 't einde van Nero. Uit zyne Historien is het grootste deel weggeraakt: het meeste bedryf van Vespasianus, en 't leven van zyne zonen Titus en Domitianus is verloren, een verhaal van in de twintig jaren. De vyf Boeken der Historien, die ons nog overschieten, begrypen de geschiedenissen van een enkel jaar: en zyn eerst door een' ontfanger van Leo den X. te Corbey, gevonden, en door Philippus Beroaldus, op bevel van dien Paus gedrukt. De Vinder genoot eene verëring van vyf honderd stukken gouds. Egter zyn wy, niet tegenstaande dat groot verlies, door het overige, dat ons de verslindende eeuwen overgespaart hebben, en door het schone Boek van de zeden der Germaniërs, in staat, om enige der gebeurtenissen, benevens de levenswyze onzer voorouderen, en de gesteldheid van ons Vaderland in die tyden, uit de aloudheid op te delven, en als onvervalschte waarheden voor te

3 Uitgezonderd de Christenen in zaken van hunnen Godsdienst. 4 Zie de gemelde Voorrede van Brandt.

20wumkes.nl

Page 21: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

stellen. Dank heb boven anderen, de beroemde Drost HOOFT, die de nog overige Schriften van dezen voortreffelyken Romein, in een cierlyk Nederduits kleed gestoken heeft. [p. 005]

De schryvers van onzen Landaart, die men tot verligtinge van onze Vaderlandsche Historie kan, of immers behoorde te kunnen gebruiken, zyn verscheidene; dog niet alle van het zelfde gewigt en aanbelang. Hier onder tellen we,

OCCO SCARLENSIS, of van Scharl, een Dorp in Westergo, in de Grietenye van Hemelumer Oldevaart en Noordwolde, naby de Zuiderzee, omtrent het zogenaamde roode Klif, alwaar hy geboren was: hy leefde omtrent het jaar 970. Zyne Historie, zegt men, is ten groten deele eene verzameling van het geen zyn Oudoom Carolus Sulko Forteman, aangaande de regering der Friesche Koningen, Heeren en Vorsten, die van den beginne over Friesland geheerscht hadden, onder Radbodus den laatsten Koning, op 't papier gestelt had. De gemelde schriften, zegt men verder, by ongeluk in handen van den Koning Radbodus gevallen, werd Forteman, om dat hy dien Vorst daar in niet naar genoegen geprezen had, in de gevangenis geworpen, waar in hy bleef, tot dat hy namaals door Karel den Groten daar uit verlost werd. Forteman stierf kort daar na; dog zyne schriften, door zyne vrienden bewaart werdende, geraakten vervolgens in handen van zynen naneef Occo, dieze op de beste wyze byeenbragt, in order schikte, en, na 't zyne daar bygevoegt te hebben, in de Latynsche tale, waereldkundig maakte, vervolgende dezelve tot het jaar 970. Edog zyne vrienden de moeite niet willende nemen, om, na zyn dood, de gemelde schriften te laten uitschryven, blevenze stil leggen, tot ze naderhand nogmaals uit een onbekenden hoek opgetrommelt, en te voorschyn gebragt zyn.

En wel door den naerstigen arbeid van JOH. VLIETERP. Deze was insgelyks een Fries, en (als men uit zynen naam zou mogen gissen) uit de grieteny van [p. 006] Ferwerderadeel, alwaar men de Dorpen Reitzum, Genum, Lichtaard enz. gewoonlyk de Vlieterpen noemt; zynde de gemelde plaatzen op zeer hoge terpen gelegen, werwaarts de aloude Landluiden, toen de Zeedyken nog weinig om 't lyf hadden, om het geweld der zeewateren tegen te staan, de wyk namen, wanneer de zoute golven het land dreigden te overstromen: en van dit vlieden schynen die plaatzen den gemelden naam bekomen te hebben. Onze Joh. Vlieterpius zou Geheimschryver zyn geweest van den Potestaat J. Hessel Martena5, dewelke die hoge waerdigheid van 't jaar 1306 tot 1312, en alzo zes jaren bekleed heeft. Welke omstandigheid ons dus van zelve leid tot den leeftyd van Vlieterp: edog dewyl ik elders6 gemeld vind, dat hy omtrent het jaar 1370 geschreven hebbe, schynt het een en ander niet zeer aan elkander te hangen, ten zy men het laatste jaargetal als een drukfeil mogt aanmerken. 't Zy hier mede zo

5 Zie de voorrede van het gemelde Boek, in den druk van 1742 6 Oudh. en gesigten van Friesland. I. Deel. pag. 52

21wumkes.nl

Page 22: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

't wil, men verhaalt dat Vlieterp de gemelde Schriften van Occo en Forteman binnen Stavoren gevonden hebbende, die met zyne eigene aantekeningen en voorraad vermeerderde, na dat alvorens de eerstgenoemde uit het Latyn vertaalt had, waar in ze door Occo waren geschreven geweest. Voegende boven dien daar by eene beschryvinge van de zeden en manieren der oude Friesen, zo ten aanzien van hunne oorlogsgezintheid, als hunne eigene spraak, kledinge, en andere omstandigheden; die egter ten zynen tyde veel beschaafder begonnen te worden, door de verkering met andere volken. Naderhand heeft Andreas Cornelius van Stavoren geboortig, een Friesch Chronyk, of wel een aanhangzel op Occo en Vlieterp geschreven: Dees Andreas Cornelius [p. 007] was Organist binnen Harlingen, en overleed omtrent het jaar 1589. Zyn geschrift is vervolgens by het werk van de voorgenoemde Schryvers gevoegt, en met het zelve in den jare 1597. in Folio allereerst uitgegeven, en naderhand herdrukt in 't jaar 1742. te Leeuwarden by A. Ferwerda in 4to. Suffridus Petri, (van wien straks nader) pryst deze opgenoemde werken hemelhoog; maar de vermaarde Ubbo Emmius strykt 'er een geheel oordeel over, en zegt dat het of verzierde Schryvers zyn, of Schryvers zonder enigen naam of ontzag, wier ongeloofbaarheid als van zelfs in het ooge loopt: dog hier van beneden meerder.

Nog spreekt men van eenen M. ALVINUS, die geleeft heeft omtrent het begin der vyftiende Eeuwe, en een kort begryp der Friesche Historie heeft geschreven, van Friso af tot op den leeftyd van Karel den Groten. Dees Alvinus wort insgelyks van Suffridus Petri ongemeen geroemt, als een man die zyne beschryving uit de oude Friesche Rymen of vaerzen betrokken heeft: die den Historie-schryver Josephus, die de oude Schryvers Megasthenes en Patrocles, ja die Mozes zelfs in zyne Historie bybrengt. Dog hoe verre zyne Schriften de egte merkrekenen van geloofbaarheid vertonen, zullen we hier na onderzoeken, als wy zullen spreken van de schriften van Suffridus Petri. Dit zeggen we hier alleen, dat, hoe weinig geloof deze opgenoemde Schryvers by mannen van doorzigt en oordeelkunde verdienen, zy daarom niet geheel en t' eenemaal te verwerpen zyn. Men heeftze, myns oordeels, te tellen onder dat slag van Schryvers, die geen genoegzaam onderscheid tusschen waarheid en valsheid konnen maken; en alles eenvoudig en voor de vuist uitschryven, wat zy in ouder boeken vinden aangetekent; zonder nogtans eenig oogmerk te hebben om te liegen of fabulen [p. 008] te vertellen; zy konnen derhalve dikwyls te pas komen, vooräl in zaken, waar inze hoofdzakelyk met andere geloofwaerdige en verstandige Schryvers overeenstemmen, en zomtyds de dingen met omstandigheden verhalen, die hare geloofwaerdigheid duidelyk in 't dagligt stellen.

Van ditzelfde allooi moet geagt worden CAPPIDUS STAVRIENSIS, al mede door Suffridus Petri aangehaalt, en geprezen. Hy was, als zyn naam te kennen geeft, van Stavoren geboortig, daar hy vervolgens Priester werd, omtrent

22wumkes.nl

Page 23: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

het jaar 920. Men zegt, dat hy, behalven de levens van St. Lebuinus, Otgerus, Plechelmus, en Odulphus, geschreven heeft, de geslagtrekening en opvolging der Vorsten, Koningen, en Hartogen van Friesland; zynde meest die werken door de vlammen verteert, toen de aloude zogenaamde Boekery te Stavoren verbrandde. Dog hoe zeer hy van Suffridus Petri en B. Furmerius wordt verheft, handelt hem de schrandere Ubbo Emmius niet beter dan de voorgaanden, dat is, hy houd hem voor een groot fabeldigter.

WORPERUS THABORITA, anders Worp van Thabor genaamt, is insgelyks bekent voor een Friesch Historie-schryver; dog zyne schriften zyn zeer zeldzaam te bekomen. Hy was eerst Pastoor in zyne geboorteplaats Rinsmageest, een voortreflyk dorp in de grietenye Dantumadeel; naderhand Prior van 't vermaarde Reguliere Kanonnikken Klooster Thabor te Thirns buiten Sneek. Hy heeft een Chronyk van Friesland geschreven, bestaande in drie boeken, beginnende van den oorspronk dies volks, eindigende met het jaar 1535. In deze drie boeken heeft hy, naar 't zeggen van Suffridus Petri, een goede order gehouden, met de tyden der geschiedenissen wel te onderscheiden; en blyken van een deftig oordeel gegeven, door [p. 009] de zaken, die hy te beschryven had, wel uit te kippen, om den Lezer gene fabulen en prullen op te dringen. Edog vermits Suffridus Petri, nopens de verhalen van Friesland zelfs niet al te geloofwaerdig is, kan men ligt denken, wat men van zodanige Schryvers, die by hem zo hoog te boek staan, te houden hebben7.

HENRICUS THABORITA, of Hendrik van Thabor, een regulier Kanonnik in dat zelfde Klooster heeft een Kerkelyke en Waereldlyke Historie geschreven, die met 't jaar 1501. eindigt, en waar van Suffridus Petri zig zyne Friesche Annales veel bedient heeft. Ook wort dezelve van den beroemden Hoog-Leeraar Antonius Matthæus, in zyne Analecta, dikwyls aangehaalt; niet tegenstaande hy anders al mede in vele dingen, niet van de zuiverste zoort is. Broeder PIETER van THABOR, Monik aldaar, schreef een kort Chronyk van Friesland, van 't jaar 781. Af tot den jare 1527. Hy wort van Winsemius of Schotanus zomtyds aangehaalt. Het exemplaar, my ter hand gestelt met vrucht gebezigt worden tot ophelderinge der Friesche Historie.

MARTINUS HAMCONIUS, geboren te Vollega in de grietenye Lemsterland, was eerst aldaar Onder-Grietman, daar na Dykgraaf in de Sevenwolden, en eindelyk Grietman over Doniawerstal. Hy verdient al mede een plaats onder de Schryvers van Friesland, als hebbende, behalven ander Schriften, uitgegeven de afbeeldingen en beschryvinge van de Princen, Koningen, Potestaten en Heeren van zyn Vaderland; waar by hy agter-aangevoegt heeft de doorluchtige Mannen, Geloofspredikers, en Schutsheiligen van Friesland, in Latynsche Vaersen. Dog dewyl hy Cappidus Stavriensis, Occo Scarlensis, Cornelius Andreas, en dat slag van Schryvers tot zyne Leidslieden

7 Zie wyders Suffr. Petri. De Scriptor. Fris. Decad. 10. cap. 8.

23wumkes.nl

Page 24: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gebruikt heeft, is hy zo verre onschuldig, dat hy zig, by gebrek van oordeelkunde, heeft laten misleiden. Hy volgde de gemene slenter, volgens welke men toen gewoon was de Oudheden van Friesland zo wat op te schikken, en ze [p. 010] door het vertellen van beuzelingen, aangenaam te maken, by menschen, die doorgaans de Historien meer en hoger schatten om het wonderlyke dan om het waare. Niet dat alles, wat van dit slag Schryvers verhaalt wort, juist fabulen en leugentaal is, geenzins: maar men heeft 'er doorgaans waar en vals, goed en kwaad onder een gemengt te wagten; en hoe nader aan onze tyden, hoe gemeenlyk, door beter gidsen voorgeligt, geloofwaerdiger zyn, of altans nader aan de waarheid komen. Wat al Schryvers zou men kunnen optellen, die de Oudheden en eerste beginzelen van hun Vaderland verhalende, niets dan fabelen opdissen: maar alze die oude tyden voorby gevaren zyn, dan beginnenze hoe langer hoe meer op een helder licht aan te zeilen. Zo vind men, dat de Deensche Historieschryver Saxo Grammaticus, in 't begin van zyne geschiedenissen zo eene menigte fabelagtige dingen verhaalt, dat iemant die lezende, zou menen dat hy de dromeryen der oude Poëten voor zig had. Men neme de moeite van de eerste Boeken van dezen Schryver na te zien, het is 'er alles even Poëtisch: schier alle menschen zyn 'er reusen; alle dogters van koningen en vorsten, weinigen uitgenomen, even schoon, ja pronkjuwelen van schoonheid. Geen minder gebrek is er aan tovenaars en hexen, die daar dingen uitvoeren, daar de Duivel naaulyks op denken zou. Meest alle de koningen, en hunnen zonen en dogters, zyn daar vaerdige vaersemakers, en by ieder gelegenheid gereed om de schoonste stukjes op te snyden. Dat een krygsheld zes, twaalf, ja dertig en meer kloeke karels met de vuist, of den degen overwint, is 'er als dagelyks werk. Naaulyks was 'er een konings dogter ten huwelyk te krygen, al ware de vryer een konings zoon, of zelfs een koning, of hy moest met het uiterste gevaar van zyn leven halen, dat is te zeggen, hy moest [p. 011] alvorens tegen draken, slangen, beeren of leeuwen vegten; dog die door de dapperheid dier helden, altoos gelukkig overwonnen wierden. Dog deze en meer diergelyke dingen, zyn gene verdigtzels van Saxo, maar vertellingen van de fabelagtige oudheid, door hem byeen verzamelt. Maar als zulk slag van Schryvers tot latere tyden beginnen te komen, dan beginnen die poëtische vertellingen hoe langer hoe meer op te houden: dan sprekenze als regtschapene Historie-schyvers, dan is 'er doorgaans staat op hun zeggen te maken. De middel-eeuwen waren ongemeen vrugtbaar van zodanige fabelagtige vertellingen, waar van de ledige en ongeleerde Monniken veeltyds de uitvinders waren. Wy horen 'er den geleerden Huet8 aldus spreken: „Uit het leven van Karel de Groten, zegt hy, is een goed getal van verdigte Historien voortgekomen; dewelke vol zyn van zeer lompe en leugenagtige fabelen, - wordende deze

8 De origene fabul. aangehaalt door den geleerden Aantekenaar op de Oudheden en Gestigten van Friesland. I Deel. pag. 56.

24wumkes.nl

Page 25: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

verdigte werken gegunstigt door de botte onwetenheid van die eeuwen. Zodanigen waren de Historien, die toegeschreven worden aan Hanco en Sulco Fortemannus, aan Sivardus Sapiens; aan Joannes den zoon van eenen Frieschen koning; aan Adel Adeling, die allen Friesen waren; en die men zeit dat ten tyde van Karel den Groten geleeft hebben. - Zodanig was de Historie die Occo Scarlensis toegeschreven wort; welke Occo, naar 't gemeen gevoelen, geleeft heeft ten tyde van Otto den Groten; en die van het maagschap was van den voornoemden Sulco. Aan zulke Historien, die de Schryvers naar hun welgevallen verdigt hadden, hebben de eenvoudige leezers zig vergaapt; die nog veel ongeleerder waren [p. 012] dan de ongeleerde Schryvers zelfs. Men was niet meer bezorgt om degelyke en getrouwe stukken, tot het naspeuren van de waarheid, en 't beschryven van de Historie, op te zoeken: want ieder zogt de stoffe tot het schryven van eene Historie uit zyn eigen hooft; en uit de bekwaamheid die hy had van iets uit te vinden; dus zyn de Historie-schryvers vernadert in verdigters van Romans. De Latynsche taal, zo wel als de waarheid zelf, was in deze tyden ongeagt.”

Hier ziet men op welk eenen prys onze aloude Historie-schryvers by een' der oordeelkundigste Mannen gestelt worden; en evenwel heeft men nog geleerde Schryvers gevonden, die zulke fabeldigters opgehemelt, en voor egte Historie-schryvers der waereld aangeprezen hebben; dog hoe ongelukkig zy in dezen geweest zyn, heeft in 't vervolg van dit werk meermalen worden getoont.

Onder deze verdedigers der Friesche Romanschryvers munt voornamelyk uit SUFFRIDUS PETRI Leeuwarder. Hy was in zyn tyd waarlyk een grot man, zynde by vele aanzienlyke personagien in hoogagting, Historieschryver, digter, redenaar, en ervaren in de Latynsche en Grieksche talen. Hy leeraarde eerst te Erfort in Thuringen, en was vervolgens Bibliothecaris en Secretaris van den Cardinaal de Granvelle; maar het Hoofsche leven moede geworden zynde, begaf hy zig naar Loven, alwaar hy enigen tyd de Grieksche Schryvers verklaarde. Vervolgens werd hy te Keulen beroepen, daar hy verëert werd met de waerdigheid van Professor in de Regten; en met die Historie-schryver der Staten van Friesland,9 In zyn Vaderland aangekomen, vond hy in zyn geboortestad een ouden [p. 013] Vader, en opende aldaar in den jare 1553. een school om de jonkheid te onderwyzen, en hy bragt door zyne naerstigheid en zorgvuldigheid te weeg, dat de scholieren in minder dan twee jaren de latynsche taal spraken, en de Grieksche enigzins verstonden.10 Zyne Schriften, voor zo veel de Friesche Geschiedenissen betreffen, zyn De Origene Frisiorum; gelyk mede het geen hy tegens Ubbo Emmius, om zyn gevoelen nopens de Oudheden van Friesland te verdedigen, heeft uitgegeven. Hy stierf in den jare 1597.

9 Zie Hoogstratens Woordenboek, Letter P. 10 Oudh. en Gestigten van Friesland. I Deel. pag. 274

25wumkes.nl

Page 26: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Het blykt dus onwedersprekelyk, dat onze Suffridus Petri een perzoon geweest zy van grote taalkunde en veel belezenheid; dog men heeft sterke redenen om te twyffelen, of hy wel zo groot een Geschiedkundige als Taalkundige is geweest. Zyn boek de Origene Frisiorum handelt van de vroegste Oudheden van Friesland, en hy zegt, dat hy verhalen grond op de Archiven of 's Lands papieren en brieven, die, naar zyn zeggen, voor dezen bewaart zyn geweest in de gewaande boekerye van Stavoren; en dat de Schryvers, die hy gebruikt heeft, of wier aantekeningen hy by anderen gevonden heeft, toegang hebben gehad tot die boekery; en 't voornaamste van 's Lands papieren, zo verre hem dienstig was, uitgeschreven hebben. Dan geeft hy, by voorbeeld enigen van die Schryvers op, en noemt eenen Hanco Forteman, die geleeft zou hebben ten tyde van Karel de Groten, en beschreven heeft zyne tochten, die hy onder den Griekschen Keizer, onder den Koning van Schotland, onder den Koning van Engeland, en eindelyk onder Karel den Groten, bygewoont heeft. Vervolgens roemt hy op Car. Sulko Forteman, Cappidus Stavriesis, Occo Scarlensis, Joh. Vlieterp, Alvinus enz. van ons hier voor reeds gemeld. Dog indien men, zo niet volkomene zekerheid, [p. 014] ten minsten met vele waarschynlykheid kan aantonen, dat de voorgemelde Schryvers zonder enigen naam of gezag zyn, en geenszins voor geloofwaerdig konnen gehouden worden, zo zal van zelf volgen, hoe veel agtinge men voor de Historie van Suffridus Petri behoore te hebben.

Wat Joh. Vlieterp, en diergelyke Schryvers aangaat11, daar omtrent zeg ik, met Ubbo Emmius en andere oordeelkundige Schryvers, dat het geen mannen zyn, om, in zulke zaken op hun woord gelooft te worden. Naardien ze dingen vertellen, die ten eenemaal wonderlyk en ongeloogwaerdig schynen, en waar van geen voetstap by oude geloofwaerdige Autheuren te vinden is. Alvinus brengt wel Josephus en Mozes by; hy spreekt oom van Megasthenes en Patrocles; maar uit de eerstgenoemden heeft hy nooit konnen bewyzen, 't geen hy van den Indiaanschen oorspronk der zogenaamde Friesche Stamvaders verhaalt, en van de andere Schryvers heeft hy nooit iets gezien, dan enige stukken van Megasthenes, die by Josephus gevonden worden: want het werk van den Monnik Annius van Viterbo, op den naam van Megasthenes, (of gelyk hy door onkunde schreef, Metasthenes,) is van Alvinus misschien nooit gezien, en is boven dien een onegt stuk, door den Bedrieger gaargeflanst, om de waereld te blindhokken. Dog uit het een en ander zal men nooit konnen halen, het geen van Alvinus, aangaande der Friesen afkomst uit Indië, geboekt is. Belangende de twee Fortemannen, en Occo Scarlensis; men kan van hen hetzelve zeggen, namelyk dat de zaken, die men zegt door hen geschreven te zyn, alle geloofwaerdigheid te boven gaan, en van geen eenen braven Schryver, buiten hen, gemeld worden. Ja wie zal [p. 015] ons met zekerheid zeggen datze ooit boeken geschreven hebben? zou 't niet veelligt konnen zyn, dat de geschriften, die hunne namen

11 Zie Oudheden en Gestigten van Friesland, pag. 52. en volg.

26wumkes.nl

Page 27: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dragen, door den eenen of anderen bedrieger in de middel-eeuwen zyn opgestelt? gelyk men weet dat zoodanige kunstjes in die tyden zeer gemeen weest zyn. Vlieterp, Andreas Cornelius en Suffridus Petri, konden ten minsten gene meerdere zekerheid van de egtheid dier stukken hebben dan wy; behalve dat de namen der Schryvers gene geloofwaerdigheid aan de verhalen konnen geven, indien de zaken in zig zelve van alle geloofbaarheid, of schyn van waarheid ontboot zyn. Men zegge niet dat de Fortemans, Occo en anderen hunne geschiedverhalen getrokken hebben uit de zodanigen, die reeds in de allervroegste tyden, als Schryvers der Friesche zaken zouden bekent zyn geweest, gelyk 'er inderdaad zo enigen worden opgenoemt: want zulk zeggen steunt op al te los grond; niemant van de latere Schryvers heeft ooit die Schriften gezien; niemant hoorde 'er ooit van spreken, geen een Historie-schryver van enig gezag, maakt 'er gewag van, en de zaken, die door hen, aangaande de Friesche zaken, zouden aangetekent zyn, daar van is by Cæsar, Plinius, Tacitus, (die anders in 't beschryven der Duitsche Oudheden vry naaukeurig zyn) een diep stilzwygen. Tacitus zegt dat de oude Duitschers, (waar onder ook de Friesen behoorden) beter in staat waren, om grote zaken uit te voeren, dat te beschryven. En evenwel wil men ons een geheele rest overoude Friesche Historieschryvers in de hand stoppen, waar mede de zogenaamde Staversche Boekery zoude gestoffeert zyn geweest. Men spreekt van eene menigte Vorsten, Veldheeren, Koningen en Stamvaders der oude Duitschen en Friesen; men roemt hunne daden en bedryven, en weidt overvloedig uit in hunne levensbeschryvingen; [p. 016] daar men onderdies van alle deze doorluchtige personagien by Cæsar, Livius, Strabo, Vellejus Paterculus, (die zyn meeste leven in Duitschland heeft doorgebragt) Plinius, Suetonius en andere deftige Historieschryvers, niet een woord gerept vind. En daar die Schryvers de beroerten en oorlogen van andere Duitsche volken zo dikwyls vermelden, en de uitmuntende daden van eenen Ariovistus, Marabodus; Segemerus, Arminius, Segestes, Betorix, Theudoricus, Segimundus, Cariovaldus, Claudius Civilus, met lof vermelden, en hunne gevoerde oorlogen optellen, waarom sprekende niet een enkel woord van Friso, Saxo, Bruno, Adel, Uffo, Ascon, Diocarus, Asconius, Tabbo, Udolphus, Richoldus, Ubbo en ander Helden? die maar even voor, en in hunnen tyd geleefd hebben, en wiens geschiedenissen, indienze zo wydlustig beschreven waren geweest, niet onbekent konden zyn.

Deze en diergelyke aanmerkingen doen den prys van alle die en zoortgelyke Schryvers der Friesche Oudheden, by my vry wat afslaan, en men kan daar uit ligt de rekening maken, hoe zwaar derhalve de beschryving van Suffridus Petri, in dat slag van zaken, behore te wegen. Heeft iemant ondertusschen meerder agting voor dat werk van onzen Geleerden Landsman, ik mag het lyden.

BERNH. GERBR. FULMERIUS, insgelyks van Leeuwarden, leefde en schreef in 't begin der voorgaande Eeuwe, was de Leerling van Suffridus Petri,

27wumkes.nl

Page 28: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en werd tot de waerdigheid van Doctor in beide de Regten verheven. Hy pryst zynen Meester, en heeft zyn werk gemaakt, van, op deszelfs voetspoor, de geschiedenissen van zyn Vaderland op te helderen. Men heeft van hem de volgende geschriften, in de Latynsche tale uitgegeven. Verdedigschrift voor de Oudheid van Friesland tegens Ubbo Emmius, 't welk met meer [p. 017] andere zoortgelyke schriften van Suffridus Petri, te Franeker in 4to gedrukt is. Friesche Jaarboeken, bestaande in vier boeken, te Arnhem gedrukt in 4to. Nog heeft hy, in 't jaar 1612. uitgegeven de Chronyk van de Bisschoppen van Utrecht, en der Graven van Holland, die door Johannes de Beka gemaakt, en door Suffridus Petri met een byvoegsel van 't jaar 1345. tot den jare 1575. vermeerdert was. Furmerius dus zynen Meester volgende, moet overzulks met hem op dezelve lyst van prulschryvers gestelt worden.

JOACHIMUS HOPPERUS, Ridder Heere van Daelhem, een beroemd Regtsgeleerde, in den jare 1523. te Sneek geboren, (Requestmeester, raadsheer in den geheimen Raad, en Groot zegelbewaarder van den Koning van Spanje; stierf te Madrid Ao. 1576.) heeft, behalven vele andere Schriften, opgestelt een kort begryp van den oorspronk der Friesschen volks, 't welk van Hamconius meer dan eens geprezen wort, die het van des Schryvers Erfgenamen, onder welken het bewaart wierd, schynt bekomen te hebben. Ik weet niet of het werkje ooit in druk is uitgegeven; ook had de geleerde Schryver hetzelve niet voltooit: maar dewyl Hopperus een man van een groot verstand, oordeel en geleertheid geweest is, zou hy de voorstanders der Suffridus Petri, en dat slag van Schryvers, wonder wel te stade komen, om de oude spreukjes en loopjes van Frieslands opkomste, en de wonderlyke gevallen van Friso, Bruno en Saxo, tegen Emmius staande te houden. Want Hamconius getuigt, dat Hopperus de overkomst van de gemelde drie Stamvaders of Helden, het stigten van Stavoren, en wat men meer van dien aart vertelt, in dat kort begryp, door zyn getuigenis bevestigt. Dog het zy hier mede zo 't wil, grote mannen konnen ook wel eens misleid, en door ligtgelovigheid bedrogen worden. [p. 018] Hopperus was beter in de Regten, dan in de Historien bedreven; en dat kort begryp der Friesche zaken schynt meer een aaneenschakeling te zyn van het geen hy by anderen gevonden heeft, dan een oordeelkundig onderzoek en nasporing van de waarheid.

KORNELIS KEMP (Cornelius Kempius) geleerd Dokkumer, is aldaar in de beschaafde wetenschappen en in de zedelessen onderwezen, heeft in de Latynsche tale drie boeken geschreven onder de benaminge: De origene, situ, quantitate et qualitate Frisiæ, et rebus a Frisius olim gestis. Of van den oorspronk, de gelegenheid, hoedanigheid en grootte van Friesland, enz. gedrukt te Keulen Ao. 1588. in 12. Suffridus Petri, in zyn boek van Friesche Schryvers (Decad XIV. §. I.) heeft zyn leven en boek oeffeningen wydlopiger beschreven.

H. ZOETEBOOM, een Schryver van lateren tyd, heeft eindelyk alles, wat hy by de voorgemelde Schryvers vond, by een gehaalt, en gulhartig

28wumkes.nl

Page 29: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

nageschreven, en voor zuivere waarheden opgegeven. Hy vermaakt zig met het verhalen van alle die mooie en aangename vertellingen wegens de overkomste van den Aartsvader Friso en zyn gezelschap, de heldendaden van zyne zonen en naneeven; de pragtige Paleyzen, kostelyke Boekeryen, rode Standaarts, en wat dies meer zy. Of Ubbo Emmius alle die vertellingen afgekeurt en met kragt van redenen bestreden heeft; en of de geleerde C. Schotanus dezelve, als niet waerdig gemeld te worden, in zyne Friesche Historie gantsch overslaat, of maar slegts als Poëtische fabelen opgeeft12, Zoeteboom laat elk zeggen en schryven wat hy wil, hy haalt alles wat tot die voddekraam behoort, weder voor den dag, als of hy zig verbeeldde, [p. 019] dat oude leugens, met een nieuw gewaad te voorschyn komende, eindelyk voor waarheden zouden doorgaan. En zulke lapzalvers kan men egter van zeggen:

Zy vinden nog, hoe zot hun geschriften mogen wezen,

Een boekwurm dieze drukt, en gekken dieze lezen.

Nog behoort hier toe, het bekende boekje, It aade Friesche Terp genaamt, vertonende, volgens den titel, de Fryje Friesen in hun oorsprong, opkomst en voortgang: als de Landbestiering, Wapenhanden, krygsdaden, wetenschap, vreemde voorvallen, yver voor de vryheid, afgodery, Godsdienst en landstreek. Gedrukt te Leeuwarden 1677.13 Dit boekje is (behalve de beuzelpraatjes van Frisoos overkomst en regeringe hier te lande, en 't geen meer tot dat zoort van vertellingen behoort) niet onaangenaam, wyl het een beknopt Chronykje behelst van zeer vele wetenswaerdige voorvallen tot den jare 1676; gelyk mede eene korte, dog zin- en leerryke beschryvinge van deze Provincie, die waerdig is, met aandagt nagelezen te worden.

Dog van dit zoort van Schryvers afstappende, zullenwe den Lezer hier enigen opgeven, die, nopens de Geschiedenissen van Friesland, zeer geleerdelyk en met veel oordeel geschreven hebben, en die derhalve de voorgaanden in waerdy en geloofbaarheid zeer verre overtreffen.

Onder deze tellen we vooreerst den Edelen en zeer beroemden Oostfrieschen Chronykschryvers EGGERIG BENINGA, wiens Adelyk geslagt en afkomst de geleerde Outhof omstandig beschreven heeft, in zyn verhaal van alle Watervloeden, 2de Druk pag. 489-495. Men leeze ook E. F. Harkenroths berigt voor de Chronyk van Beninga in 4to. Alwaar, na een [p. 020] breedvoerig verhaal van des Schryvers doorlugtige afkomst, en zeer aanzienlyke waerdigheden, onder anderen van deze beroemde Chronyk getuigt wort, dat, hoewel dezelve in de oude Saxische tale, slegt en eenvoudig, zonder zwier van spraakkonst, is opgestelt, en daarom Emmius dezelve te regt noemt, Annales

12 Zie Historie van Friesland. tweede Boek. Bladz. 48. 13 Herdrukt in den jare 1743.

29wumkes.nl

Page 30: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

rudes sed fidos, onbeschaamde, dog waaragtige jaar aantekeningen; zo verhelst dezelve nogtans in zig vele egte stukken, die met hunne eige bewoordingen hier 't elkens geboekt zyn. Byzonder is dit werk hoog te schatten, niet alleen om dat het van een eigen Landzaat is beschreven, en wel van zodanig eenen, wiens Edele Voorouderen vele van deze zaken zelfs beleeft, bygewoont, en die ook enige aantekeningen daar van in hunne Huis- of Stamboeken, gemaakt zullen hebben. Maar te meer is dit werk te agten, doordien het de eerste grondslag is geweest, van dat groote en cierlyke werk der Friesche Historien, beschreven van Ubbo Emmius: want Emmius nog Rector zynde te Norden, heeft, in den jare 1587. deze Chronyk van Beninga beginnen te vertalen, en in 't Latyn te vergieten, aanvangende met het jaar 1264. (wyl hy het vorig verhaal vol onzekerheden hield) onder dit Opschrift: Chronicen Frisiæ Orientalis, descriptum e' prolixo Chronico Eggerici Beninga Grimersumani Nobilis. Scripse hæc anno 1587. Mense Januario. En hier uit is metter tyd het opgemelde beroemde werk van Emmius te voorschyn gekomen; en vermits Emmius werken nog in de Nederduitsche tale niet zyn overgebragt, zo kan de geen die het latyn niet verstaat, uit het werk van Beninga enigzins oordelen, wat de Geleerden met zo veel smaal by Emmius lezen.

Het gemelde werk van Beninga is langen tyd ongedrukt in veler handen geweest; maar moest om die [p. 021] reden noodwendig by de meesten onbekent blyven. Dit bewoog den vermaarden Leidschen Hoogleeraar A. Matthæus, om hetzelve in den jare 1706, met zyne aantekeningen, in druk uit te geven, volgens een geschreven Exemplaar, hem door den Heer Menso Alting, Burgermeester te Groningen, toegezonden. Deze druk in 8vo, in korten tyd uitverkoft, en vervolgens ongemeen schaars geworden zynde, heeft de zeer arbeidzame Heer Eilhardus Folkardus Harkenroth, de moeite op zig genomen, om het gemelde Werk, met vele aantekeningen, mitsgaders een menigte egte stukken, vermeerdert, op nieuw uit te geven, en wel in 4to, zodanig het in den jare 1723. te Emden is te voorschyn gekomen. Zynde voor het merendeel een zeer uitmuntende Historie, waar in eene menigte wetenswaerdige zaken, niet alleen Oostfriesland, maar ook Friesland tusschen het Flie en de Eems (hedendaags Groningerland en Friesland genaamt) betreffende, gevonden worden, waar door onze Vaderlandsche Historie zekerlyk een groot ligt bygezet wort. Dit werk van E. Beninga is in den nieuwen druk van Mattheus Analecta, op nieu uitgegeven, en maakt aldaar het IV Deel.

De evengenoemde Burgermeester MENSO ALTING heeft eene uitnemende beschryving der Nederlanden, onder den naam van Notitia Germaniæ inferioris, uitgegeven, dewelke een naaukeurige onderzoeker der Friesche Oudheden en geschiedenissen zeer kwalyk kan ontbeeren. Zynde een werk, dat niet alleen zuiver is van de oude fabelagtige vertellingen, door Suffridus Petri en zyne voorgangers in de waereld gebragt, maar waar in overal

30wumkes.nl

Page 31: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

blyken van grote geleertheid, bondig oordeel, en uitgebreide belezentheid, zyn aan te treffen.

ANTHONIUS MATTHÆUS, Hoogleeraar in de Regten, eerst te Utrecht, en daar na te Leiden, was niet alleen een beroemt Regtsgeleerde, maar ook een [p. 022] groot Oudheidkundige. Van hem heeft de geschiedenis van Gelderland, Holland, Friesland, Utrecht en Overyssel, zo veel ligt ontvangen, en hy heeft zo vele oude, en onder het stof begravene schryvers, papieren en brieven in 't ligt gegeven, dat hy altoos onder de voornaamste geschiedschryvers van Nederland zal gerekent worden. Onder de werken, door hem in 't ligt gegeven, met opzigt op de Friesche Historie, munt niet alleen uit, het hier voorgemelde werkje van Eggerig Beninga, onder den titel van Historia Frisiæ Orientalis Eggerici Beninga, cum commentariis; maar inzonderheid zyn Analecta, Tomi X.14 waar in een schat van Nederlandsche Oudheden, oordeelkundig opgestelt, ook met betrekking op de Friesche geschiedenissen, is aan te treffen. gelyk ook, met opzigt op het Kerkelyke, daar toe by uitnementheid kan dienen, zyn Boek De fundationibus E fatis ecclesiarum Ultrajectinarum.

HOYNCK van PAPENDRECHT, heeft uitgegeven, Analecta Belgica, mede niet ondienstig tot de Friesche Historie, alzo daar in vele zaken, aangaande deze provincie, in te vinden zyn.

UBBO EMMIUS, een der beroemste Geleerden van de zestiende Eeuwe, heeft boven vele anderen een heerlyk ligt over de Friesche Historie gespreid: het geen van dezen groten man te zeggen valt, kan men nazien in Outhofs verhaal der watervloeden, 2de Druk, Bladz. 570-577. En zal in dit werk op zyn plaats nader aangetekent worden. Zegge hier maar alleen, dat dees voortreflyke Schryver de Geschiedenissen van Friesland ongemeen opgeheldert, en van zeer vele beuzelagtige vertellingen, gezuivert heeft. De Chronyk van Beninga in 't Latyn overgebragt [p. 023] hebbende, voegde hy naderhand daar by, alles, wat hy elders vond aangetekent, en konde magtig worden: gevende zyne Friesche Historie eerst by Decades, in Octavo in 't ligt; tot dat zyn groot Werk, in den jare 1616. te Leiden in Folio te voorschyn kwam, het welk men ongemene graagte ontvangen en gelezen werd, en nog in hoogagtinge is. Hetzelve begrypt de Historia rerum Frisicarum; als ook zyne boeken de Frisia E Frisior. rep. De Agro Frisiæ E Urbe Groningæ, E Chorographia Frisiæ Orientalis, Ec. Waar door hy, zo wel als door zyne andere heerlyke Schriften, zig een onsterffelyken naam, by alle Geleerden verworven heeft. Zyne werken zyn derhalven, voor zo veelze de zaken van Friesland betreffen, volstrekt noodzakelyk tot een grondige wetenschap in de geschiedkunde van ons Vaderland; en zeer geschikt, om de fabelen der oude Friesche Romanschryvers, hunne agting te doen verliezen.

PIERIUS WINSEMIUS, of Pier van Winsum, de bekende Friesche Historie-schryver, moet inzonderheid in 't napsoren der geschiedenissen van

14 Naderhand Ao. 1732. in 4to. in 5 Deelen uitgegeven.

31wumkes.nl

Page 32: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zyn Vaderland, geraadpleegt worden. Hy was Doctor in beide de Regten, en werd in den jare 1616. tot Historieschryver van Friesland aangestelt. Twintig jaren daarna werd hy tot gewonen Hoogleeraar in de welsprekendheid en Staatkundige Historie in de Academie te Franeker, verheven. Zyne werken, voor zo veel de Geschiedenissen van Friesland aangaat, zyn, de Chronique of Historische Geschiedenisse van Friesland, beginnende van den jare na de Scheppinge der waereld 3635. en lopende tot den jare na de geboorte Christi. 1622. In welk jaar dit werk te Franeker gedrukt werd; Rerum Frisicarum Historia, begrypende voornamelyk het geen in deze Provincie is voorgevallen onder de regering van Philippus den II. Hoewel [p. 024] nu onze Winsemius in 't eerstgenoemde werk doorgaans alles heeft aangetekent, wat de oude fabelschryvers van Friesland geboekt hebben, ziet men nogtans duidelyk, dat hy dat alles niet als eene waaragtige Historie, maar slegts als vertellingen der ouden opgeeft, die hy ook niet hoger als zodanig schynt te agten. Hier van daan zyne bewoordingen: Wy vinden in onze lands Historie beschreven: of, gelyk Suffridus en andere Schryvers vertellen: of 't is altyds gelooflyk dat, enz. of, zo zy geschreven: of, gelyk Suffridus en Fyrmerius schryven: of, gelyk als zy schryven: of, ons zal genoeg zyn, alleen aan te roeren, 't geen wy by onze Schryvers vinden: en nog klaarder, Dit mogen de genen overleggen, die zo hardnekkig hare meininge van zulke oude versletene geschiedenissen willen staande houden: wederom, Zy schryven dat Friso de jonge den naam zoude gegeven hebben aan Westfriesland; en nogmaals: Friso, wien zy schryven dat gemaakt en nagelaten heeft zyn Reisboek; enz. Iemand die zo omzigtig schryft, en zo op zyne hoede is als hy iets verhaalt, schynt ten minsten de zaken daar te laten, en zyne eigene toestemming of bevestiging agter te houden. Voor het overige zyn de genoemde werken van dezen Schryver tamelyk naaukeurig, en konnen in zaken die de geschiedenissen van Vaderland betreffen, voornamelyk in de laatste 600 jaren, met nuttigheid en genoegen gebezigt worden.

CHRISTIANUS SCHOTANUS, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en Kerkelyke geschiedenissen, en Predikant te Franeker, heeft ongemenen vlyt aangewend, om de geschiedenissen van Friesland, met de uiterste naaukeurigheid te beschryven. Zyn groot werk, genaamt Kerkelyke en Waereldlyke Geschiedenissen van Friesland, Oost en West, in den jare 1658. in 't ligt gegeven, is een meesterstuk, en word te regt van [p. 025] alle kenners der Friesche Historie, onder alle Schriften van dien aart, in den eersten rang gestelt. Geheel zuiver van alle oude, grillige en beuzelagtige vertellingen bevat het zeer ordentlyk de Historie van Friesland, van de eerste geheuchenis af tot op den jare 1584. Met een Aanhangzel van Brieven en Documenten, dienende tot ophelderinge der Friesche Historie; waar in vele zeldzame egte stukken gevonden worden, dewelke zomtyds van groot nut en voordeel konnen zyn, en die men elders te vergeefs zou zoeken.

32wumkes.nl

Page 33: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Dezelve Schryver zegt in zyn Voorberigt, dat onder hem nog beruste, een vervolg van dit groote werk, of liever, een gedeelte van het zelve, dog onbeslepen, lopende tot den jare 1611. Dog ik weet niet, dat het ooit in druk is uitgegeven. Invoegen wy ons met des geleerden mans naerstigen arbeid, tot op den ongelukkigen dood van Prins Willem den I. moeten vergenoegen.

Eer Schotanus deze Historie in 't ligt gaf, zond hy drie jaren te voren zyne Beschryvinge en Chronyk van de Heerlykheid van Friesland, in de waereld; welk aangenaam Boekje, in 4to. gedrukt, een zoort van Inleidinge voor de bovengenoemde grote Historie uitmaakt: vertonende de veranderingen van den Frieschen Bodem; deszelfs vrugtbaarheid, zeden en staat, zo Politiek als Kerkelyk; met een kort en volkomen verhaal van alle geschiedenissen, van voor Christus tyd, tot op de Sassensche heerschappy. Vertonende alzo een Tafereel, waar in, hy zekere afdelingen, een kort begryp van de Historie van dit Friesland tusschen 't Flie en de Lauwers, wort voorgestelt. Gelyk mede hier voorkomen enige Brieven van privilegien, accoorden, verbonden, enz. die in de Historie niet wel konden geplaatst worden. Zynde alzo dit werkje zeer aangenaam en nuttig, om te dienen tot onderregting in de kennis van ons Vaderland. [p. 026]

Nog heeft de Heer Christianus Schotanus, uitgegeven eene Beschryvinge van Friesland tusschen 't Flie en de Lauwers, met de kaarten der Grietenyen, en afbeeldingen der Steden, zo als dezelven, door last van hunne Ed. Mog. de Staten van Friesland, met ongemenen vlyt, door de landmeters S. A. Haakma, en S. Gravius opgestelt, en door den Geleerden Heer Bernhardus Schotanus à Sterringa, nader overgezien waren. Dit uitmuntend Werk is ongemeen nuttig tot het regte verstand der natuurlyke ligging van dit ons Friesland. De geleerde Uitgever vertoont daar in de aloude afkomst der Friesen, hunne zeden en gewoonten, aloude wetten, in de oude Saxische tale, dewelke ook die der oude Friesen was, beschreven, gelyk mede die der Fransche Koningen, toenze hier de heerschappy voerden, in de Latynsche sprake uitgedrukt zyn.15 Vervolgens wort hier vertoont den staat van 't verheerde Friesland onder de Saxen en Borgondiërs, en eindelyk den toestand van dit Landschap, zedert de afzweringe

15 Alle deze weeten zyn Ao. 1617. door Sibrandus Siccama, Secretaris van de stad Bolsward, afzonderlyk in de Latynsche tale uitgegeven, onder den titel van Lex Frisionum. De geleerde Schryver zegt, in een brief, in Aug. 1621. aan Isaäc Pontanus geschreven, dat eene tweede Editie van de Leges Frisiorum, onder de pers was, en nog voor het volgende jaar stond uit te komen. Als mede een Commentarium ad Pragmaticam fanctionem Imp. Segismundi de Libertate Frisiorum in Syll. Epist. agter Alciatus pag. 152. De Hooggeleerde Heer Professor Trots, nog te Franeker zynde, heeft belooft, eene nieuwe uitgave van de gemelde Friesche Wetten, met aantekeningen over dezelve, te bezorgen, naar het welk de liefhebbers der Oudheden zeer verlangen Dit moet egter niet verstaan worden van de zogenaamde Friesche wetten, in de oude landtale by Schotanus te vinden, maar van die der Fransche Koningen, gelyk menze hier noemt: deze laatste worden thans in Latyn en Duitsch gedrukt, en zullen een stuk uitmaken van 't I Deel, van het groot Charterboek dezer provincie.

33wumkes.nl

Page 34: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

van den Spaanschen Koning, en de gezegende Unie, van den jare 1579, wanneer hetzelve in volkomene vryheid gestelt, en een Lid van de vrye [p. 027] Nederlandsche Republiek geworden is; benevens de wetten en resolutien van hunne Ed. Mog. de Staten van Friesland, betreffende enige Kerkelyke zaken en ordeningen, als mede de opregting en wetten van 's Lands Hoge School te Franeker, in den jare 1585. Ten laatsten vind men hier benevens de algemene en byzondere Kaarten, eene zeer naaukeurige beschryvinge van de drie Hoofddeelen des Lands, Oostergoo, Westergoo, en de Zevenwouden, met derzelver onderhorige Grietenyen en Dorpen; als mede van de elf steden, hare gelegenheid en merkwaerdigste byzonderheden. Alles met de uiterste netheid opgestelt en uit gewerkt; waar op men diensvolgens (uitgezondert de veranderingen, zedert hier en daar gemaakt en voorgevallen) volkomen staat kan maken.

Dezelve dertig Kaarten der Grietenyen zyn naderhand door Bernhardus Schotanus à Sterringa apart, op groot papier, uitgegeven, en met de zeven Kaarten van oud Friesland, door Alting opgemaakt, vermeerdert: dit geschiedde in 't laatst van de voorgaande Eeuwe; dog naderhand, in den jare 1718, heeft de beroemde en zeer arbeidzame Franciscus Halma, alle deze Kaarten, naar de zedert voorgevallene veranderingen, op nieu çierlyk uitgegeven, zynde dit een heerlyk stuk werk, dat heden nog graag gekogt wort.

De Friesche Historie zou boven dien veel ligt konnen ontvangen, van zodanige schriften, als in voorgaande tyden, 't zy geheel volschreven, of ten deele voltrokken zyn; dog die tot nog toe, door onagtzaamheid van de bezitters, nooit zyn gedrukt, en over zulks, of geheel niet, of maar zeer schaars in geschrift, en dat nog veeltyds vry onverstaanbaar, te bekomen zyn. De naerstige T. Gutberleh, in zyn voorberigt voor Gabbema verhaal van Leeuwarden, door zyn Ed. in den jare 1703, uitgegeven, meld enigen van de zulken, als onder anderen: [p. 028]

EDO JONGAMA, een Edelman van aloude Frieschen Stam, in bloei omtrent het begin der Zestiende Eeuwe. Deze heeft nagelaten een geschigtboek tot zynen tyd toe, beschreven in onze aloude Moedertale: hy wort dikwyls aangehaalt in onze aloude Moedertale: hy wort aangehaalt by Winsemius, onder den naam van de Friesche Aantekeningen, en van den Heer Gabbema, in zyn verhaal van Leeuwarden, op Bladz. 277. Dit geschrift is, buiten twyffel, een uitnemend stuks werks; of het geheel in handen van Winsemius en Gabbema geweest zy, kan men niet zeggen: 't was ten tyde van Suffridus Petri zo schaars te bekomen, dat hy 't zelve niet heeft konnen magtig worden, als hy getuigt in zyn boekje van de Friesche Schryvers, in 't leven van Edo van Jongama. dec. 9. num 3. Daar hy ook wenscht, dat Jongamaas bloedverwanten deze aantekeningen gelieven aan den dag te brengen, in dienze dezelven nog bezitten; deze wensch wort van den Heer Gutberleth, en alle liefhebbers van onze moederspraak en

34wumkes.nl

Page 35: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Friesche geschiedenissen beademt, en zou nog heden en ernstige begeerte zyn, indienze nog elders in een of ander hoek mogten verholen wezen. Misschien zouden wy meer openinge van dit geschrift van Jongama bekomen, indien voor handen ware het boek van Broer Reyner, een Carthuizer Monnik te Keulen, waar in hy handelde van den oorspronk der Friesen en doorlugtige mannen onzes Vaderlands, zo wy geloof geven aan Worp van Thabor. I Boek. 3 Hoofdst. en Korn. Kempius, I boek, 12 Hoofdstuk, van de gelegenheid, hoedanigheid en grootte van Friesland.

JANKE DOUWEMA, een treflyk Edelman, in 't dorp Oldeboorn, dapper voor de vryheid van zyn vaderland; dog ongelukkig in de uitvoeringe, (van wiens Geschriften de Heer Gabbema16 niet zeer gunstig spreekt) heeft, terwyl hy op 't slot te Vilvoorden gevangen [p. 029] zat, eene algemene Historie van Friesland, zamengestelt, beginnende van 't begin der waereld, tot op zynen tyd, of tot aan en onder de regeringe van Karel den Vyfden. Gabbema zegt dat de Schryver dit werk heeft byeengestelt uit zyn geheugen, van 't geen hy wel eer gelezen had; dog met vele verdigtzelen, voor zo veel het den oorspronk en de afkomst der Friesen en derzelver naam betreft, vermengt: ook by zommigen voor te eenzydig gehouden, daar hy de Beyersche, Saxische, Geldersche en Bourgondische regeringe, hier te lande, beschryft. Gutberleth bezat daar van enige uittrekzelen, en was het volkomen afschrift, door den Hoogleeraar B. Fullenius, aan hem beleefdelyk toegestaan. Boven dien had Janke Douwema geschreven, eene verhandeling van de partyschappen in Friesland, waar in de oorspronk der Schieringers en Vetkopers heel anders gewoonlyk geschied, wort opgehaalt17, 't geen men in Gabbema, die 'er de korte inhoud van opgeeft, kan nazien. Dit laatste stuk had de Heer Gutberleth in zyn geheel, en was misschien voornemens, het een en ander, te zyner tyd in druk uit te geven; dog ik weet niet dat het ooit geschied zy: ook hebben wy 'er, volgens 't getuigenis van Gabbema, geen zeer groot verlies by.

Van meer belang is het Landboek van KEIMPO MARTENA, Regtsgeleerde, en Raadsheer in 't Hof van Friesland onder Karel de V., vermaard wegens Adelyke afkomst en treflyke hoedanigheden, die geleeft heeft 't begin van de zestiende Eeuwe. In dit werk zyn naaukeurig aangetekent de dingen, die in des Schryvers leeftyd zyn voorgevallen, met byvoeginge van de oorspronkelyke stukken en privilegien onzes lands. Een werk, waar voor de Staten deze Provincie weleer zo eene hoogagting toonden, en zo naaukeurig zorgden, om het in wezen te bewaren, dat 'er [p. 030] op den Landsdag van 't jaar 1532. een besluit genomen werd, eene kist te doen maken, die te Franeker zou bewaart worden, voorzien met ysere banden, en drie sleutels, waar van Oost- en Westergoo en de Zevenwouden yder een in bewaring zouden hebben.

16 Verhaal van Leeuwarden, bladz. 16. 17 Zie Gabbema op de aangehaalde plaats.

35wumkes.nl

Page 36: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

In deze kist zoude een' andere van kleiner maakzel, worden geplaatst, insgelyks met drie sloten voorzien, in dewelke het Landboekje van Martena, op parkement geschreven, zoude gesloten worden. Of zulks geschied zy, en waar dit exemplaar gebleven zy, weet ik niet: thans zyn 'er hier en daar by de Liefhebbers, volkomene afschriften van dit werk te bekomen, waar van ik my in de volgende Jaarboeken, op zyn tyd meen te bedienen.

Nog zou men, nopens de Friesche geschiedenissen met enige vrugt konnen gebruiken, de Analecta MeditÆvi, gedrukt te Amsterdam en Middelb. 1725. door Brouërius van Nidek verzamelt en uitgegeven in groot Octavo. Als mede de Analecta van Dumbar. Onder anderen de Memorien van Fresinga, en Sybe Jarichs korte Chronyk, trakterende de heerkomst der Vreesen en oer Vryheit.

De zeer naerstige en geleerde JOHAN PICARDT, Predikant en Medicinæ Doctor te Koeverden, heeft in den jare 1660. in Quarto uitgegeven, een Boek genaamt Korte beschryvinge van enige vergetene en verborgene Antiquiteiten der Provintien en landen gelegen tusschen de Noordzee, Yssel, de Eems en de Lippe.18 Een werkje waar in een ongemene belezentheid en oudheidkunde doorblinkt, en overzulks zeer dienstig is, in 't nasporen van de Oudheden dezer Landen. Men vind 'er wel enige ligtgelovige gissingen en zommige aanmerkingen, die juist niet voldoen aan den smaak van een Verstandigen Leezer, en daarom voor rekening van den Schryver konnen gelaten worden: maar buiten zodanige byzonderheden, is het werkje zeer aangenaam [p. 031] te leezen, en dient veel tot ophelderinge van zommige duistere stukken in de aloude Historie van ons Vaderland.

Nog hebben wy het doorgeleerde en overgelykelyke Werk, Oudheden en Gestichten der Nederlanden, zynde, zo ik meen, geschreven door eenen H. van Heussen, en door H. van Rhyn met zeer uitvoerige aantekeningen, opgeheldert. Dit zeer breedvoerig Werk, voor zo veel de provincie van Friesland betreft, behelst op eene aangename en regt oordeelkundige wyze, de Oudheden, Opkomsten, en benamingen der Steden, Dorpen, en andere plaatzen in Friesland; voorts de stichtingen der Kerken, Abdyen, Kloosteren, kapellen, en andere gebouwen; mitsgaders hare Oversten, Geleerde en beroemde Mannen, de zogenaamde volkplantingen der Friesen, hunne Koningen, Potestaten, Krygsdaden en Oorlogen, en vordere zaken tot: deze Provincie behorende. Zynde alzo een Werk, waar uit de Historie van Friesland, voornamelyk aangaanden het Kerkelyke, in de Middel-eeuwen, zeer veel ligt ontvangt. De geleerde Aantekenaar heeft voornamelyk zyn werk gemaakt, om de geschiedverhalen dezer Provincie, van alle oude beuzelagtige vertellingen te zuiveren, en heeft zulks op eene geleerde en regt kunstige wyze uitgevoert. Ook vind men hier bekende stoffen, met vele moeite byeengebragt, en opgeheldert; en, niet tegenstaande ons deze veelzins keurige opstellen, door eene

18 Van dit werk is een tweede druk van 't jaar 1731.

36wumkes.nl

Page 37: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Roomsgezinde hand worden opgedischt, zo is nogtans de scherpziende Schryver niet zo blind Pausgezind, of hy tekent vele dingen aan, die geenzins tot eere van de Roomsche Kerke strekken, en, om hunne bodemloosheid, hier in derzelver regte gedaante, dat is, als vals, verdigt, bygelovig, en beuzelagtig aangemerkt en verworpen worden. [p. 032]

Behalven deze twee stukken van het opgemelde Werk, konnen (wegens de aloude uitgestrektheid van Friesland) tot hetzelfde oogmerk ook dienen de twee deelen rakende Noord-Holland, anders West-Friesland genaamt, behelzende de Oudheden, opkomste en benamingen der Steden Alkmaar, Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monikkedam, Medenblik enz. met de omleggende Dorpen, hare Kerkelyke en Geestelyke gebouwen, Abdyen, Kloosters en Kapellen, Kerk-Oversten, Geleerde Mannen, Privilegien, enz. Zynde, voor een groot deel, getrokken uit de oude Handschriften en Kloosters, en uit vele andere gedenkstukken, die ten deele voorheen nooit waren uitgegeven.

Vermits ook Groningen en Groningerland, mitsgaders het Landschap Drenthe, van ouds een voornaam stuk van Friesland, tusschen de Eems en het Flie, geweest is, moet men ook naslaan, het Deel, handelende van de Oudheden en Gestichten, deze Landschappen betreffende.

Eindelyk behoort hier toe, de Historie en Oudheden van het Bisdom van Utrecht, drie Deelen uitmakende; dewyl de Bisschoppen van Utrecht oudtyds zeer veel invloed, zo op den Kerkelyken als Waereldlyken staat van Friesland en Groningen, gehad hebben.

En dewyl een naerstige onderzoeker van Frieslands Oudheden en Geschiedenissen ook onderregt moet zyn, aangaande de opkomst en voortgang van het Christendom in deze landen, zal hy zig noodzakelyk moeten bedienen van de drie Deelen, handelende van de kerkelyke Historie van Nederland, anders Batavia Sacra, genaamt; zynde eerst in 't latyn uitgegeven, onder den titel van Batavia Sacra, seu res gesta Apostolicorum Virorum, qui fidem Christianam in has Provincias primum intelerunt. In twee Deelen in Folio. Als nog van [p. 033] de Historia Episcopatuum Federati Belgii, Ec. Insgelyks twee Deelen in Folio staanden.

Deze zyn de voornaamste stukken van dat wydlustig werk, die enige betrekking tot de geschiedenissen van Friesland hebben; de overige Deelen, daar toe behorende, zyn min noodzakelyk.

Nog is in den jare 1700. by Jakob van Royen t' Amsterdam, uitgekomen een boekje in 8vo. genaamt Antiquitates Belgicæ of Nederlandsche Oudheden, betreffende de eerste opkomst van Holland, Zeeland, 't Stigt Utrecht, Overyssel, Vriesland, Brabant, Vlaanderen enz. beneffens dier Landaarts Oorspronk, Voortgang, eerste Christendom, en wonderlyke gestichten, te dier tyden, zo in deze als in andere landen voorgevallen. Dit fraaie Werkje, met veel oordeel en oudheidkunde opgestelt, is zeer nuttig, om de gesteltheid van deze

37wumkes.nl

Page 38: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

landstreken, ten tyde der Romeinen, en daar na, te ontvouwen; het vervat een schat van geleertheid, en men vind 'er vele dingen, betrekkelyk tot de oude Historie van Friesland, en de nabuurige landen. Eene menigte zeldzame aanmerkingen, die zelden voorkomen, worden hier gevonden, en het kan byzonder dienen, om de oude Geschiedkunde licht by te zetten.

Behalven de voorgenoemde Werken, die meerendeels de algemene beschryving en geschiedkunde van ons Vaderland betreffen, heeft men 'er nog, die deze of gene byzondere stukken behelzen, en die ieder hun gebruik en nuttigheid hebben. Zodanige zyn Gabbema, verhaal van de stad Amsterdam; Outhofs verhaal van alle Watervloeden; Guicciardyns beschryvinge der Nederlanden, met Historische aanmerkingen vermeerdert door Petrus Montanus; Ludolf Smids, Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, enz. Inzonderheid het heerlyk werk van den beroemden F. Halma, Toneel der Vereenigde Nederlanden, Ao. 1725. In twee stukken, in folio gedrukt.

Nog kan men tot ophelderinge der Friesche geschiedenissen [p. 034] zig bedienen van de Schryvers die de Historien der Nederlanden in 't breede hebben aangetekent; onder dewelken zonderling te passe komen de Nederlandsche Historie van M. Z. van Boxhorn, met den daar bygevoegden Nederlandschen Sulpitius van Jacobus Baselius; welke laatste voornamelyk dient tot onderregt in het Kerkelyke. Everhard van Reid, oorspronk en voortgang der Nederlandsche oorlogen, zynde een geschiedverhaal van den jare 1566. tot den jare 1602. en vermeerdert door Johan van Sande, tot den jare 1641. Waar in vele dingen, aangaande de Friesche Historie, gevonden worden. Emanuel van Meteren Historien der Nederlanden, met het vervolg van W. Baudartius van den jare 1603. tot 1624. L. van Aitzema, zaken van Staat en oorlog in, en omtrent de Nederlanden, zynde een zeer breedvoerig verhaal van gebeurtenissen van Nederland, beginnende van den jare 1602. en eindigende met den jare 1668. Welk wydlustig Werk door den Heer L. Sylvius vervolgt is, tot op het jaar 1697. Inzonderheid dient men hier na te slaan de voortreffelyke Historie der Nederlanden, beschreven door den beroemden Phenix der Hollandsche Schryveren P. C. Hooft, zynde, naar 't kundig oordeel van C. Schotanus19, een volmaakt en beslepen Historie-werk, dat niemant kan verbeteren, voldoende volkomelyk aan de regelen van de kunst van Historie-schryven, en verhalende het beleid, de uitkomst, oorzaken, redevoeringen; alles in een geketende order: zo dat er niets aan feilt, behalve 't geen enigen omtrent den al te ingedrongen styl aanmerken; dog 't werk by anderen niet onaangenaam is. Vooräl dient in dezen opzigte en geprezen te worden de voortreffelyke Vaderlandsche Historie van den Heer J. Wagenaar; waar in dikwyls verscheide bladzyden, Friesland afzonderlyk rakende, gevonden worden. [p. 035]

19 Zie de voorrede van zyne Friesche Historie, alwaar hy tegelyk dit uitnemend getuigenis geeft van Ubbo Emmius.

38wumkes.nl

Page 39: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Deze, en meer andere werken, waar onder ook, zommigen tot nog toe niet anders dan geschreven te bekomen zyn, en nog zeer zelden gevonden worden, zyn de bronnen, waar van men zig in 't onderzoeken en opstellen eener Friesche Historie, met meer of minder vrugt, kan bedienen. Edog, naardien de meesten weinig verder dan tot het begin der Zestiende Eeuwe raken, en maar enigen de Zeventiende Eeuwe ten naasten by hebben afgehandelt; waar in boven dien nog zeer schaars, en las in 't voorbygaan, van de Friesche gebeurtenissen gerept wort, kan ieder ligt begrypen, wat zwarigheden het zal in hebben, om dit gebrek aan te vullen, en, met agterlating van zaken en voorvallen, die de verenigde Nederlanden in 't gemeen betreffen, eene volledige en aaneengeschakelde Historie van Friesland op te stellen. Hier toe zal men zig enigermate moeten bedienen van de Staats- en Kerkbesluiten, voor zo veel die enig opzigt op de gebeurtenissen hebben; van enige stukken en brokken, die hier en daar, onder het stof der Boekschatten begraven, en dikwyls der vergetelheid toegewyd zyn; en eindelyk van enige aantekeningen, die zommige Liefhebbers voor zig zelven mogen hebben opgestelt, gelyk ik vertrouwe, dat 'er nog wel enige verzamelingen zullen gevonden worden onder de hand van keurige Beminnaars der Vaderlandsche geschiedenissen. En worden hier mede alle Heeren en goede Ingezetenen onzes Lands wel ootmoedig gebeden, om, indienze zodanige papieren, aantekeningen, of ook byzondere voorheen uitgegevene schriften van enige aangelegenheid, tot bevordering van dit Werk dienstig, onder zig mogen hebben, dezelven, zonder enige zwarigheid of nadenken, mede te delen; met verzekeringe, datze die geheel zullen te rugge bekomen, en daar [p. 036] van geen ander of verder gebruik zal gemaakt worden, dan de eigenaars zullen gelieven te verstaan; met verzwyginge van hunne namen, zo zy mogen verkiezen. Zullende daar door het Vaderland, en vooral den Schryver van dit Werk, ten hoogsten verpligten.

39wumkes.nl

Page 40: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ALGEMENE BESCHRYVING VAN OUD EN NIEUW

FRIESLAND [p. 038]

40wumkes.nl

Page 41: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

I. HOOFDSTUK 's Lands gelegenheid en verdeling in onderscheidene tyden.

§. I. Oude Friesen, wie geweest zyn. Friesland, thans eigenlyk zo genaamt, is maar een klein deel van het wyduitgestrekte land, dat weleer met dien naam betekent werd. De inwoners van het zelve werden, van ondenkelyke tyden af, Friesen, of Vriezen genaamt, en hebben waarschynlyk hunnen naam aan het land van hunne woninge medegedeelt, of misschien van hetzelve ontvangen. Ten tyde der Romeinsche overheersching werdenze, volgens Tacitus20, onderscheiden, in mindere of kleine, en in meerdere of grote Friesen. De Mindere bewoonden de landen grenzende aan het eiland der Batavieren, door den Ryn van hen afgescheiden; zo datze zig strekten van deze zyde van Leiden, Woerden en Utrecht, tot aan het Flie. Beslaande [p. 039] een deel van Rynland, geheel Kennemerland, Amstelland, en Noord-Holland of Westfriesland. De Meerdere of grote Friesen strekten zig uit van de landen der kleine Friesen af, langs het meir Flevius, zynde een gedeelte van de tegenwoordige Zuiderzee, en besloegen Gooiland, en een gedeelte van Gelderland, daar nu Harderwyk en Elburg leggen: ook een gedeelte van Overyssel, daar de steden kampen, Hasselt, Vollenhove, Steenwyk en Meppel gelegen zyn; en een groot stuk van Drenth: voorts geheel Friesland, daar ook Groningen en de Ommelanden, tot de Eems toe, onder begrepen waren.

II. Cauchen. Ten zelven tyde werd het land, dat tegenwoordig Oostfriesland of Embderland geheten wort, mitsgaders de landen strekkende van daar tot aan de Elve, bewoont door zekere volken, die by de Romeinsche Schryvers Chaucen, Chausen, Chauci of Cauci genoemt worden; dog werden, even als de Friesen verdeelt in grote en kleine Chaucen: de kleine strekten zig van de Elve tot de Wezer, of van Hamburg tot aan Bremen; maar de grote Chaucen werden bepaalt tusschen de Wezer en de Eems, van Bremen tot Embden ingesloten, gelyk duidelyk uit Tacitus21 te zien is, daar hy, van de woonplaatzen der Friesen sprekende, zig in dezer voegen uit. Tot hier toe kenne wy Westwaarts Germanië. Noordwaarts keert het met een geweldige zwaai. En in 't eerst terstond het geslagt der Chaucen, hoewel het van de Friesen begint, en een deel der strande bestaat, strekt langs de zyden alle der volken henen, die ik ontvouwen heb, [p. 040] tot dat het zig kromt aan de Catten toe. Zo ongemeten een ruimte bezitten niet alleen, maar vervullen ook de Chausen: een volk, het edelste onder de Germanen, en 't welk liefst hoeft zyne grootte met geregtigheid te handhaven. Zonder begeerlykheid, zonder moeddwangeloosheid, zyn

20 Zeden der Germanen. 34 Hoofdstuk. 21 Zeden der Germanen. 35 Hoofdstuk.

41wumkes.nl

Page 42: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zy gerust en afgezondert, tergen gene oorlogen, plonderen met genen roof of straatschending. En is dit een voornaam bewys van hunne manhaftigheid en kragten, datze hun uitsteken boven anderen niet bekomen door ongelyk doen. Ubbo Emmius heldert dit nader op, en getuigt, dat de volken, van de ouden Chauci of Chaucers genoemt, woonden van de Eems tot aan de Elve, en door de rivier de Wezer in groten en kleinen werden verdeelt: zulks de Oostfriesen tot de grote Chaucen behoren, wier hoofdstad thans Embden aan de Eems is. En dus kan men begrypen, hoe Tacitus te regt zeit, dat de Chaucen van de Friesen beginnen, wyl de Friesen zig eertyds niet verder uitstrekten dan tot aan de Eems, alwaar de grote Chaucen begonnen. En bygevolge is het tegenwoordige Oostfriesland oudtyds niet onder de Friesen gerekent, maar behoorde eigenlyk tot de grote Chaucen, wier zitplaats wy nu beschreven hebben.

Hier uit blykt ook klaar, dat de Friesen en Chaucen onderscheidene volken waren, en de eersten toen niet zyn begrepen geweest onder de laatsten; gelyk nogtans Emmius en Schotanus schynen gemeent te hebben.22 Want zo lang als de Chaucen bekent zyn geweest, of by de Historie-schryvers vermeld worden, zyn zy altoos [p. 041] aangemerkt, als een byzonder volk, en van de Friesen onderscheiden. Maar na de tyden van Didius Julianus, (die in 't laatst van de tweede Christen-eeuwe geleeft en geheerscht heeft) dewelke de Chaucen uit de Belgische provincie weerde, vind men geen gewag van de Chaucen. En daarom is 't denkelyk, datze naderhand ten deele met de Franken, ten deele met de Friesen, in eene gemeenschap getreden zyn, en den naam van hunne Bondgenoten aangenomen hebben, met dewelken zy vervolgens tot een volk geworden zyn.

III. Hunne armoedige levenswyze. Deze zyn de vermaarde Chaucen, van Tacitus zo loflyk geprezen, en van Plinius23 op eene zonderlinge wyze omschreven; 't geen, ten aanzien der land- en luchtstreek, medeop de Friesen kan worden toegepast. Hy dan verhalende, dat hy gezien heeft de volkeren Chaucen genaamt, die de grote en kleine Chaucen genoemt werden, zegt vervolgens: „Aldaar wort de Oceaan met een woesten loop, tweemaal 's daags zeer verre gedreven, waar door het land wyd en verre overstroomt wort; zulks het twyffelagtig is, of het land of water mag genoemt worden. Dat arme volk woont daar op heuvelen of werven, die zo hoog met de handen gemaakt zyn, dat 'er de hoogste vloed niet bykomen kan. Als 'er dan hutten op die hoogten staan, zou men zeggen, dat die menschen op de zee dobberen, wanneer de wateren alles rontom bedekken; dog wanneer de wateren weder afwyken, dan zou men zeggen datze schipbreuk geleden hebben: en zy gaan omtrent [p. 042] hunne hutten op de jagt van de visschen, die met het

22 Schotanus beschryvinge van Friesland, bladz. 9. 23 Plinius 16 Boek. I Hoofdstuk.

42wumkes.nl

Page 43: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

aflopende water ook te rugge keeren. Zy hebben gene gelegenheid om vee te houden, of zig met melk te voeden, gelyk hunne nabuuren doen. Zelfs hebbenze de gelegenheid niet om met wilde dieren te vegten, dewyl het land daar omstreeks ontbloot is van allerhande heesters. Zy vlegten touwen van wier en biezen, om die, als netten, voor de visschen te spannen. Zy krygen het slyk met de handen, dat zy niet zo zeer in de zonne, als in den wind drogen: en met die aarde braden zy hunne kost, en warmen zy hunne ligchamen. Zy hebben geen' andere drank als regenwater, datze aan den ingang van hun huis, in kuilen bewaren. En zekerlyk, deze natien, alsze van de Romeinen overwonnen wierden, zouden zeggen, datze in slaverny waren. Voorwaar de fortuin spaart 'er velen tot hunnen eige straffe." Willende met deze laatste woorden zeggen, datze over het verlies van hunne vryheid zouden klagen; daarze in tegendeel, alsze onder 't gebied der Romeinen stonden, veel gelukkiger zouden zyn, wylze dan van dat arm en elendig leven zouden verlost wezen. Dees armoedige toestand moet nogtans overal by de Chaucen en Friesen geen plaats gehad hebben: want zo even hoorden we Tacitus getuigen, dat het land der Chaucen niet slegts door hen bezeten, maar ook vervult wierd; ook zo verre als hy hunne grenspalen beschreven had, namelyk langs den gehelen zeekant van de Eems tot de Elve. Zy paalden tegen de Agrivaren, Chamavi, Dulgibini, Chassuari, [p. 043] en andere Duitsche volken van mindere vermaardheid, tot datze met een kromme streek zig uitstrekten tot aan 't gewest der Catten of Hessen. Uit Tacitus zeggen blykt dan, dat gantsche land vol menschen was; en dewyl hy 'er byvoegt, datze wel gewapent waren, en, zo 't de zaak vereischte, een heir van mannen en paerden schielyk konden te velde brengen, zo moetenze zeker een groot deel hunner landen hebben konnen beweiden en bewonen, alwaarze voor den geduurigen overloop der zee zyn bevryd geweest; 't geen hier na breder zal gezien worden.

IV. Is mede op de Friesen toepasselyk. En vermits de gemelde beschryvinge van Plinius, als gezegt is, in alle deelen op de Friesen mag worden toegepast, zo kan men daar uit afnemen, dat het voornaamste gedeelte der inwoneren van de dus aan zee leggende volkeren, de binnenste landstreken, verder binnenwaarts bewoont hebben, die toen doorgaans de hoogste zyn geweest; dat de uiterste streken naar den zeekant, die nu altoos de vrugtbaarsten zyn, byna ledig en ongehavent zullen gelegen hebben, slegts bewoont van de armste en behoeftigste menschen, die door nood en armoede derwaarts gedreven zyn. Verder blykt daar uit, dat 'er toen geen dyken zyn geweest, om het geweld der zee af te keeren: want de vloeden zig maar een weinig verheffende, bedekten het land, dat overzulks meer geleek naar wadden dan naar velden. De elendige toestand van deze lieden heeft hen tot de noodzakelykheid gebragt, om heuvels of terpen te maken, die men op vele plaatzen in Friesland, en andere langs de zee leggende [p. 044] landen, nog duidelyk kan zien; op velen van dewelke naderhand, toen door den aangroei des

43wumkes.nl

Page 44: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

lands, de velden hoger en bewoonbaarder werden, de dorpen en steden gebout zyn; die, vervolgens, door aanwas in meerderen bloei geraakten.

V. 't Land zonder Dyken. Immers, dat 'er ten tyde van Plinius, die onder Vespasianus, in 't laatst van de eerste Eeuwe leefde, nog gene dyken om deze landen zyn geweest, als wel in volgende tyden, berigt Haimsonius, daar hy schryft, hoe Diederik, hertog van Friesland, neef van Radbodus, omtrent drie honderd jaar na Christus, Medenblik gestigt hebbende, het ongebouwde land met dyken begon te voorzien: niet tegenstaande dezelve Schryver daar na nog spreekt van den tyd, in welken de Friesen nog gene dyken of terpen hadden, om de landen en hun vee tegen de hoge zeevloeden te beschermen: De eerste dyken zullen ook slegts kaadyken, en zeer laag geweest zyn, vermits het gering vermogen der inwoneren niet toereikende was, om zulke zware dykwerken te maken. Zo getuigt ook Furmerius24, daar hy de voorgemelde woorden van Plinius uitbreidende, aldus schryft: „ De gedaante van Friesland was toen anders als nu, wyl 't elders door afspoelinge afnam, en elders weder aangroeide. Naar 't Noordelyk gewest, 't welk door de Brittannische zee bespoelt wort, is overal laag, door vele moerassen ontoegangkelyk, met vele meeren of poelen en staande wateren, als doorsneden, door veelvuldige rietbosschen alom ongedaan, met gene [p. 045] dyken of sluisen tegen 't geweld van de zee voorzien: zo dat het, voor het grootste gedeelte van het jaar, onder water stond, en geen gebruik voor de bouwlieden verschafte. Want in den Herfst, als de regen vermeerderde, en de zeevloeden hoger kwamen, begaven de Akkerlieden, wyl 'er niets was, waar mede zy zig konden beschermen, zig naar de Zuiderstreek, welke, gelyk die hoger, en van 't water veiliger was, zo was dezelve, door de bosschen en wouden, ook rouwer en schrikkiger. En dus verbleven zy alhier byna den gantschen herfst, winter, en een gedeelte van de Lente; het Noorderdeel ledig gelaten zynde, naar 't welk zy eer niet wederkeerden, dan na dat 't byna droog was, en eenig voedzel voor de beesten verschafte." Althans blykt hier, en uit welke andere redenen, dat de oude Friesen, en alle de bewoners van de Noorderkusten, om Christus tyd, en nog lang daarna, gene dyken om hunne landen hadden. Dog wanneer de bedyking in de landen der Friesen en Chaucen allereerst begonnen zy, weet men niet net aan te tonen, en men heeft het tot nog toe niet naaukeurig door iemant zien bewyzen.

VI. Uitgestrektheid van Friesland. Uit het voorgaande bleek dat de Chaucen en Friesen onderscheide volken zyn geweest, en datze ieder hunne byzondere landen bewoont hebben; dog dit onderscheid heeft geen langer plaats gehad, dan ten tyde, dat de landbevolkers,

24 Anal. Fris. Lib. II. cap. 7.

44wumkes.nl

Page 45: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

uit het Over Rhynsch Frankenland getrokken zynde, een afzonderlyk gemenebest op zig zelve hebben opgeregt, [p. 046] 't geen voorgevallen is, omtrent het begin der vyfde Eeuwe, toen is de naam der Friesen doorgebroken by alle de volkeren, die tusschen de Schelde en de Elve zig uitstrekten tot aan en langs de kusten der Noordzee. Het oud Vaderland van deze Franken is onzeker; dog het gemeenste gevoelen is, dat de inwoners van Salland in Overyssel, omtrent derdehalf honderd jaar na Christus, het eerst dezen naam hebben aangenomen, dewyl zy hunne vryheid tegen de Romeinen poogden te handhaven, en daar van den naam van Franken of vrye lieden gekregen hebben. Zy hadden tot hunne nabuuren en bywoners de Angrivarii, een volk wonende, nevens de Chaucen, tusschen de Eems en de Wezer; de Chaucen; de Bructeri, wonende in 't graafschap Zutfen, in dat van Benthem, in een gedeelte van 't Kleefsche, en van Westfalen; de Catti, die het land tusschen de Wezer en den Saalstroom bezaten, dat nu de Hessen en Duringers bewonen, en het Hertogdom van Grubenhagen, de helft van 't Bisdom van Paderborn, de Abdy van Fulda, en een gedeelte van Frankenland en Koburg; de Sicambri, mede in Paderborn; de Salii in Overyssel; de Cherusci in Nedersaxen en Thuringen; de Seduni in Frankenland, enz.

VII. Franken. Alle deze volkeren, wel ryk van manschap, dog arm van geld en middelen, de Romeinsche overheersching moede zynde, hebben zig, allenskens, onder den gemenen naam van Franken, by elkanderen gevoegt, om met zamengevoegde kragten, het Romeinsche jok af te schudden, en zy hebben daar in zo wel [p. 047] geslaagt, datze niet alleen voor zig zelve de vryheid bevogten, maar ook verscheide stukken lands den Romeinen afhandig gemaakt hebben. Dit is het begin geweest van het vermaarde Ryk der Franken, 't geen in volgende tyden den naam van Frankryk of Vrankryk heeft aangenomen; dog eerst zyn stantplaats gehad heeft in Overyssel, in Holland, in Gelderland enz. De eerste koningen hebben hun hofhouding gehad te Ootmaarsen, een stedeken in Twente, op de grenzen van 't graafschap Benthem; te Doesburg in 't graafschap van Zutfen, aan den Ysel; te Nimwegen in Gelderland; te Aken in 't Hertogdom van Gulik; te Diedenhoven in 't Hertogdom Luxemburg; te Kameryk aan de Schelde, in 't graafschap Henegouwen, enz.

VIII. Saxen en Friesen verenigt. Terwyl deze dappere volken yverig bezig waren, om zig te ontdoen van de overheersching der Romeinen, verënigden zig de Saxers, die waarschynlyk toen omtrent, of even over de Elve gewoont hebben, met de Friesen, waar door de naam van Friesen (Fresiones) en die van Saxen (Saxones) aan beiden gemeen, en onverschillig gegeven werd, strekkende alzo hunne landstreek, die dan eens Friesland, dan eens Nedersaxen geheten werd, van de Elve, langs de zeekust tot

45wumkes.nl

Page 46: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

aan de Schelde, gelyk zulks niet alleen blykt uit het overtrekken van beide die natien naar Brittanië, dat men doorgaans stelt geschied te zyn omtrent het midden van de vyfde Eeuwe, maar ook uit het zeggen van den ouden Rym-Chronykschryver Melis Stoke, die te gelyk aanwyst de oude landpalen van deze zamengevoegde [p. 048] volkeren, zeggende in oud Hollands.25

Ouden Boeken hoer ic gewagen, Dat al 't land beneden Nyemagen, Wilen Neder-Sassen hiet, Alsoo als die stroem verschiet Van der Masen ende van den Rine, Die Schelt was dat West-ende sine Also als si valt in die Zee Oost strekkende min no mee, Dan toter Lauece of ter Elve. En verder zegt hy ook: De Neder-Sassen heeten nu Friesen.

IX. Uitgestrektheid hunnen landen. Zelfs blykt het dat de naam van Friesen zig ten enigen tyde over de Schelde, tot in Vlaanderen heeft uitgestrekt, als te zien is uit Audoenus, een Schryver van de zevende Eeuwe, die de Friesen tegen over Antwerpen plaatst, en ook uit een ouden Brief by Meyerus, die getuigt, dat Oostende eene stad van Friesland geweest is. Behalven, dat is het blykbaar, dat het strand, langs de Vlaamsche kuste ook onder den naam van het Saxische strand begrepen wort. Dog kan men zulks gevoeglyk toeschryven aan de heerschzugt der koningen, die, niet te vreden met hun bepaalt Ryksgebied, zig al verder Westwaarts hebben getragt uit te strekken; dog het geen eindelyk tot hun verderf gedient heeft: want de Franken niet konnende dulden, dat hunne nabuuren, de palen van hun gebied zo verre uitbreidden, hebben zig daar tegen aangekant [p. 049] en de grenzen der Saxen of Friesen, aan dien kant geweldig besnoeit. Zelfs gelooft men, dat Karel de Groot, de Saxen overwonnen hebbende, een derde gedeelte van de binnenste inwoners, derwaarts heeft overgebragt, om zig daar door te beter van hunne getrouheid en onderwerping te verzekeren, volgens het geen Anselmus in zyne Fransche Jaarboeken, op 't jaar 804. heeft aangetekent. Zie ook Heils, Historie van 't Keizerryk. Bladz. 18. Niet minder blykt het dat de grenzen ook Oostwaarts aan, over de Elve uitgebreid zyn; egter niet door de wapenen; maar vermits uit Friesland volk derwaarts gezonden werd, om zig neder te zetten in

25 Zie de Inleidinge fol. 3.

46wumkes.nl

Page 47: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

de ledige woonplaatzen der Angel-Saxen, die weleer hunne makkers geweest waren in den togt naar Brittannië; die, gelyk denkelyk is, eindelyk alle derwaarts zyn overgegaan; gelyk zo de naam van Strand-Friesen, (zo berigt wort) nog tot den huidigen dag by den Eiderstroom is overgebleven.

X. Door Karel den Groten bepaalt. Karel de Groot de Saxers en Friesen onder zyne gehoorzaamheid gebragt hebbende, stelde hy tot hunne grenspalen naar 't Westen de Schelde; en naar het Oosten de Wezer, zulks hy hier door het onderscheid tusschen Friesen en Saxen weder schynt bevestigt te hebben, daar hy 't land der oude Chaucen onder hen beiden verdeelt heeft. Deze schikking verdeelde Friesland in twee hoofddeelen, in Westfriesland strekkende van de Schelde tot aan het Flie; en in Oostfriesland, dat zig van het Flie tot aan de Wezer uitstrekten. Dit laatste werd wederom door de Lauwers, of, als anderen zeggen, door de Eems, van een [p. 050] gescheiden, 't geen alzo het begin aan 't tegenwoordige Oostfriesland gegeven heeft. Edog deze verdeling, zo wel als de Friesche vryheid heeft niet lang stand gegrepen, vermits zig allenskens eene magt begon te verheffen, die de vryheid zwaar en nadelig was. Want de Fransche koningen, om hunnen landen beter voor de invallen der Noordsche volkeren te beveiligen, stelden over zommige landen Graven, Hertogen, Markgraven; welker invoering aan verscheide landschappen de aloude vryheid wel haast benomen heeft. Zommigen van deze Bestuurders werden Hertogen genoemt26, 't geen zo veel beduidde als Heirtogtleiders, die meest om hunne dapperheid en heldendeugd, als men genootzaakt was oorlog te voeren, verkoren werden. Zy waren hoger in rang en waerdigheid dan de Graven, en voerden het Gouvernement onder de Landschappen, 't gebied over de legers, en de voornaamste bestuuring van het Geregt. Zy hadden gemeenlyk by zig zekere perzonen, die Graven, geheten werden: vermits zy aan de Hertogen, in 't handhaven van 't Geregt te wezen. Dog in vredentyd werdenze doorgaans alleen gebruikt, om de steden, in 't afwezen van de Hertogen te bestuuren, en ten platten lande regt te plegen: ook haddenze, by mangel, of 't afwezen der Hertogen, het gezag over de krygsbenden en Provincien, daar zy in gestelt waren. De bediening der Markgraven was Gouverneurs der grenzen te zyn, [p. 051] welke Marken geheeten werden; daar het vandaan komt, dat de genen, die 'er het gouvernement af hadden, Marchis genoemt werden, en naderhand door taalbederving, Marquis, in 't Nederlandsch Markgraven, dat is te zeggen Graven tot bewaringe der grenzen. Daar waren Hertogen, welker magt zich veel wyder uitstrekte dan die der anderen: want enigen hadden verscheidene Provincien onder zig, hoewel anders ieder Hertog maar eene onder zich had. Daar waren ook Graven, die de eenen een groter gebied hadden, dan d'anderen, gelyk de

26 Heils, Historie van 't Keizerryk. bladz. 12.

47wumkes.nl

Page 48: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Graven van 't paleis, van den Koning, of van den Keizer, daar de tytel van Paltsgraven van daan komt, welke in zyn afwezen, of by andere verhindering, 't Geregt bedienden, en kennis namen van de gewigtigste zaken. De andere Graven waren in de Provincien gestelt; en van dezen zyn de Landgraven gekomen, een Hoogduitsch woord 't geen Graven van Land betekent. Men zond 'er zelfs dikwyls in ieder stad, (daar de benaming van Burggraaf van afkomstig is) om 'er het geregt te handhaven, zorg voor des Vorsten domeinen te dragen, en op de heffing der gemene penningen te passen.27

XI. en XII Oorspronk der Graafschappen. Karel de Groot diergelyke waerdigheid aan zommige perzonen, die zig door hunne verdiensten hadden aangenaam gemaakt, opdragende, behield altyd aan zig de magt om hen weder te rug te roepen, en anderen in hunne plaatze aan te stellen; zulks die bedieningen niet erfelyk, maar slegts voor eenen tyd [p. 052] waren, die dan langer of korter, naar de agting en den staat der perzonen, die 'er meê begiftigt werden. Dog na den dood van Karel werden door zyne nazaten die ampten dikwyls erflyk gemaakt, en zyn zelfs zomtyds verscheide Graafschappen op een perzoon gekomen, die ze weder aan hunne zonen by verdeling, als hun eigendom nalieten: ook zyn zommigen naderhand tot hertogdommen verheven. Deze Gouverneurs meenden dat het met de menschelyke heerschzugt niet overeenkwam, de gelegenheid, om hun fortuin te maken, te verzuimen: weshalven zy, dewyl der Frankische Keizeren gezag door inlandsche oneenigheden begon te verminderen, zig daar van meesterlyk hebben weten te bedienen, waar door zommigen zig zo vast stelden, dat hen niets dan den koninglyken tytel scheen te ontbreken, om onafhankelyk te heerschen.

XII. Onder de Graven die op zulks eene wyze hunne waerdigheid erflyk verkregen, waren ook die van het naastgelegen Friesland, of dat gedeelte, van Friesland, het welk legt tusschen de Schelde en de Kinnem, een riviertie digt by Alkmaar. De overigen Friesen verdedigden hunne aloude vryheid met mannenmoed; immers zo lang de dapperheid van het Duitsche Keizerryk onder het Zwabische oppergezag stand gehouden heeft, en de meesten nog veel langer: hoewel menigmaal gekrenkt en verkort door de Noormannen, de bisschoppen van Utrecht, de vorsten van Lotharingen, 't naastgelegen Saxen, ook van Holland en anderen, niet zonder veel bloedstortinge, zo van hen zelf, als van hunne vyanden. Hier uit is [p. 053] voortgekomen eene nieuwe verdelinge, namelyk in Erffelyk en vry Friesland, waar van het eerste onder de twee gebroeders, Keizer Lodewyk, de Duitscher gebynaamt, en Karel den Kalen, weder in drie stukken gedeelt zynde, naderhand den naam van Friesland, met dien van Holland en

27 Zie dit alles breder by Puffendorf, Staat des Duitschen Ryks, bladz. 74. en volgende.

48wumkes.nl

Page 49: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Zeeland heeft verwisselt. Dog het tweede, of vrye Friesland heeft alleen den ouden naam behouden; naderhand werdende onderscheiden in zeven Zeelanden, of landen aan zee gelegen, dewelken door even zo vele havens of stromen in zeven Landschappen waren afgedeelt. Zo dat de verdeling in Friesen en Saxen, door Karel den Groten herstelt, geen plaats meer gehad hebbe, of opgevolgt is.

XIII. De zeven Zeelanden. Het eerste Zeeland, zo als men gewoonlyk telt28, was het tegenwoordige Westvriesland, of het grootste deel daar van; strekkende zig uit van den stroom Kinnem, of het gat by Petten, tot aan het Vlie, zynde het Oostlyk gat van den Rhyn; het welk, naar zyne gelegenheid, en om dat het een gedeelte is van het oude Westelyke Friesland, nog hedendaags den naam van het geheel, Westvriesland behoud. Het tweede is het hedendaagsche eigenlyk Friesland, gelegen tusschen het Vlie en de Lauwers, het welk van de Hollanders, by misbruik, voor dezen Oostfriesland genoemt werd, en nog tegenwoordig by de Oostfriesen of Embderlanders, tot onderscheidinge van hunne landstreek, met den naam van Westfriesland wort genoemt. Het derde is tusschen de Lauwers en de Eems, het welk gemeenlyk, [p. 054] naar de stad Groningen, Groningerland geheten wort. Deze drie deelen behoren tegenwoordig onder de zeven verenigde Nederlandsche Provincien: de overigen staan onder 't Duitsche Keizerryk. Het vierde strekte zig uit van de Eems tot de haven of bogt van de jade, en wert thans Oostfriesland genaamt. In deze vier delen nu duurt de Friesche naam nog met meer of minder aandeel van de aloude vryheid: want de Westfriesen zyn naderhand onder het Graafschap van Holland gekomen; dog hebben, na de opregting van de republyk der vereenigde Nederlanden, te gelyk met de overige Provincien, hunne vryheid weder gekregen; maar de Oostfriesen die over de Eems leggen, hebben zig in de vyftiende Eeuwe onderworpen aan de Graaflyke regeringe; dog die, zedert het uitsterven van de Graven, onder de koninglyke beheersching van Frederik, koning van Pruissen, in den jare 1744. zyn gekomen, blyvende nogtans de oude form van regeringe, en behoudende een goed gedeelte van hunne oude vryheid en voorregten. Het vyfde Zeeland lag tusschen de Jade en de Wezer; het welk het Overjadensche, of Butjadingerland wort genaamt. Het zesde was tusschen de Wezer en de Elve, zynde tegenwoordig Hadelerland en enige andere deelen van het langs de Noordzee gelegene Hertogdom van Bremen. Het zevende strekte van de Elve tot de Eider, alwaar de naam van Strandvriezen nog bekent is, begrypende voornamelyk Ditmarsen, zynde een deel van het hertogdom Holstein.

28 M. Alting Not. Germ. inf. P. II. fol. 60. &c.

49wumkes.nl

Page 50: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XIV. Andere verdeling van dezelven. Deze is wel de gewone verdeling der [p. 055] zeven zogenaamde Zeelanden, zodanig als die doorgaans van de nieuwe Schryvers wort opgegeven; maar ik vinde agter de wetten van Opstalsboom, in 't corpus van 't Friesche Wetboek, eene aantekening van de zeven Zeelanden, waar in de verdeling een weinig anders wort genomen. Zie hier de aantekening zelf, zo alsze van Schotanus in de oude Friesche spraak wort opgegeven29, en van my in 't Nederduitsch is overgebragt.

Dat aerste Zeland dat is West-Freeslandt by dio oder side des Zees/ alle Hoern/ Enkhuysen/ Medenblick etc. hwete di Grewa fan Holland him haet onderdenigh maked

Dat eerste Zeeland is West-Friesland, aan de andere zyde der zee, als Hoorn, Enkhuizen, Medenblik enz. het welk de Graaf van Holland zig heeft onderdanig gemaakt.

Dat oder is ferecknde fan Staben/ to Liouwerd alfe Westringa end Doyenga-Weerstal/ Weymbuse mit al hyara tobiheer.

Het tweede strekt van Stavoren tot Leeuwarden, als Westergoo en Doniawerstal, Wymbritzeradeel, met al hunne toebehoren.

Dat tredde is heten Oesstergo/ mei al Smelinga lant/ Boerndeel/ foerd meer Handware/ Haskerwald/ da neerste Walden en Rauwerdt/ Acht-espel ende Colmerland

Het derde is geheten Oostergoo, waar in Smallingerland, Borndeel30 [p. 056] voor 't meer Handmare, Haskerland, de nederste (of laagste) wouden, Rauwerderhem, Agtkarspelen en Kollumerland.

Disse twa Zelanden als dat oder ende tredda sint era fri en oers nin Heera bikemiet bihalda din keiser des Roomschen Rikes. Mer ontellike

Deze twee Zeelanden, als het tweede en derde zyn tot nog toe vry, en anders genen Heer onderworpen, behalve den Keizer des Roomschen

29 Brieven en Documenten diende tot de Friesche Historie. Bladz. 19. 30 Buiten twyffel moet men door Borndeel verstaan de Grietenye van Utingeradeel, welker voornaamste dorp Oudeboorn is, dat ten zuiden en noorden van twee stromen besproeit werd: de een, de Borne of Boorn genaamt, daalt af uit Opsterland, loopt door 't koningsdiep, en gaat door Oudeboorn, naar de Wytringe. De Borne, van ouds Buxdo of Burdinus geheten, had zyne uitwatering voormaals voorby de haven van Manarmanis in de stroom van dienzelven naam, lopende tusschen Westergoo en Oostergoo langs naar de Noordzee. Van deze stroom zal waarschynlyk deze landstreek Borndeel zyn genaamt geweest; dog schynt naderhand den naam Utingeradeel, als of men zeide, Wytringedeel, (naar den stroom Wytringe) aangenomen te hebben. Dog het geen hier bygedaan wort, van 't meer Handmare, bekenne ik niet te verstaan. (Naderhand is gevonden, dat de grietenye Ængwirden dien naam van ouds gehad heeft. Zulks men in den text moet lezen: en zo voorts meer, of verder Handmare of Ængwirden) Mogelyk kan dit woord een schryffeil van ouds zyn ingeslopen, gelyk in 't oud Friesch zeer gemeen is, en het welk het lezen van die taal ten uitersten bezwaarlyk maakt. De nederste of laagste wouden zyn de dorpen Terhorne, Terkaple en Akmaryp.

50wumkes.nl

Page 51: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

schade en manigh oensiochringa habbet dissa landen lith/ om dine frydaem ta beschirmen. Dwelch hem is joun fen dine grata konink Karel/ en deer to manich sweer fryden habbet slain jenst dine grewa fen Holland om hiare land to beschermen.

Ryks. Maar ontallike schade, en menige aanvechtingen hebben deze landen geleden, om hunne vryheid te beschermen, die hen geschonken is van den groten Koning Karel; en daar toe [p. 057] menige zware stryden hebben geslagen tegens de Graven van Holland, om hunne landen te beschermen.

Dat fierde is Stellingwerf/ Schoterwerf/ Cuinderzijl/ Geethorn/ Fullenhoef/ Steenwijck/ en al Drentlandt. Dit Zeland haet bituongh di Bisschop van Utrecht/ als Drent/ Steenwijk. Fullenhoef/ Geethorn ende Cunerzijl: mer Stellingwerf/ Schoterland/ disse twa sinte vry: en grata anfiuchtinga mit graeta oorloghen/ deer hia habbet hand tojenst dat Sticht van Utrecht.

Het vierde is Stellingwerf, Schoterland, Cuinderzyl, Geithoorn, Vollenhove, Steenwyk, en Drenthe. Dit Zeeland heeft de Bisschop van Utrecht bedwongen, als Drenth, Steenwyk, Vollenhove, Geithoorn en Cuinderzyl: maar Stellingwerf, Schoterland, deze twee zyn vry: dog hebben zware aanvegtingen en oorlogen gehad tegen het Sticht Utrecht.

Dat Fijfte Zeland is Langwald/ Friedwald/ Hummers/ Middach/ Hussinga/ Fivellinga/ Groninghewn/ Held-Ambacht/ Reiderland/ Westerwald mei alba walden/ der aldeer di lidfet rivisscha da Eemse en Westfalen: dat meesta deel fan disse Zelanden is era fry. End Sommich sint onderdenich Joncker Kene ende Grewe Ulrich/ ende sommich fint da Groningera onderdenich.

Het vyfde Zeeland is Langewold, Vredewold, Hummers, Middach, Hunzingo, Fivelingo, Groningen, Oldampt, Reiderland, Westwoldingerland met al de Wolden, die daar by leggen tusschen de Eems en Westfalen: het meeste deel van deze Zeelanden is nog vry. En zommigen zyn onderdanig [p. 058] Jonker Kene en Graaf Ulrich, dog anderen zyn de Groningers onderdanig.

Dat seste Zeland is Emba/ met al Emderland/ Brokmerland/ Aurikaland/ Hestergolande/ Heerlingerland ende Dole/ Noerderland mit sin tobiheer. Ende rykst was ende fruchtbaer/ is onder Jonker Kene van Brockmerland/ een

Het zesde Zeeland is Embden met geheel Emderland, Broekmerland, Aurikerland, Ostringerland, Harrelingerland, en de Dole, Norderland, met zyne aanhorige landen. En dit edel Zeeland, dat 't rykste was, en vrugtbaar, is onder

51wumkes.nl

Page 52: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

neisorger fen fijn Fader en Broeders in boosheid: ende mei quaedheidt hi dit land bituong/ ende mackese eerm wemits Zeeraveren/ en hy spared gastelijk ner wzaldsch/ ende was boes in alle tingen/ en upt da tzercken naem hy dat jelb en klenodien/ deer hy da ftrijd mei feerd.

Jonker Kene31 van Broekmerland, een [p. 059] navolger van zyn Vader en Broeders in boosheid: en bedwong dit land met kwaadheid, en maakte ze arm vermits Zeeoveryen, en hy spaarde geestelyk nog wereldlyk en was boos [p. 060] in alle dingen, en uit de kerken nam hy 't geld en kleinodien, daar hy den stryd meê voerde.

Dat saende Zeland is Rustringerland/ Winingaland ende Buthjaingerland/ hwelck land bifith Sibold Ede foean/ Jonker Kene Swagher. Item/ Overlengeland/

Het zevende Zeeland is Rustringerland, Winingaland en Buthjadingerland, welke landen in 't bezit zyn van Sibold, zoon van Edo, en zwager van Kene. Zo ook

31 Naardien deze Kene van Broekmerland, of ten Broeke eene der voorvaderen geweest is van het doorluchtig Graaf- en Vorstelyk Huis van Oostfriesland, en 'er in de volgende Historie gene gelegenheid is, om opzettelyk van hem te handelen, zal 't niet kwalyk voegen dat wy hier het een en ander dien aangaande aantekenen. Kene ten Broek, was een zoon van Keno den Ouden, die in den jare 1300. Burgemeester te Norden geweest is, en tien jaren daarna overleed. Zyn vader Himarus had voorheen dat ampt, in gemelde stad insgelyks bekleed. De oude Keno was naar het heilige land geweest, en had zig, door zyne dappere daden, de waerdigheid en Oversten verworven. 't Huis komende, was ieder even graag om hem tot eenen Landsheer, Richter en Hooftling te hebben. Ook werd hy, in navolging van zyne voorvaderen tot dat ampt in Broekmerland verheven; gelyk mede daar na tot Hooftling in Reiderland. Maar de agting, die groot en klein hem een tyd lang bewezen had, daalde allenskens: want Keno een wreed en streng man zynde, plaagde de opgezetenen in Reiderland [p. 059] met nieuwe schattingen en lasten, zulks hy, die hem voorheen zo gretig hadden ingehaalt, eerlang op middelen bedagt waren, om hem van ontslagen te worden, en eenen anderen Richter in zyne plaats te bekomen. Dit vertoornde Keno zo geweldig, dat hy de Zyldeuren verbrande, de Zylen bedorf, en de dyken hier en daar deed doorsteken, waar door de grootste elenden veroorzaakt werden: want het zeewater een vryen doortogt vindende, liep alom over de lage landen, en bragt het volk in de uiterste armoede. Dus onmatig, bragt hy de eene plaats voor, de andere na, tot gehoorzaamheid; en vermits de dyken en zylen ongemaakt bleven leggen, spoelde allenskens veel land weg, tot dat eindelyk door eenen allerverschrikkelyksten watervloed, in den jare 1277. de Dollaart op verscheide plaatzen in brak, en een groot stuk lands verzwolg, waar door vele dorpen, burgten, en twee kloosters zyn weggespoeld, 't geen daar na van anderen gevolgt is, gelyk men in Outhofs verhaal van de watervloeden, omstandig kan nazien. 2de Druk. pag. 329. en volgende. De jonge Keno, erfgenaam van zyns vaders ondeugden, zo wel als van zyne goederen en regeringe, (als de bovengenoemde aantekening zegt) is het dus, waar van in 't corpus der oude Friesche wetten schynt gesproken te werden. Hy stierf in 't jaar 1376. nalatende twee zonen, Okko en Imelo, en twee dogteren, Elborg en Dedo of Dodo. De laatste trouwde aan Edsert van Strxena, Hooftling of Rigter te grietzyl, uit welk huwelyk geboren is Emmo,, de vader van Ulrich, eersten Grave van Oostfriesland, daar toe gekoren 1454. en openlyk erkent, Ao. 1464.

52wumkes.nl

Page 53: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Moermerland/ ende Lingen/ dat sind delen disser Zelanden/ welch Jonker Kene aeck bitoungh/ ende Fokke Ukema disse tria landen van Kene bileende/ ende nin landesharene mochten disse Zelanden bitungha/ bihala disse Focke voorschrioun. Item/ Segelterland is aec een deel fen disse faun Zelanden faun Zelanden en jout tribout ende schat dim Bisschoppen Munster. Ende Steedland/ Hadelerland/ Wijnderland uur dio Wesere fint aeck delen fen disse saun Zelanden/ disse hit bituongen di Bisschop fen Bremen/ mer Dirmars is eta onbihinderd.

Overlingeland, Moermerland, en Lingen, zyn deelen dezer Zeelanden, welke Jonker Kene ook bedwong, en Fokke Ukema deze drie landen van Kene te leen had. En geen Landsheeren mogten deze Zeelanden bedwingen, behalven deze voorschreven Fokke. Insgelyks Segelterland is ook een deel van deze zeven Zeelanden, en geeft tribuit en schatting den Bisschop van Munster. En Stadeland, Hadelerland, Wynderland over de Wezer, al mede deelen van deze zeven Zeelanden, deze heeft bedwongen de Bisschop van Bremen, maar Ditmarsen is nog onbehindert. [p. 061]

XV. en XVI. Schikkingen en bestuur. Hoedanig deze verschillende opgaven, nopens de grensscheidingen der zeven Zeelanden, te vereffenen zy, zal ik hier niet onderzoeken; ook is 'er den Leezer weinig aangelegen: alleen merke hier aan, dat ieder deze Landschappen hunne byzonderen Overheden en regeringe schynen gehad te hebben, onafhankelyk van elkander, en zynde niemant onderworpen dan enigerwyze de Roomsche of Duitsche Keizers, onder dewelken zy in eene aangename vryheid geleeft hebben, met verscheide aanzienlyke voorregten begiftigt zyn, en levende doorgaans gerust onder hunnen wynstok en vygeboom, alsze maar niet door inwendige oneenigheden en verdeeltheden ontrust werden, 't geen niet dan al te veel plaats gehad heeft, en oorzaak geweest is, dat velen derzelve, de eene voor, de andere na, hunne dierbare vryheid en voorregten verwaarloost hebbende, en daar door verzwakt zynde, den nabuurigen Vorsten en Mogentheden zyn onderworpen geworden, hebbende zig zelven een jok op den hals gehaalt, waar van zommigen tot op heden nog niet zyn ontslagen.

XVI. Raadsvergaderingen der Zeven Zeelanden by den Opstalboom. Ondertusschen hadden deze zeven Zeelanden, eene onderlingen verëniging met, en betrekkinge op malkanderen, in zommige opzigten aan die der zeven verënigde Provincien van ons gezegend Gemenebest; om welk te bewaren, en malkanderen met raad en daad te dienen, als ook tot instellinge en handhavinge van goede wetten en schikkingen, de afgezondenen uit de zeven Zeelanden, jaarlyks op dinsdag na Pinxteren byeen kwamen, by den zogenaamde Upstals-

53wumkes.nl

Page 54: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

of Opstalsboom, een [p. 062] plaats gelegen in het tegenwoordige Oostfriesland, zynde een zeker hoog stuk lands32, aan den open weg, westwaarts een halve myl van de stad Aurik, nog onder dien naam aldaar bekent. Dit veld was oudtyds negen honderd voeten in 't rond, en beplant met groote eikenbomen, die om hoog hunne takken digt in malkander schoten, en een schaduagtig verblyf aan de vergaderde menigte verschaften. De afgezondenen hadden alhier hunne vergadering onder den bloten hemel, bestaande uit de vier Staten van het geheele oude Friesland, (gelyk het volk van Israël by zommige gelegenheden byëen kwamen te Mispa; om eenen algemenen Landsdag van alle de Stammen te houden Rigt. 20:1.) alwaar men dan raadpleegde, over zware zaken, die 't gehele Friesche Gemenebest aangingen: byzonder om de gemene vryheid en vrede te handhaven, en besluiten te nemen, of enige hoge Regters aan te stellen, in ieder byzonder Landschap. Wat hier besloten werd, moest algemeen worden opgevolgt, en wierd gemeenlyk met de woorden, ita placitum est, alzo heeft het ons welgevallen, besloten, en met het gemene zegel bekragtigt33 [p. 063]

XVII. Zeven stromen. Hier voor is aangemerkt, hoe deze Zeelanden door even zo vele stromen van elkanderen waren afgedeelt, 't geen hier tot narigt der onkundigen wat nader dient aangewezen te werden. Het eerste Zeeland werd van het tweede afgescheiden door het Flie, of den Fliestroom, stromende thans tusschen de eilanden Vlieland en ter Schelling, in de Noordzee. Het tweede, tegenwoordig het eigenlyk Friesland, werd ten Oosten bepaalt door de Lauwers, voormaals Lavece genaamt, zynde een klein aflopend water, dat zyn oorspronk nam in Agtkarspelen, en stroomt voorby Kollumerland naar de Zee, alwaar het doorgaans dit Friesland van Groningerland afscheid. Het derde Zeeland had tot zyne Oostlyke grensscheiding de Eems, By Tacitus Amasia geheten; dezelve heeft zynen oorspronk van den Embspring, en loopt voorby de stad Munster in Westphalen, daar na door het Lingensche en vervolgens door, en langs Oostfriesland en Reiderland, door den Dollaart, waar na dezelve door twee monden in de Noordzee valt. Hier vierde werd Oostwaarts besloten door de Jade, een kleine rivier in 't Graafschap Oldenburg, dewelke drie of vier Duitsche mylen van haren oorspronk, by een dorp, 't welk insgelyks Jade genoemt wort, een tamelyk breden vloed maakt; stromende wyders langs Buthjadingerland naar

32 Zie Beninga Chronyk in Quatro, bladz. 58. en elders; als mede Harkenroths Oostfriesche oorspronkelykheden. pag. 545. 33 Dit oude Friesche Zegel beschryft de Heer Hamconius in Latynsche vaerssen op dezen zin. „Het vertoonde een gewapent man, staande onder eenen groenen boom, houdende in zyne regterhand een staande spiesse, en in de linker een uitgetogen zwaerd, leunende op den schouder: een afbeelding, die zo wel de agtbaarheid der wetten, als de kragt van het volk te kennen gaf."

