het koninkrijk dahomey en haar slavenhandel...

127
1 FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR 2008-2009 Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740) Een analyse van de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740 Helena Van De Sompel 20041300 MASTERPROEF GESCHIEDENIS Promotor: Prof. Dr. Jean Sebastien Lecocq Commissarissen: Prof. Dr. Michael Limberger Prof. Dr. Stefaan Smis

Upload: others

Post on 07-Jul-2020

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

1

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

ACADEMIEJAAR 2008-2009

Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)

Een analyse van de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de

Nederlandse handelaars aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740

Helena Van De Sompel

20041300

MASTERPROEF GESCHIEDENIS

Promotor: Prof. Dr. Jean Sebastien Lecocq

Commissarissen: Prof. Dr. Michael Limberger

Prof. Dr. Stefaan Smis

Page 2: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

2

Voorwoord

Ik heb dit onderwerp gekozen omdat mijn moeder geboren is in Ouidah (Benin). Zij heeft

mij vele verhalen verteld over de geschiedenis van Benin, die mij altijd geboeid hebben.

Door deze verhalen wilde ik nagaan wat de concrete gebeurtenissen waren in dit

Afrikaanse koninkrijk.

Graag zou ik ook enkele mensen willen bedanken die mij in deze moeilijke periode

bijzonder gesteund hebben. Zonder hun hulp zou ik het nooit tot een goed einde hebben

gebracht.

In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. Baz Lecocq bedanken die me een richting

heeft gegeven waarin ik mijn onderzoek moest sturen. De suggesties die hij me heeft

gegeven hebben veel bijgedragen tot de totstandkoming van mijn onderwerp.

In de tweede plaats wil ik Joris Hoerée bedanken die mijn scriptie gelezen heeft, en mij de

nodige opbouwende kritieken heeft gegeven. Hij gaf me eveneens nieuwe inzichten over

het onderwerp. Ik wil ook mijn moeder Marie-Rose d‟Almeida bedanken die steeds bereid

was om te luisteren naar wat ik te vertellen had over Dahomey.

Daarnaast wil ik ook mijn vriend Koen bedanken die een onophoudelijke interesse toonde

in de details van mijn onderwerp, en die mij gesteund heeft gedurende het hele

schrijfproces. Ook een dankwoord voor mijn andere familieleden, vrienden en

medestudiegenoten die hun onvoorwaardelijke steun hebben geboden gedurende dit jaar.

Page 3: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

3

Inhoud Index: Bijlages ...................................................................................................................7

Hoofdstuk I: Algemene Inleiding .......................................................................................8

1.1 Inleiding ..............................................................................................................8

1.2 Onderzoeksvraag ......................................................................................................9

1.3 Status Quaestionis ................................................................................................9

1.4 Methodologische uitdagingen ............................................................................ 11

1.5 Onderverdeling van de masterproef ........................................................................ 12

Hoofdstuk II: Theoretisch Kader: Globalisering ............................................................... 14

2.1 Inleiding ................................................................................................................. 14

2.2 Het discours rond globalisering .............................................................................. 14

2.3 Globalisering in historisch perspectief .................................................................... 15

Debat rond globalisering: een nuttig en nieuw begrip? .................................... 15

2.5 Conclusie ............................................................................................................... 21

Hoofdstuk III: Geschiedenis van het koninkrijk Dahomey na 1700 .................................. 23

3.1 Inleiding ................................................................................................................. 23

3.2 Ontstaan en uitbreiding van het Koninkrijk Dahomey ............................................. 24

Mythisch verleden? ........................................................................................ 24

De troonsopvolging van Agaja in 1708 ........................................................... 26

Agaja.............................................................................................................. 27

De verovering van Allada ............................................................................... 30

Machtsuitbreiding naar de kust: Ouidah (Fida) .............................................. 32

3.3 Ontstaan van de Slavenhandel in het koninkrijk Dahomey ...................................... 35

Page 4: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

4

De Slavenkust ................................................................................................ 35

Slavenhandel .................................................................................................. 37

Dahomey en haar slavenhandel tussen 1708-1750 .......................................... 38

3.4 Het Koninkrijk Dahomey na de verovering van de Slavenkust: voortzetting of

vernieuwing?................................................................................................................ 41

3.5 De politiek in Dahomey .......................................................................................... 42

De bedreiging van Oyo ................................................................................... 42

Onthoofding: een typisch Dahomees fenomeen? ............................................. 45

3.6 Conclusie ............................................................................................................... 48

Hoofdstuk IV: Historiografie van Dahomey en haar slavenhandel .................................... 49

4.1 Inleiding ................................................................................................................. 49

4.2 Discussies in de literatuur over Dahomey en haar slavenhandel .............................. 49

Abolitionisten en Anti-Abolitionisten in de bronnen ....................................... 49

Militarisme, Brutaliteit en Despotisme............................................................ 53

Welke visie krijgt de voorkeur: abolitionisten of anti-abolitionisten? .............. 54

4.3 Stellingen van Ade Akinjogbin gecontesteerd ......................................................... 57

4.4 Prekoloniaal kapitalisme in West – Afrika: prijsregulering in Dahomey ................ 59

4.5 Conclusie ............................................................................................................... 63

Hoofdstuk V: Het koninkrijk Dahomey en de Nederlanders ............................................. 66

5.1 Inleiding ................................................................................................................. 66

5.2 Relaties tussen de West-Afrikanen en de Nederlanders ........................................... 68

5.3 Handelscontacten voor 1700 tussen Dahomey en de Nederlanders.......................... 71

5.4 De tweede West-Indische Compagnie aan de Slavenkust ........................................ 72

Page 5: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

5

Inleiding ......................................................................................................... 72

Aanvallen op Fida (Ouidah, Hueda, Ouidah) en de Nederlandse factorij door

Agaja 73

Hendrik Hertogh en Agaja: een Nederlands-Dahomees conflict in Jaquin ....... 78

Jacobus Elet: een gezantschapsreis ................................................................. 85

Verovering van Jaquin door Agaja.................................................................. 92

Einde van de contacten tussen de WIC en Dahomey ....................................... 94

5.5 De Middelburgse Commercie Compagnie aan de Slavenkust.................................. 96

5.6 De Nederlandse Slavenhandel en Dahomey ............................................................ 99

5.7 Conclusie: De specifieke relaties tussen de Nederlanders en Agaja ....................... 101

Hoofdstuk VI: Algemene Conclusie ............................................................................... 103

6.1 Was de slavenhandel een middel of een doel voor Dahomey? ............................... 103

6.2 Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de

Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740? ....................................... 105

6.3 Beperkingen en problemen ................................................................................... 106

Bibliografie .................................................................................................................... 108

Uitgegeven Bronnen ..................................................................................... 108

Onuitgegeven Bronnen ................................................................................. 108

Secundaire Literatuur .................................................................................. 109

BIJLAGES..................................................................................................................... 112

Page 6: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

6

Page 7: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

7

Index: Bijlages

Kaarten

Kaart 1: Westkust van Afrika

Kaart 2: De Slavenkust

Kaart 3: Migratie van de Aja en de Yoruba aan de Westkust van Afrika

Kaart 4: Dahomey in de vroege achttiende eeuw

Kaart 5: Kaart van Dahomey

Kaart 6: Politieke kaart van Dahomey

Kaart 7: Dahomey, verstopplaats Agaja

Kaart 8: De reis van Jacobus Elet naar Dahomey

Kaart 9: Factorijen aan de Slavenkust. Law

Kaart 10: De handel in slaven aan de Slavenkust

Afbeeldingen

Afbeelding 1: Agaja

Afbeelding 2: De koning van Dahomey

Afbeelding 3: rituele onthoofding in Dahomey

Afbeelding 4: opoffering, Dalzel

Afbeelding 5: Gewoontes uit Dahomey, Dalzel

Page 8: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

8

Hoofdstuk I: Algemene Inleiding

1.1 Inleiding

Het koninkrijk Dahomey bevond zich in West-Afrika en strekte zich uit over de drie

huidige landen Togo, Benin en Nigeria. Het ontstaan ervan kadert in de dynamiek van de

grotere staatkundige processen die typerend zijn voor die periode in West-Afrika (zoals de

groei van de Yoruba-staten, Ghana en Mali, etc.,…). Dahomey is ontstaan in het

binnenland van het huidige Benin in 1640 in Fon-gebied1. Het rijk heeft zich kunnen

uitbreiden tot aan de Westkust van Afrika, via veroveringen in de eerste helft van de 18de

eeuw. Via de verovering van de kuststaat Ouidah2 kwam Dahomey in contact met de

slavenhandel. De Europese slavenhandelaars hadden dit gebied de naam “de Slavenkust”

gegeven.

Ik heb gekozen voor dit onderwerp omdat de geschiedenis van West-Afrika mij boeit en

Benin in het bijzonder door de persoonlijke band met het land. Vervolgens omwille van het

feit dat de historiografie van Dahomey in haar kinderschoenen staat, en een academisch

steuntje in de rug verdient. Het probleem van de historiografie van Dahomey is de

éénzijdigheid van de historische bronnen. Het enige bronnenmateriaal dat mij ter

beschikking stond was van Nederlandse origine: verslagen van de West-Indische

Compagnie, verslagen van personeelsleden van de West-Indische Compagnie, militaire

verslagen etc.,… Lokale bronnen, orale en andere bronnen van Dahomey zelf stonden voor

mij niet ter beschikking- zo die er al zijn. Dit heeft tot gevolg dat het binnen deze scriptie

onmogelijk is om een perspectief-vergelijking te maken tussen enerzijds dat Nederlandse

perspectief en anderzijds dat van Dahomey. Dit is de eerste methodologische beperking

van dit werk.

1 Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa (Oxford,

Clarendon Press, 1991), 18. 2Er zijn verschillende schrijfwijzen voor de voormalige staat Ouidah. De huidige

schrijfwijze is Ouidah. De Britten hebben het meestal over Whydah en de Nederlanders

over Fida.

Page 9: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

9

1.2 Onderzoeksvraag

Het onderwerp van deze masterscriptie is het koninkrijk Dahomey en de slavenhandel

tussen 1708 en 1740 met als casus de Nederlandse slavenhandel. De onderzoeksvraag van

deze masterscriptie luidt als volgt “Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het

koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot in 1750”.

Concreter betekent dit dat we zullen nagaan wie, wat waar en wanneer er zich

veranderingen hebben voorgedaan in de specifieke bronnen die deze historische

gebeurtenissen beschrijven.

Een aantal vragen zal ik hierbij aan de hand van zowel bronnen als secundaire literatuur

proberen benaderen. Hoe krijgen de Nederlanders macht aan de kust? Wat zijn de

voorwaarden voor de Nederlanders om aan de Slavenkust handel te mogen voeren, ermee

rekening houdende dat de Nederlanders nooit een poging hebben gedaan het gebied te

veroveren. Hun enige doel was winstmaximalisatie te bereiken via de slavenhandel. Wat is

de invloed van het Dahomese rijk op de onderlinge Europese verhoudingen aan de kust?

1.3 Status Quaestionis

De auteurs die over het koninkrijk Dahomey en de slavenhandel hebben geschreven,

gebruiken over het algemeen dezelfde bronnen. Hierdoor is de stand van zaken van het

onderzoek erg beperkt.

Er zijn drie perspectieven waarbinnen de welke die bronnen gebruikt worden in de

literatuur. In het eerste perspectief belicht men de slavenhandel als economisch gegeven

over de handel, handelsconflicten. In dit perspectief wordt er vooral nadruk gelegd op de

economische gevolgen die de slavenhandel heeft veroorzaakt bij de Europeanen. Het

tweede perspectief is de antikolonialistische visie, die de negatieve invloed van de

slavenhandel op de Afrikaanse maatschappijen onderzoekt. Een derde mogelijk perspectief

is deze van de koninkrijken zelf. Waarin beschreven wordt hoe die koninkrijken gebruik

maakten van de rivaliteit van de handelsmaatschappijen voor hun eigen doeleinden. Dit

derde perspectief heb ik echter niet kunnen aanwenden wegens te kort aan bronnen.

Page 10: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

10

De literatuur rond het onderwerp begint bij de beschrijving van Le Herissé uit 1911

L‟Ancien Royaume du Dahomey. Dit boek is een belangrijk vertrekpunt geweest voor de

geschiedschrijving over Dahomey. Elke auteur die schrijft over Dahomey heeft dit boek

gebruikt. Vermoedelijk omdat het een belangrijk vertrekpunt is om het Koninkrijk

Dahomey te onderzoeken.

Een tweede boek dat gebruikt wordt in alle literatuur is het boek van de antropoloog Karl

Polanyi Dahomey and the Slave Trade. An Analysis of the Archaic Economy uit 1966. Hij

heeft weliswaar oog voor de gevolgen van de slavenhandel voor de maatschappijen, maar

doet dit vanuit een zuiver economisch perspectief.

Vervolgens volgt het opmerkelijke werk van Ade Akinjogbin uit 1967, Dahomey and its

Neighbours 1708-1818. Het is een Nigeriaanse auteur die duidelijk schrijft vanuit een

antikolonialistisch perspectief. Volgens hem zijn het de handeldrijvende Europese landen

die de koning van Dahomey in de val lokken van de slavenhandel. Die visie wordt gedeeld

door Basil Davidson, die algemeen gekend is als de recente vader van de Afrikaanse

geschiedschrijving, en die duidelijk vertrekt vanuit een antikolonialistisch perspectief.

Andere interessante auteurs zijn: Patrick Manning die in zijn basiswerk de klemtoon legt

op de economische positie van Dahomey en haar slavenhandel.

Robin Law heeft een uitgebreid repertorium geschreven over Dahomey, de Slavenkust,

Ouidah, Allada en Oyo. Hij geeft kritiek op de antikolonialistische perspectieven en wijst

meer op de interne krachten die een rol speelden in de betrokkenheid van Dahomey in de

slavenhandel.

Henk den Heijer schreef in 2001 Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de

gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in

1733. In dit boek geeft hij een inleiding op de transcripties die hij maakte van

correspondentiebrieven tussen Hendrik Hertogh, oppercommies van de tweede West-

Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal van de tweede West-Indische

Compagnie (WIC). Dit is het enige boek dat de relatie tussen Dahomey en de Nederlanders

uitgebreid bestudeert.

Wat primaire bronnen betreft hebben we vooreerst onderzoek gedaan in de bronnen van de

tweede West Indische Compagnie tussen 1674 tot 1793. Uit deze bronnencollectie

gebruikten we de correspondentiebrieven van de West-Indische Compagnie tussen Jan

Pranger, directeur-generaal in Elmina en Hendrik Hertogh, oppercommies in Jaquin. Deze

Page 11: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

11

brieven zijn gedeeltelijk getranscribeerd door Henk den Heijer en een ander deel hebben

we teruggevonden in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag3. Soms gebruikten we ook

Zeeuwse bronnen zoals die uit het archief van De Middelburgse Commercie Compagnie4.

Vervolgens onderzochten we de reisverslagen van slavenhandelaars Willem

Bosman(1698). William Snelgrave(1734) en Archibald Dalzel(1793). Ze bieden een

interessante inkijk in de verhouding tussen de Nederlanders en de regeerperiode van vierde

koning van Dahomey, namelijk Agaja.

1.4 Methodologische uitdagingen

De methodologische uitdagingen zijn verbonden aan het gebruik van de Nederlandse

bronnen. De feiten worden beschreven vanuit een bepaalde perspectief. In dit geval gaat

het over het perspectief van de correspondenten van de West-Indische Compagnie die hun

visie op de gebeurtenissen waarin ze meespelen neerschrijven. Zoals reeds aangegeven is

het Dahomey-perspectief niet toegankelijk geweest voor ons, waardoor we geen toegang

hebben gekregen tot orale en geschreven bronnen in het archief van Dahomey. Dit is een

sterke beperking van deze masterscriptie. We zijn er immers van overtuigd dat een

evenwichtige geschiedschrijving van Dahomey de beide perspectieven nodig heeft. Niet

om tot een eenheidsvisie (“wie est eigentlich gewesen ist5”) te komen, maar wel om recht

te doen aan de perspectieven van alle betrokken partijen. Het vermoeden is allicht

gewettigd dat het Dahomey-perspectief heel fel zou kunnen verschillen van dat van de

Nederlanders. Er zijn voorbeelden van samenwerking tussen antropologen en historici die

aangegeven dat de verschillen tussen lokale bronnen en niet-lokale bronnen heel groot

kunnen zijn. Zij wijzen op een onverenigbaarheid tussen een insiders- en een outsiders

3 ARA Den Haag, WIC 109, WIC 110, WIC 138, WIC 139.

4 De MCC voerde pas handel na 1750 en dit gebeurde niet met Dahomey maar in Elmina

aan de Goudkust, waardoor de MCC minder besproken is in deze masterproef. 5 Geyl, Pieter, History: Politics or Culture? Reflections on Ranke and Burckhardt.

(Princeton: Princeton University Press, 1990), 109. Dit is de uitspraak die Leopold von

Ranke maakte met betrekking tot geschiedschrijving. Volgens hem moet men proberen zo

juist mogelijk de geschiedenis weer te geven, zoals het werkelijk is gebeurd. Het is nu

gebleken dat dit niet mogelijk is, omdat elke historicus vanuit een bepaalde perceptie

geschiedenis schrijft.

Page 12: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

12

perspectief6. Dit wil niet zeggen dat we vervallen in een post-modernistisch relativisme dat

stelt dat er een oneindig aantal historiografische versies mogelijk zijn zonder dat men over

criteria beschikt om de waarheidsgetrouwheid van de versies tegenover elkaar af te wegen.

Integendeel menen we dat dat er wel degelijk een aantal minimale criteria kunnen worden

aangegeven die ons moeten toelaten slechte geschiedschrijving te onderscheiden van

goede7.

1.5 Onderverdeling van de masterproef

Het tweede hoofdstuk behandelt het theoretisch kader. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan

op welke manier men globalisering al dan niet een toepasselijke theorie is om dit

onderwerp erin te kaderen. Er wordt in het theoretische kader ook ingegaan op het

economische belang van de slavenhandel voor Dahomey.

Er wordt in het derde hoofdstuk een overzicht gegeven van de geschiedenis van Dahomey.

Dit overzicht is gebaseerd op secundaire literatuur onder meer van Robin Law, Ade

Akinjogbin en Henk den Heijer. Eveneens is het gebaseerd op primaire bronnen

geschreven door William Snelgrave, Archibald Dalzel en William Smith, slavenhandelaars

en reizigers naar Dahomey. Dit overzicht is een beschrijvende analyse van de groei van

Dahomey tot slavenexporteur vanaf de veroveringen van de toenmalige vorst Agaja in

1724. Er wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de veroveringen van de

kuststaten, de manier waarop de onderwerping gebeurde, en de invloed op de staat in

Dahomey.

Vervolgens wordt er een onderdeel gewijd aan de economische wijzigingen van Dahomey.

Dit is weergegeven aan de hand van het boek van Karl Polanyi Dahomey and the slave

trade en een kritiek op dit boek gegeven door Robin Law.

6 Hoeree, J. en W. Hoogbergen, “Oral History and Archival Data Combined: The Removal

of the Saramakan Granman Kofi Bosuman as en Epistemological Problem”,

Communication & Cognition 17, no. 2/3 (1984), pp. 245-289, 246-249. 7 Bijvoorbeeld diepgang van het bronnenonderzoek, controleerbaarheid van het onderzoek,

herhaalbaarheid, eerlijkheid van het bronnenonderzoek etc.,…

Page 13: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

13

In het vierde hoofdstuk staat een historiografisch overzicht van de literatuur rond

Dahomey. Robin Law geeft in zijn artikel Dahomey and the Slave Trade: Reflections on

the Historiography of the rise of Dahomey een uitgebreid overzicht van de belangrijkste

auteurs die geschreven hebben over Dahomey en de belangrijkste verslagen van de

tijdgenoten.

In het vijfde hoofdstuk wordt er een bronnenanalyse gemaakt van de Nederlandse bronnen.

In deze bronnenanalyse staan een aantal citaten, die de machtsverhouding tussen de

Nederlanders en de Dahomeanen aantonen. We willen aan de hand van literatuur en

bronnen bewijzen op welke manier de WIC afhankelijk was van de slavenhandel met

Dahomey. Was die afhankelijkheid groot, of wisten de Compagnieën op een andere manier

hun slaven te verkrijgen buiten de staat Dahomey?

In het zesde hoofdstuk staat de conclusie beschreven. In dit hoofdstuk worden de vragen

uit deze inleiding beantwoord. We hebben ervoor gekozen om de onderzoeksvraag en de

bijvragen te beantwoorden in de algemene conclusie omdat het overzicht dan duidelijker

is.

Page 14: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

14

Hoofdstuk II: Theoretisch Kader: Globalisering

2.1 Inleiding

In deze masterproef wordt voornamelijk de nadruk gelegd op de politieke relaties tussen

Dahomey en de Nederlanders na de verovering van de kuststaten door het koninkrijk

(vanaf 1724). In dit opzicht is er minder ingegaan op de economische situatie van

Dahomey, maar meer op de politieke moeilijkheden waarmee Dahomey en de West-

Indische Compagnie te kampen krijgt door de slavenhandel. Waardoor we besloten hebben

om het theoretisch kader een economische basis te geven, namelijk globalisering.

Er is gekozen voor globalisering omdat dit een term is die regelmatig wordt gebruikt in

hedendaagse literatuur. De manier waarop de term globalisering wordt gebruikt in d

literatuur geeft de indruk dat globalisering een uniek proces is, ontstaan in de jaren 1970.

We willen in de eerste plaats aantonen dat globalisering ouder is dan wordt gedacht,

waardoor het gebruik van deze term niet altijd even nuttig blijkt.

2.2 Het discours rond globalisering

De onderzoeksvraag legt de kwestie van de globalisering open. De relatie tussen de

Nederlanders en Dahomey kan aantonen dat er sprake is van economische verandering

voor beide gebieden. Het onderwerp heeft betrekking op de Atlantische slavenhandel

tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars in de 18de

eeuw. Deze

driehoekshandel heeft invloed uitgeoefend op drie verschillende continenten namelijk

Europa, Afrika en Amerika. De vraag of er sprake is van globalisering bij het onderwerp

van de slavenhandel tussen het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars in de

18de

eeuw, hangt af van de startdatum en de definiëring van de term globalisering. De

discussie met betrekking tot de startdatum van globalisering is een discussie die in de

literatuur de laatste jaren is toegenomen. Wallerstein is een auteur die in deze literatuur

rond globalisering regelmatig terugkomt. Hij heeft het niet direct over globalisering, maar

eerder over het ontstaan van een wereld-systeem, waarin de interactie steeds sterker wordt

tussen de verschillende werelddelen. Hij onderscheidt vervolgens een kern, periferie en

Page 15: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

15

semi-periferie verhouding tussen de verschillende landen. Volgens Wallerstein ligt de

oorsprong van dit wereld-systeem, zoals wij het nu kennen, in de zestiende eeuw8. Er zijn

een aantal argumentaties van verschillende auteurs die daar tegenin gaan, en anderen die

hem daarin volgen. In deze masterscriptie is ervoor gekozen om de these van Wallerstein

niet te gebruiken omdat we vinden dat die te eurocentrisch is.

Het is noodzakelijk om de term globalisering te verklaren om verder in te kunnen gaan op

het concept, maar eenvoudig of eenduidig is het niet. Het is een term die nooit een

objectieve definiëring kan hebben, elke definitie van globalisering is geladen en gaat uit

van een bepaalde invalshoek. Globalisering houdt volgens ons de intensivering van

contacten in tussen verschillende gebieden. Met deze intensivering bedoelen we dat er

sterkere economische lange afstandscontacten gaan plaatsvinden. De versterking van deze

contacten zorgt voor een vergroting van de globalisering. Hierbij merken we onmiddellijk

op dat de interactie tussen de verschillende gebieden sinds 1970 enorm versneld is. Maar

daarom verschilt ze in feite niet van de interactie tussen verschillende continenten in de

16de

eeuw. Het uiteindelijke doel is de voortdurende accumulatie van kapitaal, op die

manier kan men globalisering direct linken aan kapitalisme.

2.3 Globalisering in historisch perspectief

Debat rond globalisering: een nuttig en nieuw begrip?

De definitie van prof.dr. Rik Coolsaet stelt dat er sprake is van globalisering als de

volgende fysieke en cognitieve componenten samen voorkomen. De fysieke component

komt neer op een tijd/ruimte compressie namelijk de toename van de grensoverschrijdende

communicatie van handels- en kapitaalstromen en van een verbetering op het gebied van

transport en leidt tot een sterkere toename van interdependentie tussen regio‟s continenten

en landen. De cognitieve component betekent dat men zich van dit proces bewust is, men

gaat met andere woorden redeneren in cosmopolitische termen van een kleiner wordende

wereld en men hanteert mondiale begrippen en concepten om de wereld als een

8 Wallerstein, Immanuel, World-Systems Analysis. An Introduction, (Durham and London:

Duke University Press, 2007), 1.

Page 16: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

16

interdependentie voor te stellen9. De globalisering heeft met andere woorden een

economische basis, dat zich uitwerkt op cultureel, sociaal en demografisch vlak. Deze

definitie voorziet de mogelijkheid om voor het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse

slavenhandel te achterhalen in hoeverre we hier kunnen spreken over een vorm van

globalisering.

Globalisering wordt op verschillende manieren geanalyseerd en er bestaan verschillende

visies over globalisering. We hebben gekozen voor de interpretatie van Frederick Cooper

omdat hij een korte en bondige uitleg geeft over de verschillende manieren waarop men het

concept kan observeren.

Frederick Cooper geeft een bepaald perspectief van de problemen die er zijn met een term

als globalisering en een historisch onderzoek over Afrika. Er zijn twee problemen met het

concept “globalization” ten eerste de “global” en ten tweede de “ization”. Het eerste deel

van het concept impliceert dat het gaat over een systeem van inter-connecties over de

gehele globe/wereld die voornamelijk door handel en informatie worden doorgegeven. Dit

systeem houdt in dat het de gehele wereld beïnvloed. Het tweede deel van het concept

impliceert dat dit werkelijk het geval is, en dat dit de “global age” is. Belangrijke vragen

worden niet gesteld zoals wat zijn de limieten van de inter-connecties, niet alle gebieden

worden beïnvloed door het kapitalisme, en de nood aan specifieke structuren en eisen om

deze connecties te kunnen maken10

.

Wat er ontbreekt in de discussie rond globalisering, schrijft Cooper, is het historische

belang van inter-connecties en een focus op de structuren en limieten van deze inter-

connecties. Het is noodzakelijk om de neiging te ontwijken die er geweest is om sociale,

economische, politieke en culturele processen te analyseren alsof ze plaats hebben

gevonden in nationale of continentale containers. De wereld is lange tijd - en is nog steeds

- een plaats waar politieke en economische relaties ongelijk zijn11

.

Volgens Cooper is het nodig dat Afrikanisten zich bewust zijn van het belang van

territoriale contacten zowel binnen het continent, als buiten het continent ( Atlantische

slavenhandel, contacten met de Islam…). De relevantie van deze geschiedenis vandaag ligt

9 Coolsaet, Rik, macht en waarden in de wereldpolitiek, (Gent: Academie Press, 2007), 54-

55. 10

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? An African historian‟s

concept”, African Affairs 100, ( 2001): pp. 189-213, 189. 11

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 189.

Page 17: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

17

niet in een vorm van assimilatie tussen het oude (koloniale) en het nieuwe (globale)

vormen van contact, maar in de lessen dat het voorziet in het belang voor lange

afstandsverbindingen12

.

Vandaag zijn er voorstanders en tegenstanders van het debat rond globalisering. Ze gaan er

allebei vanuit dat dit proces realiteit is, en men is er ofwel voor ofwel tegen. Is het niet

belangrijker om precies te definiëren waarover we aan het debatteren zijn, om het proces

van inter-connectie beter te verstaan? Volgens Cooper is het moeilijk om de term

globalisering te gebruiken omdat die al snel ten opzichte van het lokale komt te staan.

Cooper vindt dat we de historische veranderingen moeten analyseren aan de hand van

concepten die minder veralgemenen13

.

Het eerste argument zou men the Banker‟s Boast kunnen noemen. Na het einde van de

Sovjet Unie, de opkomst van Communistisch China op de kapitalistische markt, de druk

van de VS etc.,… Deze veranderingen zijn een deel van het nieuwe argument om te

spreken van een nieuw regime. Het is eveneens een argument dat betrekking heeft op

discipline waarbij de wereldmarkt wordt gepercipieerd als een web van verschillende

transacties waaraan de overheden aan onderhevig zijn. De rijke landen moeten

welvaarstaten blijven en arme landen hoeven geen sociale uitbreidingen door te voeren,

allemaal ten voordele van de geglobaliseerde economie.14

De volgende perceptie van globalisering is de Social Democrat‟s Lament. Deze mensen

aanvaarden de globalisering zoals de bankiers het zien, maar in de plaats van het te zien als

iets positiefs, maakt het volgens hen de situatie voor de mensheid nog erger. Volgens hen

heeft de globalisering het sociale project ondermijnd, door de economische belangen

voorop te stellen ten nadele van de politieke belangen. Volgens sommigen moet

globalisering tegen gehouden worden, maar volgens anderen heeft globalisering al

gewonnen en valt er weinig te doen behalve het betreuren van het einde van de natie-staat

en de nationale vakbonden15

.

Het laatste argument van globalisering is the Dance of the Flows and the Fragments. Dit

argument heeft de realiteit van globalisering aanvaard en eveneens het destabiliserende

effect op nationale maatschappijen, maar kiest voor een andere aanpak. In plaats van de

12

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” , 190-191. 13

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” ,190-192. 14

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 193. 15

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 192.

Page 18: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

18

wereld te homogeniseren, zorgt de globalisering voor een verandering op lokaal vlak.