54wumkes.nl

Page 55: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

de zee. Het vyfde werd besproeit, en van het volgende afgescheiden door de Wezer, in 't Latyn Visurgis, eene der [p. 064] voornaamste rivieren in Duitschland, lopende door Hessen, 't Brunswyksche, Bremensche en Oldenburgsche, tot datze, niet verre van Karelstad, in de Noordzee valt. Het zesde Zeeland werd ten Oosten bepaalt door de Elve, die in 't graafschap Schafgotsch ontspringt, Bohemen, Opper- en Neder-Saxen doorstroomt, en ten laatsten by Risbuttel, veertien mylen beneden Hamburg, in de Noordzee valt. Het zevende en laatste had ongeveer tot zyn grenspaal de rivier de Eider in 't tegenwoordige Holstein; zy heeft haren oorspronk niet verre van de Oostzee, in 't landschap Wagrië, scheid de hertogdommen Holstein en Sleeswyk van malkander, en passeert Rensburg, Frederikstad, waar na zy zig een weinig lager, een loop van vier-en-twintig mylen, met vele kromtes gemaakt hebbende, in de Noordzee werpt; en hier, of hier omtrent was de uiterste grensscheidinge van de zogenaamde zeven Zeelanden: maar hoe verre zig dezelven landwaarts in hebben uitgestrekt kan by gebrek van genoegzame berigten, niet naaukeurig bepaalt worden.

XVIII. Kerkelyke verdeling van oud Friesland. Maar behalven de voorgemelde verdéling van Friesland, die ingerigt was om de grenzen der byzondere Landschappen te onderkennen, en alzo haar opzigt had op de burgerlyke regeringe, was 'er nog eene andere verdéling ten aanzien van den Kerkelyken staat dezer Landschappen; en aangaande deze had de Bischop van Utrecht het bestuur over Friesland van de westlykste grensscheiding tot aan de Lauwers, als mede het landschap Drenthe, en 't geen meer aan dien kant tot Friesland [p. 065] behoorde. Van de Lauwers tot aan Norderland behoorde ten deele onder 't gebied van den Bisschop van Munster34, die in den jare 1276. volgens een verdrag, te klein Valderen, by Embden, gemaakt, zeven Proosten en zo vele Proostdyen stelde, als die van Embden, Groothuisen, Hinta, Uttum, Weender, Hatsum en Lher.35 Ook werden, door gezag van dienzelfden Bisschops-stoel, in de Ommelanden vyf diergelyke Proostdyen ingestelt, als die van Farmsum36, Loppersum, Uskwert, Leens, en onder de Homsters. Dus behoorden onder den sprengel van den Munsterschen Bisschop een deel van de Groninger Ommelanden, en een gedeelte van Oostfriesland, namelyk37 de Reiderlanders, Overledingers, Moermers, Lingeners, en Emsigers; terwyl de overigen, als de Broekmers, Aurikers, Norders, Harrelingers, Wageners, Oostringers, Rustringers, enz. in 't geestlyke onder den Bisschop van Bremen stonden. Dit tekenen wy hier maar in 't voorbygaan aan, om de oude Kerkelyke verdeling

34 Hamconius de Viv. Reb. Fris. illustr. p. 90. 35 Beninga Oostfr. Chronyk. p. 120 en volg. 36 Harkenroth Oostfr. Oorspronkelykheden. bl. 127 37 Harkenroths aantekeningen op Beninga. bladz. 120.

55wumkes.nl

Page 56: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dezer landen aan te wyzen. Hier na zullenwe gelegenheid hebben, om aan te tekenen, op welke wyze die geestlyke Herders hun gebied, in hunne byzondere Landschappen hebben geoeffent.

XIX. – XXII. De Groningers onder den Utrechtschen Stoel. Dog, gelyk gezegt is, de Bisschop van Munster voerde slegts het gebied over een [p. 066] gedeelte der Groninger Ommelanden: want, volgens den giftbrief van Keizer Hendrik den III, ten behoeve van de St. Martenskerk te Utrecht, was Groningen aan de gemelde Kerk, in den jare 1040. gegeven, teffens met de huizen, velden, weiden, beboude en onbeboude landen, leenschattingen, enz. als een landgoed dat den Keizer toebehoorde38: ook hebben, uit kragte dies, de Wethouders van Groningen, zo wel als de Gemeente dit Bisschoppelyk of Kerkelyk regt, in een open brief van den jare 1399. openlyk erkent, zeggende,39 [p. 067] datze over etlyke honderd jaren onder de Kerke van Utrecht gestaan hadden, en 'er nog tegenwoordig onder stonden. Hetzelfde bekennen zy in een' anderen brief40 van den 15 Mey 1519. Wy burgermeesteren ende Raadt ende Gemeene stadt van Groeninghen maken kondt allen luiden, ende bekennen, dat wy ende onze stadt van Groeninghen, ende die Gerichte ende Heerlykheit van Groeninghen, overmits die gifte des Keizers ende der Koningen, van welke gifte goede gulden ende andere Bullen the Utrecht in Doem zyn, toebehoren, ende menich honderd jaren toebehoort hebben den Bisschop in der tyde, ende der Kerke van Utrecht, enz. Wy zullen ons hier niet inlaten om aan te tonen, hoe verre zig het regt der Bisschoppen van Utrecht over de stad Groningen hebbe uitgestrekt, nog ook om te bewyzen, of de magt die de gemelde Kerkheeren naderhand aldaar gevoert hebben, buiten de palen van hun geestelyk gebied gegaan hebbe; en hoe, niet tegenstaande dien giftbrief, de Groningers altoos konden gezegt worden, hunne vryheid behouden te hebben; Emmius41 en M. Alting42 konnen daar over nagezien worden. Het is

38 De woorden van den giftbrief, zo als die by W. Heda, pag. 121, 122. te lezen zyn, luiden aldus. „Daarom willen wy dat het ieder kundig zy, dat wy aan de Kerk van Utrecht, die aldaar ter eere van den H. Martinus gebout is, om Gods wille, tot een hulpmiddel voor de ziele van onzen vader godvruchtiger gedagtenisse, Keizer Conradus, mitsgaders ter eeuwige gedagtenisse van onzen naam, met een' vrye hand, tot een geschenk gegeven hebben zeker erfgoed, dat wy in de stad, Groningen genaamt, bezitten, en in 't Graafschap Drenthe gelegen is; met de werven, gebouwen, slaven, beboude en onbeboude landeryen, beemden, velden, weiden, wateren, waterlopen, vischeryen, gangbare en ongangbare plaatzen, uitgangen, renthen, zo reeds bekomen, of die nog te bekomen staan, met al het gebied van 't zelve Graafschap; met de Munten, tollen, pleitzaken die 'er voorvallen en bepleit mogen worden, en met al deszelfs aanhang, en verder toebehoren, 't welk hetzelve tegenwoordig bezit, of na dezen aldaar met Gods hulpe bekomen mag." 39 By Anth. Mattheus in Notis ad Anonym, pag. 42. 40 ibid. pag. 53. 41 De Urbe Gron. p. 18. &e.. 42 Notit. germ. Inferior p. 2. Verk. Groninga.

56wumkes.nl

Page 57: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zeker, dat Bisschop Godebald de inwoners, in den jare 1112. noodzaakte, de muuren, torens en poorten, waarmede de stad twee jaren te voren omringt was geworden, weder af te breken, hen voorts verbiedende, dit werk ooit weder te ondernemen, [p. 068] ten zy de Utrechtsche Stoel, aan welken deze plaats, als boven gezegt is, door Keizer Hendrik den III. gegeven was, daar in mogt bewilligen. Ook blykt het dat een voornaam gedeelte van de Ommelanden (makende een Regtsgebied op zig zelve uit, zonder aan de stad verknogt te zyn) onder den Bisschoppelyken stoel van Utrecht gestaan hebben: want in den jare 1166, waren Graaf Floris III, en Godfried van Rhenen, Bisschop van Utrecht, oneens, over den eigendom der landen, strekkende van Groningen tot aan den Lauwerstroom. Floris hield staande volstrekt meester van dezelve te wezen, om datze hem door zommige Keizers gegeven waren; dog de Bisschop bragt daarentegen andere giften te voorschyn, waar hy by aantoonde, dat hy de wettige eigenaar van een gedeelte van deze landen was. De Keizer Frederik Barbados beslegtte het geschil in diervoegen, datze voor het toekomende de inkomsten t' zamen zouden deelen, en dat zy derhalven eenen Burggraaf zouden verkiezen; dat zy, malkanderen over de keur van den perzoon niet komende verstaan, dezelve door hem zoude worden benoemt; dat voorts beiden in de maand Mey te Groningen zouden komen, om de verdéling van den ontvangst te doen, en daar niet langer geestelyke dienst te verrigten, en de ander om de burgelyke zaken te beschikken. Op gelyke wyze gebruikte de Keizer zyn gezag om een einde van den oorlog te maken, die tusschen de burgers van Groningen, en den Bisschop [p. 069] ontstaan was, waar in de Graaf van Holland den Bisschop kragtig te hulpe kwam. Hier uit blykt dan in 't voorbygaan, dat, hoewel de Bisschop van Utrecht zig het regt van eigendom over de stad aanmatigde, en de Graaf van Holland insgelyks de heerschappy over de Ommelanden voor zig begeerde, de Keizer Regter over de geschillen van Stad en Lande geweest zy, niet alleen als Scheidsman, maar ook als Leenheer; om dat de een en ander het zig niet anders aanmatigen, dan uit kragt van giften door zyne voorzaten gedaan, onder beding van leenschatting en hulde, zo als dat in die tyden gebruikelyk was.

XX. Bepaalde magt van den Bisschop over Groningen en Ommelanden. Edog het gebied van den Bisschop over Groningen en Groningerland was gantsch niet onbepaalt43, en op verre na niet groot, als men zig, uit kragte van de voorgeroerde gifte van den Keizer Hendrik den III. wel zou konnen inbeelden. De Burggraaf of Hovetman van 's Bisschops wegen aldaar gezonden, kon gene zaken uitwyzen, of regt oeffenen, zonder de Regters, die hem door het volk waren toegevoegt, te erkennen: en in alle andere dingen had het volk zyne volle vryheid. Ook stremde de magt van den Burggraaf in genen deele hinderlyk aan

43 Ubbo Emmius de Agro Fris. &c. pag. 20.

57wumkes.nl

Page 58: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

het gezag van 's Lands Staten. Zy hebben dikwyls onderhandelingen met de nabuuren aangegaan, zelfs als de gemelde Steêvoogden in de stad waren: ook hebbenze meermalen verbonden gemaakt over het spannen van den vierschaar, en 't beslegten der verschillen, al het welk een teken [p. 070] was, dat het Oppergebied binnen den boezem des lands berustte. Daarenboven44, al wierd de Steêvoogd door de stad aangenomen, en in 't oeffenen van zyn ampt niet verhindert, zo heeft de stad egter langen tyd geweigert 's Bisschops oppergezag te erkennen, of hem getrouwigheid te zweeren. Hier in werdze gestyft door de voorbeelden van andere vrye steden, dewelken zomwylen ook Steêvoogden van andere nabuurige Vorsten ontfingen, zonder daarom in hare vryheid verkort te worden; of aan zodanige Vorsten als aan hare Opperheeren, getrouwigheid te zweeren. De Bisschoppen mogten zomtyds daar over morren, en hun ongenoegen tonen, maar verder kwam het in langen tyd niet, en uiterlyk geweld durfdenze nog niet gebruiken.

XXI. Vryheid der Groningers onder Floris van Wevelinkhoven. Ja onder Floris van Wevelinkhoven45, Bisschop van Utrecht, scheen de stad hare volkomene vryheid weder gekregen te hebben: want in den jare 1392. heeft het Domkapittel van Utrecht, (wien het gemelde regt door Hendrik den III. eigenlyk gegeven was,) al het regt, dat het uit kragte van die gifte, binnen en buiten de stad, op aanrading van den voornoemden Bisschop, aan de stad bezat, onder zekere voorwaarden, afgestaan, welke voorwaarden met de overdragte hier op uitkwamen: „dat de stad46 al het gemelde regt en regtsgebied van het voornoemde Kapittel voor de naast [p. 071] volgende honderd jaren zoude ontvangen; en datze, uit dien hoofde, jaarlyks, op een' zekeren tyd en plaatze aan het Domkapittel zoude betalen drie-en-tagtig en een halve oude Fransche Schilden, en daarenboven om het twintigste jaar te Utrecht eene vereering van twintig mark zilvers. Welke accoord alle honderd jaren zoude vernieuwt werden, in zo verre de stad hetzelve getrouwelyk onderhoudende, het zoude begeeren; en dat zulks ten eeuwigen dagen zoude stad grypen."

Hier door meende de stad, datze, buiten alle tegenspraak, volkomen vry, en haar eigen voogd geworden was; zo datze niet anders te doen had, dan 's Bisscops waerdigheid, voor zo veel hy haar beschermheer was, t' erkennen; maar deze vreugde duurde niet lang: want Frederik van Blankenheim47, de goederen, metter tyd van de Utrechtsche Kerke vervreemt, wederom willende inlyven, heeft Ao. 1405. vele moeite aangewent, om de stad Groningen wederom onder hare vorige gehoorzaamheid te brengen, en dezelve te vergeefs belegert

44 Oudheden en Gestigten van Groningen enz. bladz. 41. 45 Oudheden en Gestigten van Groningen enz. bladz. 42. 46 Emmius en Agro Fris. &c. p. 21. 47 Utrechtsche Jaarboeken op 't jaar 1405.

58wumkes.nl

Page 59: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hebbende, heeft haar egter zo verre gebragt, dat zy toegestemt hebben, hare geschillen met den Bisschop over te laten aan de uitspraak van enige zoenluiden. Dit werk is, na enige stribbelingen, eindelyk zo verre gebragt, dat de bemiddelingen getroffen werd, en de Groningers aangenomen hebben, zig weder te onderwerpen48; dog hier mede schynen [p. 072] nog alle geschillen niet uit den weg geruimt te zyn, hebbende de Groningers telkens geaarselt, tot den jare 1419 wanneer de gezegde Bisschop49 sterk aandrong, op het voldoen van de gemelde uitspraak, en hen zo verre bragt, dat zy zig voor Stichtsche luiden hebben verklaart, en den Bisschop als hunnen Heer gehuldigt; waar op de stad Groningen aangenomen werd, voor de zesde Hoofdstad van het Utrechtsche Bisdom, en de Burgers zwoeren, den Bisschop dezelfde onderdanigheid te bewyzen als door de grotere steden van het Stigt, namelyk Utrecht, Deventer, Kampen, Zwol enz. geschiedde; en verklaarden, datze onder het Stigt stonden, en hunne stad een lid van hetzelfde was: zo nogtans, dat haar vorder regt onvermindert, en de verbonden, die zy met de nabuuren aangenaam had, in hun geheel zoude blyven.

XXII. Wisselvallige toestand onder de Bisschoppen. Maar vermits de Deken en het Kapittel van de Utrechtsche Domkerke eigenlyk, uit kragt van de voorgemelde gifte des Keizers, de bezitters van Groningen en Ommelanden waren50, heeft de gezeide Bisschop tot vergeldinge, dat het regt over dezelven op hem overgetekent werd, enige landgoederen, die bewesten Utrecht lagen, aan de Domkerk afgestaan. En om meer kragt aan deze verwisselinge te geven, en alle gelegenheid [p. 073] van klagten, voor 't toekomende af te snyden, deed hy dezelve bevestigen door den Aarts-Bisschop van Keulen, die de Metropolitaan van Utrecht was. Onder dit alles groeiden de magt en rykdommen der Groningers ongemeent, zulks zy naderhand, op hun vermogen betrouwende, alle gehoorzaamheid aan den Utrechtschen stoel hebben opgezegt: dit geschiedde onder de regeringe van Bisschop Frederik van Baden, omtrent het uiteinde van de vyftiende, of in 't begin van de zestiende Eeuwe: blyvende niettemin in 't kerkelyke onder den Bisschop van Utrecht, tot op den tyd der Reformatie. De stad Groningen werd zo ryk en magtig, dat zy bestond haar gebied uit te strekken over Friesland, en daar veroveringen te doen; waar toe zy, wegens de bloedige factien der Schieringers en Vetkopers, zeer gemakkelyk een' open weg vond.

48 Matth. tom. V. Analect. p. 629. 49 Burman Utrechtsche Jaarboeken op dat jaar. En Schotanus Friesche Historie 8ste Boek, bladz. 246. 50 Oudheden en Gestigten van Groningen enz. bladz. 4.

59wumkes.nl

Page 60: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXIII. Albert van Saxen tragt de Groningers te beheerschen. Naderhand werd Albert van Saxen van den Keizer Maximiliaan in Friesland gezonden, en zyn voordeel doende met de verdeeltheid der Landzaten, viel hem de overwinning niet heel zwaar. Hy wilde ook van de Groningers wederom nemen, het geen zy in Friesland overweldigt hadden; dog zy wederstonden hem met vele kloekmoedigheid, en verdroegen alle de ongemakken van een streng beleg, tot dat zy eindelyk, vrezende in de handen van hunnen vyand te zullen vallen, zig liever, onder zekere voorwaarden, wilden verzoenen met den bovengemelde Bisschop Frederik van Baden. Zy stonden toe eenen Rechter in den name van den [p. 074] Bisschop te ontvangen, behoudens datze eene volkome vryheid zouden blyven genieten; maar wanneer men hen wilde noodzaken weder te geven het geen zy in Friesland verövert hadden, werd de onderhandeling afgebroken door eene priester, die veel gezag had, en beweerde, dat het beter ware onder het juk te buigen, dan die overwinning te verlaten; waar op zy middel vonden om zig van Albert te ontslaan, met de Groningers by te springen, die zyn zoon Henrik binnen Franeker ingesloten hielden. De vader stierf kort daar aan van hartzeer, na alvorens vrugteloze pogingen aangewend te hebben, om de Friesen te bedwingen. Henrik en zyn broeder Georg hervatten egter den oorlog weder tegen de Groningers, die ondersteunt werden door Edzert den vorst van Oostfriesland, en Karel, hertog van Gelderland. De oorlog was uitstekend hevig: Koeverden, door verraad van de Groningers in handen van den hertog gelevert, wierd hernomen door den Bisschop, die het regt van Bisdom niet kunnende staande houden, zig eindelyk daar van ontsloeg, gelyk in de volgende Historie breder zal gezien worden.

XXIV. Zy onderwerpen zig aan Karel den V. De stad Groningen eindelyk door langduurige oorlogen verarmt, hebben ten laatsten de burgers den Hertog van Gelder verworpen, en zig in den jare 1536. overgegeven aan Keizer Karel den V. zendende enige afgezanten aan Maria, zuster van dien Keizer, en gouvernante der Nederlanden, met verzoek om onder des Keizers bescherminge aangenomen te werden. Dit werd [p. 075] gretig aangenomen, en Georg Schenk met eene genoegzame krygsmagt, als Stadhouder derwaarts gezonden, om deze Provincie uit naam van Karel, als Hertog van Brabant, en Grave van Holland te bestieren. Waar door Groningen en Ommelanden aan de Nederlanden werden gehegt; dog onder belofte van hunne aloude privilegien te zullen behouden. Daar werden, benevens den Stadhouder, eenen President, en Provincialen Raad ingestelt, om naar inhoud der Keizerlyke Regten aldaar te regeren. Karel den V. liet deze Provincie onder anderen na aan zynen zoon Philips den II. onder wiens regeringe, wegens het verbreken van 's lands voorregten, vryheden, en het plegen van schrikkelyke dwingelandy en gewetensdwang, de langdurige en wrede oorlog met Spanje een

60wumkes.nl

Page 61: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

begin genomen heeft, aan welken Groningen zo wel als andere Nederlandsche steden en Landschappen, zyn deel gehad heeft.

XXV. Door Rennenberg bedwongen en verraden. Hoewel nu de Groningers van 't begin der Nederlandsche beroerten af, de smertelyke gevolgen der Spaansche tyranny tamelyk moesten beproeven, weigerden zy egter in de Unie, die in 1597. te Utrecht gesloten werd, te treden; waarom Rennenberg uit naam der Staten, de stad in de maand Mey van hetzelfde jaar belegerde, en tot het aannemen van het gezegde eeuwig verbond noodzaakte. Rennenberg, die Gouverneur van de stad bleef, veranderde straks de regeringe, en den Gereformeerden werden de St. Walburgs- en Minnebroederen kerk ingeruimt. De trouloze Stadvoogd gaf de stad egter het [p. 076] volgende jaar den Spanjaarden over, en zy geraakte niet weêr aan de zyde der Staten voor dat graaf Maurits dezelve in den jare 1594. voor de algemene Staten vermeesterde. Al het welk verder in de geschiedboeken der verenigde Nederlanden kan nagezien worden.

XXVI. Worden ook Friesen genaamt. Tot hier aan toe werd Groningerland altoos onder de benaminge van Friesland begrepen, en was het enigste van de zeven Zeelanden, dat met Friesland tusschen het Flie en de Lauwers, dien naam, te gelyk met de natuurlyke betrekkinge, behield; zynde Friesland over de Eems, al zedert enigen tyd daar van afgescheiden, en een Graafschap op zig zelfs geworden. Ook deelden Groningen en de Ommelanden doorgaans zeer diep in de onlusten, die in Friesland, door de factien der Schieringer en Vetkopers, veroorzaakt werden. Zelfs ten tyde, en onder de regeringe van Philips den II. werd Groningen nog eene stad van Friesland genoemt, en als zodanig aangemerkt, niet tegenstaande het, met de Ommelanden, als een Staat op zig zelven gehouden werd. Guicciardin die zyne beschryvinge der Nederlanden in den jare 1566. in 't ligt gaf, beschryft Friesland51 als hebbende ten Noorden en Westen de grote wilde zee: Zuidwaarts eensdeels de Zuiderzee, en voorts het land van Overyssel: Oostwaarts Oostfriesland, en hebbende meestendeels den vloed de Eems langs zyne grenzen, waar door het van Westphalen wort afgescheiden. En in zyne beschryvinge van Groningen zegt hy52: Het [p. 077] land van Groningen is een Landschap en een Staat op zig zelven alleen, nogtans zo zeer gevoegt, en vergezelsschapt met Friesland, dattet veele heeten en houden voor een stad van deze Provincie. Rennenberg zig meester van de stad gemaakt hebbende ten behoeve der verenigde Provincien, en kort daar na het voornemen smedende, om den

51 Beschryvinge der Nederlanden in fol. Bladz. 159. 52 Ibid. bladz. 170.

61wumkes.nl

Page 62: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Staat af, en den Spanjaarden toe te vallen, beklaagde53 zig, terwyl hy nog zyn voornemen bedekt hield, tegen alle man van de overtredinge der Religions vrede en rebellie der Friesen, en het groot onregt en kleinigheid, die hem aangedaan was. Dog na dat Groningen door Prins Maurits in den jare 1594. aan den Staat gebragt, en als een lid der zeven verenigde Provincien aangenomen was, is de naam Friesland allenskens in vergetelheid geraakt, en die Provincie onder benaminge van Stad en Lande, of Groningen en Ommelanden, als eene der zeven Provincien op zig zelve, aangemerkt geworden, en de naam van Friesland eigenlyk alleen verbleven aan het Landschap of de Provincie, die tusschen het Flie en de Lauwers legt, welker geschiedenissen wy voornamelyk in het volgende werk meenen te beschryven.

XXVII. en XXVIII. Legging en grootte van 't eigenlyk Friesland. Dit Friesland legt ongeveer tusschen de 52 graden en 56 minuten, en 53 1/2 graad Noorderbreedte, en tusschen de 23 en 24 1/2 graden der lengte, namelyk wanneer men, gelyk thans het meest gebruikelyk is, den eersten Meridiaan of Middagslyn trekt door het [p. 078] Noordwester deel van het eiland Teneriffa, een der Canarische eilanden, gelegen in de Atlantische zee; en in 't byzonder daar toe uitkieze den vermaarden berg, Pico de Teida, of de Piek van Canarie genaamt, welke stelling doorgaans in de Nederlandsche kaarten gevolgt wort. Deze Provincie wort ten Oosten door den Lauwerstroom van het naastgelegen Groningerland afgescheiden; paalt ten Zuiden aan het landschap Drenth en Overyssel, mitsgaders een gedeelte van de Zuiderzee, dewelke Friesland voorts ten Westen omringt tot aan of voorby Harlingen, van waar de wadden tusschen de eilande ter Schelling, Ameland en Schiermonikoog deszelfs vaste kusten bespoelen, en door de zeegaten aan de ebbe en den vloed der Noordzee, doorgaans een' vryen toegang verleenen.

XXVIII. Grootte van Friesland. Wyders strekt de lengte van Friesland54, langs de zee, van Munnikezyl tot aan Slykenburg, 26 1/2 uuren gaans, of 19750 Rynlandsche Roeden, zynde alzo 1500, diergelyke Roeden voor een uur gaans gerekent. De lengte van Slykenburg langs Overyssel, Drenth en Groningerland tot aan Munnikezyl is 15 uuren gaans of 22500 Roeden; zynde alzo de gantsche omtrek van het vaste land dezer Provincie 41 1/2 uuren gaans, of 62250. Rynlandsche Roeden. van deze omtrek heeft Oostergoo, van Munnikezyl tot aan het Bildt, langs de zee eene lengte van 12750 Roeden, of 8 1/2 uuren gaans; Westergoo [p. 079] heeft van 't oostend van 't Bildt langs de zee tot voorby Stavoren aan 't roode Klif, een

53 P. Montanus aantekeningen op Guicciardin bladz. 171. 54 Alles volgens de afmeting van een zeer beroemd Wiskonstenaar, op de nieuwste kaart van B. Schotanus à Steringa.

62wumkes.nl

Page 63: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

lengte van 13 uuren gaans, of 19500. Roeden. Sevenwolden strekt langs de zee, van 't roode Klif tot aan Slykenburg, omtrent vyf uuren gaans, of 7500. Roeden; en van Slykenburg, langs Overyssel en Drenth tot aan de Friesche paalen, elf uuren gaans, of 16500. Roeden; van waar Oostergoo tot aan Munnikezyl langs Groningerland strekt ter lengte van vier uuren gaans, of 6000 Roeden. De Breette van Friesland van Zuiden ten Noorden, van Blesdyk tot aan Wierum is 12 uuren gaans, of 18000. Roeden; de lengte van Oost ten West van 't hoog Appelscha veen tot Hindelopen is 11 1/2 uuren gaans, of 17250. Roeden. Eindelyk is, volgens de naaukeurigste overslag de grootte dezer Provincie bevonden aan land en water, 209.365.625 vierkante Rynlandsche Roeden, of byna 348.942. Morgen Lands, zynde 600. Roeden voor een Morgen gerekent, makende alzo, naar de gewone noeminge van de grootte der landen alhier, omtrent 872.355. pondmaten, ieder van 240. vierkante Roeden.

XXIX. Oude gedaante der Lands. Van ouds, en wel omtrent de tyden van Christus geboorte, (want van ouder tyden heeft men geen het minste zeker berigt) was de gedaante van dit Friesland geheel anders als tegenwoordig, en mogelyk zynder weinige landschappen in de bekende waereld, daar de zee door aan- en afspoelinge zo vele grote en aanmerkelyke veranderingen veroorzaakt heeft. Pomponius Mela, die in de eerste Christen eeuwe geleeft, en eene [p. 080] aardbeschryvinge geschreven heeft, onder den naam van De situ Orbis van deze gewesten sprekende, getuigt onder anderen aangaande den loop des Ryns, en deszelfs uitwateringe in de zee aldus: „De Ryn van de Alpen afdalende, maakt omtrent zynen oorspronk twee Meeren. - Van daar langen tyd zig met een' vasten loop voortstrekkende, wort hy, niet verre verdeelt: ter linkerhand behoud hy den naam en loop van een rivier, tot aan zynen mond toe; maar ter regterhand is hy eerst eng en zig zelven gelyk: daar na de oevers wyd en breed overstromende, is hy niet meer een rivier, maar een groot meer; na dat hy de velden vervult heeft, bekomt hy den naam van het Flie, en een eiland van dienzelven naam ontvangen hebbende, wort hy wederom naauwer, en valt, in de hoedanigheid van eene rivier, in zee." Volgens deze woorden heeft zig toen de Ryn ontlast in de kom of het water, dat tegenwoordig den voornaamsten boezem van de Zuiderzee uitmaakt, leggende tusschen Overyssel, Noordholland en Friesland; van daar de noordoostelyke lage landen overstromende, die thans in de gemelde zee verzwolgen zyn, nam hy zynen loop voorby de Kuinder, Stavoren, en het zogenaamde roode klif, alwaar hy zig een weinig verder ter linkerhand stortte in het meir Medemalaca, en ter regterhand zig omkrommende, alwaar hy den naam Flevo ontving, omvatte hy een rondagtig stuk lands, 't geen door de zamenvoeging der twee stromen een tamelyk eiland maakte, en den naam van Flevo, naar de [p. 081] wederzydsche stromen ontving; welk eiland, in volgende tyden afgespoelt zynde, tegenwoordig het Breezand schynt te zyn. Dit zand is in latere tyden nog een riedbosch

63wumkes.nl

Page 64: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

geweest, als Cluverius getuigt, en moet, wegens de diepten, die hetzelve omvangen, voor het eiland Flevo eigentlyk gehouden worden. De gemelde rivier zig ten Noordwesten van 't eiland in een gevoegt hebbende, ontlastte zig eindelyk, zo 't schynt, tusschen de eilanden ter Schelling en Flieland, in de Noordzee. In latere tyden, wanneer de Zuiderzee zig, ten koste van vele nabyleggende landeryen, uitgezet, en een onveranderlyke diepte gekregen heeft, die zelfs by de laagste ebben vaarbaar is, is de oude benaminge van Flevo, te gelyk met de rivier en het eiland van dien naam verloren geraakt, en het een en ander door de zee ingezwolgen. 't Is derhalve ligt te begrypen, hoe men in oude tyden van Stavoren te voet naar Enkhuizen heeft konnen gaan, wanneer men zig maar by laag gety over de rivier het Flie deed overzetten, vermits de omleggende landen, door het aflopende zeewater ieder etmaal tweemaal droog liepen, en genoegzaam te voet konden gegaan werden.

XXX. Boerdiep, Burdo, of Burdinus. Zo lang derhalven als het Flie slegts een aflopende, en alleen by hoge vloeden, breede rivier was, die zomwylen de lage landeryen overstroomde, kon de Noordzee haar geweld niet zeer sterk aan den Westkant van dit Friesland oeffenen: dog groter was het gevaar aan den Noordkant, door de woede der invallende zee in 't zoogenaamde Boerdiep of Middelzee, by de Latynen Burde of Burdinus genaamt. [p. 082] Deze vermaarde Inham had zynen oorspronk in de Sevenwolden, stroomde voorby de plaats, daar nu het dorp Oudeboorn legt, en ontlaste zig kort daar na in den wyden arm van dien naam, alwaar hy, allenskens breeder werdende, de wederzydze lage landen aan weêrzyden, by hoog water, overstroomde, en zig eindelyk, tusschen de eilande ter Schelling en Ameland, in de Noordzee uitstortte. By oude tyden55 schynt de zee geweldiger gevallen te zyn door den mond van het Flie, alzo die by de Romeinsche Historie-schryvers zo zeer vergroot wort; maar naderhand nam zy haren togt met meerder geweld in het Borndiep, het welk van de Romeinsche scheepsvlooten dikwyls bevaren werd, wanneerze naar de Eems voeren, om de binnen gelegene Duitsche natien te beöorlogen, nemende haren togt door Drusus graft, die Veldoverste had doen graven van den Ryn tot den Yssel, en vervolgens door den Yssel in het Flie. Daar na door Friesland, voorby Sneek tot in het Boerdiep, 't welk zy afzakkende om Oostergoo heen voeren naar de Eems. In 't laatst van de twaalfde eeuwe56 vielde stroom der zee zo sterk in 't Borndiep, dat de Huislieden, welker landen aan dat water lagen, de kosten van het dyken niet konden dragen, hunne landeryen verlieten, en de eigenaars

55 Schotanus Beschryvinge van Friesland in 4to. bladz. 19. 56 Ibid. 315.

64wumkes.nl

Page 65: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dezelve aan de kloosteren schonken. De kloosterluiden toen veel in getal57 [p. 083] zynde, hermaakten de dyken, en wonnen daar by zeer aanzienlyke goederen; te meer, alzo kort daar na de zee door den mond van het Flie inbrak, en eene grote opening maakte, 't geen veroorzaakt werd, wyl de Monikken van Ludingakerk van Harlingen naar Flieland en Tessel verscheidene doorgravingen maakten, alwaar zy vele landeryen hadden. De Zee aldaar een vryen doortogt krygende, spoelde in korten tyd grote landstreken weg, en veroorzaakte daar door metter tyd dien groten Zeeboezem, die tegenwoordig de Zuiderzee genaamt werd. Strekkende alzo het geen tot ontlastinge van het water werd aangewend, tot bederf en onherstelbare schade van eene aanzienlyke streek lands. Edog het geen in deze veranderingen aan de een zyde verloren ging, werd op eene andere plaats overvloedig herstelt en aangewonnen: de Middelzee had tot nog toe tusschen Oostergoo en Westergoo eenen vryen loop, tot aan het Nieuland omtrent Bolswart, makende aan den mond eene zeer wyde opening, van Dykshoek tot aan Vyfhuizen, begrypende alzo het geheele Oud en Nieu Bildt, mitsgaders alle de daaromtrent zedert ingedykte landen, gelyk duidelyk uit de legging van de oude zeedyken, of dezelver overblyfzelen nog te zien is; leggende daar aan, ten Westen de dorpen Minnertsga, Berlikum, (voorheen Uitgong of 't Uitkom) Beetgum, Marsum, Boxum, Jelsum, Beers, Weidum, Mantgum, Oosterwierum, [p. 084] Bosum, enz. en ten Oosten Stiens, Britzum, Kornjum, Leeuwarden, Huizum, Goutum, Wirdum, Roordahuizum, Rauwerd enz. eindigende niet verre van Bolswart. Maar vermits de gemelde doorgravingen omtrent het Flie, de zee aldaar een' vryen loop krygende, was de aanval in de Middelzee of 't Borndiep te zwakker, waar door de opslyking allenskens aanwassende, niet lang daar na een heerlyk stuk lands uitleverde, dat thans het vrugtbaarste van geheel Friesland uitmaakt. Occo Scharlensis Chronyk van deze gebeurtenissen sprekende, verhaalt58: In 't jaar 1222 was het nog van 't Flie tot aan de Zuiderzee, (verstade kom of het meer, dat nog toen omtrent de eilanden Ens en Urk, binnen zyne oevers besloten was) geheel land; maar vermits die grote vaarten, die derwaarts gegraven werden, heeft de Noordzee zynen gang en inbreuk daar in gekregen, en heeft veel land hier en daar afgenomen, 't welk alles in de Middelzee weder aangeslagen is.

XXXI. Landwinning in Friesland. Door deze landwinninge is deze Provincie merkelyk vergroot en verbetert: want niet alleen is daar door opgekomen, eene der beste en vrugtbaarste grietenyen van Westergoo, zedert het Bildt genaamt, maar hebben ook verscheide grietenyen, als Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Baarderadeel,

57 Zommige kloosters hadden 300 à 400 Leekebroers, die aan den arbeid gezet werden, daar de Monikken zelfs weinig behagen in hadden. 58 Occo Scharlensis op 't jaar 1222.

65wumkes.nl

Page 66: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Wymbritzeradeel, Idaarderadeel en Rauwerderhem, zeer aanzienlyke weidlanden bekomen, gelyk dit alles naaukeurig in de nieuwe kaarten van Friesland is afgetekent, en zo zyn plaats in de volgende Historie zal vertoont worden. [p. 085]

En boven dien is zedert van tyd tot tyd eene grote menigte kostelyk land aangespoelt, en, op verscheide tyden, binnengedykt: zo heeft men nevens de grietenye Ferwerderadeel het zogenaamde Noorderleeg59, benevens nog zeer veel groen buitendyks land, gewoonlyk de keegen genaamt; aan Westdongeradeel is een groot stuk land gevoegt, en door indyking binnen gebragt, lopende omtrent van Blya, voorby Holwert en Ternaard, tot op een stuk na aan Wierum. Nevens Oostdongeradeel heeft men de Lioessemer en Anjumer ingedykte polders, die zeer aanmerkelyke en vette boulanden zyn, en niet weinig toebrengen tot den welvaart des lands en der ingezetenen. Gelyk mede aan de Oostzyde van deze grietenye schone landstreken zyn aangewonnen, en nu nog in deze eeuwe, door het leggen van de Engwierumer nieuwe Zylen, de grietenyen Oostdongeradeel, Kollumerland en Dantumadeel zeer veel vergroot geworden zyn, en wel door het binnenbrengen van alzulke landerven, die voorheen by gemene vloeden, landwaarts in, tot aan de stad Dokkum, meestendeel van de zeewateren overgelopen wierden, als hier na zal gezien worden.

XXXII. De beste landstreken van ouds poelen en moerassen. Gelyk de Almagtige, door zyne onbegrypelyke voorzienigheid, op vele platzen land tot zee, en de zee tot eene vrugtbare landdouwe gemaakt heeft, kan men, zo ik meen, nog duidelyke sporen vinden, dat een voornaam gedeelte van Friesland in overoude tyden, vol lage, broekagtige landen, poelen en kreeken is geweest, ter plaaze alwaar tegenwoordige [p. 086] hoge en vette kleilanden gevonden worden. Weshalven ik geen zwarigheid maak om te geloven, dat het meeste en beste gedeelte van Oostergoo en Westergoo, een gave van de zee is. Wonderlyke speling der natuur, of liever wonderlyke en vreeslyke werking van den God der natuur, die door zyne alvermogende kragt de rivieren stelt tot eene woestyne, en watertogten tot een dorstig land, 't Vrugtbaar land stelt hy tot een' zouten grond, om de boosheid der gener die daar in wonen. Hy stelt de woestyne tot eenen waterpoel, en het dorre land tot watertogten. En hy doet de hongerigen aldaar wonen, en zy stigten eene stad ter woningen, Psalm 107:33-36. Diergelyke zeldzame verwisselingen van de gedaante des aardryks zyn hier zeer zigtbaar te beschouwen: immers hebben wy voorheen uit Plinius gezien, dat de landstreken van dit Friesland in zynen tyd aan zee gelegen, dagelyks van de zee overstroomt werden; dat de arme en elendige inwooners heuvelen van aarde maakten, om zig zoor de vloeden der zee te bergen; dat by hoge vloeden die heuvelen zig

59 Ingedykt Ao. 1754.

66wumkes.nl

Page 67: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vertoonden als eilanden, van waar zy de visschen, by 't afnemen der wateren, gewoon waren te vangen, door middel van touwen, die gemaakt werden van wier en biezen; datze, wegens de zoutigheid der wateren, waar mede het veld gedurig overstroomt werd, geen' anderen drank hadden dan regenwater, enz. Uit welke woorden de vermaarde Emmius te regt oordeelt, dat het voornaamste deel der Friesche natie bewoont hebbe, de zandige en wateragtige landen, die wat van den zeekant afleggen, [p. 087] en dat die streken het voornaamste van Friesland is geweest: dat de uiterste streken naar den zeekant, die nu na de hoogste en vrugtbaarste zyn, ledig en onbebout hebben gelegen, bewoont van de armste lieden, die de nood en armoede derwaarts hadden gedreven. Dat de zee, zig maar een weinig verheffende, 't land bedekte, zo dat' er meer wadden dan velden waren.

XXXIII. en XXXIV. Oorspronk der hoge klei- en bouwlanden. Uit het een en ander kan men klaarblykelyk afnemen, dat de landstreken van Oostergoo en Westergoo, die langs de zeekust leggen, en thans de hoogste en vetste landen uitmaken, van ouds zeer laag zyn geweest; dat de vrugtbare kleilanden door de zee zyn opgeworpen; werdende nergens gevonden, dan ter breedte van een, twee, of ten hoogste drie uuren gaans van de ze af, gelyk zulks, niet alleen in dit Friesland, maar ook in Groningenland en Oostfriesland overal gevonden wort. Maar, zal men vragen, van waar heeft de zee zo eene menigte vette kleigrond van daan over het lage land gebragt? ik antwoord, van tusschen de eilanden en het tegenwoordige vaste land; en twyffele geenzins of de eilanden, die van Holland af, langs de geheele noorder kusten leggen, zyn by oude tyden aan het vaste land gehegt geweest; hoewel de landen, daar tegenwoordig de wadden zyn, lage landeryen waren, die door verscheide vlieten en meeren, of kreeken en killen, van een gescheiden wierden. Ter plaatze alwaar nog de meeste dieptens gevonden werden, en de voornaamste zeegaten zyn, had de zee haren loop, en vloeide over alle de aan den buitenkant [p. 088] gelegene lage landeryen, tot datze verder landwaarts in, door hogere velden gestuit werd; welke verhevene landstreken de woonplaatzen waren van de voornaamste Friessche volkeren, werdenze de lage en broekagtige landeryen slegts van enige noodlydende en geringe menschen bewoont. Het gezegde blykt klaar, als men aanmerkt dat die landen, die nog onlangs, en zelfs by onze tyden, van de zee zyn geworpen, even dezelve natuur van vrugtbare kleigrond hebben, als die dewelke geheel en al langs de zeekust leggen, als onwedersprekelyk te zien is, niet alleen in de zeer vette kleilanden van 't Bildt, en het daar aan grenzende Noorderleeg en verdere aangedykte vrugtbare landen, die zedert het leggen van de Engwierumer nieuwe Zylen tot boulanden zyn aangelegt, in welker zommigen, die er voren louter zeeslyk waren, enige jaren agteren, zonder tusschenpozing het schoonste Raapzaad is gewassen, en die nog jaarlyks met de kostelykste vrugten bezaait worden, die ongemeen weelig groeien, en doorgaans veel meer

67wumkes.nl

Page 68: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zaad uitleveren, dan boulanden, die binnendyks leggen, schoon het in allen een en dezelfde natuur van grond is: zynde dit boven dien aanmerkelyk, dat, hoe langer zodanige landen gebout werden, hoe meer zy allenskens van hunne eerste vrugtbaarheid verliezen, en van tyd tot tyd enigzins, hoewel zeer langzaam, magerder worden.

Wyders blykt de aloude laagheid der aan den zeekant leggende kleilanden, uit de menigvuldige schilbanken, die in het graven genoegzaam [p. 089] overal gevonden worden, zulks men byna nooit enige nieuwe sloten of graften en vaarten graaft, of men 'er enige beddingen van schil en gruis van zeeschelpen, tusschen beiden met zand en aarde opgehoopt, die zomtyds een, twee, drie, ja wel vyf voeten diep, onder de aarde leggen: een ontegenzeggelyk bewys, dat aldaar de zee overgestroomt, en die verscheidene beddingen van schil en aarde, veroorzaakt heeft. Ook kan men daar door begrypen, dat deze aanwas van aarde en klei, allenskens, en niet teffens op eenen tyd geschied zy, vermits de lagen schil telkens met zand en klei zyn overdekt; en zo veelmalen zulks gevonden wort, kan men meer dan waarschynlyk denken, dat' er enigen tyd tusschen beiden verlopen is, aleer daar nieuwe beddingen van aarde of zand op neêrgezakt zyn.60 [p. 090]

60 Ik weet wel dat zommige beroemde Natuurkenners, waar onder de vermaarde Dr. Woodward, stellen, dat deze veranderingen al ten tyde van den algemenen Zondvloed zyn veroorzaakt geworden; als wanneer de gantsche aardkloot ontbonden, en alle deszelfs deeltjes in 't water opgeheven, en aldaar met de zeeschelpen en andere stoffen zyn opgewelt geweest; dat die allen, ingevolge de natuur hunner zwaarte, zyn nedergezonken, allereerst de zwaartste ligchamen, dan die de eerste in zwaarte opvolgden; zo, dat die van gelyke zwaarte waren, gelykerhand, en ten gelyken tyde, nederzakten, zo dat de schelpen, en andere ligchamen, die van dezelfde zwaarte waren, met klei, kalk, zand enz. gelykerhand zyn nedergezonken, en zo onderscheide [p. 090] beddingen gebragt. Zo dat de tegenwoordige aarde gevormt zy uit een vermengt mengzel van zand, aarde, schelpen en metalen, van verbrokenen en verplaatste lagen, waar van zommigen verhoogt, anderen verlaagt zyn. Maar dit gevoelen, schoon tamelyk vernuftig uitgevonden, schynt my, behoudens de agting dier geleerde Mannen, niet zeer aannemelyk: want, behalven dat de stelling van zo eene algemene ontbinding des aardkloots, en alle de delen deszelfs, eene loutere gissing is, zo zoude daar uit hebben moeten volgen, I. dat de beddingen van schil als de ligste stoffe, in haar geheel, boven op de klei- en zandlagen, die veel zwaarder zyn, hadden moeten nederzakken. 2. Dat de zwaarste metalen altoos het diepst in de aarde moesten gevonden worden; 't geen niet altoos doorgaat, als by de mynwerkers genoegzaam bekent is. 3. Dewyl men ook deze algemene ontbinding als de oorzaak aanmerkt, van het leggen der bomen, in veenagtige plaatzen, schynt het tegen de natuur van de wetten der zwaarte te zyn, dat 'er dikwyls bomen diep onder de aarde gevonden worden, die met veel zwaardere stoffen zyn overdekt. Behalven dat 4. de daaglykste bevindinge leeraart, dat de nieuw aangespoelde buitenlanden met diergelyke beddingen van schil, zand en klei, even als de anderen, die honderden jaren zyn ingedykt geweest, voorzien zyn: 't geen aan niemant, die 'er enig onderzoek naar doet, kan onbekent zyn.

68wumkes.nl

Page 69: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXXIV. De natuurlyke oorzaken van deze veranderingen zyn, onder anderen, dewyl door eene gedurige vergadering van het neêrzakkende slib en aardagtige stoffe, de kanalen, door dewelken de zee haren loop heeft, allenskens verstopt worden; terwyl andere doortogten, alwaar de zee, door vereniging of opdroging van de eersten, dan sterker begint te [p. 091] stromen, daar door opgeruimt, en van vaste stoffen ontbloot werden; zulks de zee op de eene plaats geeft, 't geen zy op eene andere neemt. Zo ziet men duidelyk nadat de Zuiderzee, en zommige andere plaatzen, nu niet meer schepen van den eersten en tweeden rang, willen doorlaten. En dewyl het water al gedurig ondieper wort, zo is het waarschynlyk dat het wadt tusschen 't Bildt en Ameland den eenen of den anderen tyd, tot droog land zal worden; en het water zal ongetwyffelt, tusschen Schiermonikoog en Groningerland, hetzelfde noodlot ondergaan, ook is het niet onwaarschynlyk, dat, naar mate die doortogten droeger worden, de Zuiderzee allenskens, en na verloop van eenige eeuwen, insgelyks kan opdrogen, gelyk reeds op zommige plaatzen, meer of min bespeurt wort. Hoe hoger nu zodanige gronden onder water werden, hoe sterker de aanwas zyn moet: want door de ophoging der zanden en banken de getyën maar flaau vloejende, en veeltyds nog flaauwer ebbende, brengt het water eene menigte aardagtige deelen naar het strand, dog voert 'er gene van weg, waar door het noodwendig moet ophogen, en allenskens tot droog land worden. Zo ook, wanneer het stand schuins en vlak verre naar de diepte afloopt, zo wort de kragt der golven daar op gebroken, en trapswyze vermindert, en de zee laat 'er de klei en slib op leggen. Alle welke oorzaken, en mogelyk meer anderen, veel zullen toegebragt hebben, zo wel tot den aangroei van dit Friesland, als tot verdieping en uitspoeling van de plaatzen, alwaar thans de wadden gevonden [p. 092] werden.61 Dus is de zee dikwyls de

61 [p. 092] Diergelyke aanwinning van nieu land, werd 'er byna overal aan de zeën, en ook niet zelden aan de monden der rivieren bespeurt. Egypten, een der vrugtbaarste landen van den gantschen aardbodem, van ouds de koornschuur van Italië, levert daar van een doorslaand bewys op. Daar Egypte nu is, was oudtyds, voor een groot gedeelte de zee, als blykbaar is uit de getuigenis der Ouden, en de ondervinding. want de Nyl, die van verafgelegene gewesten, uit het binnenste van Afrika voortkomt, overdekt in zyne overstromingen Egypte voor eenen tyd; en dan weder zakkende, laat hy slyk, modder, vuiligheid en aardstoffen agter, zo dat Egypte jaarlyks hoger wort. Maar eer zodanige menigte stoffen, door den Nyl opgeworpen wierden, bedekte de zee het grootste gedeelte van Egyptenland, schoone nu, door de nieuw bygekomen hoogte der aarde gesteuit en opgedamt zy. Aristoteles onder anderen, verzekert dit, en zegt: Deze plaats, en 't geheele Landschap (versta Egypte) zyn voormaals door de overstroming van den Nyl gemaakt, en schynen alle jaren in vastheid te winnen. Maar zedert dat de nabuuren des lands, by stukken, de moerassen en poelen, die allengs verdroogden, begonnen te bouwen, zo is onmogelyk den tyd van deze [p. 093] veranderingen te gissen. Seneca zegt: Egypte is eerst geheel door slib aangewonnen. En zo wy Homerus mogen geloven, was het eiland Faros zo ver van het vaste land, als een schip met volle zeilen, in eenen dag bestevenen kon; daar het nu aan 't vaste land gehegt is. Want de Nyl, slibbig en beroert

69wumkes.nl

Page 70: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

oorzaak van haar eigen te ruggang, vermitze naar het strand voert, en daar op laat, zo veel stoffe als genoeg is, om het strand op te hogen, 't welk dan eindelyk niet langer toelaat, dat de zee het overvloeije.

XXXV. Zandbanken langs de kusten. Dezelfde oorzaken geven ook dikwyls het begin aan de banken, droogten en riffen, die overal in groten getale, en ook aan onze kusten vernomen worden, waar van [p. 093] vele steden, die eertyds vermaard in koophandel en zeevaart waren, het treurig gevoel hebben. Want het gebeurt in 't algemeen dikmaal, dat de Oceaan, eerze enig deel van 't land voor goed verlaat, eerst deze Zandbanken, digt by het strand maakt, of wel zomtyds voor de havens en sluisen of Zylen, dan by trappen afwykt, en de Zandbanken, als een deel vast land overlaat, waar door 'er naaulyks enige doorvaart voor de schepen, en zomtyds wel geheel gene, overblyft, gelyk, om geene andere voorbeelden aan te halen, te zien is aan de van ouds zo vermaarde koopstad Stavoren, die omtrent den jare 1200 zo ryk en magtig was, datze allen anderen in welvarenheid van koophandel, de loef afstak; dog naderhand, door het opschieten van het zogenaamde Vrouwenzand62, dat, by middelmatigheid [p. 094] gety, geen vier voeten water halen kan, zodanig heeft afgenomen, dat haar welvaren gantsch verdweenen is. Ja langs geheel onze

aanspoelende, laat de klei en vuiligheid, die hy medesleept, by de monden leggen, waar door het vasteland breder wort, en zig jaarlyks verder en verder uitstrekt. Hier door ontstaat die vet- en vrugtbaarheid van den grond, zo wel als deszelfs effenheid en vastheid, gelyk in alle zodanige landen bespeurt wort, die altoos effen en digt zyn. 62 Of dit merkwaerdig oordeel deze stad juist getroffen hebbe, om de reukeloze daar van die ryke weduwe (Zie Winsemius en Montanus over Guicciardin.), waar van de Friesche Geschiedboeken [p. 094] gewagen, is onzeker; dog de benaminge van Vrouwenzand is tot nog toe in gebruik gebleven; en de overlevering voegt 'er by dat op hetzelve, by lage ebben droog lopende, Koorenaaren gevonden en geplukt worden, evengelyk dezen gelyk, zonder dat 'er ooit de minste korrel graan in gevonden wort. Dog, na een naaukeurig onderzoek over dit gewas of misgewas, bevind men, dat het een uitschietzel van Helm is, en wel tweederhande, het eene ledige aaren als die van tarwe, en het ander als die van Rogge gelykende; dog het is een doling dat dit gewas nergens als op 't Vrouwenzand zoude groejen, naardien het zeker is, dat het niet op de zandplaat zelve, maar aan het strand van 't roode Klif opschiet, en ook op vele andere plaatzen, als Texel, 't Flie enz. aan en op de duinen voortkomt: ja het byvoegzel op de kruidbeschryvinge van Dodoneus meld 'er het volgende van, bladz. 1199. Het derde biesagtig Spartum van de Noordsche zee, hier te lande Helm geheeten, of Halm, wast in de Zeebergen of duinen van Frankryk, Flaanderen, Zeeland en Holland; . . . de aar van de bloemen is byna als een Roggen-aar. Men pleeg dit gewas met grote naerstigheid en opzigt in Holland en Zeeland te planten, op plaatzen die ligtelyk van de zeebaren beschadigt worden: want de verre en wydvoortkruipende wortelen plegen het zand byeen te houden, en te beletten dat het van den wind niet weggedreven, en ook met het eerste zeewater niet afgespoelt wort, en het zaailand met zand bedekt en vermagert worden. Hier by worden ook tweederlei slag van dit gewas in prent vertoont, daar boven aan de leege aaren van dezen Helm duidelyk gezien worden. De Heer Schotanus, zegt ook, dat de gantsche gebeurtenis steunt op een gemeen zeggen, oudtyds van hand tot hand overgelevert.

70wumkes.nl

Page 71: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

kusten vind men zodanige zandbanken en plaaten, die, als het laag water is, deelen van het vaste land gelyken, hebbende by hoog gety zo weinig water, dat 'er geen grote schepen geladen, overheen zeilen konnen; waar van zommigen, inzonderheid die naast aan de duinen leggen, zelfs hoger zyn dan het land dat binnendyks legt, gelyk niet alleen by naaukeurige [p. 095] meting zodanig bevonden is, maar ook blykt, uit de laatst ingedykte landen, die altoos hoger zyn dan die voorheen zyn binnen gebragt, gelyk zulks aan de verscheidene hoogte der byzondere Billanden duidelyk te zien is.

XXXVI. en XXXVII. Buitenduinen, haar nuttigheid. Dog hoe hoog het aangewassen land binnen-, en de slyk- en zandbanken buitendyks ook zyn mogen, zoude het een en ander niet in staat zyn, om deze landen voor de overstromingen der woedende zeegolven te beveiligen, (want, volgens de waarnemingen der verstandigste Natuurkenners, is de zee veel hoger dan alle deze landen63) zo God niet door zyne wonderbare voorzorge, tot beperking van de zee, had voortgebragt, eene menigte Zandduinen of heuvelen, die langs de Hollandsche en vele andere kusten, aan de boorden van het vaste land, en nevens Friesland en andere plaatzen aan de kanten der eilanden [p. 096] gevonden worden; dog die, in overoude tyden, toen de eilanden hier omtrent nog aan het land vast waren, onze landen, als sterke bolwerken en beschanzingen, waarschynlyk omringt hebben. Immers, niet zonder reden, gelooft men64, dat God by de waereldvorminge al vele zulke zandbergen of buitenduinen aan de stranden heeft voortgebragt, en zommige lage landen met zulke natuurlyke dyken voorzien, als af te nemen is uit Jer. 5:22. alwaar de Propheet, het zondige Israël tot bekeringe opwekkende, God zelve dus doet spreken: En zult gy lieden my niet vrezen, spreekt de heere, zult gy voor myn aangezigte niet beeven? die ik der zee het zand tot eenen paal gestelt hebbe, met eene eeuwige inzettinge, dat zy Haar over niet en zal gaan, of schoon hare golven zig bewegen, zo en zyllen zy dog niet vermogen, of zy schoon bruizen, zo en zullen zy dog daar over niet gaan. Uit welke nadrukkelyke woorden de Heer Outhof besluit, dat God het zand, dat is de zandduinen, als tot palen aan de stranden ter beteugelinge van de ongestuime zee heeft gestelt, en dat God de stranden niet zo zeer met sterke rotzen en vaste zeeweeren, maar met die zandduinen heeft voorzien, gelyk Calvinus over die plaatzen ook breeder aanmerkt. Dit zy egter niet te verstaan van alle duinen en zandhopen: want het is waarschynlyk, dat er vele zandbanken, zandheuvelen en binnenduinen door gedurige en zomtyds sterke zeeaanspoelingen en zware watervloeden en stormwinden zyn [p. 097] voortgekomen, op zommige plaatzen nog voortkomen, en op andere weder

63 Zie Varenjus, aardbeschryving. 2 Deel. bladz. 190. 64 Outhof van de Watervloeden. 2de Druk, bladz. 58 en volg.

71wumkes.nl

Page 72: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

afnemen. Dit blykt onder anderen, om dat onder enige afgezande duinen65 goede weidlanden, en onder andere stammen van bomen, huisraad, en vele andere zaken zyn gevonden, die met 'er tyd onder het zand bewelt zyn. Nog dient aangemerkt, hoe alle deze landen, aan de Noordzee gelegen, na Christus tyd eerst, zo voor als na zyn bedykt, en dat dezelven bygevolg omtrent vier duizend jaren zonder dyken hebben gelegen: waar van zommige vlakke landen lager dan de zee leggen, waar uit men dan te ligter kan begrypen, hoe God door middel van de zee en dezelver overvloejingen, niet alleen de lage landen kan verhogen, gelyk wy gezien hebben dat hier te lande gebeurt is,66 maar ook vele zandbergen of [p. 098] duinen aan het strand, heeft doen te voorschyn komen, en, als zo vele wallen en borstweeringen, met de daar omtrent leggende

65 Zie L. Smits Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, bladz. 69. 66 De alomberoemde en stichtelyke Natuurkenner Johan Roy brengt in zyn werkje, de waereld van haar begin tot haar einde, enige voorbeelden by van veranderingen, die op den aardbodem zyn voorgevallen, waar in hy bladz. 153. en volg. ook telt, het maken van de zee tot droog land. Zeggende: „hier van hebben we een heerlyk voorbeeld in de Duitsche Nederlanden, die, zo verre zy effen en vlak zyn, zonder enige heuvelen, buiten twyffel in lang voorlede tyden, zee geweest zyn, gelykt blykt, I. Om datze laag leggen, terwyl zommige van de allernaast aan zee gelegen delen derzelver, gelyk Zeeland, Holland, en een gedeelte van Flaanderen, (wy vroeger 'er by Friesland) zo laag zyn, datze door het breken of doorsnyden [p. 098] der Zanddyken of duinen, die de zee allenskens heeft opgeworpen, en 's menschen arbeid hier en daar vervult, ligtelyk weêr zouden konnen verdrenken en in zee veranderen. Dat geven ook de grote schaden te kennen, die deze gewesten voorheen door 't inbreken van de zee geleden hebben. Maar nu, niet alleen zyn die lage plaatzen die aan de zee gelegen zyn, maar ook het grootste gedeelte van Flaanderen en Brabant, hoewel die zo laag niet leggen als de anderen, maar zo hoog zyn, datze door gene overstroming van de zee, enigzins konnen beschadigt worden, al waren de Zanddyken of duinen aan den zeekant nog zo gebroken en doorgesneden, nogtans zo effen en gelyk als Holland en Zeeland zelfs; 't geen bewys genoeg is, datze eenmaal met water bedekt waren. Want dat het water den grond, daar het dikwyls overloopt, dus zal effen maken, blykt uit de Beemden en uit de bodem der zee, by laag water ontdekt: en wy hebben gene andere oorzaak ondervonden, die dat doet of kan doen. En daarom beschuldigt L. Guicciardin valschelyk Hubert Thomas, Geheimschryver van Frederik, Paltsgraaf aan den Ryn, van een misslag, om dat hy in zyne beschryvinge van Luikerland zeit, dat de zee opgekomen is, zelfs tot de muuren van Tongeren, nu wel byna hondert Engelsche mylen (uuren gaans) van de zee, brengende tot bewys daar van by, onder anderen goede redenen, dat daar nog de grote yzeren ringen overig zyn, waar aan de schepen, die aldaar weleer aankwamen, [p. 099] vast gemaakt wierden. Ik zeg valschelyk, naardien alle de landen, tusschen die plaats en de zee, effen, en van eene gelyke oppervlakte zyn, zonder heuvelen van ryzingen. 2. Dit blykt niet alleen uit de grote vlakte en gelykheid van den grond, maar ook hier uit, om dat het aardryk doorgaans, beide in Flaanderen en Brabant, zandig is; waar uit natuurlyk schynt te volgen, dat deze landen ouwlinx de zandplaten, zanden of stranden van de zee geweest zyn. 3. Om dat men omtrent twee vademen, meer of minder diep in de aarde gravende, ontelbare schelpen van zeevisschen heeft gevonden, en dat doorgaans in alle plaatzen, zo op het veld als in de stad, " enz. Wie belust is deze stelling, teffens met het geen hier voor dienaangaande gezegt is, nader bevestigt te zien, die lees het fraaje werkje, De Nederlandsche Oudheden, by Jakob van Royen, in den jare 1700. gedrukt. Eerste Hoofdstuk.

72wumkes.nl

Page 73: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

verdubbelde zandbanken, tegen den aanloop van den [p. 099] anders verslindende zeevyand doen pal staan: gelyk de vermaarde Nieuwentydt byna spreekt in zyne geleerde waereldbeschouwinge, bladz. 446. In welk werk die beroemde verdediger der Godgeleerde Waarheid, ook aanwyst, hoe 't zand zelf uit de zee, of uit zeewater wort gemaakt, en hoe de zee ook mede zand voortbrengt, en alzo zelve als ten breidel van hare gevreesde kragten verstrekt. Wyzende bladz. 395. ook aan, hoe men door proefnemingen bewezen heeft, dat zand uit zeewater voortkomt: en waarom hy ook meent, dat het zand al mede genoemt wort, het zand der zee, dat is, het welke van de zee wort voortgebragt, Job 6:3. en elders, gelyk men zo leeft van het kruid der aarde, dat is, het welke uit [p. 100] de aarde voortkomt, al het geen by dien groten Natuuronderzoeker breder kan worden nagezien.

XXXVII. Buitenduinen tot voorschanzingen der landen. Hoewel nu, gelyk bekent is, de eilander duinen nevens Friesland en verder

Oostwaarts, niet geschikt zyn, om den aanloop der woedende Oceaan tegens de kusten dezer landen, geheel af te weeren, zo verschaffenze, niettemin, met de aangegroeide Zandplaten, eene grote nuttigheid, zulks de grootste slag van de bulderende zeegolven daar door merkelyk gebroken en verzwakt wort: daar in tegendeel, deze lage landen veel meerder aansloot, en ongelyk groter gevaar zouden hebben te lyden, byaldien het geweld der bruischende baren ten eersten uit den boezem der Oceaan tegen de dyken of paalwerken aanstuiteden, 't geen aan niemant, die de gesteldheid dezer landen enigzins kundig is, zal onbekent zyn. Waar door de aangehaalde woorden Jer. 5:22 ook ten opzigte van deze landstreken hunne waarheid hebben. Hierom hebben de Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden, by publicatie van den 11 Juny 1755.67 zeer wyslyk verboden, het uitleiken van zand en slyk op de stranden en banken, voor de Zeedyken van deze Provincie gelegen; ten ware zulks geschiedde met kennisse, en speciale toezegginge van den Dykgraaf, en Dyksgenoten, onder welkers Contributie deze uitleiking mogte geschieden, op verbeurte van vyf en twintig Goudguldens in gevalle van overtredinge: te verdelen, een derdepart voor den [p. 101] Aanbrenger, een derde voor den Dykgraaf ter plaatze, en de resterende derdepart voor de Armen van het naastgelegen dorp. Gevende den Ed. Mog voor reden van dit verbod, dat zodanige uitgravingen van zand, tot het ballasten van schepen, nootzakelyk moet te wege brengen, eene holligheid van grote diepte, en alzo ten uitersten ruïneus en nadelig voor de constitutie van het Dykswezen; te meer, daar de ondervinding heeft geleert, dat de palagie, binnen zodanige hoge stranden en banken gelegen, meer van de wormplage is bevryd gebleven, dan daar 't strand dieper was.

67 Zie verzameling van Placaten, enz. zedert den Juny 1748. tot 1755 ingesloten.

73wumkes.nl

Page 74: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXXVIII. tot XLII. Friesche Dyken, palen enz. Dog het geen de Zandduinen, wegens de daar tusschen doorlopende stromen en zeegaten, te kort schieten, wort hier te lande, door den naerstigen arbeid, en door onnoemelyke kosten, met maken van Zeedyken, vergoedt. Voorheen heb ik aangetekent, dat deze landen voor Christus tyden, en zelfs enigen tyd daar na, open en zonder dyken gelegen hebben; dog wanneer de bedyking alhier een' aanvang hebbe genomen, kan met gene zekerheid aangetoont worden.68 En schoon de nood der overstrominge diergelyke werken den menschen eerder had moeten leeren, blykt genoegzaam, datze zig in vroegere tyden, beholpen hebben. Men wil dat de kunst van dyken te maken, door de Romeinen allereerst aan deze Noordsche volkeren geleert is69: want dus leezen wy by Tacitus70: Een [p. ] deel der ruiteren wert gelast langs de strand van den Oceaan, naar den Ryn te trekken. Cacina, die zyne soldaten leidde, alhoewel hy door bekende wegen te rug toog, werd vermaant, de lange bruggern op 't spoedigst over te trekken. Eng is dat pad, tusschen woeste moerassen, en eertyds van L. Domitius gedykt: de rest was leemig, kleefagtig van een zwaar slyk, of ongewis, overmits de beeken: rontom bosschen, allenskens dalende. Ook verhaalt die zelfde schryver, dat Paulinus Pompejus71, Overste in Nederland, onder Nero, om den soldaat niet ledig te houden, heeft opgemaakt den Dyk van Drusus, over die-en-zestig jaren, tot bedwang van den Ryn, begonnen. Dog welken Dyk de Hollandsche Veldheer Claudius Cicilus, dertien jaren daar na weder deed verbreken72 Zo berigt Ammianus Marcellinus73, dat keizer Velentinianus den Ryn van Zwitzerland, of van het land der Graubunders af tot aan den Oceaan toe, met grote dyken of dammen, als beschanste. Van de Romeinen is dit dykmaken overgegaan tot de Franschen. Dus wort 'er ook gewaagt van Dyken ten tyde van keizer Otho, aan de Elve, in 't moerassig land: waar van daan in 't oude Saxische landregt eene wet is, wegens het volkomen onderhouden van dyken74, waaromtrent de bygevoegde uitlegginge zegt: diezer articul begrieft sunemtich die/ so an der Elbe im lande Jericho und hinabwerts nach Lunerburg wonnen. [p. ]

XXXIX. Door wien, waar, en wanneer nu de eerste dyken in Zeeland, Holland of Friesland, in navolging van de Romeinen zyn aangelegt, vind men niet onderscheidelyk aangewezen. De Heer Smids tekent aan75 dat zommigen den

68 Outhof van de watervloeden, bladz. 41. 69 Dezelve, bladz. 43. 70 Jaarboeken. I. Boek. 63 Hoofdstuk. 71 Dezelve. XIII. Jaarboek. 53 Hoofdstuk. 72 Tacitus Historien. V. Boek. 19 Hoofdstuk. 73 Cuthof van de watervloeden, bladz. 43. 74 Lib. 2. Landr. 56. 75 Smids Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, bladz. 62 en 143.

74wumkes.nl

Page 75: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

aanvang daar van in Holland stellen op 't jaar 37. anderen in den jare 42. Anderen stellen wederom de eerste bedykingen in Holland op 't jaar 1180. gelyk die zelfde Schryver aantekent, dog telkens, als geheel onwaarschynlyk verwerpt. Ook is het niet denkelyk dat de landen aan de Noordzee gelegen, zo lang onbedykt zyn gebleven, te meer, vermits 'er al voor dien tyd van inbreuk der dyken wort gewag gemaakt. Belangende Zeeland, verhaalt de geleerde Schryver der Nederlandsche Oudheden, bladz. 8, 9. (dog waar uit hy verstaan hebben, wort niet gemeld)76 „Wy bevinden dat de Deenen en Gothen (Noormannen) in 't jaar 758ste jaar hier tegen verzien, en veel arbeid aangewend hebben, om de eilanden van Zeeland van 't overlopen der zee te bevryden, door de bedykingen en het indryven van sparren, deelen en andere stoffen, by laag water, zo voorzichtig of bergjes maakten, waar toe zy mogten hun toevlugt nemen om zig te veiligen, als hen de zee zoude willen overvallen, welke heuvelen men nog hedendaags in 't eiland Walcheren ziet." Op welke woorden de naerstige aantekenaar de volgende [p. ] aanmerking maakt, waar aan ik, ook ten opzigte van Friesland, gaern myne toestemminge geve. „De nood, zegt hy, die alle dingen leert, heeft onze voorouderen gedrongen, en mitsdien ook onderwezen, datze voor de gemene vloeden eerstmaal kaajen of lage dyken maakten; maar alzo dezelve, by aanwas van de maan, eenen springvloed niet kosten wederstaan, en daarom menigte van menschen omkwamen, hebben zy op enige hoge plaatzen zodanige heuvelen opgeworpen, in de gedaante van kleine bergjes, om, by inbreuk der kadyken, hen zelven, goederen, groot en klein vee, daar op te bergen, wierden daarom ook Vliebergen77 genaamt, in gelykheid als de Egyptenaren hadden, om 't ontwyken de opryzinge van den Nyl." Voeg hier by 't geen de Heer Outhof78 uit de annales van J. Dousa lib. 6, aanhaalt, hoe 't maken van dyken gene nieuwe uitvinding is, maar voort na dat de akkerbouw begon toe tenemen, van de Batavieren, zulks van de Romeinen geleert hebbende, is geoeffent, en zo vervolgens door de Hollanders en Zeelanders begerig is overgenomen, en aan de nakomelingen overgelevert: 't welk ook blykt uit vele overgeblevene namen van dorpen, welker laatste lettergreep op Dyk uitgaat, als Kattendyk, Ellewoutsdyk, Eversdyk, Geertsdyk, Honslerdyk, Noorddyk, en meer andere namen van Plaatzen, dorpen en steden, in Dyk en Dam uitgaande, te zien by Adr. Pers. in de voorrede van zyne Katwyksche Oudheden, bladz. 34. [p. ]

Ten aanzien van de eerste dykmakinge in Friesland, zegt de Heer Soet79, dat Adgillus, koning van Friesland, Ritzardus zoon, in den jare 642. zynen onderdanen geleert hebbe dyken aan de zeekanten te maken, zynde dit de woorden van dien Frieschen Schryver: „De koning dus in den stoel zyns vaders

76 Het wort gevonden by Junius Dousa. Lib. 6. 77 Hier Vlieterpen. 78 Verhaal van de watervloeden, bladz. 45. 79 Op- en Nedergang van Stavoren, derde Boek. bladz. 51. Druk 1702.

75wumkes.nl

Page 76: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gezet zynde, dagt 'er aan, hoe menigmaal het zeewater het land overlopen hadde: om dit voor te komen, leerde hy den onderdanen het aardryk, aan den over der zee, te verhogen in de gestalte van kleine heuvelen, Vliebergen genaamt, op datze na dezelven hunne toevlucht nemen mogten, om lyf en have te beschermen, wanneer, door Noordweste winden, de Zee ontstelt zynde, Friesland overlopen zoude." En dat Soet hier niet zo zeer op de oude hoogten of terpen zag; maar ook voornamelyk op de dyken, die toen in Friesland eerst regt begonnen gemaakt te worden, blykt als hy op den rand zegt: „Adgillus krygt vrede zo lang hy leefde, en bezorgt de dykaadjens": als ook uit zyn register, waar hy zegt: „Adgillus, de vyfde koning, blyft door Clatarius gunste, heeft vree, en bezorgt de dyken." De Heer Harkenroth op deze woorden ogende80, zegt: Aldegillus, of Adgillus, koning van Friesland, Ritzardus zoon, in den jare 642. zynen onderdanen geleert hebbe, dyken aan de zeekanten te maken. Dog waaromtrent die Heeren dezen mislag begaan, dat zy dezen Adgillus, voor [p. 106] eenen zoon van Ritzardus te boek stellen; daar Adgillus de zoon was van Beroaldus of Berthoaldus, vierden koning van Stavoren, welke de dogter troude van Ritzardus, koning van Friesland, bewesten het Flie, waar uit hy gemelden Adgillus teelde, en die twee ryken vereenigde, waar over Adgillus koning werd; die alzo, niet een zoon, maar een dogters zoon van Ritzardus geweest is. Dog dit in 't voorbygaan.

Gelyk nu de Friesen na dezen tyd in de kunst van dykmakinge meer begonnen te vorderen, en 'er zeer zware kosten toe vereischt werden, zo leest men81, hoe zy wegens den last der dyken een byzonder voorregt verkregen, van niet buiten de grenzen van hun vaderland tot uitheemsche oorlogen te gaan, zo wegens de kosten der dyken, als de gedurige aanvallen der Noormannen. Op welk voorregt de Friesen, van Keizer Frederik den III. geroepen, zig met deze woorden beriepen: Dat in 't Friesche regt, door de weldadigheid der Keizeren, hen toegestaan was, dat zy om oorlogshalven niet buiten hunne grenzen mogten genoodzaakt worden. Ook vind men, volgens de getuigenis van den Heer Harkenroth82, in 't Oostfriesche Landregt, dat iemant, in 't gerigte aangeklaagt, om zeven zaken kan verschoont worden, onder anderen: Die Sôvende Saecke, dat he seine Dicken vor die wilde Sehe, und soelte wateren moete macken." [p. 107] Insgelyks getuigt de Heer Outhof83, nopens diergelyke voorregten der Friesen het volgende met de woorden van Winkelman in notis. hist. polit. vet. Saxo Westph. lib. I. c. 3. §. 33. Wy Fresen scholen den König furder koene

80 Oostfriesche Oorspronkelykheden, bladz. 431. 81 Ubbo Emmius, Rer. Fris. lib. 6. pag. 87. En Harkenroth Oostfriesche Oorspronk. bladz. 432. ,,Men vind deze vryheid der Friesen gegrond in hunne oude Landwetten, Schotanus beschr. van Friesland. bladz. 41 en 55. Het geen in de volgende noot uit Harkenroth wort aangehaalt, vind men in 't Oostfriesche landregt, door M. van Wicht uitgegeven bl. 19. 82 Oostfr. Oorspronkelykheden, bladz. 432. 83 Verhaal van de watervloeden, bladz. 47.

76wumkes.nl

Page 77: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Heerfart folgen/ wen Westert tho dem Fin/ und Oftert tho der Weser/ und Sudert tho der Wapevling84/und Dozdert tho der Zee.

Uit welke woorden teffens de oude grenzen der Friesen, in den tyd, toen deze wetten plaats gehad hebben, konnen nagespeurt werden.

Edog, hoe vroeg of laat deze kostbare aardwerken tot stand gebragt mogen zyn, zo kan men ligtelyk afnemen, dat dezelve in de vroegste tyden maar zwak en zeer gebrekkig zullen geweest zyn, maar door ook in voorgaande tyden vele meerdere Overstromingen en doorbraken van dyken, zyn voorgevallen dan nu zedert eene Eeuw; vermits de menschen, door ondervindinge wyzer geworden, en de wetenschappen toegenomen zynde, de dyken veel zwaarder hebben beginnen te maken; en ware het te wenschen, dat de zeedyken, die voor enige honderd jaren gelegt zyn, naar den binnenkant schuinzer en vlakker konden gemaakt worden, gelyk nu ook, omtrent die dyken, die nu by onzen leeftyd gelegt zyn, zeer verstandig en voorzigtig in 't werk gestelt wort, als te zien is aan den zogenaamden slaperdyk by Zurich, en aan den dyk, die by Engwierum, ten tyde van de legging der nieuwe Zylen, [p. 108] dwers door het oude Dokkumer diep gemaakt, en zo ongemeen vlak is, dat hy zig eer als een hoge terp dan als een Zeedyk van verre vertoont: want de bevinding heeft geleeraart, dat de dykbreuken altoos veroorzaakt zyn, door het overstortende water, 't welk aan den binnenkant slegts een steile en dunne hoogte den dyk van den binnenkant het allereerst doorkabbelde, en, na enige opening gemaakt te hebben, verschrikkelyke gaten scheurde, die van de afgryslykste overstromingen gevolgt worden. Dog gelyk alle dingen en kunsten metter tyd toenamen, zo heeft de kunst der dykmakinge al mede meerder toegenomen, byzonder hier te lande, dat voor de zee bloot legt, en welks behoudenisse van de welgemaakte dyken afhangt, welke als zo vele borstweringen, tot bewaringe der landen aan de zee gelegen, moeten aangemerkt werden. Zo vergeleek de Keizer van Moscovië, Peter Alexowitz, toen hy zig eenigen tyd in Holland ophield, deze landen by een groot vat, en de dyken by hoepen, die dezelven omringen en aan een houden, op datze niet in duigen vallen.

XL. Bekrammen der dyken. Vorders, op dat de dyken, door het afkabbelen van het water niet zouden afgespoelt worden, is men gewoon, op plaatzen, die meest voor de vloeden bloot leggen, zo hoog als 't water daar tegen aanspoelt, daar over gelyk als een digte en weldoorwrogte mat van stroo te maken, en in den dyk vast te hegten. Dit bewerken noemt men bekrammen, 't welk met grote kragten geschied door zekere, [p. 109] daar aan gewende en bedrevene arbeiders, welke ook met de benaminge van krammers benoemt worden, die het stroo, gewoonlyk ter dikte van twee of drie vingeren, zo vast zamen draajen, als of het touwen waren, en

84 Een riviertje in de Jade uitlopende.

77wumkes.nl

Page 78: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

die dit gedraaide stroo, over andere dikke rollen van stroo, in de dyken vast hegten met een yzer, 't welk zy een kramyzer noemen, van onder hebbende een tweetandig end, waar tusschen zy het zamengedraaide stroo vatten, vallende als dan, met alle hunne magt op het kramyzer, voor hunne borst hebbende en stevig leer, of ook wel een yzere plaat met leer bekleed, op dat zy hunne ligchamen niet zouden kwetsen.

Paal- en Kistwerk.

Maar vermits de bevinding heeft doen zien, dat alle deze voorzorgen niet genoegzaam en toereikende zyn, om de woede der golven te bedwingen, heeft men van tyd tot tyd, op plaatzen, daar geen voorgrond den slag van het water kan breken, en de voet des dyks meest voor het afkabbelen des waters bloot staat, zwaar paalwerk in den grond moeten slaan, welke palen, zynde doorgaans van zwaar greenen hout, wel van twintig tot dertig voeten lang, tot op de helfte der lengte in den grond geheit worden, door een konsttuig dat men gewoonlyk een hey noemt, waar 14, 16 of wel twintig man aan arbeiden, trekkende door middel van een katrol of schyf, een zwaar houten blok, met yzer beslagen, om hoog, 't welk dan op den paal neêrvallende, dezelve eindelyk tot de vereischte diepte in den grond slaat; welke palen, de een aan de andere staande, en allen even hoog, aan den [p. 110] binnenkant met zwaren eiken of greene ribben, gordelingen genoemt, aan elkander vast geklonken worden door middel van zware yzere bouten; schietende de gemelde gordelingen malkanderen zo verre voorby, dat daar door alle de palen aan den anderen vast gehouden worden, die tot op zekere lengte of breedte naast malkanderen staan. Binnen deze palen vind men doorgaans zeker werk, gewoonlyk kistwerk genaamt, bestaande uit twee rygen naast malkanderen staande korte palen of ook zware greene planken, ter wyde van twee voet, min of meer van den anderen, en tusschen beiden met steenen, puin en gruis aangevult: diendende om de afkabbeling van het water, dat tusschen de lange palen doorslaat, daar door te beletten, als mede om te meerder stevigheid aan het paalwerk te geven, het welk, indien 'er aan den binnenkant gene vastigheid by den grond was, ligtelyk in gevaar stond, om door den zwaren slag der aanklotzende golven, om verre geworpen te worden.

Duikelhoofden, schermen, enz.

Eindelyk, om den aangroei der buitengronden, daar zeer veel aan gelegen is, te bevorderen, heeft men uitgevonden, om hier en daar buiten de palen te maken zeer vele duikelhoofden, schermen, enz. dienende om daar door den stroom te verleiden, en het zand, dat door de opkomende vloeden meêgevoert werd, te bewaren; werdende hetzelve als dan niet zo ligt wederom afgedreven; ook dienende om den eersten slag en aanval des waters enigzins te breken, enz. Van diergelyke waterwerken wort gesproken in de bevelbrieven van Keizer Karel den

78wumkes.nl

Page 79: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

V. en zyn zoon Philippus85, [p. 111] waar in onder anderen gezegt wort: „Aangaande de dyken en ander menschenwerk tegen de zeegangen, werd verstaan oorbaarlykst te wezen, de ontzonkene werken voortaan te volgen, en op te halen, tegen de schadelyke manier van doen, eertyds gepleegt in 't uitslaan der landen en de zee te wyken, met dyken van kwade stoffe en morwe aarde te beslaan; dezelve van binnen aan te leggen, en te verhogen, sterker hoofden te maken, in 't diepe wel gezonken met zinksteenen, die Cattebollen genaamt werden, aan beide zyden wel in hare lendenen gestyft, om den stroom van 't land te zetten, ook ronde barmen (schermen) hoofdsgewyze, en hoofden barmwys, daar geen voorland is, nevens onderhoofdekens, met barmen, gelyks het leege water, om de stromen regt te leiden; ook lange lagen van rysbramen, om daar mede aanwas te krygen: daarenboven plasbarmen, om daar mede opperhand te winnen."

XLI. Order op het dykmaken in Friesland onder de Spaansche regeringe. Hoe verder de genoemde Keizer en Koning als Erf-Heeren van deze Provincie, dit werk alhier hebben ter uitvoer gebragt, de verschillen tusschen de ingezetenen, over het dragen der dykslasten ontstaan, vereffent, en hen tot het maken van dyken verpligt hebben, behoort niet hier, maar in de volgende Jaarboeken, aangetekent te werden: Alleenlyk merken wy hier aan het loffelyk bestuur, nopens dit slag van zaken, van den Kolonel Caspar [p. 112] Robles86, Heer van Billy, en, uit naam van Philippus den II. Bewindsman in Friesland en Groningerland. Dees, na 't bestormen van den Schans te Oostmahorn, aan 't Noordoostend van Oostdongeradeel, dwong de Friesen, tot hunne eige behoudenisse, de vervallene dyken te hermaken, stellende hier en daar eene galge waar aan hy onwilligen liet opknopen. Eenige huislieden zig onttrekkende en voorgevende, dat zy, uit kragt van oude brieven, vry van alle dykschatting waren, gebood hy hen die brieven te tonen: dit geschied zynde, en Robles by den inbreuk der dyken staande, wierp de brieven in den stroom, zeggende in gebroken Neêrlandsch: daar drif den brif, kanse dyk goed, anders moetje boer dyk. De dyken dier op hermaakt werdende, zyn in 't jaar 1576. voltooit, tot groot voordeel van deze provincie; 't geen ook den Ingezetenen van agteren zo aangenaam was, datze met gemene toestemminge goedkeurde, dat 'er, niet verre van Harlingen, op den Zeedyk, ter eere van dien, anders zo gehaatten Kolonel, een steenen beeld werd opgeregt, met verscheide loftuitende opschriften, die op de aangehaalde plaats by Winsemius konnen gelezen worden. Welk gedenkstuk,

85 Smallegange Chronyk van Zeeland. I Deel. 2 Boek. 23 Hoofdstuk. 86 Zie Winsemius Chronyk op 't jaar 1574. bladz. 585. Schotanus Friesche Geschiedenissen, bladz. 787. 792. Outhof verhaal van alle de watervloeden, bladz. 535 en volgende. Pers ontstelde Leeuw, bladz. 569.

79wumkes.nl

Page 80: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

lange jaren, tot eene gedagtenisse is bewaart en onderhouden geworden; dus luidden deszelfs opschriften. [p. 113]

AAN DE WESTZYDE STOND:

CASPARI á ROBLES EQUITI, DOMINO DE BILLI, ac. FRISÆ GRONINGÆ EJUSQUE TERRITOTII AC DICENTIUM GUBERNATORI QUAOD HANC PROVINCIAM PRÆTER ARMA CONSILIIS ET MUNIMENTIS IVVERIT AC INTER CÆTERA AGGERE IPSIS KL. NO. M. D. LXX. FVNDITUS EVERSO AMPLISS. D. VIGLII ZUIGHEMI PATRIS PATRIÆ AVXILIARIBVS OPERIS ET ADHIBITIS IGRAMO AB ACHELEN, PR. ADRIANO VASTAERT, PETRO FRITTEMA, ET JOANNE CAROLO SENATORIBVS, CONSILIORVM SOCIIS, NOVVM MARIS PROPVGNACVLVM SVMMO LABORE, VIGILIA ET CELEBRITATE DECRETIS QUOOUE DE SVO PERSOLUTIS DILIGENTIÆ PRÆMIIS TRIBUS PLUS MINUM MENSIBVS à FVNDAMENTIS EREXERIT ET AD SVMMAM MANVM PERDVXERIT, ATQVE HVNC LAPIDEM SUBLATIS LITIBVS CONTROVERSIARVM TERMINUM ESSE VOLVIT, GRATVS PROVINCIALIVM ORDO, OB REM PRVDENTER, BENE ET FIDELITER GESTAM, DE SE AC DE REPVP. OPTIME MERITO P.

AAN DE ZUIDZYDE LAS MEN:

IN DE JARE M. D. LXXV. IS DEN DYCK IN TWEE DEELEN GHESCHEIDEN, BLYVEN HET ZUIDERDEEL, DEN BUITENDYCKSTEREN, VAN DEN WELKEN ALS DOEN GHEDEPUTEERDEN [p. 114] SYN GEWEEST, THOMAS HIDDESZ. ENDE SICKE CLAESZ. HOPLUIDEN, HETTE VAN DEKAMA, HERO VAN OCKINGA, ULBE HIDDEMA, WYTSE VAN CAMMINGA, DOYTSE BONGA, GERRYT ABBES ENDE LOLLE VAN OCKINGA.

AAN DE OOSTZYDE WAS TE ZIEN:

OP DEN 19 JVLII ANNO 1576. HEBBEN MEESTER ARRIAEN VASSAERT RAET. ENDE D. JOHAN CHARLES PROCVREVR GENERAEL DEN EERSTEN STEEN GELECHT TER PRESENTIE JOHAN WILHELMI SECRETARIS DER DYCKAGIEN.

AAN DE NOORDZYDE STOND:

IN DEN JARE 1574 IS DEZE DYCK ONDERLECHT; WESENDE DYCKGRAEF RYVERT VAN ROORDA ENDE GEDEPUTEERDE BINNENDYCK FREDERYCK VAN OFFENHUYSEN, MET SYRCK

80wumkes.nl

Page 81: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

SYERCKSZ. HOPLUYDEN TOT OPMAKEN VAN DEN DYCK TEN NOORDEN, TIETE VAN CAMMINGA SUBSTITVYT DES HEEREN STADTHOLDERS, HESSEL VAN HANYA, EDO VAN GERBRANDA, ENDE HANS VAN ROORDA.

De Heer Outhof heeft 'er dit versje op gemaakt.87 [p. 115] Nog kan dees steenen zuil doen blyken, Hoe Robles Friesland deed bedyken. Daar drif den brif, sprak deze Heer, Zet glykerhand uw kragt te weer. O Mannen! laat de twisten varen, Bedykt uw land voor 't woén derbaren, Denkt ook, hoe Spanjes Kolonel, U redde van het zee gekwel. En dus zien wy, hoe deze landen van tyd tot tyd zyn bedykt, 't welk door

verscheide nuttige wetten en schikkingen allenskens tot volkomen stand gebragt is, ten welken einde, om steeds een wakend oog op den gedugten Zeevyand, en de nodige verschanzingen daar tegen, te houden, byzondere Dyksgeregten zyn aangestelt, waar van hier na omstandiger zal gehandelt worden. Waar door alzo deze landen, van de gedurige overstromingen ten deele zyn bevryd. Ik zegge ten deele: om dat de droevige ondervinding ons, zelfs ook by onzen leeftyd, in den vreeslyken Kersvloed van den jare 1717. heeft doen zien, hoe de dyken, door het onweêrstaanbaar geweld der schrikkelyk bonzende zeegolven, verbroken werden, waar door de kostelyke landen, jammerlyk met zoute wateren overdekt, en deerlyk bedorven wierden.

XLII. Grote kosten der Dykwerken. Welke grote geldzommen tot alle deze kostbare werken zyn aangelegt, en van de Landzaten gedragen, en nog gedragen worden, in onmogelyk na te gaan. De vermaarde Historieschryver Thuanus, Raadsheer van Frankryk, besloot hier uit den groten Rykdom en 't vermogen der Nederlanderen, zeggende88, op 't [p. 116] jaar 1590. van Holland en Zeelandsprekende, aldus: „Uit geene zake kan men beter den rykdom derzelver afnemen, dan uit die grote zware kosten, welke gedaan worden aan 't maken der dyken en zandheuvelen, waar door zy zig tegen de overstromingenge der zee beschermen. Want de omtrek der Zeeuwsche eilanden begrypt wel 40 mylen weegs: in ieder myl zyn 1400 roeden, in ieder roede 12 voeten; een voet wort op vyf gulden gerekent: waar uit volgt dat de aanleg van zo eenen dyk zou kosten, vyf honderd en zestig duizend ponden

87 Verhaal der watervloeden, bladz. 536. 88 Histor. lib. 100. pag. 387.

81wumkes.nl

Page 82: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Vlaams, of drie millioen, drie honderd en zestig duizend guldens." Dus verre Thuanus, volgens wiens uitrekening ieder roede dyk toen zestig guldens koste.89 [p. 117]

Gode orders in 't stuk van Dykagien enz.

Hoe veel 'er jaarlyks tot het onderhoud der dyken, palen, kistwerk, Vlinten of Balsteenen, zylen en duikelhoofden, in ons land door de ingezetenen moet worden opgebragt, zou niet wel te berekenen zyn, ten zy men toegang hebbe tot alle de Dyk- en Zylboeken van de dykspligtige Grietenyen; dog ik houde my verzekert, dat het jaarlyks geldzommen zoude uitmaken, die alle verbeelding te boven gaan; maar welke lasten doorgaans gewillig gedragen worden, dewyl van het wel voorzien en tydig herstellen van alle deze beschanzingen de behoudenis van ons land, dat aan de zeekusten onophoudelyk met eenen overzoenbaren vyand te worstelen heeft, volstrekt afhangt. Van ouds heeft men daarom altoos naaukeurig gezorgt voor het wel bewaren van alle zodanige waterwerken: by de Egyptenaars was het een doodstraf, de dyken langs den Nylstroom, door te steken, als Harkenroth90 aantekent uit Cod. lib. 9. Tit. 38. Lege Unica. En de Staten van den lande hebben daarom eene [p. 118] uitdrukkelyke wet gemaakt91, dat niemand, niet alleen enige schepen of schuiten over de dyken zal mogen trekken, by verbeurte van tien goudguldens en de schepen die over de dyken getrokken worden, maar ook het doorsteken van dyken wel scherpelyk verboden, als mede om dezelven op eenigerhande manier te beschadigen, by

89 Wil men een staaltie zien, hoe kostbaar het valt, een geheel nieuwen Dyk te leggen, men ziet zulks aan den zogenaamden Slaperdyk by Surig, in den jare 1734. aldaar gelegt. Dezelve heeft in zyn aanleg de breedte van 278 voet door malkander; de kruin is 18 voeten breed en 13 hoog, en heeft derhalven aan weêrzyden eene schuinte van 130 voeten, dat ongemeen vlak, en byna als een terp of heuvel zig vertoont. De binnenvoet is 42 voeten, en daar langs een graft van 40 voet wyd. De besteeding van dit aanzienlyk werk, kostte 69255 guldens in zyn geheel, en was 300, à 16 voets Roeden, lang. Een Percheel deed 330; een ander 278, 't derde 252, en het vierde 226 guldens de Roede, zynde alzo door malkander yder Roede aanbesteed voor 230 guldens 15 stuivers; 't geen weinig by de bovengemelde opgave van Thuanus te pas komt: dog welke Dyk ook nooit gevaar van doorbraak onderworpen is. 90 Zie Harkenroth, Oostfriesche Oorspronkelykheden, bladz. 85. en zyn Oostfriesche watersnood, bladz. 193, en 200. Alwaar die geleerde man ook aanmerkt: dat men in Egypten hadde tweederleye dyken, kleine en grote. Dus leest men van gedamde stromen aldaar, Jes. 19:6. Waar voor men, volgens onze kanttekenaars, te verstaan hebbe, de wateren, die men dyken en dammen door het land geleid wierden. Zodanige dyken zullen dan waarschynlyk gedient hebben, om het land door de ontydige overvloejingen der Nyl- en zeewateren, te beveiligen; dog waar door de jaarlyksche overstromingen van den Nyl, die voor Egypte zo noodzakelyk waren, konden gelaten worden, misschien door middel van vele sluizen, zylen, Vallaten, hoedanige nog by ons, ten zelven einde zouden konnen dienen, byaldien men het nodig agtte, en in tyden van oorlog zomtyds wel zeer nodig is, om den vyand af te weeren. 't Oude Landrecht in Groningerland belast dat wie Zeedyken doorsteekt, alzo dat het zeewater daar in loopt, dien zal men in dat gat levendig versmoren en bedyken. 91 's Lands Ordonantie vierde Boek. tit. 8. Art. 1,3.

82wumkes.nl

Page 83: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

poene van naar, het gedemolieerde Blokhuis gevoert, en vervolgens naar keizerlyke wetten gestraft te worden. Moetende ook alle de eigenaars der naastgelegene landen gedogen92, dat de aarde en zoden, tot het onderhouden der zeedyken vereischt wordende, uit hunne landen worden gehaalt; mits daar voor genietende den behoorlyken prys, naar de waerde der landen, door onpartydige perzonen, hun des verstaande, te tauxeren. Dit gedeelte van de regten der Oppermagt, wort gemeenlyk het Uitmuntend eigendom, (Dominium Emineus) genaamt93, [p. 119] waar door de Oppermagt kan disponeren van harer Onderdanen goederen, zelfs tegen wille van den Eigenaars; konnende uit dien hoofde de Staat byzondere luiden verpligten tot het afstaan en verkopen van hunne goederen, wanneer de gemeene nood dezelve eischt; 't geen nogtans niet strydig is tegen de voorregten van de geheele Burger maatschappy, dewyl ieder weet, dat het Gemenebest niet zoude konnen bestaan, als het byzonder belang niet moeste wyken voor het algemeen; des dat men niet verder moet afgaan van den eigendom der byzondere luiden, als de gemeene nood vereischt, en dat dit Regt geoeffent werde, tot de minste kwetzinge van ieder Burger in 't byzonder: waar uit dan volgt, dat de vergoedinge en schadeloosheid des genen, wiens landen ten gemenen beste worden aangetast, niet kan uitgesloten worden, als 't gemeen de magt heeft. En zeker, zo ooit dit Regt in noodzakelyk gebruik behoort gebragt te worden, si het in 't stuk van de verzorging der Zeedyken, waar toe, onder Gods zegen, nodig is, eenigheid, genoegzame en toereikende middelen, getrouwe Opzienders, gemene lands lasten, en geen aanzien van perzonen, of verschoning van iemant, wie hy ook zy. Ten dien einde dient men altoos wel zorge te dragen, dat het onderhouden der dyken in den zomer geschiede, met droge en zware aarde; de dyken niet minder van binnen dan van buiten te verzwaren; de oude dyken, schoon van nieuwe omringt, wel te onderhouden; niet ligt, en zonder dringende noodwendigheid, enig land buiten te dyken; niemant het bestuur der dykwerken [p. 120] aanbetrouwen, welk daar van geen verstand heeft, maar om te zien naar kundige, ervarene en getrouwe perzonen, die niet hun eigen belang, maar dat van 't gehele land ernstig behartigen, waar toe ook ieder ingezeten verpligt is, het zyne dadelyk en gewillig toe te brengen.

XLIII. en XLIV. Zylen, Vallaten, enz. Zo noodzakelyk het is, om het Zeewater door dyken buiten te keeren, zo noodwendig is het, om het overvloedige binnenwater, door middel van sterke en welbewaarde Zylen of sluizen uit te laten. want, alschoon men hier te lande geene lopende rivieren heeft, nog enig toevloed van water uit andere naburige landschappen, valt 'er nogtans jaarlyks, en voornamelyk in den Herfstmaand en

92 's Lands Ordonantie vierde Boek. tit. 8. art. 2. 93 Deel. I Boek. Cap. 8. num. 25-27. druk van 1686.

83wumkes.nl

Page 84: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

by opene winters, zo een overvloed van regenwater, dat de laagste streken van ons land, niet alleen, maar ook vele hoge kwartieren, daar door zomtyds groten last hebben; en wel inzonderheid, wanneer men by langdurige Weste en Noordweste winden veeltyds tamelyk hoge vloeden heeft, zo dat de Zylen by de ebbe niet kunnen geopent, en het water uitgelaten worden, waar van men nog dit voorjaar (1764.) de ongemakkelyke en schadelyke bevinding heeft gehad, naardien het binnenwater zo ongemeen hoog geweest is, dat men, zelfs in de hoge landstreken, naaulyks van het eene dorp en huis naar het ander heeft konnen gaan, vele hoge boulanden onder water stonden, en plaatzen, die wat lager waren, alom met schepen over het platte land konden bevaren worden; dog, 't geen iets wonderlyks is, zo dra men maar enige [p. 121] een Noordoosten en Oostelyken wind had, en 'er slegts lage vloeden opkwamen, werd die grote menigte water, door middel van de Zylen, zo schielyk afgetapt, dat men in den tyd van vyf of zes dagen, genoegzaam op de meeste plaatzen, daar af bevryd werd.

En gelyk dus de Zylen, die overal aan de zeekanten van deze Provincie, in goeden staat zyn, het water dus schielyk konnen aftappen, dienenze nog daarenboven tot de doorvaart van schepen, 't geen zelfs by middelbaar buitenwater, door het openen der schutdeuren, geschieden kan94: door al het welk dan dit kleine land, hoewel met overgrote kosten, onder de Goddelyke voorzienigheid, doorgaans van den overvloed der wateren, gemakkelyk bevryd wort, en, niet tegenstaande het, op de meeste plaatzen, wel lager dan de zee legt, nogtans een der gezegendste landen der verënigde Provincien is; zynde hetzelve ook, zedert den laatsten Kersvloed, die in den jare 1717. is voorgevallen, door Gods goedheid, van de overstromingen der zoute wateren, bevryd gebleven, 't geen nooit voorheen zo langen tyd gezien is, schoon ook in dien tyd van meer dan zes-en-veertig jaren, het water dikwyls wel tot aan den kruin der dyken gestaan heeft, en zomtyds wel met enige stortingen daar over [p. 122] gevallen is; 't geen men als een byzonder blyk van des Heeren onverdiende goedheid hebbe aan te merken; want als de zee in hare grootste woede los gelaten wierde, zou ons land in de uiterste elende gedompelt werden.

95 Dan kan nog dyk, nog zyl, voorzien mee zware deuren. De kragt der zee weêrstaan; maar alles moet dan scheuren, En barsten, breken voor 't aanschennend stormgeluid, Dat door geen hoofden of door schuttings wort gesteuit.

94 Wy geven hier niet op het getal der Zylen, aan den Zeekant van deze Provincie leggende, nog tot wiens kosten en laste ieder derzelver moet worden onderhouden, alzo wy voornemens zyn, op eene ander plaats breder, en opzettelyk van Frieslands waterstaat te spreken; byaldien het ons mag gelukken, dienaangaande nader en genoegzaam onderrigt te bekomen. 95 Outhof verhaal der watervloeden, bladz. 289.

84wumkes.nl

Page 85: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Neen, als God wil, dan breekt de sterkste dam in stukken; Zyn kragt verbreekt met kragt, komt dyk en zyl wegrukken.

XLIV. Vallaten. Vermits daarenboven het land niet overäl van een en dezelve hoogte is, maar zommige plaatzen zeer laag, en andere daarentegen ongemeen hoog en droog leggende, moest zulks noodwendig veroorzaken, dat de eersten, door den overvloed der binnenwateren, gedurig last leden; daar de laatsten, by gebrek van water, door gene schepen zouden konnen bevaren worden: om tegen deze ongemakken te voorzien, heeft men hier en daar Vallaten gebout, waar door het water gestut, en in de hoge landen kan opgehouden worden, tot merkelyk geryf der ingezetenen in 't vervoeren der hogeveenster turf en branthout, 't geen zonder dat niet anders dan overland [p. 123] met zware kosten geschieden kan. Ook dienen deze Vallaten zeer gemakkelyk tot doortogt der schepen, die zo wel uit de lage naar de hoge plaatzen, als van de hoge naar de lage, varen moeten, en die met weinige moeite, ten allen tyde konnen worden doorgeschut, ten ware men (gelyk zomtyds in droge tyden gebeurt) bezorgt zynde dat het water in de hoge vaarten te zeer mogt verminderen, zo lange met doorschutten wagt, tot dat verscheidene vaartuigen teffens konnen doorgelaten worden, 't geen dan geen meerder water vereischt, als een enig schip, konnende het een en ander met een en dezelve kolk vol water geschieden. Boven dien worden door middel van deze gebouwen vele laage landstreken des zomers voor overvloeijng bewaart, en strekken daar door tot bekwame weid- en hooilanden, terwylze zonder dat van geen of weinig nut zouden zyn: want zommige dezer vallaten schutten vier, vyf, zes en anderen wel agt, negen ja tien voeten water: waar door alzo de grote meerderheid van deze werktuigen, zeer ligt kan afgenomen worden.

XLV. Onderscheidene gronden en aarde. Om eindelyk over te gaan van de beschouwinge des waters tot die der aarde, merken we dan, dat men Friesland zeer onderscheide zoorten gronden vind. Onder deze zyn de voornaamste de volgende. I. Zavelagtige zagte aarde, die meest gevonden wort langs den zeekant, binnendyks; waaromtrent aanmerkelyk is, dat hoe later de landen worden ingedykt, hoe zagter aarde zy uitleveren: gevende niettemin zeer bekwame boulanden, gemakkelyk te bearbeiden, en ten allen [p. 124] tyde veel beter te gebruiken dan de zware kleilanden, waar in doorgaans zeer schone veldvrugten, inzonderheid Rogge, ook Haver, Garst, Tarwe en Koolzaad gebout worden. 2. Zware kleigrond, dewelke niet alleen zeer goed is tot boulanden, maar ook voedzame greid- en weilanden uitlevert, gelyk in verscheide Grietenyen langs den Eestroom van Dokkum tot aan Harlingen, en voornamelyk in de Grietenyen Kollumerland, het oude Bildt enz. te zien is. 3. Moeragtige aarde: deze is doorgaans ligt, voos en zwartagtig; niettemin, als de grond droog kan gehouden worden, zeer bekwaam tot weilanden, dog op verre

85wumkes.nl

Page 86: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

na niet zo voedzaam als de zware kleigronden; ook gebeurt het veeltyds by vogtige zomers, dat deze lage landstreken zoodanig met water belemmert zyn, datze niet veel voor de eigenaars of gebruikers te beduiden hebben. 4. Zandgrond: deze is doorgaans in de Zuidlykste delen van deze provincie, en dient meest tot boulanden van Rogge, Haver, Boekweit enz. Hoewel ook door behulp van vulnis, asch en mest zomtyds Tarwe en Garst daar in gezaait en gebout wort; dog dat gebeurt niet veel. Onder dit zoort van landen worden ook velen aangelegt tot bosschen van Els, Berk, Eiken en ander geboomte, waar door veeltyds de goederen der Eigenaren zeer veel verbetert worden. 5 Veengrond: deze is van tweederleye zoorte, of zulke die benden in den grond is, en van daar opgebaggert wort, om tot turf en baggelaar bereid te worden; zynde deze stoffe vry zout en zwavelagtig, dog zeer bekwaam om te branden, geven vele [p. 125] goede kolen; dog vergraven zynde, is het land doorgaans bedurven, latende niets na dan poelen en rietbosschen, die, op zyn best, door behulp van watermolens droog gehouden wordende, enig mager en ligt weidland uitleveren. Of zulks Veengrond, die in de hooge veenen gevonden, en aldaar tot turf gemaakt wort, zynde altoos zeer aangenaam tot branding; hoewel doorgaans niet zo duurzaam als de eerste zoort.

XLVI. Oorspronk der veenen. Nopens de Veenen, die niet alleen in Friesland, maar ook in Groningerland, Drenthe, Holland, Utrecht, Braband, in Engelland, ja zelfs in de Orkadische of Schotsche Eilanden96 gevonden worden, zyn zo vele en verscheidene gevoelens, zo wel aangaande de stoffe, als dezelver oorspronk, dat het niet aangenaam is, die alle op te tellen. Zommigen willen97, dat de velden daar nu de veenen zyn, door zware overtromingen zyn bedekt geworden met velerleye stoffen van wier, bladen, hooi, gras, stroo, riet, biesen en takken van boomen; en dat alle deze driftige stoffen zig allenskens in de lage en holle landstreken op elkanderen gepakt hebbende, door langheid van tyden aldaar tot een massa geworden zyn, en dat deze gemengde massa tegenwoordig de stoffe der veengronden is. Dog het is geheel niet waarschynlyk dat eene stoffe, die, voornamelyk in de hoge veenen, twintig of dertig voet hoog legt, en overäl [p. 126] doorgaans van dezelve natuur is, door het aandryven van de voorgenoemde dingen kan aangegroeit of veroorzaakt zyn. Andere meningen dienaangaande kan men by de hier onder aangehaalde Schryvers nazien.98 Veel geloofwaerdiger is het gevoelen van die geleerde mannen, die meenen, dat de grote Schepper der

96 Ray, 's Waerelds begin &c. pag. 156. 97 Picardt Antiquiteiten van Drenth, bladz. 37, 38. Hetzelve meent ook Lemnius de miraculis occulta nature. Lib. I. cap. 17. 98 M. Schookius, die een byzonder boek van de Turf heeft geschreven, gedrukt te Groningen. 1658. Smits Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, op de woorden turf en veenen. Guicciardin beschryvinge der Nederlanden, in 't Hoofddeel van Friesland, bladz. 160.