Omdat de verschillende culturen zo vaak geconfronteerd worden met één bepaalde cultuur

van buitenaf, gaat men de eigen cultuur meer appreciëren(vb. Het sentimentele belang dat

migranten aan het thuisland hechten,..)16

.

Er zit iets in elk van deze concepten, maar wat er fout aan is, is dat deze concepten

totaliserend en periodiserend zijn. Daarmee bedoelt Cooper dat de relatie tussen een gebied

en de interactie vaak is gewijzigd doorheen de tijd, en dat elke verandering aandacht nodig

heeft. (bvb. De invloed van de Oost Indische Compagnie op Nederland, Indonesië en Zuid

–Afrika in de 16 en 17de

eeuw)17

.

Er zijn een aantal onderzoekers die het begin van de globalisering in de tweede helft van de

negentiende eeuw plaatsen „world capital markets were almost certainly as well integrated

in the 1890s as they were in the 1990s18

‟. Er wordt nu heel wat onderzoek gedaan naar de

huidige specifieke patronen van productie, consumptie, nationale en internationale

instituties, zodanig dat het allemaal in een “-ization” past. In de volgende paragraaf geeft

Cooper het voorbeeld van migratie. Migratie is doorheen de 20ste

eeuw gestegen, maar dat

wil niet zeggen dat de macht van de staat gedaald is. Het is nodig dat we deze institutionele

mechanismen verstaan, en de global-metaphor is geen goede manier op dat mechanisme te

verstaan19

.

De dood van de natie-staat en de welvaartstaat zijn heel erg overdreven. Er zijn nog nooit

zoveel bronnen gecontroleerd door de overheden. In 1965 lag 25% van het BNP van

OECD landen bij de overheid, in 1990s is dat gestegen tot 37%. De reden daarvoor – in

tegenstelling tot wat de Bankers Boast en the Social Democrat‟s Lament beweren- is de

politiek. Een voorbeeld is de manier waarop de wereld georganiseerd is. Zowel Frankrijk

als Brazilië staan voor harde internationale competitie, in Frankrijk kan de welvaarstaat

verdedigd worden binnen het politiek systeem, terwijl in Brazilië “globalisering” de meest

“verstandelijke keuze” wordt20

.

Het is niet de bedoeling dat men terugkeert naar nationale of continentale invullingen van

geschiedenis, wanneer men argumenten aanhaalt tegen globalisering. De vraag is of de

16

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” , 193. 17

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 194. 18

Dennis, F. en Arturo G. , “Path dependence, time lags and the birth of globalisation: a

critique of O‟Rourke and Williamson.”, European Review of Economic History 8: 81-108,

(2004), 81. 19

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 194. 20

Ibidem.

Page 19: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

19

veranderingen van lange afstandsrelaties doorheen de tijd beter verstaanbaar zijn dan

globalisering21

? Globalisering is namelijk een term waar geen consensus over bestaat. Het

kan zo breed gebruikt worden dat het alles omvat, waardoor het niks meer betekent. Het

discours rond globalisering haalt zijn inspiratie uit de val van de Berlijnse muur waarbij er

onterecht gedacht werd dat de barrières voor transnationale economische handel

verdwenen waren. Zowel voor de voorstander als tegenstander van globalisering is het

ideologisch kader het liberalisme. Politieke actoren en onderzoekers hebben een

verschillende mening over de effecten, maar het enige dat het woord globalisering met

zekerheid betekend is integratie, op planetair niveau22

.

De geschiedenis van de lange afstandsrelaties is ouder dan de laatste 40 jaar, of sinds het

ontstaan van het kapitalisme in Europa in de 16de

eeuw. Een belangrijk bewijs hiervoor is

de uitbreiding van het Mongoolse Rijk in de 14de

eeuw via handelsroutes23

. Wat er wel

nieuw is vanaf de 16de

en 17de

eeuw, is de idee van een wereldbeeld, ontstaan onder

invloed van de ontdekkingsreizen van de Portugezen en de Hollanders. Hierin speelt

Afrika een belangrijke rol met de driehoekshandel tussen het continent, de Caraïben en

Europa24

.

Men moet volgens Cooper nagaan op welke methode de productie is georganiseerd om op

die manier de lange afstandsrelaties te begrijpen. Hierin volgt hij Marx die het belang

benadrukte van de primitieve accumulatie van kapitaal in de 17de

en de 18de

eeuw door

middel van gedwongen arbeid namelijk slavernij. De groeiende productie ging hand in

hand met de exploitatie van de arbeiders. Een wereldrijk dat zich uitbreidde, ging samen

met het controleren van de andere25

.

In zijn artikel vervolgt hij met een voorbeeld dat meer toepassing heeft op het onderwerp

van deze masterscriptie. Hij schrijft het volgende:

“African kings were vulnerable at home and found strength in their external connections.

The slave trade meant different thing to different partners: for the African king it meant

gaining resources (guns, metals, cloth and other goods with redistributive potential) by

21

Ibidem. 22

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 195. 23

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 200. 24

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 202. 25

Ibidem.

Page 20: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

20

seizing someone else‟s human assets, not by facing the difficulties of subordinating one‟s

own population. Raiding slaves from another polity and selling them to an outside buyer

externalized the supervision problem as well as the recruitment problem. … This was, from

the point of view of African participants in the process, the unintended consequence of the

fatal intertwining: outlets for war captives created a new and insidious logic that began to

drive the entire system of slave catching and slave marketing26

.”

Uit dit citaat verstaan wij dat Frederick Cooper gelooft dat de bedoeling voor de Afrikanen

niet was om een bepaald wereld-systeem in stand te houden, maar slechts om hun eigen

rijkdom groter te maken. Dit citaat geeft ons de indruk dat de Afrikaanse koningen, en in

ons geval, de Dahomese koning, aan de slavenhandel deelnam om op die manier zijn

koninkrijk rijker te maken. Ze werden daardoor gedwongen om aan slavenhandel te doen.

Met deze interpretatie zijn we het gedeeltelijk eens. Het is inderdaad een feit dat de

Dahomeanen en andere West-Afrikaanse staten en koninkrijken aan slavenhandel deden.

De reden daarvoor was dat de vraag naar slaven door de Europeanen groter was dan de

vraag naar andere goederen in deze specifieke gebieden. Het gevolg was dat het aantal

rooftochten op slaven steeg, en dat er miljoenen mensen van West-Afrika naar Amerika

onder gedwongen omstandigheden werden gebracht.

Maar het is onjuist te beweren dat de staten bijna gedwongen werden om aan slavenhandel

te doen. In de eerste plaats bestond slavernij reeds in het gros van de maatschappijen aan

de Slavenkust en andere West-Afrikaanse gebieden. Ten tweede konden de staten blijven

voortbestaan zonder de slavenhandel, dus ze waren zeker niet genoodzaakt om aan deze

handel te participeren. Evenmin waren Afrikaanse koningen kwetsbaar zoals Cooper het

beschrijft, maar ze waren uiterst rationeel in de beslissing die ze namen om de financiële

situatie van hun koninkrijk te verbeteren.

Volgens Cooper waren de mechanismen van de lange afstandsrelaties beperkt en toevallig

in hun mogelijkheden om te kunnen veranderen. Volgens Cooper was het Atlantische

systeem in de achttiende eeuw niet volledig systematisch noch kan men spreken over

achttiende eeuwse globalisering27

.

Hiermee zijn we het niet eens, Cooper schrijft dat het moeilijk is om een consensus te

vinden over het begrip globalisering, en hij schrijft dat het enige waarover iedereen het

26

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 203-204. 27

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 204.

Page 21: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

21

eens is, de steeds sterker wordende interconnecties zijn. In dit opzicht, aan de hand van

deze definitie is, het moeilijk om te beweren dat de achttiende eeuw niet bestaat uit

globalisering. We vinden dat Cooper zichzelf tegenspreekt door deze uitspraak.

Volgens Cooper is het correct dat het heden zeer sterk verschilt van het verleden, maar we

hebben een meer verfijnt theoretisch apparaat nodig dan globalisering. Hij wil dat de term

globalisering vervangen wordt door andere termen die minder misleidend zijn. Volgens

hem is het gebruik van bepaalde woorden belangrijk om een bepaalde visie te verkrijgen

over een concept. Daarom is het belangrijk een volwaardig alternatief te vinden voor dit

container begrip28

.

In dit opzicht zijn we het eens met Frederick Coopers‟ theorie en vinden we dat een term

als globalisering niet altijd even nuttig is. Als deze term enkel afhankelijk is van de

definitie die men eraan geeft, dan kan ze voor elk mogelijk lange afstandscontact gebruikt

worden, en verliest ze bijgevolg aan waarde. Het gebruik van globalisering voor de 18de

eeuwse slavenhandel lijkt ons een aannemelijk concept, omdat de handelscontacten

gebaseerd zijn op de voortdurende accumulatie van kapitaal.

2.5 Conclusie

Globalisering wordt regelmatig gebruikt in de hedendaagse literatuur, maar er wordt zelden

een definitie aan gegeven. Het begrip is bijgevolg toepasselijk voor elke vorm van

economische lange afstandscontacten. In dat opzicht gebruiken wij hier deze term. Het was

onze bedoeling om aan te tonen dat globalisering geen nieuw concept is, maar een

veranderende dynamiek kent. De dynamiek uit de achttiende eeuw met betrekking tot

slavenhandel, verschilt niet zoveel van de huidige economische dynamieken. In beide

gevallen is er sprake van de voortdurende accumulatie van kapitaal. Vervolgens is er in

beide gevallen ook sprake van lange afstandscontacten die als doel hebben de economische

samenwerking te versterken.

Het is mogelijk om de globalisering als term toe te passen op het onderwerp van deze

masterscriptie. De contacten die er geweest zijn tussen de Nederlanders en de inwoners van

Dahomey waren gebaseerd op economische onderhandelingen. Er was sprake van

interactie op economisch vlak; dat zich vervolgens uitwerkte op cultureel, sociaal en

28

Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?” , 212-213.

Page 22: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

22

demografisch vlak. Deze invloeden gebeurden zowel voor de Nederlanders als voor de

inwoners van Dahomey.

De vraag of globalisering een nuttig begrip is in deze context krijgt een positief antwoord.

Het is een manier van denken die ervoor zorgt dat men de wereld op een andere manier

gaat benaderen. Het is belangrijk dat de grote dynamieken worden onderzocht, zonder de

invloed van bepaalde factoren zoals natie-staten te negeren. Deze dynamieken kunnen

bepaalde zaken aantonen, die men in de context van de staat of een continent niet altijd zou

terugvinden. Het grootste nadeel dat globalisering bezit is het gebrek aan een behoorlijke

definitie.

Page 23: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

23

Hoofdstuk III: Geschiedenis van het koninkrijk Dahomey na 1700

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de geschiedenis van Dahomey vanaf de

troonsbestijging van Agaja in 1708 tot aan het einde van zijn regentschap. De reden

waarom voor deze korte periode is gekozen, is omdat vanaf die periode de slavenhandel

een rol zal spelen in het koninkrijk. Deze periode is een zeer onrustige tijd voor Dahomey,

met invallen van buurtstaten en problemen met de Europese nederzettingen aan de kust.

Agaja kan zijn macht blijven consolideren, maar het gevolg is dat de slavenhandel sterk

daalde en niet zo optimaal meer was als voorheen.

Het koninkrijk Dahomey bevindt zich aan de Westkust van Afrika, meer bepaald in het

gebied dat de Europeanen de naam Slavenkust gaven. De Slavenkust strekt zich uit vanaf

de monding van de Volta rivier in het westen en ten oosten van het kanaal van Lagos29

. Dit

is in totaal ongeveer 200 km, hoewel er over de precieze grenzen dispuut bestond. De

huidige landen die zich in dat gebied bevinden zijn Zuidoost Ghana, de Republiek van

Togo en Benin en het Zuidwesten van Nigeria30

. Volgens de Europeanen bestond deze

slavenkust uit Afrikanen die dezelfde linguïstische kenmerken hadden en dezelfde cultuur,

het grootste aantal van de bevolking bestaat uit eenzelfde groep. Deze taalgroep was

gekend als de Aja-Ewe31

. Deze etnografische homogeniteit van de Slavenkust was niet

absoluut. Er was een verschil met de meer Noordelijke bevolking de Yoruba, die andere

linguïstische kenmerken heeft.

Dahomey bezit een uitgebreid aantal bronnen, in vergelijking met andere West-Afrikaanse

koninkrijken. In de zeventiende eeuw voordat Dahomey gekend was bij de Europeanen,

schreef een Nederlander Willem Bosman Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-

Tand en Slavekust. Hij vermeldt Dahomey niet letterlijk, net als zijn Europese tijdgenoten.

In de achttiende eeuw werd Dahomey een dominante macht in Aja beschreven door

29

Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa, (Oxford,

Clarendon Press, 1991), 18. 30

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, (Oxford, Clarendon Press,

1991), 33. 31

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 22.

Page 24: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

24

William Snelgrave, John Atkins, William Smith en Archibald Dalzel32

. Veel van deze

bronnen zijn geschreven ter bevestiging van een aantal vooroordelen over Afrika.

Waardoor het moeilijk wordt om een objectieve en een accurate weergave van Dahomey

terug te vinden in de reisbeschrijvingen die opgemaakt zijn voornamelijk door

slavenhandelaars uit de 18de

eeuw.

3.2 Ontstaan en uitbreiding van het Koninkrijk Dahomey

Mythisch verleden?

Het ontstaan van Dahomey en de eerste vorsten die het rijk regeerden, zijn in orale tradities

ingebed die pas in de negentiende en twintigste eeuw door koloniale bestuursambtenaren

en antropologen zijn vastgelegd. In deze verhalen zijn feit en fictie moeilijk van elkaar te

onderscheiden, maar toch zitten er kernen van waarheden in.33

Het mythische verleden van het koninkrijk vinden we zowel in de bronnen, als in de

mondelinge overlevering terug. Er bestaan verschillende verklaringen voor het ontstaan

van Dahomey, één van de bekendste wordt hieronder uitgelegd. In de jaren twintig van de

achttiende eeuw begon het geleidelijk tot de Europeanen op de Slavenkust door te dringen,

dat zich in het binnenland een machtige staat aan het ontwikkelen was genaamd Dahomey.

De naam van dit onbekende land dook voor het eerst op in een document uit 1716, waarin

wordt vermeld dat de onderkoning van Agoeme, gelegen in de provincie Fon, tegen zijn

vorst te Allada in opstand was gekomen34

. Allada was oorspronkelijk de grootste en meest

uitgestrekte staat. Uit mondelinge overlevering blijkt dat Dahomey is opgericht door een

prins uit Allada die naar het Noorden migreerde na een dispuut over de troonopvolging in

Allada. Het is waarschijnlijk opgericht tijdens het tweede kwartaal van de zeventiende

eeuw35

.

32

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, (Cambridge: University

Press, 1967), I. 33

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733, (Amsterdam:

Walburg Pers, 2002), 65. 34

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 47. 35

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 16.