86wumkes.nl

Page 87: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

natuur deze gronden in den beginnen aldus gevormt heeft, en dat het de aart van de gronden is, die ons, door de Goddelyke bestieringe, zulke verscheidene zoorten van stoffe, als wy turf noemen, uitlevert. De geleerde Guicciardin, in de aangehaalde plaats, is mede van deze mening; dog bevestigt zyn gevoelen met eene doling die mogelyk ruim zo groot is, als 'er wegens den oorspronk der veenen, eene wort opgegeven. Hy zegt dan: „Indien niet natuurlyk en ware, en uit den grond der aarde kwame, het ware al overlang ten einde, en tot den gronde toe uitgegraven geweest, aangezien datter doorgaans zo grote menigte verbrand, verdaan en verkogt wort." Gevende daar mede te kennen, gelyk hy vervolgens nader uitbreid en tragt te bevestigen, dat, al waar de turf uitgegraven wort, dezelve door langheid van tyden weder aangroejen en nieuwe veenen opleveren zal. Dog dees misslag, die door de bevindingen genoeg wederlegt wort, is dien Heer, die een Italiaan was, ligt te goede te houden. [p. 127]

Verplaatzing der veenen.

Voorts dient men te weten, dat de veenlanden niet altoos zodanig zyn gestelt geweest, als die tegenwoordig zyn; ook zyn deze stoffen, naar allen schyn, meermalen van plaats verandert, verlatende zommige landstreken, en zettende zig weder elders ter neder. Van ouds, in de tyden van Tacitus en Plinius ware 'er ook veenen en bosschen aan de uiterste zeekanten in de kwartieren van Oostergoo en Westergoo, gelyk de zeer naaukeurige Schotanus voldoende bewyst99, welke afgespoelt en driftig geworden zynde, door de Westlyke winden naar den woudkant overgedreven, en aldaar neêrgezakt zyn. Dat in die landstreken veenen konnen geweest zyn, bewyst nog tegenwoordig de opgraving van nieuwe graften en vaarten, in dewelken, diep in den grond, byna altoos turf gevonden wort: een klaar bewys, dat de aarde, die daar boven is, door aanspoelinge is veroorzaakt, en zig geplaatst heeft boven op de turf- of veenstoffen, die, na dat de bovenste veenen waren weggedreven, aldaar zyn blyven zitten. Niemant verwondere zig dat 'er zo eene menigte aarde, als 'er thans over de turfgrond in de hoge landen heen legt, door opspoelinge van de zee kan veroorzaakt zyn: want Varenius100 verhaalt ons, dat te Amsterdam een put gegraven werdende ter diepte van 232 voeten, men daar in vond zeven voet tuinaarde; negen voet turfaarde; negen voet weeke klei; agt voet zand; vier voet aarde; tien voet klei; vier voet aarde; [p. 128] tien voet zand; twee voet klei; vier voet wit zand; vyf voet droge aarde; een voet vuile aarde; veertien voet zand; drie voet zandige klei; vyf voet zand met klei vermengt; vier voet zand met schelpen gemengt; vervolgens een grond met klei tot 102 voeten diepte; en eindelyk 31 voeten zand, daar men ophield met graven. Hier vond men de turfaarde ter diepte van zestien voeten onder de oppervlakte van den grond; dog die hier

99 Beschryvinge van Friesland, bladz. 10. 100 Zie zyn Aardbeschryvinge, 1 Deel. Bladz. 186.

87wumkes.nl

Page 88: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

noodwendig van elders moet zyn aangedreven, vermits nog tagtig voeten dieper eene bedding van zand met schelpen vermengt, daar onder gevonden werd, welke schelpen niet anders dan door opspoeling van het zeewater aldaar konnen gekomen zyn, dewelke door die zelve werking der zee, met zo eene menigte andere stoffen zyn overdekt geworden. Wyders tekent Schotanus ten deze opzigte aan101, ('t geen byzonder tot myn oogmerk dient) dat de middelstreek van dit Landschap, gaande regt door van Stavoren, voorby Sneek Oostwaarts tot aan de Lauwers, zynde nu de laagste streken, eertyds hoger zyn geweest, en het beste van het geheele land. „Want, zegt hy, als de zeekant nog veenen had, en bosschen, gelyk wy voorheen102 hebben bewezen, en de veenen in de Sevenwouden nog niet waren, maar Bosschen, was deze landstreek beter bewaart met dyken, en mede door 't beste van het land gerekent. —— Hoge watervloeden namen de veenen weg, voerdenze over de vlakke en platte landen van deze [p. 129] landstreek naar de bosschen in de Sevenwouden; dewelke overstulpt, en de veenen houdende, in den grond als nog de oude gestalte des lands vertonen." enz. Vervolgens zegt die zeer kundige Schryver: „Ik houde het daar voor, dat geheel Dongeradeel een gave van de zee is, beneffens de schone vette streek van Ferwerderadeel, Menaldumadeel, 't Bildt, Barradeel en Wonseradeel. Ik zeg, een gave van de zee, gelyk Herodotus oordeelde van Egypte tusschen de armen van den Nyl.103 Want de veenen zynde afgeworpen, weggespoelt en verdreven naar de Sevenwouden en Drenth, en het slyk der zee opgeworpen, hebben dat goed en schoon land veroorzaakt. Die in deze hoge landen wonen, en zullen de Woldlieden geen pleit aanhangen om de veenen: want die hebben hunne bosschen verdorven; en de zee heeft ons, in plaats der veenen, een beter bodem gegeven." Dus verre Schotanus, waar uit te gelyk ons voorgaande zeggen, nopens de gesteldheid van deze hoge boulanden langs den zeekant, ten vollen bevestigt wort.

XLVII. – XLIX Bomen onder de aarde. Uit het tot hier toe beredeneerde zal men nu, met weinig moeite, konnen bezeffen, hoe 'er op vele plaatzen zo eene menigte bomen, onder de aarde leggende, gevonden wort; waar na men gemeenlyk met zo vele nieusgierigheid vraagt; en het welk doorgaans maar zeer verwardelyk beantwoord [p. 130] wort. 't Is namelyk bekent, dat 'er op verscheide plaatzen in de waereld, byzonder in Holland, in 't Stigt van Utrecht, in Gelderland, Brabant, Groningerland, Oostfriesland, in dit Friesland tusschen 't Flie en de Lauwers, en meer andere plaatzen daar veenen zyn, heele en halve bomen, ook afgekapte bomen en

101 Beschryvinge van Friesland, bladz. 185. 102 Hy oogt op 't geen bladz. 10 gevonden wort. 103 Tweede Boek, genaamt Euterpe, niet verre van 't begin, bladz. 108. Nederduitsche druk. Ao. 1665.

88wumkes.nl

Page 89: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

wortels, in de aarde worden gevonden, leggende allen met de toppen Zuidoost, en met de wortels Noordwestwaarts, wordende zommigen zeven, agt, negen, tien, ja vyftien, zestien of zeventien voeten diep, uit den grond gegraven. De eigenschap van dit hout, dat het zeer ligt brand, en als een aangestoken kaars licht geeft; daar by is het byzonder hegt en vast, zynde bruin of zwartagtig van verwe, zeer bekwaam om ribben, latten van te zagen, of 'er tuin- en hekpalen van te maken; zynde doorgaans veel duurzamer dan ander hout.

Verscheide gevoelens daarover.

Zeer verscheiden wort omtrent deze onderaardsche bomen geoordeelt: men vind by Ludolf Smits104 een stapel van Schryvers en gevoelens nopens dit stuk, en onder anderen ook den fabel van Willebrordus, die, door zyne gebeden, de Heidensche bomen zou hebben doen storten; dog het welk, benevens vele andere gevoelens, weinig geloof vind. Gelyk het zeker en baarblykelyk vast gaat, dat deze bomen door zware stormen, onweders en overstromingen, onder de aarde bedolven zyn, zo is egter zeer ongewis, zulks aan den algemenen Zondvloed toe te schryven; hoewel [p. 131] 'er, gelyk de Heer Outhof105 te regt aanmerkt, geheel geene tegenstrydigheid in te vinden is: want het hout, dus diep onder de aarde, voor de bederving der lucht bewaart, kan zeer lang goed blyven, en zou waarschynlyk niet verrotten, of lag het aldaar enige duizenden jaren. Maar men behoeft dit van zo eene outheid niet op te halen, wyl 'er na Noachs Zondvloed overstromingen genoeg zyn geweest, om dit te wege te brengen. Gemeenlyk brengt men deze boomstortinge tot den zogenaamde Cimbrischen watervloed106; dat ook niet ongelooflyk is, te meer, als men den Cimbrischen vloed juist met tot een, maar tot verscheide vloeden bepaalt, gelyk de Heer Outhof zeer waarschynlyk bewyst.107 En daar de landen in die vroege tyden, of voor Christus geboorte, ja ook veele landen nog langen tyd na de geboorte van den Heiland, nog zo niet bedykt waren; daar de menschen toen, om niet geduurig voor overstromingen bloot te staan, op hoogtens en heuvels zamen woonden, en hunne hoogtens met veele bomen en bosschen (misschien ook tot een afgodisch gebruik) beplanteden. wat wonder, dat 'er op verscheide tyden en plaatzen ook veele van die bomen en bosschen zyn om verre geraakt, en in de aarde bedolven? Dat boven dien alle deze landen langs de zeekusten zeer boomryk zyn geweest, hebben we niet alleen uit Schotanus [p. 132] gezien, maar zulks bevestigt ook de Heer Pikart108, zeggende: „De plaatzen alwaar nu veenen zyn, die zyn voortyds geweest dikke Wouden, Bosschagjen en Broeken, staande vol dannen, vruchten, eiken, elzen, wilgen en ander geboomten. —— En deze

104 Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, op het woord Boomstortinge, bladz. 39, 40. 105 Verhaal van alle de watervloeden, 2de Druk, bladz. 154. 106 Pikart Antiquiteiten van Drenth, bladz. 37. 107 In 't aangehaalde boek, bladz. 1. 9. 24. 148. en elders. 108 Antiquiteiten van Drenth, bladz. 35.

89wumkes.nl

Page 90: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zyn door een pernicieuse watervloed en storm ondergelopen, het geboomte ter nedergeslagen, menschen en vee verdronken, alles vernielt, en de gantsche grond met schadelyk water en driftgoed bedekt." Zo tekent ook de naerstige Oudheidkundige L. Smits aan109, dat Noord-Holand in de alleroudste tyden was enkel bosch en meir. Zo, dat ook de veelvoudige bosschen en wouden de namen aan de dorpen hebben gegeven.110 Hetzelve kan gezegt worden van Zuid-Holland, het Stigt van Utrecht, Rynland, Tessel, en de geheele Noordwyker strand. En belangende Friesland en Groningerland, daar dragen ook de dorpen en zommige landstreken nog de namen van de nu al lang verdwenene wouden en boschagien, als te zien is in Oldeholtpade, Nyeholtpade, Ferwolde, Oldwolde, Oltholtwolde, Nyeholtwolde, Sygerwolde, enz. alle in Friesland; gelyk mede Oostwold, Westerwold, Zuiderwold, Noordwold, Midwolde, Finsterwolde, Schilwolde, Paterwolde, Eelderwolde, Kropswolde, Germerwolde, Bellingwolde, en vele anderen [p. 133] in Groningerland. voeg hier by dat gedeelte van Friesland, het welk, wegens deszelfs bosschen en wolden, den naam van Sevenwolden van ouds bekomen heeft, en het welk van Cluverius gehouden wort voor het vermaarde Lucus Baduhenna, by Tacitus vermeld.111 En het geen van den Heer Alting gestelt werd omtrent de dorpen Nyeholtpade en Oldeholtpade, beide in de Sevenwouden gelegen. Anderen plaatzen het by Wanneperveen in 't Landschap Drenth; en weder anderen te Bedum in Groningerland. Dog Schotanus bewyst zeer waarschynlyk112, dat het bosch Baduhenna gestaan hebbe in Westergoo, niet verre van Franeker, gelyk ook vermoedelyk uit het verhaal van Tacitus schynt afgenomen te moeten worden. Dog hier van nader in 't vervolg. Zo verhalen ook immers de Friesche Geschiedboeken, dat het Kreilerbosch, tusschen Stavoren en Enkhuizen, in de Zuiderzee is verdronken, welk Bosch weleer gehouden werd voor der Vorsten Diergaarde, met of zonder grond, onderzoeken wy nu niet, zynde vol Herten en Hinden, en waar van daan de naam van de stad Hinlopen of Hindelopen gehaalt wort.113

Boornstortingen.

Daar nu kennelyk is, dat in meest alle de landen daar veenen zyn, doorgaans kleine en grote bomen onder dezelven gevonden worden; wat wonder, dat 'er van de menigvuldige bomen en bosschen, op verscheide tyden, [p. 134] door winden en wateren zyn omgeworpen, hier en daar verdreven, en metter tyd onder de veengronden, die insgelyks van plaats veranderen, geraakt zyn? Immers, 't zy dan dat 'er door de Cimbische watervloeden, of op andere tyden,

109 Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, bladz. 36. en volg. 110 Outhof heeft een gantsch register opgestelt van namen die met hout, wold enz. beginnen of eindigen. Zie watervloeden, bladz. 160. 111 Vierde Jaarboek. 73 Hoofdst. 112 Beschryvinge van Friesland, bladz. 14. 113 Smits Schatkamer der Nederl. Oudheden, bladz. 183.

90wumkes.nl

Page 91: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en door andere vloeden, vele bomen onder de aarde zyn geraakt, dat men niet behoeft te bepalen, 't is klaar genoeg dat zulks door geweldige onweders, en het verdryven der veenen en bosschen is veroorzaakt geworden. Plinius, getuigt ten zynen tyde uitdrukkelyk114, zeggende, van het land der Chaucen sprekende: De strand zelve heeft Eikenbomen, in grote gewilligheid van wassen; zy, ondergraven van de baren, of van de winden voortgedreven, scheuren, door de bevattinge van de wortelen, grote eilanden mede af en alzo in 't evenwigt staande, varenze, door 't gereedschap van grote takken, hebbende onze vloten dikwyls eene schrik aangejaagt, als zy door de baren, gelyk ofze met wille bestiert wierden, op de voorstevens dreven. Dat men dit verhaal ook van de kusten van Friesland te verstaan hebbe, blykt, om dat 'er getuigt wort, dat de afgescheurde gronden en dryvende bomen de Romeinsche vloten aan boord kwamen, welke vloten nergens vernomen zyn, dan in, en omtrent Friesland tusschen het Flie en de Eems, en nooit Oostlyker. Zy hielden zig115 by hoog water digt aan de plaatzen, daar nu Leeuwarden, Stiens, Ferwert en Holwert gelegen zyn, tot datze kwamen aan den lauwerstroom, en [p. 135] vervolgens tot aan de Eems. Drusus heeft dezen togt eens, en zyn zoon Germanikus twee maal afgelegt, en alsze dit bestonden, scheen hunne reis buiten zon en waereld te gaan, als te zien is uit de vaerssen van Pedo Albinovanus, daar hy de Romeinen dus sprekende invoert.

„Voor lange hebben wy den dag en zonnestralen Gelaten agter ons, en 's aards bewoonde palen. Voor lange zyn wy weg van 't welbekende land. Uitlandig, en gevlugt in zee van 's waerelds strand. Stoutmoediglyk gegaan door ons verboden golven, Van 't Westersch waerelds eind van duisterheid bedolven: Nu schuimt de Oceaan, door riemenslag beroert, En bruischt aan ieder schip dat Roomsche krygslui voert. Die grote Oceaan, die in zyn diepe gronden Teelt ysselyk gedrogt en wreede waterhonden. Het ongewoon gedruis in deze Oceaan Brengt zelfs angst en vrees van alle kanten aan. De schepen en de vloot, verlaten van de geesten, Gaan zitten diep in 't slyk: wy leggen by de beesten [p. 136] Des woesten afgronds, en zyn hier in zwaren nood, Van door den monsteren keel te lyden tragen dood. Ach wat een ongeluk! zo jammerlyk verlaten, En aan het wreed gediert tot eenen roof gelaten.

114 Hist. Nat. lib. 16. cap. I. 115 Schotanus Beschryvinge van Friesland, blad. 14.

91wumkes.nl

Page 92: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

't Gebeurde dat 'er een aan 't vooreind stond om hoog, En zogt de dikke lucht te breken voor zyn oog; Maar als de duisternis, en dikke zwarte wolken De lucht hem namen weg, en 's hemels diepe kolken; En hy niet konde zien door grove duisterheid, Zo heeft hy op het laatst vol droeffenis gezeit: Waar varen wy dog heen? De dag die is verloren, De zon uit ons gezigt, der menschen taal uit de ooren; Zo dat Natura zelf besluit des waerelds rond, Die hier verlaten wort in deze duistren grond. Wat zoeken wy nu meer, zyn 't wilde en vreemde lieden, Waar over Romen zal, en 's keizers magt gebieden? Is ook een ander land waar van men niet en meld, Waar van nog enig boek, nog enig schrift vertelt? [p. 137] De Goden roepen ons, en zeggen, Hou, verboden Is dat voor 'e menschen oog: des waerelds eind de Goden Bewonen. Waarom dan met riemen 't heilig vocht Geschonden, 't vreemde zout, der Goden stille locht?"

XLVIII. Door schrikkelyke onweders veroorzaakt. Maar om van deze nare en wyselyke denkbeelden weder te keeren tot de zagte veenen, en de daar onder begravene bomen, welke vervaerlyke onweders moeten 'er niet geweest zyn, waar door zo eene menigte bomen met wortel en al neêrgevelt, en anderen met hunne veengronden landwaarts in, gedreven zyn! te meer, als men aanmerkt, dat alle de bomen een' kant over gevallen zyn, gelyk hier voor gezegt is; en waar van zommigen vermengt zyn met kolen en asche; anderen, en wel zeer lange en zware eiken en dennen stammen, rontom verbrant zyn, en omringt worden gevonden met dikke korsten van kolen; alwaar men asche vind twee, drie, vier, ja zomwylen zes vingeren dik. Dit alles zyn baarblykelyke overblyfzels van brand: en naardien deze bomen, kolen, asche, potscherven en andere dingen by malkanderen gevonden worden, zo moet volgen, gelyk de Heer Pikard116 te regt aanmerkt, dat in dit schrikkelyk onweder wind, storm, water en vuur elkanderen verzelt hebben, om deze landstreken, met al het geen daar in was, te verdelgen. Dog wanneer dit voorgevallen zy, [p. 138] kan by gebrek van aantekeningen, niet bepaalt worden. Ook worden 'er in de gedenkschriften van verscheide zodanige onweders gemeld, waar aan alzulke veendriften en boomstortingen worden toegeschreven. Zo spreken zommigen van de zogenaamde Cimbrische watervloeden, twee à drie honderd jaren voor Christus; anderen van eenen vloed op 't jaar 700. over Holland, Utrecht, en andere naburige landen, waar door de arm van den Ryn, lopende door Leiden,

116 Antiquiteiten van Drenth, bladz. 36.

92wumkes.nl

Page 93: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

by Katwyk in de Noordzee, is toegestopt geworden. De Hollandsche Chronyk van E. D. V. spreekt op het jaar 860. van een zwaren storm en watervloed in Nederland en elders, waar door alle die bomen, die huiden ten dage van leiden tot Nyemaghen toe in de broekinge of waterige steden opgegraven worden, nedergeworpen zyn. Terwyl anderen wederom van boomstortingen gewagen in 't jaar 867, 1170, 1177. enz. Dit alles kan zyn waarheid hebben, en zeer wel met malkanderen bestaan, dewyl 'er gene zwarigheid is om te geloven, dat 'er door verscheide zulke vloeden en stormen ook verscheide zulke boomstortingen zyn geschied. want schoon de dykmakinge op verscheide plaatzen wel eerder is begonnen, zo waren egter alle deze landen aan de Noordzee leggende, niet zo vroeg overäl bedykt, ook de dyken op verre na niet in goeden staat gebragt, om de hoogste vloeden af te weeren, waar door men dan gemakkelyk kan begrypen, dat 'er zelfs lange na Christus geboorte, zodanige boomstortingen konnen zyn voorgevallen; 't geen ten allen tyde, by doorbraak van dyken en [p. 139] geweldige overstromingen heeft konnen geschieden, zo lang 'er aan den zeekant bomen gevonden wierden, die gene andere vastigheid dan losse en drigtige veenaarde en turfgrond hadden; en die, te gelyk met hunnen ligten grondslag door de wateren opgeheven werdende, zig dieper landinwaarts in, dikwyls op andere boom- en boschagtige plaatzen, hebben neêrgezet, waar door zo wel de aldaar staande, als de aandryvende bomen, op malkanderen gestapelt, en zomtyds, gelyk men vind, kruislings over malkanderen, gevallen zyn. En dewyl men hier te lande de zwaarste stormen, uit het Noordwesten heeft, en 'er met andere stormwinden altoos geen gevaar van hoge vloeden is, zo ziet men hier de ware reden, waarom de bomen byna allen met de toppen naar 't Zuidoosten gevonden worden, als zynde dus door het geweld van winden en wateren ter neder geslagen.

XLIX. Oude fabels, aangaande de veenen en onderaardsche bomen, verworpen. Het geen ik hier voor reden van het verdryven der veenen, en het leggen der bomen onder de aarde, heb opgegeven, meen ik genoeg voldoende te zyn aan de vragen, dewelke dienaangaande veeltyds geoppert worden; en is althans veel aannemelyker dan de oude beuzelpraatjes, dat de veenen hier uit Noorwegen zouden overgedreven zyn; daar by voegende, dat de koning van 't Noorden eens de Friesen om de veenen zou aangesproken hebben, voor het Kamergerichte van Spiers, en door vonnis van de Kamer de zaak gewezen was, dat de koning de veenen, die hy beweeren konde, uit zyn land overgedreven te zyn, wederom t'huis halen kon, mogende [p. 140] de Friesen middelerwyl de veenen als hun eigen gebruiken. Gelyk Schotanus ons deze vertelling opgeeft.117 Ook voldoet het gezegde veel beter nopens de onder de aarde leggende bomen, dan het dwaze

117 Beschryvinge van Friesland, bladz. 10.

93wumkes.nl

Page 94: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gevoelen der gener, die staande houden, dat deze bomen onder de aarde zouden groeien, als Smits ons van zommigen verhaalt118, en 'er met verwondering over uitroept: O al te fyne natuurkundigen! Zynde het volstrekt onmogelyk dat 'er zo eene groejing van bomen onder de aarde kan plaats hebben: want de Natuurkundigen hebben bevonden119, dat de bomen en planten in zig hebbe zekere luchtpypjes, waar door de zappen uit de wortelen tot in de stammen en takken opklimmen; maar hier toe in nodig, dat 'er de uitwendige lucht bykomen, het welk in de bomen, zo diep onder de aarde, geen plaats heeft, daar de lucht gantsch gene werking kan hebben, om de perzinge der opklimmende zappen te bevorderen; by gevolg moeten deze bomen op eene andere wyze in de aarde zyn geraakt, namelyk door de kragt der winden en watervloeden.

Duurzaamheid dezer bomen.

't Is aanmerkelyk dat de opgegravene bomen, immers velen daar van, zo vast en hard zyn, en datze byna onvergankelyke palen en timmerhout uitleveren; daar andere palen van eiken en ander hout wel onder den grond duurzaam zyn; dog te voorschyn gebragt, daar na te rasser vergaan. Hier op antwoord men120, [p. 141] dat dit hout zo vast en taai is, en zulke byna onvergankelyke palen uitlevert, als de ondervindinge leert, zulks niet zwaar is te begrypen: want de bomen zo diep en digt in de beslotene gronden leggende, zyn vooreerst gene bedervinge van de aandoende lucht onderworpen. Daar by worden de luchtbuisjes der bomen, en derzelver wortels en takken droger, en de lucht die 'er in was, gaat 'er metter tyd uit, dewyl de warmte door het aardryk dringende, de zappen in de pypjes doet verdwynen, waar door de overige delen van de bomen vaster, hegter en taajer moeten worden, en te voorschyn gebragt, ook met ligt vergaan, wyl de langzaam verdroogde en verstopte pypen en buisjes zo ligt geen nieuwe lucht tot bederving weder inlaten, digter gesloten zyn, en daarom zo ras niet konnen vergaan. boven dien moet men aanmerken, dat alle de zwavelagtige en harsagtige deelen niet vervliegen, maar in de aarde bewaart worden, en daarom ook oorzaken zyn, dat dat hout zo yzeragtig hard en vast is, en zo ligt brand; te meer, wyl alle veengronden zwavelagtig zyn, de een min, de ander meer, welke de bomen, wegens hunne doordringentheid verharden, duurzaam maken, en voor de verrottinge bewaren: want de wateragtige deelen uit de pypjes vervliegende, komen 'er zout en zwaveldeelen in derzelver plaats, en zetten 'er zig in vast, waar door het hout zo wel duurzaam en vast wort, als het ligt vuur vat. De bomen dus als ingezouten onder de aarde leggende, [p. 142] en door gene luchtdeelen konnende geinfecteert worden, is het evenveel

118 Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, bladz. 40. 119 Zie Nieuwentyd XVIII Beschouwinge. §. 32. 120 Outhof verhaal der watervloeden, bladz. 167 enz.

94wumkes.nl

Page 95: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ofze honderd of twee duizend jaren aldaar leggen, alsze maar zo laag geplaatst zyn, als tot hunne duurzaamheid vereischt wort.

L. – LI Besluit der voorgaande stukken, tot erkentenis van Gods voorzorge en goedheid. Dog om van deze stoffe af te scheiden, wie moet hier niet met my de almagtige en goedertierende hand van den groten bestoerder waereld erkennen, dewelke door zyne wonderbare voorzienigheid, dit land, zo moerassig, ongedaan, en onvrugtbaar in zig zelfs, gemaakt heeft tot een der vrugtbaarste oorden van den gantschen aardbodem. De streken langs den zeekant, voorheen met eene onvrugtbare korst van ongeboude veenaarde overdekt, en ten deele onder water leggende, zyn door middel van stormwinden, onweders en overstromingen, van hare min vrugtbare dekzels bevryd geworden; terwyl derzelver plaats weder vervult is, door vette en vrugtbare aarde, bekwaam om het heerlyke graangewas uit te leveren, dat onder de zonne gezien wort. Door die goede voorzorge bewonen wy een land, dat onze eerste voorouders wel bewoont, maar zo niet gekent hebben; een land waar van men zeggen mag, dat God de HEERE bezorgt, daar des HEEREN oogen geduurig op zyn, van des jaars begin tot deszelfs einde.121 En zulks alles door Gods sterke hand, en onweêrstaanbare almagt, konnende tot zo eene verandering van bodem en landstreken gene menschelyke hulp of vermogen iet het minste toebrengen. Zo deed ons de HEERE, zelfs in dit lage Nederland, als ryden op de [p. 143] hoogten der aarde, dat wy aten de inkomsten des velds. Boter van Koejen en melk van klein vee, met het vette der lammeren en der rammen, als in Basan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van Tarwe, en het druiven bloed.122 En hoewel hier natuurlyk vele dingen ontbreken, die tot geryf, gemak, vermaak en noodwendigheid voor het menschdom konnen dienen, wort nogtans dit gebrek dubbeld vergoed door den ongemenen koophandel en de zeer nutte zeevaart die van de Nederlanders door de gantsche waereld gedreven worden; en waar door deze landen als het gemene pakhuis van alles wat het Oost en West, Zuid en Noord voortbrengt, mag aangemerkt worden. Wy, die, naar de aanmerking van een geleerd man123, bewoners zyn van een naauw, schraal en moerassig land, dat nog ten deele als uit de kaken van Neptunus gehaalt is, tegen wien wy hetzelve niet dan door eene gestadige waakzaamheid, en oneindige kosten konnen beschermen, hebben nogtans door onze vlyt en naerstigheid onze heerschappen uitgebreid tot de uiteinden der aarde, en ons, door ons groot vermogen en uitgestrekte zeevaart vele koningen gelyk gestelt; zulks 'er volgens de mening van den Heer Hubner124, in Holland

121 Deut. II: 12. 122 Deutr. 32: 13, 14. 123 Huets Historie van den Koophandel en Zeevaart der Ouden, p. 35. 124 Hubners Geographie, bladz. 201. Druk van 1736. Hoewel 't my toeschynt, dat die rekening wel zeer konde feilen.

95wumkes.nl

Page 96: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

(versta daar onder de overige verënigde Provincien, en voornamelyk onder die Zeeland, Friesland [p. 144] en Groningen) meerder schepen gevonden worden, dan in de gehele waereld te zamen. Waar door het dan ook komt, dat, hoewel de grond van deze landen meestendeel uit zyn eigen aard, niet zeer gelukkig is, het egter, door de nyverheid der inwooneren, zeer wel tegen de vrugtbaarsten kan uithouden. De vaarten, rivieren, zeeboezems, havens en de Noordzee zelve, zyn bronnen van onafmetelyke rykdommen, en van een ongelooflyken overvloed. Dat deze nu altyd en rykelyk opwellen, daar van zyn de voornaamste oorzaken de zonderlinge vryheid, en de schrandere oeffeningen van het volk, zynde giften van eenen baarblykelyken en goeddoenden God, waar door de hoge top, die in den koophandel verkregen is, en waar aan ook deze Provincie rykelyk haar deel heeft125, ligtelyk zal behouden worden, als maar de winst niet gestelt wort boven de eerbiedigheid van den zeer gunstigen God, waar van al het heil en welvaren afhangt.

LI. En hoewel dit geheele Landschap maar voor een klein gedeelte in vet- en vrugtbaarheid van graangewas uitmunt, hebben egter de overige streken hare byzondere nuttigheid voor de inwoners. Een groot deel daar van is wel laag, en slaat, voor een tyd, jaarlyks onder water; dog strekt des zomers tot kostelyke weilanden, en levert veel groter overvloed van zuivel, als hier binnens lands kan vertiert worden: behalve nog de ongemene [p. 145] veefokkery, waar door jaarlyks, voornamelyk in gezonde tyden, enige duizenden stuks rundvee naar buiten kan verzonden worden. het overige des lands dient den Burger en Landman van genoegzame brandstoffen; en van de jaarlyksche gegravene turf, zo wel als van het gekapte brandhout, wort 'er steeds eene grote menigte naar Holland en elders gevoert. Hier uit blykt dan wederom de byzondere goedheid van God in de verplaatzing der gronden van dit land; want dezelve hand der albestierende Voorzienigheid, die de buitenkanten des lands met vette aarde heeft opgehoogt, behoedde de driftige veenstoffen, datze niet zeewaarts dreven en verloren gingen; maar stierde die landwaarts in; deels tot opvullinge van vele poelen en moerassen; deels tot bedekkinge van de schrale en zandige landstreken, daar buiten dien weinig kon gebout worden, en die, behalven datze met eene talloze menigte bosschen, struvellen en kreupelgewas bezet waren, te verre van de zee lagen, om door het aanspoelen van goede en vette aarde overdekt te konnen worden. Hier worden die zeer nutte brandstoffen op een gepakt, en veilig als in hare voorraadplaatzen bewaart, om daar na van de nakomelingschap gebruikt te konnen werden, waar van wy nog de aangename en zeer voordelige ondervindinge genieten, en, zo God wil, onze nageslagten tot

125 t.w. voor zo veel onze schepen eene over grote menigte koopmanschappen, uit, en naar andere gewesten, vervoeren.

96wumkes.nl

Page 97: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

een lengte van jaren konnen hebben; terwyl intusschen de Woudlieden nog daarenboven het voordeel bezitten, datze vele landen, die van turfstoffen van tyd tot tyd ontbloot werden, weder konnen aanleggen tot bou- en weidlanden, naar [p. 146] datze hoog of laag gelegen zyn; en gantsch niet onvoorzichtig zouden handelen, byaldienze by tyds de lage uitgegravene landeryen met bosschen en boomgewas beplanteden, om in latere tyden, wanneer de veenen meer weggegraven, en gevolgelyk de turf schaarzer zal moeten worden, een overvloed van brandhout te konnen verschaffen; 't welk ook van velen al vry ernstig begonnen wort.

Aansporinge tot erkentenis van Godsgoedheid.

Maar welke een verbazende verandering van land en grond, in een gewest, dat nog dezelve voor- en nadeelen van lucht, van warmte en koude geniet als het zedert de vroegste tyden genoten heeft! „Aangemerkt, (zegt Schotanus126 uit Ubbo Emmius) beminde Landslieden, Gods wonderlyke hand: 't geen Zee was of ten minsten geen land boven half, heeft God de Heere zo verandert. Uwe voorouderen waren de armste lieden van de waereld; gy zo weeldrig en ryk. Gy bewoont nu een Paradys: maar dat is in voortyden een arm elendig wadt geweest. Gaat te rug tot die tyden op eenen van zodanige heuvelen, die als eilanden in het water lagen: beschout een hutteken van leem, biezen, en vischbeenen: de vloer binnen en buiten en buiten even goed, vuil, slykerig of zandig: een enig ruim, gene bedden, wat hooi of stroo, daar menschen en beesten by malkander lagen: de kledinge van huiden, een weinig genaait, om enigzins het ligchaam te dekken, de rest naakt by winter en zomer: de spyze raauwe visch, de drank water, de [p. 147] branding aarde. Dat was 't elendig leven van uwe voorouderen, en zodanig was dit van vrugtbaarheid zo vermaard land. Indien onze voorouderen wederom mogten verryzen, en zien hunne kinderen in 't land gelyk het nu is, zy zouden 't niet geloven dat dit dezelve bodem ware, of wy hunne kinderen. Mogten wy eens, in een vertrekkinge van zinne, de oude gestaltenis aanschouwen, hoe zouden wy verwondert zyn, en Gode eere geven, die van de zee, en den dorren en ziltigen grond gemaakt heeft een koornryk land, met magtige steden en volkryke dorpen verzien? Hy kan wederom het vrugtbaar land veranderen in eenen dorren bodem. Die terpen, op dewelken meest alle de steden en dorpen van Westergoo en Oostergoo leggen, hebben zy met hunne handen gemaakt door onmenschelyken arbeid." Dus verre Schotanus en Emmius. Waarlyk zeer nutte aanmerkingen, en die het my niet verdroten heeft hier in haar geheel te stellen.

126 Beschryvinge van Friesland tusschen 't Flie en de Lauwers, bladz. 9.

97wumkes.nl

Page 98: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

LII. Turfgraven. Dog om nog een woord van het graven van turf te spreken, men ziet uit het geen wy voorheen uit Plinius hebben aangehaalt, dat onze voorouders aarde voor brandinge gebruikten. Hier door kan men niets anders verstaan dan Turf, die in Italie niet bekent, den Romeinen wel vreemd moet voorgekomen zyn. Egter kan men niet geloven, dat de oude Friesen de veenen zo vergraven hebben, om de turf te verkopen en te vervoeren, gelyk hedendaags geschied. In die tyden warenze niet zo arbeidzaam, maar bezaten eene ontaarde [p. 148] vadsigheid, gelyk Tacitus getuigt; zynde alleen woelig en zweetlustig in de wapenen. Dog wanneer het gebruik van turfgraven eerst regt begonnen zy, is al lang in de vergetelheid begraven. S. de Vries verhaalt127, dat het regt opgekomen zy omtrent het jaar 1230. het welk de elende en schade, door de zware overstromingen ontstaan, enigzins vergoedde, en waar by velen ook ryk wierden. P. Winsemius spreekt 'er dus van128: „De Woudlieden, die nu nieuwe manieren van goed te gewinnen, in het graven van den torff gevonden hadden, in voortyden onbekent of ten minsten zo zeer gemeen niet, hebben ook uit goeden yver, ten tyde van den Abt Siardus, die een zeer Godsdienstig en nedrig man was, het klooster Mariengaard, vele veenen, in en omtrent Baccafeen geschonken." De Schryver van de Friesche Oudheden en Gestichten van deze Abt Siardus sprekende129, zegt dat hy als Abt van Mariengaard geregeert heeft van het jaar 1194. tot den jare 1230. Dat de Sevenwolders, welker grootste rykdom in veenlanden bestond, hem van zelf zeer grote landeryen in de Bakkeveen aanboden, en dat hy daar op derwaarts gereist, een nieuwe kapelle stigtte, die hy Marienhof noemde. De Woudluiden moeten dan al vroeger de kunst van geldwinnen door [p. 149] hunne turfgraveryen, verstaan hebben, wylze in dien tyd alzo vermogend waren, en het klooster van Mariengaard, door het schenken van veenlanden zo aanmerkelyk konden verryken. In de Overysselsche Chronyk van Dumbar130 staan op het jaar 1312. de volgende woorden aangetekent: 1312. is Giethoorn toegeslagen, en te lande gemaakt: en is aldaar de eerste turf gevonden. Dit kan waar zyn ten aanzien van die byzondere plaats, dog het turfgraven was toen niet onbekent, als blykt uit een uittrekzel uit zeker boek, Jus Martinianum genaamt, door dienzelven Schryver bygebragt, volgens welk het spitten en branden van de turf eerst zou uitgevonden zyn onder Johannes Siricius, die omtrent den jare 1288. den Bisschoppelyken Stoel te Utrecht beklommen heeft, zeggende: De Franciskanen, met een kruis getekent, zyn hier voor de eerste reize aangekomen, en hebben het gebruik der turven aangewezen. En verder: De kastelein ziende de

127 In zyn Chronyk der Chronyken, 3de Deel. bladz. 553. 128 Chronyk van Friesland. fol. 158. Op 't jaar 1225. 129 Oudheden en Gestichten van Friesland, I Deel, bladz. 389. 130 Volgens de aanhaling van den Aantekenaar op de Oudheden en Gestichten van Friesland. I Deel, bladz. 456.

98wumkes.nl

Page 99: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

menschen lustig arbeiden in verlatene plaatzen, (want die hebben allereerst turven voor den haard uit de aarde gegraven ...) maakte den eigendom van dat land te krygen. Dog veel vroeger stelt de Vries131 het uitvinden van de turfgravinge in de Orkadische eilanden, namelyk omtrent het jaar 874. onder de regeringe van den Noorweegschen koning Haraldus; en dat de vinder was Einarus, zoon van den Hertog [p. 150] Ratingualdus in Noorwegen, naar wien deze veenige brandaarde Einars turf zoude benoemt zyn. Dog dit verhaal betreft niet de Nederlanden; en men weet niet, of deze vindinge op dien tyd herwaarts is overgewaait: maar dat egter het turfgraven al vroeger hier bekent geweest is, dan den van Winsemius bepaalt, bewyst de naerstige Aantekenaar op de Friesche Oudheden en Gestichten132, uit eenen Brief van 't jaar 1113. te vinden in de Oudheden van 't Utrechtsche Bisdom133, waar in onder anderen deze woorden gevonden worden: Dog op deze wyze, dat wy de bezittingen van onzen grond voornoemt, de grote en kleine Tienden, het regtsgebied, de waterlopen om molens te maken, de veenen om 'er turven uit te graven, en alle andere geregtigheden, aan ons behielden. De Brief is gegeven aan Ludolfus den eersten Abt van S. Laurens Kerke in nieu Bethlehem; en betreft de stigting van het Vrouwen klooster in de voorstad van Utrecht: gevende duidelyk te kennen, dat de veenen, om 'er turf uit te graven, toen al onder de profytelyke goederen gerekent werden, en diensvolgens al vroeger zodanig zyn bekent geweest; 't geen dus meer dan honderd jaren eerder was dan den tyd, waar van Winsemius spreekt. In 't zelfde werkje, bladz. 612. vinden we een verhaal wegens een geschil tusschen de Moniken en Nonnen van Oostbroek, over het graven van turf; met een berigt, hoe dezelve door vergelyk van Jakobus, Deken van S. Jans Kerke te Utrecht134, is vereffent [p. 151] geworden in den jare 1277, behelzende, dat het veenland gemeen zoude blyven; dat geen van beide de partyen meer turf zoude graven, dan ze voor hun eigen gebruik van noden hadden; datze geen turf zouden verkopen of aan anderen overdoen; datze geen meer zwarte turf, die de beste was, moesten graven dan slegte witte; dat de turf van 't eene klooster vergraven zynde, de gene die eerst gebrek hadden, vryheid zouden hebben om het veen van het ander klooster aan te tasten; moetende hen ten dien einde een stuk veenland daar toe worden aangewezen, enz. Het turfgraven moet dan al zeer vroeg, en al lang voor het jaar 1220. in gebruik zyn geweest, dewyl men kan afnemen, dat die veenlanden van twee zulke volkryke kloosters, niet toen eerst, maar al lang voor dien tyd zyn aangelegt. Dat egter het graven en steken van turf, om die te vervoeren en te verkopen, van ouds minder zal in zwang gegaan hebben, dan in deze laatste eeuwen, zal niemant ligt tegenspreken. Men had in

131 Zie zyn Groot Historisch Schoutoneel I Deel, bladz. 158. 132 Zie bladz. 457, 458. 133 Bladz. 588. 134 Vergelyk bladz. 592. van hetzelve boek.

99wumkes.nl

Page 100: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

de Nederlanden van ouds zeer vele grote en kleine bosschen, kreupelgewas en struvellen, die langen tyd houts genoeg konden uitleveren om te branden; te meer, naardien 'er toen niet zo veele grote en volkryke steden, nog op verre na niet zo veele handwerken, die door stoken van turf moeten gedreven worden, zullen geweest hebben. En op veele landen, daar nu turf gegraven wort, plegen bomen en bosschen te staan, en zo lang zy houts genoeg hadden, zullen ze, zo veel mogelyk, de landen wel gespaart hebben. [p. 153]

100wumkes.nl

Page 101: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

II. HOOFDSTUK Natuurlyke verdéling, vrugtbaarheid, voortbrengzelen, waterwerken, zylen enz. in Friesland.

§ I. Natuurlyke Verdéling. De Natuurlyke ligging van Friesland is zeer onderscheiden, zo ten aanzien van de verschillende gesteldheden der gronden, als wegens derzelver ongelyke hoogte of laagte, uit welke laatste onderscheid de verschillende aart des bodems al veeltyds kan worden afgeleid: ik zegge veeltyds; want hoewel het in 't gemeen waarheid is, dat de laage quartieren doorgaans zandig en van veel mindere waerdy zyn, dan de hoge landen, zo vind men dit niet tegenstaande op de hoge landstreken wel zagte en zeer zavelagtige, ook lage gronden; en in tegendeel worden 'er in de streken, die tot de lage Quartieren behoren, hier en daar wel zware kleilanden gevonden; dog die, hoewelze in innerlyke deugd en waerdy voor, de hoge landen niet behoeven te wyken, egter, wegens hunne laage ligging, en overvloed van water, te regt onder de laage Quartieren des lands gestelt worden. Het onderscheid van lage en hoge Quartieren vertoont zig dus overäl niet alleen duidelyk voor het oog der inwoneren en reizigers, die 'er behoorlyk agt op geven, maar wort ook van 's Lands Overheden zelve, in 't stuk van de heffinge en invorderinge der gemene middelen, zeer onderscheidenlyk aangewezen; gelyk dus de betalinge der Lands-floreenen in de hoge quartieren vroeger moet geschieden dan in de [p. 154] laage135, en 'er ook van de hoornbeesten in de eerste eens zo veel hoorngeld moet worden betaalt, dan in de laatste; zynde boven dien de weidinge op broek- en heidlanden nog minder belast, dan in 't gemeen die der gewone lage Quartieren. Welk onderscheid insgelyks plaats heeft in den jaarlykschen opbreng der bezaaide landen: zo wort 'er, by voorbeeld, van yder hoornbeest, drie jaren en daar boven oud zynde elk half jaar een gulden op hoog, en tien stuivers op laag land betaalt, en maar zeven stuivers op broek-, heid- en moerlanden; en van de bezaaide landen naar

135 Tot de Districten, die deze vryheid vergunt is, behoren de Grietenyen Wymbritzeradeel buitendyks, Hemelumer Oldephaart, in Utingeradeel de dorpen Terkaple, Terhorne, en Akmaryp; Ængwirden, Doniawerstal, Haskerland, Lemsterland, Gaasterland, de westersche dorpen in Schoterland, als Delfstrahuizen, Rohel, Gaast, Rosterhaule, St. Jansga en Rottum; in West-Stellingwerf de dorpen Olde- en Nye-Lemmer, Olde- en Nyetryne, Olde- en Nye-Holtwolde; de steden Stavoren, Workum, Sloten, Ylst en Hindelopen, en eindelyk de Grietenye Kollumerland, en het nieuwe Bildt; (dog hebben deze twee laatsten deze vergunning niet langer genoten, dan van Maart en April 1722. tot aan January en February 1725, ingesloten) Ten opzigte van welke Grietenyen, Steden en Dorpen, de invorderinge en betalinge der Lands-floreenen is uitgestelt tot een half jaar na den verschyndag, in plaats van een vierendeel jaar. Zie Placaat van hun. Ed. Mog. de Staten van Friesland. van den 5 Maart 1722. Vergelyk hier mede het Placaat op de invorderinge der Floreen, van den 31 May 1759. Art. I. en XV.

101wumkes.nl

Page 102: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

advenant.136 Dit zelve onderscheid heeft ook plaats [p. 155] in de wetten nopens het Jagtregt in deze Provincie137: want, daar de vryheid van Jagen, ieder derde Jaar op de hoge landen verboden is, zo staat zulks den Jagtgeregtigden in de lage Quartieren alle jaren, zonder tusschenposinge vry. Met opzigt op welke schikkingen overzulks het onderscheid tusschen hoge en lage Quartieren, op volgende wyze wort bepaalt138: Van Schalkedam, langs de Lauwers of Surhuister-dykerweg tot aan Gerkesklooster naar Dykshuizen, aan de nye sloot uit tot aan het klein uitland, ten Oosten, Noorden en Noordoosten hoog, en ten Zuidoosten, West en Zuidwest, laag quartier.

Van 't klein uitland Noordwaarts aan de hoge venne, van daar naar Buitenposter tille, langs de ordinaris diepte of vaart naar Kollum, en voorts by de Heereweg af naar Kollumerlaan, aan de Oost, Noord en Noord-Oosterzyde hoog, en de West, Zuid en Westerzyde, laag quartier.

Van Kollumer-laan, de Zuidwyder dyk om, naar Oldwolder-zyl, voorts naar Zwemmerstek, de Marsloot tot aan Dokkum, van daar de Woudvaart tot Rinsmageest, de Mork tot aan Miedumerdiept: al wat aan het Zuid- of Zuidoosten is, laag, en aan het Noordoost of Noordwest, hoog quartier; welverstaande, [p. 156] dat de landen by Rinsmageester-buuren, en die onder Buiten-wiel behoren, leggende in, om, en by de Zandbraken, zullen gerekent worden voor laag quartier.

Van Miedumerdiep naar Hiddema-kooi, Schilkampen by Leeuwarden, ten Oosten van Warrega tot aan Ernsumer-zyl, en voorts tot de Schouw, Oostwaarts laag, en Westwaarts hoog quartier.

Van de schouw over Sneeker-meir door de Koevoert tot Slooter-meir, en zo naar Heeg, Heeger-meir door de Sluisen tot aan Stavoren Oost, Zuid en Zuidwest laag, en Noord, Noordwest en West, hoog quartier.

Zo nogtans, dat op de Buitendyks-landen in Wymbritzeradeel, de landen van het ressort van Ylst, en het Heidenschap by Workum, werd betaalt van ieder Koe, twee stuivers per maand, met den vyfden penning daar boven, behalven de dorpen Woudsend, Indyk en Ypekolsga, die voor laag quartier gerekent worden.

II. Vrugtbaarheid der hooge Quartieren. Uit het gezeide kan dus ieder, die dezer Provincie enigzins kundig is, en in de kaarten naziet de plaatzen, die de grensscheiding tusschen hoge en lage quartieren uitmaken, gemakkelyk nagaan, dat verre het kleinste gedeelte van dit Landschap, voor kleiland gerekent wort; en zeer verre het grootste deel voor laag- of Woudland wort gehouden: dog moet men teffens daar by aanmerken,

136 Zie Ordonnantie op de Impositien onder de titul van Hoornbeesten en bezaaide landen. Art. 5, 9. 137 Reglement van zyn Hoogheid, rakende de Houtvesterie in Friesland. Art. 12. 138 Ordonnantie, op dezelve titul Art. I. en nader ampliatie van 't Jagt-Reglement, in dato den 28 April 1751. Art. IV.

102wumkes.nl

Page 103: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dat de vrugtbaarheid van het eerste de grootheid van het laatste nog ongemeen veel kan overwegen, en in waerdy te boven gaat. Want, behalven de zeer vette Weidlanden, [p. 157] die verre het grootste deel der hooge quartieren uitmaken, inzonderheid in Westergoo, (waar van straks nader) zo heeft men doorgaans in de Grietenyen van Kollumerland en Nieuw Kruisland, in de Dongerdelen, Ferwerderadeel, Leeuwarderadeel, 't Bildt, Menaldumadeel, Franekeradeel, Barradeel, enz. ongemeen vrugtbare Bouwlanden, en zeer welig graangewas, 't geen in deugd dat van vele andere landen kan evenaren, zo niet te boven gaat. Men rekent doorgaans, dat, in goede en tamelyke jaren, de vermenigvuldiging der Tarwe is één lopen tot vyftien à twintig; Rogge van één tot twintig à vier-en-twintig; Winter- en Zomergarst van één tot twintig à dertig; Haver van één tot dertig; en Koolzaad van één tot honderd en zestig lopen139; Erten en Bonen van één tot tien lopen. [p. 158]

Klaverzaad.

Zedert een geruimen tyd heeft men in de hoge Quartieren meer werks beginnen te maken met het aankweeken en winnen van Klaverzaad; waar van egter hier te

139 Deze wonderbare vermenigvuldiging van het Koolzaad zal misschien velen, die zulks niet gezien of bygewoont hebben, wonderlyk voorkomen: maar deze verwondering zal ophouden, als men bezeft, dat juist daarom dat gewas niet zo veel meer winst voor den Bouwman aanbrengt: want de kleinte van het zaad, en de lugtigheid waar mede het dient te wassen, zyn oorzaken, dat 'er slegts een zestiende deel van een lopen in ieder pondemate lands moet gezaait worden; 't geen gemeenlyk tien lopen, ja zelfs zomwylen vyftien en wel twintig lopen zaad kan uitleveren, volgens welke laatste dus de vermenigvuldiging is van één tot drie honderd en meer; zonder dat zulks daarom zo veel meer winst uitlevert: want 'er dog evenwel land toe gebezigt wort, als van andere granen, waar van een geheel lopen, min of meer, in ieder pondemate moet gezaait worden. Boven dien vereischt het Koolzaad een wel gebraakte, gemeste en sterke grond, welks toebereidinge tamelyk kostbaar valt; dog teffens dat voordeel geeft, dat de aarde, (als het zaad wel tiert) daar door niets in haar kragt verliest, maar weleer versterkt wort, daar in tegendeel de andere granen altoos den grond meer of min verzwakken. Maar heeft men, 't zy door natte winters, of ongematigde voorjaren, een slegt gewas van Koolzaad, ('t geen dikwyls gebeurt) dan schiet het onkruid te weliger op, de landen worden onzuiver, en de Huisman heeft 'er meer na- dan voordeel by. (wort in de aantekening gezegt, dat het koolzaad gemeenlyk tien, zomtyds vyftien, ja twintig lopen, ieder pondemate, kan leveren. Dog na dat dit stuk was afgedrukt, heeft men gezien, dat in den jare 1765, veele stukken lands twee, drie ja vijf-en-twintig lopen, ieder pondemate, hebben voortgebragt; volgens welke laatste opbreng de vermenigvuldiging van één tot vier honderd was. Het gemelde Zaad was toen tamelyk wel in prys, en gold gemeenlyk vyf guldens; zulks zommige en meer, aan den Huisman opbragt, 't geen ook ten den eenemaal een tot nog toe ongehoorde zaak geweest is. Dog de zegen des Allerhoogsten werd toen, in veele andere vrugten, op eene allermerkwaerdigste wyze gezien. Zeker Huisman, by my bekent, had in dat jaar vier honderd lopen Garst van negen pondemate land; 't geen ongeveer twaalf honderd guldens heeft opgebragt: waar by dezelve nog honderd lopen Koolzaad van vier pondemate ontving; het welke vyf honderd guldens waerdig was; zulks die dertien pondematen lands min of meer zeventien honderd guldens opbragten. O wonderlyke zegen van den algoeden God!)

103wumkes.nl

Page 104: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

lande slegts een zeer gering gedeelte, tot het zajen gebezigt wort, werdende het overige naar anders gewesten vervoert.140 Dit zeer voedzaam veldgewas, dat meest overäl in de weilanden gevonden wort, die enige jaren tot greide gelegen hebben, wort doorgaans gezaaid in Bouwlanden, die een of twee vrugten, na de braak, gegeven hebben: men zaait het 's voorjaars, gemeenlyk in de te velde staande Tarwe of Rogge, alwaar het, in 't gewas komende, den grond bedekt, en, na dat de granen van het land gehaalt zyn, in den nazomer eene ongemene vette weide uitlevert. Het volgende voorjaar wort het weder vroegtydig, meest met schapen, beweid, en tot op den grond schoon afgegeten; wanneer middelerwyl de bloemen uit den wortel opschietende, het land [p. 159] in 't begin van Juny, van het wiedvee ontdaan, en van alle vuiligheid gezuivert wort. De bloemen, voor het grootste gedeelte ryp geworden, en het zaad zig genoegzaam gezet hebbende, wort het, te gelyk met de nieuw uitgewassene klaver, afgemaait, droog en ryp gemaakt, vervolgens in de schuur gebragt, en des winters, met veel moeite, arbeid en kosten, schoon gemaakt; wanneer het, als men het wel gewonnen heeft, waar toe in den tyd terwyl het op 't land legt om te rypen, bestendige droogte en zonneschyn vereischt wort) een schoon goudgeel zaad uitlevert, dat zomwylen op eene gantsch onbegrypelyke wyze kan vermenigvuldigen: want twee pond zaad in een Pondemate lands geworpen, levert in goede jaren drie, ja wel eens vier lopen zaad uit, zynde ieder lopen doorgaans Honderd en veertig ponden zwaar: zulks de vermenigvuldiging is van één tot 210 à 280. Zonder nog te rekenen de grote menigte bloemen die te vroeg, en nog ontelbare meerder, die te laat aankomen en ryp worden; gelyk mede de menigten van zaadkorlen, dewelke in 't majen, zwelen, ryden en verder hanteren, verloren gaan, die allen misschien twintigmaal meer zouden uitmaken, dan de genen die in de zak komen. Ieder lopen Klaverzaad kost, in gemene jaren twaalf, vyftien, agtien en twintig guldens; dog als 'er wat veel aftrek naar buiten is, (want zonder dat is 'er geen koop van) zomtyds wel dertig en veertig guldens. Men heeft jaren gehad, dat het Klaverzaad van zommige stukken lands veel meer opbragt dan het geheele land waerdig was, schoon de [p. 160] pondemate wel Honderd Daalders en meer gekost had; dog dat gebeurt niet veel.

III. Meekraps-bouw. Zedert veertien jaren, omtrent den jare 1750. heeft men op zommige plaatzen, meest in de hoge Quartieren dezer Provincie, en wel voornamelyk op het Bildt, een begin gemaakt, met het planten van Meekrap, 't geen men inzonderheid den Zeeuwen heeft afgezien, die 'er een voornaam tak van hunne Landbouwery van maken. Deze plant wort Meede genaamt, en dient meest tot verfstoffe, gevende

140 Het werd veeltyds om Oost, naar Engeland en elders verzonden, dat het ( zo veel men weet) nooit als tot zaajen gebezigt wort.

104wumkes.nl

Page 105: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

eene aangename en tamelyke vaste roode couleur, op linnen en wollen garen. Ook isze van een Medicinaal gebruik, tot verdunning en zuivering van 't bloed, geverfde eene schone rode verwe aan de gedisteleerde wateren, en niet onaangenaam van smaak. Men wil dat deze plant uit de Indiën en Persiën, over Venetië, door Spanje en Vrankryk, herwaarts zy overgebragt; en is al zedert drie honderd jaren in Holland en Zeeland bekent en geplant geweest. Zy is in den tyd van haar gewas tamelyk teder, wort door verscheide toevallen in haren groei ligtelyk vermindert, dient zorgvuldig gewied, gereinigt en toegezien te worden. Twee jaren geplant geweest zynde, wort de wortel opgegraven, van de aarddeelen gezuivert, door vuur gedroogt in zekere, daar toe bereide geboude werkhuizen, die men Stoven noemt; vervolgens fyn gemalen, en met een weinig aarde gemengt zynde, isze bekwaam om tot verwen gebruikt te worden, en wort hier te lande zeer veel, en meer dan in vorige tyden gebezigt, en ook veel buiten 's lands naar Italie, Spanje en Vrankryk verzonden. [p. 161]

De planten of afzetzels der Meede (welks uitvoer uit Zeeland by openbare Placaate verboden is) zyn hier allereerst ter sluik overgebragt, en men bevond, dat dezelve in deze gronden, vooräl in zavelagtige, tamelyk zware en vette aarde, immers zo wel als in Zeeland en Holland, tierden: ook was de stoffe in deugd vooräl niet minder dan in de gemelde Provinciën. Dit moedigde, op hoop van gewin, een gezelschap van Kooplieden aan, om 'er eene gereguleerde fabryk van op te regten, en een Stoove te stigten, die kort daar na gebout, en tot gebruik bekwaam gemaakt werd. Ook verkreeg de nieuwe Compagnie vergunning van vryheid der inposten op de Turf en Brandhout, die 'er toe gebruikt werd.141 Edog, de uitkomst heeft niet in alle delen aan de verwagting beantwoord: de actien van den inleg, die in 't eerst geweldig reezen, daalden eerlang, en zommigen der Deelgenoten, zyn 'er door verarmt. Zynde zulks, zo men meent, veroorzaakt door slegt gewas: want de Aanleggers van deze plantagien in den beginne enige van de beste en weligste Boulanden hier toe gebruikt hebbende, huurden daar na drie gehele Boere-plaatzen, als twee op het Bildt, en een te Sexbierum; dog alle deze landen teffens willende aanleggen tot de Mee-bouwerye, bevond men haast, dat men misgerekent had, vermits veele van die landen, door de voorgaande Huislieden uitgeput zynde, voor dien tyd niet konden uitleveren, 't geen men 'er anders, naar rato van de gesteldheid des [p. 162] gronds, van had mogen verwagten, waar uit noodwendig een zeer schraal gewas en aangroei der planten, en gevolgelyk veel schade moest veroorzaakt worden. Bovendien meende men, dat de nieugeplante spruiten of loten, door het gestadig besproejen met water, te eerder en beter zouden wassen; dog de bevindinge heeft geleert, dat de planten doorgaans zappen genoeg in zig zelve hebben, en uit den grond konnen zuigen, zulks de overvloed van water, in de eerste jaren zeer vele planten heeft doen verrotten, waar door het gewas te dun

141 Generale Ordonnantie op de Inpositien van 1750. Art. XLVIII.

105wumkes.nl

Page 106: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en gevolgelyk te schadelyk voortkwam. By dit alles kwam nog het toeval, dat, gedurende den laatsten oorlog de bereide Meekrap geweldig daalde in prys: zynde zulks vermoedelyk veroorzaakt, dewyl by gebrek van werkvolk en verval van negotie in Vrankryk, vele fabryken stil stonden, waar door, in dit zoort van waren, gelyk in vele anderen weinig vertier was: want daar men voorheen, en nu tegenwoordig de Meekrap verkogt voor veertig guldens het honderd pond, min of meer, was toen enigen tyd de prys wel de helfte minder; dog de gewoonste gelding is dertig guldens of wat meer. Gemeenlyk rekent men, dat 'er omtrent duizend pond verfstof in een Pondemate lands kan wassen; ook wel, als 't overvloedig valt, 1200: waar uit blykt, dat ieder pondemate land, in twee jaren tyds, volgens gewonen prys en matig gewas, kan uitleveren, drie honderd guldens; waar af getrokken zynde de eerste planting der loten142, [p. 163] het verder onderhoud op het land, het uitgraven, drogen en malen, mitsgaders de huur van den grond, nog een schoon gewas voor den Eigenaar is: en men twyffelt niet, of deze plantagie zal in vervolg wel tyd eer toe- dan afnemen; 't geen, als 't wel slagboegt, een nieuwe zilvermyn voor den Landbouw zal uitleveren.

IV. Tabak, Vlas. Wyders heeft men niet lang na 't begin van deze Eeuwe, hier en daar, byzonder in de Grietenye van Ferwerderadeel, beginnen Tabak te planten. Dog de scherpe bitterheid die 'er aan bevonden werd, de kostbaarheid van den grond, het menigvuldig werk dat 'er aan vast zat, en het gering voordeel dat deze plantagie den Eigenaar aanbragt, zyn de oorzaken [p. 164] geweest, dat deze kostbare onderneming, te gelyk met hare uitgeleverde vrugten, in rook wederom verdwenen is. Naderhand heeft men het stuk in Gaasterland (daar de grond veel

142 De loten gelden gemeenlyk 30 stuivers: het duizend, min of meer, daar van ongeveer 36000 in ieder pondemate lands gaan, gevolgelyk aan geld ---- ----- ------ f. 54 - 0 - 0 Het inplanten, bedekken tegen den Winter enz. 14 - 0 - 0 Wieden in twee jaar gegist op 15 - 0 - 0 Uitgraven op 30 - 0 - 0 Bereiden de honderd pond 3 1/2 gl. dus 1000 Pond 35 - 0 - 0 --------------- 148 - 0 - 0 De Huur en 't ploegen van een pondemate lands in twee jaar 40 - 0 - 0 --------------- f. 188 - 0 - 0 Behalven de zuivere Meekrap, die hier boven op drie Honderd guldens is gestelt, moet nog als profytelyk worden gestelt, de planten, die 'er uit een pondemate konnen genomen worden om 'er andere stukken mede te beplanten, en wel 60 guldens waerdig zyn. Dus 360 - 0 - 0 Kosten 188 - 0 - 0 --------------- Blyft f. 172 - 0 - 0

106wumkes.nl

Page 107: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

slegter is) hervat; dog met weinig voortgang, alzo de Tabak onsmakelyk, bitter, stinkende, en van eene onaangename reuk en geur zynde, gene liefhebbers vond, en overzylks de kool het vet niet waerdig was. Het werd tegen den voortyd, in houte bakken gezaaid, brengende een middelmatige plant te voorschyn, 't geen zo dra geene blaadjes begon te krygen, of het verplant in eene nieuwen, welomgeploegden en vet gemesten akker. Het land werd rontom en van binnen met digt ryswerk bezet, om alle schrale en koude winden van de planten te weeren, en zo eene aangename en warme zonnelugt te geven. Zee naaukeurig moest dit gewas van onkruid gewied, en van alle bywassende spruiten gezuivert werden; ook steeds met nieuwe aarde aangehoogt, tot eindelyk in de Ooftmaand de bladen, (die omtrent de gedaante van hoefblad, dog wat langwerpiger, vertonen) afgeplukt, en op hopen gelegt werden, om te zweten, of te broejen, waar na zy in grote, opene en lugtige schuuren werden opgehangen, vervolgens ingepakt, en, om gekorven te werden, wierden verzonden.

Vlas.

Van meerder nuttigheid (althans voor de eigene inwoners) is het bouwen van Vlas, dat in de hoge Quartieren, hoe langer hoe meer voet begint te krygen. Dit gewas vereischt een zagte, zavelagtige, dog welgemeste aarde, en brengt den Bouheer een dubbeld voordeel [p. 165] aan: want behalven het Vlas, zo noodzakelyk voor 's menschen lighaam, werd 'er van te toppen der halmen, een schoon zaad gewonnen, dat men Lynzaad noemt, en gebezigt wort, niet alleen om alle jaren dit veldgewas op nieuw te zaajen, maar ook om 'er, door middel van konstig gemaakte wind- en paerdemolens, de Lynolie uit te persen, werdende van de vaste deelen van dit zaad, Lynkoeken gemaakt, die een heerlyk voedsel voor het Rundvee uitleveren; dog waar van jaarlyks, zo wel als van de gemelde olie, eene grote menigte herwaarts voortkomen, op verre na niet toereikende. Geen gewas is 'er, waar aan meerder werks vast is, eer het tot zyn volkomen gebruik is toebereid: men zaait het in de maan Mey, heel digt, ruim een lopen in ieder pondemate Lands; want hoe digter het opwast, hoe fynder vlas het geeft. Zeer naaukeurig dient het gewied, en van onkruid gezuivert te worden. 't Zaad ryp geworden zynde, wort het, omtrent het einde van July uit den grond geplukt, van zyn knoppen gereinigt, en het zaad op den grond te rypen of drogen gelegt, in de open lucht. Midlerwyl bind men de opgeplukte vlashalmen in kleine schoofjes, die in 't water gelegt worden te rotten; dit drie, vier, ook wel zes dagen geduurt hebbende, werden de schoven op het land gedroogt, vervolgens gebraakt, dat is, door middel van een houten werktuig, in de bast gekneust, waar na het door een diergelyk yzer werktuig nog eens gebraakt, en van het [p. 166] nog overige des bast gereinigt wort. Dog vermits er dan nog vele onzuiverheid aan gebleven is, moet het geribbelt, dat is over een zoort van een kamyzer gehaalt worden, waar na het gehekelt, en voort geheel schoon gemaakt wort.Mmatig uitdeyende, komt 'er van een pondemate lands

107wumkes.nl

Page 108: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

drie honderd tot vier honderd ponden schoon gemaakt vlas. Dog als men agt geeft, dat ieder pondemate land, hier toe bekwaam, omtrent viermaal zo veel huur doet143, dan gemeenlyk, en het menigvuldig en langduurig werk, dat hier aan vast is, zal het gewin al veeltyds geweldig besnoeit worden. Dog het zaad wel gewonnen werdende, vermenigvuldigt gemeenlyk van een tot vier, en kan een groot stuk van de landhuur goed maken; maar zomtyds gebeurt het, dat het vlas vroegtydig, en zelfs eerder als het zaad tot zyn volkomenheid is, moet opgeplukt worden, naardien het anders zou beginnen op den wortel te rotten; en in dien gevalle is het zaad weinig of niets waerdig, dog het vlas is 'er even goed om: want men rekent, dat hetzelve met tien weeken, na dat het gezaait is, zyn volle wasdom en kragten bekomen heeft. De prys van het schoongemaakt vlas is zeer onderscheiden naar het fyn is, zulks het eene zomtyds agt, en het ander wel zestien stuivers het pond waerdig is, en het hier gewonnen vlas kan in deugt wel tegens het buitenlands uit; dog levert gemeenlyk een weinig minder linnen uit in hoeveelheid van ellens.

V. Aardappels. De aardappels, die voor ruim dertig jaren [p. 167] hier byna onbekent waren, zyn hier te lande uit Gelderland en Zeeland overgebragt, en maken thans een voornaam tak van de landbouwery uit; dog zyn de hier gewassen niet zo fyn en aangenaam als de Zeeuwsche, welke laatsten hier egter weinig werden gebezigt, wyl Hen Ed. Mog. de Staten dezer Provincie den invoer belast hebben met een gulden de ton; 't geen oorzaak is, dat de Aardappels alhier zeer menigvuldig worden aangekweekt. Zy vereischten eene losse, welomgeroerde vette en zavelagtige aarde, wanneer, alze wel gewied en onderhouden werden, ieder pondemate land meer dan vyftig ton kan uitleveren. Deze plantagie is ongemeen voordelig voor 't gemeen: zommige dorpen, daarze meest geplant worden, varen 'er wel by, zyn in tamelyken bloei geraakt, en helpen een groot aantal menschen aan de kost; ook werd deze vrugt zo algemeen, dat 'er weinige huishoudingen gevonden worden, die 'er niet, voor een groot gedeelte, haar dagelyks gebruik van maken.

Wyders zyn de hoge Quartieren deze lands zeer overvloedig in het voortbrengen van velerley moes-, tuin-, aard-, ooft en peulvrugten, die hier zeer wel tieren, dan die in de Wouden of lage landstreken aangekweekt worden.

VI. Vette weilanden. Wonderlyk gezegent zyn daarenboven de meeste streken der Provincie in het voortbrengen van kostelyke weilanden. Zy zyn ongemeen voedzaam, en de koeien, die hier gevonden worden, zyn van het beste slag die [p. 168] elders

143 Doende zomtyds de pondemate 32 guldens op de hoge landen.

108wumkes.nl

Page 109: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

worden gezien, en geven 's daags agt, tien en meer kannen melk. Boter144, zoetemelks kaas en grove kaas wort 'er in zo eene grote menigt jaarlyks gemaakt, dat het bezwaarlyk zou te berekenen zyn.145 De Veefokkery is mede ongemeen voordeelig in gezonde tyden, werdende jaarlyks enige duizenden aan Rundvee naar Holland en elders uitgevoert, 't geen zeer aanmerkelyke geldzommen doet inkomen, en ongemeen voordelig voor deze Provincie is.146 In zommige landstreken [p. 169] (schoon voor hoge Quartieren gerekent) staan de landen 's winters onder water, maar worden in den voortyd, door middel van Watermolens droog gemalen, en leveren ongemeene schone weiden, en zeer veel Hooi uit, waar van 'er jaarlyks enige honderden scheepsvragten naar Holland verzonden worden. De velden, die wegens hunne hoge ligging niet of zelden door het winterwater belemmert werden, bestaan meest uit Bouwlanden; en Huislieden, die Honderd pondemate lands, meer of minder gebruiken, hebben zomtyds niet boven vyftien en twintig pondematen oude griedlanden; dog waar omtrent men aanmerkt, dat het gering aantal van Weidlanden, en al te grote hoeveelheid van Bouwery schadelyk en nadelig voor het land is: want dus wort 'er gemeenlyk veel te weinig dong gemaakt, om de menigte der Bouwlanden te bemesten147, [p. 170] die daar door vermagert werdende,

144 Van May 1762. tot May 1763. zyn aangegeven op de Lands Wagen de volgende Boter: 1/4 Tonnen ---- ---- 63835 1/8 Tonnen ---- ---- 36358 1/16 Tonnen ---- ---- 4770 Maakt te zamen 83206 1/2 Vierndeel Boter. 145 Ondertusschen geblykt uit de publyke boeken dat 'er verscheide Jaren ter Waag gebragt is, het een jaar door 't ander aan Zoetemelks kaas 1583659 pond; en aan de Grove kaas 3890741. Dog hoe veel onder de hand verkogt, en niet ter Waag gelevert wort, zou op geen 100000 ponden te berekenen zyn. 146 Hoe veel Hoornbeesten hier jaarlyks gewoonlyk naar Holland worden uitgevoert, is niet wel na te gaan. Zeker voornaam Heer heeft my te kennen gegeven, dat zyn Ed. het getal, wel van oude Regenten had horen bepalen op dertig duizend Runderen; zulks die, wanneer het stuk maar op dertig Car. guldens gerekent werd, een Capitaal van Negen tonnen gouds, jaarlyks in het land konden brengen; dog, waar omtrent ik wel meene verzekert te wezen, dat het veeltyds eer meerder dan minder kan uitmaken. 147 Hoe veel belang de Hoge Regering dezer Landschappe neemt in de menigte van Mest of Dong, kan men zien in 's Lands Ordonnantie, Vierde Boek, Tit. XVI. behelzende een streng verbod tegen het uitvoeren van Dong van welke natuur die zoude mogen wezen, by verbeurte niet alleen van de Dong die men onderneemt uit te voeren, maar ook van al het geen, waar mede getragt wort dezelve buiten de Provincie te brengen; zullende nog daarenboven de perzonen, die de uitvoering doen, ydermaal verbeuren twee honderd guldens, of, in gevalle van onvermogen, op het gedemolieerde Blokhuis gebragt, en, na bevindinge van zaken, gestraft worden. Staande het eenen ieder Ingezetene vry, zodanige Uitvoerders, overäl te mogen aantasten, vangen en agterhalen, en zullen daar voor de gehele verbeurde boete genieten. Zie deze Wet nader vernieuwt en bekragtigt, by Publicatie van den 30 Octob. 1751. met recommandatie aan de Geregten, en belastinge aan 's Lands Commisen en Opzigters, daar omtrent te waken, en, zo veel doenlyk, alle fraude te beletten.

109wumkes.nl

Page 110: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

veeltyds niet half zo veel granen uitleveren, alze, natuurlyker wyze zouden konnen doen. Behalven dat de hoge Greidlanden, die zelden of nooit enige mest bekomen, door het geduurig maajen allenskens schraalder werdende, op verre na niet zo voedzaam zyn, of zo veel gras geven als anders zoude geschieden. Boven dien zyn vele Huislieden niet in staat, om zo vele Bouwlanden behoorlyk te cultiveren, te bearbeiden en te behandelen: men ploegt en braakt gemeenlyk te weinig; de zware gronden zyn kluitig, en de vezels der graanwortels konnen 'er niet doordringen, om 'er genoegzaam voedzel uit te zuigen; de landen te weinig gebraakt, geven niet alleen eene grote menigte onkruid, (op welks uitroeijinge men doorgaans weinig bedagt is) dat mede zyn voedzel uit den grond trekt, maar zyn ook niet luchtig genoeg, het welk, hoe noodzakelyk het is tot den groei, en weligheid der planten en gewassen, door den vermaarden Nieuwentyd, in zyne Waereldbeschouwingen, (Bladz. 850) proefkundig is aangewezen. Het staat derhalve vast, dat men hier veeltyds te weinig Weidlanden, en te vele Bouwlanden heeft; 't geen ook verstandige Huislieden door gaans met my toestemmen, dog anderen, min doorzichtig, kreunen 'er zig niet aan, en volgen [p. 171] de oude gewoonte, menende dat hoe meer Bouw, hoe meer zaad zy hebben te verwagten, niet tegenstaande men dagelyks ziet, dat zommigen gemeenlyk zo vele en meer granen uit vyftig pondematen lands bouwen, als anderen uit zeventig of tagtig.148 [p. 172]

148 Vele bouwluiden worden egter van tyd tot tyd wyzer, en men heeft, zedert enige jaren, hier omtrent, eene gewoonte ingevoert, die voor dertig jaren byna geheel onbekent was, en die by bevinding zeer voordelig is. Te weten, men zaait in den voortyd, gemeenlyk in Rogge of Tarwe, na de eerste of tweede Braakvrugt, klaverzaad, dat, voornamelyk in vogtige jaren, als 't gewas der granen niet te zwaar valt, gemeenlyk wel wast en groeit. De granen van 't land gehaalt zynde, is het veld bedekt met klaver waar op men, niet slegts in 't najaar, maar ook den volgenden zomer, een menigte vee kan weiden. Dit Klaverland, gemeenlyk Nieuwland genaamt, laat men veeltyds een jaar, zomtyds twee, stil leggen; wanneer de klaver, (die maar twee jaar duurt) verliezende, het land in 't midden van den zomer omgeploegt, vervolgens op nieuw gebraakt wort, met Tarwe, Rogge of Garst. Zeer voordelig is deze manier van doen: want behalven de overvloed van vee, dat dus geweid wort, heeft men het voordeel van eene aanmerkelyke verbetering en versterking der gronden. het land wort door de beesten ongevoelig gemest, de aarde door graangewas niet uitgeput, de klaverwortel en het gras versterkt het veld tot nieuw voedzel, de bleeke en zagte gronden worden zwart, mul en ongemeen vrugtbaar, en het gedurig braken en verschaft telkens heerlyker, zwaarder en styver graangewas, welks zaad gemeenlyk zwaarder weegt, en in deugt het ander te boven gaat. De grond wort allenskens meer gezuivert van onkruid, en het veld bekoomt ongevoelig nieuwe kragten. Men heeft voorbeelden van Huislieden, die op die wyze, onaangezien datze weiniger land dan anderen onder de ploeg hadden, veel gelds gewonnen hebben; daar hunne nabuuren, onverzettelyk by de oude manier volhardende, weinig bedyen, en zomtyds door het al te veel graanbouwen, verarmt wierden. Experientia docet.

110wumkes.nl

Page 111: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

VII. Gemeenlyk en groote Boere plaatzen. Nog moet men, ten opzigte van den Landbouw in deze Provincie aanmerken, dat vele Huislieden gemeenlyk veel te grote Plaatzen bezitten, waar door insgelyks, zo wel omtrent den opbreng des Landschaps in 't algemeen, zal nopens het belang van vele byzondere perzonen, merkelyke nadelen worden veröorzaakt. Van ouds waren de meeste plaatzen en Boerkerven van dertig, veertig, vyftig en zestig Pondematen, makende niettemin voor den Gebruikeren schone kostwinningen; maar naderhand werden vele van die Plaatzen by stukken verkogt, de Huizinge afgebroken, en het Stemregt op de losse Hornlegers behouden: welke Hornlegers in die tyden dezelfde magt van Stemminge hebbende in Dorps-, Deels- of Landzaken, als de formele Plaatzen, den Eigenaren regt gaven, om 'er zig, in alle zoorten van Stemmingen van te konnen bedienen. Hier door gebeurde het niet zelden, dat iemant, uit kragt van zyn Stemregt de meerderheid van Stemmen in de dorpen hebbende, zig gemakkelyk meester konde maken van alle de profytelyke Ampten en voordelen ener Grietenye, voor zo veel die van het gewone Stemregt (de fundamentele [p. 173] Staatsmagt dezer Provincie) afhingen. De landeryen dus zonder vaste Plaatzen, geraakten door in veler handen, en werden nu en dan by andere Plaatzen gevoegt, die daar door tot tagtig, honderd, ja zomwylen Anderhalf honderd en meer Pondematen aangroeiden. Natuurlyker wyze kon zulks niet minder dan nadeel toebrengen voor de Republiek: want de Plaatzen te groot zynde, om in alles wel bebouwt, gebraakt, beslat, bemest en beärbeid te worden, vermits zommigen het aan de magt, anderen 't aan verstand ontbrak, bragten op verre na niet op, 't geenze konden doen, en de meeste gronden vermagerden allenskens; waar door de huuren der landen vermindert, de inkomsten, zo wel der Landheeren als die der Provincie, schraalder, en gevolgelyk de waerdy der vastigheden ingekort werden. Vele Huislieden, in gemene tyden, werden arm, en moesten hunne goederen by geregtelyke executie zien verkopen, waar by de Eigenaar insgelyks veeltyds te kort komende, ongevoelig in zyne inkomsten benadeelt werd. Boven dien werden door het vernietigen der Plaatzen en het vergroten van anderen, de kostwinningen ten platten lande, in getal vermindert, het gemeen arbeidsvolk vermeerdert, en velen derzelve moesten noodwendig in een' zoberen staat geraken; te meer, vermits de Huislieden op verre na gene handen te werk stelden, naar rato van de grootheid van hun bedryf. Hier uit vloeide allenskens een merkelyk verval van zaken, de Dorpen geraakten vol gemene Arbeiders, en het aantal der Huislieden, dat, in zommige Dorpen [p. 174] van ouds veertig of vyftig uitmaakte, (als men nog op de Stem-cohieren kan nagaan) werd zomtyds op meer dan de helfte vermindert; de losse landen, onder gene Plaatzen gestoken werdende, moesten veeltyds aan de Meyers van vaste Plaatzen verhuurt werden, en konden uit dien hoofde (wyl de Huurders de mest opde landen hunner Plaatzen moesten brengen) niet behoorlyk bemest of

111wumkes.nl

Page 112: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

behandelt werden, en bragten overzulks den Eigenaren kleine winst, en het Landschap te minder Reële goedschatting aan. Het belang dat men in het een en ander nam, was de oorzaak dat dit stuk, in den jare 1748, mede gesteld werd onder de Poincten Reformatoir149, en waar omtrent werd vastgesteld, dat voortaan gene andere Stemmen zouden werden toegelaten als van Hornlegers voorzien met eene Huizinge en twintig Pondemate [p. 175] Kleiland, Kleiland, of tien Pondmate Woudland moest gevoegt werden, en na dien tyd tien Pondemate Kleiland, en twintig Pondemate Woudland.150 Zedert dien tyd is het by het laatste getal van Pondematen gebleven; dog hoe deze gestatueerde wet, aangaande de vereischte Huizinge op de Stemmende Hornlegers, wort geobserveert, en agtervolgt, is niet dienstig hier aan te wyzen, en te minder nodig, alzo de zedert aangeboude, zogenaamde Stemhuisjes, overäl bekent zyn, en van allen konnen gezien worden. Aanmerkelyk is, ook in dezen opzigte, het zeggen van Hun Ed. de Staten dezer Provincie.151 „Dat de veranderingen van tyden, de omstandigheden van zaken, de ervarentheid van 't geen dienstig of ondienstig, meer of minder dienstig is, de verscheidenheid van gevallen, die beter van agteren bepaalt, als van voren bedagt en onderscheiden konnen werden, de verdorven naruur der menschen, snood om vele vonden te vinden, tot elusie van salutaire wetten; en wat meer aanleidinge tot nieuwe wetten mag hebben gegeven, oorzaak is geweest van gedurige veranderingen." En dit alles, zal voor de nakomelingschap altoos stof van nadere bepalingen en nieuwe schikkingen uitleveren. Waar mede ik deze, enigzins uitweidende [p. 176] Aanmerking besluite, zynde het geheel myn oogmerk niet, om hier een Polityk Reformateur, maar als een onpartydige Historie-Schryver, en eerbiedige Hoogschatter van 's Lands loflyke constitutie, aangemerkt te worden; ook zonder, myns wetens, iemant in 't byzonder te ergeren, of de minste aanleiding tot ongenoegen te geven.

VIII. Paerde-fokkery, en wetten daaromtrent. Verder zyn deze Quartieren zeer overvloedig in 't aanfokken van Paerden, dewelke in waerdye die van vele andere landen te boven gaan: een gemeen goed paerd om te arbeiden, kost tegenwoordig honderd guldens min of meer; dog voor welke zomma men eertyds drie à vierbekwame ploegpaerden konde kopen. De laatste oorlog in Duitschland heeft deze aanmerkelyke graagte veroorzaakt: zommige paerden, die wat schoon zyn, en wel draven, gelden dikwyls twee, drie, vier honderd guldens en meer; zynde in dien opzigte hier eene tamelyke

149 Zie de 47 Artlen van de Gecommitteerden der Landen en Steden op de Doele, van der 25 July 1748. Art. VI. 150 Reglement van zyn Hoogheid, van den 21 Dec. 1748. Art. III. Als mede de Missive van Hoogst denzelven aan Hun Ed. Mog. in dato 10 Dec. 1749. te vinden in de Verzameling van Placaten van 1748. tot 1755. 151 Zie de Voorrede van 's Lands Ordonnantie.

112wumkes.nl

Page 113: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

liefhebbery, dog de beste dravers gaan veeltyds naar Holland, en brengen zomtyds 800, ja 1000 guldens en meer op. Zeer omzigtig zyn ten allen tyde de Staten des Lands geweest, om den luister der Friesche Paerden op te houden, en hebben, door het instellen van verscheide wetten, naaukeurig zorge gedragen, tot weeringe van alle verbasteringe in dezen. Volgens 's Lands nieuwe ordonnantie152 mag niemant enige Dekhengsten implojeren, als die door de Gerechten, of vastgestelde Keurmeesters werden gevisiteert en goedgekeurt; de afgekeurde moeten terstont gesneden worden; de Dekhengsten [p. 177] moeten niet kleiner zyn, dan vyf voet en twee duim, zo wel in de lage als hoge quartieren der provincie, uitgezondert in de Grietenyen van Ængwirden, Doniawerstal, Haskerland, Schoterland, Gaasterland, Opsterland, ende beide Stellingwerven, alwaar men met Hengsten van vier voet en tien duim volstaan kan. Ieder, die zyn werk maakt van Dekhengsten te houden, moet, volgens die zelfde wet, onder dat getal hebben, ten minsten een donker grauwen, met witte staert en maanen, en zwarten beenen. Niemant staat het vry zyne merriepaerden buiten de Provincie te vervoeren, om aldaar gedekt te worden, enz. Deze zeer heilzame Wet, al van ouds by de Hoge regeringe dezer Landschappe ingevoert, schynt nogtans van tyd tot tyd ingezetenen een lastig jok geweest te zyn; als mogelyk het nuttig oogmerk van dezelve niet bezeffende. In den jare 1672. werd by de Gecommiteerden der Steden de vernietiging van dezelve vastgestelt, volgens het L Artikel van de Poincten des jaars 1673. spreekt 'er met de eigenste bewoordingen van. Egter heeft, door de goede voorzorge der H. Staten deze Wet steeds stand gegrepen, en zy werd in de nieuwe Ordonnantie 1723. als gezien is, op nieuw bekragtigt. Dog de Gecommiteerden der Landen en Steden, in den jare 1748. op de Doele binnen Leeuwarden vergadert, volgden in dezen de Articulen van 1672. en 1673. vernietigende op nieuw de Keurmeesters en de Ordonnantie, op het stuk der Springhengsten geëmaneert.153 [p. 178] De gesteltheid der tyden gaf Hun Ed. Mogenden geen vryheid, om toen op dit poinct, als mede op vele anderen, met behoorlyke aandagt te letten, veel min het een en ander, by de Heeren Doellisten gearresteert, te veranderen, of nader te bepalen, werdende alles wat aan Hoogstdezelven werd voorgedragen, inmediatelyk geäpprobeert, en vervolgens gepubliceert: met byvoeging, dat de overgeblevene stukken zouden werden opgedragen ter approbatie en guarantie van zyne Doorl. Hoogheid. Maar wylen zyn Hoogheid, nopens dit stuk van ander begryp zynde, heeft hetzelve in 't Reglement van den 21 Dec. 1748. stilzwygend voorby gegaan; blyvende alzo de wet in hare volle kragt. Zelfs werd naderhand, door de Gedeputeerde Staten, met goedkeuringe van wylen zyn Hoogheid, eene Notificatie gepubliceert154 rakende de Keure der

152 Tit. XVII. Vierde Boek. 153 Zie het XLII Artykel van de Poincten Reformatoir, in dato den 4 July 1748. 154 Den 18 Maart 1750. Zie Recuil van Placaten.

113wumkes.nl

Page 114: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Springhengsten, waar by vastgestelt werd, dat 's Lands Ordonnantie, en verdere ordres en Reglementen, op dit stuk voormaals Geëmaneert, in volle kragt zouden blyven; met byvoeginge, dat alle houders van Springhengsten, door de Heeren Grietluiden of Magistraten daar toe bevoorregt, zouden verplight zyn, om niet alleen hunne jonge Hengsten, die zy gedagten aan te zetten, maar zelve de ouden, indien zulks werd geëischt en nodig geöordeelt, te brengen ter keure van de Ed. Mog. Heeren Commissarien, en zig aan [p. 179] derzelver uitspraak, goed- of afkeuringe te onderwerpen, op verbeurte van vyf-en-twintig Goudguldens boete, en alle de ongekeurde, en niet goedgekeurde Hengsten. Naderhand, en wel in hetzelfde jaar, werd egter door het Collegie der Ed. Mog. H. Gedeputeerden, op last der Heeren Staten dezer Provincie, de Keure op de Springhengsten weggenomen, en het Keurmeesters-ampt vernietigt; werdende te gelyk het stuk der Springhengsten op volgende wyze bepaalt. „Dat ieder een zoude vry staan, voor zyn eigen gebruik Hengsten te houden naar welgevallen; dog die hengsten wilde houden, om daar mede Merrie-paerden van anderen te laten dekken, moest zig onderwerpen de keur op gemelde Hengsten van de magistraten en Officieren onder welken zy behoorden."155

IX. Schapen in Friesland. Behalven de voorgemelde vee-fokkeryen, werd 'er jaarlyks eene byna ontelbare menigte van Schapen in deze provincie aangekweekt. Het voordeel dat de Landluiden hier van genieten, is zeer aanmerkelyk; schoon de meesten gemeenlyk maar een matig getal in hunne weiden hebben, wyl de bevinding geleert heeft, dat dit vee, te menigvuldig by malkander zynde, eene onaangename geur aan de weiden geeft, en, naar gelang van hun voedzel, niet voordelig in de weilanden is. De Schapen brengen gewoonlyk twee lammeren jaarlyks op, die in de Meymaand meest opgekogt en naar Holland gevoert werden; [p. 180] 't geen al veeltyds een ongemeen groot getal uitlevert. Die niet uitgevoert werden, maakt men gemeenlyk het tweede jaar vet: weinigen worden tot voortzetting opgevoed, en deze vier, vyf of zes jaren oud zynde, werden insgelyks vet geweid en zomwylen gemest, wegende het vleesch van zestig tot honderd ponden en meer. De schapen werden jaarlyks geschoren, en geven veeltyds vyf, zes, agt en enigen tien ponden, zeer schone fyne wolle, dewelke meest tot Sajetten enkelde garens gesponnen zynde, in grote menigte naar buiten gevoert, en tot het maken van Damasten, Calaminken enz. gebezigt wort. De uitvoer van ongesponne wolle is by openbare placate verboden156; gelyk mede de invoer157 van enigerleye zoorten van zogenaamde wollen poepehozen,

155 Zie de Publicatie van hun Ed. Mogenden, van den 12 Aug. 1750. te vinden in voorgemelde Recuil der Placaten. 156 Van den 16 Maart 1743. Dog weder vrygelaten den 18 Maart 1746. 157 Generale Ordonnantie op het stuk der Inpositien. Art. CXIX. Druk van 1750. En voorgaande Publicatien van den 16 Juny 1742. en den 15 Decemb. 1749. Met verbod van

114wumkes.nl

Page 115: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

handschoenen, en mutzen, en dezelve zoorten van Islandsche Hoofen, en wanten, zo geweven als gebreid, als mede van alle wolle garens of Sajetten; (uitgezonderd enigen, aldaar genoemt) strekkende het een en ander tot bevorderinge van den welstand veler ingezetenen, zo wel tot meerder gebruik van de inlandsche wolle, als tot handhaving van verscheide kostwinninge, als Wolkammer, [p. 181] Spinnen, Breiden, Verwen en was dies meer is. Boven dien geven de Friesche schapen des Zomers eene schone hoeveelheid van zeer vette en voedzame melk; dog die gemeenlyk meest tot het maken van Kaas, en zelden tot Boter gebezigt wort, tot welke laatste gebruik zy niet zeer dienstig is, wylze enigzins onaanzienlyke, bleeke en slegte Boter uitlevert.

X. Beschouwinge der lage Quartieren; vrugten en voortbrengzelen aldaar. 't Is geenzins myn oogmerk, om hier eene natuurlyke Historie van Friesland op te geven, nog aan te tonen welke zoorten van wilde en tamme dieren, vogelen enz. hier gevonden worden. De geleerde Knoop is in zyne beschryving van Friesland, dienaangaande tamelyk uitvoerig en naaukeurig.158 My lust voornamelyk hier aan te wyzen de gesteldheid dezer Provincie, met opzigt tot derzelver inwoners en hunne voornaamste Bedryven. De hoge streken des Lands, in zo verre, enigzins beschouwt hebbende, gaan wy over tot de Lage Quartieren, alwaar wy niet alleen een gantsch verschillende bodem, maar ook zeer onderscheidene bezigheden der Inwoneren, zullen aantreffen; 't is in 't gemeen bekent, dat het aardryk in deze landstreek doorgaans zeer zandig, steenagtig en min vet en vrugtbaar is; Men vind wel hier en daar tamelyk goede weilanden, maar zy zyn gemeenlyk ligt, en het gras is op verre na zo voedzaam niet als dat der hoge landen. In de omgeploegde Akkers tieren gene veldvrugten beter dan de Rogge en Boekweit; ook zaait men 'er Haver, en zomwylen ook Tarwe [p. 182] en Garst, als de grond wel gemest is; dog deze laatste graanvrugten zyn hier als buiten hunne natuurlyke gronden, en werpen doorgaans niet veel voor den Bouwman op. De Rogge, als de grond wel bereid is, vermenigvuldigt hier veeltyds van één tot twintig en meer, en is gemeenlyk ruim zo zwaar van gewigt als die in de hoge landen voortkomt. De vermenigvuldiging van de Boekweit is gewoonlyk van één tot dertig, dog dit gewas is zeer teder van aart, verdraagt weinig koude, scherpe en schrale winden, en geheel gene ryp of vorst, 't geen oorzaak is, dat de zajinge van dit gewas zomwylen twee à drie-malen herhaalt wort. De mestinge van het aardryk valt hier gemeenlyk vry kostbaar: want in deze streken weinig vee zynde, moet de Dong meest van elders gehaalt, en met grote kosten 't zamen gebragt worden, 't geen de reden is, dat de veldvrugten veeltyds schraal en mager voortkomen. Na

enige dezer Waren binnen de provincie te veilen of verkopen, volgens Publicatie van den 19 Maart 1751. 158 Zie zyn Tegenwoordige Staat van Friesland. Bladz. 71 en volgende.

115wumkes.nl

Page 116: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dat de Rogge van 't veld gehaalt is, hebben de Huislieden veeltyds het voordeel van Zandrapen in de grond te zaajen, die, wanneer ze wel in 't gewas komen, zomtyds tien ton ieder pondemate lands, uitleveren, en zeer graag in steden verkogt worden; dienende teffens het loof tot voedinge van het vee. De velden, die hier in grote menigte met Heide bedekt zyn, en niet tot bouwen werden aangelegt, verschaffen een nuttig voedzel voor de Honig-byen, die hier niet alleen menigvuldig worden aangekweekt, maar ook in den zomer van de hoge landen worden heen gevoert, en weder in den na-zomer t' [p. 183] huis gehaalt worden, 't geen in droge en goede jaargetyden ongemeen veel Was en Honig uitlevert. De Bloemen van de Boekweit, geven insgelyks een' overvloed van Honig, en zyn overzulks zeer voordelig voor dat zoort van liefhebbery. En gelyk dus de Wouden den Kleyluiden eene aanmerkelyke winst aanbrengen, zo bedienen zig de Woudluiden des voorjaars van het Koolzaad dat op de klei wast, en niet minder is tot uitleveringe van Honig; dog met dit onderscheid, dat alle bloemen op de hoge landen altoos witten Honig geven, en de wouden geen' anderen dan rode, die in waerdy veel minder is dan de witte.

XI. Brandstoffen, en derzelver bereidinge. Vermits de Wouden en lage Quartieren gemeenlyk zeer boschryk zyn, wort 'er jaarlyks eene grote menigte Brandhout gekapt, gelyk mede hier en daar enig Eikenhout om te timmeren of tot andere gebruiken. Het Brandhout, bestaande meest in Elsen, Berken, Beuken en andere ligte zoorten van boomgewassen, wort meest des winters geklooft en opgestapelt, waar na het met schepen naar de steden en dorpen, ook veeltyds buiten 's lands gevoert wort. Het Eikenhout dat hier zeer langzaam wast, en gemeenlyk wat kort valt, is goed van deugt, dog levert op verre na niet zo veel uit, als hier te landen nodig is: de bast of schors, Eek genaamt, wort tamelyk duur verkogt, en op byzondere, daar toe geschikte Eek-molens, kort gemalen, en dient voornamelyk voor de Schoenmakers tot hunne Loyeriën of Leerbereidingen. Wyders bestaat een voornaam [p. 184] gedeelte van het bedryf der Woudlieden in het graven van Turf en Baggelaar. Deze twee zoorten van Brandstoffen (van welker oorspronk hier voor159 omstandig gesproken is) moeten wel onderscheiden worden, als zynde van zeer verschillenden aart en natuur. De Turf, die meest op den grond, in de hoge Veenen gevonden wort, is ligter dan de Baggelaar, geeft een helderder vlam; dog is, vermits de weinige zout- en zwavel-delen, op verre na niet zo heet en duurzaam; maar heeft teffens dat voordeel datze ook niet zo scherp en doorbytende voor het koper en aardewerk is, en wort overzulks mede niet zo schandelyk voor 's menschen gezondheid gehouden. Edog, naardien de brandinge der Turf gemeenlyk kostbaarder valt, dan de Baggelaar, wort ze meest by de aanzienlykste menschen, en die wat zindelyker vallen dan anderen,

159 Bladz. 125 en volgende.

116wumkes.nl

Page 117: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gebruikt. Uitgezondert nogtans de ligte Turf, die meest tot Bakken, Brouwen, Stoken enz. gebezigt wort; gelyk mede de allerligste zoort tot Kalkbranderyen; dog de meeste van deze ligste Turf wort niet in Friesland, maar in Drenth en Groningerland gegraven, en met schepen herwaarts aangevoert. De bereidinge van de Turf is mede op verre na niet zo kostbaar als die van de Baggelaar: want de Turfstoffe boven op de grond leggende, wort ten eersten van de Werklieden gestoken, in die grootte als men dezelve gedenkt te gebruiken of te vervoeren, en voorts met weinig moeite en omslag droog gemaakt. het veld van de Turf ontledigt zynde, is daar na effen en slegt, dog gemeenlyk [p. 185] zandig, en overzulks, als het bereid en gemest wort, bekwaam tot weid- of bouwland: waar uit men ziet, dat de provincie, door het vergraven der hoge veenen, eerder wint dan verliest in jaarlyksche inkomsten, zo van weideryen als Graangewas. De stoffe daarentegen daar de Baggelaar van gemaakt wort, gemeenlyk Klyn genaamt, wort onder de grond van daan gehaalt, en derzelver toebereidinge veröorzaakt zeer veel omslag. Een stuk land of veld tot Baggelen, zo men het noemt, zullende aangelegt worden, wort de bovenste korst van het land, (wylze onbekwaam is om gebruikt te worden tot brandinge) ter dikte van een à twee spit, afgegraven, en 'er dyken van gemaakt, die rontom het land gelegt worden; daar na maakt men het ingedykte land, door middel van kleine watermolens, droog. De Klyn, die naar gelegenheid van plaats en grond, van zeven tot tien voeten diep in de landen gevonden wort, werd 'er tot op het zand uitgeslat, en door Arbeiders over het land gebragt, wanneer de uitgeslatte stof meer naar weeke zwarte modder, dan naar enige brandbare stof gelyks. Niet week genoeg zynde wort ze met water vermengt, en over het land gespreid, ter dikte van een op de kant staande Baggelaar. Dus leggende zypelt het water allenskens uit, en de klyn wat droger geworden zynde, wort getrapt, dat verscheide malen herhaalt wort, tot dat de stoffe genoegzame stevigheid bekomen hebbende, van de turfboeren, ter breedte van de dikte van een Baggelaar, langs het geheele veld gestoken wort. Zy legt dus nog wat te drogen, waar na [p. 186] men over dwers begint te steeken, zulks het klyn in kleine ruiten verdeelt wort, en daar mede de Baggelaar haar volkomene gedaante bekomt. Dus enigen tyd te drogen gelegt hebbende, wort de Baggelaar opgebroken: men neemt namelyk twee ryen staande Baggelaar op, en legtze plat, op de twee naast staande ryen, neder: dit geschied het gantsche veld langs, zo dat 'er telkens een smal pad tusschen de nog staande ryen blyve, om 'er door te gaan. De bovenleggende Baggelaar tamelyk gedroogt zynde, wort, in de eerstgemaakte paden ondergelegt, en men legt 'er de onderste, die tot nog toe op de kant gestaan had, boven op. Dus met om- en wederomkeeren de baggelaar wat droger geworden zynde, wortze in stuiken, dat zyn hoge, smalle rontom luchtig staande stapels, gezet, daar de wind van alle kanten kan doorspelen. Hier enigen tyd gestaan hebbende, wortze aan grote hopen gezet, die vuuren, of halve vuuren genoemt worden, hebbende de

117wumkes.nl

Page 118: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gedaante omtrent van hooi-oppers, zynde even hoog in getal van Baggelaars, te weten 20 in de hoogte, en ook allen even wyd. Een heel vuur of stobbe Baggelaar, levert gemeenlyk een schuite, of zeventig Meetkorven uit, zodanig als dezelve in de Steden en ten platten lande, door gezworene Turfmeeters uit de schepen gemeten wort. De Turf en baggelaar wort door geheel Friesland gevoert, en tamelyk duur verkogt; ook voert men jaarlyks een tamelyk menigte naar Holland en elders; dog is de uitvoer by 's lands wet160 van den [p. 187] 25 November tot den 22 February, scherpelyk verboden, by verbeurte van vyf-en-twintig goude Friesche Ryders.

XII. Voorzorge der Regeringe nopens 't vergraven der floreenpligtige klynlanden. Naardien 'er jaarlyks eene overgrote menigte lands dus uitgebaggert wort, (schoon men hier en daar ook klyn van onder het water, uit meeren en vaarten haalt) en de landen, dus vergraven, zelden of nooit weder konnen gebruikt worden, dewylze meest in rietpoelen en wildernisen, wegens hunne diepte, worden verandert, is ligt te begrypen, dat de Provincie metter tyd een groot deel van hare landeryen verliest, die voorheen gemeenlyk tamelyk goed weiland uitmaakten, en daar door zoude moeten versteken worden van een voornaam deel der jaarlyksche Landsflorenen, die gemeenlyk van den Lande moeten uitmaken. Om hier in voor het belang der Provincie te waken, hebben hun Ed. Mog. de Heeren Staten vastgestelt161, dat voor ieder floreen, leggende op landen die vergraven worden, in 's Lands Comptoir zal worden geconfigneert, een Landschaps Obligatie, ter zomme van vyf honderd Car. guldens, en voor mindere gedeelten van Floreen naar advenant, by verbeurte van Honderd goede Friesche Ryders, ten koste van de genen, die in dezen nalatig mogten bevonden worden; met byvoeginge dat in zodanige Obligatien moest worden gestelt, niet alleen de naam en toenaam van den perzoon die de vergravinge gedenkt te ondernemen, [p. 188] maar ook de naam van de Grietenye, en het Dorp, waar onder de landeryen behoren; gelyk mede van de plaats waar van de zelve worden genomen. Mogende alzulke Obligatien nooit worden ingelost, maar moetende altoos blyven, eene onaflosbare Obligatie, tot Securiteit van de Provincie, voor de betalinge der Floreen, waar van de landen vergraven worden.

XIII. Bloeistaat van vele Dorpen door de Turfgraveryen; en aanmerking omtrent de veelheid van menschen in een land. Door het ontginnen van zommige hoge veenen, en de sterke graveryen in de lage veenlanden, zyn zommige Dorpen in Friesland, zedert den tyd van dertig à veertig jaren, in zonderlingen bloeistaat geraakt, zo door de aanmerkelyke

160 Vierde Boek, Tit. XVI. Art. 4. 161 Zie Notificatie van den 18 Maart 1718. en 19 Maart 1725. Als mede Extract Resolutie van den 2 May 1720.

118wumkes.nl

Page 119: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

geldzommen die 'er van inkwamen, als het groot aantal menschen, die op vele plaatzen toevloeiden, en de Dorpen hielpen vergroten, en ongemeen neringryk maakten; dog moet men hier by aanmerken, dat die zelve plaatzen, die hier door volkryk en bloeiende zyn geworden, te zyner tyd door dit eigenste middel eens zullen moeten verarmen en, althans voor het grootste gedeelte te gronde gaan. De reden is klaar: want de Veenlanden, zo hoge als lage, allenskens verminderende, en eindelyk geheel af- en uitgegraven werdende, laten op zyn best niets na, dan een weinig schraal en zandig weid- of bouland, en zomtyds niet anders dan petten, poelen, rietbosschen en wildernissen, zulks de grote menigte van gemene menschen, die zig omtrent zodanige plaatzen hebben neêrgeslagen, aldaar geen arbeid nog gewin vindende, noodwendig moeten verarmen, of genoodzaakt zyn, elders hun bestaan te zoeken. Niet [p. 189] dat wy zeggen willen, dat dit land, of zommige Dorpen van hetzelve te zeer bevolkt zyn, dat zy verre: de bloeistaat van een land bestaat, ten groten deele, in de menigte der inwoneren. Schaarsheid van volk brengt een land in korten tyd in verval, en stort het ten laatsten in zyn bederf. De Landbouw, de voornaamste bezigheid der Friesen, bestaat door de menigte van het volk, en het gebrek daar van, doet dezelve geheel en al vervallen, en is hier te lande oorzaak, dat 'er jaarlyks zo aanmerkelyke geldzommen door vreemde arbeiders uit deze provincie gedragen wort. Het aardryk kan 'er velen voeden, en laat den arbeid niet onbeloont. Door gebrek van volk ontbreken 'er niet alleen menschen, om de landen naar vereisch te bouwen, waar door de velden metter tyd magerder worden, maar het graan en allerleye landgewassen, vallen in prys, door gebrek van de genen die het eeten; ook wort het arbeidsloon, by gebrek van menschen, duur, waar door de Landman dikwyls van het wel laten beärbeiden van zyne landen, wort afgeschrikt. Boven dien vervallen, door gebrek van volk, alle konsten, handwerken, neringen en hanteringen, niet alleen, om dat dezelven ook door de menigte van menschen moeten aangekweekt, staande gehouden, en geoeffent worden, maar wel voornamelyk, om dat de daglonen, door gebrek van volk, te duur geworden, zulks de Kooplieden, en Meesters der konsten en handwerken, niet als met verlies, of immers met geringe winst, hunne goederen konnen laten maken, waar door zy afgeschrikt werden, en hunne handwerken laten [p. 190] varen, of, dat nog erger is, daar mede buiten ' lands vertrekken: en wy mensen op goede gronden verzekert zyn, dat ons land, een derdendeel menschen meer zou konnen voeden, dan het tegenwoordig doet, 't geen onder anderen ook daar uit kan worden afgenomen, wyl 'er zo eene grote menigte waren, van allerhande fabryken, neem eens, gewerkt yzer, linens, lakens en andere kleedbare waren, van elders binnen ons land gevoert wort; waar van men gene andere redenen geven kan, dan om dat het werkloon, by gebrek van menschen, hier te lande te duur is, en de Uitlanders ons de waren voor lageren prys konnen leveren, dan wy dezelve hier konnen maken. Ja welke eene grote

119wumkes.nl

Page 120: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

menigte vreemdelingen leven 'er wel van onze weinige fabryken, van onzen Koophandel, van de Zeevaart, Visschery, en wat dies meer is? Men zegt wel, dat hier te lande de lasten te zwaar zyn, om de inwoners zo goed koop te doen bestaan, en voor zo weinig gelds als de vreemdelingen te laten werken; maar deze reden is van geen gewigt: want byaldien 'er in een land een derde meerder aan menschen woonden, konden de lasten te ligter gedragen, en door velen te gemakkelyker opgebragt worden, waar door de zwarigheid van zelve zou verdwynen. Meer kon hier van gezegt worden; dog het bygebragte is genoeg, om het dwaze gevoelen van zommigen, die menen dat de Dorpen te vol inwoners zyn, te wederleggen. De al te grote veelheid van menschen in een Dorp of land, heeft alleen plaats, wanneer men zig alleenlyk bepaalt tot den dagelykschen arbeid, [p. 191] en zig niet bemoeit met de beoeffeninge van handwerken, konsten, koophandel en zeevaart; welke dingen, alsze naar vereischt worden voortgezet, nooit over te groten overvloed van menschen zullen doen klagen.162

XIV. Vee-fokkery in de lage Quartieren. Dog om van deze, enigzins ernstige stoffe, weder te keeren, tot de voordeelen van de Woudlanden, en 't geen aldaar hoofdzakelyk van de Inwoners verrigt wort, zo laat ons eens zien, welke Vee-fokkeryen deze, enigzins slegte landstreken uitleveren. Op zommige [p. 192] plaatzen, die tot de lage Quartieren behoren, dog egter niet zeer bosch- en boomryk zyn, vind men tamelyk goed weiland, hoewel gemeenlyk laag, en 's winters onbruikbaar. Hier houd men veel Rundvee, en de weilanden voeden matig wel, dog op verre na niet zo goed als de hoge Kleilanden. Het zuivel is doorgaans niet zo smakelyk, en het weidvee niet zo vet en zwaar als in de hoge Quartieren. Paerden worden hier zeer wel aangekweekt, en konnen, in 't stuk van harddravery, het rykelyk by die der betere landstreken halen; 't geen men voornamelyk hebbe toe te schryven aan den weinigen arbeid, waar mede men gemeenlyk de Paerden van 't tweede

162 De Staten dezer Provincie zyn althans nopens dit stuk van heel andere gedagten, wyl Hun Ed. Mog. om hunne Ingezetenen tot het aanbouwen van dorpen en buurten, aan te moedigen, den tyd van tien jaren vryheid van Schoorsteengeld vergunnen, aan alle de genen, die in of buiten de buurten, een huis op een koud steed bouwen; en insgelyks vryheid van Hoofd- en Schoorsteengeld hebben toegezegt aan hem, die een nieu huis, op eigen grond, met dertig pondematen lands, tot de Boerkery bekwaam maakt. Zie ordonnantie op het stuk der Inpositien. Art. LII, LIII. Druk van 1750. Ten dien zelven einde strekte onder anderen ook Hun Ed. Mog. Staatsbesluit van den 7 Mey 1681. waar by aan alle Uitheemschen, van den Gereformeerden Godsdienst zynde, en zig met hunne familien hier willende neêrzetten, toegezegt werd, niet alleen dezelve voorregten als de Ingezetenen te zullen genieten, maar ook voor twaalf jaren vryheid van alle buitengewone Lasten, als mede van Hoofd- en Schoorsteengeld; en, die Meesters waren van eenige Handwerken, de vryheid van Gildens. Volgens Staatsbesluit van den 15 October deszelven jaars. En daar op gevolgde Publicatie van Hun Ed. Mog.

120wumkes.nl

Page 121: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en derde jaar, in die zagte landstreken, belast; daar in tegendeel het jonge Paerde-vee op de Klei, gewoonlyk al vroeg tot den arbeid wort angezet, en daar door lomer en styver van leden wort; dog teffens dat voordeel bekoomt, dat het gemeenlyk sterker en zwaarder is, wyl hetzelve van jongs op vaster, zwaarder en sterker voedzel geniet. Schapen zyn in de Woudagtige streken van twederleye zoort: want behalve de Friesche, die hier al tamelyk veel op de beste gronden worden aangekweekt; (dog gemeenlyk niet zo fyne wolle, nog zo veel melk uitleveren, als op de zware kleilanden ) vind men 'er, voornamelyk naar den buitenkant, tegen Drenth en Overyssel, een geheel verscheide zoort, die men doorgaans Drenthsche schapen, of, kortheidshalven, Drenten noemt; zynde in 's Lands lusten der Inpositien bekent onder den naam van Langstaerte schapen, en doen, alsze geslagt worden, half zo [p. 193] veel impost als de Friesche, die men Kortstaerte noemt. Deze Drenthsche schapen zyn klein, wegende het vleesch, als het vet is, niet boven de dertig of veertig ponden. De wolle is grof, enigzins hairig en veeltyds grys en viltagtig, en overzulks van kleine waerde. De aanvoeding van dit vee geschied maar om het getal te vergoeden dat 'er jaarlyks, om geslagt te worden, geweid wort; en my is niet bekent, dat 'er enigen handel naar buiten meê wort gedreven. De wolle is de enigste vrugt, die men 'er jaarlyks (buiten de aanfokking of vermeerdering) van trekt, werdende deze schapen byna nooit tot melkgeven gebruikt. Dog de dorre Heilanden, daarze op geweid worden, en het zeer gering geld datze den Eigenaren kosten, is de reden, datze nog al een aanmerkelyk voordeel aanbrengen; te meer daarze by twee à drie honderden in eene kudde weidende, doorgaans maar door eenen Herder, die men veeltyds in de landtaal Scheper noemt, werden opgepast. Zommigen in deze kudden zyn voorzien van kopere schellen, waar aan de Herder, 't zy by donker of mistig weder, of anderzins, van verre kan ontdekken, waar zyne kudden zig onthouden. Dees Herder is gewoonlyk vergezelt en bedient zig van een' daar op afgeregten Hond, waar mede hy de afdwalende schapen zonder moeite weder by de kudde weet te brengen, en voor 't overige het vee juist naar zyn wil kan bestieren; 't geen iemant, die deze bezigheid nooit gezien heeft, als iets wonderlyks voorkomt. De schapen van dit zoort brengen gemeenlyk ieder maar een lam op, die zo lang [p. 194] by de moeder loopt, als 'er melk te zuigen is. De kudden 's daags van den vroegen morgen tot den laten avond, onder het bestuur van den Herder in de Heidvelden geweid hebbende, worden 's avonds naar huis geleid, en zoeken van zelfs hare eigen verblyfplaats op, scheiden zig zonder moeite van malkander, en werden 's nagts binnen zekere, daar toe bereide kojen, opgesloten. Om hier een grote menigte Dong en Mest te vergaderen, strojen de Huislieden de kojen zomtyds met heidplaggen of zoden, 't geen dikwyls herhaalt wort, tot dat de mest hoog en dik genoeg leggende, eene plaats op nieuw werd bereid om 'er op gelyke wyze te handelen. De mest hier te broejen leggende, wort daar na over de Graan-akkers gebragt, en is zeer

121wumkes.nl

Page 122: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dienstig om in deze anderzins schrale gronden, Rogge en Boekweit te bouwen. In 't najaar, als de Boekweit van 't land is, worden de schapen 's nagts op de stoppel-akkers, in een vierkant perk, rontom met horden of schuttingen ingesloten, geherbergt, en zulks twee, drie of meerdere nagten na malkander, waar na de schuttingen wat verder, naast het vorige perk verplaatst worden, en aldaar weder enige nagten blyven staan. Op die wyze werden de Akkers ongevoelig vet gemest, en in de maan November gewoonlyk met Rogge bezaait, 't geen gemeenlyk om 't tweede jaar, dan met Boekweit, en dan weder met Rogge, ook zomtyds met Haver, geschied. Deze nutte en eigenaardige wyze van Land- en Veebouw vertoont, naar myn gevoelen, eene schets van het aloude Aartsvaderlyke leven, is zeer eenvoudig, en [p. 193] brengt den Huisman veeltyds een goed gewin aan.

XV. Welvaren der Woudlieden. Buiten dien zyn de Woudlieden in 't gemeen zeer welvarende, en leven gemeenlyk met hun schraal gewas en dorre landstreken, immers zo rykelyk en vergenoegt als de Huisluiden op de vetste gronden. Doorgaans zyn de lieden in die Quartieren wat eenvoudiger, nedriger en zagter van aart en inborst, geven (als men zegt) op verre na niet zo veel voor hun geld: hun opschik is gemeenlyk wat zuiniger, en veeltyds zeer matig; niet tegenstaande zy van tyd tot tyd in meerderen bloeistaat beginnen te komen: want de huuren der landen hier zeer gering, de lasten matig, de velden ruim en groot, en de levenswyze min kostbaar zynde, wort 'er allenskens veel geld gewonnen, en 't gebeurt niet zelden, dat de Woudlieden in vermogen de vette Kleiboeren den loef afsteken. De Wouden worden ook van tyd tot tyd meer bebouwt en bevolkt; vele Heidvelden worden allenskens jaar op jaar tot bouwlanden aangelegt; eene menigte kreupelbosschen uit den weg geruimt, en het veld tot voordeliger gebruik besteed, 't geen iemant met vermaak, die enige jaren in die landstreken niet geweest is, en ze voorheen gekent heeft, kan beschouwen. Wyders zyn de meeste Woudstreken, wegens hare menigvuldige en zeer verscheidene voortbrengzelen, en de zonderlinge voorwerpen die men daar aantreft zeer aangenaam voor het oog, vermakelyk en innemende voor het gemoed, en veeltyds, naar myn gevoelen, hoog te schatten boven de barre en koude landstreken langs den Zeekant; hoewel anders deze laatste de anderen in vrugtbaarheid zeer verre te boven gaan.

XVI. Meer- of Riviervisch, en bepalingen aangaande het visschen. Beide, zo de Klei- als de Woudlanden, dog meest de lage en wateragtige streken, leveren doorgaans een overvloed van Meer-visch, zulks misschien weinige landen deze Provincie daar in zullen te boven gaan. Men vind 'er ongemene schone Baers, Brasems, Snoek, en voornamelyk een overvloed van Aal enz. van welker vangst vele menschen hunne voornaamste bezigheid maken, en

122wumkes.nl

Page 123: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zommigen daar mede eene eerlyke uitspanninge zoeken.163 De Hoge Regering dezes Lands is ook ten allen tyde bezorgt geweest, om de visschery in de binnen wateren in goeden stant te houden, en door verscheide bepalingen te doen bloejen, waar omtrent een byzonder Hoofdstuk in 's Lands Ordonnantie gevonden wort164, 't welk te wydlopig zynde om hier geplaatst te worden, men aldaar kan nazien. Zedert dien tyd heeft zyn Doorl. Hoogheid de Erfstadhouder , als Houtvester dezer Provincie, een nieuw Reglement doen publiceren165, rakende de wetten aangaande de jagt- en visscheryen hier te lande, komende deszelfs inhoud, voor zo veel de vischery betreft, hoofdzakelyk hier op uit. „Niemant mag visschen met Hiouwen in enige gemene, of opene wateren, nog ook in beslotene wateren hem toekomende, die uitlopen of togten hebben naar eenige diepten, of Zylrieden; Niemant zal Aal of anderzins mogen visschen in Zetten, wateren of Stromen, een ander toebehorende166, moetende ten dien einde de Eigenaars hunne byzondere Geregtigheden van Visscheryen, laten registreren, zo wel ter Secretarye van 't Jagt gerigte, als in hunne byzondere Secretaryen. gene Zylvesters, Sluismeesters of Vallaatsluiden mogen enige netten of vistuigen plaatzen in hunne Zylen, Sluizen of [p. 198] Vallaten167; Niemant mag breiden enige Seinen en Tioelen dan over vier Schilden, voormaals by de Heeren Staten geordonneert, of de Exemplaren van dien. Gelyk mede Baersnetten of Schakels, dan naar de Schilden, by de Staten des Lands daar van gemaakt.168 Niemant zal enige Vyvers, wateren of Graften

163 Inzonderheid levert het Quartier van Westergoo eene grote menigte uit van Aal, die hier ongemeen vet en smakelyk valt, naar welke van ouds de eene party van Frieslands Inwoners, die meest in deze Landstreek woonde, Schieringers genaamt werd, vermits de zogenaamde Schiere Aal, die gewoonlyk voor de beste gehouden wort, hier zeer overvloedig valt; gelyk de andere party der Friesen, die meest in Oostergoo huis hield, by den naam van Vetkopers bekent was, naar de vette weideryen en overvloed van zwaar en vet slagtvee. De Aal wort veeltyds met Aaken van Workum en elders naar Engeland vervoert, daarze in grote waerde is, gelyk mede hier te lande deze smakelyke spyze gemeenlyk voor 10 à 12 duiten het pond wort verkogt, zo alsze levendig gevangen wort, vermits zy zeer vet is, en, als men zegt, zig zelve druipen kan. 't Pond Baers geld aan de Bergumer Dam en elders, gemeenlyk vyf stuivers, en 't is niet zeldzaam van deze zoort van rivier-visschen te zien die 12 à 16 duimen lang zyn. 164 Vierde Boek. Tit. VII. 165 Zie Reglement van zyn Hoogh. rakende Houtvesterye in dato den 15 January 1750. te vinden in de Verzameling van Placaten, van Ao. 1748. tot 1755. 166 Naderhand is, by nadere interprætatie van den 28 April 1751. Art. VII. wel uitdrukkelyk verboden, het zogenaamde Aalzeilen; 't zy zulks geschiede met zeilen op de schepen, of met paerden voor dezelve. 167 Dog is dit Artikel by de gemelde Interprætatie in zo verre verandert, dat het den Sylvesters van Binnen-sylen, het visschen in hunne Sluizen en Vallaten met uitstromend water wort toegestaan; dog geenzins met instromend water. Zie aldaar Art. VIII. 168 In 't IX Art. van gedagte interpretatie vind men nog eene nadere bepaling, aangaande het maakzel en de grootte der Seinen.

123wumkes.nl

Page 124: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

mogen infecteren, vergiften, of andere verbodene praktyken gebruiken, om de visschen te vangen of te vernielen. Niemant zal mogen visschen met enigerhande vistuig van Netten, wand, Hengelroeden of andere Werktuigen, bekent of onbekent, in de Revieren, Meeren of binnenwateren van deze provincie, in den tyd van vyf weeken voor- en een week na Mey; zynde boven dien het Dobber-visschen met kleine vis, geheel en al verboden. Werdende het aan elk toegestaan, om den genen, die in den verbodenen tyd bevonden wort te visschen, of met kleine vis aan Dobbers vischt, de Netten, Dobbers en andere gereedschappen, af te nemen, welke aan den Fiscaal van de Houtvesterye zullen moeten werden aangebragt, en hetzelve aan den Wegnemer en Aanbrenger werden toegekent. Gedurende den verboden tyd mag gene Revier-, [p. 199] Meer- of Binnenwatersche vis ter Merkt werden gebragt, verkogt en gekogt, gevent of verëert, of in huizen, herbergen, of elders geconsumeert, of in korven, kaeren, schuiten of enige diergelyke gereedschappen bewaart, of gehouden worden, 't zy die alhier in de Provincie gevangen, of van elders mogten zyn ingebragt." Alles by verbeurte van zodanige zommen, als in de gemelde Articulen staat uitgedrukt. Insgelyks hebben hun Ed. Mog. enige wetten gemaakt betreffende de handhaving en voortzetting van den Steurvangst, en het visschen der Brasemen op de Zuiderzee tusschen de kust van Friesland en de eilanden Ens, Urk en Emeloord, en daar omtrent, gelyk men breedvoerig in 's Lands Ordonnantie vind aangetekent.169

XVII. Visschery op de Zuider- en Noordzee. Wyders levert de Zuiderzee, inzonderheid jaarlyks in den voortyd, eene byna ontelbare menigte van kleine versche Haering op, die zeer aangenaam van smaak is, en van de inwoners, voornamelyk uit Barradeel, naby den zeedyk, in overvloed gevangen wort: ook gebeurt het zomtyds, dat men daar omtrent een tamelyk aantal van goede vette Salm aantreft, die zeer graag verkogt, en met genoegen gegeten wort. Verder worden alöm op de Friesche Wadden overvloed van Bot, Spiering, Garnaten en diergelyke zoorten van kleine vis gevangen; dog het voordeel van alle deze visscheryen, is niet te vergelyken by de visschery, die 'er jaarlyks van de inwoners geschied op de Noordzee: welke eene onbegrypelyke menigte van Schelvis, Kabeljau, [p. 200] Schol, Scharen, Tarbot, Tongen, enz. hier te lande, in den voor- en natyd uit zee gehaalt wort, is onmogelyk na te gaan. De Dorpen Pæsens en Wierum, twee zeer volkryke plaatzen, hebben 'er meest hun bestaan van, en velen waren 'er wel by. Te Pæsens waren voor dezen vyftien Zeesnikken; dog een onverwagte en schielyk opkomende storm, op den 27 Octob. 1762. nam 'er vier van weg, welke allen met man en muis zyn gebleven; de overigen kwamen ter nauwer nood, en als by mirakel binnen, zulks aldaar toen maar elf overbleven. Zedert zyn 'er weder twee nieuw uitgehaalt, na welken

169 Zie Vierde Boek, Tit. VII. Art. II. tot IX.

124wumkes.nl

Page 125: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

tyd de vischvangst doorgaans ongemeen overvloedig is gezegent geweest. Te Wierum vind men tegenwoordig twaalf Snikken, op zommige andere plaatzen, meen ik, dat 'er nog een klein getal zyn. Alle deze vaartuigen zyn gemeenlyk met vyf à zes perzonen bemant, die alle gelyken aandeel van den vangst genieten; behalven dat den Eigenaar van het schip doorgaans een deel, ook wel anderhalf deel voor de slytagie en 't onderhoud van schip en goed toebedeelt wort. Terwyl de Mans 's daags op de visschery in zee zyn, verzorgen de vrouwsperzonen t' huis het wand170, dat den volgenden dag moet gebezigt [p. 201] worden; gravende t' elkens nieuwe wormen tot aas, die by ebbe, buitendyks, zomtyds vry verre, gegraven, en vervolgens aan het wand vastgehegt worden. Deze wyze van visschen is meest in 't voor- en najaar gebruikelyk; maar in den Zomertyd geraakt het wand buiten dienst, en men begint als dan met netten te visschen. Dit enigen tyd geduurt hebbende, en de vis metter tyd vertrekkende, staakt men voor eenen tyd de visschery, wanneer zommigen de gewoonte hebben, van op den Schilvangst los te gaan: hier van de schepen geladen hebbende, wort de Schil naar de Steden, in en buiten de Provincie gevoert, om aldaar tot Kalk gebrand te worden; welke tusschenvangst zomtyds nog een fraaje zomme voor de maats opwerpt. Tegen den Herfst komt de Schelvis, gemeenlyk meest met bujig en stormig weêr naar onze kusten, en de visschery neemt dan weder een aanvang, en duurt gewoonlyk tot dat het sterk begint te vriezen, of om dat de visch vertrekt, 's winters de dagen te kort zyn, en de vaart te zorgelyk begint te worden. In 't voorjaar nadert de visch onze kusten op nieuw, en wel meest met mild en aangenaam weêr; regt anders als in 't najaar. Gods goedertierenheid en wyze voorzorge in dit alles is ten eenemaal verwonderenswaerdig, en levert overvloedig stoffe van ootmoedige erkentenis en dankbaarheid op; zynde naaulyks te begrypen, hoe vele menschen wel door middel van deze hanteering aan hun bestaan, zo geheel als ten groten deele, geholpen worden: want behalven de Visschers zelven met allen die 'er aan behoren, [p. 202] is 'er nog een ongemeen aantal van zogenaamde Visjagers, die zommigen buitenöm met schepen de visch naar Groningen, Holland, Overyssel, Gelderland en elders vervoeren; en zommigen binnens lands, zo met wagens als schepen dezelve naar de steden en alöm ten platten lande brengen. Om nu niet te spreken van de grote menigte van Schuitmakers, Smids, Touwslagers, Blok- en Zeilemakers, Korfmakers, Bakkers, Zoutzieders enz. die allen meer of min hunne voordelen van den vischvangst genieten; behalve nog het groot aantal van luiden, die neering dryven zo met versche vis als met gedroogde Schol, waar mede gemeenlyk sterken handel gedreven wort. Ja hoe veel duizend menschen

170 Ik bedien my thans van dit woord volgens het gewoon gebruik der Zee-visschers, die door Wand de lynen verstaan, waar aan, met dunne koorden, de boeken of angels zyn vastgehegt, waar aan men de wormen steekt; schoon het anders bekent is, dat het woord Wand meermalen genomen wort, om 'er teffens het Netgereedschap meê te betekenen.

125wumkes.nl

Page 126: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hier te lande, en in de steden, byna de halve kost van de visschery hebben, in onmogelyk te berekenen.

XVIII. Jagt in Friesland, en derzelver wetten. Dog om weder binnens lands te keeren, wy hadden haast vergeten te melden de aangename bezigheid van de Jagt binnen deze Provincie. Eene liefhebbery, 't waar, die van weiniger wezentlyke voordelen genieten, (als men daar van uitzondert de Huislieden, die het genoegen hebben, van jaarlyks door dit middel van eene grote menigte kostgangers ontslagen te worden, dewelke, als zy niet agterhaalt en gevangen wierden, het graangewas wel haast ten groten deele met den Eigenaar zouden deelen) dog die al van ouds hier in goeden bloei, en als een eigen goed en erfregt van den luisterlyken Adel, en Aanzienlykste Inwoneren dezer Provincie, geweest is.171 [p. 203] Men vind hier tamelyken overvloed van Haazen, Patryzen, Ganzen, Zwanen, Wilde Enden enz. welker Jagt en vangst, op verscheidene wyze, door 's Lands Hoge Overheid door openbare wetten bepaalt is, waar omtrent de 's Lands Ordonnantie kan nagezien worden.172 Zommige zaken daar in begrepen, zyn door het Reglement van wylen zyn Doorl. Hoogheid den Erfstadhouder, nader bepaalt, of naar vereisch van zaken, verandert. Het voornaamste van de wetten, betreffende de Jagt, komt hier op uit.173 „Tot de vrye Jagt zyn geregtigt, de Heeren Staten dezer Provincie, hunne Gedeputeerden in Officio, de Raden van den Hove Provinciaal, Lieutenant Houtvester en Meester Knapen, Edellieden, Grietslieden, Burgermeesters, Eigen-Erfden, die ten minsten den eigendom van eene valide volle Stem bezitten174; en Staf-Officieren ter repartitie van deze Provincie staande, tot Majôrs ingesloten. Niemant van gemelde perzonen mag zig van dit voorregt bedienen, ten zy alvorens alle jaren op nieuw, voor den eersten May; (dog niet langer dan zes weeken voor dien dag) zyn naam, woonplaatze en Qualiteit, ter Secretarye van 't Jagtgerigt zal hebben aangegeven, en genoegzaam bewezen, dat in eigendom heeft vyf Jagthonden, [p. 204] geschikt tot de lange Jagt, waar onder, ten minsten, drie Windhonden, die alle aan 't eigen bewoond huis, of op Stemgeregtigde zathen van den genen die begeert te jagen, moeten onderhouden worden, werdende tot bewys van dit laatste stuk, eene schriftelyke getekende verklaringe gevordert.175 Ieder is gehouden in 't jagen, zig ter afstand van twee honderd en vyftig Roeden, af te houden, van de Heeren-huizen en hornlegers, insgelyks tot de Jagt toegelaten; als mede wel zorgvuldig zig te

171 Volgens Staatsbesluit van den 14 Maart 1610. 172 Vierde Boek, Tit. IV. Alles begrepen in XXIX Artikelen. 173 Zie het gedagte Reglement van zyn Hoogheid, rakende de Houtvesterye in Friesland, meermalen aangehaalt. 174 Zie Publicatie tot nader ophelderinge van 't I Art. van 't Jagt-Reglement, nopens het woord Eigen-erfden. 175 Aldaar Art. XI.

126wumkes.nl

Page 127: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

wagten voor het Vorstelyk Huis 't Oranje-Woud, en den omtrek van dien, als zynde alleen aan zyne Doorl. Hoogheid toebehorende, volgens Opdragt der Heeren Staten aan Hoogstdenzelven, van den 15 December 1749.176 Al het welk insgelyks plaats heeft omtrent de vrye Jagt van zyne Hoogheid op het Bildt, waar toe het Stadhouderlyk Huis mede alleen geregtigt is, [p. 205] uit kragte van de vergunning der Heeren Staten, aan Willem Fredrik, Stadhouder van Friesland, en deszelfs Opvolgers, verleent177, den 15 Maart 1650. en nader in 's Lands Ordonnantie bekragtigt. Vierde Boek, Tit. IV. Art. II. Geen Buitenwoonder, schoon in deze Provincie gequalificeert, Niemant, niet tot de Jagt geregtigt, mag voor zig zelven enige Wind- en jagthonden houden; dog wel de gebroodde Dienaars en Commissie-jagers, gedurende de Maanden Maart en April, ten einde de jonge staande Honden te leeren aanbrengen.178 De Jagttyd, die voorheen jaarlyks begon met den 14 September, is naderhand gestelt een aanvang te zullen nemen met den 1 October, en eindigde den 1 February; dog is naderhand verkort tot 1 January, na welken tyd niemant enig wild van Hazen, Patryzen of anderzins, mag jagen of vangen. Op Zon-, Bede- of Feestdagen, is alle Jagt binnen deze Provincie, volstrekt verboden; gelyk mede, wanneer het veld met sneeuw bedekt is. En zal alle drie jaren een vryjaar zyn, om als dan op de Kleilanden geheel geen Wild mogen jagen en vangen; zynde, volgens de aloude schikking, het jaar beginnende met den 1sten October 1763. een vryjaar geweest, en zo vervolgens alle drie jaren op nieuw," (dog heeft deze [p. 206] vrydom, als reeds voorheen is aangemerkt, in de lage Quartieren, geen plaats.) „Niemant mag in 't Woud, of Wallen, in Haver of Enteryen179, enz. gaan, met Roeren, Strikken, Vallen, &c. om enig Haas of ander Wild te betrappen, te vangen, en te beschadigen; moetende zelve die genen, op welken in dezen enig nadenken van overtredinge valt, zig by plegtigen eede zuiveren, of schuldig zynde, de gestelde boete van vyftig Goudguldens, betalen. Niemant is 't geöorloft, enige Patrys-eyeren of ander edel gevogelte, opnemen, verkopen of vervoeren; nog enige jonge Hazen, gevonden werdende, opnemen, of aan anderen vereren. Niet meer als drie hazen mogen op eenen dag gevangen worden; en niet boven vier dagen ter weke werden gejaagt, zelfs niet meer dan

176 De grenzen van deze vrye en geprivilegieerde Jagt van den Heere Erfstadhouder en deszelfs Opvolgers, op, en omtrent het Oranje-Woud, strekken zig uit van Schoter-lege-weg Oostwaarts tot den weg naar de Kerk van klein Katlyk oplopende, zulks die weg, op beide einden uitgerooit, van de Compagnons Vaart tot de Rivier de Cuinder, op de Oostkant de Scheidinge is; en op de Westkant de Schoter-Heere-weg, van 't Heerenveen tot de Schoterbrugge, Ten Zuiden de rivier de Cuinder, en ten Noorden de Compagnons Vaart; al het welk door behoorlyke Grenspalen is afgebakent. Zie bovengemelde Opdragt en Publicatie, 15 Decemb. 1749. 177 Schotanus Beschryving van Friesland, bladz. 217. 178 Zie Publicatie van 't Jagtgerigte, van den 28 April 1751. Art. II. 179 Dit laatste wort dus nader bepaalt in 't V Art. der gemelde Publicatie.

127wumkes.nl

Page 128: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vier dagen, al waren twee jagten met elkanderen gecombineert. Niemant man enig Wild, buiten of binnens Lands, verkopen180 of verruilen, by verbeurte voor de Kopers, of aanhandelaars, van vyftig Goudguldens, en altoos versteken te zyn van zyn Jagt-geregtigheid; moetende (ten einde de overtreders te beter te ontdekken) gene Haazen, Patryzen of enig ander Wild werden verzonden tot eene vereringe, zonder eene eigenhandige ondertekeninge [p. 207] en Adres van den Verzender, of in plaats van die, deszelfs Cachet, en naam van wien het komt. Gelyk mede niets van dat alles mag verzonden worden in beslotene kisten of korven. Niemant mag op Commissie van een ander Jagen, als met bywezen van een gebroodden Dienaar; Mogende ook van ieder Jagt-geregtigden maar eenen Commissie-Jager worden aangestelt; wiens naam alvorens tydig moet werden aangegeven.181 Gene Vossen mogen zonder kennisse van eenen der Leden van 't jagt-gerigte, solemnelyk gejaagt worden; nog niemant, buiten de Jagt-geregtigden, met Snaphaan Vossen jagen. Op de Wolve-jagt mag niemant met Windhonden komen; nog ook als dan enige Haazen vangen, slaan of schieten. Niemant mag op de lange-Jagt een Snaphaan mede nemen of gebruiken; en is het schieten van Haas geheel verboden, by verbeurte van honderd Goudguldens voor elken Haas. Gene Soldaten mogen met Snaphaan in 't veld gaan; nog gene Onder-Officiers of gemene Ruiters en Soldaten, als Commissie-Jagers, die op naam van anderen jagen.182 " Alles by verbeurte van zodanige boeten, en op alzulke straffen, als by de openbare aangehaalde Wetten zyn gestelt. [p. 208]

XIX. Wildschieten in deze Provincie. Vermits ook deze Provincie tamelyk overvloedig is voorzien van tam en wild gevogelte, hebben de Staten des Lands al vroegtydig verscheide schikkingen gemaakt, nopens het Wildschieten, die in de van tyd tot tyd uitgegevene Ordonnantien, en laatstelyk die van den jare 1723. omstandig kan nagezien worden183; gelyk mede in meermalen gemelde Reglement van zyn Doorl. Hoogheid, rakende de Houtvesterye in deze Provincie.184 Het voornaamste van die wetten, bevat het volgende. „Alle Jagt-geregtigden mogen schieten, allerley Wild, uitgezondert Haas; dog moeten niet meer dan twee perzonen tot hun plaizier mede nemen.185 Buiten 's tyds mag niemant enig Gevogelte schieten of

180 Volgens Ordonnantie van den 22 July 1653. Nader by verscheide Ordonnantien bekragtigt, en nog laatst by 't Jagt-Reglement van zyn Doorl. Hoogheid. Art. XVI. en XVII. 181 Dog mogen hier toe niet gebruikt worden, enige Chergers of Opzigters in 's Lands dienst zynde. Zie Interprætatie van 't Jagt-Reglement, van den 28 April 1752. 182 Zie nadere Publicatie van 't Jagt-Gerigte, in Dato den 28 April 1751. Art. VI. 183 Aldaar Vierde Boek. Tit. V. Begrepen in XI Artikelen. Zie ook Hubers Hedendaagse Regtsgeleerdheid. II Boek. IV Hoofdst. 184 Art. XXIII-XXXX. ingesloten. 185 Interpr. van 28 April 1752.

128wumkes.nl

Page 129: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vangen; nog enige End- of Kieviets eyeren oprapen en verkopen, van den 1 May tot den 5 Augusty. Nog ook met Honden, om Eyeren te zoeken, in 't veld gaan. Aan alle perzonen, niet gequalificeert tot de jagt, ist, volgens het XXV Artikel van 't Jagt-Reglement, verboden, met Snaphaan door 't veld te gaan, of te schieten enig wild of Gevogelte, van welke natuur of zoorte het ook zoude mogen wezen." Dog vermits men bevond, dat door dit algemeen verbod, het wild gevogelte van Ganzen, eenden enz. te zeer vermenigvuldigde, tot nadeel der ingezetenen, is dit 25ste Artikel, in zo verre [p. 209] verandert,186 „dat het voortaan aan elk en een ieder, schoon tot de Jagt niet geregtigt, zal vry staan, om Ganzen; Eenden, Smienten en andere watervogels te mogen schieten; des dat de lopen van de roers, (door perzonen, niet tot de Jagt geregtigt, werdende gebruikt) ten minsten Zes Houtvoeten lang moeten zyn; en zal deze vryheid jaarlyks met den 1 Octob. beginnen, en met den 1 April eindigen. Aan niemant, wie hy ook zy, is 't geöorloft met snaphaan in 't veld te gaan, later dan een uur na, en vroeger dan een uur voor Zonne.187 Gene perzonen, beneden de agtien jaren oud, mogen op straten, Bolwerken in Hovingen of op andere gemene wegen met roeren schieten. Zynde het anders aan ieder vry en geöorloft, om allerley Tam Gevogelte, waar door enige schade aan Hoven of veldvrugten veröorzaakt wort, te mogen schieten in derzelver landen of Hoven; dog mag de Eigenaar zulk geschoten gevogelte, binnen 24 uuren na zig nemen, des betalende de daar door veröorzaakte schade, tot tauxatie van den Dorpregter." Wie eene of meer van deze Wetten overtreed, of zig te buiten gaat, valt in zodanige boeten of straffen, als by ieder derzelven zyn vast gestelt.

XX. Vogelkoyen. Van eene geheel onderscheide natuur is het vangen van wild gevogelte, in de zogenaamde Vogel-kojen, welker aantal in deze Provincie tamelyk groot is; voornamelyk aan [p. 210] den zeekant, en in zommige wateragtige streken dezes lands. Onnoemelyk groot is het getal der wilde Enden, Smienten, Teelingen, en andere zoorten van water gevogelte, dat jaarlyks hier te lande in de Koyen gevangen wort; en waar van egter zeer weinigen in deze gewesten uitgebroeit werden, komende deze vogels jaarlyks op hunne gezette tyden, uit de Oost- en Noordlyke landen herwaarts over, waar in men op eene zigtbare wyze de hand van de Goddelyke Voorzienigheid hebbe aan te merken, die deze landaart verziet van zo eenen overvloed van lekker en ongemeen vet Gevogelte, die de voortbrengzels zyn van vreemde landen. Het belang van de Hoge Regering in het handhaven van alzulke Vogel-koyen neemt, heeft van tyd tot tyd verscheide wetten voortgebragt, waar van de voornaamste inhoud is 's Lands, zo oude als nieuwe Ordonnantien, te vinden is, en kostelyk in het Jagt-Reglement

186 Zie nader interpretatie van den 23sten December 1750. 187 Zie 't zelfde Placaat.

129wumkes.nl

Page 130: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

van zyn Hoogheid zaamgetrokken wort.188 „Niemant mag by enige goedgekeurde of geoctrojeerde Koyen of Horden enig wild schieten, of anders zyn Roer lossen, tot op vier honderd Konings Roeden189, daar omtrent; nog ook de gemelde Koyen op enige manier storen, of beroven: des zal voortaan niemant enige Koyen mogen aanleggen, als na verkregen Octrooi.190 Niemant mag [p. 211] enige gemerkte Eenden, Kolganzen, Schieringen, Duiven, Finken, Roep, Hord- of Huis Eenden, Smienten, Grysvogels, Slobben of ander gevogelte, een' ander toebehorende, schieten of vangen. Alle dievery van voorgemeld gevogelte, uit enige Koyen, Horden of Korven, wort met dubbele boete gestraft, behalve nog de Criminele actie, daar uit voortspruitende.

XXI. Zwane-jagt. Zwanen, Reigers, Kranen, Petooren, en ander edel gevogelte, worden hier te lande enigzins als onschendbaar aangemerkt, en hunne eyeren mogen niet opgeraapt en verkogt worden.191 Inzonderheid heeft de nieuwe Ordonnantie (vierde Boek, Tit. VII.) een geheel Hoofdstuk aangaande de Zwanen, en hoe zig een ieder der Ingezetenen zig daar omtrent te gedragen hebbe. Zommigen der Eigenaren van zekere, by 's Lands vergunning, bevoorregte Plaatzen of Vastigheden in deze Provincie, genieten het regt van eene vrye Zwane Jagt, en de waarneming daar van wort gemeenlyk, door de Landheeren aan de Meyers of Huurslieden, afgestaan; die 'er zig ook alleen, met uitsluitinge van alle anderen, van mogen bedienen. „Zy die dit regt genieten192, mogen de vlugtige Zwanen, een' ander, dien hetzelfde regt toebehoort, niet ontweldigen, [p. 212] of vast houden, als met toestemminge van den Eigenaar. Die een ander t' onregt van dieverye, omtrent Zwanen of hare eyeren, beschuldigt, verbeurt zes Goudguldens. Zo ook die een ander een jonge Zwaan ontmerkt. 't Stelen van een Zwanen-ey wort beboet met vyftig goude Friesche Ryders, of de waerde van dien193; zo ook die genen, by welken Zwanen eyeren bevonden worden; ten zy hunne onschuld konnen bewyzen. Niemant mag een Ey onder eens anders Zwanen leggen, als met toestemming van den Eigenaar. Ook mag niemant eens anders Zwanen de pennen uitplukken; nog ten dien einde de Zwanen jagen. Niemant mag pennen zoeken, 's morgens voor vier, en 's avonds na agt uuren. Niemant, zelfs de Eigenaar van 't land, daar de Zwanen zig onthouden en

188 Zie Art. XXVI-XXVIII. 189 Een Konings Roede, by de Friesche Landmeters 240 tot eene Pondemate behorende, is dertien voet en twee duim. 190 Volgens Staatsbesluit van den 19 Febr. 1717. By anderen drie duim. 191 Oude Ordonnantie vier Boek, tit. 8. art. 22. Hubers Hedend. Regtsgeleerdheid. II Boek. IV. Hoofdst. 192 Zie 't Jagt-Reglement van zyn Hoogheid in dato den 15 jan. 1750. meermalen aangehaalt. Art. XXXI-XLV. ingesloten. 193 Een goude Friesche Ryder is drie gulden, dertien stuivers.

130wumkes.nl

Page 131: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

nestelen, mag die verjagen; dog die het land toebehoort, geniet voor elke paar oude Zwanen een jong of ey, of een Goudgulden in derzelver plaats. Niemant mag gemerkte Zwanen dooden, die hem niet toebehoren. Ook mag niemant wilde of onbekende Zwanen merken; en bekent wordende, moeten die aan den Eigenaar worden overgegeven. Niemant (niet bevoorregt met de Zwane-jagt) van wat staat of Conditie hy moge wezen, mag jonge of andere Zwanen schieten, vangen of doodslaan, by verbeurte van vyftig goude Friesche Ryders voor ieder Zwaan, [p. 213] en arbitrare straffe, zo hy in zulks volhart. men moet, met bewustheid, gene geroofde Zwanen ter merkt brengen." De Zwaan geregtigden mogen jaarlyks gene jonge Zwanen vangen voor den 1 October. Alles by zodanige boeten, als in de openbare wetten, dienaangaande, staan uitgedrukt, 't geen hier de plaats niet is, breedvoeriger aan te wyzen.

XXII. Friesland waterstaat, de voornaamste Meeren. Na de beschouwinge van de Landgesteltheid in Friesland, moeten wy nog iets melden aangaande deszelfs binnenwateren: meermalen is aangemerkt dat dit land op vele plaatzen vry laag en wateragtig is; dog 't geen door middel van kleine watermolens 's voorjaars gemeenlyk wort droog, en tot weidinge, of andere gebruiken, bekwaam gemaakt. Maar behalven het water, dat dus in den Wintertyd, op de laagste streken over de landen staat, heeft men hier nog een tamelyk getal van Meeren, Vaarten, Graften en diergelyke wateren, die ieder hun byzonder gebruik en nuttigheid hebben. De voornaamste Meeren zyn in Oostergoo de Bergumer Meer, leggende tusschen Bergum en Oostermeer, in de grietenye Tietjerksteradeel; de Aaltiensmeer, ten Oosten tusschen de dorpen Oudkerk en Rinsmageest, zynde met een' arm gehegt aan de wyde Mork, die zyn loop heeft van Rinsmageest voorby Oudkerk, Oenkerk, Giekerk naar de Zwarte weg, en ten Zuidwesten van Rinsmageest en omtrent Oudkerk mede de gedaante van een meer vertoont, leggende de een en ander in de grietenyen Dantumadeel en Tietjerksteradeel. De [p. 214] Hempenzer Meer, leggende op de grensscheiding van Leeuwarderadeel en Idaarderadeel, ten Zuiden het dorp hempens. De Pikmeer naby Grouw, de wyde Ee, Smallenee enz. alle in de grietenyen Idaarderadeel en Smallingerland, om van anderen van minder belang hier niet te melden. In Westergoo heeft men verscheide voorname en kleinere Meeren, de Heeger-meer die tamelyk groot is, leggende naby het Dorp Heeg, dat 'er den naam aan gegeven heeft. Deze meer, zynde eigenlyk in de Grietenye Wymbritzeradeel, is, omtrent de grensscheidinge van deze grietenye met die van Hemelumer-Oldevaart en Noordwolde, verënigt, en maakt als één water uit met de van ouds bekende Fluissen: zynde thans zekere meeren, ter plaatze alwaar voor oude tyden een bosch der Friessche Koningen zou geweest hebben; dog dit woud, te gelyk met de droge veen-aarde, door heete zonneschyn in brand

131wumkes.nl

Page 132: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gerakende194, brandde diep in den grond uit, latende een breed en diep meer na, 't geen nog by dien naam bekent is, en met verscheide brakken, droogtens en ondieptens, zig tot aan en voorby Galamadam, naar den kant van Stavoren uitstrekt. Hier omtrent vind men in de voorgenoemde twee grietenyen, zeer vele kleine meeren, poelen, wyde vaarten, wielen, [p. 215] brakken, die alle niet wel zyn op te noemen. In de daar aan gelegene grietenye Wonseradeel heeft men, niet verre van Makkum, de Koude-meer, Par-meer of Zuider-meer, en een gedeelte van de Workumer Meer, leggende voorts in Hemelumer-Oldevaart; benevens nog een groot getal kleine staande meeren, te veel om op te noemen, zo in deze als andere grietenyen van Westergoo. In de Zevenwouden, bestaande voor een gedeelte uit lage en wateragtige landstreken, zyn zeer vele meeren, poelen en moerassen. De voornaamste Meeren zyn de volgende: In Doniawarstal, de Sneeker-meer, welke vry groot is; in Haskerland de Hornster-meer, die niet veel van belang is; in Lemsterland is de vermaarde Tjeuke meer, de grootste in Friesland: de scheidinge tusschen deze grietenye en Schoterland loopt door het midden van dit water, dat boven dien nog aan de Noordzyde een stuk van Doniawarstal beslaat; zulks deze Meer, die omtrent anderhalf uur lang, en byna half zo breed is, in drie grietenyen legt, zynde aan alle kanten omringt met goede weilanden; dog die zommigen wat laag zyn. De Sloter-meer, zeer naby de stad Sloten, waar van ze haar naam ontleent heeft, is tamelyk groot, zynde omtrent één uur gaans land, en omtrent een half breed. Zy legt ten deele in de grietenye van Gaasterland, ten deele in die van Doniawarstal, niet verre van het dorp Woudsend in Wymbritzeradeel; en alzo op de grensscheidinge van Westergoo en Zevenwouden, tusschen drie grietenyen. Veele andere waters, poelen en plassen zyn [p. 216] hier omtrent, dog die alle niet waerdig zyn op te noemen. Boven dien zyn 'er in deze Provincie, op verscheide tyden, enige Meeren droog gemalen, binnen dyken gebragt, en tot vrugtbare Bouw- en Weiland gemaakt, dewelke gemeenlyk voor een' geruimen tyd, van de Staten des Lands vryheid van belastingen en inpositien genieten195; geschiedende zulks, om de Eigenaars van zodanige meeren, enigzins te vergoeden de zware kosten, die gewoonlyk op alzulke droogmakeryen vallen; en om anderen aan te moedigen tot diergelyke ondernemingen.

XXIII. Voor- en nadelen der Meeren: Aangewassen land, wien toebehoort. Uit het gezegde blykt dus hoe menigvuldig het getal, alleen van de voornaamste Meeren, in deze provincie is; en diensvolgens van hoe groot nut het zoude

194 Zo wort dit gemeenlyk vertelt; dog ik zou eerder geloven, dat, zo deze uitbrandinge waarlyk is, zulks door een of ander toeval geschied zy, vermits het niet waarschynlyk is, dat de zon in deze gewesten, de stoffen kan in brand steken. 195 Zie Ordonnantie op de Inpositien Art. XXXVIII-XL. van 't jaar 1757. Alwaar men de drooggemaakte Meeren, welker vergunning van vryheid toen nog niet geëindigt was, vind aangetekent, als mede welke vryheden de Eigenaars derzelve genieten.

132wumkes.nl

Page 133: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

wezen, byaldien men de moeite nam, om van tyd tot tyd nog meerder droog te maken, 't geen, ten aanzien van zommigen, zeer wel geschieden kon. Egter geven de grootsten ook hare voordelen aan 's lands inwoneren: want behalve de menigte van visch, die op deze Meeren gevangen wort, en die hier op vele plaatzen hun verblyf- en teelhoeken hebben, dienen velen derzelve tot de scheepvaart, en zyn overzulks ongemeen scheepryk; inzonderheid de Sneeker-meer, de Sloter-meer, Tjeuke-meer, Heeger-meer enz. Dog hebben [p. 217] en veröorzaken niet te min de diepste Meeren ook hare nadeelen en schadens aan de Eigenaars der naastgelegene landen: zommigen derzelver kabbelen door den slag van 't water de Weilanden af, en zetten zig van tyd tot tyd wyder uit; inzonderheid daar de wallen heel schor en steil, en de slag des waters wat sterk is. Om zodanige onheilen, zo veel mogelyk, voor te komen, hebben hun Ed. Mog. de Gedeputeerde Staten dezer provincie, zeer voorzigtig verboden196, om enig zand uit de Meeren of andere wateren te leiken, slatten, of by andere wege weg te halen, als met toelating en op aanwyzing van den Officier ter plaatze, op eene boeten van vyf-en-twintig Goudguldens, in gevalle van overtredinge te verbeuren. Byaldien ook enige Meeren, 't zy van zelfs door opdroginge, of door menschen handen droog gemaakt worden, bekomen de naast leggende Eigenaars den eigendom van alzulke drooggemaakte gronden, waar in alzo het gemene Regt, in deze Provincie, ook zonder uitdrukkelyke wet, wort gevolgt.197 Al het welk ook zo verstaan wort, nopens den aanwas van land aan den Zeekant, als te zien is aan de [p. 218] ingedykte landen, van het Noorderleeg en enige aanhorige Keegen in Ferwerderadeel; de nog ongedykte polders by het Bildt, waar toe reeds vooraf vryheid aan de naastleggende Eigenaars gegeven is198; de ingedykte Polders ten Oosten en Westen van Holwerd, zyn op die wyze, in den jare 1588. door de Ingezetenen des Dorps, aangevaerd; en tien jaren later de aangewassene buitendyks landen, door die van Ternaard.199 De Nieuwe landen van Anjum, Lioessens en Pæsens, zyn in den jare 1592. ingedyks; dog of zulks ten laste en profyte van den lande, of van byzondere Eigenaars geschied zy, is my tot nog toe niet duidelyk gebleken. Uit de hier onder aangehaalde plaats schynt men te moeten besluiten, dat de gemelde Polders ingedykt zyn op kosten van den Landschappe; zynde zulks geschied door den Heer Ernst van Aylva, als Gecommiteerde uit het midden van Heeren Gedeputeerden; vermits toen 22 jaren geleden, de zware Allerheiligen Vloed van 1570. voorgevallen zynde, waar door deze grietenye schrikkelyk geleden had, en wel 1800

196 Placaat van den 30 Juny 1729. 197 Zie Hubers Hedendaagsche Regtsgeleertheid. II Boek. V. Hoofdst. J. van Sande. V. Boek. Tit. II. Def. I. II. 198 Generale Ordonnantie op de Inpositien Art. XL. 199 Winsemius beschryvinge van Friesland, agter de Chronyk.

133wumkes.nl

Page 134: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

menschen verdronken waren200, zulks het geen wonder was, dat de nabuurige Eigenaars tot zulke zware kosten van indyking onmagtig geweest zyn, en 't Landschap uit dien hoofde het werk heeft by de hand genomen; blyvende nogtans de eigendom der landen, zo wel als de altoosdurende onderhouding der Dyken, aan de Bezitters van de Polder-landen, eigen. In tegendeel, [p. 219] zegt Huber201, zyn de aanwassen omtrent Dongeradeel, van byzondere perzonen bedykt en ingenomen: zo men deze plaats van Huber te verstaan hebbe van Oostdongeradeel, schynt zulks tegen het zeggen van Winsemius te stryden; ten zy men het zo opvatte: dat de gemelde buitenlanden al voor het jaar 1592. van de Eigenaars zyn bezeten, en door het leggen van enige kaa dyken bewaart worden; maar deze door het geweld der wateren verscheurt zynde, te tegenwoordige zwaardere Dyk op kosten van den lande is gelegt; welke kosten in volgende tyden door de Eigenaars weder konnen zyn betaalt, 't geen ik in 't onzekere late: dog 't is bekent, dat de tegenwoordige Eigenaars den buiten of polderdyk alleen moeten onderhouden, hebben ook hun eigene afzonderlyke bestellinge en Dyksgeregt, dat geheel niet afhangt van het Dyksgeregte dezer Grietenye. Het Engwierumer Nieuland, leggende ten Oosten van de Grietenye Oostdongeradeel, beslaat al mede uit, door lengte van tyd, aangewassen Slyk, is lange jaren door de naastgelegene Eigenaars, als eigen gebruikt, en wierd met een gemeene Kaa-dyk enigzins beschermt; dog in den jare 1752. is hetzelve door de Heeren Veldtman, Haarsma's, Wykel, Botnia Erven enz. met een bekwamen Zeedyk voorzien, dewelke gemaakt is uit de daar by langs lopende binnenvaart, en buitendyks Land, begrypende binnen zyn omtrek ruim vier honderd en veertig pondemate kostelyk land, 't geen zedert deze indykinge meest [p. 220] tot bouwland is aangelegt, en brengt ongemeen vrugtbaar en weelig graangewas voort. De dyk, om deze Polder gelegt is, volgens een daar van gemaakte Kaart, ongeveer 700 Roeden lang, en loopt halve maans wyze van de nieuwe Zylen buiten om, tot dat dezelve een stuk Noordwaarts weder aan den ouden Zeedyk komt, en heeft, te gelyk met de gemaakte Sluis, en het vergraven land, gekost 27174 guld. 18 stuiv. 2 penn., komende alzo ieder Roede Dyks, met de genoemde kosten der waterlossinge op omtrent 40 guldens. Welke kosten, yder pondemate Lands op meer dan zestig guldens komende te staan, in den eersten opslag wel tamelyk zwaar vielen, maar daar na, zo door de ongemene vettigheid der Landen, als door een vyf-en-twintig jarige vryheid van Landsfloreen enz. (den Eigenaren, door hen Ed. Mog. de Staten des Lands, gunstiglyk toegestaan) vergoedt wierden, alzo in 't algemeen yder pondemate

200 Byaldien toen het getal der menschen in deze grietenye even groot is geweest, als in den jare 1749. zo zyn in dien vervaerlyken watervloed byna de helfte der inwoners alhier verdronken: want in het jaar 1749. bevond men by geregtelyke optekeninge 3665 menschen in deze grietenye. 201 Hedendaagsche Regtsgeleertheid. II Boek. V Hoofdstuk.

134wumkes.nl

Page 135: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ongeveer tien gulden huur doet, zulks de zware kosten, hier toe aangewend, rykelyk betaalt werden. Gelyk deze Polder dus tot kosten en ten profyte van de Eigenaars is ingedykt, zo zyn 'er van ouds diergelyke aanwinningen van Land zeer vele geschied. Zo verleende de Staten van den Lande, den 25 April 1605. aan de Stad Workum een gunstbrief op 't indyken haren landen, het Workumer Oog genaamt, voor 25 Jaren; 't geen naderhand tot op 50 Jaren verlengt werd, volgens Staatsbesluit van den 30 Maart 1610. des dat de gezeide indykinge geschiede buiten kosten en nadeel van den Lande: waar tegen de Indykers vryheid van alle [p. 221] Lasten werd toegezegt. Zynde deze vergunning vervolgens nog tweemaal voor 25 jaren verlengt geworden, den 18 Maart 1643. en 29 Maart 1656. Diergelyke vergunning werd onder anderen, den 13 May 1682. verleent aan de Heeren van Haren en Aylua cum soc. nopens 't bedyken van het nieuwe aanwas op 't Bildt; welk regt vervolgens by Cessie is overgedragen aan eenige Eigenaars van Billanden, nemende aanvang met den jare 1688. En gaande daar mede de eigendom der te bedykene Landeryen, met de inkomsten daar van, over op de Bedykers, om die tot een goed gebruik te bereiden, en te beveiligen, volgens Staatsbesluit van den 29 Maart 1690.202 Wanneer, omtrent het begin der voorgaande Eeuwe, de Mariengaarster en Hallumer-buitendyks Landen zouden worden binnen gebragt, werd vastgestelt, dat alle kosten, zo van 't leggen der Dyken, als 't betalen der vergravene landen, door de Landschaps-Meyers naar de waerde der pondematen, die daar toe vergraven werden, zouden werden gehoedt; mits [p. 22] daar voor genietende zekere verlenginge van huurjaren, volgens 't 12 Poinct van Doleancie, by hun Ed. Mog. goedgekeurt203 Van dien tyd af schynen die Landeryen vryheid van Floreen genoten te hebben; dog dezelve naderhand, volgens Staatsbesluit van den 8 December 1637. en 27 Juny 1638. verkogt zynde, werd den Eigenaren, in den jare 1666. 24 April, opgelegt, van ieder vier Pondemate een Floreen te betalen, ten ware zy binnen het jaar konnen bewyzen, dat hem door enige Acte of Resolutie daar van vryheid belooft was. Of zy naderhand zo iets bewezen hebben, is nu niet gebleken, maar wel dat hen, volgens een besluit van hun Ed. Mog. den 21 Febr. 1685. vryheid van Floreen is toegestaan tot den jare 17000. toe. Diergelyke voorregten, min of meer, werden, volgens Staatsbesluit van den 8 Maart 1754. aan de Eigenaars van het Noorderleeg en enige aanhorige Keegen in Ferwerderadeel, toegestaan, tot aan het einde van deze lopende

202 Deze gemelde vryheid is den 3 Nov. 1714. vernieut, en uitgestrekt tot aan Nov. 1764. Volgens het welk die Landeryen en derzelver gebruikers niet alleen vryheid van Floreen genieten, maar ook van den Veertigsten penning, Specien, grove waren als pannen, estriken, kalk en steen, en jaarlyks op ieder 100 Pondematen twee Oxhoofden of twaalf ankers wyn, twintig lopen rogge, vyf tonnen uitheems bier, twee tonnen zout, het beestiaal van twee hoornbeesten en vier schapen, mits alle die goederen dadelyk op die plaats worden geconsumeert. Ordonn. van Impositien 1757. 203 Zie Winsemius, pag. 864.

135wumkes.nl

Page 136: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Eeuw, namelyk vryheid van Floreen, reële en Specien, en verder op ieder honderd pondemate land vryheid van inpositie van 20 lopen Rogge, een Runder Slagtbeest en een Varken, als mede een tonne Zout. Al het welk meest ook plaats heeft omtrent de Eigenaars en inwoners der uitgedroogde Meeren, te menigvuldig hier op te stellen: het gezegde zal genoeg zyn, om aan te tonen, dat de aanwas van Land doorgaans alhier toegekent wort aan de Eigenaars welker landen daar door vergroot worden. Wanneer en op welke tyden zommige andere indykingen zyn [p. 223] geschied, zal in de volgende Geschiedenissen omstandiger, ieder op zyn plaats en tyd worden aangewezen. Alleenlyk melde nog hier, dat hun Ed. Mog. de Staten dezer provincie, om de beletzelen tegens diergelyke aanwinningen van landeryen, zo veel mogelyk weg te nemen, op den 18 July 1633. hebben vastgestelt, dat alle perzonen, dewelke immermeer enige vergunningen tot het droogmaken en indyken van Meeren, verkregen hebben, of in 't toekomende verkrygen zullen, het regt zullen hebben, van de naastgelegene Landen, schoon aan anderen toebehorende, zo veel aan hen te trekken, als zy tot hun' dyk en ringsloot zullen van noden hebben: ook Tillen, Vaarten, Zylen en Slooten te verleggen, zo veel het werk zal vereisschen; dog alles met die bepalinge, dat de Eigenaars die daar door van hunne landen verliezen, door 't betalen van een' behoorlyken prys schadeloos worden gestelt, by kennisse van goede Mannen, of by tauxatie van 't Hof Provinciaal, alles tot kosten van de Landmakers, en op voorgaande kennisneming van Commissariën en denzelven Hove, dewelke niet alleen agt zullen hebben te nemen, op de waerdy der gemelde Landen, maar ook hoe veel lands tot alzulken Dyk en Ringsloot van noden van noden zal zyn; en dat ook de afdoelinge en afgravinge der Landen, als mede 't verleggen van de Tillen, Vaarten, Zylen en Dammen, geschiedde op de bekwaamste plaatzen, en de beste order, ook met het minste nadeel en ongemak der Naastlegers: en alzo wederom geleit worden, in behoorlyke diepte en wydte, dat de doorvaarten en waterlossingen [p. 224] daar door niet verhindert worden. Alles zodanig bemiddelende, dat de Naastgelande en alle andere dien het aangaat, eenige schade of nadeel lydende, na genomene kennisse van zaken, mogen bekomen redelyke genoegdoeninge; zonder dat enig agt zal worden gegeven op Visschernyen, die verstaan worden als een Regaal, de Heerlykheid der Landschappen alleen te betreffen; of dat ook de pretensie van aanwas van Land wyder zal in aanmerkinge komen, als naar Regte behoort, enz.204

204 Vergelyk hier mede het geen de Heer S. H. van Idsinga nopens het Regt van Aanwas heeft te boek gestelt, in zyn Staatsregt, I Deel. Bladz. 368. benevens de Schryvers in opzigte van Friesland, door zyn Ed. aangehaalt.

136wumkes.nl

Page 137: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XXIV. Rivieren in Friesland; als mede enige algemene aanmerkingen nopens de grote Vaarten, uitwateringen en Zylen dezer Provincie. Eigentlyk gezeide Rivieren (dat zyn wateren, die uit een kleinen oorspronk voortkomende, allenskens vergroot door den toevloed van andere wateren, van 't eene streek land naar een andere streek lands, of wel naar de Zee, of enige andere grotere verzamelingen van wateren aflopende,) worden hier in Friesland niet gevonden, na dat reeds van overlang de beide armen van den Yssel door de Zuiderzee zyn opgeslorpt. Evenwel zyn 'er enige aflopende Stromen die van ouds den naam van Rivieren gehad hebben; dog dewelke door veranderingen van grond en verloop des waters, tegenwoordig van weinig belang zyn, en die nauwelyks weinig meer dan den naam behouden: onder deze zyn de Kuinder, de Linde, de Lauwers, de Boorne en de Pæsens de meest bekende.

Kuinder.

De Kuinder is een klein Vlietie, stromende tusschen [p. 225] West-Stellingwerf en Schoterland, alwaar het ongeveer de grensscheiding dier beide Grietenyen maakt, en doorgaans Zuidwest aflopende, naby de grenzen van Overyssel, in de Zuiderzee valt, ter plaatze alwaar de Schans of het Steedje, mede Kuinder genaamt, in 't Noordwester-deel van Overyssel gelegen is. Dit Steedje was met zyn omtrek Lands van ouds en langen tyd een byzonder Graafschap, welks Opperhoofden van geen geringe magt en aanzien waren: want Urk, Ens, Emmeloord, en zommige plaatzen, nu door de Zuiderzee ingezwolgen, stonden onder hun gebied. Of nu onze Friesche Stroom de Kuinder (in de Landtaal Tjonger geheten) zynen naam van dit Graafschap ontvangen, of daar aan medegedeelt hebbe, is by my onzeker.

De Linde.

De Linde, een watertie mede niet veel van belang, begint omtrent de oude Schans Bekhof205, naby het dorp Oudeberkoop; dog is daar omtrent veeltyds droog, maar omtrent het dorp Nyehoutpade ontvangt het een weinig meer water, loopt beneden tot aan het Vallaat, omtrent Oudehoutpade, waar door het bovenwater geschut en opgehouden wort: Voorts loopt het van daar door West-Stellingwerf voorby de Blesse, van waar 't verder afstromende, tot aan Slykenburg de grensscheiding maakt van deze Provincie tegens Overyssel, [p. 226] verenigt zig met den Kuinderstroom, en loopt alzo af naar de Zuiderzee.

De Lauwers

De Lauwers, een Stroom van ouds zeer vermaard, is tegenwoordig byna geheel opgedroogt, of door 't graven van andere vaarten, op vele plaatzen onzigtbaar

205 Zo wort gemeenlyk dit Schansje benoemt: maar zou deszelfs naam niet konnen wezen, Bek-af, volgens een gewone spreekwyze, wanneer het gevaar ter nauwernood afgekeert wort, men gemeenlyk zegt, dat is of was by de Bek af.

137wumkes.nl

Page 138: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

geworden, hebbende thans maar alleen naar beneden, niet boven twee uuren gaans, zynen naam, en oude gedaante enigzins behouden, alwaar hy een grensscheiding verstrekt tusschen deze Provincie en Stad en Lande. De naam van dit water was van ouds Laubachus, Laubacus, Lavica enz. en werd, ten tyde van Karel den Groten, de Laubach of Laubeck, genoemt, zo men meent206, naar de warme wateren, die geheel van de Drentsche Veenen hier door naar de Noordzee afstroomden, welker bogt of inham nog hedendaags by den naam van Lauwerzee bekent is, en ten Oosten van het eiland Schiermonikoog in zee valt.

De Boorne.

De Boorn of Boorne neemt zynen oorspronk naby de grenzen van de Stad en Lande, in de grietenye Opsterland, en wel, volgens de aanwyzinge der Kaarten, uit een staand water, de Mieuke-meer genaamt. Hier wort 't eerst een klein beekje, maar naderhand met meer water versterkt, en omtrent tusschen Beetsterzwaag en Lippenhuizen vaarbaar, en aldaar het Konings diep genaamt. In Utingeradeel bekoomt 't den naam van Boorne, loopt, nevens de Leppedyk, door de grietenye voorby Oldeboorn, Nes, Akrum, naar de Schouw, [p. 227] alwaar het met de Wetering of Wyteringe zig verenigt hebbende, verder afstroomt naar Ernsumer-zyl, makende vervolgens de scheidinge tusschen Oostergoo en Westergoo, alwaar het nogtans zynen naam niet meer behoud; lopende van daar wederom een ander stroom, de Musel geheten, die in 't Noordwest op zig strekt tot aan de Swette, scheidende Idaarderadeel en Rauwerderhem van malkander. Van de Schouw af loopt de Wetering of Wetteringe naar de Sneeker meer, en scheid Rauwerderhem ten Zuiden van Utingeradeel of de Zevenwouden. De Zwettevaart loopt door de Zyl van Crinser-arm tot aan Nyeklooster scheidende Oostergoo van Westergoo. Van daar gaat Sjaerdasloot Zuidwaarts tot aan de Hemdyk by de Sneeker meer, scheidende ook Oostergoo met Rauwerderhem van Westergoo met Wymbritzeradeel. Van ouds viel de Boorne omtrent de Schouw, in 't zogenaamde Boerdiep of de Middelzee, die, als voorheen gezien is, een Inham was, dewelke uit de Noordzee in 't hart van deze provincie opliep, tusschen 't Ameland en ter Schelling, tot digt aan Bolswart, alwaar tegenwoordig de hooge en vette landen gelegen zyn, dewelke nog hedendaags, door de overblyfzelen der oude Zeedyken, de gedaante van deze binnenzee duidelyk vertonen. Wanneer dit Boerdiep eigenlyk verstopt, en tot land geworden is, kan men, by gebrek van aantekeningen, niet wel nagaan. Zeker is het, dat de Romeinen, in deze landen verkerende, alsze binnen door uit den Yssel naar de Eems voeren, zig van deze Middelzee bedient hebben; naderhand heeft [p. 228] Karel Martel, wanneer hy, door aandryven van den Bisschop Willebrord, tegen de Heidensche Friesen

206 Zie Halma Toneel der Verenigde Nederlanden, volgens de mening van M. Alting. Not. Germ. Infer. Pars II. Fol. 110.

138wumkes.nl

Page 139: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

oorlog voerde, zig van dit water bedient, en is met zyne Scheepsvloot hetzelve opgevaren, wanneer kort daar na tusschen hem en de Friesen een gevegt voorviel, waar in de laatsten op de vlugt gejaagt, en, na 't verlies van hunnen dapperen voorganger Poppo, zig in de bosschen en wildernissen verborgen hebben207, na welke neêrlaag de Friesche Koning Radbodus zo gedwee werd, dat hy beloofde het Christen geloof aan te nemen, en in zyne landen toe te laten. Schotanus zegt, dat deze slag voorgevallen is aan de Borne, en de landstreken aan weêrzyden van de Middelzee gelegen, werden toen, volgens Winsemius, Austrachia en Westrachia, dat is Oostergoo en Westergoo, genoemt, dewelke alzo door dezen Inham van malkanderen gescheiden wierden. Maar wanneer naderhand in de dertiende Eeuwe, de Moniken van Ludingakerk, een graft tusschen Vlieland en ter Schelling deden graven, en nog eenige binnensloten, die hare uitwatering in die graft hadden, maakten, om hunne Landeryen van het water te ontlasten, als mede, om te gemakkelyker hunne waren af en naar de gezeide eilanden te vervoeren, alwaar zy vele vastigheden hadden, begon, kort daar na, de zee met een vreeslyk geweld op die eilanden aan te vallen; de vaarten vernaderden wel haast in grote en wyde plassen: ter Schelling en Vlieland [p. 229] weken wyder van malkander, ja 't gantsche land veranderde van gedaante. het geweld der gedurig inbrekende golven spoelde het land alöm af, en voerde het zand in menigte naar 't Boerdiep, alwaar 't zig aan de wederzydze oevers vast zette. Vervolgens de Zee al meer en meer tusschen Noordholland en Friesland indringende, slokte de aarde met zulk een gulzigheid in, die ze dan weder naar 't Boerdiep voerde, dat 'er wel haast zo een wyde streek, als de Zuiderzee nu is, onder water stond. Het gemelde Diep, door het aanspoelen van zo vele aarde, toegestopt, groeide natuurlyker wyze aan, en werd allenskens vet en welig land. Deze verandering dus langzamerhand te weeg gebragt zynde, kan de juiste tyd van het opdrogen der Middelzee niet naaukeurig bepaalt worden, vermits veeltyds de dingen die ongevoelig en langzamerhand geschieden, niet opgemerkt, nog naaukeurig aangetekent worden.

De Pæsens.

Even onzeker schynt het om den regten tyd van het opstoppen der Pæsens, te bepalen. Deze Vliet ook de Donger geheten, waar van de Dongerdelen benoemt zyn, werd een Rivier genoemt, heeft haren oorspronk ten Westen boven Dokkum uit de Ee of Trekvaart, en stroomde eertyds van daar Noordoost aan naar de Zee, alwaar in den Zeedyk een Sluis schynt gelegen te hebben, die (onzeker wanneer) toegedamt is, gelyk nog uit de overblyfzelen van oud paalwerk, dat aldaar in den grond gevonden wort, niet duister te zien is. Van ouds en nog strekte dit water tot eene scheidinge tusschen de beide

207 Zie Winsemius. Fol. 66. Schotanus Geschiedenissen van Friesland. Bladz. 57. Omtrent 't jaar 720.

139wumkes.nl

Page 140: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Dongerdeelen, [p. 230] die daarom Dongerdeel Westzyde ter Pæsens, en Oostzyde ter Pæsens, of West- en Oostdongeradeel, genoemt worden. Dog zedert langen tyd is dit water niet alleen beneden, maar ook boven, verstopt, zulks 'er van het Dorp Aalsum tot aan de Ee, maar een oude vervallene Ried of Sloot is, die nog hier en daar byna gesloten is. De waterlossing ook naar beneden verstopt zynde, is 'er zedert een nieuwe Vaart uit Pæsens, voorby Aalsum, naar Dokkum gegraven, dewelke aan verscheide Dorpen, als Wierum, Nes, Pæsens, Nykerk, Nyawier, Aalsum enz. tot een gemene Vaart verstrekt, moetende het water nu niet meer naar beneden, maar naar boven worden uitgelost, door de stad Dokkum, naar de nieuwe Zylen, by Engwierum. Een klein uur ten Noordoosten van Dokkum, loopt uit de Pæsens een oud kanaal of waterlossinge naar beneden, 't welk naar de daar aan gelegene State Jaarla, gemeenlyk het Jaarla-gat genaamt wort. Hier door ontlast de Pæsens, en gevolgelyk een gedeelte van Westdongeradeel, zeer veel water, en is uit dien hoofde veeltyds een twistappel tusschen de beide Dongerdelen geweest: want de Grietenye Oostdongeradeel naar beneden veel lager leggende, heeft door den toevloed van water, door 't gezeide Gat, veeltyds een groot overlast, en ontlast zyn water nier anders als door Ezuma-zyl, dewelke by tamelyke vloeden en ongelegene tyden, niet genoeg konnende geopent worden, niet zelden veel ongemak aan een groot deel dezer Grietenye veroorzaakt. Men heeft voor omtrent veertig jaren, wegens de Grietenye Oostdongeradeel [p. 231] een Vallaat by Dokkum in de Vaart gelegt, om daar door, zo men zig verbeeldde, het water boven te schutten, en alzo de Pæsens droger te maken, waar door dan het Jaarla-gat minder nadeel aan de gezeide Grieteney zoude toebrengen; dog de bevindinge heeft doen zien, dat het moeite en kosten verloren was, alzo het Vallaat doorgaans geen of weinig water schutte, en de Grietenye Oostdongeradeel geen voordeel daar by genoot. Voor korte jaren heeft men in tegendeel zelfs de toegeventheid gehad, van, op zekere voorwaarden, aan die van Westdongeradeel te beloven, en zig te verpligten, om niet alleen het meergemelde Jaarla-gat, alle jaren van alle vuiligheid te reinigen, maar ook, om een gedeelte daar van te laten verdiepen. Zo dra dit geschied was, vernam men schielyk de verkeerde stap, die men gedaan had: want het water nu ruimte hebbende, stroomde, op zommige tyden, waneer 'er wat veel toevloed was, als een geweldige waterval naar beneden, en zette een groot deel van de Grietenye onder water, zulks veele landen dikwyls weinig opbragten, en zomtyds, midden in den zomer blank van water stonden, en de weilanden ten groten deele bedorven wierden.

Andere Wateren.

Behalven deze genoemde stromen is het Land overäl voorzien van andere wateren, dienende ten deele om de Scheepvaart door de gehele Provincie, en naar buiten, te bevorderen, en ten deele, om het overvloedige water, door

140wumkes.nl

Page 141: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

middel van veele Sluisen, uit te laten, en de provincie daar van te ontlasten. [p. 232] De Stad Leeuwarden als middelpunt des Lands zynde, zo ten aanzien van de regering als van den Koophandel en Scheepvaart, zyn 'er byna gene plaatzen in 't Landschap, of men kan 'er af- en aanvaren met grote of kleine schepen, die al meest hunne waren naar Frieslands Hoofdstad, of naar de andere handeldryvende Steden en Dorpen voeren, en van daar het nodige wederom nemen. Zulks door middel van deze Vaarten de koophandel binnens Lands in goeden bloeistaat is. Boven dien strekken zommige wateren door het gehele Land, naar de Zeeplaatzen, en geven een vrye uitvaart naar Holland en elders, tot vervoeringe van granen en andere waren, die hier gevonden worden: waar tegen weder alle andere dingen, die men hier niet vind, worden ingevoert. Zommige van deze Vaarten zyn van tyd tot tyd voorzien met Trekwegen, langs welken op gezette uuren de Trek- en Veerschepen van de eene plaats naar de andere worden gevoert, tot ongemeen gerief van Inwoners en Vreemdelingen, en tot bevordering van den koophandel; anderen zyn diep genoeg om met grote Schepen bevaren te worden, en zo geschikt, datze zonder de masten te stryken, van Leeuwarden naar de Zuidlyke Haven- en Zeeplaatzen der Provincie hunne reis konnen vervorderen. De meeste uitvaart in door de Lemmer, Tæco-Zyl, Stavoren, Hindelopen, Workum, Makkum, Harlingen enz. Van Leeuwarden varen wel geen grote Schepen over Harlingen en Dokkum naar buiten deze Provincie, dog is 'er niettemin, een sterke doorvaart over die beide steden met [p. 233] kleindere Vaartuigen, naar buiten, behalven nog de grote Zeevaart, die van daar, gelyk mede van vele andere plaatzen gedreven wort, waar van in 't vervolg nader. Zommige van die grote Vaarten zyn ook waterlossingen voor deze Provincie, en worden, uit dien hoofde, veeltyds op kosten van den Landschappe onderhouden; anderen komen ten laste van de byzondere steden, en naast aanleggende Grietenyen, gelyk mede dit onderscheid gevonden wort, in 't onderhoud der Sluisen of Zylen, dewelke in dien opzigte niet alle op een voet, ook niet altyd op gelyke wyze bekostigt worden; zulks men zeer bezwaarlyk een naaukeurig berigt daar van kan opgeven; hoewel zulks ten aanzien van vele derzelver in de volgende jaarboeken naaukeurig zal worden aangewezen, byaldien ik de nog weinige my ontbrekende stukken enigzins kan bekomen, alwaar dan teffens zal aangetoont worden de tyd wanneer ieder der voornaamste werken zyn gemaakt.

XXV. De nieuwe Zylen by Engwierum. De nieuwe Zylen, drie in getal nevens malkanderen, (zynde de grootste uitwatering in Friesland, en mogelyk het magtigste dat van deze zoorte van waterwerken, in de zeven verënigde Provincien gevonden wort) behoren aan de grietenye van Oostdongeradeel, en zyn in den jare 1729. tegelyk met het overdyken van het Dokkumer Diep, (dat alhier een' zeer wyden mond, sterken vloed en ebbe had) op kosten van de Provincie, gelukkig voltooit. Dit ongemeen

141wumkes.nl

Page 142: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

nuttig en kostbaar werk, is door eene Pyramide van hartsteen (die teffens de grenspaal is tusschen [p. 234] Kollumerland en deze Grietenye) als vereeuwigt, met de navolgende Opschriften:

Op de Pyramide, aan de Westzyde, staat het

wapen van Friesland, en daar onder:

TER EEUWIGER GEDAGTENISSE VAN DE OVERDYKINGE VAN HET DOKKUMER DIEP IN DEN JARE MDCCXXIX,

GELUKKIG VOLBRAGT.

Op het voetstuk aan de westzyde leest men: ZES DUIZEND ROEDEN DYKS BESPAART, 'T GEWELD DER

ZEE VERMINDERT, OOSTERGO VAN WATER ONTLAST, DE PROVINCIE VERMEERDERT EN VERBETERT, IS DEZE SUIL VOOR DE NAKOMELINGEN IN 'T MIDDEN DER STROOM OPGEREGT.

Aan de Oostzyde staan deze woorden:

'T GEWELD DER STROOM DOOR DRIE VERKORTINGEN VERZAGT ZYNDE, IS HET DIEP ALHIER GEDAMT OP DEN TWEEDEN JULII, [p. 235] TER PRÆSENTIE VAN DE EDELE ERENTFESTE HEEREN, Jr. MICHAËL ONUPHRIUS BARON toe SCHWARTZENBERG en HOHENLANDSBERG, GRIETMAN OVER DANTUMADEEL; EN Jr. PHILIP FREDERIK VEGELIN van CLAERBERGEN, GRIETMAN OVER HASKERLAND, COMMISSARIEN DER EDELE MOGENDE HEEREN GEDEPUTEERDE STATEN VAN FRIESLAND.

Aan de Zuidkant ziet men het wapen van

SCHWARTZENBERG, EN

Aan den Noordkant dat van VEGELIN VAN CLAERBERGEN,

Uit dit geschrift blykt, dat 'er door het leggen van deze drie Zylen zes

duizend Roeden Zeedyk zyn bespaart, te weten van Dokkum tot aan de plaats alwaar de nieuwe Dyk door het oude Dokkumer Diept is aangelegt, zynde alvorens de Zylen aan de Noordzyde van 't gemelde Diept, in vast land gelegt. Boven dien is men hier door bevryd geworden van 't onderhoud van vier Zylen, die op byzondere plaatzen hunne uitwatering in het Diept hadden, te weten de

142wumkes.nl

Page 143: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Zyl binnen de stad Dokkum; de Driesumer Zyl. de Oudwouder- en de Kollumer-zyl, die alle met malkanderen op verre na niet zo veel waters konden uitlossen als deze drie nieuwe Zylen: want het Dokkumer [p. 236] Diept, voorheen ongemeen opgeslykt, en by laag water maar een zeer kleine ried of slink hebbende, kon daar door maar heel weinig water uitgelaten worden, en leed overzulks het Quartier Oostergoo veeltyds groot overlast van water, het welk zedert zeer veel daar van is bevryd geworden. Hier by kwam nog het voordeel van eene ongemene landwinninge: want niet alleen het groen land, maar ook het slyk, tusschen de twee oude Dyken gelegen, is naderhand van de overstromingen der vloeden bevryd gebleven, en tot zeer kostelyk Bouw- en Weidlanden aangelegt en bekwaam gemaakt, dewelke in welig graangewas en aanhoudende vrugtbaarheid tot verwonderens toe heeft uitgesteken. Deze nieuwe Landen, in 't geheel 1800 Pondematen uitmakende, betalen van dien tyd af jaarlyks ieder drie Pondemate een Floreen, en alzo over 't geheel 600 Floreen aan de Landschap208; behalven nog de jaarlyksche Reëele goedschatting van de Landeryen; de Specien van bezaaide Landen, Hoorngeld, paerden enz. Al het welk ongemeen voordelig voor de Provincie is, en niettemin den Eigenaren en Bruikeren groot gewin aanbrengt. Al het welk, en nog vele andere voordelen, (waar van nu het gevaar der Dyken niet het minste is) by malkanderen genomen, overtuigende doen zien, dat dit kostbaar en aanzienlyk werk, dat, naar my toegezonden opstel, byna driemaal honderd duizend [p. 237] guldens aan de Provincie gekost heeft209, zeer veel voordeel aan het Land toebrengt, en deszelfs uitvindinge ten hoogsten verdient geprezen te worden.

XXVI. Munneke- en ander Zylen in Oostergoo. Voorts heeft Oostergoo zyn uitwatering ten deele door Munnike-zyl, leggende in Kollumerland, op de grensscheiding van deze Provincie en die van Stad en Lande, welke zyl, door de geweldige opslyking van buiten, de Landschap veel moeite en kosten veroorzaakt, en een gedurig opzigt en onderhoud vereischt. In den jare 1739. werd de opklaringe van de Zylroede en Zylried, binnen en buiten zo gewigtig geoordeelt, dat het Collegie der Heeren Gedeputeerden, door hun Ed. Mog. de Staten des Lands, gemagtigt werd, om zig op de omstandigheden van die waterlossing te informeren, waar op in 't volgende jaar de order tot dadelyke herstellinge volgde, uit kragt van 't besluit van hun Ed. Mog. den 1 April 1740. De aanwas van slyk naar buiten was zo sterk, dat men goed vond, een stuk weegs buiten Munnike-zyl, in de Zylried, door 't groen buiten land

208 Yder Landsfloreen is tegenwoordig Jaarlyks twee Ducatons, zynde alzo een zomma van 1200 Ducatons, of 2780 guldens. 209 Volgens die aantekeninge, my door een voornaam Heer toegezonden, zouden de nieuwe Zylen, te gelyk met den nieuwen Dyk door het Dokkumer Diept 238000 guldens aan de Provincie gekost hebben, en het slatten van het Diept 60000 guldens, dus in 't geheel 298000 guldens.

143wumkes.nl

Page 144: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

lopende, een houten Spuisluis te leggen, waar door de vloed ingelaten, en weder het water by ebbe uitgelaten, en alzo de aangroejing van slyk belet werd; 't geen [p. 238] alles was, wat in deze omstandigheden kon gedaan worden, en welke uitvinding ook niet onnut bevonden werd.

Zyl binnen Dokkum gelegt.

In voortyden lag 'er mede een Sluis in de Ee, even boven Dokkum, ter plaatze alwaar nog de naam van Oudzyl is overgebleven, gelyk mede (als uit Winsemius schynt te blyken210) nog andere Zylen, dewelke tot ontlasting van Westdongeradeel schynen gedient te hebben, waar van een de Bornwerder-zyl genaamt werd, en een ander de Claarcampster-zyl omtrent de Brugge, welke naar het klooster Claarkamp alzo genaamt wort; dog in den jare 1580. werd men, om de kosten van zo vele Zylen te besparen, te rade, dezelve op te nemen, en in plaatze daar van een Zyl binnen Dokkum te leggen. Deze laatste was mede een houten Sluis, maar zeer zwaar en sterk gemaakt; edog, door het bouwen van de nieuwe Zylen by Engwierum was deze niet meer van dienst, en de deuren werden opgenomen; blyvende nogtans het houtwerk derzelve, tot doorvaart en waterlossing staan, tot dat voor enige jaren alles weggenomen, en 'er een zeer zware stenen gemetzelde Pyp, op kosten van den Lande, (als een gemene uitwatering voor Oostergoo zynde) in deszelfs plaats gemaakt werd. Na den jare 1580. werd ook de Zyl nevens Oostrum, gedamt: door deze ontlasting een gedeelte van de beide Dongerdelen hun water in 't Dokkumer diept; dog zulks voor maar weinige landeryen dienstig zynde, en Oostdongeradeel zig met meerder gerief [p. 239] door Ezuma-zyl konnende ontlasten, als veel lager leggende, was de Oostrumer-zyl van weinig nut. Deze nu verstopt zynde, betalen zommige Landen, die 'er voorheen hun waterlossing uit hadden, hunne Zylschatting aan Ezumazyl, dog maar van ieder pondemate een halve stuiver, hoe hoog of laag ook anders de gemene Zylschatting in Oostdongeradeel moge lopen. Ook hebben die Landen van de Ezumazyl geen andere dienst als alleen voor zo veel de ontlasting van water, uit de Pæsens, door 't bovengenoemde Jaarla-gat, betreft. Moetende de overigen hun water door Dokkum, of om de Stad, naar de nieuwe Zylen uitlossen.

Zylen in Dantumadeel en Kollumerland.

Gelyk dus de beide Dongerdelen van ouds hun water in 't Dokkumer Diept aftapten, deden zulks insgelyks de daar tegen overleggende Grietenyen Dantumadeel en Kollumerland. De eerste had zyn uitwatering door Driesumer-zyl, alzo genaamt naar 't Dorp Driesum, uit welkers meer de zylried door de Trekvaart naar deze zyl de uitlossing was, en alzo voor deze grietenye een groot voordeel. Wat verder naar beneden lag de Zyl, die naar 't Dorp Oudwoude,

210 Winsemius Beschryvinge van Friesland over de Dongerdeelen.

144wumkes.nl

Page 145: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Oudwoudemer-zyl genoemt wierd, en zyn uitwatering had door een water, de Senaer of Swemmer genoemt, lopende insgelyks uit de Trekvaart naar deze zyl. Dog deze uitwatering is al in vroeger tyden meest opgedroogt, en de Zyl eerst by verzuim doorgebroken zynde, si daar na bedykt en gedamt: dezelve is zedert weder geopent, en damt: dezelve is zedert weder geopent, en staat nu zonder deuren open. De Kollumer-zyl legt ten Noorden van Kollum, en heeft [p. 240] veel toeloop van water door verscheidene stromen, waar van 'er een door Kollum regt naar deze Zyl afvloeit. Tusschen deze twee Zylen lag aan den Zeedyk by 't Dokkumer-diept, het befaamde Huis ter Luine, in den jare 1398. door Albert van Beyeren211, of liever op deszelfs bevel, door zyn zon Willem van Oosterhout of Oostervant, versterkt, om Oostergoo en Friesland aan dien kant in bedwang te houden.212 Zo lang derhalven, als dit huis is handen der Hollanders was, was het een doorn in de voet van Friesland, en de schepen, die hier voorby voeren, werden verpligt te stryken, en hunne Tol te betalen; dog dit duurde niet lang: want in de jaren 1399. en 1400. vielen de Friesen weder af, en ging alles in Friesland (uitgenomen Stavoren) voor den Hollanderen verloren. Dit Huis is naderhand gesloopt, of door lengte van tyd vervallen, en op die plaats, dewelke nog haren naam behoud, heeft, in 't begin dezer Eeuwe, zeker [p. 241] Graaf uit Engeland, (gemeenlyk bekend by den naam van Malle Graaf) een nieuw huis gebout, zynde wegens misnoegen, en kwade onderneming tegens de Regering en religie, uit zyn Vaderland gevlugt, en heeft naderhand, niet verre van Groningen zyn verblyf gehouden, alwaar ik in 't jaar 1729. met zeker Roomschgezind Jongeling, aan zyn huis geweest, en door deszelfs zoon beleefdelyk bejegent ben.

Ezumazyl.

De Ezuma-zyl, meermalen hier voor genoemt, legt naby de plaats, alwaar van ouds de in de Friesche Historien bekende Esonstad zou gelegen hebben, van welker wallen, zo my myn gissing niet bedriegt, nog enige overblyfzelen zyn te zien. De waterlossing door deze zyl, uit Oostdongeradeel (want verder strektze niet) is van veel aangelegenheid, en wort, zo wel als de Zyl zelve, van de Zylpligtige Ingezetenen dier grietenye, met tamelyk zware kosten

211 Schotanus beschryvinge van Friesland. Bladz. 194. 212 Graaf Albert toog in of omtrent den jare 1396. met een sterke magt naar Friesland, om de inwooners, die zig niet genoeg aan hem wilden onderwerpen, te bedwingen. Hy maakt tamelyk voortgang; dog de zomer te kort vallende, moest hy 't werk staken, en keerde weder naar Holland, waar op hy zyn' zoon met een groot Leger naar Friesland zond: deze was zo voorspoedig dat hy niet alleen Friesland, maar ook geheel Groningen en Groningerland onderbragt. En by deze gelegenheid zal waarschynlyk het Slot ter Luine door zyn versterkt geworden. Zie Schotanus geschiedenissen van Friesland. Bladz. 220.

145wumkes.nl

Page 146: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

onderhouden.213 De vaart, derwaarts, loopt af van Dokkum, en [p. 242] heeft den naam van Zuyr- of Zuider-Ee214, heeft naby de gemelde Stad een Vallaat, dat [p. 243] voor eenige jaren, op kosten van de Grietenye, geheel vernieut, en van steen opgemetzeld is, en zomtyds vier à vyf voeten water schut, zonder het welk een voornaam gedeelte dezer Grietenye meesten tyds onder water moest staan. Deze Ee ontvangt aan weêrzyden verscheide waterlossingen, en stroomt overzulks vry sterk naar beneden. De Zyl pleegt wel eer van hout gemaakt te zyn, en is al zedert 400 jaren bekent in de Friesche geschiedenissen; hier was omtrent het jaar 1420 een vesting, waar op de aanhangers van Jan van Beyeren zig tegens de Friesche Bondgenoten wakker verdedigden. Ook kan 't wel zyn, dat de hoge wallen, aldaar te zien, nog stukken van dat Kasteel vertonen: wat daar van zy, het een en ander is al lang uit 't geheugen der menschen verdwenen, en geen aantekeningen dienaangaande voor handen zynde, kan 'er niets met zekerheid van gezegt worden. In 't jaar 1671. is de houten Sluis hier opgenomen, en een zware steenen Zyl in derzelver plaatze gebout.

Toen deze Zyl van steen gemaakt en heerlyk opgebout wierd in den jare 1671. werden aldaar ter gedagtenisse van dit loflyk werk, de volgende opschriften en wapenen in steen uitgehouwen, dewelke nog hedendaags te zien zyn.

213 In 't begin van de Zestiende Eeuwe, en zo lang Oostrumer-zyl gangbaar geweest is, was de Ezuma-zyl ten laste van de dorpen Anjum, Engwierum, Ee, Nykerk, Pæsens, Lioessens, Morra, benevens de Kloosters Zion en Weert, de Adelyke Staten Tjebbema en Aldterp, met het dorp Niawier. Blyvende de Dorpen Jouswier, Oostrum, Aalzum, Wetsens en Metslawier, mitsgaders enige landen, leggende Westzyde ter Pæsens, schatpligtig aan de Zyl by Oostrum. Gelyk blykt uit het Landboek van Martena, het Handschrift dat ik gebruik, de laatste bladzyde. 214 Ee, Ea, of AA, is een gemene benaming, en betekent in 't oud Duitsche water. Hier van daan worden 'er in Nederland zeer vele stromen gevonden die Aa of Ee genoemt zyn, waar van Smits in zyn Schatkamer der Nederl. Oudh. een gehele rest optelt. A. en E. wierden ook in dien opzigte door malkanderen gebruikt, als te zien is in watering en wetering enz. De Friesen, dit in hunne tale volgende, spreken wetter in plaats van water. De benaming van Ee is dus ook in Friesland aan verscheide wateren eigen, als Smalle-Ee, Wyd-ee, Ee, de Vaart van Leeuwarden naar Dokkum; een watertie lopende door Leeuwarden, waar van de naam Ee-wal, Oranje-Ee-wal enz. In Wonseradeel heeft men Nyehuister-Ee, Monike-Ee, en verscheide andere. Zo heeft ook de bovengemelde uitwatering van Dokkum naar Ezumazyl den naam van Ee; dog waarom dezelve Zuir- of Zuider-Ee genoemt is, blykt onzeker, en kan ik, hoewel deze Landstreek kundig, geen waarschynlyke gissing van maken; ten ware men de Pæsens, Noordoost aanlopende, voor de Noorder-Ee hield. Maar zou 't niet gepaster zyn, indien men, de overbrenginge van Zuir-Ee op Zuider-Ee latende varen, dat woord opnam voor Zuure-Ee, van wegen den zuuren of zwaren arbeid, dien de Schippers, dewelke dit water moeten opvaren, veeltyds moeten ondergaan? Immers zo de benaming daar al niet mogt van afkomstig zyn, de zaak zelve heeft haar volle waarheid, en meer dan ten opzigte van vele andere vaarwaters: want de snelle afloop des waters, de menigte kronkels en bogten, mitsgaders ander ongemakken, (waar onder de laagte der velden, die 's winters onder water staan) maken den arbeid der vragtschepen, meesten tyds zeer zuur en moeilyk.

146wumkes.nl

Page 147: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Op de eene zyde vind men de wapenen van Schwartzenberg en Æbinga van Humalda, en daar onder deze woorden:

DEO et POSTERIS.

Georg Wilko van Schwartzenberg en Hohenlandsberg, [p. 244] Heer van

Vischuizen en Wiarden Grietman over Dongeradeel Oostzyde der Pæsens, en Gedeputeerde Staat van Friesland, en de Jr. Philippus van Humalda, raad Ordinaris in den Hove van Friesland, beide gecommitteert wegens de Eigenaars tot het leggen van de nieuwe Sluis van Ezuma-zyl.

Aan de ander zyde staan de wapenen en namen van de Gelastigde van de Meyers, des Aannemers en der Opzetters van dit werk, en daar onder,

D. O. M. E. P. S. Ecce locum quondam falsis ubi dongria nostra Fluctibus opposuit lignea claustra suis. Jam miramur opus firmum tam fulgere nostrum Quodq. tot imponsis hæc cataracta datur. Lignea destructa est curisque recondita nostra Schwartzenbergiacis ficut Humalda suis. Annue tu cæptis Deus optime maxime nostris Neptuni ut fortis reprimatur aqua. Egbert Burgman. Zo is door Gods genadigen zegen de eerste steen van dit kostelyk gebouw

gelegt den 27 Juni 1671. des avonds vier en vyf uur, by de Heeren Wilco van Holdinga Vriheer [p. 245] toe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, Heer van Vischhuizen en Wiarden, Old in 't agtste jaar, en Jr. Frans van Humalda, Old in 't elfde jaar, en heeft Cornelius Bosman Notaris Publicus, Fiscaal en Ontvanger van Oostdongeradeel tot dit gebouw gedaan groten dienst en yver.

Æ. M. S. Accip posteritas quod per tua tempora narres, Fluctibus hæc cataracta tuis Neptune resistit. P. Humalda. De aanwas van buiten slyk maakt aan dien kant het zeewater minder dan het

van ouds geweest is, ook werden 'er doorgaans zeer goede voorbehoedzelen

147wumkes.nl

Page 148: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

tegen genomen, zulks men dienaangaande in lange jaren een aangename veiligheid, door God goedheid genoten heeft.

Waarschynlyke uitwateringen van ouds.

Buiten twyffel zyn 'er van ouds meer uitwateringen naar zee in deze Landstreken geweest, hoewel 'er, by gebrek van aantekeningen, niet met vele zekerheid van kan gezegt worden. 't Is my ten minsten zeer waarschynlyk dat men zodanige waterlossingen hebbe te zoeken in Westdongeradeel ter plaatze alwaar de Hulp, uit de Pæsens spruitende, even boven Wierum, regt op de Zeedyk aanloopt. Als mede dat de Vaart die van Dokkum voorby de dorpen Hiaure en Hantum, naar Ternaard [p. 246] strekt, en vervolgens by de Vischbuuren215 tegen den Dyk stoot, zo eene uitwatering zal geweest zyn. Het zelfde staat te denken van de Holwerder Baart, die by 't eerste Tolhuis uit de Dokkumer Trekvaart of Ee, voorby Raard, ten Westen van de dorpen Foudgum, Brantgum en Waaxens, naar Holwert zig uitstrekt; zynde het buitenland aldaar, voorheen aangespoelt, en in den jare 1580. eerst bedykt, als voorheen gezien is.

XXVII. Waterwerken in Westergoo, 't Bildt enz. Ropta-zyl, Harlinger-zylen, Makkumer-zylen, zyl te Workum, Hindelopen, Molquerum, Stavoren, Taco-zyl, Lemster- en Schoter-zyl. Geen hoek in Friesland is 'er die zo eene merkwaerdige verandering van gedaante heeft ondergaan als de plaats daar tegenwoordig de Grietenye het Bildt legt, immers zo veel men duidelyk kan nagaan. De oude overblyfzelen van de Borndyken, van 't Noorden af naar Leeuwarden en verder Landwaarts in, zyn nog oogschynlyk byna overäl te zien, en worden in de Kaarten heel duidelyk aangewezen. 't Is waarschynlyk dat deze vermaarde Inham van 't Zuiden af eerst allenskens [p. 247] is opgedroogt, en van tyd tot tyd met eenige Kaadyken is voorzien geworden. Een van deze, zynde de laatste, die voor de indyking van 't oude Bildt is aangelegt, kan men nog beschouwen, en strekt zig van de zogenaamde Kapershoek, naar de Hammering, digt by 't Adelyke Slot ter Horne, beneden Beetgum; lopende alzo met vele kronkels en bogten van den Oostelyken Zeedyk naar den Westlyken. In den Dyk benden Steens lag, toen de Burdo nog vaarbaar was, de zogenaamde Lettinga-zyl, naby het Heeren huis Lettinga, thans by den Wel. Ed. Geb. Heer J. S. van Wyckel, Oud Secretaris

215 De Vischbuuren, thans een gering en verarmde Uitbuurt onder Ternaard, aan de Oude Zeedyk, was, zo berigt wort, in oude tyden in goeden bloei, wegens de Vissery op de Noordzee; zynde aldaar, volgens een erfgerugte, ongeveer twintig Visschers Schepen geweest: dog het buiten land geweldig opgroejende is het welvaren van deze plaats, te gelyk met de vissery verdwenen; wordende de aangewassene Landeryen door de daar omtrent wonende Huislieden gebruikt, zulks de Visschbuuren tegenwoordig bestaat uit eenige vervallene arbeiders huisjes, benevens eene Mennonite Kerk, alwaar de hier omtrent wonende Doopsgezinden hunnen Godsdienst oeffenen.

148wumkes.nl

Page 149: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

van 't Collegie der Heeren Gedeputeerden, als Eigenaar wordende bewoont. Men meent dat de aloude naam van deze Sluis zyn oorspronk heeft van 't ophouden der Schepen, die alhier tol moesten betalen, en daar door in hunne reis verlét of opgehouden wierden; welke naam daar na op het gezeide Heeren Huis is overgebragt. Door den ouden Zeedyk (die doorgaans hier in de Kaarten wort aangewezen) lopen twee vaarten, de eene die van Finkum, en de andere van Hyum, dewelke naar beneden Oostwaarts in malkander komen, en voorts by Bethlehem of Berlehiem in de Ee vallen, zynde alzo de voornaamste vaart der Bildtbewoners naar Leeuwarden. Deze twee Vaarten voor den ouden Zeedyk lopende, komen agter den Dyk, by Balk-end in een, lopende voorts Westwaarts regt op de Swette aan by de Leye, zynde een uitbuurt, leggende op de grensscheiding van Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel en 't Bildt, gelyk mede van [p. 248] Oostergoo en Westergoo. Alhier wort nog gevonden in de Brug, de oude Bot of bodem van de Leister-zyl, die alhier zal gelegt zyn, toen de dyk van de kapershoek dwers door de Burdo gemaakt is, waar door de Lettinga zyl onbruikbaar geworden zynde, alhier noodwendig eene waterlossing in de Burdo vereischt wierd. Deze Zyl behoorde onder de Borgondische regering aan den Keizer.216 In volgende tyden het Bildt aanwassende, werd deze Zyl mede ondienstig om derwaarts het water te lossen, lopende het zelve veel eer daar door Oostwaarts naar Hyum en Finkum, welke dorpen, ten opzigte van zommige lagere landstreken, daar door enig last lydende, deswegen schynen geklaagt te hebben, met verzoek dat dezelve Zyl mogt opgenomen en gedampt worden: waar op hen Ed. Mog. den 10 Maart 1652. het Collegie gemagtigt hebben, om, na behoorlyke kennisneming en bevindinge van zaken, dienaangaande zodanige schikkingen te maken, als tot meesten dienste van 't Land, en der belanghebbende Ingezetenen zoude bevonden worden te behoren; welke Lastgeving daar na nog eens op den 26 Feb. 1653. vernieut werd; dog 't welk van geen ander gevolg schynt te zyn, dan dat de gezeide waterlossing ten dienste der Bildtbewoners verstaan werd te moeten openblyven, strekkende teffens, als gezeid is, voor hen tot een gemene Vaart naar Leeuwarden, en over zulks ten hoogsten noodzakelyk, niet alleen voor de drie Parochien, welker vaarten derwaarts [p. 249] schieten, maar ook voor 't Nieuw Bildt, en de laatst ingedykte Bildt-pollen.

Oude Bildtzyl.

Wanneer in den aanvang der zestiende Eeuwe, door den Hertog van Saxen het oude Bildt ingedykt, en aangeklampt werd, moest 'er noodwendig een nieuwe Zyl in den Dyk worden gelegt, thans nog bekent met den naam van Oude

216 Volgens Martena Landboek. Blad. Ult.

149wumkes.nl

Page 150: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Bildtzyl217, waar door alzo de Zyl by de Leye, voor zo veel die eene waterlossing naar zee verstrekte, onnut werd gemaakt; blyvende nogtans de oude zyls Ried, van den eene Zyl naar de andere, in wezen. Deze Zyl heeft, als eene uitwatering gedient, tot dat, door meerderen aanwas van land, de zelve onbruikbaar wierd: en wanneer vervolgens de bedykinge van 't nieuwe Bildt, in den jare 1600. geschiedde, werd men te rade, om in den nieuwen Dyk nogmaals een Zyl te [p. 250] plaatzen, de nieuwe Bildtzyl genaamt, werdende nogtans een paar deuren in de oude Zyl gelaten, zelfs tot nu toe. De gemelde Dyk besloot alzo het nieuwe Bildt, groot 1800 Morgen Lands, of 4500 Pondematen; gelyk mede op 't oude Bildt ieder parochie 1800 Morgen groot is, zynde alzo gezamentlyk 7200 Morgen uitnemend kostelyk land.

Hoe lang deze nieuwe Zyl gangbaar is geweest, vinde ik niet aangetekent; dog 't is zeker, dat die al omtrent het jaar 1664. wanneer Schotanus zyne beschryvinge van Friesland in 't ligt gaf, gedamt was, als in de Kaart wort aangewezen; zynde al lang voorheen het buitenland kragtig opgegroeit. Ten tyde van den hogen Kersvloed, Ao. 1717. was deze [p. 251] zyl wel open, maar het land dat 'er voor lag en de byna toegeslempte Ried, meende men dat niet het minste gevaar hadden; dog het zeewater toen tot een ongewone hoogte opzwellende, zette wel haast het land onder water, en stortte met zo een vreeslyk geweld door de zyl, dat het gantsche Land aan dien kant in 't uiterste gevaar was. Zeker Timmerman Kornelis Annes218, deed by deze gelegenheid de Provincie een groten dienst, want deze een man van oordeel en vaerdigheid

217 Of deze Zyl terstond by de eerste indyking is gelegt, schynt onzeker, want de Hertog Georg van Saxen, in den jare 1508. de Billanden voor 't meerderdeel bedykt hebbende, werd de nieuwe Dyk door de watervloeden dikwyls zeer beschadigt, zulks de Hertog te rade werd, met enige vermogende Noordhollanders, namelyk Thomas Beukelaar, Heer Jacob Ridder, en Floris en Dirk van Wyngaarden, eene onderhandeling aan te gaan, uit kragt van welke de gemelde Heeren aannamen, om, op hunne kosten, de dyken in behoorlyken staat te stellen, en met zylen, waterlossingen en schuttingen te voorzien; zullende daar voor genieten voor Elf jaren het gebruik der Landeryen, en vryheid van accys der ingebrouwene bieren, en daarenboven dezelve vryheden genietende als andere ingezetenen van den Lande, welk accoord egter tot aanmerkelyke schade en verarming van de Aannemers zou gestrekt hebben, niet tegenstaande hen de Hertog boven dien een geschenk tot onderstand deed van 16000 Goudguldens, benevens aflossingen van Renthen en andere voorregten, uitgedrukt in den Brief, gegeven op Petri ad Cathedram in den jare 1515. als Winsemius en Schotanus getuigen, en is zulks alzo geschied maar even voor de overdragt des Lands door den Hertog van Saxen op het Huis van Borgondië. De gemelde Hertog had voor dien afstand, aan de Stad Franeker geschonken 200 Morgen Lands onder Jakobi Parochie; en ongeveer 50 Morgen aan de State Hemmema, genaamt de Nyfinne onder die zelve Parochie; aan den Heer Hessel Martena 26 Morgen; aan Floris van Egmont 400 guldens jaarlyksche Renthe, benevens nog andere giften, aan zommigen verleent, al het welk by de overdragt der Landen, door den Huise van Borgondië, werd aangenomen van waerde te houden. 218 Eigenlyk, volgens de taal der Bildtluiden, Krelis Annes geheten, gelyk zo de Noordhollanders dien naam uitspreken.

150wumkes.nl

Page 151: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zynde, gebood terstond dat al wie zig daar bevond de handen aan 't werk zouden slaan: men brak en sloopte de naby staande huizen, en stopte in korten tyd daar mede de sluis, waar door alzo het water een stuit kreeg, en belet werd verder door te stromen. Op een ander plaats, niet verre van daar, was een wagengat in den Dyk, wyl men, als gezegt is, aan dien kant geen gevaar vreesde; hier door storte het water insgelyks in eene vervaerlyke menigte, en had onmogelyk te stoppen geweest; maar de stroom een daar buiten staande Boonblok, in zyn geheel derwaarts voerende, zette hetzelve zig vast is 't gemelde wagengat, waar door 'er vervolgens weinig meer water doorstroomde. Egter was nog in 't volgende voorjaar de overvloed van zout water, zo hier als elders doorgebroken, zo groot, dat de Ingelanden van 't nieuwe Bildt, op den groten Landsdag een verzoekschrift ingaven, vertonende, dat, zo wel het nieuwe Bildt, als het naast ingedykte [p. 252] Pollanden, ten eenemaal onder water gezet waren; dat hun Paal- en aardwerk, voor 't grootste gedeelte, was geruïneert, en dat zy overzulks geen middel zagen, om van het zeewater bevryd te worden, dat nog in groten overvloed op hunne Landeryen stond, verzoekende overzulks, dat hen Ed. Mog. zo in aanmerkinge van den elendigen toestand van het nieuwe Bildt, als van dien der aanleggende Grietenyen, de nodige schikkingen geliefden te maken tot het openen en klaar maken der nieuwe Bildtzyl, waar toe diensvolgens mede behoorde het verdiepen van derzelver buiten Ried. Hen Ed. Mog. gaven daar op last aan de Heeren Gedeputeerden, om dit zo nodig werk te bevorderen, en 'er werd dadelyk zo veel te wege gebragt dat men van dag tot dag meende de Zyl gangbaar te zien; dog de sterke aanslyking van buiten, en de van tyd tot tyd vermindering en opdroging van 't water, deden eindelyk het werk stil staan, en men nam ten laatsten het besluit om de zyl niet alleen te dammen, maar ook dezelve door het leggen van den Dyk, geheel onzigtbaar te maken, zulks van dien af de nieuwe Bildtzyl onder den dyk is begraven geweest. Tegenwoordig legt 'er schuins door den dyk, naby de Zyl, een zeer lange steenen Piep, of liever Rioel, om het water uit de ingedykte Pollen, door de oude Zyl, en vervolgens door de gewezen Leyster-zyl, langs de Finkumer en Hyumer vaart, naar de Ee te leiden; 't geen teffens de voornaamste waterlossing van 't geheele Bildt is; behalven nog eene andere, die uit het oude Bildt, door de [p. 253] zogenaamde Wierzyl, zig naar Franeker uitstrekt, en eene die by Berlikum zig van de voorgaande afscheid, en by Menaldum, te gelyk met de vaart van dit dorp naar de Trekvaart by Ritzumer-zyl loopt. De ingedykte Pollanden, ten Noorden van 't nieuwe Bildt, hebben hunne waterlossing by de nieuwe Zyl, en zo voorts naar de Leye; gelyk ook de laatst binnengebragte Landen van 't Noorderleeg, in 't jaar 1754. bedykt, hun water derwaarts zenden.

Wierzyl en Bolkezyl.

Gelyk dus de Burdo van ouds het water door derzelver Oostelyken Dyk ontving uit Oostergoo, zo ontlaste zig insgelyks een gedeelte van Westergoo door den

151wumkes.nl

Page 152: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Westelyken Dyk der Burdo. Hier toe hebben, zo 't schynt, gedient de Wierzyl en de Bolke-zyl. De eerste lag in den ouden Dyk, ten Oosten van het dorp Wier, waar van dezelve misschien den naam heeft ontvangen, of dien aan dat Dorp gegeven. Tegenwoordig is hier nog eene vaart en waterlossing van 't oude Bildt door Menaldumadeel Zuidoostwaarts lopende naar Ritzuma-zyl. De Bolke-zyl lag in dien zelven Dyk, maar Westlyker, nevens het Dorp Minnertsga. De waterlossing, hier door nog in de Kaarten werdende afgebeelt, komt regt van St. Jacobi-Parochie Zuidwaarts, stroomt by Minnertsga door den ouden Dyk, voorts voorby de dorpen Ried, Boer, Donjum, en te gelyk met de Tzummarrumer vaart naar de Franeker; dog heeft tegenwoordig op vele plaatzen niet veel te beduiden. Beide deze waterlossingen verënigen zig ook met, en maken te zamen de zogenaamde Ried, zynde [p. 254] eigenlyk, zo 't schynt, de waterlossing geweest by 't Stedeken Uitgong by Belkum, in de Burdo; dog loopt tegenwoordig van daar door Barradeel, voorby Franeker, naar Roptazyl. Behalven de twee gemelde Zylen, was 'er nog eene aan de Middelzee of Burdo, zynde de plaats nog bekent onder den naam van Ritzuma-zyl, aan te Trekvaart van Leeuwarden naar Franeker, juist op de plaats, alwaar de oude Dyk gelegen heeft, en die aldaar nog duidelyk gezien wort. Van hier loopt met verscheide bogten en kromten (zigtbaar merkteken van aloude afwateringen, zonder menschen handen gemaakt) de Beetgumer vaart, welke plaats mede aan den ouden Zeedyk legt, was, als Schotanus wil, eertyds Badegum genaamt, om dat de zee aan 't Kerkhof spoelde, en men rondom in water kon baden. De vaart derwaarts heeft buiten twyffel een waterlossing of Zylried geweest, 't zy te Beetgum, of by Ritzuma-zyl, 't geen ik niet wel kan bepalen. Mogelyk zyn 'er verder Zuidwaarts in dezen Dyk, als nevens Beers, by Kinserarm of de Dille, en elders; gelyk mede in den daar tegen over leggenden Dyk, meerdere Zylen geweest, dog die, door langheid van tyd, en by onoplettenheid der aantekenaren, uit 't geheugen der menschen verdwenen zyn. De Zyl nevens Beers werd de Wielsterzyl genaamt; zo heeft men nevens Mantgum die de Mantgumerzyl: dat nu bruggen zyn.