Page 25: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

25

Dahomey was niet de oorspronkelijke naam van het volk, maar van het paleis van

Wegbada(Wegbaja), vermoedelijk de tweede vorst van het koninkrijk36

. De mythe gaat als

volgt: Op zekere dag zou deze koning van een hoofdman grond hebben opgeëist voor de

bouw van een nieuw paleis. De man genaamd Dan vond de eis van de vorst zo bespottelijk,

dat hij Wegbaja de vraag stelde: “wilt u werkelijk een paleis op mijn buik bouwen”,

waarbij de koning woedend werd en een paleis op de buik van Dan liet bouwen, namelijk

„in de buik van Dan‟ ofte Dahomey37

.

Ten noorden van Allada lag het koninkrijk Dahomey met als hoofdstad Abomey38

.

Voordat Dahomey zich had gevestigd bevond zich een andere bevolking op dat gebied

namelijk de Aja. Dahomey wist de Aja te veroveren, en op die manier zijn macht te

consolideren in het gebied. Volgens mondelinge overlevering zou een dispuut over de

opvolging de oorzaak zijn voor het ontstaan van problemen bij de Aja omstreeks 162039

.

Volgens de overlevering is de eerste vorst van Dahomey Dogbagri, een afstammeling van

Agasu. In 1625 stierf Dogbagri en er ontstaat een twist over de troonsopvolging, ditmaal

tussen zijn zonen Dakodonu en Ganhesou. Dakodonu won de machtsstrijd en geldt in de

orale traditie van Dahomey als stichter van dit koninkrijk. Onder zijn opvolgers Wegbada

en Akaba groeide het rijk uit tot aan het machtige Oyo in het noorden en de Lama in het

zuiden40

.

Sommige auteurs beweren dat Dahomey afkomstig is van de Tado. Maar Robin Law

twijfelt aan het waarheidsgehalte van de orale overleveringen die de dynastieke lijnen van

Porto-Novo en Dahomey via Allada met Tado verbinden.41

De dynastieke verbondenheid

van Dahomey werd pas in 1863 opgetekend door Richard Burton. De beschrijvingen van

Norris en Dalzel van de eeuw ervoor stemmen daar niet mee overeen. Law veronderstelt

dat er sprake is geweest van een projectie achteraf bij het ontstaan van de Dahomese

koningslegende over de afstamming van Allada, waarbij de vorst van Dahomey in de loop

van de achttiende eeuw, legitimering zocht voor de verovering van Allada in 1724.

Wanneer de legitimering eenmaal aanvaard was, dan konden de koningen van Dahomey

36

Over Wegbaja staat meer uitleg bij de Staat in Dahomey. 37

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 46-47. 38

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 17. 39

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 22-23. 40

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 48. 41

Law, Robin, The Kingdom of Allada, (Leiden, 1997), 113.

Page 26: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

26

zich erop voorzien dat zij de rechtmatige opvolgers van het koninkrijk waren en dat de

vorst van Allada aan hen schatplichtig zou zijn42

.

De ontstaansgeschiedenis van Dahomey rust op orale tradities die moeilijk te verifiëren

zijn. Toch is het onjuist te stellen dat er wat betreft de vroege geschiedenis van Dahomey

geen enkele historische lijn te trekken zou zijn. Zo is eerder betoogd dat het waarschijnlijk

is dat er in de zestiende eeuw of vroeger een Aja staat op het westelijk deel van de

Slavenkust heeft bestaan. Vanuit deze “oerstaat” moet, gezien de sterke taalverwantschap

tussen verschillende volken op de Slavenkust, een volksverhuizing hebben plaatsgevonden

die tot de stichting van verschillende nieuwe staten heeft geleid. Allada was gedurende de

zeventiende eeuw de machtigste staat van deze Aja staten43

. Veel gebieden op de

Slavenkust waren aan Allada schatplichtig. Maar in de tweede helft van de zeventiende

eeuw begon de macht van Allada te dalen en groeide het verzet van vazalstaten, waaronder

Dahomey, tegen hun overheerser. Nadat in 1660 en 1716 vanuit Dahomey tweemaal toe

tevergeefs was geprobeerd de macht van Allada over te nemen, deed Agaja44

, de vierde

koning van Dahomey, in 1724 voor de derde keer een poging en dit maal met succes45

.

De troonsopvolging van Agaja in 1708

Sinds 1708 werd Dahomey steeds sterker, maar de opvolging van dit jaar is afwijkend aan

de andere opvolgingen van de koningen. De mondelinge overlevering over de

troonsopvolging zijn verwarrend, maar er is geen twijfel mogelijk dat Agaja zijn broer

Akaba opvolgde. De officiële versie is gerelateerd aan die van Le Herissé, die beweert dat

Akaba met zijn tweelingszus Ahangbe regeerde en dat deze afspraak goed werkte, omdat

Ahangbe op de achtergrond bleef. Toen Akaba stierf ontstonden er problemen. Omdat

zowel Ahangbe en Akaba kinderen hadden; zou het juister zijn om het koninkrijk te

splitsen onder de zoons van deze tweeling. Om chaotische resultaten te vermijden werden

42

Law, Robin, The Kingdom of Allada, 113-114. 43

Zie Bijlages, Kaart 3. Deze kaart toont de migratie van de Aja aan de Westkust van

Afrika. Uit: Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 12. 44

Zie Bijlages, Afbeelding 1. Agaja. Uit: Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours

1708-1818, frontispiece. 45

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 48.

Page 27: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

27

beide zonen van Ahangbe en Akaba vervangen door Dosu die later verkozen werd onder

de naam Agaja46

.

Deze bewering zorgt ervoor dat vele vragen onbeantwoord blijven. Want als Ahangbe

samen regeerde met haar broer, dan zou ze toch moeten gekwalificeerd zijn om de macht

over te nemen na zijn dood, aangezien de mondelinge overlevering niet beschrijft dat ze op

hetzelfde moment stierven. Dahomey bestaat ook uit een opvolging aan mannelijke zijde,

dus zouden de zonen van Ahangbe niet aanvaard worden als rechtmatige troonopvolgers47

.

Anatole Coissy verklaarde dit door uit te leggen dat Ahangbe gedurende een korte periode

aan de macht is geweest in Dahomey, en toen ze stierf de zonen van Akaba nog te jong

waren om de macht over te nemen in de staat. Dunglas, een andere historicus, is het daar

mee eens en beweert dat Agaja als regent voor de zoon van Akaba aan de troon werd

gebracht, maar de macht niet wilde opgeven wanneer de zoon oud genoeg was om aan de

troon te komen. Maar zowel Coissy als Dunglas vergeten dat Akaba al oud was wanneer

hij de macht op de troon overnam. Hij zou gedurende 20-28 jaar aan de macht zijn

geweest. Hij zou dus kinderen moeten hebben die de leeftijd bereikt hebben om de macht

over te nemen48

.

Wanneer men de bronnen erop bekijkt van Delisle die een gesprek had met Agaja in 1728

dan blijkt dat wanneer Agaja praat over zijn voorouders en hun prestaties, hij nooit

Ahange vermeldde hij nooit. Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat Ahangbe in Dahomey

geheerst zou hebben voor Agaja. Waadoor het nog steeds niet duidelijk is waarom Agaja

de macht heeft overgenomen in Dahomey49

.

Agaja

De opvolging van Agaja kan misschien teruggevonden worden in de betekenis van zijn

naam namelijk “no one throws into fire a green tree which is still standing50

”. Dit zou

betekenen dat Agaja een afstammeling is van de tweede vorst van het koninkrijk Dahomey

namelijk Wegbada (Wegbaja) en dat men Agaja niet zomaar aan de kant mag schuiven.

46

Le Herissé, A., L'ancien royaume du Dahomey ; moeurs, religion, (Paris : Emile Larose,

1911), 15. 47

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 60-61. 48

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 61. 49

Ibidem. 50

Ibidem.

Page 28: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

28

Daarenboven twijfelde men eraan of Akaba werkelijk de vader was van zijn kinderen en

zouden Ahangbe‟s kinderen geen “raszuivere” Ahovi zijn. Daardoor is het makkelijker

voor een kandidaat met een meer zekere “bloedlijn” om de macht over te nemen in de

staat51

. Agaja was de broer van Akaba, dus was hij de beste kandidaat om als heerser van

het rijk te worden opgesteld.

De keuze voor Agaja als koning in 1708 had grote gevolgen voor Dahomey. Hij was de

meest beschreven en de meest bewonderde koning uit de achttiende eeuwse geschiedenis

van Dahomey52

. Hij werd onder meer beschreven door William Snelgrave en Archibald

Dalzel. Snelgrave had Agaja gezien in 1727 en schreef dat hij dacht dat Agaja ongeveer 45

was, maar wanneer hij de troon besteeg zou hij zo‟n 35 zijn geweest dus in 1727 was hij

vermoedelijk 55.

Ook Archibald Dalzel had veel bewondering voor Agaja en schreef het volgende:

“ Trudo53

, considered as a conqueror, seems little inferior to any other of that class, which

swoln the page of history. Like them he waded to glory, through an ocean of innocent

blood; and like them experienced the vicissitudes of fortune. Yet he never once lost his

magnanimity, nor wept, like Alexander, when his generals refused to follow him: he knew

how to enforce obedience; and drove, when he could not lead, them to conquest. It is true,

bred as the nation was to war, it seldom wanted such incitement. We shall find, in the

course of this history, instances of an heroic spirit that would do honour to any nation54

.”

Bij de troonsbestijging van Agaja bezat Dahomey de stad Abomey en ongeveer tussen

tweeënveertig en tweeënzestig dorpen en steden in de omgeving. Als men rekening houdt

met het feit dat in West-Afrika dorpen en steden dicht bij elkaar werden gebouwd, wil dit

zeggen dat het over een klein gebied gaat. Het koninkrijk was niet zo groot als Allada of

Ouidah55

. Het mag dan nog niet zo een groot koninkrijk geweest zijn, het had wel een

efficiënte organisatie. De monarchie was sterk gecentraliseerd, had controle over alle

aanstellingen van de hoofdmannen en had een staand leger. Van zodra dat Agaja de troon

51

Ibidem. 52

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 62. 53

Dit is de naam die oorspronkelijk gegeven werd aan Agaja, zijn naam was Trudo Audati.

Uit Law, R., “An Alternative text of Agaja of Dahomey‟s letter to king George I of

Engeland 1726”, History in Africa, vol. 29 (2002), 257. 54

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 18. 55

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 62.

Page 29: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

29

besteeg nam hij twee beslissingen die onmiddellijk aantoonden dat hij een militair genie

was. Ten eerste wist hij een systeem van spionnen te installeren, de Agbadjigbeto, die hij

naar elk dorp zond alvorens hij ten aanval overging. Ze dienen zichzelf voor te stellen als

gewone handelaars en op die manier de lokale taal leren. Ze horen het militair potentieel

van de dorpen te bestuderen, de specifieke goden kennen, en deze details doorgeven aan

Agaja. De bedoeling was dat ze een pact sloten met de hoofdman van het gebied. Wanneer

ze terugkwamen in Abomey haalden ze een aantal redenen op waarom ze vinden dat het

gebied moet veroverd worden, als een vorm van propaganda. Ten tweede zette Agaja een

militaire training op, dat zeer efficiënt was, maar dat niet volledig professioneel was “

every common soldier a boy at the public charge, in order to be trained up in hardship

from the youth56

”.

De geschiedenis van Dahomey tussen 1708 en 1724 is summier, het gaat hoofdzakelijk

over de succesvolle oorlogen die Agaja gevoerd heeft tegen de naburige koninkrijken en

dorpen. Één van zijn successen voor 1724 is waarschijnlijk de verovering van Didouma en

Pobe, dat respectievelijk ten noordwesten en ten zuidoosten van Abomey ligt. Maar het

grootste deel van die veroveringen zijn niet in bronnen beschreven57

. In 1714 had

Dahomey evenveel macht als Allada en was de staat gekend bij de Europese handelaars. In

1717 wist Agaja zich te infiltreren in het politiek conflict dat ontstaan was tussen Ouidah

en Allada. Hij wist Soso (de koning van Allada) te overtuigen dat Huffon(de koning van

Ouidah) van de troon gestoten moest worden in Ouidah. Agaja verwachtte een snelle

militaire actie, maar dit was Soso niet gewoon, en het gebeurde niet volgens het Ebi

systeem58

. Er kwam uiteindelijk geen militaire actie en Agaja heeft tien jaar gewacht

alvorens Ouidah te veroveren59

.

56

Snelgrave, William, A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade

(London, 1734), 78. 57

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 63. 58

Dit is het systeem dat gedurende lange tijd toegepast werd in Allada, maar het werd

verstoord door de komst van Agaja. 59

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 63-64.

Page 30: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

30

De verovering van Allada

Het bleef stil rond Dahomey tot in 1724, toen er een troonsopvolging was in Allada60

. Er

was een conflict ontstaan tussen de twee kandidaten voor de troon namelijk Sozo en

Hussar. Sozo weet de macht naar zich toe te trekken en de verslagen kandidaat Hussar ging

uiteindelijk hulp vragen aan Agaja. Sozo, de nieuwe leider van Allada, was naar Huffon

(de koning van Ouidah) gegaan om Huffon ervan te overtuigen dat als Agaja een oorlog

beraamde tegen Allada, dat dit eveneens slecht zou zijn voor Ouidah. Maar Huffon

weigerde te helpen. Hij geloofde dat wanneer Allada veroverd zou zijn door Agaja, de

handel voor Ouidah enkel kon verbeteren61

.

Op 30 maart 1724 viel Agaja‟s leger Allada binnen. Er bleek weinig tegenstand te zijn tot

dat de koning zich in de hoofdstad van Allada bevond, waar het paleis van de koning het

eerste doelwit was. De nieuwe koning hielt de weerstand gedurende drie dagen aan, maar

uiteindelijk werd de koning vermoord en zijn paleis in brand gestoken. Vervolgens werden

de huizen van de hoofdmannen aangevallen. Bulfinch Lamb die er als ooggetuige was

schrijft:

“ When we went out there was scarce any stirring for bodies without heads, and had it

rained blood, it could not have lain any thicker on the ground62

Maar niet iedereen werd vermoord door het Dahomese leger, vele inwoners van Allada

werden als slaven verkocht aan de Europese handelaars zoals aan Bulfinch Lamb. De

kandidaat-koning die verslagen was en de hulp had gevraagd aan Agaja was samen met

zijn volgelingen naar Ouidah gestuurd. Agaja nam de macht over in Allada, de oude

hoofdstad van de Aja63

.

De verovering van Allada betekende het einde van het oude politieke Ebi-systeem van de

Aja. De koning was vermoord, de hoofdstad was verbrand en de bevolking was ontbonden.

De geest van de voorouders werd verbroken, waardoor de traditionele troonsopvolging niet

langer kon voortbestaan. Agaja volgt volledig de lijn van de Wegbaja-dynastie. Macht in

60

Zie Bijlages, Kaart 4. Allada was het koninkrijk dat zich ten zuiden van Dahomey

bevond. 61

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 65. 62

Smith, William, A new Voyage to Guinea, (London, 1744), 171-189. 63

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 65-66.