Zylen in de Zuiderzee uitlopende.

Om hier niet meer van zodanige Binnenlandsche Zylen te spreken, (als waar toe wy hier na nog aanleidinge zullen hebben) moeten wy nog bezien, welke waterlossingen de Provincie verder Westwaarts, in de Zuiderzee heeft. De Ropta-zyl legt in de Vyfdeelens-dyk in de grietenye Barradeel, te Noorden [p. 255] van Harlingen, en strekt tot eene waterlossing en uitvaart der schepen, langs de zogenaamde Ried, die van Franeker derwaarts stroomt. Omtrent op de helft tusschen Harlingen en Ropta-zyl, ziet men, binnen door, den ouden Zeedyk, die van daar voorby de dorpen Pietersbierum, Sexbierum, naar 't Bildt gaat, zynde in oude tyden alhier een lange en smalle streek lands binnengedykt. De Ropta-zyl behoort die van Harlingen, dewelke dezelve door koop bekomen

152wumkes.nl

Page 153: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hebben219, en uit dien hoofde de lasten en profyten genieten. Binnen Harlingen zyn twee Sluisen geschikt tot waterlossing, die niet als alleen tot dat einde, geopent worden. De andere twee dienen tot doorvaart der schepen, en zyn van lateren oorspronk.220 Gene Stad is 'er in deze Provincie zo zeer aan 't geweld der Zee bloot gestelt als Harlingen, en nergens valt het onderhoud der Zeewerken op eene plaats zo kostbaar als aan en omtrent die Stad. In den jare 1643. stonden hen Ed. Mog. aan dezelve toe een onderstand [p. 256] van 3000 guldens, benevens het heffen van eenige belastingen op 't gemaal, de natte waren en de Tol op 't Vallaat, tot reparatie van hare Zeewerken. Diergelyk onderstand van penningen genoot die stad in den jare 1704. na dat reeds 't jaar te voren 't Collegie der Heeren Gedeputeerden gemagtigt was om de vervallene Kistwerken aldaar, ten spoedigsten te repareren. In de jaren 1616. en 1617. verkreeg de Magistraat niet alleen een onderstand van 3000 guldens tot herstellinge van hare kostbare Zeewerken, maar ook nog 6000 guldens gewone Fortificatie-penningen, benevens 1233 guldens van Oorties-gelden en Blanken uit de stuiver-gelden van de verpagting der Lands middelen, enz. In 't jaar 1720. werd uit 's Lands Cassa 30000 guldens geaccordeert tot 't slatten van de Noorder- en Zuiderhaven, en in den jare 1728. stond men aan gedagte Stad een zomma van 2000 guldens voor vyf jaren tot onderstand toe, 't geen in de jaren 1730. 1733. nog merkelyk moest vermeerdert worden. Wanneer, omtrent dien tyd, Gods bezoekende hand een heirleger van Zeewormen zond, om het paalwerk aan den Zeekant te vernielen, genoot de stad alleen 6000 guldens tot inkoop en leggen van Balsteenen of Vlinten, benevens een belofte van twee jaren gewone en buitengewone subsidien opschot, tot herstellinge van de gebrokene Zeewerken aldaar, byaldien men bevinden mogt zulks nodig te hebben. Wanneer vervolgens de gemelde Stad onmagtig was of anders nalatig bleef om hare zeer geontramponeerde Zeewerken in behoorlyken staat te stellen, hebben de Staten des Lands het werk meermalen by de hand moeten nemen, en, ten koste van de Stad, de beschadigde werken laten herstellen, als in de jaren 1741. 1742. 1744. enz. gezien is. Waar uit men enigzins kan afnemen, welke ontzachlyke kosten moeten aangewend worden, om het geweld der wateren aan dien kant te keer te gaan, en die stad, en met een de Provincie in behoorlyke zekerheid te stellen. [p. 257]

Makkumer-Zylen.

Te Makkum, een zeer aanzienlyk dorp, welvarende door de Zeevaart, zyn twee Zylen, waar van de eene, in de gebuurte Statum, zeer gewigtig is, en die in den jare 1663. op kosten van de Landschappe, is gelegt. De andere, van ouds

219 Schotanus beschryvinge van Friesland, bladz. 259. 220 Dezelve, Bladz. 258.

153wumkes.nl

Page 154: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Oldeklooster-zyl genoemt, is ten laste van de contribuerende Eigenaars221; in den jare 1732. gaven de Staten des Lands 10000 guldens eens vooräl, tot 't maken van een Hoofd, of dubbeld kist-paalwerk in zee, ter lengte van 80 Roeden; dog werden de Gecommiteerden gelast hetzelve op kosten van hunne Lastgevers voortaan te onderhouden. Beide deze Zylen hebben ieder hare byzondere Zylroede, die door de Koude- of Makkumer-meer, derwaarts lopen, en hare wateren door verscheide vaarten en waterlossingen in Wonseradeel en elders, ontvangen, tot grote nut voor de Landeryen, die hier omstreeks tamelyk waterryk zyn.

Workumer-Zyl.

Workum, een Steedje aan de Zuiderzee, heeft mede een Zyl, die tot laste en voordeel van de Stad is, en vervolgens een gemene uitwatering voor de grietenyen, daar omtrent gelegen verstrekt, hoewel het klein vermogen [p. 258] van die plaats, en de kostbaarheid der waterwerken, de Provincie meermalen zeer aanzienlyke geldzommen gekost heeft. Inzonderheid valt het onderhoud van 't Zool, of de buitenried der Zyl, ongemeen kostbaar, waar toe hen Ed. Mog. de Staten der Lands, op onderscheidene tyden meer dan twaalf duizend guldens, tot onderstand hebben ingewilligt, zedert 't jaar 1708. tot 1740. Keizer Karel gegiftigde deze Stad met den aanwas der buitenlanden, strekkende van Workumer-Sluis tot Hindelopen, begrypende, zo als het naderhand is ingedykt, 1200 Pondematen lands. Deze gifte is vervolgens door Philippus den II. bevestigt; gelyk mede, by veranderinge der Regeringe, door gen Ed. Mog. volgens Staatsbesluit van den 20 April 1605. 30 Maart 1610. 18 Maart 1643. en 29 Maart 1656. Die hoek des Lands is met zeer grote moeite en kosten bedykt. Eerst maakte het regenagtig weêr het werk zwaar en traag, en als eindelyk de Dyk voltrokken was, werd die door hoge watervloeden en stormwinden weder gebroken. naderhand werd het werk hervat, en de Dyk volkomen herstelt, die

221 't Convent van Oldeklooster, Bloemkamp genaamt, heeft in den jare 1537. deze Zyl herstelt en vaster gemaakt, wanneer, gedurende dien tyd, zo veele menschen op deszelfs kosten gespyst wierden, dat men in 't Convent van 54 Koejen geen boter genoeg had; en heeft overzulks de Kellenaar Johannes van Leeuwarden, zo lang dit werk onder handen was, 12 tonnen Boter, ten laste van het Convent moeten kopen. Winsemius beschryvinge van Friesland in Wonseradeel. Vyf jaren na deze herstellinge, is 'er, tusschen den Prælaat met zyne Conventualen van Oldeklooster, en die van Bolswart, door den Hooggeleerden Heer Alesus van Geel, Doctor en Keizerl. Maj. Raad Ordinaris in Friesland, compromis uitgesproken; waar by die van Oldeklooster aannamen, de zyl te Makkum een voet hoger en wyder te maken; mits dat de Stad mede voor de lasten en zwarigheid, daar uit te ontstaan, opkwame, enz. Waar tegen Andries Waltinga, als Dykgraaf, met de Gecommitteerden van de Hem, (versta Dieperder-Hem) op verzoek der Ingezetenen, reden van bezwaarnisse, in zeven poincten bestaande, inbragten; en waar op 's Hofs Sententie, in den jare 1552. Is gevolgt, om de zyl niet hoger en wyder te maken, dan de oude was. En schynt, niet langer daar na, die zyl geheel vernieut te zyn.

154wumkes.nl

Page 155: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ook zedert 't jaar 1624. is blyven staan. Het Zool strekt zig van de Zyl, Zuidwest aan, langs de nieuwen Dyk, tot omtrent 400 Konings Roeden. De menigvuldigheid der wateren, meeren, vaarten, poelen enz. maken zo wel als de sterke doorvaart van Schepen, de Sluis alhier ongemeen dienstig, en de stroom de Wymerts, regt door de stad lopende, voert het water tot buiten de stad naar de Zyl, alwaar de gemene uitvaart is. [p. 259]

Zyl te Hindelopen.

Hindelopen, op een engen uithoek aan zee gelegen, moet met zware kosten van Dyk- en Paalwerk beschut worden, en heeft boven dien veel te lyden van het binnenwater dat uit menigvuldige Meeren in de grietenye Hemelumer Oldevaart, derwaarts stroomt. De naburige plaatzen, die de kosten tot de Dykagie en paalwerken mede moeten dragen, gaven onder de regeringe van Keizer Karel V. een verzoekschrift over aan den hogen Raad van Brussel, om, tot verligtinge van den zware last, den Dyk verder binnen te leggen222, waar door alzo de stad Hindelopen zou buiten gebragt worden; maar de hoge Regeringe, oordelende dat men de Zee niets moest toegeven, sloeg het verzoek plat af, en is alzo het een en ander op den ouden voet gebleven. In den jare 1619. werd, op kosten van de Zylpligtige ingezetenen het paalwerk en de Zyl aldaar, op nieus kragtig versterkt; dog het onderhoud te kostbaar vallende voor zo eene kleine stad, en verder aanleggende contribuanten, heeft de hoge regeringe der Landschappe, dezelve meermalen kragtig moeten ondersteunen, zulks 'er althans zedert het jaar 1722. tot 1733. wel 9000 guldens uit 's Lands Cassa aan te koste is gelegt, zynde in 't laatst van dien tyd voornamelyk door de meergemelde plage van het zeegewormte veroorzaakt geworden.

Molquerumer-Zyl.

De Zyl by Molquerum heeft, zo wel als de voorgaande, veel toevloed van binnenwater, uit de menigvuldige meeren en waterplassen [p. 260] van de grietenye Hemelumer Oldevaart en Noordwolde. Dog heeft dit Dorp, zo ik meen, de last van de Zyl voor zig in 't byzonder, waar over de Ingezetenen, niet zonder reden, meermalen hebben geklaagt, van mening zynde, dat de beslatting zig even verre behoorde uit te strekken als de uitwatering, dewelke door deze zyl in 't byzonder geschied. Voor omtrent vyftig jaren was de zyl toegedamt; maar de Heeren Gedeputeerden, bezeffende het nadeel, hier door werdende veroorzaakt, gaven bevel aan de Zylpligtigen van deze plaats, om dezelve weder open en gangbaar te maken. Die van Molquerum gaven daar op een verzoekschrift over aan hen Ed. Mog. de Staten des Lands, begerende van dien last bevryd te mogen wezen; dog daar op volgde niet anders, als dat de Heeren van 't Mindergetal, door hen Ed. Mog. gelast werden, om met die van 't

222 Winsemius en Schotanus in de beschryvinge van die Stad.

155wumkes.nl

Page 156: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Collegie, nader aangaande dit stuk in overweginge te treden: wordende den Verzoekers inmiddels bevolen, om, binnen zes weken behoorlyk geblyk in te brengen, van het geen waar op zy hun verzoek grondden. De zyl is zedert, op kosten van de Ingezetenen geopent, en zy naderhand verpligt, een zomma van 2200 guldens, door het Land daar toe verschoten, weder te betalen; des konnende volstaan met de betalinge in drie Jaar-Termynen op St. Jacobi 1718. en May-dagen 1710. en 1720. en, plaatze van geld, met Landschaps Obligatien. Volgens Staatsbesluit van den 30 April 1718. Werdende vervolgens het onderhoud van de Zyl, als van ouds, ten laste van de gezamentlyke [p. 261] Ingezetenen van Molquerum gelaten. 31 May 1721.

Zylen te Stavoren.

De Stad Stavoren, leggende mede aan de Zuiderzee, heeft insgelyks veel toevloed van binnenwater uit de menigvuldige meeren en stromen van de meergemelde grietenye Hemelumer Oldevaart en Noordwolde, dienende alzo de twee Zylen aldaar niet alleen tot uitwateringe voor een groot gedeelte van Westergoo, maar ook tot een sterke doorvaart van schepen. De voornaamste meeren aan dien kant zyn de Fluissen, de Morrha, de Haan-meer, de grote Gersloot, de Gronzen, 't Fleyt, benevens eenige anderen van minder belang. De Zuider- en Noordermeer, leggende regt voor Stavoren, verhinderden, door de droogten de doorvaart naar deze stad, waarom men te rade werd dezelve te bedyken en tot land te maken. De Straten van den Lande verleenden daar toe aan die van Stavoren vergunbrieven van vryheid van alle belastingen, op de droog te makene Landeryen; dog naderhand veele onenigheden ontstaande tusschen deze stad en de aanleggende Eigenaars der Landen, droeg de Stad haar regt over aan de Heeren Ernst van Harinxma, Johan van de Sande, O. van Doyem en Gellius Jongestal, raden in den Hove Provinciaal, zynde deze overdragt geschied in den jare 1620. De Heeren eigenaars groeven daar op enige bekwame vaarten tot waterlossing en doortogt der schepen, en zedert hebben zy en hunne Opvolgers de gemelde voorregten ongestoort genoten. Wyders heeft deze stad een zeer zwaar onderhoud van Paalwerk en andere werken tegens het geweld [p. 262] der zee, tot haren laste, en moet boven dien zomtyds grote kosten aanwenden tot wegneminge van het zand, dat veeltyds voor en omtrent de haven kragtig opschiet. gelyk zo in den jare 1724. de Staten des Lands eene aanzienlyke zomma aan de Regering van Stavoren hebben toegestaan tot inkoop van pramen en andere werktuigen, om 't zand, voor de haven opgeschoten, weg te nemen. Anders schynt in voortyden de stad hare eigene waterwerken tot haren laste gehad te hebben: want in den jare 1589. werd 'er van wegen de Staten des Lands aan 't Collegie der Heeren Gedeputeerden verbod gedaan, om eenig deel te nemen in de kosten tot verbeteringe van de Zeewerken aldaar, voor en aleer geblyken mogte, dat het land daar toe gehouden ware; dog of zodanig bewys ooit zy te voorschyn gebragt, is my niet bekent, hoewel het zeker is, dat

156wumkes.nl

Page 157: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

in 't stuk van Zylen, Aard-, Dyk, paal en waterwerken niet altoos een evengelyken voet gehouden wort, of ook kan gehouden worden, vermits het gemeen belang niet zelden de lasten verder uitstrekt, danze anders in hunnen oorspronk zyn, 't geen ook veeltyds in de grootste reden gegrond is. De zylen zyn (volgens nader onderrigt) tot laste en profyte van de contribuerende landzaten en de Stad Stavoren; dog de Havenwerken en 't geen daar toe behoort, wordt door de Provincie onderhouden.

Take-Zyl.

Take-Zyl legt in de Grietenye Gaasterland, alwaar de Zuiderzee een groten inham maakt. De vaart derwaarts, wort de Ee of Ea genoemt, ook in zommige kaarten de Rhyn, en stroomt uit de Sloter meer, door de stad Sloten, gevende een vrye en zeer bekwame uitvaart naar buiten.223 Deze zyl, die teffens [p. 263] tot uitwatering van eenige meeren en stromen dient, schynt wel eer een grietenye zyl geweest te zyn, vermits in den jare 1644. den 14 Maart van de Heeren Staten Octroy verleent werd aan den Heer S. van Osinga cum foc. tot het heffen van een matige tol op de uit, en invarende schepen, strekkende tot hoedinge van de kosten, die vereischt wierden, om de zyl de verdiepen en te onderhouden; dog tegenwoordig is dezelve tot laste en profyte van de provincie, en wort, zo dikwyls 'er iets te herstellen valt, order van hen Ed. Mog. de Gedeputeerde Staten [p. 264] bekostigt, ten minsten voor een gedeelte der werken, blyven de zyl zelve 't aandeel van de Contributie der Wouden.

Lemster-zyl.

De Lemmer, een aanzienlyke en van ouds vermaard dorp, 't welk aan de grietenye den naam van Lemsterland gegeven heeft, is insgelyks van een treffelyke zyl voorzien, strekkende tot uit- en invaart van een groot aantal schepen, die alhier een goede haven hebben, en genoegzame diepte om dezelve aan te doen. In 't begin van de voorgaande eeuwe moet 'er nopens het doorgraven van deze zyl verschil zyn geweest, alzo 'er het Hof op den 6 Dec.

223 Take-Zyl was nog in 't jaar 1495. benevens Workum alleen een bekwame haven voor Westergoo; maar tegenwoordig is deze zyl eene afwatering voor een gedeelte der landen van Gaasterland, alzo de Eestroom, die uit de Slotermeer door Sloten gaat, hier door in zee vloeit. By deze wyl werd in 't gemeld jaar een Blokhuis gemaakt, van de Vetkopers, tegen de bezettinge die Fox binnen Sloten had, en die zig meester meende te maken van deze haven; dog hy wierd daar in voorgekomen. Dit Blokhuis werd het volgende jaar van de Sneekers, na datze Harinxma huis te Sloten hadden ingenomen, belegert, dog zy konden 't niet winnen. Maar onderwyl een hoge vloed opstaande, die de dyken doorbrak, scheurde het huis, (door 't schieten reeds zeer beschadigt) van boven tot beneden. Hier op verliet de bezetting de Vesting, en begaf zig te water naar de Kuinder, en voorts naar Groningen, latende eenige gevangenen agter; dog die van de Sneekers, na datze het huis hadden afgebroken, in vryheid gestelt wierden. En daar mede was Westergoo van 't juk van het Groninger verbond en bondgenootschap geheel ontslagen. Uit een geschreven berigt.

157wumkes.nl

Page 158: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

1602. Sententie over uitgesproken heeft, en vervolgens welke uitspraak de Staten des Lands, op den 24 Feb. 1604. belast hebben, dat de verschillende partyen zig zouden hebben te schikken. Tegenwoordig wort deze zyl al mede op kosten van den Lande onderhouden.224 De Tjeuke-meer, in verscheide grote en kleine wateren hebben alhier hunne waterlossinge, tot merkelyken dienst van eenige aangelegene grietenyen. [p. 265]

Schoter-zyl.

De oude Schoter-zyl, door welke een groot gedeelte der Sevenwouden het water ontlast, legt in de rivier de Kuinder, dewelke van daar naar Slykenburg stromende, zig aldaar met de Lindestroom verenigt, en voorts naar beneden by de Schans de Kuinder in zee valt. Ten Westen van deze Zyl is in den jare 1703. een stuk of hoek lands buiten gedykt, 't welk tegenwoordig verlaten land is, zynde een gedeelte van het zogenaamd Oosterzees veld 't geen ten Zuidoosten door de worst, de scheidinge tusschen Friesland en Overyssel, bepaalt wort. De gedagte zyl wort nu mede op kosten van den Lande onderhouden, vermits een voornaam deel der Provincie daar door het water uitlost.

XXVIII. Binnendyken en zylen in Friesland. Behalven deze opgenoemde zylen, die alle hare uitwateringe naar zee hebben, worden 'er binnens Lands nog zeer veele gevonden in verscheide binnendyken, strekkende om het water van de eene landstreek uit de andere te weeren; dog van welke zommigen niet altoos, maar slegts op enige tyden, by ongewone veelheid van water, of andere ongelegenheden, dienst doen, en anderen, door verlegging op opdroging der stromen, geheel in onbruik geraakt zyn, welke allen op te tellen, hier een werk van veel te langen adem zoude wezen. Men kan dezelve, voor het grootste deel, zeer bekwamelyk op de kaarten nazien, wanneer men slegts de moeite neemt om de volgende binnendyken naaukeurig na te gaan. Van deze zyn de voornaamsten.

224 Uit een medegedeelt berigt van een voornaam Heer, blykt, dat de dorpen Lemmer, Eesterga en Follega de Lemster zyl van oude tyden af in bezittinge hebben gehad, en dat deze by een zwaar ongelyk, in den jare 1702. van de provincie verzogt en bekomen hebben, eene vergoedinge tot herstel: dat de havenwerken alleen de genoemde dorpen, maar de Zylwerken de Provincie aangaan. Welke onderscheiding ook plaats zou hebben omtrent Taco-zyl, alwaar ook de Provincie nog eenig onderhoud bekostigt aan de Zylroede, die van de landkant naar de Zyl toeloopt. Correctie uit deel twee pag. 914 errata In de noot staat: dat de Havenwerken (van de Lemmer) alleen de genoemde dorpen; maar de zylwerken de provincie aangaan. Welke onderscheiding ook plaats zoude hebben omtrent Taco-zyl. Dog het een en ander is, door misverstand, kwalyk gestelt. De zylen in deze plaatzen worden door de Contribuerende Ingezetenen van de dorpen Donjega, Eesterga en de Lemmer, onderhouden, en de voordeelen worden insgelyks by hen getrokken; maar het geen hier ten laste der Provincie is, bestaat alleen in het onderhoud der havenwerken, palen, hoorden, en 't geen verder aldaar buiten de zylen bekostigt wort.

158wumkes.nl

Page 159: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Slagtedyk.

1. De Slagte-dyk. Deze omringt het grootste [p. 266] stuk van Westergoo, en hetzelve wort voornamelyk in vyf deelen onderscheiden, waar van daan de benaming vyf deelen binnen- en buitendyk, haren oorspronk heeft, zynde alles wat binnen den omtrek van dezen dyk legt, tot het eerste, en al wat daar buiten is, tot het laatste betrekkelyk. Deze Slagte-dyk is eerst gemaakt, toen het zeegat tusschen Flieland en ter Schelling verwyderde, en Westergoo daar door te meerderen aanstoot begon te lyden van 't zeewater, na dat alvorens de Middelzee een groot deel van hare kragt had beginnen te verliezen. Hy begint aan den Zeedyk, loopt Zuidwaarts door Barradeel tusschen Oosterbierum en Sexbierum, naar den stroom de Ried, alwaar de Getzerde-zyl, op de scheidinge van de gemelde grietenye en Franekeradeel, op de kaart te zien is: Van daar dezelve cours houdende, strekt hy zig naar Kiester-zyl over de Harlinger- en Franeker-Trekvaart, van waar hy omtrent regt naar beneden loopt tot naby de grenscheidinge van Franekeradeel en Wonseradeel, een weinig bewesten het dorp Achlum. Hier deelt zig de dyk in twee armen, waar van de eene, regt door Wonseradeel lopende, eerst den naam van Slagte-dyk behoud; dog daar na andere namen, en vervolgens dien van Hemdyk, ontvangt, waar van straks nader. De andere arm keert ten Noorden voorby Achlum, naar Pay-zyl, staande getekent in de hoek van de Arumer vaart; van daar Oostelyk lopende, gaat hy ten Noorden van Tzum, naar Tozuma-zyl, en voorts in Hennaarderadeel, tusschen Kubaard en [p. 267] Waaxens naar Littens-zyl in de Bolswarder Trekvaart; Vervolgens voorby Hydaard strekkende, maakt hy de Bolswarder Rydweg naar Leeuwarden, voorby Oosterend, Lutkewierum en Bosum in de grietenye Baarderadeel, tot aan den ouden Dyk van de Borne, strekkende voorts langs de Sneeker Trekvaart tot op de hoogte van Krinser-arm of de Dille en Oosterwierum, en vervolgens voorby Mantgum, Weydum, Beers, Jellum tot in Menaldumadeel, alwaar hy voorby Boxum, Blessum, en Deinum zig uitstrekt na Ritzuma-zyl, of de Trekvaart van Franeker naar Leeuwarden. van daar zyne cours vervolgende strekt hy al Noordwaarts voorby Marsum, Engelum, Beetgum en Belkum, rakende verder de grenscheiding tusschen 't Bildt en Barradeel, wanneer hy de dopen Wier en Minnertsga gepasseert zynde, by Dykshoek aan den Zeedyk komt, een klein uurtje boven de plaats, alwaar hy zyn begin neemt, waar uit alzo gemakkelyk kan nagezien worden welke Landstreken deze Slagte-dyk in zynen omtrek begrypt. Naardien nu van ouds een zeer voornaam gedeelte van Westergoo dus door zyn eigen dyk ingesloten werd, meenden deszelfs ingezetenen niet gehouden te zyn het bekostigen van den Zeedyk van 't Bildt naar Makkum gaande, thans bekent onder den naam van de vyf deelen dyk, waar toe behoren die van Barradeel, Franekeradeel, Menaldumadeel, Baarderadeel en Hennaarderadeel, zynde Wymbritseradeel, Wonseradeel, 't Bildt, en Hemelumer Oldevaart, als twee aanhangzels van voren en

159wumkes.nl

Page 160: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

[p. 268] van agteren, en dat maar voor zekere gedeelte. 't Verschil hier over, onder de regeringe van Keizer Karel V. voor den Landraad gebragt, had niet weinig moeite, om vereffent te worden. In den jare 1533. werd 'er door den Stadhouder George Schenk, en deszelfs toegevoegde Raden eene bemiddeling (Arbitrament) over gemaakt, 't geen woordelyk by Winsemius te vinden is225, en behalven dien nog verscheidene andere wetten, nopens het onderhoud en aandeel van de zeedyken, in zig behelst, waar na een yder der Dykspligtige grietenyen zig zoude hebben te schikken. Naderhand in den jare 1567. weder verschil gerezen zynde, werd de gezeide bemiddeling, door het Hof Provinciaal, verklaart voor bondig en wettig, en den gezamentlyken Ingezetenen gelast zig daar naar te schikken. Hoewel nu deze uitspraak van het Hof, had behoren ten uitvoer gebragt te werden, werd nogtans, door tusschenkomen van andere geschillen, de zaak verzuimt, en vervolgens by den Hove zekere provisionele ordonnantie op 't stuk van de Dykagie gemaakt, waar by de Binnendyksters zig in den jare 1571. bezwaart vonden, en hunne redenen van bezwaringe voor den Hove bragten, om voorts door den Stadhouder (volgens deszelfs Lastbrief) gedecideert te worden, verzoekende: „Dat de Stadhouder, op 't spoedigst, en indien doenlyk, van stonden aan procederen wilde tot ontscheidinge, met overroeping van alzulke [p. 269] perzonen en Mederigters, als hy onpartydig zoude vinden te behoren. Indien nu, dit gedaan zynde, en als dan overwogen de schade en belastinge, hen te deel vallende, bevonden mogte worden, dat zy Remonstranten, naar advenant van de andere deelen en Landen, niet genoegzaam waren bezwaart, en zy zig met gene gewigtige redenen konden ontschuldigen, zoudenze, naar mate van hunne lasten en renthen, met 't ander Landschap, voor deze reize, en zonder gevolg voor 't toekomende, zodanige hulpe bieden, als naar gelegenheid der zake by de gemene andere Landen oorbaarlykst zoude bevonden worden." Op dit verzoek gelet zynde, wilde de Stadhouder, dat beide de twistende partyen hunne schrifturen zouden inbrengen, om dezelve aan den hertog van Alva te zenden, en deszelfs uitspraak af te wagten; dog de Buitendyksters waren daar tegen, en wilden gaern het proces by den Hove geëindigt hebben, waarentegen de Binnendyksters, den Raad verdagt houdende, aanhielden, dat de stukken by Alva zelf, met den secreten Raad van Brussel, of den Hogen Raad van Mechelen, zouden onderzogt worden; waar op beide partyen naar huis gezonden wierden. Dog in deze omstandigheden, de nood geen uitstel toelatende, (vermits de Zeedyken door den verschrikkelyken Alderheiligen vloed, meest gesloopt waren) leverden de Buitendyksters een verzoekschrift in, gedagtekent den 11 Juny, verzoekende aan den Stadhouder: „Datze op haar zelven, alleen voor dezen tyd, de Dyken mogten [p. 270] opmaken op eigene kosten, zonder te wagten op de

225 Chronyk van Friesland. Bladz. 502. en volg. Zie ook Brieven en Documenten agter Schotanus Friesche Geschiedenissen, bladz. 63.

160wumkes.nl

Page 161: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

handbiedinge van anderen. Dewelke dog voor dezen de penningen hier toe vergadert, dikwyls hadden elders verkeert, en hen in 't verdriet zitten. 't Ware dan beter deze onkosten te doen, hoewel schier ondoenlyk, dan by anderen, tot zyne grote schade, om den Tuin geleid te worden. " De Stadhouder willigde dit verzoek geredelyk in, en de dyken werden toen enigzins herstelt; dog het voornaam geschil was daar mede niet afgedaan, en 't geding bleef langen tyd aan de spyker hangen. Den 6 Decemb. 1572. viel 'er weder een hoge watervloed voor, die zig zeer verre uitstrekte, en grote verwoestingen aanregtte, waar door het reeds uitgemergelt Land in de uiterste elende geraakte. te zwaarder was dit onheil, vermits de geschillen over het herstellen der Dyken nog bleven duuren, en dus het gemene best om het byzonder belang der strydende partyen, verwaarloost wierd. Dit gaf aanleiding, dat 'er op naam van den Colonel Caspar de Robles, (toen Onder-Stadhouder van Friesland) een placaat werd uitgegeven, behelzende hoofdzakelyk, dat men Zee-zylen met alle Ebben zoude openen, de binnenzylen, omtrent de Landen die onder water stonden, steeds open houden, en voorts alle middelen aanwenden, om het zoute water, zo veel doenlyk, af te tappen. En naardien de Hoofdzaak van het onderhoud der Dyken geen langer uitstel leed, namen de Colonel met de gestelde Commissarien tot de dyken, naaukeurig kennis van de verschillen dienaangaande, [p. 271] om, na zulks, alles aan den Hertog van Alva, en den geheimen Raad des Konings over te schryven. Waar op van weêrkanten verscheide Requesten, Protestatien, Octroyen enz. te voorschyn gebragt werden, en eindelyk Commissarien gestelt zyn, om het bewuste verschil, naar de aloude Keizerlyke instellingen, af te doen, namelyk Caspar de Robles, Heere van Billy, Boudewyn van Roon, Ridder en Kancelier van Overyssel, Geraard van Oostendorp, Raadsheer aldaar, Johan Fonk, Proost van St. Maarten en Archidiaken van Utrecht, als mede Raadsheer van den geheimen Raad, Igram van Achelen, President in Friesland. Deze perzonen de uitspraak gedaan hebbende op den voet van 't groot Arbitrament, hier voor genoemt, en naar inhoud van 's Hofs Sententie van 28 Juny 1567. zo werd door den Stadhouder en de geheime Raden den twistende partyen gelast, het gezeide na te komen; 't geen gevolgt werd van eene aankondiging van den Procureur generaal, behelzende, dat de beide partyen alle twist en misverstand afleggende, met gelyke magt het gemene nut zouden ter haren namen, protesterende van onschadelykheid, byaldien hunne hardnekkigheid en onbedagtzaamheid schade en nadeel voor 't Land mogten veroorzaken. Zynde de brieven van deze aanschryvinge gedagtekent den 1 feb. 1574. waar op eindelyk het opmaken van den Dyk, op gemene kosten is gevolgt in de jare 1574. en 1575. De Articulen waar na yder in dezen zig hadden te schikken, konnen by Winsemius en Schotanus [p. 272] worden nagezien.226 Alles voltooit zynde, kwam het verder

226 Winsemius Chronyk van Friesland. Fol. 586. Schotanus Beschryvinge van Friesland. Bladz. 201 en volg.

161wumkes.nl

Page 162: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

onderhoud der dyken, naar inhoud van 't Arbitrament, de byzondere partyen te laste, te weten de Zuider-dyken aan de Buiten- en de Noorder aan de Binnen-dyksters, zynde op de scheidinge gestelt de zogenaamde steenen man of gedenkzuil, waar op, behalven de lof van den Colonel Robles, ook die van den vermaarden Viglius Zuichemius, en de namen der Gevolmagtigden gelezen werd, gelyk hier voor uit deszelfs opschriften gezien is. Tot de Vyfdeelen binnendyk zyn gehouden de Stad Franeker, de grietenyen Franekeradeel, Menaldumadeel, Baarderadeel, Hennaarderadeel, en het dorp Minnertsga: tot de Buitendyken behoren de dorpen Firdgum, Tzummarum, 't klooster Lidlum, Oosterbierum, Sexbierum, Pietersbierum, Winaam, alle in Baarderadeel; de Stad Harlingen, Almenum, insgelyks in die zelfde grietenye; Midlum, Herbayum, Ludingakerk, of Luynkerk, Achlum buitendyks, alle in Franekeradeel; Kimswert, Pingjum, Wons of Woldens, Surich, Kornwert, Engwier en Makkum, alle in de grietenye Wonseradeel. Hoedanig en op welken voet nu het regt en de bestiering over deze dyken, gelyk mede over die der andere dykscontributien gelegen is, moet op een andere plaats werden aangetoont; zynde hier maar myn oogmerk om het gestel der binnendyken open te leggen.

Leppe-dyk.

2. De Leppe-dyk, mede een der binnenlandsche [p. 273] dyken, op zommige tyden van groot nut, om het Zuiderwater op te keeren, begint omtrent Boornbergum, tusschen de grietenyen Opsterland en Smallingerland, loopt van daar Westwaarts, en kromt zig daar na Zuidlyk naar den stroom de Burdo alwaar hy in Utingeradeel komt, lopende voorts langs den gemelden stroom naar Oldeboorn, Nes, Nesser-zyl, voorby Akkrum, Dykhuister-zyl, Hottenga-zyl, by 't klooster Aalzum, Molenzyl, en Ernsumer-zyl; komende alzo aan de Westzyde in Idaarderadeel. Van daar heeft zynen loop langs de Weteringe of Wytringe, een dyk door Rauwerderhem, die den naam van Groendyk heeft, waar in op de kaarten de Abbewierster-zyl, de Zoolster- en Sybrandabuurster-zylen staan aangetekent. In Wymbritzeradeel komende, vind men aldaar by de Sneeker-meer de Gauster-zyl, van waar de dyk, onder den naam van Hemdyk zig uitstrekt naar Sneek, beginnende weder ten Noorden van die Stad, en strekt zig langs het water de Geeuw naar de nieuwe Zyl onder Oosthem ten Westen van Ylst; van daar voorby de dorpen Abbega en Westhem omtrent het zogenaamde Blaauhuis in Wonseradeel, langs de Oudegaaster brekken; verder voorby het dorp Hieslum; alwaar deze dyk den naam van Ryper-Hemdyk bekomt, als mede dien van Krabbedyk, besluitende in zig de opgedroogde Sensmeer, Wouderhem, Morrahem enz. zynde zekere lage landstreken die aan dezen dyk den naam gegeven hebben, gelyk die zelve dyk weder den naam geleent kan hebben aan de grietenye Rauwerderhem, binnen welker omtrek dezelve by 't dorp Rauwert ten [p. 274] einde loopt. Verder strekt zig deze dyk Noordwaarts door Wonseradeel, alwaar hy onder verscheide namen, omtrent het dorp Achlum aan

162wumkes.nl

Page 163: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

den Slachte-dyk sloot, scheidende alzo de gezeide grietenye in Wonseradeel Binnen- en Buiten dyk, als hier voor gezien is.

Wyders heeft men hier en daar, voornamelyk in de lage oorden deze provincie, verscheide binnendyken, waar onder inzonderheid aanmerkelyk zyn de zogenaamde Slagtedyk, lopende door Utingeradeel van Oldeboorn zo lang de grietenye is tot aan de Joure in Haskerland; de Haskerdyken, strekkende tusschen de grietenye Haskerland en Ængwirden; de Lindedyk, door denwelken het water uit de rivier de Linde wort belet, om de lagere landstreken, ten Noorden die rivier gelegen, 't overstromen, strekkende zig deze dyk door Weststellingwerf tot aan Slykenburg. De Kuindersyken doen denzelven dienst omtrent het water van de Kuinder of Tjonger. Behalven nog veel anderen, geschikt, om een groot aantal uitgedroogde meeren en lage landen boven water te houden, welker getal niet wel is op te noemen, en best bekent staan by de inwoners van yder byzondere grietenye, alwaar dezelve yder op zyn plaats zullen aangetekent worden.

XXIX. Besluit van dit Hoofdstuk. Wie moet, na dit alles, niet verbaast staan, over de ongemene grote kosten, die zo een klein Land, als Friesland is, heeft te hoeden en dragen, tot onderhoud van zo eene overgrote lengte van Zeedyken, palen, hoofden, schermen, kistwerk, sluizen, Vallaten en andere waterwerken? En welke kosten doorgaans, vooräl aan den buitenkant, op [p. 275] veele plaatzen eer toe- dan afnemen.227 Immers indien het vast gaat, dat de zeer naaukeurige Schryvers van den tegenwoordigen Staat van Holland228 met zekerheid bevestigen, dat de Zuiderzee in den tyd van vier Eeuwen zeventig, tagtig en meerder duimen opgezwollen is, zynde ieder honderd jaren omtrent twintig duim, zo moet noodwendig het aardwerk aan dien kant, zo veel naar mate verhoogt worden, en de kosten te zwaarder vallen. Deze opzwelling moet men, zeggen die Schryvers, niet toeëigenen aan 't verwyden der Zeegaten, nog aan de meerdere uitgestrekheid, die de Zuiderzee zou gekregen hebben, maar die wort veroorzaakt door de afslytinge der landen, te wege gebragt door 't aflopen van het hemelwater langs beeken, rivieren en watergraften, waar door de aarddeelen afspoelende, allenskens met het uitstromende water, naar buiten gevoert worden: daarenboven zakken de landen uit hunne eigene natuur; waar tegen het water wederom moet opryzen, door de verhoginge van den grond der zee, die in haren boezem allenskens de afgesletene landen ontvangt. Dit zulks ook in Friesland plaats heeft, kan zeer waarschynlyk daar uit worden afgenomen, dat de lage slagtedyken in vroege

227 Hier na zyllen wy gelegenheid hebben, om van zommige buitengewone kosten, op zonderlinge tydsomstandigheden voorgevallen, breedvoeriger te spreken, gaande byna alle verbeelding te boven. 228 Eerste stuk Bladz. 169.

163wumkes.nl

Page 164: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

tyden gemaakt zyn, om een gedeelte van Westergoo voor het zeewater te beschutten, toen [p. 276] de buiten-zeedyken langs de Zuiderzee nog zeer gering waren, en op verre na niet in staat om dat gedeelte des lands te beveiligen: van waar dan ook de binnendyksters genoegzame reden meenden te hebben, zig van het opmaken der Zeedyken te onttrekken, als hier voor gezien is. De Zuiderzee dus allenskens hoger geworden zynde in betrekking tot 't land, werden 'er naar evenredigheid zwaardere dyken tot beschuttinge van het Land vereischt, en door dien weg zyn de kosten der dyken en alles wat daar toe behoort, ongelyk zwaarder dan in vroegere tyden: 't geen niet alleen aan dien kant, maar ook meest overäl aan de zeedyken van deze provincie, plaats heeft, inzonderheid, daar men, met den tyd de kunst van dykmaken beter geleert hebbende, ongelyk zwaarder dyken maakt dan van oude geschied is. [p. 277]

164wumkes.nl

Page 165: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

III. HOOFDSTUK Van den oorspronk der Friesen, en d' eerste Bevolking dezer landen.

§. I. Onzekerheid nopens der Friesen oorspronk. Door welke volken deze landen van ouds het eerst zyn aangeklampt, en van welker oorspronk de Friesche natie moet gehouden worden te zyn, schynt even onzeker en duister, als de tyd, wanneer deze Noorder Landstreken het eerst zyn bevolkt geworden. De onkunde, waar in de latere Eeuwen, in deze opzigte, steeken, heeft, buiten twyffel geen andere oorzaak, als de onwetendheid der aloude bewoners dezer landen, en het gebrek ven de lees- en schryfkonst, waar in onze [p. 278] Voorouders t' eenemaal onbedorven waren. Zelfs in latere eeuwen, wanneer reeds het Christendom tot in deze gewesten was doorgedrongen, wierden 'er buiten de kloosters, en geestelyke perzonen, weinigen gevonden die leezen, en nog weiniger, die behoorlyk schryven konden. 't Is derhalve niet te verwonderen, dat 'er nopens de oudheden dezer landen, welker kennis enkel op de blote gerugten, op onzekere gissingen, en ligtgelovige verhalen, moest steunen, veele fabelagtige en strydige vertellingen in de waereld zyn gekomen; te meer, daar ieder natie, als om stryd, geneigt is, om hare afkomst en oorspronkelykheden luisterlyk voor den dag te doen komen, en ten dien einde alles tragt by te brengen, dat hare beginzelen eenig aanzien en schoonheid kan byzetten.

II. Fabelagtige vertellingen dien aangaande. 't Is niet nodig hier aan te wyzen, hoe van ouds byna alle volken hunnen oorspronk hebben getragt doorlugtig te maken, het zy, met dien af te halen van de beroemste natiën, waar van ooit Historieschryvers geschreven, of Poëten gedroomt hadden; het zy, met aan hunne eerste voorgangers zo verhevene namen te geven, als maar immer bedagt kon worden; waar van de voorbeelden overäl te vinden zyn. 't Zy ons alleen geöorlooft, dien aangaande te zeggen, dat ook deze onze landaart, en derzelver aloude Schryvers, niet dan te veel met dat euvel zyn besmet geweest. want sprekende van den oorspronk der Friesen, en de vroegste bevolking dezer Landstreken, zal men de wanschapenste en misselykste verhalen ontmoeten, de ongerymde vertellingen, en de [p. 279] leugenagtigste grollen aantreffen, die ooit in eenigen Romanschryver gevonden worden: en zulks (men neem het niet kwalyk) niet zo zeer, na 't my voorkomt, uit onwetendheid als wel uit eene al te verregaande zugt, om onze afkomst wat trotscher en adelyker te doen schynen, dan men, als de eenvoudige waarheid wort nagesport, misschien ontdekken zoude. Onder deze verwarde en tegenstrydige vertellingen, zyn onder anderen de navolgende van tyd tot tyd der waereld opgedicht.

165wumkes.nl

Page 166: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

III. Volgens eenigen van Sem, en volgens anderen van Trojanen, of van de Joden. Zo vinden wy in het boek van den Keizer Rudolphus, zynde het twaalfde in de Friesche wetten.229 „Want y naemen dine stridoeme alleraerst, da Noe wtera archa coem; want y sint fan koninghes slachte wt-boeren, fan Sem, deer di aerste Koningh waes efter di floede." Dat is: Want gy (Friesen) naamt uwe vryheid allereerst, toen Noach uit de Arke kwam; want gy zyt van Koninglyk geslagte ontsproten, van Sem, die de eerste Koning was na den Vloed. Dit verhaal (even veel wie 't eerst gesmeed heeft) leid, gelyk wy zien, de Friesen af van Noachs tweeden zoom Sem, en zou alzo niet kwalyk instemmen, met dat van zekeren Karthuizer, te Keulen, met name Reinerus230, dewelke de Friesen doet afdalen van een deel Joden, die door Vespasianus, na het innemen van Jeruzalem, in 't leven gelaten, en naar deze gewesten [p. 280] in ballingschap gezonden wierden. Dog gelyk het eerste niet alleen van bewys, maar ook van allen schyn ontbloot is, vermits Noachs drie zonen door hunne nakomelingen de meeste Aziatische Landschappen bevolkt hebben; zo stryd het laatste volstrektelyk tegen de tydorder; want de Joden, eerst door Vespasianus verdreven werdende, konden niet in deze landstreken aankomen, dan na dat de Friesen hier al meer dan 70 of 80 jaren, by hunnen naam waren bekent geweest, 't geenwe hen, die Tacitus gelezen hebben, niet behoeven te beduiden.

Volgens anderen van de Trojanen.

Anderen, die het vooräl niet minder dan de eersten maken willen, halen den oorspronk der Friesen van de Trojanen; een volk, dat zeer vrugtbaar moest geweest zyn, vermits het byna eene stantvastige mode pleeg te zyn, de Trojanen schier overäl, in de opkomste der volkeren na te speuren en te pas te brengen. Een van deze doorlugtige Mannen, Grunus genaamt, en in deze gewesten als vlugtende aangeland, zou de Stad Groningen gebouwt, en aan het land den naam Phrygen of Phrysia, gegeven hebben: tot bewys van deze vertelling worden eenige namen van plaatzen bygebragt, en naar die van zommige Trojaansche benaming, gebogen, 't geen altoos in duizend gevallen gemakkelyk geschieden kan, en overzulks niet waerdig is, wederlegt te worden.

Of wel van de gevlugtte Joden uit Jeruzalem.

Nog anderen, die even als de eerstgemelde, de Friesen voor afkomelingen van Scun, en vervolgens van de Joden, willen uitventen, vertellen, dat Sanherib, koning van Assyrië, de stad Jerusalem belegert hebbende, drie [p. 281] voorname Joden, Saxo, Bruna, en Friso met eenen groten aanhang hun vaderland verlieten, en zig te scheep begevende, langen tyd op de zee dubberden, tot zy ten laatsten, in de Noordzee omzwervende, aan een woest en

229 Schotanus Beschryvinge van Friesland, Bladz. 99. 230 Oudheden en gestigten van Friesland. I Deel. Bladz. 44.

166wumkes.nl

Page 167: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

onbewoont land kwamen. Hier sloegen de arme vlugtelingen zig neder, bebouwden den grond, en bevonden, na eenigen tyd, dat het een vrugtbare landstreek was, alwaarze zig allengs vast zettende, onaangezien de aanvechtingen hunner nydige nabuuren, het veld behielden. Hier enigen tyd hun verblyf gehad hebbende, verdeelden de drie Hoofden hunne bezittinge, alzo, dat Saxo de landstreek ten Oosten de Wezer, langs de zeestrand bekwam; die naar hem Saxenland geheten wierd. Bruno verkreeg de landen van Brunswyk, welke stad hy, benevens nog eenige andere plaatzen, tot geheugenis van zynen naam, zou gestigt hebben. Friso viel in de verdeelinge toe, het tegenwoordige Friesland, benevens de geheele Landstreek langs den zeekant, tot aan de Wezer, en deelde vervolgens zyne Landen onder zyne zeven zonen, en eene dogter, Welmoed genaamt, dewelke hy aan een voornaam personaadje onder de Cauchen uithuwelykte, met een bruidschat, bestaande in een stuk lands over de Jade gelegen. Dog alle deze kinderagtige vertellingen hebben, voor zo veel zy van allen bewys ontbloot zyn, geen de minsten grond.

IV. 't Gevoelen van Suffridus Petri vertoont en afgekeurt. Het meest gerugtmakende gevoelen van allen is dat van der Friesen afkomst uit Indiën, werdende van Suffridus Petri, en eenige andere Friesche Schryvers voor eene paalvaste [p. 282] waarheid opgegeven, 't welk niemant in dien tyd, zonder in hunne hoogste ongenade te vallen, mogt tegenspreken, waar van de brave Ubbo Emmius, die de stoutheid had, van deze vertellingen door loutere verdigtzels en dromeryen te houden, de ondervindinge heeft gehad.

Namelyk die Schryvers zeggen, dat Friso, een konings zoon uit Indië, de Stamvader van de Friesen is, en dat de voorouders van dien Friso aldaar zouden beheerscht hebben zeker landschap, Benedicta Fresia genaamt; zynde anders van afkomst uit den aartsvader Sem, door Arphaxad, Salah, Heber, Peleg, en Ragau. Dezes laatsten zoon was Adel, de vader van Friso, die alzo de zevende uit Sem zoude geweest zyn. Adel, door den dwingeland Agrammes van kroon en troon berooft, vlugtte met zyne zonen, Friso, Saxo en Bruno, naar Griekenland, woonde eenigen tyd te Athenen; van waar Friso zig in dienst begaf van Philips, koning van Macedonien, en daar na van Alexander den Groten. De krygstogten van dien koning, en zyn heldhaftig gedrag, gaven hem aanleiding tot een aanzienlyk huwelyk, met de dogter van Agathokles, die naderhand koning van Thraciën wierd, en de zoon was van den dapperen Lysimachus, by welke huisvrouwe hy zeven zonen en eene dogter gewon, die allen by hunne namen van de gemelde Schryvers worden genoemt. Alexander togt naar de Indische Landschappen gaven onzen Friso gelegenheid, om in zyn vaderland weder te komen; dog de ingezetenen hem altoos voor een overloper aanziende, omdat [p. 283] hy in dienst van Alexander geweest was, vond hy goed, in gezelschap van zyne broeder Saxo en Bruno, zyn vaderland nogmaals te verlaten; en, met verlof van den Tyran Agrammes, een goed getal reisgezellen vergadert hebbende, ging

167wumkes.nl

Page 168: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hy te scheep, met zig voerende de stalen kroon, en den rooden standaart, tekenen van hunne koninglyke waerdigheid, waar aan zekere verborgene kragten wierden toegeschreven. Langen tyd op zee omgezworven en gezukkelt hebbende, zyn de arme ballingen, na onderweg Egypten en Thraciën aangedaan te hebben, eindelyk in 't Vlie aangeland, en hebben in deze landstreken post gevat. Dit, zegt men, gebeurde in den jare voor Christus 313; waar op Friso daar, ter eere van Jupiter, by die van zyn vaderland, Stavo genoemt, een kostelyken Tempel zou gebouwt, en de gronden van de stad Stavoren gelegt hebben. Hier hebben zy, gelyk men verder vertelt, dertien jaren lang met malkander huis gehouden, en alle de aanvallen van de oude inwoners, en andere Noordsche volkeren, kloekmoedig afgeweert. De akkerbouw en zeerovery waren hunne voornaamste bezigheden, en gaven hen de middelen van bestaan: maar alzo het volk al meer en meer aangroeide, en het land voor zo eene menigte altyd kleiner wierd, en dit zomwylen gelegenheid tot onlusten gaf, wierd 'er goedgevonden, naar nieuwe woonplaatzen uit te zien. Friso zou Friesland voor zig en zyne nakomelingen, ten eigendom behouden: Saxo en Bruno, met een gedeelte van het volk zouden elders nieuwe woonplaatzen opzoeken. [p. 284] Saxo veröverde een landstreek aan den zeekant gelegen, dat naar hem Saxenland genoemt wierd. Bruno naar den kant van de Wezer trekkende, leidde daar omtrent de gronden van een nieuwe stad, die naar hem Brunswyk wierd genoemt. Friso bleef dus meester van Friesland, over het welk hy, naar men zegt, agt-en-zestig jaren het oppergebied voerde. Zyne kinderen, by gemelde Schryvers naaukeurig opgetelt, trouden alle met afkomelingen van deze en geene voorname Vorsten, en hebben ieder een byzonder gebied gevoert; waar door hunne heerschappy wyd en breed wierd uitgebreid. De Schryvers die alle deze schone dingen, op hunne wyze, uit de oudheid hebben opgezamelt, zyn voornamelyk Hamconius, Occo Scariensis, Cappidus Stauriensis, Alvinus, Suffridus Petri, en anderen, welker Caracters hier voor in onze inleidinge staan uitgebeeld: De fondzen, waar uit zy hunne vertellingen geput zouden hebben, worden ons van den geleerden Aantekenaar op de Friesche Oudheden en Gestigten opgegeven.231 Suffridus Petri plaatst Friso zelfs onder de Schryvers van Friesland, en telt de volgende Schriften van hem op, als: De Beschryving van zyne reize, uit Indië naar Duitschland: zyn Testament, waar in hy zynen kinderen schone lessen voorstelt: zyn verbond met de Vorsten van Duitschland; de verdeeling van Friesland, en Staatkundige wetten, in welke laatste geschrift ook gewag wort gemaakt van de lenen en het leenregt, het welk door hem zou zyn uitgevonden. Alleenlyk is het jammer, dat [p. 285] niemant ooit van die schriften heeft horen spreken; en dat geen een oud Schryver eenig gewag maakt van zulke boeken of Historiën maakt. Julius Cæsar, Plinius, Tacitus en anderen, die de beroerten en oorlogen der Duitsche volkeren, meer of min, beschreven hebben, en hier en

231 I Deel. Pag. 53 en volgende.

168wumkes.nl

Page 169: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

daar melding maken van zommige vermaarde Duitsche Vorsten en Veldheeren, spreken niet een enkel woord, nog van de aankomst der Friesen hier te landen; die nogtans niet zeer lang voor Cæsars tyden moest voorgevallen zyn, nog van die heerlyke oorlogen die de Friesen tegen de Zweven, Tongeren, Batavieren, Deenen, Sicambrirës en andere volkeren, gevoert zouden hebben. By de Romeinen was het een gemeen gevoelen, volgens Tacitus232, dat de over den Rhyn wonende Duitschers Aborigenes, of oorspronkelyke inwoners waren; dog naar 't verhaal der voorgemelde Schryvers waren de Friesen, de Saxers, de Brunswykers, van afkomst Indianen, toen onlangs uit de Oostersche gewesten hier aangeland. Tacitus zegt, dat de Duitschers onkundig in de letteren waren; maar volgens Suffridus Petri zouden meest alle hunne Vorsten aanzienlyke luiden, mannen van uitstekende geleertheid, en brave Schryvers van boeken en wetten geweest hebben. Ja de geleertheid was dar zo hoog gestegen als elders. Daar het nogtans eene bekende en aangenomene waarheid is, dat de kennis der letteren hier vry laat in gebruik gekomen zy, en d' inwoners dezer landen in vele andere zaken [p. 286] zeer onbedreven waren. Aanmerkingen, die der Friesen afkomst uit Indië, kragtig tegenspreken, en de verhalen die men daar van opgeeft, niet weinig verzwakken. Wy besluiten derhalven, dat alle deze afleidingen der Friesche natie, op zyn best genomen, niet hoger te schatten zyn, dan loutere gissingen, of wel versierzelen van menschen, die, zonder eenigen grond, elkanderen wat tragten wys te maken.

V. Afkomst der Europische volkeren nagespoort. Zeker is het dat de afkomst van deze Nederduitsche volkeren van Noordschen oorspronk moet geägt worden; komende daar in overëen met genoegzaam alle de omleggende verre- en nabuurige volkeren; en wel allereerst van de Seythen afkomstig van Noachs oudsten zone Japhet, wiens zoon Gomer gehouden wort voor den algemenen Stamvader van de meeste Europische volkeren; dog wanneer deze natiën hun algemeen Vaderland Azië verlaten, en zig meerder Noord- en Westwaarts begeven hebben, schynt niet wel nagespoort te konnen werden. De geleerde Engelsche Schryvers der Algemene Historie233 houden het daar voor, datze zig allens, door een' geregelden voortgang, uit Azië, door Thraciën, Hungaryen, Germanië, Gallië, Italië, ja zelfs tot aan de uiterste grenzen van Spanjen, uitgebreid hebben; datze tot een magtig volk geworden, den naam van Galliërs, verkregen hebben, die hen meer van anderen gegeven schynt te zyn, dan wel door hen zelven, behoudende onder zig steeds den naam van hunnen Stamvader Gomer levendig, waar naar zy zig [p. 287] Gomeriërs noemden, welke benaming metter tyd in die van Celten is verandert geworden, onder welken naam zy in de Romeinsche Historiën zeer bekent zyn.

232 Tacitus van de zeden der Duitschers, II Hoofdst. 233 V Deel. Bladz. II en volg.

169wumkes.nl

Page 170: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Van deze Gomeriërs en Celten zyn verscheide natiën hier en daar verspreid, en hebben in de byzondere Landschappen, daar zy zig neêrsloegen, doorgaans verscheide namen bekomen; zo vind men niet alleen de naam van Celten op zig zelven, maar ook die van Gothen, Vandalen, Cimbrem, Germanen, Saxen, en veele andere te menigvuldig hier op te noemen; dog die al te zamen kinderen zyn van eenen Stamvader.

VI. Celten. Belangende de benaminge van Celten, menen zommigen, die dat zo veel te kennen geeft als Kelten, betekende zodanige volkeren, die keltige of koude landen bewonen: want kelt, keltig beduid koud en koudagtig, zo by de oude Duitschers als tegenwoordige Friesen wier spraak buiten twyffel eene dogter van die der oude Celten is. Waar van daan 't mogelyk ook is, dat de Heer Abraham van der Myle zegt, dat celta, of kelta is vir robustus E validus, dat is, een fors en sterk of vast man, wyl 't Noorden vaste en sterke mannen uitlevert. Van welk gevoelen Adrianus Scriek ook was, zeggende: de volkeren van Europa zyn genoemt Kelten, van Koud, wyl kelt, frygus, koude beduid, om dat zy van het koude Noorden zyn gekomen. Dog deze afleidinge komt den Heer Outhof234 al te koud voor, willende liever geloven, dat de Celten en Galaten, (waar van daan de oude Galli ) van oorspronk [p. 288] Scythen zynde, van het Hebreeusch moeten benoemt worden, of van het Chaldeeus, en wel van het woord Chalta, of Chelta, komende van Chalat, Saffraan of geel; waar van daan aldaar ook gezegt wort het Grieksche kalte, een saffraan-verwige bloem, te zyn gekomen. Dat nu de oude Duitschers, Gallen en Celten die benaminge te regt gegeven wierd, bewyst waren als geelhairig, en het geele volk, waar door zy te gelyk aangenaam en verschrikkelyk waren, gelyk aangehaalt wort uit Clemens den Alexandriner, zeggende: Zommige volkeren, als de Celten en Scythen worden gekamt, maar niet opgesmukt: want het lange hair van den Barbaar heeft iet verschrikkelyks, en die geele kleur dreigt den oorlog wyl deze coleur het bloed nabykomt Ammianus Marcellinus, mede aldaar aangetogen, getuigt: Meest alle de Gallen zyn van eene hoge gestalte, en blank en roodglanzig, en door de barsheid van hun gezigt schrikkelyk. Hetzelve wort ook verhaalt by Strabo en anderen, getuigende eenparig, van de Celten en Duitschers, datze doorgaans geelverwig waren, en zo een behagen hadden in die coleur, datze zelfs zekere zoort van zeep gebruiken, om hunne hairen geelagtig te maken. Welke hoedanigheid derhalve zeer waarschynlyk den naam van Celten zal hebben ter waereld gebragt.

De grenzen dezer volkeren, in den ruimsten zin genomen, waren ten Oosten de Donau, ten Zuiden de Middellandsche zee, ten Westen het uiterste van Spanjen en Portugal, storende ten Westen en Noordwesten tegens den [p. 289] Wester- en Noorder Oceaan: dog hoe verre zy in 't Noorden zig uitgebreid

234 Verhaal van de watervloeden, 2de Druk. Bladz. 128.

170wumkes.nl

Page 171: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hebben, of tot de Ys-zee, of alleen tot de Oostzee, kan niet bepaalt worden. 't Is nogtans niet waarschynlyk datze die afgelegenste gewesten zullen beslagen hebben, voor datze de aangenamer luchtstreken tegen het Zuiden voor zig te enge bevonden. Hoewel zommigen met veel yver willen beweeren235, dat de Zweedsche Landschappen het eerst van alle de Europische landen, en zelfs binnen de 100 jaren na den Zondvloed bevolkt zyn geworden; 't geenwe daar laten. Dit is zeker, dat die gewesten, niet alleen, maar ook de Noorder eilanden van Brittanië, Ierland, ja ook Ysland, ten tyde van Julius Cæsar, al bewoont waren, en een gedeelte van 't Celtisch Gallië uitmaakten. Onder de regeringe van Keizer Augustus, schoon toen hunne voorgaande uitgestrektheid door de Romeinen magtig besnoeit was, bestonden ze nog uit zestig, of, volgens Tacitus236, uit vier en zestig grote volkeren, die door de namen van hunne Steeden of landstreeken, onderscheiden waren; terwyl Josephus het getal van die volkeren, op meer dan drie honderd begroot.237 Maar hoe veel groter aanzien zy voor dien tyd gemaakt hebben, kan uit hunne magtige Heirtogten naar Italiën, omtrent zes honderd jaren voor Christus, uit hunne invallen in 't Romeinsche gebied, op verscheide tyden gedaan, eenigzins afgenomen worden. [p. 290]

VII. Gothen. De Gothen, (zo veel gezegt als Goeden, in tegenstelling van eene andere natie, die Kwaden genaamt wierden) weleer een magtig volk, waren al mede afzetzels van den zelven Stamvader, en uit de Scythen afkomstig. Hunne eerste woonplaats, na hun vertrek uit Azië, is onzeker, maar het staat vast, datze onder dien naam in Zweden hebben t' huis behoort, alwaar nog de Provincie Gothland, dien naam behouden heeft. Opgemeen volkryk genoodzaakt was, eenige partyen uit te zenden, die eerst West-Gothland op 't eiland Bornholm, het eiland Gothland, Finland, daar na het Europisch Scythië, groot-Walachiën, en zelve een gedeelte van Duitschland bezetteden; maar ook zelve de Romeinen op de hals vielen, waar van de Historien van de derde, vierde, vyfde, zesde, zevende en agtste Eeuwen, menigvuldige voorbeelden opleveren; zulks zy zelfs hier en daar geheele volken ondergebragt, en koningryken opgeregt hebben: gemeenlyk worden deze lieden, om hunne menigvuldige krygstogten, en daar mede verzelt gaande verwoestingen, die zyn zomwylen aanregteden, aangemerkt, als de ongeschikste, wreedste en vervaerlykste Barbaren; maar men bedriegt zig; de Gothen waren veeltyds geschikte en welgemanierde menschen, hielden eene tamelyke krygstucht; vormden treffelyke regeringswyzen, daarze zig neêrzetteden, en waren, zo dra zy hier of daar de overhand gekregen hadden, goedaardige, en, naar die tyden, tamelyk beschaafde volkeren. Hunne meeste

235 Zie myn Kerkelyke Geschiedenissen. I Deel. Bladz. 108. 236 Jaarboeken, Lib. III. 237 Josephus Joodsche Oorl. II Boek.

171wumkes.nl

Page 172: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

oorlogen en invallen in de Landschappen [p. 291] der Romeinen, moeten niet zo zeer worden toegeschreven, aan hunne onverzadelyke heerschzucht, of wreedheid; maar deels aan de noodzakelykheid, om hunne volksplantingen hier en daar te vestigen, en zig te ontdoen van de al te groote veelheid van menschen, in hoedanige tochten al veeltyds het geringste en slegste zoort van inwoneren zig vermengen; ja ook andere woeste volkeren, dewelke dan alöm onder den gemenen naam van Gothen, wierden begrepen, en doorgaans aangezien als pesten, rovers en verwoesters der landen en volken. Ten deele kan men hunne krygstogten toeschryven aan der Romeinen overheerschende magt, die niemant nevens hen wilden dulden, aan alle volkeren de wetten stelden, en alöm naar hun eigen goeddunken, of naar den eenigen regel van Staat- en regeerzugt handelden, tragtende altoos verder en verder te gaan, zonder non plus ultra te konnen vinden Deze onverzadelyke eer- en regeerzugt der Romeinen, deed anderen, die niet slaafs genoeg waren, zig te onderwerpen, uit hunne oogen zien, hoedanig zy dit geduurig kwaad zouden konnen krenken. Daar door geschiedde het, dat zomtyds eenige honderd duizenden onder den aangenomen naam der Gothen zig byeen voegden, dewelken dan, hoewel verscheiden in namen, en gelegenheid van landen, zig met beminnelyker konden maken, dan onder de benaming van Gothen of Goeden, tonende datze het kwaad van der volkeren hals zogten te weeren. Boven dien kan men in zodanige vervaerlyke oorlogen [p. 292] en verwoestingen, zeer zigtbaar bemerken de verborgene hand der albestierende Voorzienigheid, die het eene volk door het ander in teugel houd, en de zonden en gruwelen der natiën, door die van anderen gewoon is te bezoeken; in hoedanigen zin zig Attila, koning der West Hunnen, eertyds te regt noemde, een geessel Gods.

VIII. Wandalen. De Vandalen of Wandalen, insgelyks volkeren van dienzelfden oorspronk, en wel, als zommigen willen, afkomstig uit de Gothen, met wienze, gelyk alle de Duitsche volkeren, eenerleye taal gesproken hebben; hebbende eerst hunne woonplaats langs de Oostzee, van het Holsteinsche tot aan den Oder maar veranderden naderhand van plaats, en sloegen zig neder omtrent den Donauw op de grenzen van Pannonië, alwaarze in de tyden van Constantyn den Groten, gevonden wierden; van waarze, met de Alanen vereenigt, verscheide invallen in 't Romeinsche Ryk gedaan, en in Spanje zelfs hunnen zetel opgeregt hebben, latende aldaar hunnen naam in Vandalusië, agter. Om van veele andere overwinningen, die zy, met en in gezelschap van andere volkeren, in de Romeinsche Landschappen gedaan hebben, hier niet te spreken.

IX. Sueven. De Suevi, Sueven of Swaven, de magtigste van alle Noordsche volkeren, al mede van denzelfden Scytischen oorspronk, zouden weleer het geheele Noorderdeel

172wumkes.nl

Page 173: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

van Europa bezeten hebben, strekkende zig uit van den Rhyn tot aan en over de Elve. Hun taal was dezelfde met alle andere Duitsche volkeren, onder welke zy de voornaamste [p. 293] geweest zyn; en de beschryvinge, die Julius Cæsar opgeeft van hunne zeden, oorlogen, levenswys en Godsdienst, verschilt in 't wezen niet van het geen dienaangaande elders van de Duitschers getuigt wort: zulks men veilig alle deze volkeren van een en denzelfden oorspronk te houden hebbe.

X. Cimbren. Een ander benaming van deze Noorder volkeren is die van Cimbren, van dewelke even gemakkelyk hunne afstamming uit de oude Scyten, kan bewezen worden, zo wel als die van de oude Celten of Duitschers. En gelyk bekent is, dat het oudste volk der Duitschers of Tuitschen, onder de benaminge van Celten, zig over gantsch Europa heeft uitgebreid, en niet alleen Duitschland, maar ook Denemarken, Jutland, Noorwegen, Zweeden, Engeland, Vrankryk, Spanje, Nederland en meer andere landen heeft beslagen, zo moet men aanmerken, dat hetzelfde by de oude Schryvers, van de Cimbren en Gallen gezegt wort, 't geen anderen weder van de Celten berigten; wordende alzo die onderscheide namen aan een en hetzelfde volk, of ook aan de byzondere gedeelte van hetzelfde volk, gegeven: en dit is de reden, dat zommigen door de Cimbrische landen, alle die landen verstaan, die van den mond van den Rhyn tot aan Denemarken, zig uitstrekken; die anderen wederom den Celten toeëigenen. Allereigentlykst verstaat men egter door de Cimbersche volkeren, de natien, die zig nedergeslagen hebben aan de Baltische zee, byzonder op het half eiland Jutland, eertyds genoemt Chersonesus Cimbrien, en bewoonden [p. 294] niet alleen Jutland, maar ook Holstein, Ditmarschen, het Eiderstatsche, Sleeswyk, Scandia, of Scandinavia, nu Schoonen, leggende aan de vermaarde zee engte de Zond; en het geen verder onder den naam van Cimbrische eilanden, moge behoort hebben, zynde, naar zommiger gevoelen, die geheele reex van eilanden, die zig langs Jutland, het Holsteinsche, voor de Elve, en vervolgens langs de landen der Chauken en Friesen, tot nevens Westfriesland, uitstrekken: en 't is niet te twyffelen, of die vervaerlyke zwerm van Noordsche volkeren, die omtrent 113 jaren voor Christus, onder den naam van Cimbren, nieuwe woonplaatzen zogten, en den Romeinen een schrik op 't lyf joegen, makende, naar zommiger berigten, een heir uit van meer dan 500000 mannen, behalven hunne vrouwen en kinderen, zullen zig met de inwoners dezer landen, en veele anderen, die zig by hen voegden, verenigt, en dien vervaerlyken tocht, ondernomen hebben. Overstromende eerst Duitschland, Istrie, Slavonië, en Zwitzerland, nevens het land der Graubunders, deden zy van daar een' inval in 't Dauphiné, Languedok, en Provence. Voorts trokken zy over 't Pyreneesch gebergte in Spanje, en vielen van daar in Italië. De Romeinen wierden meer dan eens van hen geslagen; dog Marius hen slag leverende, behaalde een volkomene overwinning op de zelve

173wumkes.nl

Page 174: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

tusschen Aix in St. Maximin, alwaar nog hedendaags eenige gedenktekenen van deze overwinning gezien worden.

Ondertusschen merken wy aan, dat diergelyke [p. 295] verhuizingen, vooräl van de gemelde Volkeren, ten deele langs den zeekant wonende, haren oorspronk genomen hebben, deels uit hun aangeërfde natuur van de Scyten, die nergens lang stand hielden, en geduurig nieuwe woonplaatzen opzogten; anderdeels uit de noodwendigheid: want de landen, toen niet van dyken voorzien, wierden dikwyls door hoge vloeden overstroomt, en tot inwoninge onbekwaam gemaakt, waar door de inwoners, boven dien door de zagte en onvrugtbare Zuidergewesten aangelokt, bewogen wierden, hunne barre en ongemakkelyke landstreken voor anderen, die meerder vrugtgebruik hadden, en minder gevaar onderhevig waren, te verwiszelen; dog waar byze ook zomtyds hunne rekening niet vonden, want de voorgemelde optogt naar Italië, zoude den Cimbren, volgens de berigten der Romeinsche Schryveren, meer dan een derde gedeelte aan manschap, gekost hebben die gesneuvelt waren; zynde boven dien de anderen hier en daar verspreit, en weinigen zullen hunne oude woonplaats weder gevonden hebben.

XI. Germanen. De benaming van Germanen, die aan de Duitsche volkeren eigen geworden is, meent men dat hen in latere tyden van de Romeinen gegeven zy, om dat zy in den oorlog als een eenig man, elkanderen broederlyk bystonden, en voor- en tegenspoed gelykelyk deelden, makende alle te zamen een volkomen, en als een eenig Man uit. Zynde deze benaming alzo van jongeren oorspronk dan die van Duitschen of Tuitsen, die benoemt [p. 296] naar hunnen voornaamsten Afgod Tuisco of Tuisto, dien zy een god der aarde noemden, en misschien een van hunne aanzienlykste Voorgangers geweest zal zyn; gelyk mede zyn zoon Mannus, welken zy als de eerste Stambomen van hun geslagt aanmerken238

XII. Saxen. De Saxen, eene zeer oude Duitsche natie, in de vroegste tyden hunnen Setel aan de linkerzyde van de Elve, thans Neder-Saxen geheten, gehad hebbende, behoorden al mede tot dezelfde afkomst als alle de voorgaanden. Zy schynen hunnen naam ontvangen te hebben van een zoort van wapentuig, dat zy droegen, Scaxen genoemt, of anders Swissen ook Sachsin, zynde zekere korte zwaerden of kromme houwers, op de wyze van een seissen of sikkel; dog hebbende de sneede op de buitenste zyde, gelyk nog in zommige afbeeldingen te zien is. Van deze volkeren zullen we hier na breder moeten spreken.

238 Tacitus, van de zeden der Duitschers, tweede Hoofdst.

174wumkes.nl

Page 175: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XIII. De Teutonische taal de moederspraak der Europeëers. Alle deze, en meer andere, door hunne benamingen onderscheide volken, die van tyd tot tyd de landen bewoont hebben, dewelke wy thans Hoog- en Neder-Duitschland, Vrankryk, Spanje, Engeland, Schotland, Noorwegen, Lapland, Zweeden, Deenemarken, Thracien en Illyrië, noemen, en allen in vroegere tyden de Celtische landen genoemt wierden, hebben zonder twyffel in de eerst een Volk en Landaart geweest. En schoon hunlieder talen nu ter tyd onderscheiden [p. 297] zyn, zo hebbende nogtans allen eenerleyen oorspronk, dewelke de oude Teutonische taal geweest is; dog die hedendaags nergens regt gesproken wort, maar leid verspreid en verandert onder alle talen, die van deze eerste oude en regte Duitsche taal haren oorspronk en afkomst hebben, waar door nog hedendaags in alle landen van Europa, de wortelen en stamwoorden der Duitsche spraak gevonden worden, schoon dezelve door allerleye vreemde buigingen en uitgangen verspreiden, en door de vermenging met vreemde volkeren verander en bedorven zyn, zulke zy niet alleen by de Vreemdelingen, maar ook by de eigen Duitschers, onkenbaar geworden is. De oude Duitsche of Teutonische spraak, welke de eerste bewoners van Duitsland gesproken hebben, is alzo in wezen dezelfde met de Celtische taal geweest, die hare geboorte buiten twyffel gehad heeft in de Babylonische taalverwerringe, en uit Azië herwaarts is overgbragt. Dog in verloopt van tyden is deze Moedertaal in verscheide Dialecten verdeelt; zulks, naar 't oordeel van grote Mannen, de tegenwoordige Hoogduitsche taal immers zo verre van haren eersten oorspronk verwydert is als de Nederduitsche, ja deze laatste een afzetzel zynde van de oude Saxische taal, heeft doorgaans meerder gelykheid met het oorspronkelyk Teutonisch of Celtisch, dan de Hoogduitsche.239 [p. 298]

XIV. Overeenkomst der Noordsche, Saxische, Friesche en Engelsche talen. Op gelyke wyze is ook de oude Celtische Spraak de moeder de Gotsche, Runische, Yslandsche, Zweedsche, Deensche en Noorweegsche talen; en deze Noordsche spraken hebben wederom zo veele gemeenschap met de Engel-Saxische, dat daar in ligt is na te speuren, datze alle dogters zyn van een moeder. De oude Saxische verschilde niet van de taal der Friesen; en die beide volkeren hebben hunne spraak, te gelyk met hunne volkplantingen in Brittanië overgebragt. Deze overtogten der Saxen en Friesen naar Brittanië, vielen voor in de vyfde Eeuwe; en van dien tyd is 'er geduurig eene zeer zigtbare gemeenschap in de talen dier volkeren overgebleven: zulks de Euengelie-predikers, die omtrent 250 jaren daar na uit Engeland in deze gewesten aankwamen, geene

239 De geleerde Morhoff in zyn Unterricht von ter Teutscher sprach. p. 233. zegt daarom. „De Nederduitsche taal is van de Duitsche niet onderscheiden, ja zelfs Duitsch; en de woorden dezer Tale hebben meer van de oude Duitsche spraak behouden dan eenige ander Taal. De Hoogduitsche Taal is tegens haar eene geheel nieuwe uitspraak. 't Aloude Duitsch heeft met het Nederduitsch in veele deelen eene tamelyke overeenkomst, " enz.

175wumkes.nl

Page 176: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zwarigheid vonden om zig te doen verstaan, en met deze volken te spreken; zynde die Mannen derhalve zeer bekwaam tot die zending, wylze hier dezelfde tale predikten die zy in Engeland gesproken hadden. Ja zedert verloop van zo veele Eeuwen, is 'er nog hedendaags zo eene grote gelykheid van taal tusschen de Engelschen en Friesen, dat, indien de woorden die plat Friesch zyn, uit de Engelsche spraak weggenomen [p. 299] wierden, 'er omtrent de helfte niet zouden overblyven. gelyk nu deze gemeenschap van taal tusschen de Engelschen en de Friesen, een onwraakbaar bewys van maagschap oplevert, zo doet zulks op gelyke wyze de gelykheid der oude Friesche spraak met der Gothen, Runen, Islanders, Zweden, Deenen, enz.

XV. Door eenige voorbeelden aangetoont. Om de grote overeenkomst van de talen der Noordsche Volkeren met die der oude Saxen, Friesen en Engelschen aan te tonen, zullen hier enige staalties uit die oude spraken opgeven, waar uit het gezegde ten vollen kan geblyken.

Het volgende Onze Vader is genomen uit de Gottische overzettinge des Bybels, door Bisschop Ulphilas in de vierde Eeuwe gedaan, waar van ten naasten by de vier Euangelisten tot ons overgekomen, en in den jare 1665. door den vermaarden Franciscus Junius, met eene bygevoegde Engel Saxische overzettinge, uitgegeven zyn.

Het luid aldus, volgens de opgave van den Heer I. le Long, in zyn Boekzaal der Nederduitsche Bybels, bladz. 54.

// Atta unsar / thu in Himinam: // Deihnai namo rheins: // Quimai thiudinassus theins: // Dairthai Dilja theins / svu in himina / jah ana airhai: // Islais unserana thana sinteinan dif uns himmadaga: // Jah after uns rhatei Shulans spaima sua / sine jah deis afteram thaim

shulam unsarain: // Jah ni bzig gais uns in fraistubnai: Ak lausei uns af thamma ubilin: // Unte theina ist thiu danjardi / jah maths / jah bulthus / arbins. AMEN

[p. 300]

Het zelve Gebed van den Zaligmaker vind men in de Oud-Saxische taal, in een boekje van Haimo, Bisschop te Halberstat, omtrent den jare 800. geleeft hebbende, zynde in den jare 1650. door den vermaarden M. Z. van Boxhorn, uitgegeven.

176wumkes.nl

Page 177: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Thu ore fader / the eart on heosenum. Si thin noman gehalgod. Cume thin rike. Si thin willa on eorthan swaon heosenum. Sijle us to dag urne dægwanlican hlaf. And forgif us ure gijlter / swa we forgifath tham the with us agijltath. And ne læd thu na us on kostnunge Ae ahjs us fram ysele. Si hit swa.

Ook wort ons het Gebed des Heeren in de zelve Oud-Saxische tale opgegeven

in de Nederlandsche Oudheden van J. van Royen, bladz. 106. Dog met een weinig veranderinge, die welligt door het onderscheid van tyd, veroorzaakt is. Het luid aldus.

// Faeder ure thu the eart on heofeum. // Si thin nama ghehalgod. // To cume thin tike // Gewurthe thin willa on eorthan swa / swa on heosenum. // Arne deaghamlican hlaf sijle us to deag. // And forgijf us ure gijltas / swa swa we forgisath urum gijltendum. // And negelcadde thu us on costmumge. // Ar alijs of ysle / So thlice. In welke beide afschriften, gelyk men ziet, het besluit van het allervolmaakste

Gebed is afgelaten, werdende beiden met het woordje Het zy zo, besloten. Hetzelfde Gebed des Heeren, in de Engel-Saxische taal, die van de

meergemelde Bevolkers van Brittanië, en gevolgelyk mede van de Friesen, in die tyden, en daar na, gesproken wierd, geeft de Heer le Long, Bladz. 56. dus op.

// Our father which art in heaven. // Be hellowed thine name. // Com thy kingdome. // Com thy will / so as in heaven / and in earth. // Our lose supersubstantial gif us to day. // & forgive us debts ours / so we forgive debtors ours. // & no lead us in tentation. // But deliver us from evill. Amen

Deze taal is verscheide Eeuwen in Engeland gebruikt, en door verloop van tyd de Uitspraak allenskens verandert, tot dat dezelve eindelyk in de

177wumkes.nl

Page 178: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hedendaagsche Engelsche tale is verwisselt, volgens welke het aldus wort uitgesproken.

„ Our father which art in heaven. „ Hallowed by thy name. [p. 302] „ Thy kingdom come. „ Thy whil be done in earth as in heaven. „ Give us this day our dayly bread. „ And forgive us our debts, as we forgive our debters. „ And lead us not into temtation; „ But deliver us from evil: Amen.

't Geen, behalven eenigen woorden, het voorgaande zeer naby komt, uitgezondert, dat in de vierde bede het woordje dayly dagelyks, voor supersubstantial of bovenwezig gevonden wort: zynde dit egter geen verandering in taal, maar in den zin der overzettinge.

De Taal der Alemannen, 't zy men 'er de Duitsche volkeren in 't algemeen door versta, of. als andere menen, een byzonder volk in Duitsland, verschilde hier van niet veel, als blykt uit een afschrift van 't Gebed des Heeren, dat in het voorheen gemelde boek van den Halberstadschen Bisschop Haymo, door M. Z. van Boxhorn uitgegeven, gevonden wort240; luidende van woord tot woord, aldus:

// Fatter unseer thu pist in himile. // Dihi namun dinan. // Dhueme Gihi din. // Werde willo din / so in Himile / sosa in erdu. // Pzooth unseer emezhic kip uns hiuntu. // (pag103303)Oblaz uns sculdi enseero / so wir oblazen uns sculiken. // En ti ni unsih ferletti in khorunka. Uzzerlozi un sik sona Ubile.

Hetzelfde zy gezegt van de tale der oude Franken. Otfrid, een Monnik van

Weissenburg, en leerling van Rabanus Maurus, Aartsbisschop van Mentz, die omtrent den jare 870. leefde, heeft onder anderen eene uitbreiding over de Euangelien in de oude Frankische tale berymt, 't geen in 't begin van deze Eeuwe te Ulm is uitgegeven.241 Waar in het Onze Vader, uit een best handschrift, in de Keizerlyke Bibliotheek berustende, getrokken, aldus gevonden wort.

240 Namelyk agter dat van den Bisschop Haymo, zynde een stukje dat de Wetten van den Saxischen Koning Alvredus, behelst. 241 In J. Schlteri Thesauro Antiquitatum Teutonicarum. Zie I. le Long Boekzaak der Bybels, Bladz. 61, 62.

178wumkes.nl

Page 179: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

// Vater unsir / du in himili bift. // Din namo uuerde giheiligot. // Din Riche come. // Din uuille giskehe / in erda / also in himile. // Unfir tagelichih pzot gib uns hiuto. // Unde unfere sculde belatz uns / asfo ouk firlazhen unseren sculdenaren. // unde in dia chorimga ne leitist du unsik. // Suntir irloze insih sona demo ubile.

Uit deze voorbeelden kan elk kundige gemakkelyk zien, dat alle deze talen in den grond een en dezelve zyn, en maar alleen, ten aanzien van den tyd waar inze geschreven zyn, en in de verscheidene Dialecten der byzondere [p. 304] volkeren, verschillen. Edog, dewyl onze Nederduitsche, en voornamelyk de Friesche taal, doorgaans meerdere gelykheid heeft met de Noordsche talen, en dus niet zo verre van hare eerste moeder, de Celtische sprake, verbastert is, zullenwe hier tot bewys van het gezegde, het Onze Vader in eenige dier Noordsche talen, byvoegen.

In de dertiende Eeuwe wierd de H. Schrift in de Yslandsche tale overgezet; waar in, volgens opgave van I. le Long, het Allervolmaakste gebed, op volgende wyze zou geschreven staan.

// Fader vor sem ert a Himinum. // Helgest thitt nafn. // Tilkome thirt Rijke. // Derde rhim bilie / so a Jorde / sem a Himne. // Gies thu ofz I dag vort daglegt braud. // Og sivigies ofz bozar skullder / so sem vier fijvergiesum vorum

skuldunaurum. // Og inleid odz eche I freisine. // Helloz fvelsa thu ofz sia illu. // Thuaid / tit er Rijked / og Maartr / og Dijd Urn allda. Amen Omtrent dienzelfden tyd, althans van denzelfden Uitgever, vind men het

Onze vader insgelyks in het meergemelde Boek van I. le Long in de Zweedsche tale, aldus uitgedrukt.

// Fader wâr som âst i Himmelen // Hergat warde titt nampn. // Tilkomme titt Rijke // Skee ihin Wilie / sa pa Jordenne / som i Himmelem. [p. 305]

179wumkes.nl

Page 180: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

// Giff Osz i dagh wart dagliga bzodk. // Och forlat ofz wara skuldet / sa som ock wy forlatom them ofz skijldige

aro. // Och onleed ofz icke i frestelse. // Dthan frels ofz ist â ondo. // Sy Rijket âr titt / och Machten / och Herlogheren i ewigheet. Amen Uit het Noorweegs heeft men dit gebed uit de verzamelingen van den

geleerden Fr. Junius aldus aangetekent. // Woz fader / du fom eft y Himmelen. // Gehailiger worde dit nasn. // Tilkomme os Riga dit. // Din Wilia geskia / pa jorden / som hand erudi himmelen. // Gif os y dag wort skiold / som wy forlata wora skioldanar. // Och lad os ickie komma udi sriftelse: // Man frals os fra onet. // Thi riget er dit / Macht / uch kracht / fra evighait til evighait. Amen In de Deensche tale luid het aldus:

// Doz Fader / du som est i Himlene. // Helliger vorde dit navn. // Komme dit Rige. // Skee din ville / som i Himmelen / (saa) og paa jorden. // Gib os i dag vort daglige brod. // Og forlad os uore skijlder / from vi og forlade vore skijldenct. // Og led os ikke i sriftelse: Men sci os fra de oude // Thi dit er rigit / og kraften / og herligheden / i evighed. Amen Het oud Runisch is al mede de voorgaande talen gelyk, en verschilt maar

alleen in eenige letters en uitgangen, als uit het volgende blykt. // Fader uoz/ som est i Himlum. // Halgad worda titt namn. // Tilkomme titt Rikie. // Skie thin bilie / so som i Himmalon / so och po jordanne. // Wort dachlicha brodh gif os i dagh. // Och forlat os uora fauldar / so som ogh bi forlate themos skulighe are. // Och inled os ikkie i sriftalsan. // Utan frels os isra ondo.

180wumkes.nl

Page 181: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

// Ty Rikiad ar titt / ogh Maghtan / ogh harligheten / i ewighet. Amen. [p. 306]

XVI. De Nederlandsche taal, en vooräl de Friesche, uit 't Noorden afkomstig. Uit deze Voorbeelden kan een aandagtig Leezer gemakkelyk zien, dat alle deze byzondere taaluitingen in den grond eenerleye spraak uitmaken: Byaldien wy nu in staat waren van insgelyks het Gebed des Heeren in onze oude Friesche taal, zo als die voor eenige honderd jaren gesproken is, ergens op te stommelen, zouden we, ten aanzien van het bewys der overeenkomst van deze met de voorgaanden, gedaan werk hebben; dog hier toe geen kans ziende, zullenwe hier byvoegen het gemelde gebed, naar de uitspraak der Burgers van Hindelopen en Molquerum: plaatzen in deze Provincie gelegen, alwaar de al oude Friesche taal op het zuiverste is behouden gebleven. Zynde dit afschrift nageschreven [p. 307] uit het opstel van den geleerden Heer H. Braunius, die voor dertig jaren in de gemeente van Molquerum tot Predikant beroepen wierd, en aldaar zynen dienst met veel roem heeft waargenomen. Dees Heer van een geleerd gezelschap in Engeland verzogt zynde, om het zesde Hoofdstuk van Mattheus, naar de uitspraak der Molquerumers, op 't papier te stellen, en hen toe te zenden, heeft hetzelve, uit den mond van eenigen der oudste en kundigste lieden uit die plaats, opgetekent, en, na zulks de goedkeuring van een Heer, dier tale kundig, bekomen hebbende, naar Engeland overgezonden; behoudende zelfs een gelykluidend afschrift, waar uit wy hier alleen het Onze Vader woordelyk mede deelen.

// His Deær / dy 't jy ynne Himmelen binne. // Jijs ræmme woarde heylige // Jijs keuningrijk komme. // Jijs wille geschæde / lijken as ynne Himmelen æse ope Aerde. // Ais dagelijks bræ jou uis joê. // In foarjæ uis uis Schiolden / lijken as wy foarjæz uis Schioldners. // In bring uis naer yn voarsieking / mar befrije uis foar de quæe. Want jijs ist keuningrijk / in de kræft / in de hæerlijkheid yn tæuwigheid.

Aemen. Eindelyk voegen wy hier by het Allervolmaakste Gebed, zo als de woorden,

daar in voorkomende, hier te lande tegenwoordig gesproken [p. 308] worden; of althans volgens de regte uitspraak behoort geschreven te worden.

Uws fader / der y binne ynne Hijmmelen. Jen namme wurde heilige.

181wumkes.nl

Page 182: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Jen keuningrijk komme. Jen wille geschæ / allijk ynne Hijmmel / soa ærk op ierde. Uws dæys bræ jouw uws joed. In forjouwe uws schieldeners. In lied uws naer yn forsieking / maar forlos uws fen den quæden. Want jens is 'r keuningrijk / in de kræft / in de hærlijkheid ynne iewigheid. Amen

De X Geboden in 't oud Friesch.

Het gebed des Heeren, myns wetens, in de aloude Friesche tale niet voor handen zynde, zullenwe, in deszelfs plaatze laten volgen, de Wet, die God op den Berg Sinaï, aan gantsch Israël gegeven heeft, om daar uit te zien, hoe men, voor eenige honderd jaren hier te lande sprak en schreef: zynde dit stuk daarom te gepaster, wyl 'er niemant veelligt zal gevonden worden, die de tien Geboden dezer Wet, niet verstaat; konnende uit dien hoofde ieder de betekenisse derzelver in onze oude taal ligtelyk vatten. Dus luidenze.242

//Dit sint dae ryaen wird. // 1. Israhel dijn God is een weer God // hem scheliu rienia / ende sijn era mit nene // fraemde Goden nienzia. // 2. Israhel dija God scheitu neen bijid // makia fan alle da creatura / deer by da hi- // mel slucht / iesta op der eerde swert / en- // de in da wettere suomt. Want ick mijne // ontanck wreck / al rida fyrda / ende mijne // tanck laenie / al toeda tyenda // 3. Israhel dijn Godes naeme scheltu // naer forswerre / ner to nene ydelnisse op- // tyaen sonder need. // 4. Israhel dis sormendeis sira scheltu // naet foevietta.

„Disse fyower boeden weren in eenre taestra.

// 5. Israhel era dijn fader ende dijn mo- // der / hoe du lange libbe op der eerda. // 6. Hoed di fan hoerdam.

242 Schotanus beschr. van Friesland, bl. 40.

182wumkes.nl

Page 183: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

// 7. Hoed di fan manslachta. // 8. Hoed di fan tyesta. // 9. Hoed die fan falsch tiuch. // 10. Hoed I fan onnetter biieringhe al- // ler der tingena / deer dijn nesta aegh mit // mara richt dan du." In dit opstel, dat van ieder oplettend Lezer ligt kan verstaan worden, is

opmerkelyk, dat de verdéling der geboden in twee tafelen dezelfde is, als die van de Gereformeerde kerk; werdende tot de eerste tafel vier, en tot de tweede zes geboden gebragt; en dus tot overtuiging der Roomschgezinden, die, om het tweede gebod te ontsenuwen, tot de eerste tafel drie geboden, en tot de tweede zeven brengen. Staande hier, na 't vierde gebod uitdrukkelyk: deze vier geboden waren in de een tafel. [p. 310] Boven dien staat zogenaamde Keulsche druk der Friesche wetten243, die voor omtrent drie honderd jaren is uitgekomen: (waar van hier na breder) Ende diss fer hijr ney folmet w??? in een ander taesta. 't Geen een allerklaarst bewys oplevert, dat deze verdéling, zo wel als het geheele tweede gebod, in gebruik is geweest (althans hier te lande) toen het Pausdom nog in zyn' volle kragt stond; en overzulks ten onregte op rekeninge der Hervormde Kerk gestelt wort: 't geen wy hier in 't voorbygaan moesten aanmerken.

XVII. De Friesen afkomstig uit de Noordsche volkeren. Dit agten wy genoeg te zyn, om daar uit de afkomst en overeenstemming van de regte oude Friesche taal met die der voorgemelde volkeren, te zien; meer zoudenwe uit de oude Friesche Wetten dienaangaande konnen bybrengen: dog wy verwagten met verlangen het Groot Placaat- en Charter-boek dezer Provincie, dat door den onvermoeiden yver van den Hoog-Welgeboren Heer G. F. Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, en door het roemwaerdig besluit van hunne Ed. Mog. de Staten van Friesland, staat gedrukt te werden; waar in de gemelde oude Wetten van ons Vaderland, zo wel in de oorspronkelyke, als de hedendaagsche Nederduitsche taal, zyllen te vinden zyn: en waar in alle keurige Liefhebbers niet alleen de betekenis der gryze Friesche spraak, maar ook [p. 311] de regte eigenschappen dier tale, zullen konnen nagaan.244

243 Hier van bezit de Hooggeb. Heer G. F. Baron thoe Schwartzenberg, een schoon Exemplaar. 244 Wie ondertusschen lust en gelegenheid heeft om de overeenkomst der Gottische, Cimbrische, Engel-Saxische, Duitsche, Islandsche, Deensche, Engelsche, Nederlandsche en Friesche talen te leren kennen, leeze het Glosarium Gothicum van Franciscus Junius den Zoon: waar in alle die talen overwogen, en haar verwantschap aangewezen worden. Welke wydberoemde Heer niet alleen zig kragtig beyvert heeft om alle die talen in den grond te verstaan, maar ook, enkel om onze Friesche spraak wel te leeren kennen, uit Engeland is overgekomen, en heeft eenigen tyd zig te Bolsward opgehouden, bedienende zig van het

183wumkes.nl

Page 184: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Wy besluiten dan uit de meergemelde naauwe overeenkomst van onze oudste tale, met die der oude Duitschers, en nog meest, dat de inwoners van Friesland met alle die Natien van een en denzelfden stam, namelyk van de Oude Celten zyn voortgesproten. En vermits onze taal nog wel de meeste verwandschap heeft met die der Deenen, Gothen, Zweeden, Yslanders enz. zou het ons toeschynen dat die Noordsche Volkeren de eigenlyke Stamvaders moeten zyn van de Inwoners dezer Landen. [p. 312] Want indien t' allen tyden de overeenkomst van talen, die tusschen verscheide volkeren gevonden wort, ons doet besluiten datze van een en dezelve afkomst zyn; en bewyst men als eene onwrikbare waarheid, dat de tegenwoordige Engelschen hunnen oorspronk hebben van de Saxen en Friesen, om datze met deze volkeren eenerleye spraak hebben, wat belet ons dan, om onze afkomst van die der Noormannen te rekenen? Te meer, daar 'er zo eene naauwe overeenkomst tusschen de Wetten, zeeden en gewoonten dier volkeren, en die van dezen landaart gevonden wort, gelyk onder anderen de vermaarde M. van Wicht, in zyn aantekeningen op 't Oostfriesche Land-, Dyk-, en Zylregt, byna door dat geheele werk, heeft opgemerkt en naaukeurig aangezwezen.245 Al te zamen zaken, die het gezegde ten hoogsten waarschynlyk maken.

XVIII. Eenige aanmerkingen omtrent de Friesche taal. Om hier nog iets te melden van onze oude vaderlandsche Taal, 't is zeker, dat die verscheide eeuwen lang, en zelfs tot den jare 1300. hier te lande de enige spraak geweest zy, en zulks niet alleen in de Landstreek, die tegenwoordig Friesland genoemt wort, maar ook langs den geheelen Zeekant tot aan de Wezer en verder Oostwaarts, blykende zulks uit de oorspronkelyke stukken die by Gabbema, Winsemius en Schotanus gevonden worden. Ook is dezelve nog niet geheel verstorven: want hoewel de Landluiden in Friesland [p. 313] hoe langer hoe meer van de oude taal beginnen af te wyken, zo vind men dat die van Hindelopen en Molquerum de oude spraak nog ten grooten deele behouden hebben. Ook de Oostfriesen hebben deze taal, ten minsten tot in de 13de en 14de Eeuwen, als hunne Moedertaal geproken, gelyk uit de oorspronkelyke Broekmer- Emsiger en Rutsinger Landregten (by van Wicht opgegeven) klaar geblykt. Zelfs die geleerde Heer verhaalt246, uit eenige by hem aangetogene Schryvers, dat nog onlangs de oude Friesche taal op eenige naburige plaatzen,

onderwys van den groten Gysbert Japix, in leven Schoolmeester in gemelde stad; alwaar hy twee jaren onder den versierden naam van Nabadus Agmonius gewoont, en de Friesche taal zig eigen gemaakt heeft; om gene andere reden, als om zyne wetenschap in de tale der Engel-Saxen, door die der Friesen te vermeerderen. Zie Gabbema voorrede voor Gysbert Japix Rymlery. En van Wicht, in zyn voorberigt voor de Oostfr. Land-, Dyk- en Zylregten. p. 42. 245 Zie dit stuk breder uitgehaalt en bewezen van den geleerden J. Picardt, Antiquiteiten van oud Friesland. Bladz. 14 en volg. in den druk van 1660. 246 Voorberigt. Bladz. 40.

184wumkes.nl

Page 185: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en inzonderheid op de Oostfriesche eilanden, by verscheide oude familien bekent was, en gesproken wierd. Ten Oosten van Aurich waren eenige dorpen, alwaar in zommige huishoudingen de Friesche taal nog bekent was; gelyk mede in 't land Wusten, in 't Stigt Breemen, en elders. Onze Voorouders waren zo gezet om hunne taal en zeden voor verbastering te behoeden, dat zy zekere zware en ongemakkelyke bewoordingen zamen stelden, en dieze niet konde uitspreken, moest met de dood gestraft worden. Men maakte wetten om de inwoninge der vreemdelingen binnens lands te verhinderen, en de Landgewoonten, zeden, taal en levenswyze ongeschonden te bewaren; en hier in zynze eeuwen lang zo stipt geweest, dat alles in dien opzigte, in den ouden staat bleef. Dog wanneer in volgende tyden de koophandel met omleggende volkeren een' gemeenzame ommegang vorderde, onderging het een en ander eene gestadige veranderinge, en de [p. 314] eigen landtaal wierd van tyd tot tyd verbastert, en onkenbaar. De kloosterluiden en zogenaamde Geestelyken waren veeltyds uitlanders, en wierden in die tyden veeltyds gebruikt tot het schryven van brieven en testamenten, waar door noodwendig de spraak allenskens moest veranderen en gebogen worden naar die van anderen landaart. Omtrent het begin van de 16de Eeuwe, de regeringe der Hertogen van Saxen hier eenen aanvang nemende, sloop te gelyk met hunne Regtsplegingen, wetten en aanhangeren, de Saxische taal is; die naderhand, onder de Keizerlyke regeringe weêr geslepen wierd naar die der Hollanders, Brabanders enz.; zynde het Hof, de Kerken, Scholen en de Steden zelve, opgevult met vreemde perzonen, die, met hunne dienaars en afhangelingen, eene grote menigte uitmaakten. Door dien weg geraakte de Friesche Moedertaal allenskens uit de kerken, scholen, geregtshoven en Landsvergaderingen: en dewyl de meeste Vreemdelingen in de Steeden te doen hadden, zo om de zaken der regeringe waar te nemen, als om den koophandel te oeffenen; en daarentegen de stedelingen veel meer buitens lands reisden en verkeerden dan de genen die ten platten lande woonden, moest ook, uit dien hoofde, de gemelde taalverwiszeling eer en meer in de Steden bespeurt worden, dan buiten dezelven, 't geen dan ook de eigen reden schynt te zyn van de grote verscheidenheid der spraken die 'er in tusschen die beiden. Nog tegenwoordig bespeurt men, dat de Friesche Landstaal van tyd tot tyd naar die der Stedelingen gebogen wort, zynde zedert [p. 315] veertig jaar in dien opzigte eene grote aanmerkelyke afneming in de aloude taal veroorzaakt; en de staat te vermoeden, dat de zelve nog t' eenigen tyde haar Burgerregt geheel verliezen zal. Het grootste gebrek dat daar door te wege gebragt wort of zal worden, is de onkunde daar onze Landgenoten noodwendig in moeten vervallen aangaande de oude geschiedenissen, gesteltheid des lands, aart, zeden, wetten en gewoonten der voorgaande Eeuwen, waaromtrent men, zonder de kennisse der oude tale, weinig onderrigt kan bekomen; en het welke zekerlyk niet eene geringe schade moet geacht worden. Het was derhalve te wenschen, dat

185wumkes.nl

Page 186: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zommige bekwame mannen hun werk maakten, om de oude taal, door bekwamen middelen, voor haren ondergang te bewaren; en elk die gelegenheid heeft, zig bevlytigde, om die spraak in den grond te leeren kennen en verstaan, en daar door de regte geschapenheid der dingen van de voorgaande tyden met de tegenwoordige leerden vergelyken, in plaatze van in 't wild te schermen, omtrent zaken, waar van men nooit de eigen natuur kan leeren kennen, zonder de taal te verstaan in welke zy oorspronkelyk beschreven zyn. Dus voortgaande, als tot nog toe geschied is, zal men Vreemdelingen in zyn eigen Vaderland zyn, en zig schamen over eene taal, die onze Voorouders gesproken, en voor welker bederf zy zo menige Eeuwen zorgvuldig gewaakt hebben. Heel anders hebben van overlang veele Adelyke personen in ons land gedaan, die achtinge toonden voor de moedertaal, hunnen vlyt [p. 316] aanwendeden, omze te leeren verstaan, en anderen daar toe tragteden op te wekken. Men zegt, dat de vermaarde Zwichemius, of Viglius van Zwichem, toen hy van den Keizer op den grootsten trap van eere verheven was, en te Brussel zyn verblyf hield, de Friesche Moedertaal zo hoog waardeerde, dat geen Fries hem anders dan in die taal mogt aanspreken. Van een' vreemd gezant in deszelfs taal werdende aangesproken, antwoorde hy, uit 's Keizers naam, in 't plat Friesch, en maakte alzo den afgezant, die geen woord verstond, beschaamt; het geen in Viglius geprezen wierd. Veele anderen hebben hun werk gemaakt, om deze taal te koesteren, aan te pryzen en te kennen, waar onder uitmunten de Heer J. de Schepper, Grietman van Achtkarspelen, in een keurlyk vers voor de tweede uitgaven van Gysbert Japix friesche rymelerye; te lang om hier geplaatst te worden. De geleerde Lands Historie-Schryver S. A. Gabbema in de gemelde uitgave van Gysbert Japix rymelarye: men zie deszelfs uitmuntende Voorrede, als mede de Friesche Grammatica en andere stukken daar agter geplaatst, het twaede diel fen dat braauwe wirk uwtmeyntsende; meæst trog Gijsbert Japir yn sin libben mække / in ney sin Deæd uwt sin eyne schriften yn 't Ujeuwgt brogt. Om van veele andere Liefhebbers, die hier aan de hand hebben zoeken te houden, thans niet te spreken. [p. 317]

186wumkes.nl

Page 187: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

IV. HOOFDSTUK Van de Zeden, Wetten, Regten en gewoonten der oude Friesen, voor, en ten tyde der Romeinen.

§. I. De oude Friesen onder de Duitschers gerekent. De oude Friesen, een volk van Duitschen oorspronk, of althans met de Duitschers van eenen Stam gesproten, worden van de Romeinsche Schryvers mede onder die volkeren gerekent; zulks het geen van deze [p. 318] gezegt wort, ook van de anderen moet verstaan worden. Tacitus, Julius Cæsar en anderen, van den aart, de zeden, gewoonten en bedryven der Germanen of Duitschers schryvende, konnen we hen in de beschryving van dat alles, aangaande onze Voorouders, veilig tot onze Leidsluiden gebruiken, voor zo veel hunne gezegdens niet door andere zekerder getuigenissen, of omstandigheden gewraakt of tegengesproken worden.

II. Hun sterkte, kleeding enz. De Friesen waren met de overige Duitsche volkeren, hard en sterk van lighaam, lang van gestalte, die de strenge koude, en de scherpheid van hunne Lugtstreek verdragen konden; zonder deswegens zware ongemakken onderhevig te zyn. De sterkte van hunne lighamen maakte hen vaerdig tot gewigtige ondernemingen, ontzachlyk voor hunne vyanden, fel van aanzien, en zeer hunne vyanden, fel van aanzien, en zeer bekwaam tot de jagt van wilde dieren; welke oeffening zy voor hunne gedurige bezigheid hielden. De hardigheid van hunne lighamen maakte de kleeding voor hen min noodzakelyk; en het weinige werk dat zy van de bedekking hunner lighamen maakten, deed hen te meer van jongs op tegen de koude gewapent zyn. In de grootste koude bekleeddenze zig met niets anders als beestevellen, dieze egter niet dan na datze reeds volwassen waren, gebruikten; gaande van jongs op gantsch naakt. Die vellen, die op verre na het geheele lighaam niet konden bedekken, beschilderdenze met een zeker vogt van zeedieren, die waarschynlyk zeehonden of robben zyn geweest. De aanzienlyksten onder hen wierden van de anderen [p. 319] onderscheiden door een kleed van hen digt om het lyf sloot, zulks men alle de ledematen daar door zien kon. De rok wierd om den hals toegemaakt met een gesp, of ook, by gebrek daar van, met een doorn. De vrouwen gingen byna als de mannen, uitgezondert datze een beschildert linnen hoofddekzel droegen, gaande voorts met hals en armen bloot.

Hair.

Zeer veel werks maaktenze van hun ros of geelagtig hair, waar inze hun grootste çieraad stelden, en het welk zy door zekere aschen en loogen nog schoner wisten te maken, knopende of vlegtende het boven op het hoofd, dat zy met een klein

187wumkes.nl

Page 188: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

kapje bedekten. De prachtige Romeinen in deze gewesten komende bootsten dit verçiersel na, verfden niet alleen hun hair, maar bestrooiden het zelf met vylzel van goud: ook kogten ze wel het geele hair van de Duitschers, of sneeden het af van de gevangenen, en verçierden 'er hunne hoofden mede. Zommigen deden hunne baarden glad afschrabben, anderen lang uitwassen. Eenigen droegen vervaerlyke lange opgezette knevels, die ook wel beneden en over den mond hingen; hebbende voorts hunne baarden sindelyk gekrult en opgezet, zulks het schynt, datze hun meeste gezetheid op de cieraadjen van hunne hoofden gehad hebben: waar door men egter meent, datze meer bedoelt hebben, om zig ontzachlyk, dan schoon te doen schynen. Zynde voor 't overige, met alle andere Noordsche volkeren, blank en schoon van lighaam en aangezigt; inzonderheid de t' huisblyvenden, die niet te veel aan de lucht en zonne waren blootgestelt. [p. 320]

III. Hunne woningen en gebouwen. In de vroegste tyden toen de nazaten van Gomer uit Azië in Europa aankwamen, waren hunne woningen holen en spelonken onder de aarde, hier en daar van malkander verstrooit, waar in zy zig met vrouwen en kinderen zeer sober en armoedig behielpen. Naderhand bouwdenze hutten boven de aarde, die vervolgens van hout gemaakt, en met riet bedekt wierden. Deze woningen zetteden zy niet digt by malkanderen, maar yder op zig zelven, met ruime omtrekken van grond voorzien; ook veeltyds, zo veel doenlyk, op zeker opgeworpene hoogten van aarde, die, alsze wat groot waren, verscheide huizen konden bevatten, en Terpen of Torpen genoemt wierden; waar af de benaming van Dorp haar begin kan genomen hebben: zynde deze hoogte de eerste en eenige zoort van zeeweeringen hier te lande. Bemuurde Steden hebbenze hier ten tyde der Romeinen niet gehad, zy beminden de ruime en open lucht, en wilden niet te digt by elkanderen wonen, zettende zig ter neder daar het hen naar de gelegenheid van veld, water, weide of bosschen, best gelegen kwam.247 Hunne huizen of hutten waren niet anders dan vier gekromde palen, die met andere takken en bladen overdekt, en met rys van ter zyden, gevlogten waren. Tacitus deze elendige woonhuizen en levenswyze beschryvende, zegt: „Hunne kinderen hebben geen ander beschutzel tegen de wilde dieren, of den regen, als datze schuilen onder een deel zamengevlogte takken van bomen; hier keeren zig de jongelingen heen [p. 321] en dit is 't vertrek der ouden; dit schattenze hoger dan zuuren arbeid te doen in de velden, of eenig werk in de huizen."