Page 31: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

31

een staat werd meer doorgegeven door verovering dan door geboorte64

. De Europeanen

leverden hun bijdragen door de onenigheid aan te moedigen, volgens Akinjogbin.

Dahomey wist in 1724 vrij onverwacht het machtige Allada te veroveren, en slaagde er op

die manier in zijn overheerser te verslaan. Hierover hebben menig historici zich het hoofd

gebroken. Akinjogbin veronderstelde, zoals hierboven geschreven staat, dat de

overwinning het gevolg was van de zwakke militaire organisatie van Allada. Allada‟s

zwakte was niet kwantitatief te bepalen. Zij waren in staat om een groot leger te

mobiliseren volgens diverse bronnen. Allada‟s zwakte kan dus niet vanuit kwantitatieve

factoren worden verklaard. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat Dahomey in 1724 over een

veel kleiner leger dan dat van Allada beschikte65

. Het verschil in kracht zal vermoedelijk

gelegen hebben aan de kwaliteit van beide legers. Zo kende Allada geen staand leger en

geen centraal geleide militaire organisatie. Het leger van de koning van Allada was

omvangrijk, maar was weinig betrouwbaar en gedisciplineerd. Het leger van Dahomey

echter was op een geheel andere leest geschoeid. De kern ervan werd gevormd door een

kleine maar goed getrainde en bewapende eenheid soldaten die permanent ter beschikking

van de koning stond. In het journaal van Jacobus Elet vangen we een glimp van deze

eenheid op toen hij bij zijn aankomst in de residentie van Agaja door een groep soldaten

werd ontvangen. Daarnaast kende Dahomey een professioneel officierkorps dat

rechtstreeks onder de macht van de koning viel en de niet geregelde troepen aanvoerde66

.

Volgens Henk den Heijer betekende de val van Allada niet meteen het einde van het

koninkrijk. Akinjogbin schrijft dat dit het einde betekende voor de Aja, en daarenboven er

geen continuïteit te bemerken valt tussen beide periodes. Den Heijer schrijft de keuze van

Agaja opmerkelijk was, aangezien er aanwijzingen zijn dat hij Allada niet uit eigen

beweging had aangevallen en veroverd, maar op uitnodiging van Hussar, de broer van

koning Sozo, die hem daarvoor een grote som geld had betaald.67

Op deze wijze hoopte

Hussar de troon van Allada op te eisen. Maar Agaja besloot niet Hussar (die voor Agaja te

machtig zou zijn) aan de troon te laten komen, maar een zoon van Sozo als vorst te

64

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 66. 65

Heijer,den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 49. 66

Heijer,den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 49-50. 67

Law, Robin, “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The

“Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”. History in Africa, 15

(1988), 322-323.

Page 32: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

32

benoemen. Hussar vluchtte daarop naar Ouidah(Ouidah) van waaruit hij de macht in

Allada alsnog probeerde te veroveren. Wanneer Agaja in het noorden van zijn rijk vocht

tegen Oyo, probeerde Hussar de macht over te nemen in Allada, maar werd later vermoord

door Agaja. Hierna was het einde van Allada, Agaja liet een nieuwe stad bouwen in 1730.

Wat er met de zoon van Sozo gebeurde is niet duidelijk. Uit brief van Hendrik Hertogh

naar Jan Pranger uit september 1732 blijkt dat hij gevlucht zou zijn naar één van de

kuststeden en in dit geval Jaquin68

.

De auteurs die geschreven hebben over Dahomey geven verschillende percepties weer over

de verovering van Allada. Het is wel duidelijk dat zowel den Heijer als Akinjogbin

geloven dat de instabiele politieke situatie in het koninkrijk Allada ervoor heeft gezorgd

dat Agaja de macht kon overnemen in het koninkrijk. Daarenboven zal het politieke genie

van koning Agaja eveneens een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de verovering.

Machtsuitbreiding naar de kust: Ouidah (Fida) 69

Met de verovering van Allada had de koning van Dahomey een belangrijke schakel in de

slavenhandel tussen het binnenland en de kust in handen gekregen. Toch zou Agaja niet

rusten tot hij ook de kuststaten in zijn macht had. Er wordt sinds de jaren 1730 de vraag

gesteld waarom Dahomey voortdurend aan machtsuitbreiding en gebiedsuitbreiding deed.

Het eerste antwoord dat men hierop verkreeg was van William Snelgrave uit 1734.

Volgens Snelgrave zou de koning van Dahomey de slavenhandel onder zijn beheer willen

hebben, zodanig dat het rijk de handel volledig zou beheren, en de koning op die manier de

Europeanen kon controleren70

.

Door de verovering van Ouidah zou Dahomey invloed kunnen uitoefenen op de import van

vuurwapens en buskruit. Agaja zou na de verovering van Allada een gezant naar

Ouidah(Ouidah) hebben gezonden om de koning van dat land vrij toegang tot de kust te

vragen voor zijn slavenhandelaren. Toen de vorst van Ouidah zijn verzoek afwees, besloot

Agaja deze kuststaat te veroveren. Snelgrave zijn verklaring voor de verovering door

Agaja lijkt aannemelijk. Deze verklaring wordt ondersteund door Jacobus Elet die op 24

68

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 51. 69

Zie Bijlages Kaart 9. 70

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 52.

Page 33: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

33

maart 1733 met Agaja een gesprek had over de heropbouw van een Nederlandse factorij te

Jaquin. Uit zijn journaal blijkt dat de koning rechtstreekse en een omvangrijke mogelijke

slavenhandel met Europeanen nastreefde71

.

Volgens Robin Law zou er te weinig nadruk zijn gelegd in de hedendaagse literatuur over

de manier waarop de oorlog verliep. Er wordt genoeg aandacht gegeven aan de motieven

van Agaja, maar niet hoe Ouidah zich al dan niet verzet heeft. Hedendaagse auteurs, zoals

Henk den Heijer, gebruiken de bronnen van William Snelgrave om de oorlog uit te leggen,

maar Snelgrave was geen echte ooggetuige aangezien hij vier weken na de gebeurtenissen

in april 1734 toekomt72

. Uiteindelijk komt het erop neer dat het falen van Ouidah meer het

gevolg was van de goede militaire strategie van Dahomey dan de lafheid van de mensen uit

Ouidah. De aanval van Dahomey kwam wel onverwacht, dus het lijkt interessant om te

analyseren73

. Jean-Baptiste Labat was de eerste die in 1730 een boek uitgaf waarin hij

beschreef dat de bevolking uit Ouidah zich meer had verzet dan in de bronnen van William

Snelgrave te merken is. Er is een ander manuscript dat nog minder is gebruikt, en dat een

rechtstreekse getuigenis is van de verovering van Ouidah door Agaja namelijk “ Relation

de la Guerre de Juda (Ouidah)”. Dit is geschreven door een Franse handelaar Sieur

Ringard die in Ouidah was enkele dagen voor de aanval van Agaja in 172774

. Hij geeft een

beeld van de verovering van Ouidah dat in eerste opzicht weinig verschilt van de bijdrage

van Snelgrave. Hij schrijft:

“le meme soir je vis le Roy a qui je communiquay les nouvelles que j‟avois aprises de

Dahomé, mais il ne fit qu‟en rire aussy bien que le Capne Asson qui etoit present.75

Hieruit blijkt dat de koning van Ouidah de aanval van Dahomey met een korreltje zout

nam, aangezien hij onmiddellijk begint te lachen. Dezelfde avond nog zou er een kanon

uitbarsten van Dahomey. Huffon - koning van Ouidah - krijgt het verwijt van zijn

onderdanen dat hij lag te slapen terwijl zijn buren een aanval op hen plande. Eenmaal dat

71

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 52. 72

Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The

“Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”, History in Africa, 15

(1988), pp. 322-323. 73

Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727)”, 324. 74

Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727)”, 324-325. 75

Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 326.

Page 34: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

34

Huffon besefte dat het een serieuze aanval was, stelde hij onmiddellijk een leger op.

Vervolgens schrijft Ringard dat er een leger werd gevormd van 40 000 man door de koning

van Ouidah, dat samen vertrokken was om te vechten tegen Dahomey76

. Volgens

Snelgrave zou er minstens 100 000 man in het veld gestaan hebben, dat ligt dus heel wat

hoger77

. Vervolgens beschrijft Ringard dat de Whydianen een dapper volk waren, en dat ze

dat reeds hadden bewezen in voorgaande oorlogen, wat heel opvallend tegengesteld is aan

wat andere Europeanen schrijven over Ouidah78

.

Wat wel haaks op Snelgrave‟s veronderstelling staat dat Ouidah zich niet genoeg had

verzet, is de mening van John Atkins, een voormalig personeelslid van de Royal African

Company79

. Zijn mening over de ontwikkeling op de Slavenkust was gebaseerd op een

bezoek dat hij in 1721 aan Ouidah had gebracht. Een jaar na de verschijning van

Snelgrave‟s boek over Guinea publiceerde Atkins a Voyage to Guinea, waarin hij

beweerde dat Agaja Allada en de kuststaten had aangevallen om een eind aan de

slavenraids te maken die deze staten in zijn land uitvoerden. Agaja wilde zo de

ontwrichting van zijn land tegengaan en kon vanuit dat oogpunt, aldus Atkins, als een

tegenstander van de slavenhandel beschouwd worden80

. Een mooie gedachte, maar in de

archieven is dat helemaal niet terug te vinden. Atkins‟visie kan daarom het best als een

abolitionistische wensdroom worden aangemerkt, om aan te tonen dat de slavenhandel niet

door Afrikaanse vorsten, maar Europese kooplieden werd aangewakkerd. Ondanks het

gegeven dat juist onder de heerschappij van Dahomey zeer grote aantallen slaven vanaf de

Slavenkust werd geëxporteerd, zijn er nog steeds historici die menen dat Agaja‟s

veroveringen primair vanuit abolitionistische motieven waren voortgekomen. Zo

suggereert Patrick Manning in Slavery and African Life dat de expansie van Dahomey, tot

doel had de slavenexport aan banden te leggen ter voorkoming van de ontvolking van de

Slavenkust. Dat dit nobele doel uiteindelijk niet werd gerealiseerd, lag niet aan de vorsten

van Dahomey, maar aan de machthebbers van Oyo waaraan Dahomey schatplichtig was.

Zonder slavenhandel was het jaarlijks tribuut aan Oyo niet op te brengen81

.

76

Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 327. 77

Ibidem. 78

Ibidem. 79

Ibidem. 80

Davidson, Black Mother. Africa and the Atlantic slave trade 1980, 3. 81

Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 327.

Page 35: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

35

Aan deze discussie van het al dan niet abolitionistische karakter van Agaja is nog geen

eind gekomen, maar Den Heijer gaat ervan uit dat Agaja erop uit was de kuststaten te

veroveren om zo zijn machtspositie te versterken en de slavenhandel volledig te

controleren.

Over het al dan niet abolitionistische karakter van Agaja zijn we dieper ingegaan in het

volgende hoofdstuk. Onze conclusie is alleszins dat Agaja eropuit was om de slavenhandel

in zijn macht te hebben, en niet om ze af te breken.

3.3 Ontstaan van de Slavenhandel in het koninkrijk Dahomey

De Slavenkust

De Slavenkust strekt zich uit vanaf de monding van de Volta rivier in het westen en ten

oosten van het kanaal van Lagos. De huidige landen zijn Ghana, Togo, Benin en Nigeria82

.

De antropoloog Karl Polanyi trok de conclusie dat de Slavenkust, door zijn natuurlijke

omgevingsfactoren, als het ware voorbestemd was om een grootschalige slavenhandel tot

ontwikkeling te brengen. De bevolking was er talrijk en het vervoer van slaven naar de

kust relatief eenvoudig. Zijn conclusie lijkt juist als we ons beperken tot de tweede helft

van de zeventiende en de gehele achttiende eeuw, toen die ontwikkeling zich

daadwerkelijk voor had gedaan, maar is onjuist als ook de voorgaande 170 jaar wordt

meegeteld. Het is overigens de vraag of de klimatologische omstandigheden in aanvang

wel zo gunstig waren voor grootschalige slavenhandel83

.

De natuurlijke omgeving van de Slavenkust bijvoorbeeld was minder ideaal en makkelijk

om door te lopen dan Polanyi zijn lezers voorspiegelt. Op enige afstand van de kust bevond

zich namelijk een uitgestrekt moerasgebied, sinds de 19de

eeuw de Lama genoemd84

.

Daarenboven was savannegebied niet geschikter om slavenhandel te voeren dan dicht

regenwoud. In tegendeel aan het kustgebied waren veel beconcurrerende staten en

82

Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West Africa, 18. 83

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 11-12. 84

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 14-15.

Page 36: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

36

verschillende etnische groepen die de handel moeilijker maakte85

. Dit kan aangetoond

worden door de bronnenbeschrijving van Jacobus Elet. Hij beschrijft de manier waarop ze

naar Abomey reizen, de hoofdstad van Dahomey. Het was niet de bedoeling dat ze zelf

liepen, maar ze werden gedragen door de Afrikanen. Dit kan een dubbele betekenis

hebben. Enerzijds kan het gaan om een vorm van respect die de Afrikanen hebben ten

opzichte van de handelaars86

, maar anderzijds kan het ook zijn dat het niet eenvoudig is om

door de wegen te lopen voor iemand die het niet gewoon is87

.

De Europese slavenhandel met West-Afrika bestond langer dan de slavenhandel met

Dahomey. Daarenboven startte de slavenhandel later dan de Goudhandel aan de Goudkust.

De redenen voor de late start zijn vermoedelijk omdat ten eerste de Slavenkust aan

natuurlijke bronnen ontbrak, waardoor Europeanen geen interesse toonde voor het gebied.

Ten tweede steeg de vraag naar slaven in de kolonies sterk vanaf de tweede helft van de

17de

eeuw. Van dan af aan kende de slavenhandel aan de Slavenkust een goede start. De

Europeanen gingen forten bouwen aan de Slavenkust, om de handel op die manier sneller

te doen verlopen88

. Het volume van de slavenexport aan de Slavenkust tijdens de eerste

helft van de zeventiende eeuw is klein. De Nederlanders gingen hun slaven halen in Allada

in de late jaren 1630. Het aantal slaven bedroeg enkele honderden per jaar. De bronnen

daarvoor werden bijgehouden in Elmina, het hoofdkwartier van de Nederlandse

handelaars. In de volgende jaren steeg de export van de slaven steeds meer, maar het is pas

van 1680 dat men kan spreken van een exponentiële stijging89

. Op dat moment begon de

handel zich meer en meer van Allada naar Ouidah te verplaatsen dat zich meer aan de kust

bevond90

. Het volume van de slavenhandel in Ouidah steeg verder tussen 1700 en 1710,

wanneer de vraag van de Nederlanders in de kolonies steeds groter werd.