IV. Koophandel, trouwe, huwelyken en Kuisheid. Hun handel en koopmanschap zal voor de tyden der Romeinen van weinig

belang zyn geweest. De zeevaart by deze volkeren onbekent zynde, kondenze

247 Zie hier voor Bladz. 43.

188wumkes.nl

Page 189: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

genen handel dryven, dan met en onder malkanderen, en zulks geschiedde, wylze geen kennis van geld hadden, slegts by ruiling van waaren tegen malkander. Dat zy egter eenig belang in den onderlingen handel stelden, blykt, om datze Mercurius, onder den naam van Wodan aanbaden; wordende aangeroepen tot hetzelfde einde, als de Grieken en Romeinen hunnen Mercuur dienden; en waar van daan de naam van Merk of Merkt, de plaats des koophandels, schynt gekomen te zyn. Wonderlyk waren deze volkeren beroemt in het houden van hun woord en trouwe, waar inze van niemant overtroffen wierden, al hing 'er ook hun leven en vryheid aan: in zo verre, dat, alsze door dobbelen hunne vryheid verloren hadden, zy zig gewillig binden lieten, en in dienstbaarheid overgaven. Voorts was in hen byzonder aanmerkelyk, datze zig, boven de meeste andere volkeren, met één vrouw vergenoegden; uitgezondert eenigen der voornaamste en aanzienlykste, die, niet uit onkuisheid, maar om hunnen staat, meer dan eene vrouw mogten hebben. Zy onderhielden hunne huwelykswetten zeer naau en streng, trouwden hunne kinderen niet jong uit, om hunne kragten niet te vroeg uit te putten: voor de twintig jaren te huwelyken wierd een schande, en lang ongetrout [p. 322] te blyven, eene eere gerekent. Geene maagden, die zig in onkuisheid verlopen hadden, wierd toegelaten in den echt te treden, hoe schoon of ryk zy ook waren. Verliep zig eene getrouwde Vrouw, die wierd ten straffe van dood en leven aan den man overgegeven, die haar met afgesneden hair en ontbloot, in tegenwoordigheid der bloedvrienden, ten huize uit, en voorts met een' geessel de geheele wyk doordreef.248 Gelykheid van jaren en grootte des lighaams wierd meest in de huwelyken waargenomen; en de trouw geschiedde in tegenwoordigheid van ouders en vrienden, aan welken het stond de bruid te vereeren met eene huwelyksgave: deze giften strekten geenzins tot vermaak of optooijing, maar tot versterking van den echt; bestaande gemeenlyk uit een koppel Ossen, een opgetoomt paerd, schild en speer, of iets diergelyks: na het ontvangen van welk, de bruid aan haren bruidegom eenig wapentuig verëerde; waar mede alzo het huwelyk voltrokken, en voorts alles tusschen man en wyf gemeen geacht wierd.

V. Oorlog, jagt, huishouding, spyzen, drinklust, herbergzaamheid. De mannen, en onder die kloeksten, wierden tot den oorlog geschikt, de huishouding en landbouwery namen de vrouwen waar, als mede de mannen die wegens ouderdom en zwakheid niet ter jagt ten oorlog gingen. Zy bemoeiden zig weinig met den Landbouw en 't geen daar toe behoort, levende meest van hunne vangsten, 't zy van wilde dieren of van visschen. Zy leefden zeer gemeenzaam in [p. 323] de huisgezinnen, waar in veeltyds het onderscheid tusschen Heer en Knegt weinig gezien wierd, etende by en met elkanderen van gelyke spyze; dog gasten hebbende, deden de Huisvaders zig van hunne

248 Tacitus van de Zeden der Duitschers. 19 Hoofdst.

189wumkes.nl

Page 190: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

jongelingen en dienstbaren oppassen. Hun spyze was slegt, en zonder veel omslags, bestaande meest uit melk, boter, kaas, en vleesch, zo wel van hun vee, als van de jagt; dog de bewoners der zeekusten, die doorgaans de armsten waren, aten meest in de zon gedroogde visch. De veldvrugten waren, by gebrek van landbouwkunde, in weinig gebruik, en wierden voor hunne slegste spyzen gehouden: van garst en haver maaktenze hun brood en verder gebak. Hun drank was zeker vogt uit garst of tarwe, dat eenigzins naar wyn geleek; zynde de wyn by de Duitschers toen niet bekent, dan alleen by de genen die naast aan den Rhyn woonden. De Dronkenschap schynt hun gemeenste misdaad geweest te zyn, konnende lichtelyker door den drank, dan door de wapenen overwonnen worden. Dag en nagt over te drinken, sterkte niemant tot verwyt; en de dronkenschap, verzelt van scheldwoorden, doodsalgen kwetzuren waren gemene dingen. Alle vergaderingen over Staats-, oorlogs-, burger of echtzaken geschiedden by den drank en op de maaltyden: van hunne vyanden, van oorlog en vrede, van vriend- en bondgenootschap, sprakenze met een dronken en onberooit hoofd, gul en openhartig; dog onëenig wordenze, haddenze de wapenen gereed en gingen 'er malkanderen meê te keer. In dit alles hieldenze de drank voor 't geschikste middel [p. 324] om iemand de waarheid te doen zeggen, en zyn gevoelens in de onderlinge raadslagen onbewimpelt te uiten.249 Dog elkanderen in den dronk iets te beloven, en zig ergens toe te verbinden, warenze, nugteren geworden, niet verpligt tenhouden: zynde anders buiten dien hun woord een onverbrekelyke wet. Zy waren beroemt wegens hunne herbergzaamheid, en stelden eene eer in 't wel onthalen van hunne gasten, zelfs de vreemdelingen niet uitgezondert, dieze tegen allen ongelyk, zo wel als hunne eige huisgenoten, beschermden; dog hun toorn was ligt verzoent, en de misdaden, zelfs de doodslag, kon met vee geboed werden.

VI. Hunne maaltyden en speelen. Hunne maaltyden dedenze plat op de aarde zittende, met een bosje hooi of stroo onder zig, hebbende elk een byzonder tafeltie of drievoet voor zig, waar op de spyze wierd neêrgezet. Hun vaat en schotelwerk was van gebakken aarde250, en zy wierden [p. 325] aan de maaltyd gedient van hunne jongelingen, zo wel zonen en dogters, als dienstbaren. Zy waren ruw en onmanierlyk in 't nemen van spyze, gebruikten geene messen, maar scheurden het vleesch en andere

249 Zeker vernuftig digter hier mede boertende, zegt niet onaardig: Zo in de wyn voor elk de waarheid is gelegen, (Gelyk het spreekwoord zegt) en kan verborgen zyn: Zo heeft de Duitscher dan de waarheid best verkregen, Op zal ze vinden, want hy zoekt altyd den wyn. 250 Zomtyds gebruikten ze wilde ossehoorens tot hunne drinkwaren, die onder de aanzienlyksten om den rand met zilver beslagen waren, en op de treffelyke maaltyden rond gingen. Jul. Cæsar 6de Boek.

190wumkes.nl

Page 191: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

spyzen met handen en tanden van malkaar. Over de maaltyd vermaaktenze zig met de schouspelen van hunne jongelingen, dewelke gantsch naakt tusschen blote zwaerden en spiessen wisten door te springen. De aanzienlykste gasten plaatsten zy in 't midden, daar zag de huiswaerd naast voegde, dien de beste spyzen wierden opgedischt; makende het overige gezelschap een ronde kring. Buiten de maaltyd warenze zeer genegen tot dobbelen, zelfs wanneer zy nugteren waren, en onder de waarneming van ernstige zaken; en zulks met zo eene ligtvaerdigheid en winst en verlies, dat, wanneer zy het al bygezet en verloren hadden, eindelyk hunne eige vryheid durfden wagen. Dus alles verdobbelt hebbende, namenze vrywillig de dienstbaarheid aan, latende zig als slaaf verkopen; 't geen ook gemeenlyk geschiedde, om dat zodanige slaven den winneren anders tot een verwyt verstrekten van hunne speel- en winzugt.

VII. Voortteling, opvoeding en erffenissen. De Duitschers, en daar onder ook de Friesen, bragten veele kinderen voort, waar door hun land, inzonderheid in de hogere streken, wel bevolkt was. De vrouwen hard en sterk in 't kinderbaren, reinigden zig en hunne nieugeborene kinderen aanstonds in koud water, en droegen de kinderen overäl mede, daar zy te doen hadden. Zy vermogten, volgens hun regt, de nieugeborene [p. 326] kinderkens om te brengen, of voor vondelingen hier of daar neder te leggen; dog onder deze bepalinge, dat, zo het kind maar iets het minste gesmaakt had, moest men het in 't leven behouden en opvoeden; waar van men een aanmerkelyk voorbeeld vind by Schotanus in zyn beschryvinge van Friesland, pag. 22. Dog wanneer zulks geschiedde, wierd het altoos met afschuw aangezien, als blykt uit Tacitus 19 Hoofdst. van de zeden der Duitschers. De moeders, zo wel de aanzienlyksten als de geringen, zoogden hare kinderen zelve, die buiten dien naakt, hardvogtig en onagtzaam werden opgevoed: waar door, by een natuurlyk gevolg, hunne lighamen van jongs op en daar na, sterk en vast waren om alle ongemakken van hitte en koude te verdragen, By aanwas van jaren lietenze het hair en baard wassen, zonder het enigzins af te korten, voor datze eenige overwinning op hunne vyanden behaalden; wanneer zy by de bloedige lighamen der verslagenen het hair en den baard afkortenen, als de regte beloninge van hunne dapperheid.

Erffenissen.

De Kinders waren altoos de erfgenamen van hunne Vaders: zonder eenig erfbestel by uitersten wille te kennen: dog geene kinderen zynde, stonden de broeders en oomen van vaders en moeders zyde in den naasten trap om de goederen te erven. En hoe iemant meer naverwanten had, hoe hoger hy geacht was. De paerden van den overleden Huisvader, zynde gemeenlyk het voornaamste stuk der nalatenschap, wierden geërft by den geenen der zonen of bloedverwanten, die de [p. 327] strydbaarste onder hen geoordeelt wierd. Den

191wumkes.nl

Page 192: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Jongelingen werd een yzeren ring of band om den arm gedaan, dien ze niet eer mogten afleggen voor datze eenen vyand verslagen hadden: en de zodanigen, die dus om den arm als geboeid waren, moesten in alle stryden den eersten aanval beginnen: waar uit wy zien, dat alles by hen ingerigt was, om der jeugd van jongs op eene krygshaftige dapperheid in te boezemen.

VIII. Onkunde in de letteren, krygszugt, wapenen, enz. Zo weinige smaak en kennisse onze Voorouders hadden in de beschaafde Wetenschappen, te onkundig warenze, zo wel mannen als vrouwen, in de konst van leezen en schryven: 't geen dan ook de reden is, dat wy, aangaande hunne vroegste oudheden, geen berigten konnen hebben. Alles wat wy daar van weten, is ons door de Romeinen, en eenige latere Schryvers, uit de overleveringen medegedeelt; ook waren de Romeinen de eersten, die deze wetenschap aan onze voorvaderen geleert hebben. Hunne meeste oeffeninge was in 't paerdryden en zwemmen; bezigheden die met hunne krygszugtige geäartheid best overeenkwamen, waar in zy ook zo ervaren geweest zyn, datze te paerde zittende, gewapent de grootste rivieren en stromen konden overzwemmen, en na zulk eenen hachlyken togt, het gevegt met de grootste kloekmoedigheid beginnen. Hunne wapenen waren zelden zwaerden of grote lansen, het yzer schaars by hen zynde: zy hadden speeren Frameën by hen genoemt, met een smal en kort yzer, waar mede zy zeer behendig van naby en van verre konden vegten. [p. 328] De Ruiters bedienden zig van dit zoort van wapentuig, en gebruikten, om zig te beschermen, een schild, dat van teenen gevlogten, en langwerpig vierkantig van maakzel was, en met verscheide beeldtenissen beschildert. 't Voetvolk had, behalven de gemelde Frameën, een menigte van werpschichten, die zy verre van zig wisten te zwaajen. Weinigen waren 'er die harnassen hadden, en naauwelyks een die zig van een stormhoed of helm bediende; zynde voor 't overige ligt gekleed. Hunne paerden waren niet aanzienlyk nog afgeregt tot wenden en keeren; zy drevenze voorwaarts, of alleen regtsom, houdende niettemin hunne geledenen digt gesloten. Hunne meeste, kragt bestond in het voetvolk, dat men de ruitery vermengt voornamelyk in de spitze geplaatst wierd, en doorgaans bestond in de bloem van hunne jeugd. In den oorlog wierdenze verzelt van hunne vrouwen en kinderen, die hunne mannen en vaders aanmoedigden, en getuigen waren van derzelver dapperheid, waar in zy boven andere volkeren uitstaken. De gekwetsten wierden van de vrouwen zorgvuldig in agt genomen, die zig niet ontzagen hunne wonden uit te zuigen; en de te rugwykenden weder den stryd op te wekken, om voor hunne eere, vryheid, huisgezinnen en landen te stryden. Zelfs geen' oorlog te voeren hebbende, trokken zy andere volkeren te hulp, verkiezende met gemene toestemminge hunne Oversten. Hunne standvastigheid was de zekerste waarborg hunner overwinningen, die hen zelden miste. [p. 329] Uit hunne plaats te wyken, en daar na 't gevegt weder te hervatten, wierd meer als

192wumkes.nl

Page 193: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

voorzigtigheid dan kleinmoedigheid aangemerkt: maar zyn schild en wapentuig agter te laten, was de grootste schande voor een' krygsman. De aanval geschiedde met een vervaerklyk krygsgeschrei, zo tot hunne aanmoediging, als tot verschrikkinge hunner vyanden.

IX. Landbouw en neeringe. De oorlog hun grootste vermaak en bezigheid zynde, bemoejende zig weinig met den landbouw, waar van ze hunne vrouwen de bezorging overlieten; nog met den koophandel, waar toe zy geene gelegenheid nog lust hadden, zynde wegens hunne sobere levenswyze met weinig te vreden. Geld was weinig by hen in agting, en het zilver wierd gemeenlyk meer dan het goud gewilt, als zynde van meer gerief in den omgang der menschen: buiten dien bemindenze geen zilver vaatwerk of huiscieraadjen, al wierd het aan de grooten onder hen, van andere volkeren vereert. In hunne vergaderingen of maaltyden hadden de mannen hunne byzondere vertrekken, daar de vrouwen niet verschenen. Voor het overige zatenze, alsze niet op jagt of ten oorlog waren, heele dagen by het vuur dan hun gekook en gebak bereid, en hun vleesch gebraden wierd.

X. Begravingen. Hunne begravingen geschiedden al veel op de Heidensche wyze, met het verbranden der Lyken; dog zonder pragtigen toestel: de lighamen der gemeenen wierden op een' stapel van slegt of gemeen hout, en dier der aanzienlyken op een van byzonder hout, tot assche [p. 330] verbrand. De wapenen der overledenen wierden mede in 't vuur geworpen, en zomtyds ook het paerd, dat zy in zyn leven gebruikt had: en de assche der lyken in een steene kruik of pop verzamelt 'er zooden van aarde op gestapelt, en daar mede het graf in geheugenis gehouden. Alles ging stil en zonder vertoning van pragt toe, houdende de aanzienlyke lykstaatsien lastig voor de dooden. Het kermen en jammeren duurde niet lang; maar het inwendig gevoel sleet langzaam. Van de oude Celten verhaalt men, dat de vrouwen zig met hare overledene mannen lieten verbranden; dog of dit de Duitschers, en van onze voorouders hier te lande in nagevolgt, is niet waarschynlyk: Tacitus zegt wel, dat het weenen der vrouwen over hare mannen, eerlyk gehouden werd; dog datze zig lieten dooden, daar van vind men, myns wetens, nergens eenig bewys.

XI - XIII. Goden en Godsdienst. De oude Scythen, en hunne afstammelingen de Duitschers hadden doorgaans een beter en gezonder oordeel van den Godsdienst dan de Grieken en Romeinen, zynde anders zo wel als deze vervreemt van de kennisse van den waren God. Zy hielden nog van beelden, nog van tempelen, wetende dat de goden in zodanig een kleinen omtrek niet konden afgebeeld nog begrepen worden. De Romeinsche goden waren hier te lande onbekent, zo lange de

193wumkes.nl

Page 194: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Romeinen die niet aan de Duitschers leerden. De Zon en Maan waren twee van hunne voornaamste godheden; en misschien wierd de Zon onder den geëerd [p. 331] onder den naam van Tuiston of Tuiscon, beduidende volgens hunne taal zo veel als tie of die zon, gelyk Mannus mogelyk de Maan heeft betekent. Het vuur wierd insgelyks als iets goddelyks by hen geëert, zynde, naar hunne meening, afkomstig van de Zon, en tot de verrigtingen der menschen allezins dienstig. Meerdere Godheden waren, volgens Julius Cæsar, by hem niet bekent; dog Tacitus, die honderd en vyftig jaren later hier te lande verkeert heeft, in welken tyd de Romeinsche goden hier bekent konden geworden zyn, getuigt, datze ook Mercurius, als een hunner voornaamste goden gedient hebben; en wel onder den naam van Woden of Wodan. Boven dien eerdenze Hercules, Mars en Isis; maar allermeest Mercurius, aan wienze offeranden van menschen deden, van welke goddelyke eerbewyzingen in den aanvang der zestiende eeuwe, op 't eiland Walcheren nog gedenkteekenen gevonden zyn, alwaar weleer de beeldtenissen van deze afgod door Willebrord vernielt zouden geworden zyn. En gelyk in de byzondere streken van Duitschland, wel byzondere voorwerpen van godsdienst of benamingen van goden zullen geweest zyn, zo bevind men, dat by de Saxen (t' eenigen tyde dezelfde met de Friesen) de zeven dagen der weeke hunne byzondere namen, naar onderscheidene goden gehad hebben, dewelke nog hier en in Engeland stand hielden, om dat, als voorheen gezien is, de oude Saxen en Friesen hunne spraak met hunne volksplantingen in Brittanië hebben overgebragt. Zo had de Zondag (in 't Friesch [p. 332] Snein) zynen naam van de Zonne; Maandag (Fr. Mândey) van de Maan; Dinsdag (Fr. Tijesdey of Tijsdey) van Tuisco; Woensdag (Fr. Warnsdey/Wonnesdey of Wodensdag) van Wodan of Woden. De Donderdag (Fr. Tangersdey) had zynen naam van Jupiter den Donderaar, zynde by hen Thor of Tunre: nog hedendaags wort donderen in de Friesche tale tongerjen genoemt. De vrydag (in 't Friesch freed) noemde men naar de godinne Friga, misschien dezelfde die by de Romeinen Venus heette. Saturdag is by de regenwoordige Friesen Snioun of, by zommigen Sinnejoun geheeten, zynde zo veel als de avond voor den Zondag, gelyk men zo zegt Paaschavond, Keravond, de dag voor paasch en Kerstyd. Dog deze dag wierd in de Saxische en oude Friesche tale benoemt naar den afgod Seater, en is veelligt dezelfde met den Saturnus der Romeinen.

XII. Afbeelding hunner Godheden. Hoewel nu de op de oude Duitschen, in navolginge van de Scythen, het ongerymd agtten, hunne goden binnen de wanden van zekere tempelen te beperken, of door menschelyke gedaanten af te beelden; vergenoegende zig alleen, om zekere eerbiedigheid aan hunne gewydde bosschen te bewyzen251, zo vind men egter, dat de Noordsche volkeren, en na hen de Saxen en Friesen,

251 Tacitus van de Zeden der Duitschers. LX Hoofdst.

194wumkes.nl

Page 195: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

omtrent dit stuk zo naaukeurig niet geweest zyn. De Zon wierd by hen afgbebeeld als een half mensch, op een voetzuil gestelt, zyn aangezigt stralende als met vlammend vuur, en [p. 333] houdende een brandend wiel of rad voor de borst; te kennen gevende zo wel de gedurige ommeloop ligt en warmte, zo dienstig voor deze beneden-waereld. De Maan, insgelyks op een' pylaar geplaatst, had de gedaante eener vrouwe, dog gekleed als een man, hebbende een hoofddekzel met twee steil-opstaande ooren, houdende een zilvere maan voor het lyf, en hebben spits omgekromde schoenen aan de voeten, hoedanig ook de oude Friesen altoos worden afgebeelt. Zy wierd inzonderheid geëert van de visschers en zeevarenden, als hebbende haar bestier over ebbe en vloed.252 De afgod Tuisco, de oudste der Germannische goden, naar wien de Dingsdag in de oude Saxische tale Tywes-deag, gelyk de Zondag Sunnan-deag, en de Maandag Monan-deag genaamt was, wierd afgebeeld als een oud man, hebbende een langen baard, en een kleed van beestevellen, met een Scepter in de regtehand als een Koning. 't Is zeer waarschynlyk dat de benaming van Duitschen, of Tuitschen haren oorsprong van den dienst, die men aan dezen afgod bewees, gekregen hebbe; en dat deze zynen naam heeft aangeëerft van eenen hunner voornaamste Stamvaderen. men wil dat 'er tegen over Keulen een Tempel, aan dezen afgod gewyd, zou gestaan hebben, welks naam nog in dien van Teutz of Duits, een plaats aldaar gelegen, schynt overgebleven te zyn. Zyn gedaante, die van eenen Heerscher of Regter vertonende, geeft [p. 334] te kennen, dat op dien dag het gewone Regt gehouden wierd; waar van de naam Dingsdag van dingen, twisten, of pleiten, kan afkomstig zyn. De afgod Wodan stond gewapend op een' zuil, hield in de regtehand een krom zwaerd, hoedanig hier voor beschreven is, en Seaxen of Saisse geheten wierd. 't Is denkelyk dat het vermaarde afgodsbeeld Irmanseul, Ermanseul, ( zo veel als ieder mans suil of steun, waarschynlyk te kennen gevende) dat de Stadsberg in Westphalen gestaan heeft, en door Karel den Groten, in den jare 742. weggenomen is, dezen afgod Wodan253 verbeeld hebbe. Het gemelde beeld was van metaal, in de gedaante van een strydbaar man: in de regtehand hield het een Vaan, waar in een Roos gezien wierd, in de linkerhand een balans, op de borst was een Beer, en op het schild een Leeuw afgebeeld. Karel de Groot de plaats, daar dees afgod gedient wierd, overwonnen hebbende, voerde het beeld naar Hildesheim, daar het in de nieuwgestigtte Kerk gebragt wierd, alwaar 't nog staat, en in de plaats van een kandelaar wort gebruikt, als op de hoge feestdagen de kerk verligt is.254 De afgod Thor of Thumre, wierd van hen afgebeeld, zittende aan 't voeteneinde van een gedekt bedde: op zyn hoofd had hy een goude kroon, omringt met een krans

252 Zie van Royen Nederl. Oudheden. Bladz. 136. 253 Anderen meenen van den afgod Mars. Zie van Royen, p. 141. 254 Hubners Staatkundige Historie. V Deel. Bladz. 509. En Heils Historie van 't Keizerryk. Bladz. 18.

195wumkes.nl

Page 196: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

van twaalf blinkende sterren, houdende [p. 335] in zyn regtehand een koninglyke Rykstaf. Hem wierd inzonderheid het bewind toegeschreven over de winden en wolken, die hy, als hy vergramt was, donder, blixem, stormwinden, slagregens, hagel en allerley onweder deed uitstorten. Maar verzoent zynde door de offeranden, zo verleende hy zeer schoon en bekwaam weêr, deed het veldgewas in overvloed voortkomen, verdreef de pest en kwade ziektens, en was by uitstek voordeelig voor deszelfs bygelovige dienaars, naar hunne dwaze inbeelding.

Friga.

De godinne Friga stond by de Saxen afgebeeld als een man, hebbende in de regterhand een bloot zwaerd, en in de linker een boog. Zy had inzonderheid de eere, datze de geefster was van vrede en overvloed, en het bestuur had over de liefde; komende in dien opzigte met de Venus der andere Heidenen overeen.

Seater.

De Laatste van allen wierd Seater genoemt, gevende aan den zevenden dag der weeke den naam van Seaterdaeg: hy wierd geplaatst op een voetstuk, hebbende onder zyne voeten een baers met scherpe vinnen. Zyn gedaante was die van een oud man, mager, lang van hair en baerd, en bloothoofds en met blote voeten. In zyn linkerhand hield hy een wiel om hoog, en in zyne regterhand droeg hy een emmer waters met bloemen en vrugten versiert, en zyn lange rok was omgort met een' band van wit lynwaad.255 Dat de Duitschers [p. 336] nog andere voorwerpen van Godsdienst gehad hebben, weet men zeker; dog in hoe verre zulks op onze Voorouders toepasselyk zy, konnenwe niet wel bepalen. Anders leeft men van een' afgod Flint, die een god des doods geweest zyn, hebbende een krabbenden leeuw op zyn hoofd, en een brandende fakkel in zyne hand; van eenen Apollo te Wittenberg; de Zon te Zonneburg; de Maan te Lunenburg; Venus te Maagdenburg; Mars te Marpurg; Crodon of Seater te Hartzburg, die 't hoofd van een kikvorsch had; Kastor en Pollux te Starrenburg; Isis in de stad Isleben; de moeder van Tuiscon in Holland en Vlaanderen; Hekkant, die de afgestorvenen naar de onderaardsche plaatzen geleidde, enz. waar van de meesten van de Romeinen schynen ingevoert te zyn.256

XIII. Baguhenna In 't byzonder hadden de Friesen volgens Tacitus257, een gewyd Bosch, Baduhenna genaamt, waar in vermoedelyk een afgodsbeeld van dien naam zal gestaan hebben; 't geen men meent dat omtrent Harlingen of Franeker, of

255 Zie de uitlegginge van dien opschik by van Royen. Bladz. 155. En S. van Leeuwen Bat. Illustrata. Bladz. 269. 256 Van Royen. Bladz. 156. 257 Tacitus vierde Jaarboek. 73ste Hoofdst.

196wumkes.nl

Page 197: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

volgens anderen, In de Zevenwouden geweest zy, alwaar de Friesen eene heerlyke overwinning behaalden, en wel 900 Romeinen afmaakten, en daar na nog 400. Dog nergens vind men eenig verder berigt aangaande dezen afgod.258 De Schryvers van de bekeeringe der Friesen gewagen ook van eenen [p. 337] afgod, of afgodinne, Fosete, Fosite of Fosta genaamt, en spreken van zeker eiland, Fostiland, alwaar een Tempel van dien naam zou gestaan hebben; die misschien op 't Ameland te zoeken is, en welks geheugden veelligt in de benaminge van 't klooster Foswert, weleer van 't gemelde eiland in de grietenye Ferwerderadeel verplaatst, is overgbleven.259 De pylaren van Hercules, waar van Tacitus gewaagt, schynen al mede op een der Friesche eilanden geweest te zyn, en wel op zodanig een, dat niet van de Romeinen is gezien. Dees Hercules was egter niet die zelfde die de Romeinen verëerden; maar Tacitus, aanmerkende dat de Friesen en Duitschers zekeren god eerden, dienze zo beschreven, en van al zulke heldendaden gelyk de Romeinen en Grieken hunnen Hercules afmalen, meende dat het denzelven was. Of nu deze pylaren van Hercules zyn geweest geweldige gebouwen, door konst en vlyt gemaakt, dan of het vervaerlyke zandduinen zyn geweest, die den Romeinen zulke gedagten ingeboezemt hebben, wie zal 't ons zeggen? Hoewel my het laatste allerwaarschynlykst voorkomt. Zware gebouwen op te regten, was in die tyden nog het werk, nog de liefhebbery der Friesen. De Duinen konnen toen nog veel hoger geweest zyn dan tegenwoordig; en hebben den Romeinen wonderlyk groot toegeschenen, waar doorze dezelfde gedagten opgevat hebben, die ze voorheen van de bergen aan de Straat van Gibraltar, of zogenaamde pylaren van Hercules [p. 338] hadden opgevat; 't geen ik niet zal bepalen. En zo veel van de afgoden der ouden Duitschers en Friesen.

XIV. Hunne Barden en Druïden. Belangende hunnen Godsdienst, deze wierd verrigt van zekere Priesters, die by zommige natien Bardes, en by anderen Druïden genoemt wierden, en teffens hunne Digters, Zangers en Waarzeggers geweest zyn. Wat de Barden aangaat, zy digtten liederen, die ter eere, en tot verzoeninge hunner goden gezongen wierden, en in welke de geschiedenis dezer volkeren beschreven wierd. Alsze ten stryde gingen verëerdenze hunnen Hercules, of Krygsgod met gezangen, welke zy Barrites noemden. Hier mede ontvonktenze het volk tot kloekmoedigheid, en namen eene voorwikkinge uit het geluk des gezangs. Zy eischten, ten teeken van een' gelukkigen uitslag, niet alleen eene goede overeenstemminge, maar ook een hard en gebroken geluid; ten welken einde zy de schilden voor den mond hielden, op dat de stem voller en grover zoude opzwellen door den weêrklank.

258 Zie alles wat ergens hier van gezegt is, by Halma in zyn Toneel der Vereenigde Nederlanden, op 't woord BADUHENNA. 259 Oudheden en Gestigten van Friesland. II Deel. Bladz. 299 en volg.

197wumkes.nl

Page 198: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Zy waren by de Duitschers in zo groot een aanzien, datze zelfs de krygsluiden in hunne grootste woede konden bevredigen: ook wierdenze niet zelden in gewigtigste verschillen tot Scheidsmannen gebruikt. Hunne gezangen, eerst in geheugen bewaart, wierden naderhand, toenze van de Romeinen de kennisse der letteren ontvingen, in geschrifte gestelt, en waren by dat volk de eenigste slag van jaarboeken. Karel de Groot liet 'er een groot gedeelte van verzamelen, waar van mogelyk nog wel eenige overblyfzelen in zommige vermaarde [p. 339] Bibliotheken zullen verborgen zyn.260

Druiden.

De Druïden onderwezen het volk in hunne bygelovige plegtigheden. Zy waren by de oude Duitschers, Gallen, Britten en Friesen, dezelve, als de Wyzen en Magi by de Chaldeëen en Persianen; de Wysgeren by de Grieken, en de Gymnosophisten by de Indianen. Zy leerden de ontsterffelukheid van de ziele, hadden kennis van de Sterrekunde en Aardbeschryving, als mede van de Meetkonst, en de Staatkunde, waar doorze veel invloed op het volk hadden, en gemeenlyk de dingen naar hunnen wil wisten te drajen. Zommigen onder hem hielden zig alleen met de wetenschap der Goddelyke dingen bezig; anderen bedienden de altaren, en beider getal was zo groot, datze als een geheel volk konden uitmaken, hebbende over zig een Opperhoofd, die eene onbepaalde magt oeffende. Zy waren niet alleen by de Romeinen bekent en geacht, maar verspreidden zig ook uit Vrankryk door geheel Duitsland en de Noordsche gewesten. Wat de oude Friesche Schryvers Cappidus Stauriensis, Suffridus Petri, Hamconius, en andere van dat zoort, van deze Druïden, der zelver Opperhoofd of Paus, enz. gebeuzelt hebben, zie by den geleerden Aantekenaar over de Friesche Oudheden en Gestigten. I. Deel Bladz. 282 en volgende.

XV. Priesterinnen en Waarzegsters. Behalven deze genoemde waren 'er nog zekere Priesterinnen, die de Legers volgden, en toekomstige gevallen voorzeiden. Vermaard was deswegens ten tyde van den Keizer [p. 340] Vespasianus, de beruchte Velleda, die haar verblyf omtrent de rivier de Lippe, by de Brukmers of Broeklanders gehad heeft, en zelve als eene godin aangebeden werd. Tacitus getuigt 'er van261: Die maagt, (Velleda) van 't geslagt der Bructeren, heerschte in 't wyde, op de oude wyze by de Germanen, na dewelke zy veele wyven achten voor verklaarsters van 't noodlot, en, by aangroei des overgeloofs, voor godinnen. En is als toen de achtbaarheid van Velleda toegenomen: Want zy had den Germanen hunnen voorspoed, en 't uitroejen der Keurbenden voorzeid. En elders262: Zynde aan de Tencteren aldus verzaght, zo hebben Gezanten, geschikt aan Agrippinensen verrigt. Maar by Velleda in perzoon te

260 Zie de Vaderlandsche Historie. I. Deel. Bladz. 28. En van Royen, pag. 143. 261 Historien. IV Boek. 61 Hoofdst. 262 Aldaar 65 Hoofdst.

198wumkes.nl

Page 199: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

komen, of haar aan te spreken, stond niet vry. Zy werden geweert van 't aanschouwen, op dat de eerbiedenis te groter ware. Zy zelf hield zig op een' hogen toren: iemant, gekoren uit hare naasten, droeg, als tusschen-bode der Godheid, de raadvragen en antwoorden over. Hier ziet men welk eene eerbiedigheid aan alzulke vrouwsperzonen bewezen, en welk een vermogen haar toegekent wierd. Diergelyks leest men ook van zekere Altrunia, zo veel in die tale zeggende als eene oude Wyze, of Waarzegster263, gaande gryshairig, in wit gewaad, met korte tabbaarden van hennip, onder met gespen toegebonden en een kopere ring. Wanneer [p. 341] Cæsar onderzogt, waarom Ariovistus geen kans waagde, verstond deze oorzaak: dewyl by de Duitschers eene gewoonte stand greep, dat de huismoeders door 't lot en waarzeggeryen opening deden, of het oorbaar was, slag te leveren of niet.

XVI. Lotramingen en Waarzeggeryen. Hunne Waarzeggeryen waren zo menigvuldig als by eenig volk gezien wierd; dog zeer eenvoudig. Voor dezelve ging zekere zoort van lotraming264: een tak van een vrugt dragenden boom gesneden, korteden zy aan lootjes, welke dan met een byzonder merk onderscheiden, zonder order op een wit kleed wierden neêrgesmeeten. Vervolgens, indien het Staats- of Gemeentezaken betrof, kwam de Priester; zo 't huiselyke zaken waren, de Huisvader, die, na de goden aangebeden, en zyne oogen opwaarts ten Hemel geslagen te hebben, ieder lootje driemaal opnam, en verklaarde elk teken dat daar op gesneden was. Verboden de aangewezene tekens het, zo wierd op dien dag geene raadvraging meer te werk gestelt; maar wierd het toegelaten, zo begavenze zig tot de Vogelwichelary265, zynde [p. 342] zekere waarnemingen, die zy namen uit het geluid en de vlugt der vogelen: welk bygeloof ook in alle zyne deelen, als eene konst gehanteert wierd. Ook namenze hunne voorzeggingen op het gebriesch van de paerden: en geene voorwikkingen wierden hoger geschat dan deze. De Priesters hielden zig als dienaars der goden, en de paerden voor bewusten van de goden willen. Om die reden wierden zekere witte, en in menschen dienst nooit gebruikte paerden, op gemeene kosten in de heilige bosschen, onderhouden. Deze gespannen voor een' heiligen wagen, wierden gevolgt van een' Priester, Koning of Overste des volks, die op hun briesschen agt gaf. Dikwyls wierd ook

263 Van Royen. Bladz. 119. By Tacitus gezegt Aurinia. Mor. Germ. Cap. 8. Zie van Loon. Aloude Holl. Historie. Bladz. 179. I Deel. 264 Tacitus van de Zeden der Duitschers. X Hoofdstuk. 265 Men ziet duidelyk, dat dit zoort van Lotraming den Duitsche volkeren van hunne Voorouders de Schyten is aangeërft, van dewelken Herodotus in zyn vierde Boek aldus getuigt: By hen zyn veele Waarzeggers die met Wilgetakkebossen waarzeggeryen plegen, op deze wyze: zy nemen grote takkebossen, en dezelve op den grond nederleggende, ontbinden zy die; en elk takje onderscheiden leggende, zo waarzeggenze: en terwyl zy dit spreken, zo binden zy de tienen weder t' zamen.

199wumkes.nl

Page 200: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

de uitkomst van een zwaren oorlog door een tweegevegt tusschen een' gevangenen van de vyanden, en een dapper man van hunne eigene natie, onderzogt, nemende dan het overwinnen van den een of den ander voor een onfeilbaar teken van het aanstaande gevegt.

XVII. Menschen-Offeranden. Van alle hunne godsdienstige plegtigheden was 'er geene zo verschrikkelyk als de menschen offeranden, die zy aan hunne zogenaamde goden, en inzonderheid aan den afgod Wodan, toewydden; zulks zy niet alleen op hunne altaren, die van groene zooden gemaakt waren, schapen, geiten, zwynen, ossen en koejen, maar ook levendige menschen keelden; 't zy dan dat deze elendige slagtoffers door het lot zulks beschoren was, of datze in den oorlog gevangen waren, zo dat hunne altaren niet zelden met het bloed der Romeinsche veldoversten en Hoofdmannen bespat [p. 343] zyn geworden. Tacitus gewagende de neêrlaag van Varus, zegt266: In de naaste bosschen stonden de woeste altaren, by welke de overwonne Ritmeesters en honderdmannen den hals afgesneden waren. De mensch, dus ten offer geschikt, wierd van de Druïden, die de grouwelyke uitvoerders dezer plegtigheid waren, met een zwaard dwars over de borst gehakt, en uit zynen val, uit de trekkingen der zenuwen, en het gudzen van 't bloed, voorwiktenze weder toekomende dingen; 't geen ook de reden was, dat de eerste gevangen, die in den stryd in hunne handen viel, het slagtoffer moest zyn van hunne woeste afgodery. Zomtyds wierdenze ook van de Priesters aan gewyde bomen gebonden, en met pylen doorschoten. Dikwyls wierdenze binnen zekere met sterke teenen gevlogtene stekkadien besloten, en te gelyk met koejen en paerden verbrand. Dieven, struikrovers of ander geboefte, waren, naar hunne mening, den goden aangenaamst; dog dezen niet voor handen zynde, moesten ook de onschuldigen aanhouden. De afgekapte hoofden dezer offerhanden bewaardenze in kisten, omze den nakomelingen, ten bewyze van hunne dapperheid, te tonen, die dikwyls de namen hunner goden droegen, en zo hoog geëerbiedigt wierden, dat veele aanzienlykste Hoofden des volks, op hunne begeerte, na hunnen dood aldaar verbrand, of met een gouden halsband aan de eiken bomen opgehangen wierden. Kerkbreekers of Schenders wierden insgelyks [p. 344] hunnen goden gewyd, volgens de bekende wet, die de laatste is van de wetten der Fransche Koningen, en dus schynt plaats gehouden te hebben zelfs na de invoering van 't Christendom, zeggende267: Wie een kerk opbreekt, en iet wegneemt van de heiligdommen, wort aan de zee gevoert, en op het zand, dat van de vloed pleeg bedekt te worden, neêrgeleit: hier worden hen zyne ooren gespleten, en by gelubd, en geöffert aan de goden, welker tempel hy geschonden heeft. En staat hier aan te merken, dat ook de ebbe en vloet by hen voor iets heiligs

266 Jaarboeken. I Boek. 61 Hoofdst. 267 Schotanus beschryvinge van Friesland, Bladz. 35.

200wumkes.nl

Page 201: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gehouden wierden, en daarom moest de Rover aldaar gestraft en gedood worden. By de Ebbe en vloed plegen de oude Friesen en Saxen hunne maanden en jaren te verdeelen en te rekenen: zy hadden hunne maanden naar de ebbe en vloet bepaalt. De volle en nieuwe maan maakten verandering; en de hoogste springvloeden in de volle maanen by de nagtevening van herfst en lente voorvallende, had hun jaar ook twee gedeelten, winter en zomer.268 By volle en nieuwe maan hielden ze hunne Landdagen: ook gingenze niet gaern by 't afgaan van de maan ten oorlog.

XVIII. Bygelovigheden omtrent 't kruid Brittanicum. Onder hunne bygelovigheden was ook hun gevoelen, dat het zogenaamde kruid Brittanicum, voor den donder geplukt en gegeten, een mensch bewaarde voor den slag van donder en blixem; wordende anders dit gewas van Plinius beschreven269 zeer dienstig [p. 345] te zyn voor de ziekten der Roomsche Soldaten, die hen hier te lande aanhingen, en niet anders geweest zyn dan de hedendaagsche Scorbut, waar tegen hen het gebruik van dit kruid, als een heilzaam geneesmiddel door de Friesen wierd aangewezen. De gemelde Schryver meende dat deze kwalen veroorzaakt wierden door het drinken van het fonteinwater, 't geen die eigenschap had, dat den soldaten die 't gebruikten de tanden binnen twee jaren uitvielen, en de gewrigten der knyen deed los worden. Dog men twyffelt met reden of deze toevallen juist veroorzaakt zyn door 't drinken van dat water, naardien de dikke lugt, vogtige gronden, koude en ongemak, ongewone spyzen enz. den Romeinen, een zagter land- en lugtstreek gewoon, veelligt zulke en diergelyke kwalen konden verwekken, schoon dat fonteinwater al goed mogt zyn geweest. Deze fontein moet of in de Ommelanden, of in Oostergoo zyn geweest, alzo Germannicus in zyne togten hier te lande in geene andere gewesten de zee zo naby geweest is: en waarschynlyk is 't dezelve fontein geweest, die by het steedje Dokkum nog tegenwoordig zo bekent is, vermits in deze landen nergens een fontein, zo veel ik weet, gevonden wort. Plinius langagtige zwarte bladen, een' zwarten wortel, waar uit een zap wort gedrukt; dat de bloem Vibones wierd genoemt, dewelke afgeplukt en gegeten werdenze, eer de donderslagen gehoort worden, den mensch voor de beschadiging des donders gerust stelt. De naam, door de inwoners dezer landen aan dit [p. 346] kruid gegeven, wierd door Plinius naar de Romeinsche taaluiting gebogen, en Brittannicum genaamt; waar over hy zig verwonderde, en meende dat de Friesen dit gewas aan Brittanje toeëigenden. Zeer verscheiden zyn de gedagten der geleerde oudheidskenners nopens dit gewas en deszelfs benaminge; dog het is waarschynlyk dat men 'er niet anders door te verstaan hebbe, dan de waterpatig, by de kruidkenners bekent by den

268 J. Scaliger, in 't Hoofst. van der Mane cirkel, van het boek de emendatione tempore. 269 Hist. Natur. Lib. XXIV. Cap. 3.

201wumkes.nl

Page 202: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

naam van Lapathum aquaticum, welk watergewas het allernaast met de opgegevene gedaante schynt overeen te komen, en by ondervinding die zelfde genezende kragt tegens den Scorbus gezegt wort te hebben. Wat de benaming betreft, die schynt by de Friesen genomen te zyn van de knobbelagtige lange wortelen die dit kruid heeft, hebbende de knobbels de gedaante van turfbrokken, inzonderheid alsze oud en verdroogt zyn, hoedanige veeltyds in de turf en baggeler dezer Provincie gevonden worden. Boven dien wast dit kruid in groten overvloed in moerassige en veenagtige groden, poelen en wateragtige plaatzen; waar van het de oude inwoners waarschynlyk Bryten-kruwd genoemt zullen hebben, dewyl de turfbrokken, by de Friesen turf-bryten genaamt, van deze knobbels doorgaans rykelyk voorzien waren; en welke benaming, naar de Romeinsche taalbuiging vernadert zynde, in Herba Britanica verwisselt is.

XIX. Koningen, Krygsoversten, Opperhoofden, Regters en Honderd- mannen. De Friesen stonden ten tyde der Romeinen eenigzins onder de beheersching der Koningen; en wel, naar de verscheidene landstreken of natiën zo 't schynt, onder meer dan [p. 347] een teffens. Dog deze Koningen schynen eene zeer bepaalde magt gevoert te hebben, en enigzins staande onder het gezag van grotere vergaderingen270, van dewelke zy ook wierden verkoren en aangestelt, uit den voornaamsten Adel of de aanzienlyksten onder de natie. Zig te veel gezags aanmatigende, wierdenze van hunne landluiden benyd, en verloren zomwylen te gelyk met de agtinge de heerschappy. Zulks men veilig kan zeggen, dat het volk ten minsten zo veele magt over hen gehad hebbe, als zy over het volk. Hun voornaamste werk schynt het bestier der Legers in tyden van oorlog geweest te zyn; en zo 'er in vredenstyd koningen plaats gehad hebben, zal, naar alle vermoeden hun gezag zeer bepaalt zyn geweest.

Krygsbevelhebbers.

Hunne Krygsbevelhebbers, die zomtyds van de Koningen te onderscheiden waren, wierden al mede, op dezelfde wyze, door de Volksvergaderingen, uit de dappersten onder de natie, verkoren, en, door het dragen op een schilt, in hunne waerdigheid opentlyk als zodanig verklaart, gelyk zo Brinio, een stout man, en van vermaarde afkomst, onder de Caninifaten (nabuuren der Friesen) op die wyze gedragen, en tot Hoofdman verkoren [p. 348] wierd.271 Hunne dapperheid in hevige gevegten verwekte doorgaans den na-yver van het krygsvolk, dat hen meer uit verwondering gehoorzaamde, dan wegens hunne agtbaarheid.

270 Dit kan afgenomen worden uit het zeggen van Tacitus, XIII Jaarboek 54 Hoofdst. alwaar hy verhaalt, dat Verritus en Malorix, Regenten der Friesen, voor zo veel de Duitschers zig lieten beheeren, in Gezantschap aan den keizer Nero gezonden wierden; zynde derhalven in mindere agtbaarheid dan de geenen van welken zy gezonden wierden,. 271 Tacitus Hist. IV. 15 Hoofdst.

202wumkes.nl

Page 203: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Opperhoofden of Regters.

Deze Krygsoversten hadden onder zig eene mindere zoort van Opperhoofden of Regters, die insgelyks in de Landsvergadering aangestelt, by Oorlogstyden met den Koning of Krygsoverste te velde trokken; en in vredenstyden het ampt van regters waarnamen, ieder in zyn aanbevolen district of Landschap: aan welken ingezetenen zy ook jaarlyks de Landeryen uitdeelden, werdende de landen alle jaren van gebruikers verwizzelt, en op nieu wederom aan ieder toegewezen; of uitgebout zynde, weder anderen aangeslagen. De perzonen, tot dit gewigtig werk verkoren, waren veeltyds van de alleraanzienlyksten, zo om door de uitmuntenheid van hun geslagt eerbied en ontzag onder de menigte te verwekken, als om hunne waerdigheid te meerderen luister by te zetten; om welke reden zy van de Romeinsche Schryvers met den naam van principes, Eersten of Voortreffelyken benoemt worden.

Honderdmannen.

De Hondermannen verstrekten den voorgemelde Opperhoofden in den Oorlog tot bescherming en ondersteuning, wanneerze zig lustig beyverden, om ieder het naast by zyn Oversten te zyn, en hem in dapperheid, zo veel mogelyk, te evenaren. Yder van deze Honderdmannen trok met zyne onderhorige gewapende Ingezetenen te velde, en het strekte den Oversten tot groote eere, steeds met een [p. 349] goed getal dezer Hopluiden omringt te zyn. In vredestyden diendenze de Oversten of Regters tot eenen Raad, zo in het horen van der Inwoneren klagten, het doen van uitspraak over de geschillen, als het verder Burgerlyk bestier in de byzondere wyken en gehuchten. Hunne benaming, zegt Tacitus, gaf eerst een getal te kennen, dog wierd naderhand voor een eernaam gehouden.

XX. Regeringsvorm, Landsdagen. Vermits nu alle deze genoemde Hoge en lagere Amptenaren van de

Volksvergaderingen verkoren wierden, en buiten zodanige eene aanstelling geene magt ter waereld hadden, om zig iets in 't Staats- of Krygs-weezen, of eenige Burgelyke waerdigheden, aan te matigen, dat de regeerwyze hier te lande, in de tyden der Romeinen, niet eigenlyk koninglyk kan gezegt worden geweest te zyn; maar veeleer moet worden aangemerkt, als eene regeringe der Voornaamsten, die, met toestemminge van 't gemeene gros des Volks, het bestier der zaken hadden: zynde alzo de Opperste Magt by de Algemene Volksvergaderingen, die uit de Aanzienlyksten bestaan hebben, en die, volgens de hen opgedragene magt, het vermogen hadden, om zekere perzonen te verkiezen, uit naam van de Vergaderingen, te bekleeden.

203wumkes.nl

Page 204: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Algemene landdagen.

Hier toe dienden dan inzonderheid hunne Algemene Landdagen, die gewoonlyk op de nieuwe en volle manen gehouden wierden, [p. 350] op zodanige afgezonderde plaatzen, als met gemene toestemminge daar toe verordent waren; zynde meest onder den bloten Hemel, in zekere bosschen, waar van eenige eeuwen daar na nog blyken geweest zyn, als in de grote Landsvergaderingen by den Opstalsboom272, en ook in deze provincie byzonder, als onder anderen te Midlum in Franekeradeel, te Wons in Wonzeradeel, te Luinjebert in Ængwirden273, en elders. De zaken van vrede en oorlog, en 't geen verder van belang geoordeelt werd, wierden hier overwogen, en daar over een onherroepelyk besluit genomen. Ieder Gevolmagtigde verscheen 'er gewapent, ten teeken van Vryheid, waar voor zy altoos als een dierbaar juweel met alle kragt yverden; dog welke vryheid niet zelden al te onbetoomt was, en aanleiding gaf, dat de Vergaderingen zomtyds vry langzaam byeen kwamen, en 'er dikwyls eenige dagen met morren wierden doorgebragt, terwyl de vergadering allenskens voltallig werd. Yder een die dier opkwam, had vryheid van spreken, behalven als 't hem van de Priesters, die in alles veel gezags en invloeds hadden, verboden wierd. De Koningen, zo zy 'er waren, verschenen hier ook, en mogten, gelyk mede de uitstekensten in Adeldom, krygsroem of jaren, hun gevoelen eerst uiten; dog meer met agtbaarheid om te raden, dan met magt om te gebieden. Zo de raad mishaagde, wierd 'er een stil gemor onder de menigte bespeurd; zo hy aangenaam was, [p. 351] geschiedde de goedkeuring door het schudden en ratelen der speeren en schilden.274

XXI. Hunne Wetten. Het oogmerk van de Landdagen zal zekerlyk onder anderen mede geweest zyn de gesteltheid der Wetten; zo om nieuwe te maken, als de oude te verbeteren en veranderen: want hoewel Tacitus275 zegt, dat by de Duitschers de goede zeeden meer vermogten, dan elders de goede Wetten, behoeven wy daarom niet te denken, dat onze voorouders, zelfs voor de tyden der Romeinen, zonder enige vastgestelde wetten en regten geleeft hebben: het tegendeel blykt uit dien zelfden Schryver, die de zeeden en gewoontens dier volkeren zo naaukeurig beschryft, zeer duidelyk; zulks al dat geen dat hy aangaande hunne Staats- en Burger-regeringe, hunne onderlinge zamenleving enz. te boek gestelt heeft, de kragt van Wetten moet gehad hebben, konnende buiten de verbindende kragt van wetten niet wel vereffent worden, de menigvuldige straffen, die op deze en geene misdaden zo streng wierden geoeffent. Immers daar zelfs geene kleine bende van

272 Zie hier voor I Hoofdst. Bladz. 61. 273 Schotanus beschryvinge van Friesland. Bladz. 206. 211. 220. 274 Zie Tacitus van de Zeden der Duitschen. Hoofdst. XI. en XIII. En Historien IV Boek. 14 Hoofdstuk. 275 Zeden der Duitschen, XIX Hoofdst.

204wumkes.nl

Page 205: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zaamgevoegde Struikrovers zonder eenige wetten of regels kan bestaan, hoe zou dan deze dappere natie, welker redelyke inborst en goede zeeden den Romeinen, zo dra zy haar leerden kennen, tot een wonder verstrekten, zonder order en regel geleeft hebben? De eenige zogenaamde krygstogt der Cimbren, (waaronder [p. 352] de Friesen, naar aller gevoelen, eene grote menigte hebben uitgemaakt) onder aanvoering van hunne Heirvoerders Bojorix en Teutobochus, naar Italië, en die in den aanvang zo zegenryk gevoert werd, levert een genoegzaam bewys uit, datze geleert moeten geweest zyn hunne Overheden en Voorgangers, volgens zekere vaste regelen, te gehoorzamen. Hoedanig nogtans deze wetten gestelt zyn geweest, en waar inze bestaan hebben, ligt voor het meestendeel onder de puinhopen der aloudheid begraven; en konden te ligter in vergetelheid geraken, om dat dezelve, by gebrek van schryfskonst, maar blotelyk in de geheugens der menschen bewaart wierden. Dewyl nu de gewoontes en instellingen onder alzulke vrye natiën niet op eenmaal, maar met verloop van tyd allenskens opkomen, zo kan men eindelyk uit de jongste narigten, die wy door Tacitus en andere Romeinsche Schryvers, bekomen hebben, genoegzaam nopens de voorgaande en ouder tyden besluiten, dat onze Voorouders al lang voorheen niet zonder Wetten geweest zyn.

XXII. 't Gevoelen van zommigen nopens den oorsprong der Friesche wetten, verworpen. Egter lust het ons niet, den oorspronk der oude Friesche Wetten af te halen van Friso, en zyne zonen, gelyk veele fabeldigters zodanige vertellingen in voorgaande tyden gesmeed hebben276, waar van de korte inhoud hier op uit komt: Friso met zyn gezelschap hier aangekomen, en door menigvuldige overwinningen in 't gerust bezit geraakt [p. 353] zynde van 't gantsche land, van den Rhyn tot aan de Elve, en hetzelve met dyken en dammen beveiligt hebbende, gaf zyne Onderdanen, die magtig veele in getal waren, eene menigte heerlyke wetten en regten, alles in de Friesche taal, met Grieksche letters beschreven, waar in onder anderen ook de eerste wetten omtrent Leenregten, die door Friso uitgevonden zyn, begrepen waren. Zyn Zoon Adel zou niet alleen de wetten zynen vader bekragtigt, maar ook verscheide nieuwe daar by gevoegt hebben. Hajo, de broeder van Adel, was de uitvinder en stigter der geestelyke, Schelto van de Krygs- en strafbare wetten. Eindelyk heeft Hetto alle deze wetten en regten in een lighaam by malkanderen gevoegt, en aan zyne Landgenoten nagelaten; om thans niet te spreken van eenige menigte Friesche Wetgevers, schryvers en uitgevers van boeken en geschriften, welker aantal in die tyden al vry groot zou geweest zyn: op al het welk wy nets anders behoeven aan te merken, dan dat de Friesen, zo weinig als alle andere Duitschers, ten tyde van

276 Namelyk Occo Scarlensis, Vlieterp, Andreas Cornelis, Cornelis Kempius, Hamconius, Suffridus Petri, Bernhardus Furmerius, enz.

205wumkes.nl

Page 206: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Tacitus niet eens van leezen of schryven geweten hebben; en dat by de Romeinsche Schryvers, die van onze voorouders min of meer geschreven hebben, niet een enkel woord gevonden wort van zo eene menigte Wetten, Regten, Geschriften, boeken, ja gantsch vermaarde Bibliotheken, waar mede de Vertrekken der Friesche Vorsten toen al zouden voorzien geweest zyn. Ook moet men zig met reeden verwonderen, dat al die uitmuntende dingen, waar van onze hier onder aangewezene Schryvers gewagen; [p. 354] al de pragtige gebouwen van Tempels, en Paleizen, die vermaarde boekeryen, die geheele reeks van Opperpriesters der Druïden, zo veele uitmuntende boeken, zelfs van Koningen en Opperpriesters geschreven, en die zo een' schat van Oudheden behelsden, niet eens buiten Friesland zyn bekent geweest: want behalven eenige latere Friesche Schryvers, aan welker oorspronk en egtheid met reden getwyfelt wort, is 'er geen een geloofbaar oud Historieschryver, die een eenig woord van alle die dingen weet te zeggen. De beroemde Oostfriesche Hofraad Matthias van Wicht in zyn voorberigt voor de Land, Dyken Zylregten van dat Vorstendom, bladz. 5. van deze Friesche Wetten en Wetgevers spreken, wyst de bronnen aan, waar uit onze Friesche Schryvers al die mooje vertellingen schynen geschept te hebben, zeggende: De eerste oorspronk dezer fabelen, en wat inzonderheid de aankomst van Friso betreft, vind men reeds by den bekenden Corbeischen Monik Wittekind, die ten tyde van Keizer Otho den groten, omtrent het jaar 950. geleeft heeft, en welke hem nageschreven, en nog meer omstandigheden daar by gevoegt hebben, namelyk Gotfriet van Viterbo, Conraad van Ursperg, Albert van Stade, Cobelin Persona, en anderen meer, dewelke met vast even dezelfde omstandigheden, en gelyke ongegrondheid, de Saxen naar Duitsland gevoert hebben. Deze, zegt hy, zyn de onzuivere Bronnen, waar uit onze Geschiedschryvers geschept, en hunne Friso verdicht hebben.

XXIII. De oude Friesche Wetten ten groten deele in Tacitus te vinden. Het geen nopens den toestand der Friesche wetten, voor de aankomst der [p. 353] Romeinen hier te lande, in 't duister is, ontvangt door de beschryving die 'er Tacitus en andere Romeinsche Schryvers, van opgegeven, een veel helderder ligt. Door hen hebben we, eene, hoewel beknopte, beschryving, niet alleen van den Staat en de gesteldheid des volks in 't gemeen, maar ook van hunne Regten en gewoontes in 't byzonder; zulks wy aldaar zeer duidelyk aantreffen de eerste bronnen waar uit in volgende tyden veele wetten, die in de oude Regten der Friesen gevonden worden, haren oorspronk genomen hebben. want, gelyk voorheen gezegt is, het staat vast, dat 't geen Tacitus in 't gemeen van de zeden der Duitschers schryft, inzonderheid en hoofdzakelyk van de Friesen en Chauken te verstaan zy. Hy leefde ten tyde van Keizer Vespasianus, en was Procurator of Stadhouder over 't Belgisch Gallië, en had gevolglyk de Friesen en Chauken tot zyne naburen. Hoe beroemde nu der Friesen dapperheid, en der Chauken liefde tot gerechtigheid en billikheid was, des te meer is 't te

206wumkes.nl

Page 207: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vermoeden, dat het geen hy in 't algemeen als de algemeene zeden en gewoonten der Duitschers opgeeft, van deze zyne naaste naburen moet verstaan worden. Dit blykt inzonderheid zeer schynbaar uit eene menigte wetten en regten, die eeuwen daar na hier te lande stand gehad hebben, als in de oude Friesche wetten kan gezien worden, waar van de eerste beginzelen, en, wat het wezen der zake aangaat, dezelfde regten reeds in Tacitus beschryvinge te vinden zyn; 't geen de geleerde Wicht, verscheide voorbeelden, zo ten [p. 356] aanzien van de oude Friesche Wetten, als ten opzigte van het hedendaagsche Oostfriesche Landregt, ('t geen meerendeels in de gemelde Friesche Wetten gegrond is) heeft aangewezen.277 Dus vind men, by voorbeeld, in 't oude Friesche Landregt278 een wet. Fant laen des mondschijnes des moers van 't kijndt: It is riucht: Lutters laen / dat dy soen aegh syre moeder tolef jera / aller seerkis / toe laen toe jaen fijf schilligen / als hy sijnre breid halled / soo sijr dat hy onwemed see fan warlaf heed / fan fijf fschum: fan swijnen twtsch, fan hoinna eerste; fan hwndes bijthe, fan hijnertes hoef, ende fan reederis hoerne. Dat is: Van den loon der moederlyke Voormonderschap over haar kind. Het is regt: de loon der kindschheid, dat de zoon aan zyne moeder, twaalf jaren lang alle jaar tot loon moet geven vyf schellingen, wanneer hy zyne bruid t' huis haalt, zo verre hy onbeschadigt is gebleven in zyne weerloze kindsheid, van vyf zaken: als van zwynetand; van hondebeet; van haane byten; van paerdenhoef; en van runderboorn. Deze byzondere naauwe zorg, het naaukeurig opzigt van de moeders over hare kinderen, geduurende de teedere kindsheid, waar door zy het nooit aan de zogenaamde Minnemoeders, of aan slaven of slavinnen toebetrouden, schynt al ten tyde van Tacitus onder de Friesen plaats gehad te hebben, als [p. 357] hy zegt279: Elk moeder voed haar kind met eige borsten, en worden zy aan geene slavinnen of voedsters bevolen. Van dit zogenaamde lutterloon, of beloninge voor hunner moederen zorge, waren de kinderen vry, in zo verre zy konden aantonen, en met eede bevestigen, dat zy door verontagtzaming der moeder beschadigt waren geworden aan lyf en ledenen, volgens de wet280; It is riucht: Jeft hy weemd se / ende hit sijn moeder naet bycanna wil / soo aegh hyt mit sijn ede oen her toewinnen ende deer mey byhalve dat laen sijnre moeder. Dat is: Het is regt: Zo wanneer hy beschadigt (bezeerd, verlamd) zy, en zyne moeder het niet wil bekennen, (namelyk dat hy door haar verwaarlozing verlamt of beschadigt is) zo mag hy denzelven loon met eede, op zyne moeder gewinnen, of behouden.

Onze voorouders, gelyk voorheen is aangemerkt, wisten van geen Testamenten, of maken van uiterste willen: de nalatenschap der verstorvenen

277 Zie zyn Voorbericht pag. 12 en volg. 278 Schotanus beschryvinge van Friesland, p. 42. Zie ook de 2de Doem. p. 68. 279 Tacitus van de zeder der Duitschers. 20 Hoofdst. 280 Schotanus p. 42.

207wumkes.nl

Page 208: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

verviel ad intestato, op de naaste Erven; en de grond dezer erfvolging gerustte op den mede eigendom die de naaste bloedvrienden op de goederen des bezitters geoordeelt wierd te hebben. By dit gebruik zyn de Friesen langen tyd gebleven, en men vind in de oude wetten, die den Franschen koningen gemeenlyk worden toegeschreven281, en [p. 358] die van den geleerden Sibr. Sicama met aantekeningen vermeerdert zyn, geen de geringste spoor van eigentlyke zogenaamde Testatementen. Wie zyne goederen in 't gemeen, of eenige stukken daar van, aan anderen als zyne naaste bloedverwanten gunde, die gaf dezelkve by levenden lyve over, volgens de bekende wyze van overdragte, in de Middeleeuwen gebruikelyk. Diergelyke overdragt van goederen geschiedde ook van ouders aan hunne uitgetroude kinderen; zonder dat deze of ook dezer kinderen en kindskinderen daar door in hun regt op de principale erffenis benadeelt wierden, als af te nemen is, uit het 6de landrecht des vierden boeks282: Jesier rweer vroran sitte / ende di ora een wijf halet to hobe ende te huis / mit hoern ende mit drechte / so weddet him sijn Fader / jefta sijn Moder / jefta sijn Roermond / riucht suesdeel efter sine degem / jef sijn kijnd / jefta sijnen kijndes kijnd hin eerlibbe/ ende dis kindes aldera naaet liwet / soe wil dat kind dela fines aldfaders Iawa / en sin aldmoders Iawa / ende sin sedria net naet / ende spreckt / dat hi een kne mjer se / so aegh dat kijnd hine to winnen in den lioedgarda tolbasum / mit acht fader-megen / ende mit fiower moder-megen: ende jef frionden breckt / so moet hi lioed capia / deer mit him swerre / jef him sin fedria dera wil. Dat is: Wanneer 'er twee broeders zyn, en een van beiden een wyf haalt te hove en te huis met [p. 359] horens en reyen283, zo belooft hem zyn vader, of zyn moeder, of voormomber zyn geregtelyk aandeel, na zyne dagen. (dat is na zyn dood) Indien hem dan zyn kind of kindskind overleeft, en des kinds Ouders niet meer in leven zyn, zo wil dat kind zyns Grootvaders erffenis, of zyner Grootmoeders erffenis deelen; en zyn Oom wil niet, zeggende, dat hy een Lid (of Graad) nader is: zo moet dat kind hem met een twaalftal getuigen in den boedel winnen, namelyk agt vaderlyke, en vier moederlyke neven: En byaldien hem vrienden ontbreken, zo moet hy volk betalen of belonen, (eigenlyk kopen) die met of nevens hem zweeren, dat zyn Oom hem zoekt te benadeelen. De Testamenten schynen by onze Voorvaderen allereerst met den aanwas der Pauselyke regten, en de gierigheid der Roomsche Cleresie, ingebruik gekomen zyn. Het eerste merkteken van zodanige erfbestellingen, zo veel ik weet, wort gevonden in den vergelykbrief tusschen den Munsterschen

281 Aldaar p. 23 tot 35. Zynde ook deze Latynsche Wetten, met de gemelde aantekeningen van den Heer Siccama, in den jare 1617. Afzonderlyk uitgegeven; als hier voor pag. 26 gezien is. 282 Schotanus. Bladz. 64. 283 Dit ziet op de gewone Bruillofts-staatsien van die tyden, wanneer de bruid met horens en trompetten, onder eene grote menigte van vrienden en aanschouwers, wierd t' huis gehaalt.

208wumkes.nl

Page 209: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Bisschop Everhardus, en de inwoners van Emsinger-, Broekmer- en Riederland, gedagtekent den 15 April 1276. alwaar Art. 28. staat284: De leste wille des versturvenen in erwehlinge der begraffenisse, dat sulvige schal vry syn, und nicht verhindert werden, so ver idt sunder schade geschehen kan. t.w. zonder merkelyk nadeel van den regten erfgenaam: want mogt niemant zyne [p. 360] vastigheden zonder noodzakelykheid buiten toestemminge van zynen aanstaanden Erfgenaam, verkopen, zo was het te minder geöorlooft de goederen aan anderen te vermaken. Dog dat zo eene verkoping buiten kennis van de naaste vrienden niet geschieden mogt, leent het oud Friesch Landrecht285 met deze woorden. Ik is riucht: Dat neen man sijn eerwe fortapia moet / hit ne se sijn eersnama moede. Him nedere honer / jesta heerneed / jef dat hi also sondigh se / dat hi dat land rema wil / ende sijn sonda bettria. Soe aech hyt sijn eerfnama toebieden / dae syaerda penningh lichtera dan hit wird se. Jef hit aeck ymmen rapet / buta dis eerfnama mode / als di odera man sterft / deer dat eerwe feld kaet / so aegh di eertnama een ferd oenda qued ende eerwe / ende di odera nene dria fellingha. Dat is: Het is recht: dat geen man zyn Erve verkopen mage, ten zy dan met zyner erven wille. Dog noodzaakte hem honger, of krygsnood, of indien hy zo zondig zy dat hy het land ruimen (te bedevaart reizen) wil, om zyne zonde te boeten, zo moet hy het zynen erfgenamen aanbieden, den vierden penning minder dan het waerdig is. Of heeft het iemant gekogt, buiten des erfgenaams wille, en dan de geene sterft, dewelke het Erfschap verkogt heeft, zo heeft de erfgenaam het regt van naastinge aan het goed en de erve, en de andere geene herstelling van gelde te eisschen. 't Is hier nog de plaats niet, om het misbruik, de snoode praktyken, en listigheid der Roomsche Geestelyken, tot ontzenuwing van diergelyke instellingen, aan te tonen, myn oogmerk [p. 361] was alleen te zeggen, dat het maken van testamenten, waar van onze voorouders ten tyde van Tacitus geen denkbeeld hadden, hier te lande niet vroegtydig, maar allenskens in gebruik gekomen is: en dat gevolgelyk in vroegere tyden meerdere liefde tot het naaste bloed bespeurt is dan wel daar na.

Onze Voorouders boeteden de misdaden die aan iemant begaan wierden, niet slegts aan den beledigden perzoon, maar ook aan zyne nabestaanden.286 De doodslag zelfs wierd geboet met zeker getal van groot en klein vee, en 't gantsch huis ontving voldoening.287 Dog niets is bekende, dan deze wyze van strafoeffening aangehaalt, waar in doorgaans zo wel die wyze van boere, als de

284 Zie Beninga Chronyk van Oostfriesland, in Quarto. pag. 122. 285 Schotanus pag. 45. 286 Tacitus van de zeder der Duitschers, 12 Hoofdst. 287 21 Hoofdst.

209wumkes.nl

Page 210: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

verdeeling derzelver onder de naaste Bloedverwanten, geboden wort, zynde de plaatzen te veel hier op, te noemen.288

Alleenlyk moeten wy hier voor het laatst aanmerken, dat, volgens Tacitus, de straffen onderscheiden wierden naar den aart der misdaden: waar van 'er wel veele waren, die met paerden of klein vee geboet wierden; dog andere, als verraders en overlopers hingenze aan de bomen op, de bloodaardigen, onstrydbaren en eerlozen van lighaam wierden in eene [p. 362] modderpoel gedompelt, met een horde op hun hoofd. Even dit onderscheid is nu de volgende eeuwen altoos in de Friesche regten waargenomen; volgens welke wel de meeste misdaden met hunne goederen, dood of levendig, geboet wierden, volgens de wet: dat alle Fresen aghen hiara ferd mit hiara fia beten: Dat is: Dat alle Friesen hunne misdaden met hunne goederen en have boeten moesten.289 In tegendeel wierden Kerkrovers, Landverraders, Moordbranders of Brandstigters en onnatuurlyke zonden, met een zwaren door gestraft; 't geen gemeenlyk door het ophangen aan bomen langs de oever der zee, wierd uitgevoert. De laatstgemelde zonde schynt zo wel ten tyde van Tacitus, in de aangetogene plaats, als eenige honderd jaren daar na, een' der zwaartse gruwelen by onze voorouders geweest te zyn. Wy vinden 'er eene aanmerkelyke wet van in het zogenaamde Sindruicht/ of de kerkelyke Wetten290, die aldus luid. Hweerso een man Godes tnicht oreckt / ende Octavianus ende Moyses ewa / ende alder wrarld / dat hi schetten wlbat / so aegh him di riuchter tre kerren to jowen / als hi liwer habbe / en eetmel al om mit tuan hieldem spand / dat hi dis da wird jechte deer hi deen habbe / ende dat hi dine laer habbe / hoz hi sine machta by dae lijbe off snijde ende sine sonde berrerie. Soma een kolck delve / deer dat Duik in moge / ende [p. 363] dat ma him alles niva bringe. Jesta dine tredda ker / dat ma alle dat heer gadrie fanda schettena stirten / ende makie een band ende bijnden aldeer mei ende baerne. Dat is: Wanneer een man Gods regt verbreekt, en Octavianus en Mosis wet en aller waereld, dat hy zig met vee vermengt, zo zal hem de Rigter van driën keure geven, na dat hy een gantsch etmaal (tyd van 24 uren) met twee banden omgespannen geweest is, dat hy daar door met zyne woorden belyde 't geen hy gedaan heeft, en dat hy dan verkieze: Of dat hy zyne gemagt aan het lighaam wil afsnyden, en zyne zonde boeten. Of dat hy een kolk of put delve, waar in hy met het beest naar beneden geworpen wort. Of voor 't derde, dat men al het hair van der beesten staerten vergadere, en daar van een band maakt, en hem daar mede binde en verbrande.

288 Hier op ziet de benaming van Meenteel; zynde ieders aandeel der boete voor een verslagen Bloedvriend. Wicht aantekening op 't 98 Hoofdstuk des eersten boeks van 't Oostfriesche Landregt. 289 Men zie hier over na het II Hoofdst. van 't oud Friesch Landregt, welks opschrift, Hijr gebinnet dae birechnada Botha. 290 Schotanus beschryvinge. Bladz. 75.

210wumkes.nl

Page 211: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Uit deze weinige voorbeelden ziet men dat de Friesen veele van hunne Landregten en wetten gegrond hebben, op dezelfde wetten en regten die reeds in de vroegste tyden, als vastgestelde regelen onderhouden wierden; zonder dat 't ook zeer gelooflyk zy dat onze voorouders, door de Romeinen nu en dan overheert, zig aan hunne wetten en regelen veel hebben laten gelegen zyn. Zy hebben zig zomtyds moeten onderwerpen; maar weder in vryheid geraakt zynde, hebbenze zeer waarschynlyk hunne ingevoerde wetten te gelyk met het jok der Overheersching verworpen, en dus altoos getoont dat hart en handen begeerden vry te zyn, 't geen eeuwen daar na de stantvastige leuse geweest is, [p. 364] waar doorze zig met den eernam van iele frija Fresena/ van alle anderen onderscheidenen. [p. 366]

211wumkes.nl

Page 212: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

V. HOOFDSTUK Friesche Oudheden na de tyden der Romeinen, tot aan de Regeringe der Saxen.

§. I. Der Friesen zugt tot vryheid. Hoe groote Voorstanders de Friesen altoos van de Vryheid geweest zyn, en welk eenen yver zy ten allen tyden betoont hebben, om aan niemant buiten hen onderworpen te wezen, leeren hunne geschieddenissen overvloedig, en zal in de volgende Jaarboeken overäl voorkomen. Æneas Syvius schryft 'er van291: Het is een fors volk, en in den wapenhandel wel geöeffent; sterk en kloek van lighaam, en van een onversaagt en onverschrokken gemoed. Het roemt op zyne vryheid, —— en inderdaad Friesland is een vry land, en leeft naar zyne eigene zeden. Zy begeeren onder geene Uitlanders te staan; en willen 'er ook niet over heerschen. Een fries zal gaern de dood voor de vryheid ondergaan. Hunne zugt tot de vryheid ging zelf zo verre, dat ze iemant, al waar 't ook een hunner Landgenoten, die zig boven anderen tragtte te verheffen, niet verdragen konden. Dog allerminst konde ze zig onder het jok van eenige vreemde heerschappy voegen; verklarende in zulke omstandigheden meermalen, liever vrye Friesen te willen sterven, dan een uitheemschen Heere dienen, of onderworpen zyn, gelyk hunne rondborstige taal was, toen Albert van Beyeren, Grave van Holland, naar de Friesche kusten in aantogt was. Ja hoe hoog ook dikwyls de inlandsche partyschappen reezen, en hoe zeer het land door onëenigheden in vuur en vlam stond, gebeurde 't egter niet zelden, dat de strydende partyen schielyk verzoenden, en met zaamgevoegde [p. 367] magt de uitlandsche vyanden te keer gingen, wanneer hunne vryheid maar eenig gevaar scheen te lopen. Dog het aannaderende kwaad voorby, en het land enigzins beveiligt zynde, vielen zomtyds de wederzydsche Ingezetenen met dezelve verwoedheid op malkanderen aan als voorheen: welke inlandsche twisten ook al eenigzins aan die eigenste hartstogt van na yver over elkanders grootheid, en daar uit gevreesde opperhoofdigheid, (ten minsten in zommige gevalle) konnen toegeschreven worden: zulks de onbepaalde lust tot vryheid, meermalen, door een schadelyk misbruik, tot eene tomeloze ongebondenheid uitspatte. Om thans van andere oorzaken dier binnenlandsche onlusten, waar door onze Voorouders eeuwen lang geschokt zyn, niet te melden.

II. Zyn meermalen door vreemde volkeren beheerscht, voornamelyk door de Romeinen. Egter heeft het den inwoneren dezer landen niet altoos mogen gebeuren, in eene volkomene onafhankelyke vryheid te mogen leven: menigmaal zynze door uitheemsche volken overwonnen en ondergebragt, dog de tyden en omstandigheden van zaken veranderende, hebbenze telkens, zo dra mogelyk, de

291 Zie Oudheden en gestigten van Friesland. I Deel. Bladz. 3.

212wumkes.nl

Page 213: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

vreemde heerschappyen afgeschud, en zig in hunne aloude vryheid meer of min gehandhaaft, waar van wy hier eene korte Schets zullen opgeven.

KLAUDIUS DRUSUS, zoon van Keizer Augustus huisvrouw Livia Druzilla by Tiberius Klaudius Nero, de vanouds naar hem benoemde Druziaansche graft uit den Rhyn tot in den Yssel hebbende doen graven, was, zo veel men weet, de eerste, die deze landstreek [p. 368] overwonnen, en aan de Romeinsche Opperheerschappy onderworpen heeft. De Friesen, toen klein van vermogen, en slegts van hunne gewone visscheryen en jagt-oeffeningen levende, konden nogtans niet veel tot schatting aan het Romeinsche Ryk opbrengen: het eenigste dat hen van den Overwinnaar opgelegt wierd, was een zekere hoeveelheid van Ossehuiden, die zy jaarlyks ten behoeve van der Romeinen krygsmagt leveren moesten; zonder dat op de hoedanigheid of grootte derzelver al te naauw gezien wierd. Gelukkig droegen de Friesen eenigen tyd deze zagte overheersching: maar naderhand door de gierigheid der Romeinsche Bevelhebbers getergt, vermits Olennius, die onder Tiberius hier het bestier had, de ruggen van wilde ossen uitlas, naar welken hy wilde, dat de Friesen de huiden leeveren zouden, viel hen dit geweldig hard, alzo hun land wel van bosschen en wilde dieren, maar hunne weiden slegts van matig vee voorzien waren. Eerst leverden zy de Ossen zelve, toen de Akkers, en eindelyk gavenze hunne vrouwen en kinderen. Klagen en zugten tegen deze hardigheden, vonden geen gehoor, waarom de Friesen eindelyk de wapenen opnamen, en meer dan eene overwinning op de Romeinsche benden behaalden, en hen eindelyk geheel op de vlugt joegen.292 Dit voorval deed den Drieschen naam onder de Duitsche volken in vermaartheid ryzen; dog Tiberius de tyding bekomende, ontveinsde de geledene schade, om niemant met den last van oorlog, en magt [p. 369] van Opperbevelhebber naar Duitsland te zenden, vrezende voor meerdere afval.

Corbulo overheert de Friesen. Ao. 47.

Eenige jaren het genot hunner bevogtene Vryheid behouden hebbende, gaf de vyandelykheid der Cauchen langs de Gallische kusten, aanleiding tot nieuwe beroerten. Doimitius Corbulo toen het bestier over Neder-Germanië voerende, bedwong de gemelde Zuischuimers, en joeg den Friesen door zyne dapperheid zo eene vreeze aan, datze zig by hem vervoegden, en hunne pandsluiden aan hem overleverden. Dit gedaan zynde, wees hy hun de lege velden, aan den Rhynkant leggende, te verlaten, bepaalde hunne woonplaatzen, bezette eenige vestingen met krygsvolk, en voorzag hen van wetten en Magistraten. Dog Cladius, toen den Romeinschen scepter voerende, misprees deze ondernemingen van Corbulo, vernietigde alles wat hy aangaande de Friesen gedaan had, en werden dus deze volken wederom van het Romeinsche krygsvolk ontslagen.293

292 Tacitus IV Jaarboek. Hoofdst. 72-74. 293 Tacitus XI Jaarboek. 19 Hoofdst.

213wumkes.nl

Page 214: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

III. Nogmaals onder de Romeinen. De Romeinen zig zedert weinig of niet met de Friesen bemoejende, en deze menende dat de Romeinsche Bevelhebbers geen' last hadden de wapens tegens hen te voeren, namen de lege velden aan den Rhynkant in bezit, wanneer Dubius Avitus, thans met de regering over Neder-Germanië belast, hen dreigd, om hunne onderneming aan den Keizer Nero bekent te maken, byaldienze de ingenomene landeryen niet aanstonds verlieten. De Friesen zonden daar op hunne twee [p. 370] Koningen of Oversten, Verritus en Malorix naar Rome, daarze van nero met alle blyken van agtinge ontvangen, dog gelast wierden, de aangeslage akkers weder te verlaten. De Friesen op dit bevél weinig passende, wierden kort daarna door de Romeinsche hulpbenden overvallen, en gedwongen zig naar 's Keizers wil te schikken.294

In de volgende verwerringen van het Romeinsche Ryk, en de by die gelegenheden ontstane opstand der Bataviërs onder Cladius Civilis, hebben de Friesen doorgaans hunne vryheid onbelemmert genoten; voegende zig niettemin by hunne nabuuren de Bataviërs, om de Romeinen op allerley wyze afbreuk te doen: maar tegen het einden van de eerste Christen-eeuwe, omtrent het einde van Keizer Nerva's regeringe was Trajanus Romeinsch Bevelhebber aan den beneden Rhyn: deze een man van grote dapperheid, viel de Friesen en ander overrynsche volkeren wederom op den hals, en bragtze nogmaals onder het jok van dienstbaarheid, bezettende het land alöm met zyn krygsvolk295; dog deze overheerschinge duurde maar twintig jaren, en schynt niet zeer hard en streng geweest te zyn. Ook nam dezelve met de verheffinge van Adrianus tot het Keizerryk, een einde: want dees Oppervorst nydig en afgunstig over de eere van zynen voorzaat Trajanus, en boven dien van eene zeer vreedzame en vergenoegde geäartheid, trok de Romeinsche bezettingen van over den Rhynstroom te rug, zeggende dat de gemelde [p. 371] stroom eene scheidpaal tusschen het Roomsche Ryk en Germanië behoorde te blyven; waar mede alzo de Friesen van de Romeinsche overheersching ontslagen wierden.

IV. Oorspronk der Franken, en verdere woelingen der Romeinen. Tegen 't laatst van de tweede eeuw voegden zig verscheide Duitsche natiën, tusschen de Main, Rhyn, Saal, Elve en de Noordzee woonagtig, in een onderling Bondgenootschap te zamen, met inzigt, om hunne vryheid zo tegen de Romeinsche wapenen, als tegen de geweldige Suevische invallen, te verdedigen. Dit Bondgenootschap, waar in ook in de inwoners van deze landen begrepen waren, is zo kragtig en duurzaam geweest, datze hunne Landstreken niet alleen voor de overstromingen van de vreemde volkeren meestendeele beveiligt hebben, maar ook de Romeinen gedurige oorlogen hebben aangedaan;

294 Tacitus XIII Jaarboek, 54ste Hoofdst. 295 Schotanus Geschiedenissen. Bladz. 24.

214wumkes.nl

Page 215: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zulks zy na verloop van tyden zelfs de Romeinen uit geheel Gallië verdreven hebben: en gemerkt de Vryheid der Bondgenoten de voorname en eerste beweegoorzaak van deze natiën was, waaromze zig by elkanderen voegden, is daar uit allenskens de doorlugtige naam van Franken voortgesproten. Dog dit aanzienlyk Bondgenootschap heeft meer dan eens zwaren aanstoot moeten lyden, eer het veel van belang heeft konnen uitvoeren. Maximinus, die na 't vermoorden van Alexander Severus, van de krygsknechten in Gallië tot de Keizerlyke waerdigheid verheven wierd, viel met eene ontzaglyke oorlogsmagt over den Rhyn, en maakte zo grote voortgangen, dat hy alle de landen der Franken en Alemannen onder 't jok der dienstbaarheid zou gebragt [p. 372] hebben, indien hy niet door hunne bosschen, stromen en oerassen ware verhindert geworden. dat hy ook zyne overwinnende wapenen tot in Friesland gebragt heeft, schynt te blyken uit eenen brief, door hem aan den Raad van Rome geschreven, waar in hy zig beroemt, vier honderd mylen lands tusschen de Elve en den Rhyn bedorven te hebben; de dorpen afgebrand, het vee weggevoert, en ontallyke menschen omgebragt en gevangen genomen. Na hem heeft Aurelius Frobus, eer hy Keizer wierd, zeer voorspoedig tegen de overrhynsche volken geöorlogt, en zelve den Friesen en Chauken binnen hunne landpalen zware slagen toegebragt. Keizer geworden, verjoeg hy de Franken en Alemannen uit Walschland, na alvorens 400000 verslagen te hebben; zulks veele Friesen, Chauken en andere naburige volkeren hunne woonplaatzen verlieten, om hun behoud in de vlucht te zoeken. Negen Duitsche koningen (waar onder veelligt ook die der Friesen) vielen hem te voet; van welken hy eerst gyselaars, daar na koorn, en eindelyk hun melk- en weidvee afvorderde, zulks die volkeren niets behielden, dan hun land als Slaven, ten voordeele der Romeinen te bearbeiden. Hy trok 16000 jonge krygsluiden uit de Friesen, Chauken, Hessenaars en andere Frankische en Alemannische natiën, die hy onder de keurbenden stak. De Keizer dus van de gemelde volkeren geheel meester zynde, verplaatste de overgeblevene, die niet gevlugt waren, ten deele in Gallië, ten deele aan de beide oevers van den Rhyn, welke laatste woonplaats inzonderheid den Franken te beurt [p. 373] viel, dewelken van dien tyd af als vaste bewoners der landen omtrent den Rhyn moeten aangemerkt worden, hebbende de Batavieren de beschikkinge der Romeinen over hunne landeryen zig met wil of onwil laten welgevallen. Probus, om de overwonne volkeren in bedwang te houden, stigte in deze landen verscheide sterkten, die hy met krygsvolk bezette; dog deze overheersching duurde niet langer dan hy regeerde, namelyk tot den jare 283. wanneer de beroerten der Romeinen onder verscheide Keizers, hen de gelegenheid benamen, om naar de afgelegenste gewesten om te zien.

V. Saxen en andere volken vallen in de Romeinsche Wingewesten. Ondertusschen kwamen om dezen tyd de Saxen mede in 't spel, om de Wingewesten der Romeinen der Romeinen aan te vallen; terwyl zig de

215wumkes.nl

Page 216: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Wariners, Engelschen, en andere oostersche volken by hen te voegen. De neder Betuwe een deel van Taxandria, en Westfriesland wierden van deze volkeren ter zee aangedaan en overweldigt. Aan de andere zyde breidden zig de Friesen uit over de Eems tot aan den Wezer, welke landstreek door de verhuizingen der Chauken, die met de Franken en Saxen voorheen waren opgebroken, ledig geworden waren. Ook schynt het dat, niet lang na die tyden, althans omtrent de regeringe van Constantyn den groten, de Friesen zig met de Saxen verbonden hebben, werdende in de geschiedschriften van die en volgende tyden, veelmalen onder den gemenen naam van Saxen begrepen; zynde alzo afgegaan van het voormaals opgerigtte Frankische Bondgenootschap, 't welk door den laatstgenoemden [p. 374] Keizer een zeer gevoeligen slag gekregen had. De veranderingen die alle deze volken, zo wel als het Romeinsche Ryk in en na die tyden ondergaan hebben, moeten in de Historiën nagezien worden: hier zal ik alleen aanwyzen, hoe onze Voorouders de Friesen van tyd tot tyd, nu hun eigen meester geweest zyn, en dan weder door buitenlandsche magten overheerst zyn geworden.

VI. Brittanje door de Saxen en Friesen ingenomen. Alleenlyk moet hier aangemerkt werden dat de menigvuldige invallen der vreemde volkeren het Romeinsche Ryk, dat in zig zelven meestentyd jammerlyk gescheurt was, dermate verzwakt hebben, dat het genoegzaam aan alle kanten is ingekrompen, en dat, van tyd tot tyd, veele Landschappen en Ryken van het zelve zyn afgevallen. Onder deze waren inzonderheid de inwoners van Brittanje welk eiland de Romeinen verlaten moesten, om hunne bezittingen op 't vaste land te beschermen. De Britten dus aan hunne eigene magt ter beveiliging overgelaten, hadden veel te lyden van de invallen der Pikten en Schotten, tegen wier geweld zy te vergeefs hulpe zogten by de Romeinen; dog hier niet opdoende, werdenze zig naar de Saxen en Friesen, die in het land beneden Nieumegen, toen Neder-Saxen genoemt, woonachtig waren. Zy wierden toen beheerscht van eenen koning Wetgistus, wiens twee zoonen Hengist en Horsa zig met een groot aantal krygsvolk scheep begaven, en naar Brittanië overstaken. By hunne aankomst voegdenze zig by de magt van den koning Vortigernus, en behaalden grote overwinningen op de Picten en Schotten, [p. 375] die zy uit het land joegen. De koning begiftigde hen rykelyk, en wees hen woonplaatzen aan in 't Zuiderdeel des eilands, dat, wegens deszelfs vrugtbaarheid, hen een aangenaam verblyf verschafte. De Britten een traag vadzig volk, waren wel haast genootzaakt voor hunne ingeroepene hulpbenden, die van tyd tot tyd door eene menigte van hunnen landaart versterkt wierden, de wyk te nemen, zulks Brittanië eerlang geheel van deze overzeesche volken overstroomt wierd. Hengist deed den koning Vortigernus gevangen nemen, zyne Raadsluiden van kant helpen, en verbond zig vervolgens met de Pikten, die hy eerst verjaagt had, om het eiland geheel onder zyne beheersching te brengen. Vortigernus wierd

216wumkes.nl

Page 217: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

naderhand wel ontslagen, maar moest zig slegts met eene kleine heerschappy van Kent vergenoegen; terwyl de Saxen en Friesen, alöm den meester spelende, een groot getal Britten noodzaakten hun vaderland te verlaten, en naar de overzeesche gewesten te wyken. De t' huisgeblevene Friesen namen zedert bezit van de landen, die door de Saxen verlaten waren, en breidden hunne woonplaatzen uit, Westwaarts tot aan de Schelde, en Oostwaarts tot aan de Elve, welke grote landstreek van dien tyd af den naam van FRIESLAND bekomen heeft. De nieuwe inwoners van Brittanië zyn egter niet ongestoort in hunne overwonnene bezittingen gebleven, maar hadden veel moeite om 'er zig te handhavenen, 't geen wel veel bloeds gekost, dog eindelyk veroorzaakt heeft, datze [p. 376] ten laatsten geheel en al meester van het gemelde eiland gebleven zyn.296

VII. Grootheid van 't Frankische Ryk. Tegen het einde van de vyfde Eeuw was het Frankische Ryk al zeer magtig, en wierd van verscheide koningen in byzondere gewesten beheerscht, die alle hunne grootheid op de puinhopen van het verzwakte Keizerryk zogten te bouwen; terwylze dikwyls onder elkander oorlogende, by beurten de geheele opperheerschappy tragten te bekomen. Klovis eenigen dier mededingers zig onderworpen hebbende, scheurde vervolgens verscheide gewesten van de Gallische landen, onder de Romeinsche heerschappy staande af, en maakte zig zeer gedugt by zyne naburen, zo Galliërs als Duitschen. Van deze laatsten verbonden zig naderhand verscheide natiën zo Alemanen, als Saxen en Friesen, om zig tegens de aanwassende magt der Franken aan te kanten. De Saxen en Friesen waren toen nog gedompelt in 't heidensch bygeloof, maar veele Franken hadden reeds den Christelyken Godsdienst aangenomen: hunne belangens waren tegenstrydig, zynde beide even zeer belust om het vrugtbaar Gallië aan te klampen, en 'er zig in te nestelen, waar toe al zedert twee eeuwen, de eene ter zee, en de andere te lande, hunne pogingen hadden aangewend. Het een en ander was de oorzaak genoeg om deze volkeren in 't harnas te jagen, en malkanderen met de wapenen aan te doen tasten. De Franken waren reeds toen ten aanzien van Galliën in de [p. 377] voorkans, hebbende zich wyd en zyd in dat ruimlugtig Landschap uitgebreid, en dat was niet onwaarschynlyk datze zig eerlang gantsch Gallië zouden onderwerpen; waar na het zekerlyk vroeg of laat ook de beurt der Saxen, Friesen en andere Duitsche volkeren stond te worden. Zy hier voor bedugt, vielen met verënigde kragten in Klovis Ryk; doch dees koning hen slag leverende, behaalde op de Alemannen eene grote overwinning; maar hoe 't by deze gelegenheid met de Saxen en Friesen afgelopen zy, weet men niet: zo veel is zeker, dat Klovis omtrent dien tyd het Christen geloof

296 Schotanus Geschiedenissen van Friesland. Bladz. 39. Vaderlandsche Historie. I Deel, pag. 290.

217wumkes.nl

Page 218: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

omhelst heeft, en nevens drie duizend Franken gedoopt is, en de Alemannen geheel aan zyne heerschappy onderworpen heeft.

Fransche koningen na Klovis. Theodorik.

Na Klovis dood, die in 't vyfhonderd elfde jaar voorviel, erfde zyn zoon Theodorik het Oostfrankische Ryk, 't welk na dien tyd Austrasia of Oost-Frankrijk genoemt wierd, waar van de Metz, de zetelplaats des konings was. Theodorik overleed in 't jaar vijfhonderd vier-en-dertig, latende het Ryk aan zynen zoon Theodobert, die na eene dertienjarige regeringe stierf, latende een' zoon na Theodobald genoemt, die zynen vader in 't gebied over Oost-Frankrijk opvolgde. Deze in 't jaar vyfhonderd vier-en-vyftig stervende, zonder zoonen na te laten, maakten zyne Oud oomen, Childebert en Klotaris, zoonen van Klovis, eisch op het Oostfrankische Ryk. Klotaris de jongste stelde zig egter eerlang, met bewilliging zyns broeders, in 't bezit van hetzelve. Hy oorlogde tegen de Saxers, en behaalde, niet verre van de Wezer, na een' bloedigen stryd, [p. 378] de overwinning, waar door die volkeren verpligt werden zig op nieuw der Frankische heerschappy te onderwerpen, en eene jaarlyksche schatting van vyf honderd koeyen op te brengen; dog hoe verre zulks de Friesen, die, gelyk wy even zagen, deze landstreek voorheen bezet hadden, betroffen heeft, kan men niet zeker zeggen. Naderhand weigerden zy de gezeide schatting te betalen, en regtteden eenige vyandelykheden aan. Klotaris kwam deswegens in de wapenen: dog wierd in een' veldslag overwonnen, zo verre, dat hy de Saxers om vrede moest smeeken, die hem ook by verdrag werd ingewilligt.

VIII. Verscheide Frankische Koningen. Klotaris omtrent het jaar vyfhonderd en zestig stervende, liet het Frankische Ryk aan zyne vier zoonen; waar van Sigebert Oostfrankryk bekwam, en dus de naaste betrekking tot deze landen had. De Saxen zig willende uitbreiden in andere deelen van het Ryk, wierden van de Sueven, die reeds hen in de voorbaat waren, zodanig gekortwiekt, datze zig eenigen tyd moesten stil houden. Kort na dien tyd ontstonden 'er hevige bewegingen tusschen de verscheide koningen van Frankryk, zulks de een den anderen beoorlogende, hen de gelegenheid benam om andere volkeren lastig te vallen, waar door de Friesen en Saxen eene aangename rust binnens lands genoten. Sigebert wierd, door bestel van zyn broeders Chilperiks huisvrouwe, schendig vermoord, 't geen Chilperik den weg baande, tot den troon van 't Oostfrankische Ryk, daar hy al eenigen tyd om gestreden had. De aanwassende grootheid van dezen ondernemenden Vorst maakte de [p. 379] Friesen zo gedwee, datze zig niet durfden roeren. Een van Sigeberts kinderen, uit de gevangenis ontsnapt, wierd koning van Oostfrankryk onder den naam van Childebert. Een jaar daar na wierd Chilperik vermoord, waar door Childebert de handen ruim hebbende, gelegenheid vond om de Warners, een zoort Saxers die omtrent den Rhyn woonden, te verdelgen, en hun

218wumkes.nl

Page 219: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

overschot onder de Friesen te doen versmelten. Hy overleed in 't jaar vyfhonderd zes-en-tnegentig, latende het Ryk aan zyne twee zoonen Theodobert en Theodorik: waar van de eerste Oostfrankryk ten deel viel, die eenige jaren daar na zynen broeder overwonnen, en vervolgens van kant geholpen wierd- Klotaris de II. zoon van Chilperik, overwon daar na drie zoonen van Theodorik, en wierd koning van gantsch Frankryk; dog in den jare zes honderd twee-en-twintig droeg hy de regering over Oostfrankryk op aan zynen zoon Dagobert. Tot nog toe schynen de Saxen en Friesen van de Fransche koningen zagtelyk behandelt te zyn, en men heeft naauwelyks eenige blyken, dat deze zig van hunne Oppermagt over die volken bedient hebben, 't geen voornamelyk aan gedurige onënigheid der Krankische koningen, moet worden toegeschreven. Maar onder de regering van Dagobert ondernamen zy eenen opstand, die egter tot hun groot nadeel uitviel: want zy wierden van Dagobert en zynen vader verslagen, en zodanig mishandelt, dat alle Saxers en Friesen, die de lengte van Dagobert of Klotaris zwaerd te boven gingen, van 't leven berooft wierden. Hun land wierd alöm te [p. 380] vuur en zwaerd verwoest, en een groot getal werd naar Frankryk gevoert, en aldaar voor slaven verkoft. Dees kryg, die van onze schryvers op 't jaar 623, of wat later gestelt wort, en waar in Berthold of Beroald, der Friesen koning het leven liet, stelde deze volkeren in eene volstrekte afhangkelykheid en onderwerpinge aan het Fransche Ryk, en gaf die koningen gelegenheid om verscheide stukken van de Landen dezer volkeren af te scheuren.

IX. Vervolg dezelver. Dagobert overleed in 't zes honderd en agt en dertigste jaar, na alvorens het gebied over Oost-Frankryk, aan zynen zoon Sigebert afgestaan te hebben, die voornamelyk de zorg der regeringe liet aankomen op zynen Groot Hofmeester Grimoald, welke manier van regeringe toen by de Fransche koningen al in gebruik was. Sigebert in 't jaar zes honderd zes-en-vyftig de waereld verlatende, werd zyn zoon Dagobert door Grimoald op den Oostfrankischen throon gestelt; dog de Hofmeester behield zelfs het gezag. Ook zond hy den jongen koning in ballingschap, en verklaarde zyn' eigen zoon Childebert tot Opvolger. Klovis, broeder van Sigebert, en Oom van den verstoten koning, toen een ander deel van Frankryk beheerschende, maakte kort daar na zig meester van het Oostfrankische Ryk, verstiet den jongen koning, en deed zyn vader Grimoald uit den weg ruimen. Dog zyne regering was van zeer korten duur, want hy stierf nog in 't zelfde jaar, waar in Sigebert overleden was. Zyn zoon Klotaris bekwam eerst de regering over geheel Frankryk; dog vier jaren daar na moest hy het Oostersch gedeelte aan [p. 381] zynen broeder Childebert afstaan; die tien jaren later, by ommezwaai van zaken, tot koning over gantsch Frankryk verheven wierd. Hy werd in 't jaar zes honderd drie-en-zeventig van kant geholpen, en zekeren Klovis, dien men voorgaf een zoon van Klotaris den III. te zyn, werd

219wumkes.nl

Page 220: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

daar op tot koning van Oostfrankryk verheven; dog deze maakte, kort daar na, plaats voor den jongsten zoon van Klovis den II. Theodorik geheten. Intusschen leefde Koning Dagobert de II. in ballingschap en hield zyn verblyf in Ierland: hy werd door eenigen zyner aanhangelingen te rug geroepen en op den Frankischen throon herstelt, werdende van de Onderdanen alöm voor wettig koning erkent, inzonderheid van de Friesen, wier koning Adgillus zig verpligt rekende, om zynen Opperheer, van wien hy meer of min afhankelyk was, allen mogelyken dienst te doen. Dagobert werd, niet lang daar na, vermoort; dof de Oostfranken stelden zyn' zoon Theodorik, die in een klooster opgevoed was, op den Ryksthroon. In dien tyd 't eene standvastige gewoonte, dat de Fransche koningen en Rykszaken betrouwden aan hunne Staatsdienaars, die, onder den titel van Groot Hofmeester, alles bestelden, en op wier wil en wenk het gantsche bestuur der Ryksregering draaide. Theodoriks Staatsdienaars waren Pipyn van Herstal of de Dikke, en Martyn deszelfs neef. Zy voerden een' zwaren oorlog die jaren lang duurde, tegens het Westfrankische Ryk, waar in eindelyk de koning van dat Ryk gevangen genomen, het Westfrankische Ryk overweldigt, en de kryg op eene glorieryke wyze geëindigt wierd. [p. 382]

X. De Friesen door Pipyn van Herstal ondergebragt, en lyst van de volgende Fransche koningen. De laffe regering der Fransche koningen, de inwendige onënigheden waar mede die Ryken steeds moesten worstelen, en de staatzugtige belangens der gedugte Staatsdienaren, gaven den Friesen doorgaans, en ook nu, gelegenheid, om zig der Fransche Opperhoofdigheid weinig te bekreunen. Radbout heerschte thans in Friesland, een man zo wreed van inborst als van sterke vyandschap jegens het Christendom. Het een en ander was oorzaak genoeg om den Franschen Staats-Voogd tegen de Friesen in 't harnas te jagen. Radbout rust te zig mede ten stryde; dog wierd eerlang door 't verliezen van een' veldslag, genootzaakt, om vrede te smeken, waar door zyn Ryk weder aan dat der Franken onderworpen werd.

Klovis de III. Childebert de III.

't Is hier de plaats niet om van de voortplanting des Christendoms te spreken, waar toe een ander stuk bestemt is: alleen merken wy aan, dat de tegenkanting van Radbout, Pipyn, vyf jaren na den voorgaanden oorlog, wederom naar de wapenen deed grypen, wanneer hy nogmaals dien hardnekkigen koning uit het veld sloeg en op de vlugt dreef. De oorlog wierd andermaal met een verdrag geëindigt, waar op Grimoald, zoon van Pipyn trouwde met de dogter van den koning Radbout; dog die dezen haren Gemaal, eenige jaren daar na deed vermoorden.

220wumkes.nl

Page 221: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Theodorik overleden zynde, werd van zyn' zoon Klovis den III. opgevolgt. Deze vier jaren den naam van koning gedragen hebbende, werd gevolgt van zyn' broeder Childebert den III. die zestien jaren regeerde, en na zyn overlyden het Ryk aan zynen zoon Dagobert [p. 383] de III. naliet, terwyl Pipyn van Herstal gedurig den toom van 't Fransche Ryk in handen had; stervende nog by 't leven van dezen koning in den jare 714. De dood van dien Staatsdienaar veröorzaakte een nieuwen oorlog om het Ryksgezag, waar in eerst Theodebald, en naderhand zekere Raganfrid, de wapenen opnamen tegens Karel, den zoon van Pipyn. Raganfrid verbond zig met den Frieschen koning Radbout; die, uit haat tegens Pipyns geslagt, alle zyne magt aanwendde, om Karel t' onder te brengen, 't geen de Friesen in een' openbaren oorlog tegen de Franschen wikkelde. In 't eerste gevegt behield Radbout de overhand; dog in een tweede treffen, waar in Karel met veel sterker magt te voorschyn kwam, versloeg hy zo wel de Friesen, als de zaamgevoegde benden van Chilperik en Raganfrid; zynde de gemelde Chilperik, na 't afsterven van Dagobert, door Ragenfrid, tot koning aangestelt.

Regeringe van Karel Martel.

Karel dus de handen ruim hebbende, toog met een leger in Friesland, en maakt den koning Radbout zo gedwee, dat hy beloofde Christen te worden; hoewel hy die belofte niet nakwam, als hier na zal gezien worden: egter omhelsden veele Friesen den Christelyken Godsdienst Radbout stierf kort daar aan, latende het bewind, onder 't hoog gezag der Franschen, aan zynen zoon Adgillus, wiens onderdanen na dien tyd nog meer dan eens rebellerende, telkens van Karel bedwongen wierden. Karel had onder dies eenen Klotaris tot koning van Frankryk verklaart, die in 't jaar zeven honderd negentien overleed. Chilperik [p. 384] volgde hem twee jaren daar na, werdende opgevolgt van Theodorik, zoon van Dagobert den III. Onder dit alles wies de rykdom en magt van Karel Martel zo zeer aan, dat hy, schoon niet in naam, metter daad koning van Frankryk was. Hy voerde zware oorlogen tegen de Saracynen, en behaalde verscheide overwinningen, waar van eene, die zeer merkwaerdig was, hem den bynaam van Martel of Hamer zou gegeven hebben. De Friesen, door zyn afwezen goede gelegenheid hebbende, zogten zig, in den jare zevenhonderd vier-en-dertig, nogmaals der Fransche heerschappy te ontslaan; maar Karel tyding van hunnen afval bekomende, taste die volkeren binnen hunne landstreek tusschen 't Vlie en de Lauwers, zo gevoelig aan, datze zig geheel aan hem moesten onderwerpen; zedert, of niet lang na welken tyd, zy hunne Oversten, die over deze en geene deelen van Friesland het bewint gevoert hebben, van de Frankische Vorsten ontvingen.297

297 Vaderlandsche Historie. I Deel. pag. 378.

221wumkes.nl

Page 222: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XI. Karoloman regeert in Oost-Frankryk. Karel Martel overleed in 't jaar zevenhonderd een en veertig, werdende in 't gebied over Oostfrankryk opgevolgt van zynen zoon Karoloman, die, zonder hoger magt te erkennen, op zyn' eigenen naam regeerde. De Saxers stonden eenige jaren daar na tegen het Fransche Ryk op, en trokken de Friesen mede af van hunne gehoorzaamheid; dog Karoloman zig met zynen broeder Pipyn, die over Westfrankryk het gebied voerde, verënigt hebbende, wierd de magt der verbondene [p. 385] Saxen en Friesen, dermate geknakt datze zig wederom tot onderwerping aan 't Frankische gebied, gedwongen zagen.

Pipyn regeringe. Ao. 746.

Karoloman deed twee jaren daar na afstand van de regeringe ten behoeve van zynen broeder Pipyn, en vertrok in een klooster. Kort daar op vond de nieuwe Ryksbestierder zig genoodzaakt, de Saxers, die werderom eenige vyandelykheden begonnen hadden, met geweld van wapenen aan te tasten; waar in hy van de Friesen, die zedert hunne laatste onderwerping zig stil gehouden hadden, ondersteunt werd. De overwinning was geheel aan de zyde der Franschen; en de Saxers wierden ten groten deele verslagen of gevangen genomen. Hun land te vuur en te zwaard verwoest wordende, onderwierpenze zig als voorheen, met belofte van de voormaals geëischte schattinge te zullen opbrengen.