85

Ibidem. 86

Men kan zich de vraag stellen of het economische belang niet overheerst boven het

sociale. Deze Nederlandse handelaars zijn een bron van inkomsten, en de koning zal

beseffen dat men ze best goed behandelt. 87

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 147. 88

Zie Bijlages, Kaart 2. 89

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 160-163. 90

Bijlages, Kaart 7.

Page 37: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

37

Slavenhandel

De slavenhandel in Dahomey werd onderzocht door verschillende historici en

antropologen, en één van de meest opmerkelijke is Patrick Manning. In een recensie van

het boek Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey 1640-1960 van Patrick

Manning, beschrijft de auteur van de recensie Paul Lovejoy dat Manning wil benadrukken

welk gebied hij beschrijft. Manning behandelt het Koninkrijk Dahomey dat zich ten zuiden

van het land Benin bevindt. Hierbij wil hij de nadruk leggen op het feit dat niet alleen

Danhomé onderzocht wordt, maar het hele koninkrijk. Manning weet in zijn boek door

middel van 39 tabellen een economisch overzicht te maken van de export in Dahomey. Hij

maakt vergelijkingen met andere landen zoals de VS en Groot-Brittannië aan de hand van

de uitvoer van basisgoederen. Een aantal historici hebben hierop kritiek geuit, omdat heel

wat data materiaal ontbreekt om onderzoek te doen naar de economie van Dahomey91

.

Volgens Lovejoy is Manning er desalniettemin in geslaagd om statistieken aan het

historisch discours toe te voegen.

Volgens Manning is de export van basisgoederen gestegen vanaf 1660 en blijven stijgen

tot aan de eerste helft van de 18de

eeuw. Dit is eerst gebeurd door de slavenhandel en is

later vervangen door palmolie en palmpitten. De basis van zijn onderzoek betreft met

andere woorden de huishoudelijke economie92

. Wat de slavenhandel betreft gaat Manning

volgens Lovejoy het aantal slaven dat wordt uitgevoerd tussen 1690 en 1740 reduceren tot

de etnische bevolking van de Aja. Hij legt de nadruk op de Aja bevolking, terwijl Robin

Law benadrukt in zijn boek over Oyo bevolking dat zonder hun bijdrage aan de

slavenhandel, deze handel veel kleiner geweest zou zijn. Lovejoy stelt zich hierbij dan ook

de vraag of het mogelijk is om de geïmmigreerde slaven die de Aja bevolking bezat ook te

zien als Aja. Vervolgens onderzoekt Manning de demografische veranderingen en komt

door middel van statistisch onderzoek dat de bevolking gedaald is door de slavenhandel.

Verder vindt Lovejoy dat Manning een goede introductie geeft om na te gaan wat het

91

Manning, Patrick, “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in

Dahomey, 1640-1960, door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, 247-248. 92

Manning, Patrick, Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960,

(Cambridge : Cambridge university press, 1993), 2-6.

Page 38: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

38

conflict is tussen de huishoudelijke economie enerzijds en tussen de externe invloeden

anderzijds (zoals de vraag naar slaven)93

.

Dahomey en haar slavenhandel tussen 1708-1750

De slavenhandel voor Dahomey kende zijn start vanaf de veroveringen van de gebieden

aan de Slavenkust. Deze verovering startte bij de vorst Agaja, die een groot gebied aan de

kust van het huidige Benin, binnen zijn machtspositie wilde zetten. Agaja slaagde erin zijn

invloed tot aan het kustgebied uit te breiden en zo zijn greep op de slavenhandel te

versterken94

. Tussen 1710 en 1730 veroverde Dahomey de koninkrijken Weme, Allada en

Ouidah en verwoeste Jakin (Jaquin) en nam de plaats in van Allada als dominante macht

aan de slavenkust95

. In 1724 zal Agaja de Slavenkust proberen veroveren; de eerst val

Allada vervolgens Ouidah. Dit betekende het einde van het oude systeem “ebi” van sociale

en politieke hierarchie tussen de adja-yoruba bevolking. Er zullen wel nog steeds

opstanden zijn in Ouidah, maar de definitieve overname van Ouidah gebeurt dan toch in

173096

.

Volgens Karl Polanyi was er in Dahomey geen private handel, enkel de handel gevoerd

door de overheid en de handelaars in dienst van de koning. Dit is in tegenstelling tot nieuw

onderzoek dat gevoerd is door Robin Law. Hij wil aantonen dat het commerciële

monopolie van de Dahomese Koning, een mythologisch fenomeen is. Hoewel de vorsten

uit Dahomey in grote schaal deelnamen aan de Atlantische handel, hadden ze er nooit de

controle over, behalve in de jaren 1780 en in de jaren 185097

. Akinjogbin beweert dat na

1730 enkel Agaja in Dahomey slaven verkocht aan de Europeanen98

.

93

Manning, Patrick, “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in

Dahomey, 1640-1960, door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, 247-250. 94

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 5-6. Juist op het moment dat de

politieke onrust op de slavenkust door de expansie van Dahomey toenam, begon de WIC

haar handelsactiviteiten uit te breiden. 95

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 17. 96

Albert Van Dantzig, Les Hollandais sur la cote de Guinée. A l‟époque de l‟essor de

l‟Ashanti et du Dahomey 1680-1740, (Paris :Société Française d‟Histoire d‟outre-mer,

1980), 199. 97

Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The

“Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”, History in Africa, 15

(1988), pp. 322-323. 98

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its neighbours 1708-1818, 103.

Page 39: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

39

Coquery-Vidrovitch is het daar mee oneens, en beweert dat de Dahomese koning in theorie

een monopolie heeft over de handel, maar in de praktijk was dit slechts formeel. De koning

zou zelfs niet veel met de slavenhandel te maken hebben gehad, hij zorgde er wel voor dat

zijn handelaars hun plicht vervulden. Volgens Argyle zou de koning wel direct

deelgenomen hebben aan de handel, maar waren er ook particulieren die aan de handel

deelnamen99

. De bewering van Argyle lijkt de meest aannemelijke, de koning zal wel vaak

aan de handel hebben geparticipeerd, maar er zullen zeker ook particuliere handelaars in

het koninkrijk geweest zijn.

Het Koninklijke gezag over de slavenhandel van Dahomey leek zeer sterk op het gezag dat

zowel in Ouidah als in Allada bestond. De koning werd betaald door de Europese

handelaars, voor toestemming om handel te mogen voeren. De koning kreeg ook een

exportbelasting op elke verkochte slaaf, wat zo‟n vier à vijf dollar betrof per slaaf in de

negentiende eeuw. Maar er is geen bewijs dat de koning de enige was die handel voerde,

aangezien hij een exportbelasting kreeg en aangezien hij betere prijzen kreeg (wat

impliceert dat er andere slavenhandelaars in Dahomey waren)100

.

Dit geloof in de commerciële monopolie van de koning is gebaseerd op een verkeerde

interpretatie van Le Herissé‟s boek L‟Ancien Royaume de Dahomey dat is uitgegeven in

1911. Le Herissé schrijft dat de koning een monopolie had op oorlogsgevangenen maar

niet op de handel in slaven. Op het einde van een veldtocht werden de soldaten verplicht

om hun gevangen te verkopen aan de koning tegen een nominale prijs. De koning

gebruikte ze dan voor mensenoffers; ze werden tewerkgesteld in de landbouw; hij gaf ze

weg als giften aan anderen of hij verkocht ze aan de Europese handelaars. Le Herissé is

wel duidelijk dat de militaire ondernemingen niet de basis waren voor de slaven in

Dahomey. Slaven werden ingevoerd vanuit het binnenland, en deze slaven werden niet

verhandeld door de koning, maar door de onafhankelijke slavenhandelaars101

. William

Snelgrave, een tijdgenoot van Agaja beschrijft dit in zijn boek.

“ The king, at the time we were present, ordered the captives of Tuffou to be brought into

court: which being accordingly done, he chose himself a great number out of them to be

sacrificed to his fetiche or Guardian Angel; the others being kept for Slaves for his own

99

Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade: the case of

Dahomey” Journal of African History, 4(1977) pp. 555-577, 560. 100

Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 561. 101

Ibidem.

Page 40: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

40

use, or to be sold to the Europeans. There were proper Officers who received the Captives

from the Soldiers hands, and paid them the value of twenty shillings sterling for Every

Man…102

Na de verovering van Ouidah door Agaja werden er officiers aangesteld die de handel met

de Fransen, de Britten en de Portugese handelaars in Ouidah controleerde. Zij zouden

verantwoordelijk geweest zijn voor de handel met de Europeanen. De naam van deze

officieren was Yevogan of “Chief of the White Men”, deze term werd eerder al gebruikt

door Allada en Ouidah. In 1746 was er een verdere reorganisatie doorgevoerd door de

opvolger van Agaja, Tegbesu. Het was de bedoeling van Tegbesu om de slavenhandel

meer in handen van de vorst te krijgen, maar de officiers bleven illegaal slaven

verhandelen voor eigen rekenschap. Niet veel later werd de Yevogan niet langer aangesteld

om de slaven te verhandelen, maar ze waren enkel nog verantwoordelijk om de

invoerbelasting te verzamelen voor de koning103

.

De twee grootste groepen die slaven aanvoerden waren de Mahi en Oyo, het waren zelden

Dahomeanen. De slaven werden door de oorlogen met Oyo tussen 1727 en 1748 minder

ingevoerd aan de kust van Dahomey, waardoor er in die periode een daling in slaven

ontstond, maar vanaf de stabilisering van de politieke situatie met Oyo, kon de

slavenhandel weer hervatten104

. De vorsten van Dahomey lieten niet toe dat de handelaars

uit het hinterland rechtstreeks handel voerden met de Europese handelaars in Ouidah,

hierin was de vorstelijke dominantie wel duidelijk te merken, meer dan in Allada of

Ouidah. De slaven die afkomstig waren uit het hinterland moest men verkopen aan de

Dahomese handelaars die de slaven op hun beurt verkochten aan de Europeanen105

.

Uit deze uitéénzetting voornamelijk gebaseerd op de bevindingen van Robin Law uit 1977

blijkt dat de macht van de vorsten in Dahomey tot 1740 met betrekking tot de slavenhandel

niet zo groot was als aanvankelijk werd gedacht. De gevangen uit een oorlog waren het

volledige bezit van de vorst, maar de slaven werden met tussenpersonen verder verhandeld.

Er waren eveneens particulieren die handel voerden in slaven zonder de tussenkomst van

de koning. Dit is belangrijk om na te gaan op welke manier de staat in Dahomey werkzaam

102

Snelgrave, William, A new account of some parts of Guinea and the Slave Trade, (

London 1734, reprinted 1971), 561. 103

Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 563-564. 104

Ibidem. 105

Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 565.

Page 41: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

41

was. Dit bepaald het monopolie van de staat en de manier waarop de koning zijn macht

wist te consolideren. De macht van de koning in Dahomey was minder groot dan vaak

terug te vinden is in de reisverslagen van de Europese slavenhandelaars, maar het blijft een

zekerheid dat Dahomey een monarchie is waarbij de macht van de koning direct invloed

heeft op de staat.

Het antwoord op de vraag of de slavenhandel een positief economisch effect had op

Dahomey kan mijn bijgevolg positief beantwoorden.

3.4 Het Koninkrijk Dahomey na de verovering van de Slavenkust: voortzetting of

vernieuwing?

Het is moeilijk na te gaan op welke manier de slavenhandel invloed heeft uitgeoefend op

Dahomey. De bronnen die voorhanden zijn dateren voornamelijk uit periodes waarin de

slavenhandel al langer gevestigd is, waardoor het moeilijk is om hiervan een vergelijkende

analyse te maken106

. Het is wel mogelijk om de religieuze, politieke en sociale instituties

van Alladah en Ouidah te analyseren voor de verovering van Dahomey in 1720, om op die

manier na te gaan of Dahomey sterk verschilt van de andere staten die zich daar voorheen

hadden gevestigd.

Volgens Akinjogbin is de continuïteit van Allada met Dahomey zeer minimaal gebleven.

Dahomey zou een nieuw systeem hebben opgericht dat het einde betekende voor het Ebi

systeem dat sinds de Aja opgericht was in Allada, waaraan abrupt een einde komt107

.

De landbouw aan de Slavenkust in de zeventiende en achttiende eeuw was sterk beïnvloed

door de slavenhandel. Omdat men nieuwe groenten en fruit begon te cultiveren, die zowel

afkomstig waren uit Europa, als uit Amerika (zoals de zoete aardappel)108

. De handel aan

de Slavenkust bestond voornamelijk uit zout en vis naast slaven met de Europeanen. Het

belang van de handel wordt benadrukt in het boek van Willem Bosman uit 1699 waarin hij

beschrijft dat de markten aan de Slavenkust zeer goed georganiseerd waren109

.

106

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 16. 107

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 66. 108

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 36-44. 109

Willem Bosman, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,,

nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der

inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, enz.

(Amsterdam , 1737), 139.

Page 42: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

42

Volgens Robin Law heeft Dahomey een nieuwe politieke orde geplaatst aan de Slavenkust.

Autoriteit werd van dan af aan gevestigd door verovering en niet door erfenis. De nadruk

ligt hier op de absolute macht van de koning over zijn onderdanen. Deze interpretatie van

Dahomey kan weliswaar een kritiek verkrijgen aangezien dat er te weinig nadruk gelegd

wordt op religie. Maar men zou kunnen suggereren dat Dahomey de religie slechts

gebruikte als een vorm van manipulatie en controle over de bevolking110

.

3.5 De politiek in Dahomey

In Dahomey was koninklijke autoriteit expliciet gedefinieerd in territoriale termen en

bestond de onderverdeling meer uit patrimoniale dan uit een patriarchale hiërarchie. In

Dahomey was soevereiniteit gelijkgesteld aan eigendomsrechten, Dahomey was

bijvoorbeeld het eigendom van de koning111

. De inwoners van het gebied waren bijgevolg

in het bezit van de koning112

. De uitbreiding van Dahomey heeft ervoor gezorgd dat het

tribale systeem vervangen werd door een koninkrijk113

. Doordat de koning in het bezit was

van de inwoners van zijn land, had hij bepaalde rechten zoals het opeisen van

landbouwgoederen, dochters, … Volgens Robin Law blijkt wel dat deze staatsstructuur

geen volledige vernieuwing was van de voorgaande structuren in bijvoorbeeld de

koninkrijken Ouidah en Allada114

.

De bedreiging van Oyo

Na de veroveringen van Agaja waren er een aantal omliggende buurstaten die zich verzet

hadden tegen de politieke veranderingen door zijn verovering. Deze politieke verandering

kwam er doordat Agaja het Ebi Systeem ging verwerpen. Hij kreeg weerstand omdat dit

systeem veel aanhangers had. Deze tegenstand kwam vooral van Oyo omdat zij voelden

110

Law, R.,“My head belongs to the king: on the political and ritual significance of

decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 399-

400. 111

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 70. 112

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 70. 113

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 72. 114

Ibidem.