XII. Pipyn tot koning der Franken verklaart. Karel de Groot koning. Pipyn nu alles te boven zynde, deed zig, niet lang daar na, door toedoen van eenige Geestelyken, met toestemming van de Paus Zacharias, tot Koning over gantsch Frankryk, verklaren. Childerik, die tot nog toe den naam van koning over Westfrankryk gevoert had, wierd van die waerdigheid berooft, en in een klooster gestoken; zulks Pipyn zig, van dien tyd af, zo wel in zyn koninglyk gezag handhaafde, dat hy na zyn overlyden, dat in 't jaar zeven honderd agt-en-zestig voorviel, het Ryk der Franken in vrede aan zyne twee zonen naliet. Deze waren Karel en Karoloman, waar van de eerste het gebied over Westfrankryk ten deele viel, en de laatste dat van Oostfrankryk bekwam. [p. 386] Karoloman stierf drie jaren daar na, en Karel, die zedert by den naam van KAREL DEN GROOTEN vermaard geworden is, maakte zig toen meester van het geheele Ryk, 't geen hy meer dan veertig jaren, eerst met den naam van koning, en naderhand onder den Keizerlyken titel, beheerscht heeft. 't Is buiten dit bestek hier een verhaal te doen, van Karels menigvuldige oorlogen en overwinningen, waar mede hy zyn nieuw gestigt Keizerryk tot den hoogsten top van magt en luister opgevoert, en den Christelyken Godsdienst onder de Saxen en andere Heidensche volkeren voortgeplant en bevestigt heeft. Alleenlyk merken wy hier aan, dat de Friesen dien Koning der Franken doorgaans in alle zyne oorlogen gevolgt en trouhertig bygestaan hebben; dragende zig als gehoorzame

222wumkes.nl

Page 223: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Onderdanen van het Frankische Ryk, 't geen alles breedvoerig genoeg in de volgende geschiedenissen staat vermeld te worden; gelyk mede op welk eene minzame wyze onze Voorouders van dien groten Vorst, gemeenlyk zyn bejegent geworden. Ondertusschen blykt uit het gezegde, dat de Friesen, na de regeringe der Romeinen hier te lande, al vroegtydig de Oppermagt der Franken hebben moeten erkennen, en dat de Fransche Vorsten deze volkeren als hunne Onderdanen hebben aangemerkt, van wien hunne Opperhoofden, in 't stuk der regeringe, afhingen, en aan dewelken zy verpligt waren gehoorzaamheid op te dragen, al het welke breeder uit den zamenhang der gebeurtenissen zal geblyken; zonder dat hier tegen geld, dat de [p. 387] Friesen menigmaal, zo onder de beheersching der voorgaande Fransche koningen, als ten tyde van Karel den Grooten, zig met de Saxers verbonden, en de wapenen opgevat hebben, om hunne vryheid tegen de gezeide overheersching te verdedigen: alle welke daden altoos wierden aangemerkt als bedryven van afval en wederspannigheid jegens de Fransche Oppermagt.

XIII. Vryheid der Friesen door dien Koning, en vreemde vertellingen dienaangaande. De meeste schyn van Vryheid die den Friesen door de gunste van Karel den Grooten te beurte viel, werd geboren na 't eindigen van den Saxischen Kryg, waar in de Friesen zo wel als de Saxers zig dapper tegens dien Monarch verzet hadden; dog welke oorlog omtrent 't jaar agt honderd, met hunne geheele onderwerping, een einde nam. Zedert dien tyd trof Karel met deze overwonnene volkeren een verdrag, volgens het welk de Saxers en Friesen beloofden den Christelyken Godsdienst te zullen omhelzen, en den Bisschoppen, die over hen gestelt zouden werden, onderdanig te zullen zyn. De Regters of Graven, die de Frankische koningen onder hen zenden zouden, moesten elk volk naar zyne vaderlyke wetten regeeren. Wyders werden zy van het opbrengen van allerlei lasten en schattingen ontheven, de tiende voor de Geestelykheid alleen uitgenomen. Men gaf of liet hen den eernaam van Vrye luiden, en van deze tyd af schynen de Friesen in 't byzonder den naam van FRYE FREESEN gevoert te hebben. Eindleyk werd vast gestelt, dat de Saxers en Friesen voortaan als één volk met de Franken aangemerkt, [p. 388] en door éénen koning geregeert zouden worden.298

Van dit verdrag moeten derhalven afgeleid worden alle de verhalen van de grote Voorregten, die Karel de Groot aan de Friesen gegeven heeft, en in dit stuk schynt den oorspronk te moeten gezogt worden van zo eene menigte vertellingen, waar van de Friesche Geschiedboeken en oude Landregten als overlopen; dat namelyk de Friesen, na datze hunne dapperheid in 't veröveren van Rome betoont hadden, van Karel den Grooten voor vrije luiden verklaart,

298 Vaderlandsche Historie. I Deel. p. 443.

223wumkes.nl

Page 224: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en tot vryheeren of Burgheeren van Rome gemaakt zouden zyn, enz. Zynde dit alles, en wat meer van dien aart vertelt wort, gegrond op die berugte Bulle, door Karel den Grooten aan de Friesen verleent, dewelke van verscheide Schryvers, zo in Duitsch als Onduitsch geboekt is geworden299; dog waar omtrent de meeste en doorzigtigste Mannen geloven, dat hetzelve een verdigt, of ten minsten een vervalscht stuk is, dat de merktekenen van zyne onegte geboorte allezins met zig voert300 Schotanus zegt datze verciert is, en vergelykt ze met de zoogenaamde gifte van Constantyn den Grooten van dewelken de Roomschgezinden doorgaans [p. 389] den mond vol hebben301, en op een andere plaats zegt hy302: „Dat men schryft van 't innemen van Romen, (namelyk door de Friesen) van de verdryvinge der Saracynen, van 't vinden 'des lighaams van S. Magnus, van de groote Bulle des Keizers, hen vergunt, zyn vercierde beuzelingen, niet weerdt om wederleid te worden." Ook loopt het verhaal van 't innemen van Rome door Karel of de zynen, in 't verdryven der Saracynen uit die Stad, tegen alle waarheid aan. Die ongelovigen waren toen niet in Italië, maar hielden zig slegts op, omtrent de eilanden Corsica en Sardinië. En Karel de Groot, zyn Leger in dien Italiaanschen togt, onder zyn zoon Pipyn te Ravebbe gelaten hebbende, is slegts met een matig gevolg naar Rome gereist, wanneer hem de Paus, zeer verre buiten de stad te gemoete ging en plegtig verwellekoomde, waar op Karel heerlyk werd ingehaalt, en de gerezene geschillen tusschen den Paus en zommige Romeinsche Grooten, door zyn gezag nederleide, voor welken dienst hem de Paus tot Keizer van 't Westen verklaarde.303

Tot deze verdigtzels van het innemen der stad Rome door de Friesen, kan onder anderen mede aanleiding gegeven hebben, de vreugdeblyken die de aldaar tegenwoordig zynde Friesen by deze gelegenheid betoont hebben. want behalven de jonge luiden van [p. 390] dien Landaart, die Karel in deze reize verzelden, merkt men aan304, dat 'er toen te Rome verscheide Scholen van vreemdelingen waren, onder anderen ook van Friesen en Saxers, die door Karel zelfs, of door iemant zyner voorzaten derwaarts gezonden, of door de Pauzen ontboden zynde, zig in de Godgeleertheid oefenden. Deze met Vaandels en andere vreugdeteekenen uitgerust, haalden den Koning in onder 't zingen van geestelyke gezangen; en de eerbewyzingen, die zy hier aan dien Monarch deeden, gevoegt by eenige andere diensten, die Karel van de Friesen, in dezen

299 Winsemius pag. 97. Eggerik Beninga Hist. in Quarto, p. 7. Schotanus Brieven en Docum. pagt. 3. Oudheden en gestigten van Friesl. 1 D. p. 13. 300 Vaderl. Hist. I. D. pag. 445. Van Rhyn, in zyne aantekeningen op de Friesche Oudh. I. D. pag. 77 en volg. en veele anderen. 301 Schot. Beschryving van de Heerlykheid Friesland in Quatro, pag. 336. 302 Friesche Historien. 2de Boek, bladz. 63. 303 Heifs. Historie van 't Keizerryk, pag. 33. 304 Vaderl. Historie. I Deel, pag. 447.

224wumkes.nl

Page 225: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

togt ontvangen had, beloonde hy met gunstige Voorregten aan hen toe te staan, zo wel om deze Heidensgezinde volkeren tot den Christelyken Godsdienst over te halen, als om den aan zig naauwer te verbinden, en daar door zig van hunne dapperheid, die hy en zyne voorzaten zo dikwyls beproeft hadden, in tyd van nood te konnen bedienen: en de Voorregten, hen ingewilligt, (schoon op verre na zo breed niet, als ze doorgaans werden uitgemeeten) hebben ook inderdaad die uitwerking op hunne gemoederen gehad, gelyk ze in hunne vaste aankleving aan de belangens van het Keizerryk, altoos bewezen hebben, waar van zeer menigvuldige bewyzen ons zullen ontmoeten.

Kort begryp van der Friesen regten en vryheid.

De verleende Voorregten aan de Friesen, geven ook teffens hunne afhankelykheid van het Keizerryk ten klaarsten te kennen, en doen ons teffens zien, wat men eigentlyk van [p. 391] hunne Vryheid te gevoelen hebbe. Een der beste Friesche Schryvers305 heeft dezelve aldus zamengetrokken: „Dat het volk ten eeuwigen dage vry zy, en na zyne eige regten leeve: datze altemaal hunne zaaken gebruiken en genieten, zo als 't hen belieft: datze alleenlyk aan het Keizerryk, onder wiens bescherminge het volk staat, een kleine schatting betalen: datze niemant anders onderworpen zullen zyn: datze zig van wederzydsche beledigingen onthouden: datze, het geen hen toebehoort, vreedzamiglyk volgens de wetten, bezitten en wederom eischen: datze, tot het beslegten hunne krakeelen, Rigters zullen hebben, doe door eene vrye verkiezinge van het volk verkoren, en aan den Keizer door eede verbonden zyn; en aan dewelken, volgens de wetten des Vaderlands, uitspraak zullen geven over de processen. dat de Priesters en alle kerkelyke bedieningen heilig zyn: dat de eere der vrouwen en maagden bewaart werde; dewelke in geld, in vee, of in andere goederen, betaalt zal worden: dat niemant met den dood gestraft worde, als de vadermoordenaars, verraders, struikrovers, die by nagt brand stigten, schenders van 's Heeren wegen, en bloedschenders: dat men zig van opgetigte misdaden zal zuiveren, door lyfgevegt, of door een gloejend yzer, of [p. 392] door ziedend water, of door een heiligen eed: dat het een yder vry zal staan zyne zaak voor den Rigter zelfs te bepleiten", en meer andere dingen, waar van hier na gelegenheid zal zyn, breeder te schryven.

XIV. De Oppermagt der Keizeren over Friesen, langen tyd stand gehouden. Gelyk nu de Friesen dus de Oppermagt der Fransche Koningen en Keizers hebben moeten erkennen, schoonze altoos het Landbestier en de bedieninge der Regten en Wetten binnenslands en in zig zelven hadden, zo hebben ook de volgende tyden menigvuldige voorbeelden opgelevert, dat de Keizers zig van dit

305 Ubbo Emmius, aangehaalt by den Schryver der Friesche Oudheden en Gestigten, pag. 22. I Deel.

225wumkes.nl

Page 226: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hun Regt, of deze Oppermagt bedient hebben. Honderd diergelyke gebeurtenissen te berde brengen, zou weinig moeite kosten, en zullen ons in de volgende Jaarboeken geduurig ontmoeten: wy vergenoegen ons slegts hier met eenige weinige voorvallen aan te rekenen, waar in de Oppermagt der Keizeren over de Friesche natie, en dezer afhangkelykheid van de eerstgenoemden middagklaar doorstralen.

Door Karel den Grooten.

Karel de Groot in den jare agt honderd en zes, volgens 't gebruik dier tyden, zyn wydlustig Ryk onder zyne zoonen verdélende306, werd onder anderen Saxen en Friesland toegewezen aan zynen oudsten zoon Karel; welke schikking niet alleen door de Frankische Grooten, met eede bevestigt, maar ook aan Paus Leo den III. ter ondertekening toegezonden werd. En wanneer die groote Waereldvorst in den jare agt honderd en veertien overleed, (zyne zoonen Karel Pipyn reeds voor hem gestorven zynde) bediende Lodewyk [p. 393] zig van het Regt over de Friesen zo uitnemend, datze reden hadden zig over 's Keizers Opperheerschappy te verheugen307; want hy gaf het Regt op hun vaderlyk Erfgoed weder, van het welk zy ten tyde zyns vaders vervallen verklaart waren. Dees Keizer maakte, toen hy maar drie jaren geheerscht had, eene verdéling zyner Staten, waar by aan zyn' zoon Lotharius, met het Keizerryk teffens de regering over deze landen werd toegelegt; welke schikking, niet tegenstaande eenige grote veranderingen in 's Keizers Huis zedert voorgevallen, maar even voor zyn dood, in zo verre, by de laatste verdéling stand hield308, dat Lotharius het geheele Friesland, tot aan de Maas, in eigendom bekwam.

Onder Lotharius.

Gedurende de onrustige regeringe van Lotharius, werd 'er egter eene andere schikking gemaakt; uit kragt van dewelke zyn' broeder Lodewyk ten deele viel, alle de landen, die ter regterzyde van den Rhyn gelegen waren309, zynde overzulks een goed deel van Friesland. Naderhand werden 'er tusschen de drie broeders weder andere schikkingen gemaakt, zulks Lotharius, gedurende het laatste gedeelte van zyn leven, weder in 't bezit van deze landen geraakte, en dezelve aan zynen tweeden zoon Lotharius, nog voor zyn dood overdroeg. In volgende tyden hebben [p. 394] deze koningen, nakomelingen van Karel den Grooten eveneens gehandelt, en Friesland werd zo wel als alle andere Landschappen, gehouden voor een goed, waar over zy altoos de Opperste magt behielden, 't geen in de volgende Geschiedenissen meermalen zal gezien worden.

306 Vaderl. Historie. II Deel, pag. 35. 307 Vaderl. Historie. II Deel, pag. 42. 308 Dezelve. II Deel, pag. 57. Heifs Historie van 't Keizerryk, pag. 72. 309 Vaderl. Hist. II D. pag. 61.

226wumkes.nl

Page 227: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XV. Oppermagt der Duitsche Keizers over Friesland, door verscheide tyden aangetoont. Na 't uitsterven van de Fransche koningen, ten opzigte van het Keizerryk, hebben de Duitsche Keizers, die in 't begin van de tiende eeuwe die hoge waerdigheid bekwamen, zig insgelyks de Opperste heerschappy over deze landen voorbehouden, en 'er zig altoos meer of min, naar gelegenheid van zaken, van weten te bedienen; of wanneer zy 'er zig niet mede bemoeiden, schynt zulks meer aan eenige beletzelen van onënigheden of oorlogen toegeschreven te moeten worden, dan datze van hunne Oppermagt waarlyk afstand zouden gedaan hebben.

Hendrik de IV.

Al in de elfde Eeuw beleende Keizer Henrik de IV Egbert, den II Markgraaf van Saxen, met de Graafschappen van Oostergouwe, Westergouwe, Islegouwe en Stavoren, uit hoofde van welke belening deze Egbert, in de gedenkschriften van dien tyd als Graaf erkent wierd; dog Egbert naderhand een der grootste tegenstanders van dien Keizer werdende, benam hy hem zyne goederen, waar onder ook de gemelde Friesche Graafschappen, dewelken vervolgens aan den Utrechtschen Bisschop Koenraad werden opgedragen, volgens de giftbrieven daar van nog voor handen zynde. Die van het Graafschap Stavoren is gedagtekent 3 November [p. 395] 1078. en die van Oostergouwe en Westergouwe den 76 Februarius 1086.310 In volgende tyden zyn diergelyke giften zo aan Andreas Bisschop van Utrecht, als de bevestinge daar van aan Bisschop Hardbertus, beide door Keizer Koenraad den III, gedaan311; 't welk geen plaats konde hebben, byaldien niet die Keizers het vermogen hadden gehad, om zodanige beschikkingen te maken. Ook ziet men hier den grond hunner regt gevestigt hebben, welke zy voorgaven op Friesland te bezitten.

Willem de II.

Wanneer Koning Willem, gekoren Roomsch Keizer, na eene langdurige belegering, de stad Aken, op den 18 October 1248. veroverde, en aldaar op den 1 November deszelven jaars gekroont werd, gebruikte hy 's daags daar aan zyn nieuw gezag met het bevestigen van der Friesen aloude Voorregten, tot beloning van hunnen yver in dit beleg betoont inzonderheid met het water, dat door de stad liep, op te stoppen, door middel van eenen Dam, ter hoogte van veertig voet; op welke zoort van aardwerken de Friesen zig by uitnemenheid

310 Schotanus Beschryvinge van de Heerlykheid Friesland, in Quatro, pag. 72, 73. Schotanus Brieven en Documenten, pag. 5 en 6. 311 Brieven en Documenten agter Schotanus Historie, pag. 6. Zie deze Omstandigheden breeder in de Vaderlandsche Historie. II Deel, pag. 193. en 226.

227wumkes.nl

Page 228: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

verstonden, en 't welk van die uitwerking was, dat ruim een derde deel der stad onder water gezet werd.312 [p. 395]

Rudolf van Habsburg.

Rudolf van Habsburg, die na eene lange tusschenregering, in den jare 1273. tot Keizer verkoren wierd, gaf drie jaren daar na313, een doorslaand bewys van zyne Oppermagt over de Friesche natie, wanneer hy hun oud Landregt met een gantsch Wetboek, dat nog in de oude Friesche wetten, naar hem genoemt is, vermeerderde314; en na zulks op nieuw hunne aloude Voorregten bekragtigde. In den jare 1200. beleende dees keizer, Reinout van Nassau, Grave van Gelder, ter beloninge van zyn bewezene diensten: met de Graafschappen van Oostergouw en Westergouw, en verder geheel Friesland van het Vlie tot aan de Eems. De giftbrief, in de Latynsche tale nog voor handen, en van Schotanus in zyne Friesche Geschiedenissen, Bladz. 150, geboekt, behelsde, dat de Grave [p. 397] uit 's keizers naam, de gemelde landen, welke onder 't Ryk stonden, zoude regeeren, met wetten voorzien, beregten, en Rigters en Overheden daar in aanstellen; de inkomen ontvangen, beden, en penningen naar believen eischen, en alles doen met volle magt. Ook zoude de Grave het Halsgericht voeren, en voorts alles doen, als of de Keizer in eigen perzoon tegenwoordig ware, en het zelfs gedaan had. Egter mogt hy rekenschap van 's Lands inkomsten aan den Keizer doen: maar wat bygeschenk of anderzins aan hem toeviel, zoude hy zelfs behouden. By dit alles was hy ongehouden van dit zyn Leenregt af te staan, nog het aan den Keizer over te geven, voor dat hem en zynen Erven de kosten zouden zyn betaalt, die tot het in bezit nemen en verbeteren der landen zoude moeten aanleggen. Zo hy eenige vastigheden in Friesland, niet staande onder den keizer, mogt aankopen, zulks zoude hy in 's Keizers naam bezitten en behouden. Voor 't overige zoude hy, tot beloninge van zyne moeite van het Ryk genieten, vier duizend Mark Silvers, en niet behoeven het land te ruimen, voor en aleer hem dien schat voldaan zoude zyn.315

Negen jaar daar na, heeft Albert van Oostenryk deze gifte van zynen van zynen vader bevestigt, en wel, gelyk Schotanus ter aangehaalde plaats aanmerkt,

312 Zie den Brief des Keizers, waar by den Friesen hunne Voorregten bevestigt werden, by Schotanus, Brieven en Documenten, pag. 10. En het verhaal hier van in de Vaderl. Historie. II Deel, pag. 385. De geleerde M. van Wicht in de Voorrede van de Oostfriesche Land-, Dyk- en Zylregten, pag. 60. komt deze bevestiging van Willem de II. en de volgende gunst-bewyzingen van Keizer Rudolf, zeer verdagt voor; en de redenen die hy 'er tegen heeft, verdienen wel overwogen te worden. Dog het zy die verhalen waar of valsch zyn, zy bewyzen nogtans het geen ik 'er meê bedoel, en geven ten minsten te kennen, der Friesen toestemming aan hunne onderwerping ten opzigte van het Keizerryk. 313 Beninga Chronyk van Friesland, in Quarto, pag. 133. 314 Schot. Beschr. pag. 94. Dog hier van in vervolg nader. 315 Sligtenhorst Geldersche Geschiedenissen, pag. 107.

228wumkes.nl

Page 229: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

om dat de Friesen zynen Vyand, Adolf van Nassau, hadden bygestaan. De bevestigingsbrief is mede voor handen316, en is van den 25 April 1299. [p. 398]

Reinout heeft zig nogtans van deze gunste dier twee Keizeren niet konnen bedienen. De Friesen waren door die gifte te zeer in hunne Vryheden benadeelt, om zig in deze naar het goedvinden van het Opperhoofd des Ryks te schikken; ook waren hem de eischen van den Utrechtschen Bisschop, en die van den Grave van Holland, die mede op Friesland vlamde, te zeer in den weg, om zyn regt te doen gelden. Zyn zoon Reinout te tweede, ondernam het naderhand: ook behaalde hy de overwinning op het Friesche Leger; dog met zo gering voordeel, dat hy de Friesen voortaan ongemoeit liet.317

XVI. Vervolg van Voorbeelden dienaangaande. Lodewyk van Beyeren in den jare 1314. benevens Frederik van Oostenryk, tot de Rooms-koninglyke waerdigheid verkoren, gaf op den 25 November deszelven jaars een bevél aan de Friesen van Oostergoo en Westergoo, om Graaf Willem van Holland voor hunnen Heer te erkennen.318 Zelfs deed hy, Keizer geworden, afstand van al het regt, dat zyne Voorzaten op Friesland gehad hadden, volgens eene acte van den 14 Juny 1330. Waar by gevoegt werd een herhaald bevél aan de Friesen, om Graaf Willem voor hunnen Opperheer aan te nemen319; dog het blykt dat zy zig niet dan gedwongen aan diergelyke bevélen onderworpen hebben. Die van Stavoren [p. 399] hadden den Graaf alleen voor hunnen Heer aangenomen; maar de andere Friesen, de weinige schattinge hen van den Hollander opgelegt, te zwaar bevindende, verkozen liever de wapenen op te nemen, en hunne vryheid te verdedigen, 't geen den Graaf in den jare 1345. het leven koste, wanneer hy eene landing in Friesland ondernomen hebbende, in een gevegt sneuvelde. Zedert dien tyd genoten de Friesen, gedurende de regering van Margareet, Willem den V en Albert van Beyeren, hunne langgewenschte vryheid, zonder van de Hollandsche Graven ontrust te worden, werdende geregeert door hunne eigene Overheden, de Steden door hare Wethouderschap, en het platte Land en de Dorpen door de Edelen en aangestelde Grietmannen, die, behalven van 't Keizerryk, van niemant geacht wilden worden af te hangen.320 Ook hadden ze geen gevaar gehad van door Albert ontrust te werden, zo hunne inlandsche onënigheden, vrugten van eene tomeloze vryheid, hen daar toe, in 't laatst van de veertiende Eeuwe, geen aanleiding gegeven hadden; niet tegenstaande hen van Keizer Karel den IV. wel

316 Schotanus Beschryving van Friesland, in Quarto, pag. 112. 317 Schotanus Beschr. van Friesl. in Quatro, pag. 113. Winsemius Chronyk van Friesl. bladz. 191. Sligtenhorst Geldersche geschiedenissen, pag. 125. 318 Register van Placaten &c. in Friesl. pag. 9. 319 Aldaar pag. 14. 320 Vaderl. Historie. III Deel, pag. 327.

229wumkes.nl

Page 230: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

ernstig bevolen werd, om Albert als Ruwaard te gehoorzamen.321 Uit welk bevél, gegeven in den jare 1362. of 1363. en benoeminge van Albert als Ruwaard, (Rustbewaarder, bewindsman) al wederom ten klaarsten blykt, dat de keizer de Oppermagt over Friesland wel voorbedagtelyk aan zig behield. [p. 400]

Der Friesen afhangkelykheid van zelf erkent.

In den gemelden tyd van rust en vrede waren de Friesen vooräl bedagt om zodanige maatregelen te nemen, alsze dienstig oordeelden om hunne Vryheid, die van verscheide nabuurige Vorsten belaagt werd, te verdedigen. Met dat heilzaam inzigt werd, in den jare 1361. die vermaarde byëenkomst binnen Groningen belegt, waar in verschenen alle de Overheden van geheel Friesland, van 't Vlie tot aan de Wezer. In deze Vergadering werd het oud Verbond vernieuwt, bekragtigt, en de stad Groningen daar in mede aangenomen. Dit verbond, waar van Schotanus alleen den inhoud heeft opgegeven322, wort van den Heer Idsinga woordelyk medegedeelt323, zynde verzegelt op den dag van Maria geboorte, of den 8 September 1361. Het strekte, volgens den zin der brieven, tot bescherminge der Vryheid, en bewaringe of onderhoudinge van eendragt en vrede, en werd, tusschen de gezamentlyke Bondgenoten, voor den tyd van zes jaren gesloten, hebbende tot een grond, alle de voorgaande ordinantien der vergadering van Upstalsboom.

De zes jaren van het bestand verlopen, en 'er weder eenige onrusten ontstaan zynde, werde nogmaals eene byëenkomst gehouden, voornamelyk tusschen de Regenten van de Ommelanden, welke besluiten op den 4 September 1368. verzegelt wierden, en waar van de inhoud insgelyks by Schotanus te leezen is324, [p. 401] zynde veel te lang om hier geplaatst te worden. Alleenlyk is in dit stuk aanmerkelyk, 't geen op het einde gemeld wort: dat namelyk een Fries in Friesland tolvry zoude zyn; dog dat de Tol, aan het Ryk of den Keizer behorende, blyven zoude by de oude maat, zonder verandering. Waar in alzo eene openbare erkentenis van hunne verpligtinge aan het Ryk of den Keizer begrepen was.

Wanneer naderhand, door de inlandsche onënigheden, de Friesche zaken hoe langer hoe meer in 't wild begonnen te lopen, en de inlandsche onlusten den Hollanderen gelegenheid verschaften, zig van een groot deel van het land meester te maken, schynt wel in lange jaren weinig gedagt te zyn, om den Keizer deszelfs jaarlyksche tol en schattinge op te brengen: ook lag den Friesen al veeltyds het hart te hoog, om hunne onderwerpinge door zulke openbare bewyzen te betuigen; dog na dat de Friesen Albert het geheele land hadden doen ruimen, waar aan, door het veröveren van Stavoren, de laatste hand gelegt

321 Register der Placaten &c. in Friesland, pag. 19. 322 Schotanus Friesche Geschiedenissen, pag. 189. 323 Staatsregt der Vereenigde Nederlanden. I Deel, pag. 437, 438. 324 Friesche Geschiedenissen, pag. 190.

230wumkes.nl

Page 231: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

was, zond de Keizer Sigismundis, in 't jaar 1416, zyn Raad Wuntslou, en zyn Capellaan Hendrik Clant, uit Aken naar Friesland. Deze Heeren binnen Leeuwarden aangekomen, vertoonden den Brief des keizers aan alle de Staten des Lands, behelzende, dat de Keizer kennis bekomen had, dat alle Friesen, door weldaad der Keizeren, van veele eeuwen af, vry zyn, en alleen den Keizerryke onderworpen. Waarom me hy, om hen in deze Vryheid en regten te beschermen, deze twee mannen gezonden had, op datze aan hen zynen wille zouden bekent maken. [p. 402] Na dit Voorstel eenige zwarigheden zig opdoende, vertrokken de Afgezanten, met zig nemende brieven, waar by de Friesen wel hunne diensten aan zyne keizerl. majesteit aanboden, dog zonder besluit op het een of ander genomen te hebben. Na hun vertrek de beroerten haar ouden gang gaande, tragtende steeds ieder aanhang zig boven den anderen te verheffen, zond de Keizer den gemelden Wuntslou 1419. nogmaals in Friesland met eene Bulle325, behelzende eene plegtige en wydlopige bevestiging van alle hunne handvesten en regten; alleenlyk zouden zy den Keizer eene matige schattinge opbrengen, bestaande in een jaarlyksche belastinge op de huizen en familien van een Ryks Grosch Leeuwarder munt, waar van zestien een Ryks gulden, en twintig een halven Nobel zouden uitmaken. Zonder tot eenige andere schattinge gehouden te zyn. In hunne antwoorden, die zy op 's Keizers voorstellen gaven, betuigden zy zig te willen dragen als goede leeden en vrienden van het Ryk, voorbehoudens hunne vryheden en voorregten. Dog voor het overige was het den gezanten ondoenlyk iets wezentlyks by de Friesen uit te werken, alzo de strydende partyen zeer bezwaarlyk tot eenigen zoen te bewegen waren.

XVII. Poging van Filips van Bourgondië, en handelwys van Keizer Maximiliaan. Zedert dien tyd de vyandschappen in Friesland al hoger en hoger steigerende, was het onweêr in 't jaar 1450. ten vollen uitgeborsten, 't geen aanleiding gaf, dat Filips van Bourgondië, toen Graaf van Holland enz. zyn [p. 403] vlyt aanwendde, om zig voor Heer van Friesland te doen erkennen. Wat hier omtrent voorgevallen is, wort elders gevonden, en is te breedvoerig hier plaats te vinden.326 Alleen dient aangemerkt, dat de strydige partyen hier door gewaarschuwt, hunne twisten en oneenigheden door een onderling Verbond ter neder leidden, „om het Fry en Friesch met lyf en goed te beschermen, en alle vreemde Landsheeren eendragtelyk met malkanderen tegen te staan." Welk verbond door de gezamementlyke Steeden, en Goën van Friesland binnen Bolsward opgerigt, zoude stand houden van den avond voor Maria Assumptio 1456. tot aan Allerheiligen des volgenden jaars.327 Keizer Frederik de III. zo 't

325 Zie deze Bulle onder Schotanus Brieven en Docum. pag. 22 en 24. 326 Zie de Vaderl. Historie. IV Deel, pag. 61-66. 327 Schotanus Brieven en Docum. pag. 27. En Beschryving van Friesl. in Quatro, pag. 162.

231wumkes.nl

Page 232: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

schynt, van 't een en ander de lucht gekregen hebbende spande terstont alle kragten in, om Filips in zyne oogmerken op Friesland te dwarsbomen, en het oud regt van het Duitsche Ryk op dit Landschap te handhavenen. Ten dien einde zond hy in den jare 1457. een gezantschap derwaarts, aan het hoofd van welk zig Thomas van Guristein bevond, om de jaarlyksche schatting, die de Friesen het Ryk schuldig waren, met de agterstallen van eenige jaren, in te vorderen; met bygevoegt bevél om hunne Gevolmagtigden over te zenden, ten einde met zyne Keizerl. Majesteit nopens hetzelve stuk en anderzins, in onderhandeling te treeden. Ubbo Emmius schryft dat het Volk van tyd tot [p. 404] tyd de jaarlyksche schatting had opgebragt, maar de Amptsluiden, die doorgaans de matigste waren, hadden het geld onder zig gehouden, zeggende, dat men de penningen zo niet aan den Keizer behoorde over te geven, zonder daar voor 't een of ander te bedingen.328 Wat hier ook van zy, de Friesen, een Landdag belegt hebbende, stonden thans den eisch toe die hen gedaan werd, byaldien de Keizer hen eenige puncten geliefde in te willigen, welke zy hem door den Gezant Thomas van Guristein deden voorstaan329, als I. „Dat Filips van Bourgondië van 's keizers wege bevolen werd, de Friesen ongemoeid te laten, 2. Dat allen Friesen door hetzelfde gezag werd aangekondigt, van geen' anderen Heer te erkennen dan den Keizer. 3. Dat 't zyne Keizerl. Maj. believen mogt, alle de voorregten der Friesen te bevestigen, en daarenboven alle onderhandelingen en verbonden met de Graven van Holland aangegaan, te vernietigen. 4. Dat hy het verbond, door de Friesen van Oostergoo, Westergoo en de Sevenwolden, met de stad Groningen opgerigt, insgelyks voor nietig wilde verklaren, moetende de gemelde drie Landstreeken, als van ouds, een Landschap op zig zelven blyven. En eindelyk ten 5. Dat geen Fries, 't zy in Geestelyke of Waereldlyke zaken, buiten Friesland voor regt zou behoeven te verschynen; zelfs niet in gevalle [p. 405] van beroepinge voor hoger regtbank." Thomas van Guristein met deze eischen vertrokken zynde, willigde de keizer alles in wat de Friesen begeerden, verleenende ten hunnen behoeve opene brieven, waar van de eerste, getekent te Ertzenburg in Karinthien, den 10 Augustus 1457. hen gerust stelde nopens de voorgestelde eischen. De tweede van gelyke dagtekening, beval allen Staten der Friesche Landschappen, zig met geene Heeren buitenslands te verbinden. En de derde, insgelyks op dienzelven dag getekent, verbood wel scherpelyk aan Filips van Bourgondië, zig voortaan met de Friesen het minste te bemoejen.330 Dit alles tot genoegen der Friesen voltrokken zynde, ontving de Keizer de beloofde schatting, en zy bleven vervolgens van alle eischen der Bourgondiërs, zo lang Filips leefde, ontslagen.

328 Oudheden en gestigten van Friesland. II Deel, pag. 446. 329 Eggerig Beninga Chron. in Quatro, pag. 346. Schotanus Historie, pag. 326. 330 Men vind deze brieven in 't Duitsch vertaalt, by Schotanus, in de beschryving van Friesl. in Quatro, bl. 166-171. E. Beninga, p. 347-352.

232wumkes.nl

Page 233: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Na de dood van dien Vorst tragtte zyn zoon Karel zyne heerschappy tot in Friesland insgelyks uit te breiden; dog het welk met geen beter uitslag dan Filips, hem gelukte: meer dan eene onderhandeling werd 'er van Karels wege met de Friesche Gevolmagtigden te werk gesteld, maar deze beweerden den hertog geene onderdanigheid schuldig te zyn, als onder niemant dan het Ryk te behoren. Uffo van Dokkum, die in deze zaak zig te veel bloot gestelt, en voor den Bourgondiër ge-yvert had, geraakte deswegens zo zeer in den haat zyner [p. 406] landsgenoten, dat zy hem uit Dokkum verdreven, en zyn Huis tot den grond toe afbraken.331 Hy begaf zig daar op naar Enkhuizen, daar hy zyn leven eindigde: 't zelfde lot wedervoer allen, die met hem in dat stuk gewerkt hadden. Dit geschiedde in de jaren 1469. en 1470.332 Karel, die een stout en ondernemend hart bezat, zou zig egter met de blote weigering der Friesen niet hebben laten afwyzen, byaldien hy niet genoodzaakt ware geweest, zyne vloot, die tegen Friesland uitgerust was, te gebruiken, om zyn' zwager Eduard de IV. weder op den throon van Engeland te helpen.

Hoe keizer Frederik wyders zyne Oppermagt over de Friesen gebruikt, of liever misbruikt heeft, in het vorderen van den vierden man, in zynen oorlog tegens Karel van Bourgondië, gelyk mede, hoe hy zyn Gezant Arnold van Loo herwaarts gezonden heeft, om de agterstallige schattingen in te vorderen, en op dezelve een naderen en vasten voet te beramen; en welke onrusten, door toedoen van dien Gezant, daar uit geboren zyn, wort overvloedig in onze Geschiedboeken aangetekent333, en doen ons zien, aan den eenen kant der Friesen afhangkelykheid van het Keizerryk, [p. 407] en aan de andere zyde de zwarigheden die hen meermalen, tot inbreuk hunner Vryheden zyn overgekomen.

Maximiliaan.

In den jare 1489. besloten de Staten des Lands, zo Schieringers als Vetkopers, binnen Sneek vergadert, eenige perzonen te zenden aan den Roomsch koning Maximiliaan, om vernieuwinge en beveilinge der Vryheden en Voorregten te verzoeken; gelyk mede, om te spreken van 't verzuim der jaarlyksche schattinge.334 De Gezanten ontmoeten den Koning in Tirol; dog werden, om eenige beletzelen, niet ter gehoor toegelaten. Onze Schryver meld niet hoe deze reis afgelopen is, dog verhaalt335, dat de Hertog van Saxen, in den jare 1492. uit

331 Vaderl. Historie. IV Deel, bl. 107, 108. S. Beninga Chronikel. bl. 432. Egg. Beninga Chron. in Quatro, pag. 366 Allerbreedvoerigst Schotanus beschr. van Friesland, in Quatro, p. 171 332 In de aangehaalde plaats van Schotanus staat dit verkeerdelyk op 1464. 333 Winsemius Chronyk op 't jaar 1480. bladz. 293. Schotanus Friesche Historie, bl. 359. Oudheden en gestigten van Friesl. bl. 451. 334 Schotanus Historie, bl. 374. 335 bladz. 388.

233wumkes.nl

Page 234: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

naam van Maximiliaan, als Grave van Holland, schattinge van de Friesen vorderende, deze zulks weigerden, zeggende dat Friesland den Grave van Holland niet onderworpen ware, met aanbiedinge van het stuk in een byëenkomst van wederzydsche Gevolmagtigden, nader te willen laten onderzoeken: willende egter den keizer voldoen het geen zy schuldig waren. In 't zelfde jaar schreef Douwe Vitringa, Persona te Ytens, en Capellaan van den keizer, aan de Overheden van Oost- en Westergoo, binnen Sneek vergadert, dat hy met zyne Keizerl. Maj. gesproken hebbende, eene quytscheldinge van alle agterstallige tribuit en tyns (oyns, schatting) ten voordeele der Friesen verworven had, gelyk mede eene nieuwe confirmatie hunner Privilegien: en als die Oost- en Westergoo den Keizer en zyne nakomelingen in het Roomsche Ryk [p. 408] gehoorzaamheid beweezen, en jaarlyks den tyns (schatting) van elk huis, dienze schuldig waren, betaalden, zou de Keizer by de voorzeide landen alles doen, dat een goed Heer by deze landen schuldig is. De Brief was getekent op den octaaf van Asumptio Mariæ 1492.336 Deze toezegginge kan niet anders dan van keizer Frederik den III. verstaan werden, zynde die Vorst eerst het volgende jaar, op den 7 September overleden: te meer, daar wy vinden337, dat de Friesen nog in 't zelfde jaar 1492. door eenen brief beweert hebben, dat zy den Grave van Holland niet onderworpen waren, en waar inze weigerden hem de schattinge op te brengen; zig, doorgaans, alleen den keizer en het Ryk onderworpen agtende: om welke reden wy ook in de voorgemelde bezending aan Maximiliaan, dien Vorst niet als Voogd over den jongen Philips zyn zoon, of als Ruwaard van Holland, maar als Roomsch Koning en toekomenden Keizer, konnen en moeten aanmerken.

XVIII. De Vryheid der Friesen door hunne eigen partyschappen verkragt. Om dees tyd waren de partyschappen der Schieringers en Vetkopers op het hoogste gerezen, scheenen eerlang der tomeloze Vryheid den laatsten doodsteek te zullen geven. 't geen hier toe meest aanleiding gaf, was het Verbond, dat de Vetkopers aangingen met die van Groningen, door het welk zy gesterkt, hunne vyanden de Schieringers te vuur en te zwaerd vervolgden. De Groningers [p. 409] scheenen gantsch Friesland, tusschen 't Vlie en de Lauwers, te willen overweldigen, en deden alles zwigten wat hen voorkwam. De Keizer van 't een en ander onderrigt, toonde zyn misnoegen jegens het gedrag der Groningers, met bevél om van dat Bondgenootschap af te zien, en zig met der Friesen zaken niet te moejen. Die van Groningen daarentegen gaven den Schieringers de schuld van alles, en beriepen zig op den keizer, die, beter onderregt, hunne zaak, zo zy vertrouwden, met geheel andere oogen zoude aanzien. Dog Frederik de III. onderdies dit tydelyke verlatende, heeft het gevolg zyner pogingen niet

336 Register der Placaten enz. van Friesland, bladz. 85. 337 Aldaar bladz. 86.

234wumkes.nl

Page 235: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

mogen beleeven. Maximiliaan toen Keizer geworden, zond zyn Gezant, Otto van Langen, naar Friesland, om het stuk nader te ondertasten, en tot een gewenscht einde te brengen. Hy kwam in den aanvang des jaars 1492. in Friesland, en beriep alle de Hoofden der regeringe tusschen 't Vlie en de Lauwers, op eenen Landdag te Sneek. Hier bevestigde hy, uit naam van den Keizer, alle hunne Voorregten en Vryheden, schold de agterstallige schattinge quyt, en vermaande hen, met verlatinge van alle partyschappen, die hen zo lang tot den grond toe bedorven hadden, een Potestaat te kiezen; met bedreiginge, dat de keizer, in geval van hardnekkige weigeringe, hen onder het gebied van eenen Vorst zoude stellen, die weinig werks van hunne Voorregten en Vryheden zoude maken, enz. De Schieringers, toen de onderleggende party, lieten zig ras bewegen, en kozen, met toestemming van eenige andere [p. 410] Edelen, Julius Dekama, Heerschap te Baerd, een man van den eersten Adel, en met uitmuntende hoedanigheden voorzien, tot Postestaat338; dog de Vetkopers, steunende op het [p. 411] Groninger Bondgenootschap, waren hier toe niet genegen, en bleven, onder verscheide voorwendzelen weigerig, om aan deze verkiezinge hunne toestemming te geven. De woede der bovendryvende party ging daar na zo verre, datze zelfs vreemd krygsvolk in 't land haalde, met welker hulp gesterkt, alles voor haar buigen en breken moest.

Hertog Albert van Saxen, dien toen het Stadhouderschap van Holland bekleedde, de kans schoon ziende, en door een en ander Opperhoofd van de

338 Na deze verkiezinge benoemde men vier-en-twintig Rechters, twaalf uit Westergoo, zes uit Oostergoo, en zes uit Sevenwolden, die den Potestaat zouden werden toegevoegt, om alle zware zaken te berechten en af te doen. Alle deze perzonen, moesten, behalven den Eed aan den Lande, ook den Keizer en het Ryk getrouwigheid zweeren, en den Eed in handen van Otto van Langen, afleggen. De Bewoordigen van den Eed, in 't Friesch opgestelt, en van Schotanus in zyne Historie, pag. 402, geboekt, zyn opmerkelyk, en geven der Friesen afhankelykheid van het Ryk en deszelfs Opperhoofd, zeer nadrukkelyk te kennen, luidende in de tegenwoordige Neêrlandschen tale aldus: „Wy beloven en zweeren by alle de Heiligen, onzen allergenadigsten Heer, den Roomschen Koning, den Heere Maximiliaan &c. en alle zyne nakomelingen Keizeren en Koningen, beheerschers des Roomschen Ryks, als onze regte en natuurlyke Heeren, getrouw, hulde, onderdanigheid en gewilligheid te bewyzen. Zyner Kon. Majesteit en des Ryks oorbaar het land verder te bestieren, hun schade te weeren, en, na ons vermogen het land te bewaren. En byzonder, wanneer iemant de Kon. Maj. perzoon zyn staat of regeringe zoude willen tegen doen, dien te beletten en verhinderen naar ons vermogen, of zulks te kennen te geven; de jaarlyksche tribuit te betalen, en alles te doen, dat een getrouw Onderzaat des H. Ryks, en deszelven regten Heere den Roomschen Koning, naar inhoud onzer Privilegien, goede oude gewoonten en Statuten, schuldig en pligtig is te doen. Alzo helpe ons God en zyne Heiligen." Dat diergelyken Eed van getrouwigheid aan den keizer en het Ryk, geene gedwongene nieuwigheid, maar eer fondamenteel stuk der Friesche Regeringe geweest zy, blykt uit den inhoud zelve, werdende daar in den opbreng der jaarlyksche schattinge, en de gehoorzaamheid aan den keizer en het Ryk, aangemerkt, als een voornaam deel, of een onafscheidbaar gevolg van der Friesen Voorregten, oude gewoonten en Statuten.

235wumkes.nl

Page 236: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Schieringers onder de hand gesterkt, zond daar op eenig volk in Friesland, onder schyn, om tegen de Groningers op te trekken, en de vyandelykheden te beteugelen: dog inderdaad, om zig meester van 't land te maken. De meeste Grooten, verblind door onderlingen haat, stelden 'er zig niet tegen; en anderen, die 't geheim wel doorzagen, waren de zwaksten, en vonden geen gehoor. Het onderling wantrouwen, en de dodelyke vyandschap tegens malkanderen, hadden [p. 412] de meeste Edelen zo verre vervoert, dat het voor hen, die wyzer waren, ondoenlyk was, de overigen tot stilstand te brengen. Hertog Albert, die zo weinig den welstand der Schieringers, als die der Vetkopers beöogde, en niets voor had, dan om door de onderlinge twisten, beide partyen te doen verzwakken, werkte onder dit alles zeer geheim, tot dat eindelyk die van Westergoo, geen beter uitkomst ziende, en door heimelyke begunstiging van den Sax bewogen, hunne toevlugt tot dien Hertog namen, en hem de heerschappy over Friesland opdroegen. De bedingen aan 's Vorsten kant, door de Friesen ingewilligt, waren genoegzaam van dien aart, dat daar door hunne aloude Vryheid genoegzaam de hartäder afgesneden, en den Hertog eene vry onbepaalde magt opgedragen werd, zynde de Opdragtbrief getekent, den 30 April 1498.339 't Geen in denzelve opmerkelyk is, waren inzonderheid de bewoordingen, dat de Hertog van Saxen niet verder dan als zyne Keizerlyke Majesteit Stadhouder wierd aangenomen: of indien ook zyne Maj. geene Commissie tot deze aanstellinge zou gelieven te verlenen, de Friesen in dien gevalle, ongehouden zouden zyn, den Hertog als hunnen Stadhouder te behouden; mits betalende aan denzelven alle de kosten, tot het in bezit nemen des lands en anderzins aangelegt, enz. Waar mede alzo duidelyk werd aangewezen, dat de aanstellers dezen stap niet gedaan hadden, dan behoudens en zonder benadeelinge van de Opperhoofdigheid des Keizers. In 't byzonder namen die van Sneek de [p. 413] artikelen van aanstellinge niet aan, dan onder voorbeding340, dat de Hertog zoude regeeren, by Commissie des Roomschen Konings, als zynen Stadhouder: en dat de Eed, voormaals aan Otto van Langen en Juriaan van Hebenstein, als Gevolmagtigden van den keizer, gedaan, in kragt zoude blyven. Hetzelfde geschiedde op gelyke wyze te Franeker, en dit alles gaf hier te lande het begin aan de Saxische regeringe. 't Geen verder nopens deze gewigtige Staatsveranderinge in Friesland voorgevallen is, tot de volgende Jaarboeken verschuivende, moet hier alleen aangemerkt worden, dat de keizer op den Ryksdag te Friburg in Brisgouw, met de Duitsche Vorsten en Standen, het besluit nam om het Erfpostestaat aan Hertog Albert van Saxen op te dragen. Op den 16 July 1498. vier dagen voor de tekening van den opdragtbrief schreef Maximiliaan aan de regering en ingezetenen van Friesland, „dat hy, om gewigtige redenen, aan Hertog Albert en zyne Erven, uit de raad en bewilliging van alle Vorsten te Friburg vergadert,

339 Schotanus Historie, bladz. 443. 340 Aldaar bladz. 444.

236wumkes.nl

Page 237: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

't Gouvernement van Friesland, van 's Ryks wegen had opgedragen enz. Vermanende hen deswegen en gebiedende, op straffe van zyne en des Ryks ongenade, datze des Hertogs dienaren en Afgezanten onderdanig zouden zyn, en trouwe bewyzen, zulks zy hem, en het Ryk schuldig waren," enz. Dit bevél, en het daar op volgende Decreet betrof niet alleen Friesland tusschen 't Vlie en de Lauwers, maar ook die van de Ommelanden en Groningen; Ditmarschen, Strandfriesen, [p. 414] Worstfriesen, de Stellingwervers, en allen anderen die den naam van Friesen droegen: uitgezondert alleen die van Friesland Oostzyde de Eems, het welk zedert eenigen tyd, door Keizer Frederik III. aan Ulrich van Sirksena als eersten Graaf was gegeven: en Westfriesland, dat onder de Graven van Holland stond.341

XIX. Overdragt van Friesland aan den Hertog van Saxen, hoedanig. De Bulle, waar by Hertog Albert met dit uitgestrekt gebied beleent werd, was op eene behendige wyze den Ryksvorsten afgebedelt; en weinigen waren 'er die het geheim verstonden dat 'er eigentlyk agter schuilde, zynde allenthalven zodanig ingerigt, dat het Huis van Bourgondië metter tyd de vrugten van deze overdragt genieten moest. Maximiliaan, zedert eenigen tyd wel bevroedende, dat het niet doenlyk zyn zou Friesland aan Holland te onderwerpen, beleende Albert van Saxen met dat Erfstadhouderschap, onder voorwaarde, dat Albert de Sloten te Haarlem, te Medenblik en te Woerden, die aan hem voor driemaal honderd duizend Rhynsche guldens verpand waren342, gelyk wy gelyk [p. 415] gezien hebben, met deze beleening op den Sax niet te vreden, behield de Hertog zyn eisch op de gemelde penningen. Dog by deze laatste overdragt werd 'er in voorzien, vermits by dezelve wel uitdrukkelyk bepaalt werd, dat byäldien de gemelde zom van driemaal honderd duizend guldens, die de Hertog te goede had, van den Keizer of zyne nazaten, of ook van 's Keizers zoon Filips, Grave van Holland, zoude werden betaalt, en als de kosten, om het land te beveiligen en versterken, hem zouden goed gedaan zyn, de Hertog zou gehouden wezen, het gantsch land met alles wat 'er toe behoorde aanstonds aan den opschieter van de gemelde zomme over te geven. Ook werd 'er op het einde nog bygevoegt, dat de keizer door dit alles het regt, dat de Graven van Holland op Friesland vermeenden te hebben, in het allergeringste door deze overdragt niet wilde verkorten. Waar door alzo duidelyk aan den Graaf van Holland werd aangewezen, op welke wyze hy namaals, by verandering van tyden en zaken, zig

341 Schotanus Friesche Historie, bl. 460. 342 S. Beninga, Chronikel. pag. 105. noemt hier omtrent deze zomma; dog Schotanus in zyne Friesche Historie, pag. 459. de geheele Bulle woordelyk opgevende, zegt maar van honderd duizend Rhynsche guldens, dat zekerlyk een fout moet zyn: want Beninga een weinig lager dezelve schuld met volle woorden beschryvende, bepaalt die op twee honderd en tagtig duizend guldens, daar hy eerst omtrent 300000 geschreven had.

237wumkes.nl

Page 238: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

meester van Friesland zou konnen maken; gelyk ook naderhand de uitkomst geleert heeft dat geschied is, het geen we hier niet verder uitbreiden.

XX. Gevolgen van die, en aanmerkingen daar over. Hoewel nu deze Overdragt van Friesland op hertog Albert van Saxen plegtig

en nadrukkelyk geschied was, heeft het egter dien Vorst en zyne zonen niet mogen gebeuren, het Land in vrede en rust te bezitten: De onlusten waren met geene brieven of bullen te slissen, daar wierden kragtiger wapenen vereischt om een volk, dat in oorlog en onrust [p. 416] opgewiegt en gehard was, te temmen; dog waar toe de Sax op verre na niet magtig genoeg was; te meer, daar 'er zig in vervolg van tyd verscheide omstandigheden by opdeden, en zwarigheden geboren werden, die voor de Saxen onoverkomelyk waren. De Friesen, aan den anderen kant, schreeuwden voor een gedeelte geweldig over 't verliezen van hunne zogenaamde Vryheid en Voorregten; die hen, 't is waar, door deze Staatsverandering, wel ten groten deele benomen werden; dog waar over zy, myns bedunkens, geene grote reden hadden zig te beklagen, naardien het zeker is, dat eene vryheid zonder ontzag, en bandeloosheid zonder bedwang, duizendmaal erger moet worden aangemerkt, dan eene beheersching, die door wetten bepaalt is, of die in haar doen en laten nog altoos aan eene hogere magt verantwoordelyk is, hoedanig de heerschappy der Saxen, in dienze de zwarigheden te boven gekomen, en staande gebleven ware (ten minsten volgens derzelver oorspronk en beginzelen) zoude geweest zyn. Althans hadden de Friezen de smartelyke gevolgen van hunne tomeloze Vryheid, nu meer dan honderd jaren gevoelt, en duizenden van menschen hadden hun leven en goederen aan de baldadigheid der binnenlandsche beroerten opgeöffert, stromen van menschenbloed waren 'er vergoten, het branden en blaken, vernielen van huizen en landen waren dingen die byna dagelyks gebeurden: de haat en partyschappen waren zodanig ingewortelt, datze niet dan door scherper middelen konden weggenomen werden. In tegendeel, [p. 417] de Saxen aan de regeringe gekomen, verzagen het volk van heilzame wetten, en hielden de hand aan derzelver uitvoeringe. De Dyken en dammen werden, tegen wil en dank van 's Lands ingezetenen, die om malkanderen niets toe te geven, verwaarloost wierden, in beteren staat gestelt. De cours van het geld wierd in bekwamer staat gebragt, de partyschappen werden bedwongen zig neder te leggen, en haddenze daar toe schielyker konnen verstaan, het land had in vrede en voorspoed mogen ophalen. 't Is waar dat alles niet zo effen toeging, of daar moesten veele menschen om lyden, en 'er wierden zomtyds al vry harde wegen, om de beroerten te stillen, ingeslagen: maar wat zal men zeggen? ingekankerde en verouderde kwalen vereischen gemeenlyk scherpe heelmiddelen, en om het eene kwaad te steuiten, dienen zomtyds andere kwaden ter hand genomen te worden. Veele voorname Standsperzonen zagen 'er de noodwendigheid van, en bergden zig by tyds: daar anderen, min doorzigtig, steeds vloekten op de nieuwe

238wumkes.nl

Page 239: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

regeringe, en alles het onderste boven keerden. Dit schynt ten minsten zeker, dat de Landzaten in dien tyd niet wel in staat geweest zyn, om over de voor- en nadeelen dier Staatswiszelinge te oordeelen, vermits de Saxische Vorsten het stuk nooit zo verre hebben konnen brengen, datze de handen vry hadden, om te doen datze anders hadden konnen doen.

Uit alles, wat tot hier toe in 't beloop der voorgemelde Friesche Oudheden gezegt is, blykt middagklaar, dat de hoogste magt over [p. 418] deze landen, zedert dat die door de Fransche koningen overwonnen zyn, tot aan den tyd, datze in het Huis van Bourgondië, door afstand van de Saxische Vorsten, zyn overgegaan, altoos geweest is by den Keizer en het Duitsche Ryk; en dat de Friesen, schoon hunne eigene Regeringe hebbende, en de Voorregten van een vry volk genietende, eigentlyk, in dien opzigte, als een afhangkelyk volk moeten begrepen worden, waar van ons, in 't stuk hunner regeringe, nog meerder staaltjes zullen voorkomen. Ondertusschen konnen wy hier by opmerken, dat 'er zomtyds lange tyden geweest zyn, dat de Friesen deze hunne afhangkelykheid niet of weinig gevoelt hebben; inzonderheid wanneer de Duitsche Keizers, door tweespalt binnen, of oorlogen buiten 's Lands, zig weinig met deze landen konden bemoejen. Dog dit veranderde de natuur der zaak niet: wanneer die Oppervorsten de handen ruim hadden, of als de gelegenheid het aanbood, bediendenze zig van hunne Opperheerschappye, en de Friesen waren gehouden zig daar na te schikken.

XXI. Regeerwys der oude Friesen. Het geen verder nopens het stuk der Friesche Staatszaken in aanmerkinge komt, betreft de Regeringe des Lands. In 't voorgaande Hoofdstuk is getoont dat de oude Friesen grote voorstanders waren van vryheid; datze op hunne Landsvergaderingen hunne Koningen, Krygsoversten en verdere hoge Amptenaren verkoren, die overzulks van hunne aanstellers afhingen, en daar voor verantwoordelyk waren; zulks de magt der Regeringe eigenlyk beruste in den Boesem [p. 419] des volks, dat door deszelfs voornaamste en aanzienlykste Staatsperzonen alles uitvoerde, wat 'er op de Landsdagen besloten werd. De byzonderheden van deze Regeerwyze zyn ons doorgaans weinig bekent, en het weinige dat wy daar van uit Tacitus en andere konnen nagaan, is op verre na niet toereikende, om in alles daar van een volkomen denkbeeld te vormen. De volgende tyden zyn, by gebrek van aantekeningen, nog duisterder, en konnen slegts by raming ons zeggen, wat 'er in dien opzigte in ons Vaderland is omgegaan. Men telt wel in de oude Geschiedboeken eene lyst van Friesche Prinçen, Hertogen, en Koningen op, die tot aan de tyden der Fransche Koningen zouden geheerscht hebben; maar het meeste dat dienaangaande gemeld wort, is fabelagtig, en met zo weinig zekerheid verzelt, dat het de moeite niet waerdig is, daar op te staan. Dit schynt egter zeker te zyn, dat er na de verzwakking van 't Romeinsche keizerryk eenige Koningen hier te lande

239wumkes.nl

Page 240: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

geweest zyn, die ook met grotere magt geheerscht hebben, dan dezulken waar van Tacitus gewag maakt: dog waar van men hunne lyst moet beginnen, en hoe veele van dat slag voor onzeker moeten te boek staan, is tot nog niet uitgemaakt. Gemeenlyk worden 'er negen zodanige Koningen opgetelt, namelyk Richoldus Usso, Odibaldus, Richoldus II. Beroald, Adgillus, Radbout, Adgillus II. Gondebald, en Radbout de II.; die met malkanderen van tyd van drie honderd en veertig jaren, of van het jaar 432 tot 775. zouden geheerscht hebben; dog onder welk getal [p. 420] de drie eersten, veele brave Schryvers vry verdagt, en de vierde geheel ongerymd voorkomen343, zynde Beroald, geen Koning in Friesland, maar een Vorst des Saxen geweest, en heeft aldaar om dienzelfden tyd geheerscht, als hy van de ligtgelovige oude Friesche Schryvers op den Frieschen throon geplaatst wort.344 Van de andere vyf Koningen is in de geschiedschriften meer bescheid; dog omtrent den tyd van ieders regeringe is mede al eenige jaren geschil, 't geen wyders in de volgende Jaarboeken nader moet bepaalt werden. Even onzeker is 't hoedanig men de regeringe dezer Koningen hebbe aan te merken; dog uit hunne verrigtingen die hen toegeschreven worden, schynt het, datze met eene vry onbepaalde magt bekleed zyn geweest, die veelligt niet veel van eene volstrekte Onafhangkelykheid verschilt hebbe, 't welk men niet ten naausten kan bepalen: ook geloven wy dat dit slag van Vorsten in dien tyd hunne magt en heerschappy zo hoog wel zullen opgevyzelt hebben als hen mogelyk was; schoonze anders volgens hunne eerste instellinge onder de Landsvergaderingen mogen gestaan hebben.

XXII. Onder de Fransche Koningen. Anderen345, die naaukeurig agt geven op het beloop der gebeurtenissen, beginnen [p. 421] den rang der Friesche koningen met Adgillus den I. van wien ook met zekerheid iets te zeggen valt. Deze in 't jaar 688.346 overleden zynde, werd opgevolgt van zyn zoon Radbout den I. die verscheide oorlogen tegen Pipyn en Karel Martel gevoert hebbende, in den jare 719. stierf. Hy wierd opgevolgt van zyn' zoon Poppo347, zommigen noemen dezen Poppo Veldheer, en Voogd over den minderjarigen koning Zie M. van Wicht voorreden, pag. 45. die, na eene regeringe van 17 jaren, door Karel Martel by het Borndiep, in den jare 736 overwonnen en verslagen werd. Zyn broeder Adgillus de II. volgde hem, door toelatinge van de Franschen, wel in 't Landbestier; dog niet met den Koninglyken tytel, maar onder den naam van Hertog. Hy schynt egter die waerdigheid maar een of twee jaren bezeten te hebben, vermits zyn dood

343 Zie Oudheden en Gestigten van Friesland. II Deel, bl. 372 - 382. 344 Hubners Staatkundige Hist. V Deel. bl. 507. 345 Zie de Geslagtslyst der Friesche koningen en hunne afdalende maagschap by van Loon in zyne aloude Hollandsche Historie. I Deel, bl. 284. 346 Onze Chronykschryvers zeggen Ao. 679. Winsemius, pag. 55. 347 Vaderl. Historie. I Deel, bl. 370.

240wumkes.nl

Page 241: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gemeenlyk op 't jaar 737. of 738 gestelt wort. Dog anderen, die Poppo's regeringe overslaan, geven hem een regeertyd van 18 jaren. Zyn zoon Gondebald werd toen Hertog in Friesland en schynt 12 jaren het bestier waargenomen te hebben, werdende Ao. 740. gevolgt van zyn' broeder Radbout den II. die na eenigen tyd348, uit vreze voor de Fransche Koningen, en uit haat tegens den Christelyken Godsdienst, het vaderland verlaten, en naar Denemarken geweeken is. [p. 422]

Regeerwyze der Frankische koningen, en hun Amptenaars hier te lande.

Met het vertrek van Radbout, werd de regeringe der Friesche Koningen of Hertogen in Friesland geëindigt; en de Fransche Koning Karel de Groot, toen Overheer van deze Landschappen, zond zyne Stadhouders of Landvoogden herwaarts, die onder deze en geene benaming het Oppergezag vertoonden349, terwyl naderhand de regeringe der landen door de Friesen zelfs wierd waargenomen, welk voorregt zy in 't byzonder na 't verval van het Fransche Keizerryk, schynen bekomen te hebben, waar van in 't vervolg nader. Hier voor is reeds gezien, dat de Fransche Koningen in de overheerde landen hunne Hertogen en Graven hebben aangestelt350, hoedanige Amptenaars men in en na [p. 423] de tyden van Karel den Grooten dikwyls onder de Friesen ontmoet, door dewelke hy goed vond de landen van de Wezer af tot aan de Schelde toe, te laten regeren. Hun pligt was351 aan het Ryk getrouw te blyven, de volkeren volgens derzelver byzondere Wetten en gebruiken te regeeren, weduwen en weezen te beschermen, rovers en andere kwaaddoeners strengelyk te straffen, en de koninglyke inkomsten in eigener perzoon jaarlyks in de koninglyke schatkist te brengen. Onder deze Graven behielden dus de byzondere volken hunne eigene zeden, wetten en gebruiken, waar na die Amptenaars in 't bedienen van hunne posten zig moesten schikken. Deze Graven schynen egter in volgende tyden by de Friesen niet zo zeer het opperlandsbestier, als wel her ampt van Richter waargenomen te hebben, in welke betrekking zy ons, benevens de medeleden van de regtbank dadelyk zullen voorkomen.

XXIII. Hoe na die tyden. Staten des Lands; magt der Geestlykheid in de Regeringe. Stedenbestier. In zommige plaatzen hebben deze Landbestierders, na 't verval van 't Fransche Keizerryk, de regeringe aan zig zelven getrokken, gelyk metter tyd in 't nabuurig Holland, in andere Nederlandsche Provincien, in Duitschland en elders gezien is. Dog in Friesland hebbenze het nooit zo verre konnen brengen, blyvende van tyd tot tyd de zaken van de Regeringe aan de Staten des Lands, die, of ieder

348 De Friesche Schryvers stellen zyne vlugt op 't jaar 775 349 Vaderl. Hist. I Deel, bl. 442. 350 Bladz. 50 351 Vaderl. Hist. II Deel. Bladz. 16.

241wumkes.nl

Page 242: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Goo op zig zelven, of met malkanderen, de gewigtigste zaken behandelden. Zo vind men, by voorbeeld, dat de Staten des Lands, onder de benaminge van Grietmans, Rechteren en Geestelyken van Oostergoo en Westergoo, met de andere Zeelanden van Friesland, de Landwetten in de beroemde vergaderinge van Opstalsboom vernieuwt en bekragtigt hebben, in de jare dertien honderd en drie en twintig.352 Elders komenze voor onder den naam van Prelaten, Grietmans en gemeene Rechters353, van Oostergoo en Westergoo. Of ook wel by de namen van Deekenen, Prælaten, Schepenen, Hovelingen, Grietmans, Rechteren en gemeene gemeente van Oostergoo, Westergoo, Sevenwolden, enz354 Deze Staten hadden, na voorvallende gelegen [p. 424] in de Steden, of op andere plaatzen, hunne vergaderingen, die belegt werden, wanneer 'er iets gewigtigs, 't zy van vrede en oorlog, van verbondmakingen, vernieuwinge der wetten, of iets anders te beslegten was, en deze vergaderingen hadden eene volle magt van besluiten, zo verre zulks niet streed tegens de Opperhoogheid des Keizers en het Ryk, waaraanze, als gezien is, alleen verantwoordelyk waren.

Magt der Geestelykheid in de Regeeringe.

De Geestelykheid had in 't byzonder veel invloed in de zaken der Regeeringe. De Abten hadden de eerste plaats op de Landdagen; ook wierden zomtyds de Priesters, zo die van de Steden als van het platte land, ontboden, om over de zwaarwigtigste zaken, van 't Gemenebest te helpen raadplegen: zy leverden hun oordeel in benevens de andere Staten, en gaven hunne Stemmen, zo wel als hunne buuren, in 't aanstellen der magistraten; zelfs haddenze dikwyls den voorrang in zodanige zaken, hebbende veeltyds den naam, datze in wysheid en vroomheid anderen te boven gingen. Evenwel mogtenze in de verkiezinge van waereldlyke Regters geene gaven of iets anders genieten, op straffe van het vierdubbeld datze dus ontvangen hadden en verbeurte van het regt der kiezinge, dat daar door aan de Gemeente der plaatze verviel.355 De kiezinge der Regteren en Overheden van het platte land en de Steden geschiedde jaarlyks op Paaschen, wanneerze beloven en zweeren moesten, de ingestelde wetten naaukeurig [p. 425] te onderhouden.356 Nogtans geschiedde de Stemminge niet op den dag des Heeren, maar in de week.357 Een Geestelyk perzoon zyne Stem aan iemant gevende buiten advys der Stemberegtigde, daar by geinteresseerde ingezetenen, verbeurde het regt van Stemminge; en iemant hem byvallende, moest twintig

352 Schotanus beschryvinge van Friesland, in Quatro, pag. 121. 353 In 't zelfde Boek, bl. 161. 354 Schotanus, in Quatro, bl. 191. 355 25 Artikel van de Opstalsboomsche wetten van 1323. 356 Art. 24. van dezelve wetten. 357 Art. 32.

242wumkes.nl

Page 243: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

sterlingen betalen aan den Regter, boven de vernietiging der gedane stemminge.358

Regering der Steden.

De Steeden, die in de gemeene landsregeringe mede gerekent wierden onder de Goën waar inze lagen, behalven haar magistraat en Vroedschap, gemeenlyk zekere Adelyke en aanzienlyke Perzonen, die aan 't hoofd der regeringe stonden, en Heerschappen der Steeden, Hovelingen en Oldermans genoemt wierden. Hoe verre hunne magt strekte, kan men niet wel zeggen: dog 't is zeker, datze door hun aanzien en goederen zeer veel vermogen; en hier door gebeurde 't ook, dat zodanige Heerschappen hunne opperhoofdigheid veeltyds op hunne kinderen overlieten, schoon anders die waerdigheid, gelyk mede alle andere hoge bedieningen, geenzins erflyk was. Zo leeft men van verscheide Edelen, welker familien meer dan honderd jaren het voornaamste gebied in zommige steeden gehad hebben, by voorbeeld de Cammingaas, Uniaas en Burmaniaas te Leeuwarden; de Jongemaas te Bolsward; de Sjærdemaas te Franeker; en in latere tyden de Montemaas; de Heemstraas te Dokkum; Gerbranda te Harlingen; de Harinxmaas te Sneek [p. 426] en Sloten; Hottinga te Workum; Hermana te Ylst enz.

XXIV. Ten platten lande, Grietmannen; benaming en ampt van een Grewa. Het zelfde kan men aanmerken omtrent het bestier ten platten lande, dat op verscheide tyden ongelyk gedeelt was. De Hoofddeelen tusschen 't Vlie en de Lauwers bestonden van onheuchlyke tyden af uit Oostergoo, Westergoo en de Sevenwouden; en ieder dezer deelen was wederom gesmaldeelt in Grietenyen, die op verscheide tyden, meer of min in getal waren. De Hoofden of regters dezer grietenyen wierden, gelyk nog, Grietmannen genoemt, en werden, by vrye Stemminge van de begoedigde, of Stemgeregtigde ingezetenen verkoren. Zy hadden zomtyds het bestuur voor een359, zomtyds voor meer jaren, en ook dikwyls voor al hun leven. Welke de reden en oorspronk van hunne benaminge zy, wort verscheidenlyk gegist. Zommigen meenen dat het woord Grietman betekent een Græt- of Grootman, anderen leiden het af van Greet, vreede, om dat hun ampt was, de vreede en rust te bewaren360, een ander wil361 dat die benaming is af te leiden van het woord Kreit, dat een veld betekent, gelyk nog het woord Kryte by de Friesen zo veel zegt als een besloten omtrek land, of veld, dat een deel des lands te kennen geeft, waar binnen iemants gebied bepaalt is, terwyl ook de omtrek van de [p. 427] Grietmans regtsgebied doorgaans een Deel

358 Art. 31. 359 Gabbema verhaal van Leeuwarden, bl. 86. Idsinga Staatsrecht. I Deel, bl. 188. 360 Matth. van Wicht, Oostfr. Landrecht, bl. 290. 361 Idsinga Staatsrecht. I Deel, bl. 187.

243wumkes.nl

Page 244: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

genaamt wort, gelyk zo de benaminge der Friesche Grietenyen, met dat woord meest eindigen. Het komt my niet onwaarschynlyk voor dat de naam van Grietman is geboren uit de aloude benaminge van Grave of Græve, die in de Friesche Wetten zeer gemeen is, en in de tyden der Fransche Regeringe hier te lande, iemant betekende, die, van 's Vorsten wegen, opzigt had, over eenige Stad, landstreek, water, Woud, Gebouw, Dykagie enz. tot 's Vorsten gebied of eigen goed behorende.362 Zo wierden Woud- of Watergraven genoemt, die over wateren en bosschen gestelt waren; Paleisgraven of Palsgraven, die in 's Vorsten Paleis te regt zaten; Burggraven, die een Burgt of Slot bewaarden; Dykgraven, die 't opzigt over eenige Dykagie hadden; Mark- of Grensgraven, die de marken of Grenzen des Ryks beschermden, en diergelyke meer. Zodanige Graven bekleedden in de middel-eeuwen het ampt van Regter, en als zodanig komenze ons in de Friesche Wetten voor.363 Wanneer zodanige Graven van den keizer gezonden wierden, was 'er over Friesland, zo 't schynt, maar een in getal; gelyk dit de onderaangehaalde wet schynt te kennen te geven, zeggende: // It is land- // riucht der Freesua: di grewa deer an // Freslande grewa wessa schil / di schil // wessa sulve bertha boren ende sijn riucht // onforleren. Hi schil to Suder muda in // [p. 428] comma ende comma to Fraenker." It is landriucht der freesna: di grewa deer an Freslande grewa wessa schil/ di schil wessa sulbe bertha boren ende sijn riucht anfozloren. Hi schil to Suder muda in com na ende comna to Fraenker. [p. 428] "Dat is: Die geen die Friesland het Ampt van Grave zal waarnemen, moet zyn Welgeboren, en niets van zyne waerdigheid verloren hebbende. Hy zal inkomen door de Zuidermond of haven364, en voorst naar Franekerdeel, voorzien met bondig bewys van 's Konings aanstellinge, geblykende uit verzegelde brieven, enz. Zomtyds waren 'er drie zodanige graven, namelyk over Oostergoo en Westergoo, en 't Graafschap Stavoren; of vier, wanneer 'er de Zevenwouden en een gedeelte van Overyssel en Drenthe mede onder begrepen was. Eindelyk, wanneer de Friesen wat meer naar hunne vryheid heden, en de Duitsche Keizers geene zodanige Graven herwaarts zonden, maar de regeringe geheel den Friesen overlieten, verdeelden de ingezetenen des lands dit Ampt onder veele perzonen, die ieder hun byzonder deel of grietenye moesten beregten, en in hun gebeid de Keizerlyke jaarlyksche Schatting invorderen, gelyk mede de boeten en breuken, die tegen profyte van den Keizer vervielen. Ten aanzien van een enkelden Graaf over geheel Friesland of Oostergoo en Westergoo, vindenwe hier van een voorbeeld in de uitspraak, die Keizer Frederik de I. in den jare 1165. deed tusschen den Graaf van Holland en den Bisschop van Utrecht365, namelyk, „dat de inkomsten van het Friesche

362 Vaderl. Historie. II Deel, bl. 12, 13. 363 Schotanus Beschryvinge van Friesl. bladz. 41. van dis Grewa inkomst. 364 Deze haven schynt in Gaasterland, daar Tækezyl is, geweest te zyn. 365 Vaderl. Historie. II Deel, pag. 244.

244wumkes.nl

Page 245: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Graafschap gelykelyk zouden gedeelt worden tusschen den Bisschop en den Graaf. Een Graaf, [p. 429] door beiden gekoren, moest het regt om zyn ampt te oefenen, van den Keizer ontvangen, eer het hem zou toegelaten worden het Friesche Graafschap te beregten: het welk op den Eed geschiedden moest, zonder één van de Heeren boven den anderen te bevoordélen." Het geen hier en elders als de pligt van een gemeenen Graaf wort voorgestelt, werd in latere tyden den Grietmannen toegeëigent, gelyk blykt uit den artikelbrief daar by de factie der Schieringers met de ballingen van Embden en Groningen, den Hertog Jan van Beyeren het hoog gezag in handen gaven366, waar in aldus gelezen wort. In 't eersten bekennen wy onsen genadige Heeren, dat allerhoogste recht, dat is toe verstaan dat die Grietmans en Richters mit oeren mede richteren sullen voeren van wegen onze Gen. Heeren dat Recht dat em mit recht in den omgange der sonnen beuren mag, als dat van oldes gewest hevet, meer de Grietmans sullen alle jaer comen toe Stavoren voor onsen Genadige Heeren ofte voor den geenen de dat bevolen hevet, en zullen oeren Eedt doen dat se van onsen Genedigen Heeren wegen, allen luiden recht doen sullen nae olden Vreeschen Landrechte, en onsen Heeren, ofte de geenen de den Eedt van wegen onzen Genadige Heeren bevolen is, regte rekenschap toe ontfangen en toe doende binnen Stavoren, binnen een Maand daer nae dat he uitten rechte gaat van al sodaene broeke en hovetslage de onzen Genadige Heeren binnen Jaers verschreven is, enz. Uit welke plaats blykt dat dezelfde verrigtingen, die eertyds van een [p. 430] Graaf gedaan wierden, naderhand van de Grietmannen werden waargenomen: waar uit wy besluiten dat het oude Ampt van Graaf het zelfde met dat der latere Grietslieden geweest zy. Ook ziet men hier, dat de grietmannen hun ampt oefenden uit naam van de hoge Overheid in der tyd, gelyk wel eer de Graven zulks deden als Amptenaars van den Koning of Keizer. Zelfs heeft dit nog plaats gehad ten tyde van de Bourgondische regeringe hier te lande, wanneerze om die reden genoemt werden zyne Keizerl. Maj. Grietsluiden, die ook van den keizer, zonder nominatie, wierden aangestelt. Op gelyke wyze vertonen nog de Magistraten van Grietenyen en Steeden, de Heeren Staten, op welkers naam zy hun Ampt waarnemen367, 't geen hier de plaats niet is breeder aan te wyzen.

XXV. Staatsvergaderingen. Zodanige Graven, Grietmannen, Rigters, Edelen en begoedigde Ingezetenen, mitsgaders de Abten en Prælaten der kerk, de Hoofdlingen en Magistraten der Steeden, maakten met malkanderen de hoge Regeringe des Lands uit, door welke alle zwaarwigtige gevallen, die door de mindere Regtbanken niet konden worden afgedaan, behandelt wierden. In tyden van rust en kalmte voegdenze zig allen by malkanderen, woonde, zo veelen het gelegen kwam, in eigen perzoon,

366 S. Beninga, Chronikel, bl. 415. 367 Hubers Regtsgeleertheid. II Deel, pag. 32. No. 16. Oude druk.

245wumkes.nl

Page 246: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

de Staatsvergaderingen by, en waren doorgaans wakker in de weer, om de Vryheid tegen alle buitenlandsche aanrandingen te verdedigen: Maar de voornaamste Adel, de [p. 431] Steden, Dorpen, en Goën tegens malkanderen staande, en de eene party de andere met magt van wapenen, op eene onmenschelyke wyze te keer gaande, werden dikwyls jaren aan een de Staatsvergaderingen geschorst: alles liep dan in de war; en terwyl de eene aanhang zig wapende om het land te beschermen, droeg de andere het met open armen aan eene of andere buitenlandsche Mogenheid op. In alzulke tyden van verdeeltheid gebeurde het dikwyls, dat eenige Edelen, Grietenyen, Steden en Dorpen met malkanderen een Gaarleger maakten, en zig met elkander verbonden tegens de genen met welken zy in onvrede waren. Deze hielden dan hunne afzonderlyke Staatsvergaderingen in eene of andere Stad, en hier van daan is 't dan dat men in de Friesche Geschiedboeken byna alle de Steden, als de vergaderplaatzen der regenten aantreft; zonder dat het zeker is, dat de Staten des lands, hunne Staats byeenkomsten juist altoos binnen Leeuwarden gehouden hebben.368 [p. 432]

Wyders moet hier worden aangemerkt, dat de Staatsvergaderingen in de middeleeuwen niet werden zaamgestelt uit perzonen, die van de Eigenaars der vastigheden daar toe werden gemagtigt, gelyk tegenwoordig geschied: dit gebruik is eerst opgekomen kort na de opregting van onze tegenwoordige Republyk. De grond der Landsregeringe beruste van ouds als nu, in den eigendom der vaste goederen; dog de bezitters derzelve waren geregtigt, in eigen perzoon in zaken van het gemene land te spreken369, zonder datze verpligt waren, anderen door lastgeving daar toe te magtigen: Zulks het geen wonder is, dat 'er zomtyds een overgroot aantal op de landsdagen kwam.

XXVI. Oorspronk en magt van het Potestaatschap. De Friesche Vryheid, door de Fransche koningen bevestigt, had, onder anderen, ook dit voorregt, datze, behalven hare eigene Staatsvergaderingen, een Landoverste van hare eigene natie had, dewelke van het volk met vrye stemmen gekozen zynde, nu groter, nu minder magt gehad hebben. Zo een Opperhoofd, die de aanzienlykste onder allen was, en het oog op alle de deelen van 't gemeenebest liet gaan, voerde den tytel van POTESTAAT, eene benaminge, die van het gebruik der Italianen ontleent was. Zy, die de beruchte Bulle van

368 In den jare 1406. wierd vastgestelt, dat de Staten en regters van Oostergoo te Barrahuis onder Wirdum, en die van Westergoo te Hartwert, een Dorp gelegen in de grietenye van Wonseradeel, hunne vergaderingen zouden houden. Winsemius Hist. fol. 226. Schotanus Hist. pag. 229. 1498. te Dronryp een Landsdag, en 1504. te Gerkesklooster. In de uitschryving van den Landsdag van den jare 1584, beweeren Graaf Lodewyk en de gedeputeerden, dat de Landsdag niet altoos op een plaats moeste uitgeschreven worden, en dat de Voorvaderen niet altoos op eene plaats de vérgaderingen hebben gehouden. 369 Missive van zyn Hooght. aan de Staten van Friesland, van den 10 Decemb. 1749.

246wumkes.nl

Page 247: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Karel den Grooten, en 't geen daar omtrent vertelt wort, voor egt aannemen, willen dat deze hooge bedieninge van de instellinge dies Keizers moest afgehaalt worden. [p. 433] Dog de geheele Historie van die Bulle, en het geen daar toe aanleiding zou gegeven hebben, wort met regt van de beste Schryvers voor een louter verdigtzel gehouden; waar uit dan van zelve de instellinge van het Postestaatschap door dien Vorst, moet in duigen vallen. Met meerder geloofwaerdigheid schynt dit aanzienlyk ampt zynen oorspronk verschuldigt te zyn, aan de verzwakking van het Fransche Ryk, waar door de Friesen, de handen ruimer, en door de ondervinding geleert hebbende, dat een Staat van regeeringe niet bestaan konde, zonder het gezag en het aanzien van een Hoofd, dat boven de anderen in waerdigheid uitstak, zyn beraden geworden tot het verkiezen en aanstellen van een luisterryk Perzoon, die door zyn vermogen, de onënigheden, die ligtelyk door de regeeringe van veelen ontstaan konden, wegnemen, de geschillen beslegten, de steekende stemmen vereffenen, en de tegenkanting der kwalykgezinden straffen mogte; werdende derhalven zo eene Magt niet onaardig genoemt „de hand der wetten en ordinantien, de toom van losheid in eene vrye en breede regeringe, en het steunzel van den Staat.370" Zynde dit uit de geschiedenissen zeker, dat zo lang het Postestaatschap duurde, en zyne kragt naar behoren had, de Staat des Lands in beteren bloei geweest is, dan wanneer deze waerdigheid (zo wyselyk gevonden) onder de voet gesmeten werd, waar door de grondslag ondermynt, het geheele Staatsgebouw eindelyk neêrstortte. Alzo [p. 434] ook byna ieder ingezeten gewapent was en te velde trok, en 'er dikwyls zware onënigheden ontstonden, was het werk van den Potestaat, de ongehoorzamen en wederspanningen, door magt van wapenen te dwongen, voorts tegens alle in- en uitheemsche vyanden optrekken; en, in tyd van vrede, de regeringe des lands en de bedieninge der Justitie handhavenen.

Zomtyds waren 'er meer dan een Postestaat, die ieder aan 't hoofd van een Goo gestelt werd; gelyk zo op het einde van de veertiende Eeuwe, in Oostergoo Sivert Wiarda van Goutum by Leeuwarden; en in Westergoo Haring Harinxma, Heerschap te Heeg, tot die hoge waerdigheid verkoren werden. Een Potestaat gestelt zynde, werden 't zomtyds agtien Rigters, als Mede-raaden bygevoegt371; op andere tyden wierd dat getal vergroot tot vier-en-twintig, gelyk by de verkiezinge van den laatstgekorenen Postestaat, Julius Dekama, Heerschap te Baard, gezien is.372 Dit getal van Raaden of Mederigters schynt ook uitgevonden te zyn, om de al te uitgestrekte magt der Postestaten, eenigzins te breidelen, en te verhoeden, dat de Vryheid door dezelven geen gevaar mogte lyden.

De verkiezinge van een' Potestaat geschiedde door de Stemgevende Heerschappen of Leden van 's Lands regeeringe, in handen van eenige Prælaten

370 Schotanus Friesche Historie, bladz. 64. 371 Schotanus beschr. van Friesl. in Quatro, bl. 70. 372 Aldaar pag. 131.

247wumkes.nl

Page 248: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

of Priesteren, gesterkt met een Notaris, die de Stemmen opnam. De verkiezing geschied, en de Mederegters gekoren [p. 435] zynde, moesten de Potestaat en zyne Medeleden den behoorlyken Eed, voor het gantsche volk, in handen van 's Lands Staten afleggen: waar mede dan hunne bediening een aanvang nam, en zy gemagtigt waren, om in hun Collegie alle zware en gewigtige zaken af doen; en twee- of driemaal 's jaars naar gelegenheid van zaken, by een te komen.373 De bedieninge van een Potestaat duurde zomtyds een bepaalt getal van jaren, en ook wel voor een jaar.374

Dit gewigtig Ampt, ten deele ingerigt om het evenwigt der regeringe te bewaren; ten deele om den oorlog te voeren, en ten deele om regt en geregtigheid te handhavenen, was zekerlyk voor de Republyk van een zonderling nut, 't baarde ontzag binnen en buitenslands, en was zeer geschikt om de oproerigheid aan banden te leggen. Het gaf den perzoon, die 'er meê bekleed was, regt, om in alle hoge Vergaderingen voor te zitten, en de Hoogheid van het Land te vertoonen: zulks iemant, de uitspraken dier Collegien niet gehoorzamende, voor een vyand des Vaderlands verklaart werd. Het verval derhalven van het Postestaatschap, meest door jalouzy en kwaadwilligheid veroorzaakt, was doorgaans den ondergang der Vryheid en ruste, en gaf den omleggende Mogentheden de middelen aan de hand, om de Voorregten der Friesen den hartader af te snyden. Dog de Keizers bedienden [p. 436] zig veeltyds van zodanige gelegenheden, en zonden om 't vierde jaar een' Graaf, voor wien de groote geschillen afgedaan wierden. Welke Graven eindleyk, als gezegt is, door de Grietslieden, uit de eigenen Friesche natie gekoren werdende, vervangen zyn.

XXVII. Bedieninge der Justitie, door de Graven, den Aesga, den Schelta, en Frana. Om nog iets van de bedieninge der Justitie, onder het bestier der gemelde Graven, te zeggen, moet men weten, dat, de gezamentlyke deelen van Friesland, onder de Fransche Koningen, en naderhand onder de Duitsche keizeren staande, en in eene ordentlyke regeringsvorm gebragt zynde, hen zekere magistraatperzonen gestelt wierden, welken de Justitie, zo wel Crimineel als Civil, aanbevolen was. Onder deze had de Graaf de eerste plaats, en voerde, van 's Konings wegen, het hoogste gezag, gelyk meermalen gezegt is. Zy vergaderden op hunne gezette tyden, 't geen in Friesland alle vier jaren geschiedde, werdende die regtsdag in de oude tale Bodtingh (geboden Regtsgeding, buiten de gewonen Regtshandelingen) genoemt, en van den Schelta of Uitroeper zes weeken vooräf opentlyk bekent gemaakt, volgens de woorden van 't Friesche Landrecht: // Bod- // ring kede ick joe wz fer wikem

373 Schotanus Historie, bladz. 401, 402. 374 Oudh. en gestigten van Friesland. I Deel, bl. 29.

248wumkes.nl

Page 249: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

aen dis // selba dei / dis monnendeys toe haldene / // ende dis rijsdeys / dis wernsdeys / dis // tongerdeys / dis fredis / dis saterdeys en- // de dis monendeys. Alle dagen, zegt de wet verder, aeghen hya se toe bannen dides ko- // ningen banne / ende also to haldene ende / to lasten. Soo hwasa naet ne seecht / di // schel tojenst dijn Schelta mit tuan pondem // [p. 437] beta.375't Welk te kennen geeft: Ik verkondige u Bodting, (geboden Regtsdag) over zes weeken, na deze dag, te houden des maandags, en des Dinsdags, des Woensdags, des Donderdags, des Vrijdags, des Zaturdags, en des Maandags. Alle dagen moeten zy (nam. de Regters) het volk bannen, (beregten) by des Konings ban, en de regtdag zal aldus gehouden en voltrokken worden. Wie den Bodting niet bezoekt, die zal zulks jegens den Schelta met twee ponden boeten.376 Deze algemene Gerigtshandeling (onderscheiden van byzondere Regtsdagen) geëindigt, en de gestelde agt dagen verlopen zynde, werden 'er zomtyds, zekere nahandelingen gehouden, waar in de zaken, die, wegens de kortheid des tyds onafgedaan gebleven waren, vereffent moesten worden; deze nahandelingen zyn in de oude wetten bekent by den naam van Fimelting, en het geen aldaar beslegt wierd, was even kragtig als het geen op den vooräfkondigen Regtdag of Bodting, geschiedde

De Aesge.

De Perzoon die nevens den Graaf deze gewigtige Gerigtshandelingen waarnam, en als deszelfs adjunct of mederegter moet worden aangemerkt, was de Aesga: deze wierd van het volk gekoren, en van den Koning beëedigt en bevestigt. Zyn Ampt was byzonder te oordeelen in Civile en geldzaken, gelyk men vind in 't Friesch Landrecht377: Dio tredde kest is: // dat aller mannick oenda sinen bi- // sitte onbirawer: hit ne se / dat met hem / ofwinne mit tale / ende mit reden / ende // mit riuchta tinge. En verder: Di Aesga // aegh nén doem / hit ne se dat him da Lioed // keren habbe / ende hi to for a dijn keysar // to Rom swerren habbe. So aegh hi dan // ro wiren alle riuchta ting / dat sint kesta // ende Landriuchta. Si aegh hi toe delen // da synden als da froinden / om dat hy // swaer to fara dijn keysar ro Rom." Dat is: De Aesga zal geen Regtspraak houden, ten zy hy van het Volk is verkoren, en hy vooraf den Keizer te Romen gezworen hebbe. Zo behoort hy dan te weten alle Regtzaken, dat zyn Willekeuren en Landregten. Hy zal ieder het zyne toedeelen, zo den vyanden als den vrienden: om dat hy vooraf den Roomschen Keizer gezworen heeft. De naam Aesga wil men378 dat zyn' oorspronk hebben van Askenaz den Stamvader

375 Schotanus Friesche landrecht, pag. 43 376 Zie M. van Wicht voorb. p. 48 377 Schotanus Friesch Landrecht, pag. 57. De derde willekeur is: dat ieder mensche zyne goederen onverhindert bezitte; ten zy hy door aanklagte, door reden of Regtsgeding overwonnen werde. 378 Pikardt Antiquiteiten van Friesland, bl. 3. Druk 1660.

249wumkes.nl

Page 250: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

der Europische volkeren: waar van daan het woord Aischack in de oude Scytische tale een Righter of Overste zoude betekenen, naardien in de oudste tyden de Hoofden der Huisgezinnen het ampt van Priester en Rigter onder de hunne waarnamen. Hier op zou misschien konnen zien, het geen in de aangehaalde wet 'er wort bygevoegt: // Ende als di // Aesga aec nijmyr onriuchte mede ende or- // lowade penningen / so ne aegh hy nen doem // [p. 439] to delane / om dat di Aesga biteykenet di // Prester. Want hia sint agen der Christeheed." Dat is: En als de Aesga ook neemt onregt geschenk, of beloofde penningen, zo zal hy niet vermogen regtspraak te doen, om dat de Aesga zo veel als een Priester betekent: want zy zyn de oogen der Christenheid.379

De Schelta.

Een ander Amptsperzoon, tot den Rechtshandel behorende, wort in de Friesche wetten Schelta genoemt, dewelke van den Koning aangestelt zynde, den Grave en Aesga, werd toegevoegt, en wiens werk het voornamelyk was, des Konings regt te bewaren, deszelfs inkomsten in te vorderen, en in alles het ampt van een Fiskaal of wel Konings Ontvanger of Rentemeester waar te nemen. Hy eischte den gewonen Vredepenning380, en de jaarlyksche huisschatting381, die de voornaamste en zekerste [p. 440] inkomsten van den Koning waren; had het opzigt over de Burgelyke zaken, en publyke wegen, straten, dyken, zylen, maten, gewigten en diergelyke dingen, die ter bezorging van den Souverain stonden; vorderde de vervallene boeten en breuken in, en deed het volk door den Aesga daar toe veroordelen; nam ook de goederen der gebannenen, en der gener die veroordeelt waren, gelyk mede alle aangespoelde of anders gevondene Strandgoederen, na jaar en dag, van 's Konings wegen, tot zig. Voor 't overige schynt de benaming van Schelta haren oorspronk genomen te hebben van de

379 Zie wyders M. van Wicht, Oostfr. Landrecht. ion de aantekeninge op bl. 121. 380 De Vredepenning was eene zekere Vrygeleide-penning die de Friesen voor het vrygaan en komen door de Havens en langs de vrye Heerwegen, moesten betalen. In 't Friesch Landrecht by Schotanus bl. 58. wort deze Schatting dus beschreven. Dat de Friesen, die deze vrygeleide wilden genieten, jaarlyks zeven penningen opbrengen: vier aan den Hemelschen Koning, of het Kerkelyk Hoofd; en drie aan den aardschen Koning. De vier werden gelegt op den altaar der Kapelle, daar onder zy behoorden, voor datze onder de Kerkelyke bescherming stonden. De drie penningen moesten zy betalen aan den Schelta, onder wiens Regtspraak zy behoorden, enz. 381 De Huisschatting wort in 't gemelde Landrecht bl. 79. aldus gemeld. De Huisschatting zal de Schelta binnen zyn Gerigtsban ontvangen: want hy des Konings en des Graven Voogd is. Deze Koning schuld moet betaalt werden voor S. Bavo en Remigius misse. Zo iemant wederstrevig is, en de schuldige penning te rugge houd, moet hy nogtans de huisschatting opbrengen, en zyne nalatigheid met twee Schellingen boeten; of met zes getuigen zweeren, dat hy niet kan betalen. De kundige Lezer vergelyke hier mede de oude Friesche woorden, waar mede deze wetten staan uitgedrukt.

250wumkes.nl

Page 251: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

natuur des ampts, beduidende dan zo veel als een Schuldeischer. Schielda betekent Schuld.

De Frana.

Eindelyk was de Frana of Vrona een perzoon, die tot het gerigte behoorde. Zyn werk was de Ingezetenen voor het Regt te vorderen, of ook wel gevangen te nemen, als hedendaags by den Hove des Procureurs Substituut, en by de Nederregters de Executeur. Daar van daan werd hy in de Friesche regten de banner genaamt, om dat hy den Ban of [p. 441] uitspraak des Regters moest ten uitvoer stellen. In zommige oude Landrechten heeft hy den naam van Keddar, een aankondiger uit naam van den regter. Waar van nog de hedendaagsche Oostfriesen een Dorpregter Kedder noemen; en Siccama in zyne aantekeningen op de Friesche Wetten, getuigt, Pag. 57. dat de Franen of Keddars tegelyk Dorp- en Buurregters geweest zyn, welke de zaken van hun Dorp waarnamen, geringe verschillen beslegteden; of anders de partyen voor den Regterstoel vorderden. Waar van anders het woord Frana is af te leiden, zie dit by de onder aangewezene Schryvers.382

XXVIII. Het land- en regtsbestier nog in wezen hetzelfde als van ouds. Hoedanige omstandigheden zig verder by de Regtshandelingen, zo hoge als laage, hebben toegedragen, kan een Lezer, der oude tale kundig, ten grooten deele in de Friesche landrechten nagaan, ten deele is veel daar van zeer onzeker, en kan niet dan by gissinge, uit deze en geene stukken en brokken der oudheid worden opgemaakt. Wy vergenoegen ons met het gezegde, en sparen het overige tot de volgende Jaarboeken, daarwe, in 't verhalen der gebeurtenissen, meermalen gelegenheid zullen vinden, om na te gaan, hoe en op welke wyze, nu en dan, de publyke Landszaken behandelt zyn geworden. Ondertusschen blyven wy voor als nog by het voorgezegde, te weten, dat de wyze van Landsbestier, gerigtshandelingen, door de Frankische Koningen hier te lande ingevoert of bevestigt, [p. 442] altoos, wat het wezentlyke aangaat in stand gebleven is, en nog onderhouden wort, schoon de namen veeltyds naar 't gebruik der tyden verandert zyn. Dus vinden we de magt der landsregeringe van ouds gelyk nog, by de Aanzienlykste en meest begoedigde Ingezetenen; de Stadhouders vertonen hedendaags in veele opzigten de magt en aanzien der aloude Postestaten; de Graven, weleer de voornaamste Regters, zyn naderhand vervangen door de Grietmannen, Oldermans, Hoofdlingen en magistraten; waar in mede de magt van den Aesga is te beschouwen: het ampt van den Schelta wort ten deele door 's Lands Fiskaal, ten deele door de Grietslieden waargenomen. De Substituit van den procureur Generaal, wat het gemeene

382 M. van Wicht aantekeningen op 't Oostfr. Landrecht, bl. 122. Idsinga Staatsregt. I Deel, pag. 112.

251wumkes.nl

Page 252: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Land aangaat, en de Executeurs en Dorpsregters in de Grietenyen en Steden, verbeelden ons de bedieninge der oude Fraanboden, en alles, wat van de een en ander verrigt wort, geschied, zo wel als van ouds, in den naam en van wegen de Hoge Regeringe des lands.

XXIX. Oorspronk der oude Friesche Landwetten in de Dalische wetten te zoeken. Het Landrecht en de Burgelyke Wetten, volgens welken van ouds de Landsregeringe en de Justitie behandelt werd, zyn van zo eene donkere afkomst, dat men derzelver oorspronk zeer bezwaarlyk kan ontdekken. Behalven het geen hier van in 't voorgaande Hoofdstuk gezegt is, kan men dezelven aanmerken, of voor of na de Frankische Opperheerschappy. De Geleerde en zeer beroemde Oostfriesche Hofraad Matthias van Wicht, heeft dit stuk in zyn uitnemend Voorberigt, (overwaerdig om in 't Nederduitsche [p. 443] vertaalt en gedrukt te worden ) voor het Oostfriesche Land-, Dyk- en Zylregt, zo deftig behandelt, datwe niet schromen het een en ander, zo veel de krotheid van dit bestek toelaat, daar uit te ontleenen; te meer, dewyl dat uitmuntend Werk, in 't Hoogduitsch uitgegeven, hier te lande zeer weinig bekent is, en gebruikt wort; waar toe wy nogtans alle liefhebbers der Vaderlandsche Oudheden, zeer gaern zouden opwekken: hopende ondertusschen, dat het niet kwalyk zal genomen worden, dat wy ons, in dit opzigt, van den lofwaerdigen arbeid dies doorgeleerden mans, hier en daar een weinig bedienen.

In de Salische wetten te zoeken.

De Franken, uit verscheide Duitsche Volkeren tot eene beruchte Natie en Regeringe aangewassen, deden, als bekent is, verscheide invallen in de Romeinsche Provinciën der Batavieren en Galliërs, tot zy eindelyk die gewesten geheel overweldigden. Hun eerste werk was de latynsche spraak, zo wel als de zeden en regten, die de Romeinen aldaar ingevoert hadden, uit de overheerde landschappen omtrent den Rhyn, af te schaffen, en hunne eigene Duitsche taal, gewoontens en wetten in derzelver plaatze weder in te voeren. De Wetten dezer Franken waren reeds voor vier, daar toe aangestelde kundige mannen, namelyk Wisogast, Bodogast, Salogast, en Widogast, zamengestelt, eer de Franken zig aan de overzyde des Rhyns gevestigt, of zelfs een Koning over zig verkoren hadden; zynde deze Volkeren, uit verscheide landaart bestaande, eerst tot een zeker Bondgenootschap onderling verbonden. En vermits ook de Friesen en Chauken [p. 444] een voornaam deel van dit magtig Bondgenootschap hebben uitgemaakt, mogen wy ook hen onder de eerste Uitvinders en Aannemers dezer zogenoemde Salische wetten, tellen: gelyk men ook om die zelve reden de oorspronk der aloude beschrevene Friesche Wetten en Regten, in die der Frankische of Salische wetten, te zoeken hebbe; te meer, als het vast staat, gelyk niet onwaarschynlyk is, dat de gemelde vier eerste opstellers dier Salische

252wumkes.nl

Page 253: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Wetten, Friesen en Chauken geweest zyn.383 't Is derhalven geen wonder, dat 'er tusschen de gemelde Wetten, en de oude Friesche landregten, eene groote overeenkomst, in zaken en bewoordingen gevonden wort; waarom ook de uitleggers der Salische wetten het allergelukkigst zouden geslaagt hebben, byäldienze by de oude Friesche spraak en Landregten, te rade gegaan hadden384, gelyk de Heer Wicht met eenige voorbeelden aanwyst.

Hetzelfde zy gezegt van de oude Engelsaxische Wetten. Onder deze volkeren, die omtrent het midden der vyfde Eeuwe, naar Brittanië zyn overgescheept, waren ook een groot aantal Friesen, 't welk van de geleerden overlang genoegzaam bewezen is. Schoon de Geschiedschriften hier van niet 't geringste mogten melden, zoude nogtans de naauwe overeenkomst die 'er is tusschen de Engel-saxische en Friesche spraken, een onwedersprekelyk [p. 445] bewys uitleveren385, dat het grootste deel dier volkplantinge uit Friesen bestaan hebbe; welke gemeenschap van tale zo groot is, dat wie de oude Friesche sprake wel verstaat, nog tegenwoordig met eenen Engelsman des noods kan te regte komen, als ligtelyk uit het geen hier voor in 't III Hoofdst. gezegt is, kan afgenomen worden. Nu is 't wel zo, dat de derwaart overgetogene, en die in hun Vaderland geblevene Friesen, hunne byzondere beschrevene regten naderhand gehad hebben, en dat men daarom niet zeggen kan, dat de wetten van de eene, de andere verbonden hebben: dog alzo evenwel in de oude Engelsche wetten, die ten tyde van koning Ethelbert, in 't laatst van de zesde Eeuwe beschreven zyn, de zeden en gewoonten dier beide volkeren, die voorheen eenerlei geweest waren, en in tale als Regtskundige spreekwyzen, zo naau met de oude Friesche wetten overeenstemmen, zo moeten wy daar uit besluiten, dat beider Wetten dogters zyn van eene en dezelve moeder, namelyk de oudste Landwetten die in deze landstreken allereerste ontworpen zyn in het Bondgenootschap der Frankische volkeren. De overeenkomst van beider volkeren oude Landreghten na te sporen, en in den grond te onderzoeken, bewoog weleer den geleerden Franc. Junius, om zig naar Friesland te begeven, en zig by den beroemde Gysbert Japix in de oude taal te laten onderwyzen, alwaar hy twee jaren lang, onder den aangenomen [p. 446] naam van Nabadus Anmonius te Bolswart gewoont heeft.386

XXX. De overheerschappy der Franschen heeft den Friesen vaste wetten verzorgt. Na de aanwassende magt van het Frankische Ryk zyn de Friesen, eerst Bondgenoten, naderhand hunne vyanden geworden; en de Franken hunne heerschappy in Gallië gevestigt hebbende, wendden in volgende tyden hunne wapenen te rug en bragten de Friesen tot onderwerpinge. Karel de Groot en

383 Zie M. van Wicht, Voorrede. bladz. 32 - 35. 384 By denzelven in de aantekening op bladz. 35-37. 385 Zie van Wicht in de meergemelde Voorrede, bl. 39. 386 Zie wyders M. van Wicht als voren, bl. 42, 43.

253wumkes.nl

Page 254: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zyne nakomelingen beheerschten deze landen als alle andere overheerde landschappen met eene Opperste magt, en maakten naar eigen believen schikkingen nopens derzelver bezittinge onder hunne Opvolgers.387 Zy zonden, als gezien is, hunne Bewindslieden herwaarts, gelyk in de overige onder hen staande Provinciën. De Friesen betaalden hen de geeischte schattinge, vrygeleidegelden; zy ontvingen hunne aandelen uit de verbeurtverklaarde goederen, strandgoederen, boeten, enz. Zy eischten zomtyds volk ten oorloge van de Friesen388, en welke diergelyke ontegenzeggelyke bewyzen van Oppermagt meer zyn.

Inzonderheid behoorde hier toe, dat de Fransche Vorsten, de Friesen als hunne onderdanen aanmerkende, hen verzorgden van zekere vaste wetten. Want schoon dier Koningen regeringe hier te lande zeer gematigt geweest [p. 447] is, en de Friesen misschien onder de meest van hen bevoorregte volken gestelt worden; was het nogtans eene standvastige gewoonte dier Koningen, datze aan de overheerde natiën by ieders Landswetten ook de hunne voegden389; zonder dat wy ons hier behoeven op te houden met de fabelachtige verhalen der ouden, van welken de Friesche oude Landregten vol zyn; als, dat Koning Karel de Friesen, die hem Rome hadden helpen winnen, alleen vry verklaart, en, schoon zy te voren naakt en bloot waren, tot Vryheeren of Burgheeren van Rome gemaakt heeft390: dat 'er een Kampgevegt tusschen Karel en Radbout zou voorgevallen zyn391, waar by de laatste, door het laten vallen van zyne handschoe, genootzaakt werd de regeringe over Friesland aan zynen vyand over te laten; welke laatste vertelling bezwaarlyk is overeen te brengen, met een ander van dien zelfden stempel, dat namelyk de vermaarde Magnus Forteman, wegens zyne dapperheid in 't verlossen van Romen uit de magt der Sarasenen, van den Keizer en Paus Leo zoude verzogt en bekomen hebben de berugte Privilegien, mitsgaders de zeven Keuren, zeventien Willekeuren, vier-en-twintig Landregten, en zes-en-dertig Syndregten, het welk zelfs Winsemius als een egt verhaal schynt [p. 448] op te geven392, dog van anderen met grond van reden verworpen wort393 het is egter niet te lochenen, dat 'er in de oude Friesche Landregten veele Hoofdstukken zyn, die van de tyden van Karel den Grooten, en nog eerder onder de Friesen zyn bekent geweest, zonder dat men daarom

387 Bladz. 45, 46. 388 De Friesche Regten by Schotanus, p. 55. Di Fifta ker; en p. 58. Dio tiende keft, schynen te zeggen dat geen Fries buiten 's lands behoefde ten oorlog te trekken. Dog is meermalen ten tegendeel gezien. Zie Wicht voorb. bladz. 50. Aantekeninge) 389 Zie van Loon, Aloude Regeringswyze van Holland. I Deel, bladz. 203. en III Deel, in 't Voorberigt. 390 Friesch Landrecht, Schotanus, bl. 54. 56. 391 Ibid. pag. 53, 54. Zie ook Egg. Beninga Hist. in Quatro, pag. 56, en elders. 392 Chronyk van Friesland, bladz. 87 en volg. 393 U. Emmius in zyn tractaat tegen Suffr. Petri en B. Furmerius.

254wumkes.nl

Page 255: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dien Vorst of ook Karel Martel voor den stigter behoeve aan te merken: veel meer is het onbetwistbaar dat 'er in de gemelde Landregten veele stukken voorkomen, die hunne latere geboorte duidelyk te kennen geven: 't welk mede (wat de uiterlyke forme aangaat) zeker is van het meermalen gemelde Diploma, of de Bulle van Karel den Grooten, welks valschheid van eene menigte beroemde Mannen is aangetoont394, en teffens, uit verscheide omstandigheden bewezen, dat dezelve, zo als die thans wort gevonden, van veel lateren oorspronk zy, en wel, naar alle vermoeden van den tyd, toen het Duitsche Keizerryk in lagen stand gebragt zynde, de Hertogen, Graven en Bisschoppen alles erflyk aan zig zogten te trekken, waar op eene tusschenregering volgde, die alles in Duitschland en de nabuurige landen in verwarring bragt, zynde voorgevallen omtrent het midden van de dertiende Eeuwe. De Friesche landen, toen nog Oostwaarts zeer verre uitgestrekt, leden in dit gemeen onheil geen geringen aanstoot; tragtende elk zig, zo veel mogelyk, [p. 449] meester van 't een of ander stuk te maken in deze omstandigheden verzetteden zig de Friesen tot verdediging hunner vryheid, tegen verscheide Vorsten, die Oost- en Westwaarts hen aanvielen, erkennende niemant boven zig als de Keizer en het Ryk: en het is niet onwaarschynlyk, datze zig met alzulke beschutzels, als de gemelde zogenaamde Bulle, en zommige hoogdravende stukken hunner oude Landregten, hebben tragten te dekken. Deze dingen eerst eens gesmeedt, en als Euangelie aangenomen, bediendenze zig in volgende tyden by ieder gelegenheid van dezelve. En uit dien hoofde is 't niet te verwonderen, wanneer navolgende Keizers en Koningen, den bystand of gehoorzaamheid der Friesen hen dienstig agtende, alzulke gewaande Privilegien en Regten, als van Keizer Karel gegeven en benoemt zynde, door hun gezag bevestigt hebben.

Syndrecht.

Het zelfde geloof dient men (wat de oudheid en oorspronk betreft) te geven aan het zogenaamd Kerkelyk Regt in de Friesche Wetboeken bekent by den naam van Syndriucht395, dat men gemeenlyk wil, en, volgens het 16 Art. zou moeten besluiten, van Paus Leo den III. gegeven zyn, luidende dat Art. // dat // Sijndriucht gaf ws di Paeus leo te // Koem / ende heet dat wyt hilde / also sest // als wy dine Christena nama halda wolda." d.i. Dat Syndriucht gaf ons de paus Leo te Rome, en gebood, dat wy het alzo vast hielden als wy den Christen naam houden wilden. Dit regt zou dan van gelyken ouderdom moeten zyn, en van den zelfden oorspronk als de voorgedagte [p. 450] Privilegien van Karel den grooten: dog wie bezeft, hoe weinig de Pausen in die tyden in waereldlyke zaken te zeggen hadden, en hoe na-yverig Karel de Groot was over zyne magt, die hy ook veeltyds in 't Kerkelyke betoont heeft, (schoon anders nopens den voortgang van

394 Zie inzonderheid M. van Wicht, voorb. pag. 55 en volg. 395 Schotanus Beschr. van Friesl. bl. 71.

255wumkes.nl

Page 256: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

het Christendom, en de agtinge voor de Kerkelyken zeer beroemt) door het instellen van verscheide ordonnantien, zal zig dit werk van Paus Leo niet laten wys maken. Verscheide omstandigheden, en eene menigte wetten daar in gevat, tonen duidelyk dat dit kind van veel latere geboorte zy, en eerst der waereld is medegedeelt, wanneer de Geestlykheid het reeds zo verre gebragt had, dat men meende, dat de waereld door twee zwaerden moest beheerscht worden; het een Geestelyk, van den Paus gevoert werdende, en het ander waereldlyk, het geen de Keizer gebruikt. behalven dat de slegte inhoud dier wetten derzelver onëgtheid genoeg aantoont.396

XXXI. Leges Frisiorum antiqua. Met meerder regt kan men de bekende oude wetten der Friesen (Legibus Frisiorum antiques) dien voorgewenden ouderdom toeëigenen. Deze wetten, in de latynsche tale gedrukt, zyn door Sibr. Siccama, in den jare 1617. met geleerde aanmerkingen uitgegeven, en aan de Ed. Mog. Heeren Staten des Lands opgedragen. Dat deze wetten ten minste zo oud zyn als de tyden der Fransche koningen van den Carolynschen stam, wort doorgaans niet getwyffelt; dog wien van de Vorsten men voor den eersten insteller te houden hebbe, [p. 454] in onzeker, en wort verscheidenlyk gegist.397. Datze nogtans na den ondergang van 't Heiligdom hier te lande, zyn zamengestelt, is ten hoogsten geloofbaar, om dat 'er duidelyk in gedoelt wort op den Christelyken Godsdienst, alzo 'er het doen van Dienstwerk op des Heeren dag, in verboden wort.398 Ook kan men 'er uit afnemen, dat, ten minsten zommige stukken, reeds ten tyde van 't Heidendom al in gebruik zyn geweest, als onder anderen de wet, die in de byvoegzelen der zogenaamde Wyzen (Sapientes) Willemarus en Saxmundus, gevonden wort399, onder het opschrift, De Honore Templorum, waar in men leest: „Wie en eenen Tempel gebroken is, en iets van 't heilige gerooft heeft, wort aan den zeekant gebragt, alwaar hem, in het zand, welk de vloed gewoonlyk bedekt, de ooren gespleten worden. Voorts wort hy ontmand, en den Goden, wier Tempel hy geschonden heeft, opgeöffert."

Deze wetten worden hoofdzakelyk in twee deelen begrepen: de eerste betreffen der Friesen alleroudste gewoonten, die reeds voor en in de tyden der Romeinen gebruikelyk geweest zyn; benevens eenige byvoegzelen, door de Fransche Koningen ingestelt. De tweede zoort behelzen de vermeerderingen van Willemarus en Saxmundus, als ophelderingen van de eersten, zynde allenthalven ingerigt, tot bekragtiging van de Fransche Opperheerschappye, en van de Christelyke Religie, die hier te lande [p. 452] toen beleden werd.

396 M. van Wicht, Voorber. bladz. 60. aantekening g) 397 M. van Wicht, Voorber. bl. 62 en volg. 398 Tit. XVIII. Par. I. 399 Add. Vul. Tit. XI. Par. I.

256wumkes.nl

Page 257: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Voorheen schynen de Friesche wetten onbeschreven geweest te zyn, en alleen in de geheugen der Inlandsche Regteren begrepen; dog na dat de Fransche Koningen hier het gebied voerden, werden dezelve, naar hunnen toestand geschikt, verandert en vermeerdert, in geschrift gebragt, om den Uitheemsche Graven en Rigters tot een regel in 't bedienen van hun ampt te strekken.

XXXII. Keizerlyke Kapitularia. Behalven deze wetten der Fransche Koningen die wy (met uitsluitinge van 't oude Friesche Landregt) alleen dien ouderdom toekennen, was boven dien het Staats- en Burgerbestier in die tyden geschikt naar de bekende Keizerlyke Kapitularia, die van Karel den Grooten, en deszelfs nakomelingen, zyn ingestelt, en dewelke in zeven Boeken, nog onder dien naam bekent zyn. het meeste deel van deze stukken, die gemeenlyk op de Ryksdagen en kerkvergaderingen gemaakt werden, bestaat uit zulke verordeningen, als van alle volken en Provinciën, die der Fransche Heerschappy onderworpen waren, in Geest- en Waereldlyke zaken moesten in agt genomen worden; schoonze anders hunne byzondere Landswetten hadden: Zy betroffen dus ook de Friesen, en moesten overzulks worden aangemerkt, als uitbreidingen en nadere bepalingen van hunne eigen wetten, dieze in onderscheidingen van andere volkeren hadden. Datze dus hare betrekkingen tot de Friesen hadden, blykt, om dat deze namen meermalen daar in gemeld worden; en dat 'er verscheide dingen in voorkomen, [p. 453] die naderhand in de Friesche Regten, zo Burgerlyke als Kerkelyke, zyn overgenomen, gelyk de Liefhebbers dier Oudheden omstandig konnen nazien, in 't meermalen geprezene Voorberigt van den zeer geleerden M. van Wicht, bladz. 72 en volg.400

XXXIII. Inhoud en zamenstel der Friesche willekeuren en landregten. Corpus der Friesche wetten, enz. deszelfs verdéling en zamenvoeging. Belangende eindelyk de meergemelde Friesche Willekeuren, landregten en Wetten, schoon dezelve niet van zo eenen hogen ouderdom zyn als gemeenlyk voorgegeven wort, is 'er egter genoegzame schynbaarheid voor handen, datze al vroegtydig in de waereld zyn geweest, en wel voor den tyd der groote tusschenregeering des keizerryks, ten tyde van keizer Frederik den II. Het was in die tyden, dat men doorgaans, in alle de Provincien van 't Westersch Keizerryk, een aanvang maakte met de Ryks instellingen, de Lands- en Stede regten in openbare verzamelingen byëen te brengen. De invallen der Noormannen en Saxen; der Graven geding of regtsoeffening, waar van overal in de gezegde regten en Willekeuren gesproken wort, zyn omstandigheden, perzonen en zaken, welke met geene latere tyden zyn in te schikken dan

400 Zie ook van Loon Aloude Regeringswys van Holl. I Deel, pag. 203. en 't Voorberigt van het derde Deel.

257wumkes.nl

Page 258: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

omtrent de regeering van den genoemde Keizer Frederik II. Ook zegt men, dat in de Voorreden voor de alleroudste handschriften, dien Keizer als de laatste vermeld wort. De gebrekkige optelling der Keizeren, die men in de tegenwoordige Exemplaren vind, neemt haren aanvang [p. 454] met Julius Cæsar, en eindigt met Coenraad en Frederik401, door welken men geene anderen dan Coenraad den III., en Frederik den I. kan verstaan, welke laatste in t jaar 1090. overleden is, van dewelken hier getuigt wort: // Disse koningen jowen alle // tyoden kesta / ende Landriucht ende alle // landen kin sonderinge riucht." Waar uit men ten minsten kan besluiten, dat zodanige verzamelingen van regten niet veel verder of later konnen zyn, dan omtrent het begin der dertiende eeuwe: schoon het anders kan waar zyn, dat byzondere stukken misschien eerder in de waereld zyn geweest.

Ook is het niet onwaarschynlyk, dat de gemelde verzamelingen van landregten en Willekeuren, op eene of andere algemeene byeenkomst van alle de Friesche Zeelanden, dog onder het bestier der keizerlyke Bewintsluiden, die daar in doorgaans gemeld werden, in behoorlyke schikking gebragt, en schriftelyk ontworpen zyn. Zynde het anders niet wel te begrypen, hoe hetzelfde wetten in alle de verscheide Landschappen, toen Friesland uitmakende, en in ieder byzonder Zeeland (niet tegenstaande zy elk hunne byzondere gewoontens hadden) evenwel zo veele honderd jaren in eene en dezelve schikking, ja in even dezelve woorden en uitdrukkingen, zouden bekent en bewaart zyn gebleven. Zo veele Willekeuren en Landregten als in dit gedeelte van Friesland, tusschen 't Vlie en de Lauwers, bekent zyn, en juist gelykze by ons luiden, even zo veel, en juist gelykze by ons luiden, even zo veel, en juist [p. 455] gelykluidende worden 'er by de Embder Friesen, Rustringers en anderen van dien Landaart gevonden: 't geen niet wel mogelyk ware, wanneer die Oostelyker volkeren, schoon tamelyk verre van ons verscheiden, zulke stukken niet gemeenzamerhand en met gelyken raade, als algemene wetten wel eer gehoorzaamt hadden, en onderworpen waren geweest; en vermoedelyk zyn deze Staatsgeschriften in de algemeene Volksvergaderingen by den Upstalsboom, dus zamengestelt, gelyk de beroemde Wicht zeer waarschynlyk bewyst.402

't Corpus der Friesche wetten.

Onder alle de verzamelingen van alzulke Landregten, die, gelyk wy vast geloven, meest en doorgaans van de Geestelyken en Kloosterluiden byëen gebragt zyn, komt hier voornamelyk in aanmerking, dat geene, het welk nog onder den naam van het oud Friesche Landregt voor handen is, en van Schotanus403 in zyne beschryving van Friesland tusschen 't Vlie en de Lauwers, is geboekt, en in het

401 Schotanus Friesche Landrechten, bl. 61. 402 In 't Voorberigt van 't Oostfriesche Landrecht, bladz. 102, 105 en volg. 403 Bladz. 36 tot 125.

258wumkes.nl

Page 259: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

opschrift genoemt wort, het Corpus der oude Friesche Regten: een werk, schoon met veele fabelagtige vertelzels doorspekt, daar om te schatbaarder is, om dat het ons vertoont, een voornaam deel der aloude wetten, wyze van regtspleging en gebruikelykheden onzer voorouderen. Dit werk is wel in latere tyden met verscheide latynsche uitleggingen, en eenige vermeerderingen, in druk uitgegeven, dog geeft genoeg te kennen, dat het [p. 456] omtrent dien tyd, zo even gemeld, by malkander is gebragt. Zulks blykt niet alleen uit den gantschen inhoud, bestaande uit loutere stukken, die alleen tot de twaalfde, dertiende, en 't begin van de veertiende Eeuwe, betrekkelyk zyn, maar byzonder, als gezegt is, daar uit, dat 'er in 't geheel van geene latere Keizers dan Coenraad, Frederik den I., Philippus, Frederik den II., en Rudolf, in gemeld wort. De eigentlyke Verzamelaar kan wel met zekerheid worden aangewezen, dog wort daar voor niet onwaarschynlyk gehouden, Pibo Sibranda, de elfde Abt van Lidlum, die na een vyftienjarig bestier, in den jare 1228. overleden is; van welken getuigt wort, dat hy een man was van groote agtbaarheid, en daarom in de zwaarwigtigste zaken der Landdagen, in 't opstellen van de Friesche Regten, en in veele onderhandelingen, des verzogt zynde, gebruikt wierd.404 Dit werk, voornamelyk tot dit Friesland behorende, is in de oude egte Friesche spraak, en wel, op zommige plaatzen, rymswyze opgestelt, en bestaat, naar aanwyzinge der voorrede, uit vyftien hoofdstukken, wanneer men het stuk van de Opstalsboomsche wetten, en dat van de zeven Zeelanden, als van andere natuur zynde, daar van onderscheid.

Het eerste Hoofdstuk begrypt de Regtsgeleertheid en zeden der Friesen in 't gemeen, waar in tot een grond van alle regt, de X Geboden gelegt worden: werdende verder in dit Hoofdstuk gesproken van het zogenaamde Scheltariucht, [p. 457] of van het ampt en de vereischtens der Graven en verdere Gerigtsperzonen; de Gerigtshandelingen, en daar uit by de Friesen onstaande voorregten; van het Kampregt, en verdere proefmiddelen om iemants schuld of onschuld te onderzoeken; van de Acht-verklaringe; Voormomberschappen en Erfdeelingen, enz. werdende dit alles met den fabel van den Stryd tusschen Karel den Grooten en Koning Radbodus besloten.405

Het tweede Hoofddeel heeft tot opschrift: Hijr vighinnet dae kerren / deer magnus kaes thoe Koem. Begrypende alzo de zeven zoogenaamde Willekeuren, die de Potestaat Magnus Forteman, tot eene beloninge van der Friesen dapperheid, van Karel den Grooten zoude verzogt en bekomen hebben.406

Het derde vervat de zeventien Kesta, welks opschrift is: Hijr vighinnet da santeen kesta / of Willekeuren.407

404 Oudheden en gestigten van Friesland. II Deel, bladz. 173. 405 Zie Schotanus van bladz. 36 tot 54. 406 Schotanus, bladz. 54 - 56. 407 Bladz. 56 - 61.

259wumkes.nl

Page 260: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Het vierde Hoofdstuk is aldus benoemt: Hijr vighinnet da XXIV landriuchta / of Landregten.408 Omtrent welke twee laatstgenoemde Hoofdstukken is aan te merken, dat dezelve in 't Oostfriesch landregt woordelyk eveneens gevonden worden.409

Het vyfde handelt van de agt Doemen, of Regtspraken, die ook, zo de Heer Wicht aanwyst, meerendeel in 't Oostfriesche Landregt te vinden zyn410, werdende daar in voorgeschreven [p. 458] de huwbare jaren eener jonge dogter; de loon die eene moeder voor 't opzigt over hare kinderen te vorderen had; van Landhuuren; van de Erfvolging in 't gemeen; die der kindskinderen, der halve en volle Susterlingen of nigten en neven in 't byzonder; en eindelyk van het geld dat een' egte vrouw toekwam, wanneer haar man een onegt kind, staande huwelyk, gewonnen had411

Het zesde Hoofdstuk spreekt van de agt Wenden412, welk woord ten naasten schynt te beduiden zodanige bepalingen als tot afwendinge van eenige kwaden, gemaakt werden: Hoe hier nu van agt Wenden gesproken wort, daar 'er in 't gemelde landregt maar zes te vinden zyn, is my niet bekent.

Het zevende en agtste Hoofdstuk behelst het kerkelyk regt der Friesen, hebbende den naam van Syndriucht; welke benaming duidelyk haar opzigt heeft op de Synoden of Kerkelyke Vergaderingen, waar van deze wetten of afkomstig waren; of dat men op die byeenkomsten deze wetten tot een' grond der Regtshandelingen leggen moest.413

Het negende Hoofdstuk vervat eene menigte van meer dan dertig Wetten, als onder anderen van de verdéling der boeten onder de naaste vrienden van een' verslagen mensche; manier van aanklagen en bewyzen nopens eenen doodslag; als mede aangaande eene verwonding; de invordering der huisschatting door den Schelta; van Vee-schaden; van [p. 459] Vreede breuk; het onderhoud der Heerewegen; der Kerk- en Dorpstraten enz. der Zylen, Dyken, Dammen en waterlossingen; van schadelyk vee; van onregtmatige vergraving der landen; van de aanklagte en straf-oeffeningen over Diefstallen; van gevondene goederen; van 't aanhouden eenes Schippers; van de klagten over betwiste Erven en gronden; van strydige Bruidschatsgoederen hoe de Heer voor zyne Huisgenoten en bediende moest instaan; van Paerdedieveryen; van Landscheidingen of Slootgravingen; van de verdéling der Dykstraffen of breuken onder de Richters; van de bewaring der betwiste landeryen; van Huisbraak, enz.414

408 Bladz. 61 -68. 409 Zie het eerste Boek, bladz. 32 en elders. 410 Voorber. bladz. 157. 411 Schotanus, bladz. 68, 69. 412 Bladz. 70. 413 Schotanus, bl. 71 - 79. 414 Idem. 79 -84.

260wumkes.nl

Page 261: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Het tiende Hoofdstuk begrypt de Landswetten en verdragen met de vyf deelen, als Menaldumadeel: Franekeradeel, Barradeel, Baarderadeel en Hennaarderadeel; met 't aanhangzel van Wymbritzeradeel, Wonseradeel, Hemelumer Oldevaart, en 't Bildt; en handelt van de vervoering der minderjarige kinderen tot ongeöorlofde huwelyken; van veelerleye gewelddaden, verwondingen, Naerregten, omkoping der Richteren, enz.415

Het elfde Hoofdstuk handelt vry uitvoerig van boeten en breuken, wegens aangedaan geweld en wonden: besluitende eindelyk met deze woorden. // Hijr eyndihet dat Land- / riucht der Fresena / ende alhijr nei folged // keiser Rodolphus boeck."*416 Dit wetboek van Keizer Rudolpus, dat [p. 460] het twaalfde Hoofddeel in 't Friesch Landregt uitmaakt417, zoude, volgens het opschrift, door dien Keizer, benevens de bevestiging van alle privilegien, binnen de stad Bourdeaux gegeven zyn; alwaar hy, volgens Beninga418, de Friesen zou gedagvaart, en hen eenige voorwaarden, deze gunst van den Keizer gekomen hadden. Deze omstandigheden, zo wel ten aanzien van de plaats, als nopens de natuur der gezegde voorwaarden, zyn ten eenemaal fabelagtig. Keizer Rudolf had in Frankryk niets te zeggen, om de Gevolmagtigden der Friesen aldaar te dagvaarden; ook werd hy in 't jaar 1273 (waar op Beninga de bevestiging der privilegien stelt) eerst in October tot Keizer gekoren: de Kiezinge geschiedde door de Ryksvorsten, volgens gewoonte, te Frankfort; en Rudolf was, toen hy de tyding ontving van zyne verheffinge, bezig met het beleg van Basel, en dus verre genoeg, om zig met de Friesen, of met de herövering van Jerusalem (dat nog vreemder luid) te bemoejen. In Januari des volgenden jaars had hy genoeg te doen, om zig in zyne nieuwe waerdigheid staande te houden: inzonderheid was hy in den jare 1276 bezig met het veröveren van Oostenryk en de aangrenzende landen, op zynen gewezenen meester Ottocarus; en alzo op geen honderd mylen na te Bordeaux in onderhandelinge met [p. 461] de Friesen. Om nu niet van de conditien die hy den Friesche Gevolmagtigden zou voorgestelt hebben, en die nog ruim zo vreemd luyden, te spreken. Men moet zig verwonderen over de onnozelheid der menschen in die tyden, wanneer eerst zulke vertellingen op de baan gebragt zyn, te meer, alzo 't waereldkundig, en, in die tyden niemant onbekent was, dat dezelve Keizer, die grote begunstiger der Friesen, maar korte jaren daar na, het westergedeelte van Friesland aan Graf Floris van Holland, en het overige aan Reinout van Gelder wegschonk, gelyk voorheen gezien is. Dog hier van afstappende, kan de taalkundige Lezer nazien, 't geen de vermaarde Emmius hier over te boek gestelt heeft.419

415 Schotanus, bl. 84-86. 416 Bladz. 86-93. 417 Bladz. 94 -102. 418 Beninga Oostfr. Historie, in Quatro, bladz. 133. 419 Emmius op 't jaar 1290.

261wumkes.nl

Page 262: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Omtrent het Boek van Keizer Rudolphus zelfs, kan men aanmerken, dat het, schoon in de zake zelve waarheid konnende zyn, het doorgaans zo wanstallig voorkomt, dat het eerder voor een onnozel misgeboorte van zeer gebrekkige rymzugt is aan te zien, dan voor een egt en deugdelyk Wetboek; hebbende het uit dien hoofde veele Geleerden in gedagten gebragt om het gantsche stuk voor een fabel te houden, 't geenwe aan zyne plaats laten. Wat de geleerde M. van Wicht van deszelfs geboorte en oorspronk meent ontdekt te hebben, kan in zyne meer geprezene Voorberigt, bl. 121, nagezien werden.

Het dertiende Hoofdstuk der Friesche landregten spreekt van de markt gerighten; hoe de regtzaken in de marktplaatzen te houden, [p. 462] van huiskoop en huuringen; van valsche munte en munters; van erffenissen; van tollen; van moordbrand enz.420

Het veertiende maakt gewag van swarte swingen, dat is van Doodslag na gemaakte vrede, heimelyke moorderyen, brandstigters, enz.421

Het vyftiende Hoofdstuk handelt van straatroveryen, en wat daar toe behoort; mitsgaders de straföeffeningen daar over te doen; en besluit hier mede het eigentlyke Friesche Landregt.

Dan volgt nog voor een zestiende Hoofddeel het beslotene op de grote Vergaderinge by den Upstalsboom, van den jare 1323.422

Waar op eindelyk ten 17den alles besloten wort met eene korte beschryvinge van de zeven Zeelanden; 't geen hier voor bladz. 55 - 60 woordelyk is ingelascht, en vertaalt; waar omtrent wy alleen hebben aan te merken, dat dit laatste stuk zeer laat in deze vorm moet geschreven, en by de Friesche wetten gevoegt zyn, naardien daar in de namen van verscheide Hoofdlingen uit Oostfriesland gevonden worden, als Keno ten Broek, Foeko Uken, Sibold Eden, ja zelfs Ulrich eersten Grave van Oostfriesland, die in 't jaar 1454. van Keizer Frederik den III., met dat Graafschap beleent geworden is.423

Dit zogenaamde Corpus der Friesche Wetten, [p. 463] door den Heer Schotanus, zyne beschryvinge van Friesland ingelyft, is voormaals alleen, als een boek op zig zelven in Quatro gedrukt, dog wort zeer zelden by de Liefhebbers der vaderlandsche oudheden gevonden. Zommigen hebben zelfs aan die waarheid, beginnen te twyffelen, als Harkenroth getuigt424, dog niemant die Schotanus of Emmius gelezen heeft, zal het in twyffel trekken: de eerste zegt dat het voor omtrent 170 jaren te Keulen is gedrukt425; Schotanus schreef dit in 't jaar 1664. waar uit volgt dat de zogenaamde Keulsche Druk even voor de

420 Schotanus als voren, bl. 102. 421 Bladz. 103. 422 Bladz. 104. 423 En dus niet, gelyk hier voor bl. 59 in de aantekening, by onbedagtzaamheid gestelt is, in 't jaar 1554. 424 Oostfr. Oorspr. bl. 80, 81. druk van 1731. 425 Beschryvinge van Friesland, bl. 36.

262wumkes.nl

Page 263: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Saxische regeringe, in 't laatst van de vyftiende Eeuwe is uitgekomen; waar van Emmius getuigt, dat het nog ten zynen tyde in aller handen was. Zedert is dit boek egter zeer raar geworden; het eenigste Exemplaar dat ik van dien druk meene gezien te hebben, is in het bezit van den Hoog Welgeboren Heer G. F. Baron van Schwartzenberg: door wiens geprezene vaderlands liefde, en goedheid dit geheele Wetboek, zo in zyne eige, als in de tegenwoordige tale, den Liefhebberen staat medegedeelt te worden.

Belangende nu den gemelden Druk; het gemeen zeggen is, dat die te Keulen het eerst is uitgekomen, en men vind denzelven nooit anders dan onder dien naam gemeld; dog dat niet Keulen, maar het steedje Dokkum de geboorteplaats van dit egte Friesche werkje zy, is my onlangs zeer waarschynlyk betoogt met redenen, die eerlang by de uitgave van het [p. 464] Groot Friesch Charter boek, der Geleerde Waereld staan medegedeelt te werden.

Ondertusschen staat dit vast, dat deze druk der Friesche wetten en regten is bevordert door eene Heer Hiddo van Kamminga, Persona of Vikarius, eerst te Dokkum, en naderhand te Aanjum. De Heer Gabbema, vermaard Friesch Historieschryver, getuigt in zyn Opdragt voor Gysbert Japix rymelery, aan de Ed. Mog. Heeren Staten dezer provincie, het volgende: „Van dit dierbaar kleenood der Friesche oudheden schreef Botto van Holdinga, een voornaam Friesch Edelman, en Vaader van den Wilko van Holdinga van Eizinga, in zyn groot Werk van de Herkomst, oudheid en gesteltenisse van heeft Friesland, in Latyn, tot nog toe ongedrukt; edog, by de Erfgenamen in weezen426, in 't tweede Boek op 't jaar CIC CCCCLXX. aldus: Heer Hiddo van Kamminga, eerst tot Dokkum, en naaderhandt tot Aanjum Perzinna, heeft ontrent die tyd, dat boek daar wy deeze Afdeelinge van Friesland ontleent hebben, op zyn' eigene perszen gedrukt, en aan 't licht gegeven, zonder zyne of des drukkers naam daar by te voegen, gelyk nog veele voor handen zyn."

De gemelde Botto van Holdinga, Schryver van dat groote Latynsche Werk, leefde ten tyde der Nederlandsche beroerten, heeft zig eenigen tyd, wegens de vervolging der Spaanschen, te Embden opgehouden, en heeft [p. 465] behalven het genoemde Historisch Werk, nog nagelaten, eene optekening of lyst van zodanige Friesche woorden, als met de Grieksche overëenkomen. Zyn zoon Wilko van Holdinga van Eisinga heeft niet minder zig een naam onder de geleerden van zynen tyd gemaakt427; en nog is deze zucht tot Wetenschappen onder veelen van die Hoog Adelyke familie, niet verstorven, waar van we uit zedigheid niet meer zullen zeggen.

Dus verre van de oude Friesche wetten en regten, meer om hare eerwaerdige oudheid dan beschaaftheid te schatten. Dog vermits deze en diergelyke brokken

426 De meergemelde baron van Schwartzenberg is nog tegenwoordig eigenaar van dit geschreven Werk. 427 Suffr. Petri de Scriptor. Frisiæ Dec. XIII. n. 4. en XVI. n. 4.

263wumkes.nl

Page 264: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

der voorgaande tyden de eenigste middelen zyn om te weten, hoe de menschen toen geleeft, gesproken, gedaan, en het regt behandelt hebben, kan een onderzoeker der Oudheden van zyn Vaderland niet anders als verblyd zyn, dat hy zyne weetlust in dien opzigte kan voldoen: hier toe zal inzonderheidvde deure geopent worden, wanneer men dit heerlyk overblyfzel der oudheid in onze hedendaagsche tale zal zien te voorschyn komen; zynde het buiten dien voor de meeste Vaderlanders, by gebrek dier oude taalkennis, ten grooten deele onverstaanbaar.

Belangende de Latynsche ophelderingen, die hier en daar by dit Friesche Landregt gevonden worden, waar in zomtyds de overeenkomst dezer wetten met de Romeinsche en Pauzelyke Regten wort aangetoont, deze zyn baarblykelyk van eene latere hand daar [p. 466] by gevoegt; en veelligt is zulks gedaan door den heer Kamminga, toen dit werk eerst gedrukt werd, 't geen te gelooflyker is, om dat daar in zommige Regtsgeleerden worden aangehaalt, die niet voor de vyftiende Eeuwe geschreven hebben.428

XXXIV. Wyze van regtspleging. Omtrent de hoedanigheden dezer wetten en regten, en de daar uit volgende Gerigtshandelingen, is inzonderheid aanmerkelyk, dat byna allerlei misdaden met geld geboet wierden, zelfs veele doodslagen van menschen niet uitgezondert; gelyk mede dievery, brandstigtingen, hoerery, vrouwekragt, en alle zoort van lighamelyke beledigingen. Op vadermoord stond zelfs niet meer dan het verlies der erfenisse, dog een slaaf die zynen Heer omgebragt had, en een Kerkschender werden met de dood gestraft; gelyk mede eenige weinige andere gevallen. De boeten die betaalt werden, kwamen ten deele aan den Koning of Keizer; dog 't Kerkelyke betreffende, aan de Geestlykheid, ten deele werdenze onder de naaste vrienden der verslagene verdeelt, of in andere gevallen aan de beledigde perzonen ter hand gestelt, waaromtrent zekere vaste bepalingen waren. // Dar alle Fresen (dus luid de XVI Kest of Willekeur429) // aghen hya- // ra ferd mit hrara fia to beren: om dat // schiller alle Frese wessa an Sarena mer- / kum / wioer frok / ende wioer [p. 467] siupa / wroer // scheran / ende wroer filan / ende wroer an- // der pinen / ende wirth hy aeck wzwonnen // ende wrdeeld / ende wirter wzdoend / oen // liede tinge / om twa ded deda / ney Aesga // doem / so aeghma sijn fora hand op dae // ringfrapale of to slaen / nei Schelta doen / // bi des keizers oerlef. Haeter aeck hau // deda deen / nachtbrand / jesta oeder moerd // deda / bi Aesga doem ende bi Lioda Land // riucht / jof hra fia nabbe / deer mei beta // moge / soe aegh hijt toe ielden miet sijne ay // ne halfa / jef hyt onriuchta ne mei. Aeck // ielt hy alle lyodem deer

428 Zie het meergemelde Voorberigt van den Heer M. van Wicht, bl. 144. wier Oudheidkundige aanmerkingen nopens deze stoffen niet genoeg konnen geprezen worden. 429 Schotanus, bladz. 60.

264wumkes.nl

Page 265: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

hinghet/ want moerd schilma mit moerd beta." Welke woorden in 't Nederduitsch dezen zin hebben: Dat alle Friesen hunne misdaden met hunne goederen zullen boeten: alzo alle Friesen aan de Saxische grenzen zullen wezen buiten stok en buiten slag, buiten scheeren en schrobben, en buiten andere straffen. En wort hy overwonnen, en verdoemt en veroordeelt in het volks-gerigt, om twee doodslagen volgens Aesga Regtspraak, zo zal men hem de regterhand afslaan op de Regtplaats, naar Scheltaregt en 's keizers oorlof. Zo hy ook zware hoofdmisdaden begaan heeft, als Nagtbrand of andere Moorddadigheden, naar uitspraak van den Aesga en 't gemene Landsregt, en hy geene goederen heeft, waar mede hy boeten moge, zo moet hy het betalen met zyn' eigen hals, wanneer hy zig van de daad niet kan zuiveren. Dus betalen allen die opgehangen worden. Want moord zal men met moord boeten.

Geldstraffen zeer gemeen.

Men zie dus ligt dat vele misdaden ongestraft bleven, en met geld of goederen afgemaakt wierden: en ook dit werd zeer dikwyls [p. 468] nog ontgaan, wanneer de kwaaddoener of aangeklaagde zig maar met een genoegzaam aantal getuigen konde zuiveren: en de Regters, of die 'er over zaten, zonder naaukeurig in te zien wiens zaak dat in zig zelve best gegrond was, wezen het proces maar toe aan de genen die de meeste getuigen op zyne zyde had weten te krygen. Dog geene getuigen voor handen zynde, of de bewyzen voor en tegen even zwaar wegende, waren 'er zekere proefmiddelen in gebruik, om iemants schuld of onschuld te onderzoeken, die in de Friesche tale Wrdælen430 genaamt, en in verscheide zoorten onderscheiden wierden, als de vuur en waterproeve, 't staan aan het Kruis, de Kampgevegten, enz. 't Geen alles uit het heidendom afkomstig, nog eenige Eeuwen, na dat de Christelyke Godsdienst ingevoert was, hier te lande, en wel inzonderheid in zommige gevallen in 't Geestelyk Regt stand gehouden heeft.431 En het wel zig dus toedroeg: iemant aangeklaagt, en niet door genoegzame getuigenissen overwonnen werdende, was gehouden de hand in ziedend water te steken, 't welk Ketelsang genoemt werd; of gloeyend yzer eenige treeden verre te dragen in de blote hand; of eenige stappen op gloeyende staven yzer, of brandende kolen te gaan: waar na hy, zo hy beschadigt of onbeschadigt was, schuldig of inschuldig verklaart werd. Aan 't Kruis te staan geschiedde, wanneer de aangeklaagde, [p. 469] met opgehevene en uitgestrekte armen, zekeren tyd agter een, voor het gewydde Kruis gestelt wierd, enz.

Kampgevegten.

Inzonderheid was het zeer gemeen de proef van iemants schuld of onschuld te nemen door Kampgevegten, waar van de uitkomst voor een Goddelyk vonnis gehouden word. De perzonen, welke met elkanderen mogten kampen, wierden

430 Oordeelen, Goddelyke Regtspraken. 431 Die manier dezer proefnemingen by de Kerkelyken geõeffent, zie by Boxhorn, in zyne Nederl. Hist. in 8. bl. 32 en volgende.

265wumkes.nl

Page 266: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zo wel als de wapenen met welken, en de wyze hoe men stryden moest, door de wetten bepaalt. regters, over een zaak onbevoegt gehouden werdende te zitten, moesten hunne wettigheid door een Kamp zomtyds bewyzen, en huurden dan zekere daar toe gestelde Kampvegters. Dit zelve deden ook de Vrouwen, die eenig geschil hadden dat door een' Kamp moest beslegt worden. De wapenen, waar mede in de oudste tyden gestreden werd, waren stokken; naderhand nam men zwaerden of dégens. Verscheide naaukeurigheden wierden in agt genomen, op dat de aanlegger van 't gevegt geen voordeel boven den verweerder mogte hebben; ook ontvingen beide partyen, voor 't aangaan van den stryd, het avondmaal, na alvorens voor den Priester gebiegt te hebben. Die geen dewelke onder voet geraakte, of buiten het perk gedreven wierd, was overwonnen; en, zo het de aangeklaagde overkwam, moest hy de straf der betigte misdaad ondergaan; dog de aanklager overwonnen zynde, werd meermalen gestraft op dezelfde wyze als zyn party zou geschied zyn, byäldien hy den stryd verloren had. Gelyk dit alles hier en daar in de Friesche wetten gevonden wort, [p. 470] waar over wy ons niet verder konnen uitlaten.

XXXV. Onderscheid van menschen in Friesland. Edellingen, oorspronk van dien naam. Hun Staat en waerdigheden, vermaardheid, geslagtsnamen, Voorregten boven den Adel van andere landen. Hun lof. Uit de Wetten der Fransche Koningen, meermalen genoemt, blykt, dat in die tyden de Staten der Menschen hier te lande, bestaan hebben uit Edelen, Frylingen en Liten; waar by men nog als een vierde zoorte kan voegen, de Lyfeigene Slaven432: en dit onderscheid heeft ten minsten nog meer dan drie honderd jaren daar na geduurt. In de twaalfde eeuwe is er allenskens eene merkelyke verandering ingekomen, als straks nader zal gezien worden. De edelstand of Adel heeft zyne benaming niet van Adel den zoon van Friso, als zommige Fabeldigters gewilt hebben433; nog van het woord old of oud, van 't Hoogduitsche alt en eltern, oud, ouders, die ook den ouderdom alter noemen, en de oudsten eltesten.434 Nog minder van het Hebreeusche woord Adar, 't welk voornaam of uitmuntend boven anderen betekent; schoon anders het woord Adel of Edel die betekenis tegenwoordig heeft.435 Maar zeer natuurlyk wort dit woord afgeleid van het Angel-Saxische Aethe, Ethe, dat eene bezittinge van eigene goederen te kennen geeft, die iemant van regtswegen toebehoort, en dus een wettig bezit; waar van ook Ee, Ewa in 't oud Friesch een Wet of regt betekent, en voornamelyk gebruikt wort om het natuurlyk Regt uit te drukken. [p. 471] Alwaarom op de vraag, // Haet is der Ewa // richt: " wort geantwoord: // Erlijkera // tinga reda / Treningaera tingh bieda / ur- // bieda dat onricht / "

432 Schotanus beschr. van Friesland, bl. 35. 433 Oudheden en Gestigten van Friesland. II Deel, bl. 359. 434 Tuinman Fakkel der Nederduitsche taal, bladz. 6. 435 Hoogstratens Woordenboek op het woord Adel.

266wumkes.nl

Page 267: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

enz.436 Gelyk nu hier van het woordje eht zo veel als echt, of eigen te kennen geeft, en van het voorgaande Ethe afkomt, zo ziet men dat hetzelve iets regts of wettigs betekent. Dit woord nu met del, thel of dael vergroot zynde, dat een deel beduid, zo is diensvolgens Ethel of Edel niet anders als een toebehorig Erfdeel of bezit van zyn wettig deel, in welke betekenis het allersduidelykst voorkomt in de Angel-Saxische overzetting der vier Euangelisten, Luc. 15: 12. // Tha cwæth se yldra tho hijs fæder: Fæder // sijle me minne dæl minre æhthe the me tho // gebijtrth: tha deelda he hun his æhthe." Dat is: Toen sprak de jongste tot zynen vader, Vader, geef my myn Deel myner goederen, dat my toebehoort, Ende hy deelde hem zyn' goederen. In de Gottische taal heet dit æht of eht, Sues, 't geen onder veele andere woorden in de Friesche spraak is overgenomen; zulks aldaar Edel en Suesdel voor Erfdeel of wettig aandeel genomen wort437, en alzo woorden zyn van dezelve betekenisse. Hier uit blykt dat Edeling in zyn oorspronk niets anders is dan een Zoon die regt heeft tot eenig Erfdeel, een bezitter van zyn erfschap, wien zekere [p. 472] goederen en gronden zyn aangeërft; of, zo als wy tegenwoordig spreken, een Erfgezeten, of Eigenërfde, 't geen de beroemde Heer M. van Wicht breder uitbreid, en met meer dan een getuigenis van vermaarde Taalgeleerden bevestigt; aantoonende dat homo possessor een Erfgezeten, en Nobilis by de Saliërs en andere Duitsche volkeren woorden van eene betekenis zyn438: en is hier van by de Friesen inzonderheid te weiniger aan te twyffelen, daar men uit hun Landregt duidelyk ziet, dat zelfs de Ridders en Equites hunne verhevene waerdigheid van de bezittinge hunner meerdere Erfgoederen en Landeryen ontvangen hebben, als blykt uit het landregt aangaande het voeren der byzondere zoorten van wapenen439, welk aldus zegt. // It is riucht: Aldeer di // Fria Fresa XXX pond wird eewis haet // oen hinre wer / dat hi hoers ende wapen // halda schil toder landwer. Jes him dis // brekt / soo schil hi to jenst dine Frana mit ruam pondem beta. Hwaso haet XX pon- // da wird eerwis oen sijnre wer / di schil // habbe truchflayn wepen: jesta mit tuam // pondem beta. Hwaso haet XII ponda wird // eerwis / di schil habba speer ende schield // toe der landwer / jesta mit tuan pondem // beta. Di deer haer lessa / di schil habba // koeker ende boga toder landwerd / jesta mit // tuam pondem beta ." Dat is: Het is regt: Wie van de vrye Friesen XXX pond aan waerdy in erflyken eigendom heeft, dat hy Paerd en wapen tot 's Lands bescherming houden zal. Of [p. 473] by gebreke dies zulks aan den Frana (Geregtsvorderaar) met twee ponden boeten. Wie XX ponden heeft in bewaringe, zal een Slagzwaerd hebben: of zulks met twee ponden boeten. Wie XII ponden Erve heeft zal speer

436 Wat is regt? Eerlyke dingen spreken, voortreffelyke dingen gebieden, en verbieden het onregt. Schotanus bl. 37. 437 Zie de veertiende Willekeur of Kest, by Schotanus bl. 59. met 't zesde landregt, bl. 64. 438 Oostfriesche Landregt, bladz. 37. 439 Schotanus bladz. 43.

267wumkes.nl

Page 268: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

en schil tot de landweer voeren, of met twee ponden boeten. Wie nog weiniger bezit die zal koker en boog houden tot bescherming van het land, of twee ponden betalen. Zulke Edelingen werden in andere opzigten ook naar hunne meerdere waerdigheid boven anderen geschat, en hadden te zeggen: gelyk dan ook van onheuchlyke tyden het maken en instellen van regten en Wetten het toegekent wort. Zo vinden we in 't begin van ons Landregt.440 // Dat is riucht // wraudesc riucht / deer da Eedlingen set hab- // bet mitta elmeente to halden ruch landes // reed." 't Geen zeggen wil: Dat is eigenlyk waereldlyk Regt, 't geen de Edelingen met de Gemeente ingestelt hebben, door gemeenen Landsraad. Uit welke plaatzen men niet alleen den oorspronk van de meerdere verhevenheid der Edelingen, maar ook hun aandeel zal zy al vroegtydig, in gemeenschap met het volk, in het Landbestier gehad hebben, kan afnemen.

Hun Staat en waerdigheden.

Zommigen van zodanige Edelingen wierden in volgende tyden door 's Lands Oppervorsten of uit hun naam tot hogere waerdigheden verheven en Ridders gemaakt, waar doorze het gemeene slag van Edelingen onderscheiden wierden, en uit hoofde van dien tot verscheide pligten gehouden waren. Dog allen haddenze, als een afzonderlyke Adelyke Staat, in [p. 474] Landszaken hun Stem nevens de Gemeente: werdende, by verloop van tyden, de eerste de Adelyke, en de tweede de Eigenërfde Staat genoemt, gelyk nog tegenwoordig gebruikelyk is. De verklaringe der Oppervorsten maakte derhalven van ouds de begoedigde Ingezetenen tot Edellieden; daar de anderen, dikwyls niet minder begoedigt, dog van latere opkomst zynde, dien tytel niet mogten voeren, maar zig met den naam van Eigenërfden vergenoegen.441

Vermaartheid.

In de middel-eeuwen was de Adel dezes lands gemeenlyk zeer luisterryk, en leverde, vermits zig alleen met oorlog of Staatsbestier ophoudende, eene menigte treffelyke en vermaarde mannen uit, die zig in verscheide waereldgewesten een' onsterflyken naam gemaakt hebben. Zy waren doorgaans magtig van goederen, van een grootmoedigen inborst, van oude geslagten, en zeer genegen tot voorstand van hun Vaderland en de Vryheid. Men vind eene optellinge van Adelyke familien die op het einde van de twaalfde Eeuwe in Friesland gebloeit hebben442, waar van eenige voortreffelyke perzonagien gemeld worden die in de zogenaamde heilige oorlogen byzonder hebben uitgemunt. Veele van deze geslagten zyn reeds voor lange uitgestorven, of onder andere Adelyke familien versmolten; anderen staan tegenwoordig byna op den oever van hunnen ondergang, en moeten door' t overlyden van een of twee perzonen,

440 Schotanus bl. 37. No. 6 441 Zie Vaderl. Historie. II Deel, bladz. 306 en volgende. 442 Schotanus Historie, bladz. 99.

268wumkes.nl

Page 269: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

die nog hunnen ouden [p. 475] naam voeren, noodwendig ten grave dalen. Verscheide Hoogädelyke Huisen zyn 'er ook tegenwoordig die in de middel-eeuwen hier niet bekent geweest, maar by verscheide gelegenheden uit andere landen overgekomen zyn; en dewelke men gemeenlyk door de agterste letter van hunne Geslagtsnaam van den Inlandschen Adel kan onderkennen443: naardien de namen der oude Friesche Edellieden byna altoos op a uitgaan, als te zien is in Aylva, Burmania, Camminga, Camstra, Donia, Elsinga, Feitsma, Goslinga, Harinxma, Jongama, Liaukema, Martena, Nittema, Obbema, Poppema, Reinalda, Sjaerdema, Sytsama, Tadema, Unia, Walta, en veele anderen; 't geen aan andere Geslagten, meest treffelyke Duitsche, en Fransche familien, zo niet eigen is. De reden van dien uitgang op a schynt te zyn, dat men hier te lande agter zyn eigen voornaam dien van zynen Vader is gewoon te stellen, het geen nog onder 't gemeene Landvolk een zeer bekent gebruik is: zo zegt men by voorbeeld, Jan Pieters, Klaas Douwes, Japik Gerrits, Wybren Jaspers, Gerben Hendrik, Auke Goslings enz. In welke en diergelyke toenamen het telend geval of de Genitivus door een S tegenwoordig wort betekent, en zoon beduid, als of men zeide Jan Pieters zoon, Klaas Douwes zoon, enz. welke manier van schryven nog in Holland wort gebezigt, en zeer gemeen is. Dog de [p. 476] oude Friesen den Genitivus willende beschryven, deden de woorden doorgaans uitgaan op a, als ga, ma, na, la, ia, enz. Waar uit dan geboren werden de toenamen van Douma, Goslinga, Harinxma, Jousma, Aylva en meer andere, die duidelyk afkomen van Douwe, Gosling, Haring, Jouw, Aale enz. Alle zulke en diergelyke bynamen wierden vervolgens geslagtsnamen, die altyd by de Friesen, zo eedelen als onëedelen, gebruikelyk zyn geweest, en nog tegenwoordig gebruikelyk zyn. Ook is het zeker dat 'er zommige Geslagtsnamen zyn gesproten, en nog dagelyks voortkomen, die gevormt worden van eenige andere zaken of omstandigheden, waar van men zomtyds, lange jaren na hunne opkomst, de reden niet altoos kan vinden; schoon ook zommigen zeer gemakkelyk zyn te ontdekken, 't geen niet verder gehoeft aangetoont te worden.

Voorregten boven den Adel van andere landen.

Ten aanzien van den Adelyken Stand is Friesland is nog aan te merken, het onderscheid dat 'er oudtyds geweest is, tusschen dezen en dien van veele andere landen. Hier in komen alle Edelluiden wel overëen, datze hunnen Adelyken titel door de gunst der Oppervorsten, zomtyds tot beloninge van dappere Krygsdiensten, of uitmuntende Staatsbedieningen, zomtyds om de Edelen te vaster aan hen te verbinden, verkregen hebben: dog daar in andere landen doorgaans de Edelen hunne goederen van de Vorsten ter Leen hielden en nog houden, is zulks nooit in Friesland gebruikelyk geweest, als zynde de Friesen ten

443 Zo heeft men hier de Adelyke familien van Haersolte, Plettenberg, Rengers, Schwartzenberg, du Tour, Vegelin van Claarbergen, Wassenaar, en meer anderen.

269wumkes.nl

Page 270: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

uitersten afkeerig van alle onderwerping of slaafschheid, erkennende niemant boven zig [p. 477] dan den Keizer; zonder dat ooit de Graven van Holland een' vasten voet hier te lande hebben konnen krygen, om de form der regeringe, en de daar aangevoerde Leenroerigheid van hunne Edelen, alhier in te voeren444, schoon zy het meer dan eens ondernomen hebben.445 De Staten van Holland erkenden dit in hunne befaamde Deductien, van 't jaar 1657.446 zeggende: // De Friesen witte fan // nin Uien te sidse:" ogende daar mede op de onderneming van den Hertog van Saxen, die, door het aanbieden van heerlyke tytels, de Edelen dezer provincie wilde aanraden, om hunne Adelyke goederen en Sloten hem op te dragen, en weder van hem ter Leen t' ontvangen: op welk voorstel de Heer Jongema onverschrokt antwoordde, nooit te zullen dulden, dat zyne nakomelingen zulk een glinsterend merk van slavernye, door zyn toedoen, droegen; en alle Edelen kwamen hier in zo verre overëen, dat de Sax genootzaakt was aan de Ridderschap van ieder Goo een Reversaal te geven, dat hy nooit van Leen meer zoude spreken.447 Zynde ook het eenigste Leen, door dien hertog gegeven, dat van Niefenne, aan den Heer Doeke Hettes of Hemmema, gelegen op 't Bildt, en dus van 's Hertogs zogenoemde Domeinen, 't geen eerst vyf-en dertig Morgen, naderhand door de Hertogen [p. 478] Georg en Hendrik van Saxen met nog vyftien Morgen vermeerdert is.448 Dit Heerlyk Leen, dat nog van tyd tot tyd door de Staten dezer Provincie, aan de daar toe geregtigden ter Leen wort uitgegeven, is tegenwoordig by Erfregt aan den Heer David Constantyn du Tour. En is ook het eenigste van die natuur is Friesland.

Hun lof.

Voor het overige kan men tot lof van den Frieschen Adel, zonder verwaantheid zeggen, dat onder dien aanzienlyken rang, van oude tyden af, zeer veele doorluchtige verstanden zyn geweest, die in geleertheid en wetenschappen hebben uitgeblonken, waar van men hier een groote menigte voorbeelden kon bybrengen, 't geen we om langheid te myden, moeten nalaten, zullende ook veelen derzelver in de volgende geschiedenissen voorkomen.449 En zeker, zo 'er iets is, waar op de Adel van ons land, in 't algemeen genomen, grond heeft, om, ook nog hedendaags, te roemen, het is de lust en liefde tot Geleertheid en Wetenschappen, waar in veelen overvloedig zyn; 't geen boven dien, in een groot getal, gepaart gaat met deftige zedigheid, doordringende Staatkunde,

444 Idsinga Staatsregt. I Deel, bladz. 102. 445 Vaderl. Historie. III Deel, pag. 327 - 343. 446 Aitzema zaken van Staat en Oorlog. VIII Deel, in Quatro, bl. 743. 447 Winsemius Chronyk, bl. 385. Schotanus Friesche geschiedenissen, bl. 494. Ook Schuitepraatje, bl. 29. Druk van 1757. 448 Leenbrief van den 13 Octob. 1502. 449 Zie ondertusschen Schuite- en Jagtpraatjes in de voornoemde uitgave, bladz. 377 en volgende.

270wumkes.nl

Page 271: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

edelmoedige minzaamheid, en, boven al, met een deugdzaam, Christelyk en Godsdienstig gedrag: paerlen, die aan de kroon der aanzienlyken den grootsten luister byzetten: en zonder welken, edele afkomst weitze eertytelen maar blinkende vertoningen, [p. 479] en schaduwen zonder weezen zyn450, 't geen iemant niet onäardig met deze regels heeft uitgedrukt.

„Maar wat is edel bloed dan slegts een ydele naam, Een schaduw zonder lyf, een schim, een nietig weezen; Ten zy 't uit ons gedragen daaden is te leezen: De Deugd is 't ware merk van 't Adelyk gemoed; Men roemt, daar die ontbreekt, vergeefsch op edel bloed: geen wezentlyke roem kan op een' nazaat kleeven Van 't geen voor menige eeuw de voorzaat heeft bedreven, Ten zy hy, door zyn' geest en voorbeeld aangenoopt, Vol, yver voor de deugd, op 't zelve voetspoor loopt." Dog deze aanmerkingen voor andere Leermeester overlatende, (hoewelze

hare waarheid aan elk redelyk gemoed vertonen) zeggenwe maar alleen, dat het aantal der Edelingen [p. 480] in deze Provincie, ten tyde der Saxische regeringe, nog zeer groot moet geweest zyn, als te zien is in de Lyst, door Schotanus opgegeven.451 Hoewel 't my toeschynt, dat veele perzonen daar op gestelt, geene eigentlyke Edelluiden, maar andere aanzienlyke ingezetenen geweest zyn: tegenwoordig bekent onder den naam van Eigenërfden.

XXXVI. Tryllingen. Oorzaken van 't bederf des Adels, en den aanwas der Eigen-erfden. De tweede zoort van menschen waren Frylingen. Hier door meenenwe niet te moeten verstaan Vrygelatenen, die voorheen Slaven zyn geweest, door gunst van hunne Heeren en Eigenaars, of wegens hunne verdiensten of anderzins hunne Vryheid bekomen hadden: maar Vryen, Vrygeborenen, die van hunne geboorte af niemant eenigen dienst schuldig, en aan niemant, dan hunne Overheden, onderworpen waren: met nadruk schynt de benaming van Frylingen ons te doen denken aan zodanige menschen, die uit kragt van hunne geboorte Vry, dat is van Vrye Ouders geboren waren, vermits het woord ing of ling in de oude Duitsche tale iets beduid dat ergens toebehoort, of van iets afkomstig is, gelyk zo de nazaten van Karel den Grooten gezegt wierden van den Karolingschen Stam,

450 DE WARE DEUGD ALLEEN MAAKT DEN OPRECHTEN ADEL; was de zinspreuk van den beroemden Zeevoogd Corn. Tromp, die met goude letteren geschreven stond boven de voorpoorte van zyn huis te 's Graveland: welk huis door de Franschen, in 't jaar 1673. nevens anderen in die landstreek, in de assche gelegt werd. Zie Halma Toneel der Vereenigde Nederlanden. I Deel, bladz. 373. 451 Friesche Historie, nl. 525.

271wumkes.nl

Page 272: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Merouing, die van Meroveus gesproten was. Gelyk dan een Edelling of Ethel-ing iemant betekende die zodanig geboren was, zo was Fry-ling een die afkomstig was van Vrye ouders.452 Zynde [p. 481] alzo een Fryling in de natuur der zake niet anders als een Welgeboren, welke naam in volgende tyden by uitstek aan deze Frylingen is eigen geworden, in tegenstelling van Edellieden, die tot onderscheiding Hoog-welgeboren of ook Hooggeboren genaamt werden. Het oorsprongkelyk onderscheid derhalven tusschen Edelingen en Frylingen zal bestaan hebben in de bezittinge der goederen, erven en landeryen, die aan de eerstgenoemden, uit kragt van hunne geboorte toebehoorden; dog aan welken de laatsten geen deel schynen gehad te hebben. Dit onderscheid is nogtans in de volgende Eeuwen op een' anderen voet geschikt. De Edellieden bleven altoos de eenige of voornaamste bezitters en erfheeren van de gronden en landeryen, maar waren, door verscheide oorzaken, genootzaakt hunne eigendom aan de Vryen te verkopen en af te staan; terwyl deze van tyd tot tyd in vermogen toenemende, niet minder begoedigt, dat is Ethelingen waren dan de eerstgemelden. Het voorregt dat den Edellieden boven hunne Landsgenooten overbleef, was dan voornamelyk gelegen in de gunst en magt van den Souverain, die hen met brieven van Adeldom boven anderen begiftigde, waar aan de overige Ethelingen geen deel hebbende, zig alleen met den tytel en de waerdigheid van Bezitters der goederen, [p. 482] waar uit zy leefden, moesten vergenoegen: hebbende niettemin in Landszaken en alle andere dingen die den Burgerstaat betroffen, geene mindere Voorregten dan de Edellieden. In latere tyden warenze meest, en zynze nog bekent by den naam van Eigenërfden, waar uit blykt datze te gelyk met de Erfgoederen en vastigheden ook den alouden naam der Edellieden of Ethel-ingen, hebben aangenomen. In veele opzigten is tegenwoordig, en al zedert verscheide Eeuwen de staat der Eigenërfden gelukkiger dan die der Edellieden hier te landen, waar van de natuurlyke reden is, dat de Edellieden, uit hoofde van hunne Adelyke geboorte, groter en kostbaarder staat hielden; hunne levenswyze en bezigheden, voornamelyk in de krysoefeningen, de jagt en andere adelyke bedryven bestaande, moesten hunne goederen van tyd tot tyd noodwendig afnemen; te meer, daar zy in eene vrye Volksregering door den arm der Vorsten niet wierden ondersteunt, en zy wegens hunne bedieningen geene voorregten en voordeelen, boven de andere begoedigde Ingezetenen genoten. Hunne goederen en inkomsten, alleen of voornamelyk in landeryen bestaande, die van ouds weinig bezwaart waren, dog naderhand met grote schattingen belast werden, verergerde zulks hunnen staat, wyl de landeryen zo veel niet

452 Dat de waerdigheid eigentlyk gerekent wierd volgens iemants geboorte, en daar door haar kragt kreeg, zegt ook de Heer Huber. Nieuwe Lieden die door verdiensten of gunst van Prinçen grote waerdigheden verkrygen, zyn eigentlyk niet van adel, hoewel zy dezelve voorregten wel konnen genieten, alsze haar vergunt worden; haar nakomelingen zyn eigentlyk die men Edellieden noemt. I Deel, bladz. 23. Oude druk.

272wumkes.nl

Page 273: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

konden uitleveren, als hunne levenswyze, die gemeenlyk pragtig genoeg was, en van tyd tot tyd meer toe- dan afnam, vereischte. De hoge ampten die zy zo in Staats- als Krygsdienst, waarnamen, de Gezantschappen waar toe zy veeltyds verkoren wierden, [p. 483] bragten geen gewin aan, dat rykelyk genoeg was, om hunne aanzienlyke caracters, waar mede zy bekleed waren, te voeden, en andere voordelen te zoeken, was beneden hunnen staat: zynde boven dien doorgaans van een eerlyken en edelmoedigen inborst, onthielden ze zig niet alleen van den Koophandel, maar ook van alles, wat beneden hunne waerdigheid scheen te zyn; en door alle deze wegen is de Friesche Adel, eertyds de bloem, en het luisterryke gedeelte der Inwoneren, allenskens tot een Staat gebragt, die weinig boven dien van andere begoedigde Ingezetenen vooruit heeft, dan den bloten naam; die egter zynen bezitters maar tot een last is, wanneer de inkomsten niet toereikende zyn, om zodanige tytels te handhavenen, en als de Staat boven dien een beletzel is, om andere, meer voordelige wegen in te slaan.

En den aanwas der Eigenërfden.

In tegendeel voeren gemeenlyk de andere Ingezetenen of Eigenërfden minder staat, komen doorgaans minder pragtig voor den dag, behoeven zig niet te ontzien hun fortuin te maken met koophandel, rederyen, fabryken en profytelyke bedieningen; het staat hun vry, zonder hunne geboorte te ontluisteren, met dogters van ryke kooplieden, of andere welhebbende ingezetenen, te trouwen, waar doorze veeltyds groote rykdommen bekomen; en die bekomen hebbende, konnenze hunne vermogens aanleggen tot het aankopen van vastigheden, waar aan het Stemregt, en gevolgelyk alle profytelyke ampten en bedieningen verknogt zyn; dit stelt hen vervolgens in staat om den Adel veeltyds te dwarsbomen, en, op [p. 484] veele plaatzen van de voordeeligste zaken uit te sluiten: en door dit alles is het tegenwoordig zo gestelt, dat 'er veele oude en ryke familien onder de Eigenërfden gevonden worden, die in vermogen, en diensvolgens in 't stuk der regeringe den meesten Adel verre over 't hoofd gewassen zyn, waar van men zeer veele voorbeelden, zo van oude als hedendaagsche magtige familien zoude konnen optellen, zo de omstandigheden zulks toelieten; dog alles wil niet gezeid zyn. Alleen merken wy aan, dat, gelyk 'er van ouds en dagelyks, door aanwas van middelen, veele perzonen en familien uit den Burger- en Boerenstand zyn overgegaan tot dien van Eigenërfde Staten, (als onder anderen de geslagten van Acronius, Aytzema, Beima, Bosman, Bouritius, Glinstra, Haersma, Huber, Idzinga, Kuffelaar, Kempenaar, Lyklama, Scheltinga, Sminia, Wykel, Wielinga, en veele anderen, die meest van inlandsche afkomst, uit den Burgerstant gesproten zynde, veele voortreffelyke mannen in Geleertheid, Staats- en Krygsdiensten hebben voortgebragt ) het denkelyk is, dat de Hertog van Saxen veele van zodanige familien op de lyst van Adelyke perzonen zal gestelt hebben, als uit veeler

273wumkes.nl

Page 274: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

namen klaar te zien is453, en waar toe hy, uit hoofde van Staatkundige inzigten, zyne byzondere redenen had, als nader in de Geschiedenissen zal gezien worden.

Zommige dezer Geslagten zyn niet van In maar Uitheemsche afkomst; dog door langheid van tyd, door huwelyken, en aanwas van goederen, hier al voor lange genaturalizeert. De vermaarde familie van Huber, by voorbeeld, heeft hier te lande haar begin genomen met Henricus Huber, geboortig van Zurich in Zwitserland: is eerst Capitein in dienst van dezen Staat geweest, en heeft uitgemunt in den zo zeer vermaarden Slag by Nieupoort in Flaanderen. Ao. 1600. Naderhand in dienst van den beroemden Hertog van Brunswyk Henr. Julius. Van daar wedergekeert in Friesland, is hy te Dokkum overleden, den 12 May 1641. Oud zynde 80 jaren, en legt, met zyne Vrouw Anna Zacharia op 't Kerkhof aldaar begraven, gelyk blykt uit een grafschrift aldaar te zien.

Zyn zoon Zacharias Huber was Secretaris van Westdongeradeel, en is getrouwt geweest met Sjoukje Jensma, hy overleed den 25 Sept. 1678. Oud 77 jaren.

Uit dit Huwelyk is, binnen Dokkum, op den 13 Maart 1636 geboren de beroemde Regtsgeleerde Ulrik Huber, zedert 1657, Professor Eloq. & Hist. politica enz. te Franeker. Ao. 1679. Raadsheer in 't Hof Provinciaal, en eindelyk Professor Honorarius mede te Franeker.

Zyn zoon Zacharias Huber, mede een voortreffelyk Regtsgeleerde, werd in den jare 1716. Tot Hoogleeraar in de Regten te Franeker beroepen, en heeft dat gewigtig ampt 16 jaren lang, met veel roem bekleed. Zynde deszelfs nakomelingen zedert dien tyd nog in goeden aanzien.

De naam van Kuffeler is hier te lande, in 't begin van deze eeuw eerst bekent geworden. Men heeft my berigt, dat deze familie afkomstig is uit de Palts. Reiner Kuffeler, (wiens vader is geweest geheime Raad van den Koning van Pruissen) was Bailliuw en Dykgraaf van de Nidorpen en Wikel, en was gehuwt met Jaicke van Wyckel, eenige dogter van Martinus van Wyckel, die Ao. 1755. Binnen Leeuwarden overleden is, hebbende haren man wel 35 jaren overleeft.

In tegendeel zyn zommige andere Eigen erfde geslagten van ondenkelyke tyden in deze Provincie bekent geweest, waar onder, behalven meer anderen, inzonderheid uitmunt de familie van Wyckel, die haren naam van oorspronk heeft van het dorp Wyckel in de grietenye Gaasterland. Ik vinde Ao. 1422 eenen Pieter van Wyckel, die op dien tyd het groot verbond der landen tusschen het Vlie en de Wezer, benevens veele andere Friesche Edelen en Eigen-Erfden, mede onderschreven heeft. (Zie Egg. Beninga, Oostfr. Chron. Bladz. 225.) In de Saxische en Bourgondische tyden komt deze familie meermalen voor; en by de opregting van deze Republiek was dit aloud Geslagt reeds zo aanzienlyk, dat Dr. Tzalling van Wyckel, in de jare 1580. Raadsheer gekoren werd. Zedert heeft

453 Zie Schotanus Historien, bladz. 525 en volgende.

274wumkes.nl

Page 275: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

die beroemde familie veele grietsluiden en andere hoge Staats-en amptspersonen aan deze Provincie uitgelevert, en is, door huwelyk, met veele adelyke en luisterryke familien vermaagschapt. Nog tegenwoordig is Johan van Wyckel Raadsheer in 't Hof Provinciaal, en deszelfs Heer Broeder Hans Hendrik van Wyckel Secretaris van 't Collegie der Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staten van Friesland: welk aanzienlyk en gewigtig ampt nu al byna 100 jaren in deze familie geweest is.

Dezelve opmerkingen zou men, ten groten deele, konnen maken omtrent de Eigen-erfde familien van Lyklama, Haersma, en veelligt een en ander meer. Dog dit byvoegzel daar door te verre uitdyenede, moet zulks tot nader gelegenheid worden overgelaten.

XXXVII. Dienstbaren, Liten, Slaven. De derde zoort van oude inwoners waren Dienstbaren; en deze waren [p. 485] of Liten, of Slaven. Liten, zegt de Heer Huber454, waren Lyfeigene Boeren, hoedanige nog in Westphalen en veele andere landen zyn. Deze Liten of van Lytzen, dat is kleinen benoemt, of van Laten, om dat zy op het land tot den akkerbouw gelaten werden, behoorden aan hunne Heeren in eigendom, moesten hun werk doen, en bragten het voordeel aan hunnen eigenaar. Ook blevenze, zo wel als de kinderen dieze teelden, het eigendom hunner Heeren, zonder voor zig zelven veel te winnen dan lighaams onderhoud, of het geen hen door de goedertierenheid hunner Heeren wierd afgestaan: 't voorregt dat deze lieden boven de Slaven genoten, schynt dan voornamelyk bestaan te hebben, datze alleen, op het land woonden, zonder 't geduurig opzigt van den Heer; datze het gebied voerden over de slaven die hen tot den Landbouw waren toegeschikt;, en eindelyk, datze, gelyk veeltyds geschiedde, aan den Heer een deel der landvrugten, of wel een jaarlyksche schatting van de landen betaalden, in welken gevalle zy het overige voor zig zelven behielden; latende niettemin by versterf hunne goederen, zo niet geheel, ten voornamen deele, aan den Eigenaar.

Slaven.

De Slaven waren mede Lyfeigen, dog van erger conditie dan de Liten; konnende niet alleen voor zig zelven niets verdienen, maar waren ook altoos in 't huis en onder de straf van hunne Heeren, wiens huiswerk en anderen bezigheden tot de geringste toe, zy moesten [p. 486] waarnemen. Alle dienstbaren waren met hunne vrouwen en kinderen lyfeigen, en konden niet dan alleen door de gunst van hunne Heeren, tot vryheid geraken. Dus waren niet alleen de Ouders maar ook hunne kinderen en verdere afkomelingen,

454 Hedendaagsche Regtsgeleertheid. I Boek. IV Hoofdst. bladz. 25. Oude druk.

275wumkes.nl

Page 276: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

dienstbaar. Tot dezen slegten staat begaven zig nogtans vrye luiden, die door een of ander toeval gedrukt wordende, zig by zommige Heeren aangaven, onder wiens magt zy dan wierden gestelt. Zynde anders veelen tot slaverny gebragt door oorlogen, en andere ongelegentheden. De Fransche Koningen deze landen onder hunne gehoorzaamheid gebragt hebbende, behielden ook zekere landeryen voor zig, dieze door Slaven deden beärbeiden. Zodanige landeryen met de daar opstaande huizen en Dorpen, werden in vervolg dikwyls aan de Kerken, Kloosters en andere Geestelyke Gestigten geschonken; wanneer ook de Slaven, daar toe behorende, mede aan de Geestelykheid vereert werden: dus werden de Kloosterlanden veeltyds door dienstbaren beärbeid, en de Geestelykheid trokken 'er de inkomsten van.455

XXXVIII. Dienstbaarheid afgenomen en geëindigt. Tot het ophouden der Slavernye heeft voornamelyk in deze landen voet gegeven, de invoering van 't Christendom, zedert welken tyd het gebruik, om de overwonne volkeren tot slaven te maken, vernietigt is, waar door het getal der dienstbaren van tyd tot tyd begon af te nemen. Naderhand hebben veele Koningen, Hertogen, [p. 487] Graven, en byzondere Heeren en Meesters 't zy by uitersten wil of anderzins, een groot getal hunner Slaven in vryheid gestelt. Zommigen wierden ook om hunne trouwe diensten, en tot beloninge van hunne kloekzinnigheid, vry verklaart; en vermits de dienstbaren nooit tot den oorlog werden gebruikt, gaven nu en dan de opkomende beroerten aanleiding, tot het vrymaken van zeer veele Slaven, omze tegens den vyanden aan te voeren, Zomtyds wierden ook de kinderen der dienstbaren, in welken men enige geschiktheden tot de wetenschappen bespeurde, aangelegt om in de Christen Scholen onderwezen, en tot den H. Dienst bekwaam gemaakt te worden. Het bygeloof, den menschen wys makende dat het vrymaken van Slaven hen ten nutte zoude verstrekken om de Zaligheid te bekomen, heeft 'er ook velen van hunne Dienstbaarheid verlost. De gewoonte, dat iemant die vry was, eene slavin trouwende, het regt had, om de kinderen in Vryheid op te trekken, deed insgelyks veel tot vermindering van der dienstbaren getal; gelyk mede dat 'er al veelen, die door spaarzaamheid eenig geld overwonnen hadden, boven het geen zy jaarlyks van de landen aan den Heer betalen moesten, gevonden wierden, die zig zelve vrykogten.456 Eindelyk hielp veel tot het eindigen der dienstbaarheid, de algemene waan van heiligheid die men stelde in iets toe te brengen tot voortzettinge van den zogenaamden heiligen oorlog: De Geestelykheid, [p. 488] de gemoederen der menschen in die tyden beheerschende, kon hen zonder veel moeite, ligt wys maken, dat het vrylaten der Slaven, om tot zo een heilig werk gebruikt te werden, by uitstek verdienstelyk was; en de Slaven door middel een

455 Zie hier van by Oudenhoven, oude Hollandsche Landen enz. pag. 30. 456 Zie dit alles breedvoerig by van Loon, Aloude Regeringswys van Holland. IV Deel.

276wumkes.nl

Page 277: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

open weg ziende om hunne vryheid te bekomen, kozen gaern den kryg voor het akkerwerk, en het zwaerd voor 't ploegyzer. Behalven dat ook de Mogentheden, door den Christelyken Godsdienst onderrigt, allenskens leerden zien, de onbetamelykheid dat de eene Christen den anderen in banden van slaverny en dienstbaarheid hield; 't geen eindelyk te wege bragt, dat de uit het heidendom voortgesprotene Slaverny en Lyfeigenschap, door publyk gezag der hoge Overheden eens vooräl is afgeschaft; waar door ook alle Dienstbaren, van elders hier aankomende, zelfs in weêrwil van hunne Meesters, vry verklaart werden.

Dit ophouden der Dienstbaarheid heeft natuurlyk tot een uitwerkzel gehad, dat de Heeren hunne gemeene diensten door vrye luiden moesten laten doen, waar toe zy dan hunne dienstboden, ieder zo veel als zyn staat behoefde, moesten huuren; het arbeidsvolk werd voor dagloon gewonnen; veele handwerken en konsten, voorheen door lyfeigenen verrigt, werden zedert door eigene Meesters en hunne gehuurde knegts, om geld waargenomen; alle neeringen en hanteringen geschiedden door de geenen, die zig daar aan overgaven; de Landeryen en Landhuizen, tot hier toe door Lyfeigenen voor een' jaarlyksche pagt, of wel geheel voor rekening [p. 489] der Landheeren beärbeid en gebruikt, werden daar na door vrye luiden bewerkt, die zig voor loon lieten gebruiken, en dewelken men gevoeglyk Zetmeyers kan noemen, wanneer het voordeel voor den Eigenaar was; en het schynt my toe, dat de meeste Landeryen die aan Edelluiden of Eigenërfden toebehoorden, op die wyze zyn beärbeid en gebruikt, tot aan de regeringe der Saxen toe. Naderhand heeft het gebruik van Landeryen te verhuuren, meer de overhand genomen, en is tot nog toe meest in stant gebleven; terwyl veele andere Zathen door hunne Eigenaars zelfs gebruikt wierden, waar door in voorgaande tyden, toen de laten gering waren, eene gantsche omkeering van zaken veroorzaakt is, werdende veele Landluiden, door 't bebouwen hunner landen, ongemeen vermogend, zodanig dat uit dien Boerenstand veele treffelyke familien van Eigenërfden zyn gesproten, die, beneffens de Edelen, de gewigtigste Staats- en Krygsbedieningen waarnemen, als voorheen gezien is.

Belangende de Kerken, Kloosters, Abdyen, en andere geestelyke gestigten, die mede voortyds hunne lyfeigenen hadden, zo tot den Landbouw als andere dienstwerken, deze vonden wel haast het gemis der Slaven vergoed door den groten toeloop van menschen, die, schoon niet tot den geestelyken Staat behorende, zig vrywillig ten dienste der Kerken en Kloosters overgaven, en zomtyds eenige honderd in getal tot een Klooster behoorden. Deze luiden wierden Conversen of tot de Kerkbekeerden genoemt, dienden de [p. 490] Geestelyken in alles wat 'er in en buiten de Kloosters te doen was; bebouwden de landeryen die in grote menigte aan de Kloosters in eigendom behoorden; en wylze hier en daar verspreid lagen, woonden deze Conversen veeltyds op zekere uithoven en gebouwen of landhoeven verre van hunne Kloosters; ook voerdenze

277wumkes.nl

Page 278: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

zomtyds, in onrustige tyden, oorlog 't zy tegen andere Kloosters, of tegen voorname Edelen, wanneerze, onder aanvoering van hunne voorgangers drie, vier, vyf, ja zes honderd sterk457 tot eene Abdy behorende, optrokken, en als Soldaten vogten, waar van verscheide ons zullen ontmoeten.

XXXIX. Veranderingen, daar door veroorzaakt. Door het vernietigen der Dienstbaarheid het aantal der Vrye Luiden vermeerderende, kon men in volgende tyden gevoeglyk eene andere verdélinge van 's Lands inwoneren maken, bestaande in Edelen, Gemeente, en Geestelyken. De Edelen, magtig in landerven, woonden op hunne Stinzen (Steenhuizen) of Sloten, die, ten deele voorheen tegen de invallen der Noormannen gebouwt458, ten deele gestigt ten tyde der inlandsche beroerten459, [p. 491] door 't geheele land verspreid stonden, en tamelyk, naar de oorlogskunst van die tyden bevestigt waren. Der Edelen goederen lagen omtrent deze Stinzen, en elders door het geheele land, en wierden of door gehuurde dienstboden, of door Huurmeyers gebruikt en beärbeid; en vermits dezelve goederen gemeenlyk zeer uitgestrekt waren, vereischte zulks een tamelyk aantal menschen, die zig daaromtrent metter woninge neêrzetteden, 't geen de opkomst aan verscheide dorpen gegeven heeft; die gezamentlyk de neeringen handwerken, en koophandel, door 't geheele land in bloei bragten: dit laatste was inzonderheid [p. 492] een natuurlyk gevolg van de vryheid, waar in alle 's Lands inwoners zig thans verlustigden; want wetende, dat zy de goederen, zie zy door vlyt en naerstigheid wonnen, vry konden bezitten en behouden, en aan hunne kinderen en erfgenamen overlaten, wierdenze opgewekt en kragtig aangespoort, om zig tot den Koophandel, tot neering, tot konsten en handwerken te begeven, om zig, de een boven den ander daar in bekwaam te maken, en daar in uit te munten.

457 Zie Schotanus Friesche Historie, bladz. 105, 106. 458 Tegen de invallen der Noormannen gebouwt. Dus meld 't Aade Friesche terp, op 't jaar 1280. „Na dat Friesland door de gedurige bespringingen der Noormannen, en Graven van Holland, hunnen hals ny vryer hadden, zyn de oude wrokken, die in 't offeren om den voorrang, zo menigmaal ontstaan waren, weder opgeborsten, en de Stinzen, voorheen tegen de uitlandsche vyanden gemaakt, wiezen nu ingetal en menigte, enz. " Andreas Cornelius aangaande het opbouwen van zodanige Stinzen sprekende, zegt op het jaar 1274. „Friesland was nu vol geweldige Stinzen, die op hooge plaatzen en wyeren gezet waren, want sy cedert den yare duysent twee hundert vier ende stestich van sulx niet op hadden gehouden te bouwen, vermits die huyslieden diere tyt seer ryck, gheweldig ende overvloedig waren: waar uyt metter tyt twist, vyantschap ende partie rees." Winsemius getuigt op 't jaar 1287. bladz. 174. dat de Friesen, onder dekzel voor de invallen der Noormannen, begost hadden grote Stinzen en vastigheden te bouwen' datze alle hunne magt daar toe aanleiden, in zulk een aantal, dat in een Dorp van dertig huizen, zestien Stinzen, uit ouden frieschen steen gemaakt, (welke van hardigheid een flintsteen gelyk was) gevonden zyn. 't Is dan een misslag van den Schryver der Vaderlandsche Historien, die III Deel, bladz. 226 zegt, dat omtrent 't jaar 1325. het in Friesland wat zeldzaams was, steenen huizen te hebben. 459 Winsemius bladz. 226, 227.

278wumkes.nl

Page 279: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

Overvloed van inwoners.

Een ander gevolg van het ophouden der Dienstbaarheid was de vermenigvuldiging van inwoners, zo in Steeden als Dorpen. Want de Burgers en landzaten, nu van alle dienstbaarheid ontslagen, en tot vrye menschen gemaakt zynde, en hunne goederen in gerustheid mogende bezitten, regteden eigen huisgezinnen op, teelden kinderen en leefden in heerlyken bloeistaat. De Vreemdelingen, door deze voorregten aangelokt, vloeiden herwaarts, en hielpen niet alleen het getal der menschen, maar ook den Koophandel, de konsten en handwerken vermeerderen. De koophandel deed de Steeden toenemen in grootte, volkrykheid, rykdom en vermogen; en het is om deze tyden, dat men de opkomst van de meeste Steeden vind, die door den dagelykschen aanwas van volk en rykdom zedert kragtig hebben toegenomen. De landbouw, door meerderen vlyt voortgezet wordende, wyl de meeste gebruikers voor hun eigen rekening werkten, wierd deszelfs inkomst vermeerdert, en bragt, door den uitvoer [p. 493] van granen en vee (want Suivelmaken was hier te lande in de middel-eeuwen weinig bekent) allenskens meer geld binnens lands; waar toe ook veel deed de aanmerkelyke vermeerdering van turfgraveryen, werdende veele brandstoffen buitens lands gevoert, 't geen den woudluyden groot gewin toebragt, en wel haast in een' bloejende Staats stelde, zulks het land overäl een geheel andere gedaante begon te krygen.

XL. Koophandel en Fabryken oudtyds. Behalven dit gezegde moet men nog nopens het een en ander aanmerken, dat de handwerken, neeringen, fabryken, en koophandel, al tamelyk vroegtydig hier geoefent, dog van tyd tot tyd ongelyk meerderen hoogte gesteigert zyn. In de tyden der Romeinen schynt de koophandel zo weinig als 't geld bekent geweest te zyn; moetende de Friesen hunne schatting aan Koehuiden, of ook naderhand aan de Franschen, zo 't schynt aan Koejen en Paerden opbrengen, in plaats van geld: hoewel ook uit de oude instellingen der Frankische Vorsten af te nemen is, dat 'er Koorn en Honing gewonnen werd, waar in ook handel zal zyn gedreven geworden. Naderhand hebbenze zig op het weeven van Wollenstoffen toegelegt. Men leest dat Karel de Groote op Paaschen, den mindere Amptenaren, Friesche rokken van verschillende verwe plagt te schenken. Zelfs heeft hy uitheemsche Vorsten zomtyds Friesche mantels van witte, gryze en purpere verwe vereert.460 Van de volgende eeuwen heeft men dienaangaande nopens Friesland een tyd lang weinig [p. 494] narigt; dog het geen, omtrent het jaar 1200. belangende den Koophandel en bloeistaat van Stavoren verhaalt wort, kan nog behoeft men juist alles niet in twyffel te trekken.461 Men heeft een Voorregtbrief van Floris, Grave van Holland, van den 1 April 1292, aan die stad

460 Vaderl. Historie. II Deel, bladz. 8. 461 Zie Winsemius Chron. bladz. 147.

279wumkes.nl

Page 280: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

gegeven, waar in uitdrukkelyk van haren Koophandel gesproken wort. „In het eerste Tollen vry te varene voorby onse Tollen, met hare goede, geen man en mach van buyten aenbrenge doen op die poortenen van Stavoren,"462 In 't verdragbrief van den Bisschop te Munster en de Friesen, omtrent de Eems wonende, gemaakt in 't jaar 1286. leest men, dat een Fries, schipbreuk lydende, binnen 't gebied van Munster, 't verloren goed terstont, zonder twist zoude weder krygen. Dat hy Ossen, Paerden, Haring, in Westphalen te koop brengende met nieuwe tol, boven de gewone wyze niet bezwaart zoude worden.463 Ten blyke dat 'er toen uit Friesland al sterken handel op Duitschland, zo ter zee als te lande gedreven is. In 't Begin van de veertiende eeuwe hadden de Ingezetenen dezer landen in 't gemeen, en de Friesen in 't byzonder hunne Scheepvaart op de Middellandsche zee, en waren als zodanig by de Venetianen bekent.464 [p. 495] En nog eenigen tyd vroeger verleende de koning van Engeland den Friesen en andere Nederlanders vryheid, om in de zee te Yarmouth te visschen.465 Ten zelven tyde handelden de Friesen reeds uit Westergoo over de Zuiderzee met Harderwyk en andere plaatzen, als blykt uit de acten dienaangaande466, ingestelt. Stavoren was nog in die tyden de voornaamste zetel van den Frieschen Koophandel, stond mede in het vermaarde Hanzee-verbond, al voor het jaar 1370. en was, zo Schotanus zegt, de derde in rang. Ook is deze stad van veele Koningen en Mogentheden met uitnemende Voorregten, den Koophandel betreffende, begiftigt, als op zyne plaats zal gezien worden. Hindelopen had 'er mede deel aan, en wierd, benevens Stavoren, van Albert, Koning van Zweden, in den jare 1368. met verscheide privilegien vereert.467 In de vyftiende eeuw werd voornamelyk de Scheepsvaart en Koophandel dezer landen naar Oost en West kragtig doorgezet, terwylze door zommige na-yverige volkeren met geene mindere stevigheid betwist en belemmert werd. Eduard de IV., koning van Engeland, verbood in den jare 1464. met toestemming van 't Parlement, de invoer van alle gewassen, stoffen en handwerken van Holland, Zeeland, Friesland en andere Nederlandsche Provinciën; dog dit verbod werd [p. 496] binnen twee jaren weder ingetrokken, en de Nederlanders genoten weder hunne oude voorregten. naderhand vernieuwde die Koning de voormaals toegestane vryheid van Koophandel, met de Friesen van Oost- en Westergoo, de Steeden daar onder begrepen468: gelyk ook de Friesen aan hunnen kant die zelfde vryheid aan de Engelschen

462 Schotanus Brieven en Documenten, bl. 13. 463 Schotanus Historie, bladz. 148. Zie diergelyks by Egg. Beninga, op 't jaar 1276. in den beroemden accoortbrief van den Munsterschen Bisschop Everharden. 464 Vaderlandsche Hist. III Deel, bladz. 251. 465 Acta van den 28 Sept. 1295. Register der Placaten, pag. 7. 466 Aldaar, bladz. 9, 10. 467 Schotanus over dat jaar. En Register der Placaten, bladz. 19. 468 Register van Placaten, bladz. 73.

280wumkes.nl

Page 281: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

inwilligden en bekragtigden. Ten zelven tyde, namelyk in 't jaar 1478. gaf Koning Christiaan van Denemarken aan de stad Stavoren eenige privilegien nopens de zeevaart en koophandel in die gewesten469; 't geen twee jaren later door Lodewyk den XI. koning van Frankryk mede geschiedde470; waar uit teffens in 't voorbygaan te zien is, dat de Zeevaart van Stavoren niet zo vroegtydig is vernietigt, als gemeenlyk verhaalt wort.471 In volgende tyden hebben de andere zeesteden van Friesland meer aanziens bekomen, en sterken handel gedreven, 't geen zig allenskens, zo door het verdiepen van veele binnenlandsche wateren, als anderzins, door het geheele land verspreid heeft, waar door ook de Steeden Leeuwarden, Dokkum, Sneek, Ylst, ja ook veele Dorpen hun aandeel aan den koophandel gehad, en daar door grote rykdommen bekomen hebben. De inlandsche handel van waren op de gestelde merktdagen geraakte insgelyks in bloei, waaromtrent van tyd tot tyd door 's Lands Overheden, treffelyk gewaakt, en goede order [p. 497] gestelt wierd. Uit een verbond dat in den jare 1453. voor tien jaren gesloten werd tusschen de Steeden en grietenyen van Oostergoo, is te zien, dat het stellen van Jaarmerkten, en de schikkingen daaromtrent; het maken en herstellen van vaarten, wegen, bruggen en waterlossingen, het voorwerp van der Overheden oplettenheid al van ouds geweest had, en dat, zo ten platten lande als in de Steeden, vaste Jaarmerkten gehouden wierden, op welken de Ingezetenen hunne waren bragten, en alwaar een groten toevloed van in- en uitlandsche Kooplieden geweest is, die ook in hun gaan en komen door veele nuttige schikkingen beveiligt wierden472, al het welk in de volgende Landsbeschryvinge nader zal werden aangetoont. [p. 498]

469 Winsemius, bladz. 291. 470 Aldaar, bladz. 297. 471 Aldaar, bladz. 148. 472 Dit verbond was gesloten tusschen de // Abten / Prælaten / Greetmans / Aldermans / Sceppenen / Ryochteren / Reedlyode / Raudlingen / ende Mene Meente der Deelen en Landen fan Oestergho; als Dongheradeel / Dontmadeel / Ferwerderadeel / Lyouwerderadeel / Thyastzerheradeel / Rauweradeel / Smalijngraland / ende dyo sted fan Dockum / ende fan Lyouwert;" en begreep XVII punten, aangaande de jaarmerkten in Smallingerland, Dongeradeel, Leeuwarden, enz. gelyk mede nopens de gezeide Merktplaatzen, tot geryf van de Koopluiden en Ingezetenen. Zie Gabbema, verhaal van Leeuwarden, bladz. 48 - 51. Waar in verscheide wetenswaerdige zaken, die tyden betreffende, te zien zyn. Dit maken van verbonden tusschen Steeden en Landen; tusschen Grietenyen onder elkander; tusschen Steeden en Steeden, of tusschen verscheide Goën, was zeer gemeen; bedoelende doorgaans der Ingezetenen vryen handel en wandel, die door de binnenlandsche onënigheden gedurig gestemt wierd; dog waar in men ziet, dat ieder Goo, Stad en Grietenye, ja dikwyls ieder Dorp zig het regt aanmatigde, om in den haren alzulke schikkingen te maken, als zy dienstig oordeelden.

281wumkes.nl

Page 282: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

XLI. Aart en zeden der Friesen. Landtwisten, en gevolgen van dien. Ten aanzien van den aart en de zeden der Friesen, zedert den tyd datze hunne vryheid bekomen hebben, en weinig met het Duitsche Keizerryk te maken hadden, kan men in 't gemeen zeggen, datze eenvoudig, opregt, kloekmoedig, vaerdig tot de wapenen en liefhebbers van de vryheid geweest zyn; niets meer hatende dan de dienstbaarheid, dieze, gedurende den tyd van zes honderd jaren, met eene onverschrokkene dapperheid hebben afgeweert, en hunne vryheid tegen den nyd en het geweld der nabuurige Vorsten treffelyk verdedigt. Ook zoudenze langer in 't bezit van hunne onafhangkelykheid gebleven hebben, zo de binnenlandsche twisten, waar van alle Friesche Historien overlopen, hen het jok van dienstbaarheid niet op den hals gebragt had. De Staatzucht, een pest, die, naar 't zeggen van Emmius, hier altoos niet alleen in gebruik geweest is, maar ook de heerschappy gevoert heeft, schynt de voornaamste bron van zo eene menigte inlandsche onënigheden, en daar uit spruitende verwarringen en onheilen in Staat en kerk geweest te zyn. Om den voorrang in 't offeren zyn 'er dikwyls twisten en inlandsche beroerten tusschen verscheidene Adelyke familien ontstaan; dewelke dan tot [p. 499] ééne Parochie-kerk behorende, daar door zig van deze Kerk afzonderden, en eene andere voor zig zelve bouwden: 't geen ook de natuurlyke reden van 't groot aantal kerken ten platten lande schynt te zyn473, staande gemeenlyk altyd by eene of andere Heeren State.

Om dit verschil nopens den voorrang in 't offeren te verstaan, moet men weten dat het een oud gebruik was, dat ieder die de Misse bywoonde, zyn aandeel tot de Mis offerde: dit bestond zomtyds in het toebrengen van nieuwe tarwe, druiven, olie voor de lampen, wierook, waskaersen, honig, melk, of iets anders, na de verscheidenheid der Landstreken. Hier te lande bestonden de gaven meest in brood en wyn of andere landvrugten, die van de gemeente, ieder naar zyn staat, rang, vermogen of genegenheid, medegebragt, en, zo men het noemde, geöffert werden. De giften waren doorgaans wat rykelyk, en veel overvloediger dan 'er tot den godsdienst nodig was; blyvende het geen 'er overschoot, ten voordeele der Kerkelyken, en voor de armen. In volgende tyden hield het gebruik van landvrugten te offeren, op; en men offerde in plaats van eetwaren, zekere offerpenningen, die dan in 't gezigt van den Offeraar, ten deele besteed werden, om meelbloem in te kopen, en ten deele aan de armen uitgedeelt wierden. Maar toen het offeren van geld genoegzaam in gebruik was, begon de gierigheid hare perzonaadje weêr te speelen. Veele Priesters staken alles in hunne beurs, en lieten [p. 500] 'er de armen opzien, 't geen eindelyk het misnoegen des volks dermate tegen de Geestelykheid gaande maakte, dat veelen, uit afkerigheid de mis nalieten, of die al waarnemende, niets ten offer bragten. Eindelyk is deze wyze van offeren geheel in onbruik geraakt, behalven alleen in de zielmissen. Zulks de gewone wyze van Offeren, waar uit de gezeide

473 Schotanus Historie, bladz. 99. Beschr. van Friesl. bladz. 205.

282wumkes.nl

Page 283: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

twisten haren oorspronk hadden, al een einde genomen heeft, langen tyd voor den ondergang des Pausdoms in deze gewesten.474 In de twaalfde Eeuwe waren de geschillen, die uit den voorrang in 't offeren ontstonden, al vry hevig, zulks 'er het land zomwylen van daverde, en de Adelyke familien elkanderen als verwoede dieren te keer gingen, waar van men menigvuldige voorvallen in de Geschiedboeken vind aangetekent.

Inlandsche onenigheden.

Deze ongebondenheid der Edelen en Aanzienlyksten was vervolgens de oorzaak dat het geheele land in tweespalt viel; want, door den rykdom en menigte van goederen opgeblazen, meendenze, dat alles in 't geestelyke en waereldlyke van hunne hand behoorde te vliegen. Elk maakte zig eenen aanhang, en zo veele onderwerpelingen en navolgers als de lengte van zyn zwaerd kon bereiken; 't geen veeltyds de reden was, dat de Overheid niets buiten toestemminge der Groten durfde besluiten, of als 'er iets besloten was, werd het menigmaal door de heerschzugtige twistelingen gedwarsboomt en vernietigt. Zomtyds dedenze zig boven de orde der vastgestelde Regeringe [p. 501] erkennen, wanneer 'er Overheid nog wet, nog regt, nog reden eenige plaats hadden, en alles buigen moest voor het geweld der overheerschende party. Deze razeryen werden doorgaans gestyft door de verdorvene Geestelyken, die zig altoos onder het spel mengden, en de eene of andere linie van Aanzienlyken toevielen. De Kloosters vloeiden over en baadden zig in weelde en wellusten, brandden in vuiligheid en ontucht, met ongebondene onmatigheid, overdaad en temmeloze drift tot zonde en boosheid. De Conversen en leekebroeders waren hunne Soldaten, die dikwyls by twee, drie, vier honderd sterk, welgewapent door 't land trokken, en tegen anderen van hunne medekloosterlingen, of wel tegen de Edelen oorlog voerden. Deze gekapte Krygsvogels zig by de eene of andere party der strydende Groten voegende, styfden den oproer, en bliezen, door allerhande middelen, het vuur van onënigheid aan; waar door niet zelden het geheele land in vuur en vlam stond, en door zyne eigene Burgers scheen beöorlogt te worden.

Oorspronk der Schieringers en Vetkopers.

Onder dit alles brak omtrent het laatst der dertiende Eeuwe de vervloekte Land- en goed-verdervende partyschap der Schieringers en Vetkopers uit: een kwaad dat de ondergang geweest is van veele aanzienlyke geslagten in Friesland; en buiten twyffel eene der gewigtigste oorzaken van de vernedering des Adels in vergelyking van deszelfs aanzien in de voorgaande tyden. De Schieringers woonden meest in Westergoo, en werden, meent men, zo genoemt na de schiere Aal, die in 't Westen dezer [p. 502] Provincie inzonderheid t' huis hoort. De Vetkopers waren meest verspreid in Oostergoo, en hadden hunnen

474 Oudheden en Gestigten van Friesl. II Deel, bladz. 275.

283wumkes.nl

Page 284: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

naam van de vette weidlanden en overvloed van vette waren475 in hunne landstreken. Beide partyen waren buiten dien door gantsch Friesland verspreid, waar door Dorp tegen Dorp, Stins tegen Stins oorlog voerde, en elkanderen alle mogelyke afbreuk deed. Zeker oud Schryver476 van die tyden sprekende, zegt onder anderen. „Anno 1274, was Friesland vol gheweldige Stinsen, die op hoge plaatsen ende wyeren geset waren, want zy cedert den yare duysent twee hundert vier ende tsestich van sulx niet op hadden gehouden te bouwen, vermits die huysluyden dier tyt seer ryck, gheweldig ende overvloedig waren: waer uyt metter tyt twist, vyantschap ende partie rees: want elk meende de meeste te weesen. Hier uyt rees gekyff, heymelyken haet, ende oorloch onder malkanderen, soo dat den eenen den anderen met behulp syner party luyden ende vrunden de huysen ende Stinsen omme stieten: soo dat het destrueeren, moorden, en doodslaen, geen einde hadde, waer door het lant ten besten van den adel gecommen es, diet ook niet lange met vreede conden beschikken, nae datse den huysluyden all onder verbant ende subjectie gebracht hadden. Want onder hunlieden ook terstont [p. 503] twist, tweedracht, ende parthie, begon te causeeren, om kleine oorsaeken ende leurvaesen: ende dit besunder in plaetsen ende dorpen, daer meer als een heerschap tegenwoordigh ende woonachtig was, want daar altyt den eene boven den anderen wouden weesen, soo wel in de regeeringe, als achtinghe ende in 't voorgaen ten offer ende in 't gaen ter kercken: help God, wat twist, ende tweedracht, moorden, ende doodslaen syn hier uit gevolgt? Sy naemen deese tyt elk verscheidene teekenen, namen ende loosen aen, daer een yder syn aenhangh, parthie, ende vrunden, by soude onderkennen. Die van Oostergoo noemden hun Fetcoopers, ende maekten sich veele vrunden in Groningen ende Groningerland, ende over Eemse, 't welk deese tyd nogh al aen Frieslant hoorde. Daer en tegens die van Westergoo sich Schieringers noemden, ende sochten in Hollant aan om aenhanck ende vrunden te maeken, dit doende beyde parthien om in tyd des noots elx anderen syn hulp, secours, ende bystant te soeken."

Vermits wy de byzonderheden van deze droevige twisten tot de volgende Jaarboeken moeten sparen, zal het den Leezer niet onaangenaam zyn, nopens dit stuk de volgende ruwe schets, insgelyks met de eigen woorden van dien zelfden Schryver, hier geplaatst te zien, luidende van woord tot woord aldus. „Dit zelve jaar begon de partyschap van Schieringh ende Fetkoper seer de overhant te nemen, dat nu ytlycke jaaren stille ende als vergeeten geleegen hadden, ende worde [p. 504] meestendeel onder de rycke huysluiden bedreeven, het moorden, branden, ende dootslaen, datze onder hun saemen aenrichten en ware met geen penne te beschryven, want als eenige Fetcopers en Schieringen

475 Gabbema vermeld eene andere reden dier benamingen; te zien in zyn verhaal van Leeuwarden, bladz. 12 - 16. 476 Andreas Corneliuss, op dat jaar. Zie ook Occo Scharlensis, bl. 121. nieuwe druk.

284wumkes.nl

Page 285: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

malkanderen slegts ontmoeten, heeft terstont de stercxte partye den cranxten aangevallen, overrumpelt, ende sunder eenige ontfermen doorsteeken, daer worde sulken gewelt ende moetwille by den gemeenen man aangerecht, datter schier niemant vry en was om hun uyt den huyse ofte elders op den weege te begeeven, alwaert schoon all dat hy nog met moeide, want all hadde hy nog soo onpartydich ende vroom geweest, ende slegts een quaetgunner geseit hadde: daer gaet man, souden hem strax vyff ofte ses Fetcopers naagevlogen, ende sonder woort ende weder woort het leven benoemen hebben; ende ter contrarye soo men geseit hadde dattet een goetgunner der Fetcopers geweest hadde, soude hem ynsgelycx sulx van den Schieringers bejegent ende geschiet hebben, ende soo ymant uyt den Adel hier wat omme siede moesten hy niet meer als een ander ontsien worde, soo hadde de duyvelsche parthye het verstant van den menschen wechgenomen, datse geen ontsien noch aansien van persoenen en hadden, soo dat men hun als domme beesten moeste laaten loopen, soo lange sy van selven moede ende mat synde hun wederomme tot ruste ende vrede begaven." [p. 505]

Uit het eenvoudig inzien van deze woorden zou men zeer ligt besluiten, dat de partyschappen der Schieringers en Vetkopers alleen plaats gehad hebben onder het gemeene volk en de huisluiden; en dat de Adel en de Aanzienlyksten slegts bloote aanschouwers of gedwongene navolgers geweest zyn: dog dees Schryver spreekt voornamelyk van 't begin der troubelen, dat, niet onwaarschynlyk, eerst onder 't gemeen ontstaan is, en het welk wegens deszelfs algemeenheid, en by gebrek van goede bestellinge der Justitie, ook wegens de verdeeltheid des lands onder hunne byzondere Gerigtsbanken, enz. door de gewone Regters niet te weeren was. Want dat naderhand, en wel voornamelyk in de vyftiende Eeuwe, de Adelyke Staat, benevens de Geestelykheid, deel gehad heeft in de gemelde onlusten, ja 'er de voornaamste bloedrol in gespeelt heeft, tot deszelfs eigen bederf, en ten kosten van 's Lands welvaren, kan niemant lochenen, die de Historien van Winsemius, Schotanus, Gabbema, en alle andere Friesche Schryvers maar ter loops inziet.

De vernielinge des Lands, en het uitmergelen van het aanzienlykste en beste deel der ingezetenen, was niet het eenigste kwaad dat door dit landverdervend ondier veroorzaakt werd: het verlies der vryheid, was een der voornaamste elenden, die de Friesen zig door hunne verdeeltheden op den hals haalden: de Dienstbaarheid en onderwerping, de byna onbepaalde en Souveraine overheersching der Saxische Vorsten; de opbreng der lasten en [p. 506] schattingen, voorheen hier te lande onbekent; de bloedige daar op gevolgde oorlogen, eerst van den Sax, vervolgens met Gelderschen, Oostfriesen, Bourgondiërs, en meer anderen, eer het land eindelyk in de aangename haven van ruste en vrede heeft mogen inzielen, waren de rampzalige gevolgen, de boejens en keetenen, die de dwaze Friesen zig, door hun onderling langzaam

285wumkes.nl

Page 286: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

aangestookt vuur gesmeed hebben. Gelyk dan oudtyds Italië door Guelphen en Gibellinen gescheurt werd; Brittanië beefde door den tweespalt der roode en witte roos; Florense schudde in de 13de Eeuwe door de twee partyen, zwarten en witten geheten; Holland bloedige tranen stortte onder het woeden der Hoekschen en Cabeljaauschen, de Heekers en Bronkhorsten Gelderland door een' binnenlanschen kryg verteerden; en de witte Kaproen Vlaanderen in brand stak, dus is Pandelakoer en Chodderakoer477, of de factie der Schieringers en Vetkopers in Friesland de oorlogsbazuin geweest op welks geklank verscheide Vorsten met malkanderen over hoop geraakt zyn, en dit ons Vaderland op hun gemak bemagtigt hebben.

XLII. Onderlinge verzoeningen, enz. Geduurende de voorverhaalde onlusten binnens lands, hadden de Friesen dikwyls met buitenlandsche vyanden te doen; waar van zy ook zomtyds dadelyk, hoewel voor korte tyden, ten deele overheert wierden: dog de kans schoon hebbende, of in tyds kennis bekomende, verënigden de wederzydze partyen zig gemeenlyk, voor een, twee, [p. 507] drie, ook zes of tien jaren en langer, om den gemeenen vyand te weeren, en met verënigde kragten tegen te gaan; waar toe dan alle Huislieden en Burgers in de wapenen verschenen, en naar de bestemde oort optrokken, zynde een staande militie hier toen nog geheel niet in gebruik, wyl ieder Burger en Ingezetenen een Soldaat van zyn Vaderland was. Het zelfde geschiedde als de byzondere Goën of ook Dorpen tegens elkanderen in de wapenen verschenen; of de Edelen met hunne aanhangelingen de dégen tegens hunne partyen trokken; dog zomtyds het der een' of andere party aan kragten ontbrekende, of als de wyste Raadslagen de overhand hadden, werden 'er onderlinge verzoeningen gemaakt, zomtyds voor een' bepaalden tyd, zomtyds voor altoos en eeuwig; 't geen doorgaans met zonderlinge plegtigheden voltooit werd; de verdragende partyen deden aan malkanderen den eed, om het geen aan weêrkanten belooft was, standvastig na te zullen komen, boven dien werden 'er twee of meer onpartydige perzonen verzogt, die, tot betuiging der waarheid, hun zegel en naam onder 't verdragschrift stelden, dat de daar in gemelde verzoening, verdrag, eed en belofte, in hunne tegenwoordigheid waren geschied; ten einde een van beide de partyen naderhand de verdragpunten niet vervullende, de benadeelde party de andere van trouwloosheid konde overtuigen: en hadden zodanige verdragen niet alleen plaats tusschen byzondere perzonen, maar ook dikwyls tusschen Steeden, Goën, Grietenyen en Dorpen, waar van men in Gabbema's verhaal van Leeuwarden, en [p. 508] alle Friesche Geschiedschryvers menigvuldige voorbeelden vind. Zo de verbintenissen, 't zy van verzoeninge, overdragte van goederen, wandelkopen, gaarleggingen van byzondere Landstreken of Dorpen enz. voor altoos gesloten werden, zag men

477 Zo noemt men by de Malabaren die tot de eene of andere party behoren.

286wumkes.nl

Page 287: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

veeltyds de merkwaerdige clausule onder het slot hunner verdragschriften, dat het vastgestelde zoude duuren in vredige bezittinge „zo lang de wind wayt, „het kind schrayt, het gras groeyt, de bææm bloeyt." Waneer het beslotene op de allernadrukkelykste wyze bevestigt heette.

XLIII. Kleeding en opschik der oude Friesen. Omtrent het jaar 1200. en van daar tot aan de zestiende Eeuwe toe, was 't gewaad en de kledinge, van die der aloude Friesen, hoedanig wy in 't voorgaande Hoofdst. §. II. beschreven hebben, zeer verschillende, en beter overëenkomstig de meerdere beschaaftheid der tyden ingerigt. In de Chronyk van Friesland478, van 's Lands Historieschryver Winsemius, heeft men eenige afbeeldingen van Edelen, Burgers en Huisluiden van beide Sexen, waar in de kleding en 't opschik der voorouderen heel natuurlyk, volgens de daar bygevoegde beschryvinge, vertoont werd. De Chronyk van Vlieterp is de bron uit welke de verscheide Schryvers deze vertogen ontleent hebben; en wy zullenze hier den Leezer op dienzelfden voet mededeelen. Vooräf aanmerkende, dat deze gewaden omtrent het begin der dertiende Eeuwe al genoemt wort oud te zyn; en dat de Friesen die kleedinge van hunne [p. 509] Voorouderen hadden overgenomen, waar byze ook stipt bleven, zonder zig aan Uitlandsche dragt van gewaden te vergapen: waar uit we besluiten, dat het verhaalde waarschynlyk al ten tyde der Franschen, Saxen, zo niet vroeger hier te lande zal ingevoert zyn. „Zy droegen veel slegte hoozen, daar eenige gehakkelde boorden, boven de knyen, op genaait waren, die heel hoog naar den middel opgingen. Zy droegen een kort lyvig Wambais, 't welk met grote haken voor t' zamen hegten; daarze een' groote paltrok, op de wyze van onze Ryrokken, over droegen, die hen tot aan de knyen hing; dog zeer kort van middel was. Regt voor de borst was een vierkante stuk laken geplaatst dat vol kleine vouwen was, en met verguld zilvere Spangen bezet. De mouwen haddenze groot en wyd, en met twee of drie ryen Spangen van 't zelfde metaal verciert. Dog de gemeene slegte Edelluiden, als mede de voornaamste Burgers en Huislieden onderscheidden zig door de zilvere platen, die zy niet dan op het overlyf droegen, en alleen van blank zilver waren; uitgezondert zommigen, die ook deze platen voor neêr hadden hangen. Allen droegenze nogtans zilver vergulde gordels, zeer fraai, naar die tyden gemaakt; dog hoe hoger Adel, hoe kostbaarder gordels zy droegen. Hunne Schoenen waren gemeenlyk laag uitgesneden, met zyde banden zamen gebonden, en voor met een spits omgebogene tipje, byna als schaatzen, of omgebogen horenties. Beide Edel en Onedel hadden fraaigemaakte verheven [p. 510] platte hoedjes, byna als opgaande Schippers mutzen, zynde by den Adel met twee of drie paar zilvere haken, of anders met zyde snoeren te zamen gevoegt." En deze wyze van

478 Bladz. 150, 151. Zie ook de beschryvinge derzelver in Schotanus Hist. bladz. 105. Occo Scharlensis, nieuwe druk, bl. 108 en volg.

287wumkes.nl

Page 288: Foeke Sjoerds Algemene beschrijving van Oud en Nieuw Friesland, deel 1

kleding was nog in Vlieterps479 tyd gebruikelyk, behalve dat de zilvere Spangen doorgaans in fluweele waren verwisselt.

„De Vrouwen gebruikten overrokken, zommigen met zeer diepe, dog de meesten met kleine vouwen, dog geheel van boven tot beneden toe gehegt, daar uitgesnedene Overlyven op stonden, overal met vergulde zilvere Spangen bezet, zommigen rond, zommigen vierkant, bestaande het onderscheid van Edel of Onedel in de veelheid dezer Spangen. Zy hadden regt voor de borst een vierkante plaat van verguld zilver, daar eenig beeldwerk of andere fraajigheden in gewerkt waren. Zommige dezer stukken waren rond en met verheven werk als een roos, naar ieders zinlykheid. De Spangen aan de overlyven hingen tot over de schouders nederwaarts, en reikten voor tot aan de voeten; gelyk mede in 't rond om de boorden van 't kleed; zulks de voornaamste vrouwen met eene menigte van zilver verçiert waren; hebbende boven dien zware vergulde zilvere Gordels om den middel, daar lange riemen480 met roode of zwarte gesteenten, in zilver aanhingen; gelyk [p. 511] mede een zilver mes en schede, en een knop met een sleutelbos. De mouwen droegenze heel naauw, die, zozo heel waren, met Spangen, dog half zynde, met zilvere haaken voorzien waren; zulks nergens meer zilver gezien werd op de kledinge, dan in Friesland.

479 In 't midden van de veertiende Eeuw of wat vroeger. 480 De tekst zegt van groote lange vyftigen, 't geen ik naaulyks weet wat beduide.

288wumkes.nl