Page 43: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

43

dat hun macht in het gebied daalde. Hun koninkrijk was dan ook gegroeid tot een groot rijk

dat gezag had over Nupe en Borgu. Sinds de jaren 1680 kregen Oyo tribuut van de Aja en

dus eveneens van Allada. Het was een machtige staat met een machtig leger, maar ondanks

deze kracht hebben Oyo het Ebi systeem nooit opgegeven115

.

De diplomatische overeenkomst tussen Oyo en Dahomey na de verovering van Allada door

Agaja in 1724 is niet gekend. De voorwaarden voor tribuutbetaling van Agaja zullen niet

voldaan hebben aan de eisen van Oyo, want op 14 april 1726 vallen Oyo Agaja aan. Agaja

hoopt dat hij kans maakt om te winnen tegen het machtige rijk, door zijn recente

verovering van Allada. Maar het Oyo leger vermoorde een groot deel van de soldaten en

bracht ze tot slavernij. Abomey werd in brand gestoken en Agaja vluchtte samen met zijn

vrouwen en lijfwachten in het struikgewas om te overleven. Oyo die geloofden dat Agaja

nu wel zijn lesje zou geleerd hebben, keerden terug huiswaarts116

.

Deze moeilijkheden hadden Agaja niet ontmoedigd, integendeel hij begon na de invallen

van Oyo met de verovering van Ouidah. Hij berekende dat hij genoeg militaire kracht had

om met de kleinere naburige staten te vechten. Hij had ingezien dat hij de koning van Oyo

geschenken moest geven, om een oorlog te vermijden. Maar hij kreeg tegenstand van de

prinsen van Ouidah, Weme en Allada die naar het Oyo rijk gingen om een gevecht uit te

lokken tegen Agaja. Het gevolg was dat op 22 maart 1728 het Oyo leger naar Dahomey

ging. Agaja begroef zijn schatten en verbrande al voorraden en het rantsoen dat het leger

zou kunnen gebruiken. Hij vond geen Europeanen om bij te vluchten en vluchtte in het

bos117

. Het Oyo leger was verplicht om tegen eind april 1728 te vluchten uit Dahomey118

.

Maar dit waren niet de enige problemen die Agaja zou moeten overwinnen. Door zijn

afwezigheid aan de kust, meer bepaald in Ouidah, zagen de Europese handelaars hun kans

om

de macht van Huffon, de voormalige koning van Ouidah te herinstalleren. De Dahomeanen

hadden drie aanvallen gedaan op Ouidah, en het was pas bij de laatste aanval dat ze hun

macht consolideerden in de kuststaat. In juli 1728 besefte Agaja dat hij niet alleen rekening

moest houden met Oyo, maar ook met de Europeanen. Hun weerstand was niet goed

georganiseerd, maar kon dat in de toekomst wel worden als Agaja dat niet tegenhield.

115

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 81-82. 116

Ibidem. 117

Zie Bijlage VI, Kaart 6. Uit: Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 93. 118

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 82-84.

Page 44: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

44

Agaja werd vervolgens zeer diplomatisch en ging de Fransen (die de koning van Ouidah

het meest hadden aangemoedigd) vleien door te beweren dat zij de dapperste Europeanen

waren, wiens vriendschap kostbaar voor hem was. Hij wist de vriendschap van de Fransen

te overwinnen, maar zorgde ervoor dat er een diplomatisch conflict ontstond. Agaja ging

bij de Portugese kapitein Antonio de Pinto zeggen dat hij de Fransen niet vertrouwde,

omdat hij vreesde dat de Fransen een plot tegen hem zouden uitwerken. Daarop gaf de

directeur van het Franse fort antwoord dat de Fransen het koninkrijk Dahomey

beschouwden als hun vrienden en dat ze Oyo, Ouidah en Allada als de vijand

beschouwden. De Franse koning had dan meer schepen gezonden naar Ouidah na de

verovering door Dahomey om zo hun vriendschap aan te tonen119

.

Dit is wat Agaja net wilde. Hij wilde een stabilisering van de problemen met de

Europeanen, en wist dit op diplomatische wijze te verkrijgen. Op die manier was zijn

handel beschermd en had hij de mogelijkheid om zijn macht nog meer uit te breiden, met

de steun van de Fransen achter zich.

Maar de aanvallen van Oyo waren nog niet aan een eind gekomen. In 1729 vanaf januari

tot mei werd Dahomey aangevallen door Oyo. Oyo bleven langere tijd aanvallen voeren op

Dahomey en Agaja verzwakte telkens opnieuw. Daarenboven hielpen de Fransen niet zoals

ze beloofd hadden en Agaja werd opnieuw vernederd door de Europeanen. Op 23 april

1729 had Huffon de Europeanen gevraagd om zich te verzetten tegen Dahomey en de

macht te terug te winnen in Ouidah. De Portugezen hadden elke samenwerking geweigerd,

terwijl de Britten Huffon aanmoedigde om de macht te heroveren. Maar Oyo waren

verplichten om zich terug te trekken uit Dahomey omdat de oogst uitgeput was in mei

1729. Een maand later ging Agaja de macht weer stabiliseren in Ouidah en vluchtte Huffon

naar Popo120

.

Hoewel Agaja de forten aan de kust weer onder zijn macht kon krijgen, vertrouwde hij de

Europeanen niet langer om te vechten tegen Oyo. Bij nieuwe aanvallen van Oyo in 1730

aanvaarden ze de geschenken die Agaja aan hen wilde geven ter waarde van 600 slaven.

Maar al snel bleek dat het Dahomese leger in een hinderlaag gebracht werd. Oyo hadden

niet de intentie om weg te gaan, integendeel ze gingen in de buurt van Abomey een

vestiging zetten, waarop Agaja besloot om te vluchten uit Abomey en alles te evacueren.

119

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 84-86. 120

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 86-87.

Page 45: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

45

Agaja besloot op dat moment dat Allada de hoofdstad werd van Dahomey en niet langer

Abomey121

.

In de Nederlandse bronnen wordt Oyo ook vermeld als zijnde een machtig volk waarmee

Dahomey te kampen krijgt.

“… mitsgaders de magtige koning Oijo te proponeeren en te verzoeken, na alvorens door

hunne dienaars presente te hebben gezonden, ten dien eijnde dat ze hem koning Dahome

met een groote krijgsmacht overvallen, zijn land verdistrueeren en hem daaruit verjagen

zouden122

.

Het is merkwaardig dat na al deze aanvallen van Oyo, Dahomey is blijven bestaan. De

oorzaak hiervoor is niet alleen de vooruitziende plannen van Agaja, maar ook door de

onsamenhangende situatie van de aanvallers. De samenwerking tussen de Europeanen en

Huffon was wel effectief, maar ze hebben nooit samengewerkt met Oyo om hun macht te

versterken123

.

Het is duidelijk dat in een periode van 4 jaar Agaja heel vaak heeft moeten vluchten, de

bronnen spreken niet meer van een rijke en vrijgevige sterke man tussen 1726 en 1730.

Agaja was sterk verarmd, zijn gouden kledingstukken die Bulfinch Lamb nog had

bewonderd waren verbrand of verkocht aan Oyo koningen. Vanaf 1730 was Dahomey

verplicht om tribuut te betalen aan Oyo.

Onthoofding: een typisch Dahomees fenomeen124

?

De Europese handelaars die verslagen schreven over het koninkrijk, beschreven dat de

bestraffing in Dahomey gebeurde door onthoofding. In de Dahomese traditie gaat het

eerder om een ritueel dan om een politieke bestraffing. Volgens het ritueel werd men

onthoofd na overlijden, het was geen voorrecht van de koning. Dit ritueel kan men

terugbrengen tot een koning van Dahomey namelijk Wegbaja. Men is er niet zeker van de

121

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 87. 122

ARA Den Haag, WIC 139, Het Journaal van Jacobus Elet, 1733. 123

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 90. 124

Zie Bijlages, Afbeelding 3. Rituele onthoofding. Uit: The History of Dahomy. An Inland

kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967.

Page 46: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

46

hoeveelste koning Wegbaja werkelijk was, maar wat wel zeker was, is dat hij diegene was

die een nieuw politiek systeem gevestigd heeft in de staat. Hij wordt door de Dahomese

bevolking beschouwd als de eerste koning, voor het vestigen van het nieuwe systeem. Zijn

voorganger Dakodonu was in de ogen van de bevolking slechts een kapitein. Volgens

Robin Law is er geen twijfel mogelijk over het bestaan van Wegbaja, maar krijgt hij vaak

mythische karakteristieken, omdat veel van de innovaties die hij heeft ingebracht in

Dahomey niet nieuw waren, maar een voortzetting van de politieke cultuur uit die regio

was. Wat wel nieuw was aan het systeem is de onthoofding van overleden personen. Deze

onthoofding en het apart begraven van hoofd en lichaam, is een traditie van begraven die

Ouidah gebruikte voor de verovering door Dahomey125

.

De Europese beschrijvingen over Dahomey uit de eerste helft van de 18de

eeuw tijdens de

veroveringen door Agaja staan vol vermeldingen over het onthoofden van inwoners. Zowel

Bulfinche Lamb als William Snelgrave en Hendrik Hertogh vermelden deze onthoofdingen

in hun beschrijvingen. William Snelgrave schrijft:

“ … and in our way saw two large stages, on which were heaped a great number of dead

Men‟s Heads, that afforded nop leasing sight or smell. Our Interpreter told us, they were

the Heads of four thousand of the Whidaws, who had been sacrificed by the Dahomés to

their God, about three weeks before, as an acknowledgment of the great conquest they had

obtain‟d126

.”

Verder schrijft Snelgrave dat Agaja tegen hem had gezegd dat:

“ The conquest of Whidaw could not be secured, till he had the King‟s Head; and he had

already offered the People to restore them to their country, as soon as they should send

him alive or dead to his camp127

.”

125

Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of

decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 400-

401. 126

Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade,

(London, 1734; reprinted 1971), 31-32. 127

Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 65.

Page 47: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

47

Ook in de Nederlandse bronnen komt de traditie van onthoofding in Dahomey voor. In

Dahomey was het gebruikelijk krijgsgevangenen die niet als slaaf werden gebruikt of

verkocht te onthoofden. Van elk slachtoffer nam men als trofee een kies die aan een ketting

werd gehangen.

“ En na verloop van een uur kwaamen te marscheeren ‟s konings lijf guarde, sterk 12 man,

die over de schouwer behangen waaren met baktanden, zijnde van neegers die in den

oorlog dood gebleeven, en had ieder neeger wel 6000 diergelijke tanden128

.”

Deze hoofden van de vijand werden behouden voor rituelen en ceremonies. Ook in latere

Europese reisverhalen van onder meer Richard Burton en Frederick Forbes wordt er

geschreven over de onthoofding van vijanden door de koningen in de negentiende eeuw129

.

De schedels werden in een architecturale monumenten gebruikt, in de vloeren van het

paleis van de koning in Abomey of als decoratie op de muren130

.

Er moet benadrukt worden dat deze rituelen van onthoofding niet louter de projecties

waren van de Europese reizigers die het “exotisme” en het “barbarisme” van Dahomey

wilden beschrijven, om op die manier de moraliteit van de slavenhandel te verdedigen. Dit

was eveneens de perceptie van de Dahomese bevolking over hun eigen staat131

.

Het ritueel van onthoofding was niet uniek aan de maatschappij van Dahomey. In een

verslag over Allada uit de zeventiende eeuw staat er dat de troepen na een oorlog de vijand

onthoofden. Dit werd ook in Ouidah gedaan voor de verovering door Agaja. Wat in Ouidah

wel verschilde van Dahomey is dat de koning de hoofden van de vijand niet ging toe-

eigenen als persoonlijk bezit. De vernieuwing van Dahomey zit dus niet de praktijk van het

onthoofden, maar veeleer in het behouden van de schedels om de schedels uit te stallen als

persoonlijk bezit. Het is als het ware een recht van de koning om het hoofd van de vijand te

gebruiken als zijn eigen bezit132

.

128

Heijer, den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 141. 129

Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of

decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 402-

403. 130

Zie Bijlagees, Afbeelding 3. 131

Law, R., “My head belongs to the king”, 404. 132

Law, R., “My head belongs to the king”, 404-406.

Page 48: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

48

Het ritueel van onthoofding bestond wel degelijk in de maatschappij van Dahomey. Er

moet wel steeds rekening worden gehouden met het feit dat de Nederlandse en andere

reisverslagen vaak overdreven waren.

3.6 Conclusie

De 40 jarige geschiedenis( 1708-1740) die in dat hoofdstuk beschreven staat toont aan hoe

ingewikkeld de situatie in Dahomey was. De manier waarop Agaja trachtte het volledige

gebied in handen te hebben, wordt door de ooggetuigen zoals William Snelgrave en John

Atkins soms op tegengestelde manieren besproken. Het is daarom moeilijk om een

éénduidig en éénvoudig overzicht te schrijven van deze staat.

Het opvallende nadeel in de literatuur rond de geschiedenis van Dahomey is het tekort aan

onderzoek aan de hand van mondelinge overlevering. Er wordt te vaak gebruik gemaakt

van dezelfde bronnen, die elk op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Hierdoor

ontstaan er discussies tussen de auteurs over de oorzaken en gevolgen van de veroveringen

door koning Agaja. Wij geloven dat Agaja het gebied veroverde om op die manier zijn

greep op de slavenhandel te kunnen vergroten. Het is correct te beweren dat het

verhandelen van slaven opgelegd werd door de Europeanen aan de Afrikaanse staten van

de Slavenkust. Maar de keuze om eraan te participeren was niet omdat de koning werd

onderdrukt door de Europese handelaars, wel integendeel. Agaja wist de Europeanen tegen

elkaar te gebruiken om profijt te halen uit de handel.

Wat de invloed van de slavenhandel betreft op Dahomey kunnen we het volgende

concluderen. De politieke orde van de Slavenkust is door Dahomey gewijzigd, maar de

economische situatie is vrij gelijklopend. De manier waarop er handel wordt gevoerd is

niet veranderd, het is nog steeds de bedoeling om zoveel mogelijk slaven te verkopen tegen

een zo hoog mogelijke prijs. De drang naar verovering is gegroeid onder invloed van de

macht van de koning, die zich eveneens is vergroot.

Page 49: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

49

Hoofdstuk IV: Historiografie van Dahomey en haar slavenhandel

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In de eerste plaats uit een historiografisch overzicht

van Dahomey. Zoals in het vorige hoofdstuk opvallend is, zijn er een aantal prominente

auteurs die steeds terugkomen in de literatuur. Hieronder wordt daarvan een overzicht

gegeven evenals de discussies die ontstaan zijn onder invloed van bepaalde auteurs over

Dahomey. In de tweede plaats wordt er ingegaan op het economische belang van de

slavenhandel, de waarde van een slaaf en de manier waarop men voor slaven diende te

betalen in dit koninkrijk.

4.2 Discussies in de literatuur over Dahomey en haar slavenhandel

Abolitionisten en Anti-Abolitionisten in de bronnen

De Europese 18de

eeuwse bronnen van Dahomey gaven vaak een negatief beeld van het

gebied. Het waren vooral de Britse slavenhandelaars die in hun reisverhalen en verslagen

beschreven hoe gruwelijk en slecht het koninkrijk wel niet was. Deze negatieve perceptie

moet men ook verstaan vanuit de idee dat het vaak ging om de legitimering van de

slavenhandel. In de Britse literatuur vind je enerzijds de anti-abolitionisten (Archibald

Dalzel, William Snelgrave, Robert Norris) die redenen zochten om de slavenhandel te

legitimeren en anderzijds de abolitionisten ( John Atkins) die het einde willen van de

slavenhandel133

.

Deze negatieve perceptie van Dahomey veranderde drastisch in de twintigste eeuw door de

etnografische studies van de staat van Dahomey. De werken van Auguste Le Herissé

(1911) en de Amerikaanse antropoloog Melville Herskovits (1938). Hoewel ze er nog

steeds vanuit gaan dat Dahomey over een despotisch karakter beschikt, gaan ze positiever

133

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750. The impact of the Atlantic

slave trade on an African society (Oxford: University Press, 1991), 1-2.

Page 50: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

50

zijn wat betreft de administratieve efficiëntie van het koninkrijk. De verandering in

evaluatie werd ook verder gezet door Karl Polanyi (1966) en de Nigeriaanse historicus Ade

Akinjogbin (1967), zij gaan allebei innovatieve syntheses toevoegen aan oudere

verklaringen134

. Zij geloven dat Dahomey een absolutistische en administratief efficiënte

staat is. Volgens Karl Polanyi was het doel van Dahomey om de controle van de Europese

mogendheden te minimaliseren, om op die manier de sociale instituties van de

maatschappij te kunnen behouden. Akinjogbin beweerde dat Dahomey een effectieve

structuur wilde maken van de politieke orde onder invloed van de slavenhandel. Maar

volgens Robin Law voldoen deze werken niet omdat ze ontbreken aan documentatie. Zo

gaan ze er allebei van uit dat Dahomey een nieuwe politieke structuur heeft in vergelijking

met de voorgaande periode 135

.

De historiografie van het koninkrijk Dahomey, dat uitgroeide tot de machtigste staat aan de

Slavenkust van West-Afrika in de vroege 18de

eeuw is zeer uitgebreid. Tijdens de

achttiende en de negentiende eeuw was Dahomey één van de best bekende Afrikaanse

staten in Europa136

.

Europeanen kwamen pas in contact met Dahomey vanaf de reisverhalen van de Engelse

handelaar Bulfinch Lamb, die gevangen genomen was door de Dahomeanen. Een aantal

belangrijke werken werden uitgegeven doorheen de achttiende eeuw namelijk William

Snelgrave(1734), Robert Norris, Archibald Dalzel(1793). Het werk van Archibald Dalzel

gaat over de periode van Agaja waarbij Allada veroverd werd. Het boek van Norris is een

geschiedenis van Tegbesu, de opvolger van Agaja137

.

Vanaf de jaren twintig van de achttiende eeuw waren er in Groot-Brittannië discussies over

het al dan niet afschaffen van de slavenhandel. Hierbij is het belangrijk te melden dat het

grootste aantal van de schrijvers van de bronnen over Dahomey slavenhandelaars waren.

Dalzel, Snelgrave en Norris waren alle drie voorstanders van de slavenhandel, hun

bijdrages zijn bijgevolg in functie geschreven van deze optiek, namelijk het verdedigen

van de moraal van slavenhandel. Dit is volgens Law niet verrassend, maar wat wel

134

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 3. 135

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 4. 136

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise

of Dahomey.”, Journal of African History, 27(1986): 237. 137

Law, R.,“Dahomey and the Slave Trade”, 241-242.

Page 51: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

51

verrassend is, is dat de polemiek over Dahomey en de slavenhandel tot vandaag een punt

van discussie is138

.

Volgens Snelgrave zou Dahomey in 1727 Allada en Ouidah veroverd hebben omdat het

koninkrijk op die manier kon deelnemen aan de slavenhandel. Dit baseert Snelgrave op een

uitspraak die Agaja had gedaan tegen de Portugese handelaars, in die uitspraak verklaart

hij dat “it was preventing him from trading with the Europeans139

”. Ook in andere bronnen

vindt men terug dat Agaja handel wilde voeren met de Europeanen. Bulfinch Lamb

vermeldt in een brief uit 1724 dat Agaja zegt dat hij wil dat er schepen komen naar een

plek om slaven te verhandelen en dat enkel een koning als hij zich daarmee kan

bezighouden140

.

Een andere bron uit de achttiende eeuw is die van de abolitionist John Atkins. Deze bron

geeft een andere perceptie op de verovering van Dahomey. Volgens Atkins zou Agaja

genoodzaakt zijn om aan slavenhandel te doen, buiten zijn wil141

. Verder beschrijft Atkins

dat de slavenhandel gedaald is vanaf de verovering van Ouidah door Dahomey. De anti-

abolitionisten bevestigen dit, maar beweren dat de oorzaak van deze daling, de

onwetendheid van Dahomey is. Hieruit blijkt dat het beeld van de abolitionist Atkins, dat

Agaja tegen de slavenhandel, was niet te kloppen. De idee dat Agaja tegen de slavenhandel

was werd in de jaren 1960 weer opgewekt door Basil Davidson en Ade Akinjogbin.

Volgens Davidson is Dahomey gesticht als een verdediging in het binnenland tegen

slavenraids die daar regelmatig voorkwamen. Akinjogbin beweert dat Dahomey Allada

veroverde als protest tegen de slavenhandel142

.

Volgens Davidson zou de koning van Dahomey erin geslaagd zijn om de schaal van export

te doen dalen in het gebied, en het destructieve gevolg van de slavenhandel aan te

pakken143

.

Akinjogbin schrijft

138

Law, R. , “Dahomey and the Slave Trade”, 243. 139

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise

of Dahomey.”, Journal of African History 27 (1986): 244. 140

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise

of Dahomey.”, Journal of African History 27 (1986): 244. 141

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 244-246. 142

Ibidem. 143

Law, R. ,“Dahomey and the Slave Trade”, 247.

Page 52: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

52

“Secondly it is clear that the reasons drove the Dahomeans away from Allada also made

them oppose the slave trade. Although before 1727, references to Dahomey were few and

far between, yet it is known that in 1670/1 and again in 1687 they barred the way to the

Allada slave raiders who where going into the interior to procure captives. There was no

suggestion that the Dahomeans wanted to act as middlemen. On each occasion, the raiders

came back without slaves bought or caught144

.”

Hieruit kan men concluderen dat deze auteurs uit de jaren 1960 ervan overtuigd waren dat

Agaja niet aan slavenhandel wilde doen, maar het deed uit noodzaak, voor het voortbestaan

van de staat. Het probleem met deze opvattingen van de auteurs Davidson en Akinjogbin is

dat ze geen nieuwe of andere bronnen gebruiken. Ze gebruiken Bulfinch Lamb, William

Snelgrave en Archibald Dalzel, maar interpreteren deze reisverslagen op een andere

manier. Het is duidelijk dat de visie van Davidson dat slavenhandel is opgelegd door de

Europeanen gedeeltelijk correct is. Enerzijds waren er reeds slaven in de West-Afrikaanse

maatschappijen voor de slavenhandel, maar anderzijds is de schaal van het aantal slaven

fors gestegen door deze Atlantische slavenhandel. De koningen uit de verschillende staten

- evenals de Dahomese koning – zagen hierin een kans om de economische situatie van

hun staat uit te breiden.

Robin Law maakt in zijn historiografie vervolgens een onderverdeling in de bronnen uit de

achttiende eeuw. Enerzijds geeft hij de visie van de anti-abolitionisten en anderzijds geeft

hij de visie van de abolitionisten. Hij baseert zich hierbij op de Britse bronnen, aangezien

de strijd tussen deze twee strekkingen in Groot-Brittannië elementair was voor verdere

ontwikkelingen. Dat vind je niet terug in de Nederlandse bronnen uit de achttiende eeuw.

In de Nederlandse bronnen die wij hebben bestudeerd, hebben we nergens terug gevonden

dat slavenhandel een onmenselijk karakter heeft. Dit is misschien het gevolg van het feit

dat het voornamelijk ging over bronnen van de West-Indische Compagnie. Een slaaf werd

in hun opzicht louter gezien als een product om de handel drijvende te kunnen houden.

144

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 24.

Page 53: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

53

Militarisme, Brutaliteit en Despotisme

De bronnen van de anti-abolitionisten uit de achttiende eeuw over Dahomey geven drie

specifieke kenmerken voor de staat Dahomey weer namelijk; militarisme,

brutaliteit(offers) en despotisme145

. De nadruk werd in de eerste plaats gelegd op de

militaire efficiëntie van Dahomey, die de verovering van de kustgebieden Allada en

Ouidah had mogelijk gemaakt(ondanks de numerieke minderheid van de Dahomeanen). Er

was een leger dat geprofessionaliseerd was. Hoewel er een universele militaire verplichting

was in deze staat, werd het vechten meestal overgelaten aan professionelen. De nadruk in

de bronnen werd gelegd op de oorlog. Er waren eveneens vrouwelijke soldaten in de legers

waarover sprake is, die de Europeanen de Amazones noemden146

. Ten tweede lag de

nadruk op de brutaliteit van de Dahomeanen en hun gedrag tijdens de oorlogen. De

gevangen die genomen werden, werden vaak geofferd in een religieuze ceremonie. Het

thema van menselijke offers komt terug in het boek van Snelgrave gezien heeft dat 400

oorlogsgevangen onthoofd werden in 1727. De nadruk op menselijke offers werd nog

sterker in andere bronnen van Norris en Dalzel147

. Het derde element dat vaak wordt

voorgesteld als een kenmerk van de staat Dahomey, door Norris in 1780 is Koninklijk

Despotisme. Er was geen private rijkdom gekend de koning erfde alles148

. Hierbij moet wel

benadrukt worden hoe functioneel dat zicht op Dahomey was voor de anti-abolitionisten.

Als men de nadruk legt op de brutaliteit en de oorlogszuchtigheid van de staat, dan is het

gerechtvaardigd dat de Europeanen de gevangen dan toch gebruiken als slaven (met de

idee dat ze er dan beter van af zijn)149

. Hoewel deze bijdrages en geschriften van

bovenstaande anti-abolitionisten overdreven zijn, is het niet allemaal onwaar wat ze

beschrijven. Er zijn enorme overdrijvingen aan toegevoegd, meer de meeste bijdrages

hadden toch een bepaalde waarheid aan de oorsprong150

. Wat bijvoorbeeld overdreven is in

de bijdrages is de schaal waarop er werd geofferd in Dahomey, maar het offeren op zich

145

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 247. 146

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 248. 147

Ibidem. 148

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 249. 149

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”,250. 150

Ibidem.

Page 54: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

54

werd wel gedaan. Eveneens was het koninklijk despotisme overdreven in de bronnen van

de auteurs151

.

Militarisme, mensenoffers en koninklijke autocratie, de drie elementen die de auteurs uit

de bronnen bespreken over Dahomey, zijn in sterke relatie tot elkaar. Deze elementen

geven de sterke hiërarchie weer waarin de maatschappij leeft, alsook de macht die

voornamelijk in handen van de koning was.

In de Nederlandse bronnen zijn deze drie elementen ook opvallend. Voornamelijk met

betrekking tot het militarisme. Er wordt in de bronnen vaak geschreven vanuit een vorm

van respect wanneer het militaire karakter van de staat wordt uitgelegd. De Nederlandse

bronnen ontbreken ook niet aan overdrijvingen over de macht van de koning. Hiermee

verwijzen we vooral naar Jacobus van Elet en de correspondentiebrieven tussen Pranger en

Hertogh.

Welke visie krijgt de voorkeur: abolitionisten of anti-abolitionisten?

Het imago van Dahomey als een militaristische en despotische staat, onder meer door de

menselijke offers op grote schaal is moeilijk te vermijden. De abolitionisten spraken niet

tegen dat Dahomey een dergelijke staat was, maar ze vroegen zich wel af waarom. Volgens

de abolitionisten was de militarisering van deze maatschappij relatief nieuw en het gevolg

van de slavenhandel. Het argument dat slavenhandel een oorzaak is voor de oorlogen in

Afrika is een argument dat John Atkins in 1735 al toepast152

. Een andere auteur uit die tijd

Benezet beweerde dat de Afrikanen gecorrumpeerd waren door de Europeanen en door de

slavenhandel, dat er voorheen geen grote oorlogen in het gebied te bekennen waren. Dit

werd een typische claim voor de abolitionisten, het feit dat de slavenhandel de vrede op het

kustgebied had verstoord153

.

Bij huidige historici heeft de visie van de abolitionisten zeer veel invloed uitgeoefend. De

visie van een vredig Afrika aan de kust van Guinee. W.E.B. Dubois wijdt de verandering

in Dahomey van gewone staat naar een militaire maatschappij aan het ontstaan van de

151

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 251. 152

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 252. 153

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 255.

Page 55: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

55

slavenhandel. Dit idee is doorgegeven bij andere historici zoals Basil Davidson(1961). Er

was in die periode een nood van historici om prekoloniaal Afrika een positief beeld te

geven154

.

Er zijn een aantal Afrikaanse geschiedenissen die ontkennen dat er slechts geschiedenis is

in Afrika wanneer die in contact komen met Europa. Zij ontkennen dat, ze leggen het uit in

termen van interne dynamieken in het continent155

.

In deze controverse gaat de voorkeur toch uit naar de visie van de abolitionisten. Het is

geen toeval dat de militarisatie van Dahomey plaatsvond op het zelfde moment als de

Atlantische slavenhandel. Dahomey was een nieuwe staat dat opgericht werd rond 1640.

Het is moeilijk om het militarisme van Dahomey voor te stellen als afkomstig uit een

primitieve antiquiteit. Vanaf de jaren 1690 stijgt de schaal en de frequentie van het aantal

oorlogen aan de Slavenkust156

. De stijging van het militarisme in Dahomey kan dus niet los

gezien worden van de groeiende komst van de Europeanen.

De tegenargumenten van historici zoals Fage en Ronen, die de nadruk leggen op de niet

commerciële motivaties, zijn vaak een reproductie van wat de anti-abolitionisten

beschreven in de 18de

eeuw. Hierbij bedoelt Law dat de waaromvraag door deze historici

niet beantwoord wordt, de bronnen worden slechts herkauwd157

.

Werner Peukert is een andere auteur die een verband zag tussen de Atlantische

slavenhandel en de groei van Dahomey. Peukert gaat uit van statistische gegevens over

Dahomey die niet altijd even correct zijn. Een andere berekening is die van Patrick

Manning uit 1982. Volgens hem zo er een winststijging zijn van 15 percent voor de

bevolking in Dahomey dankzij de slavenhandel158

.

De suggestie dat Dahomey een koninklijke autocratie is geworden door de slavenhandel

werd gemaakt door Davidson in 1961 en door Polanyi en Akinjogbin in 1967. Volgens

Polanyi was Dahomey een “noncommercial inland nation” dat slechts aan handel deed en

slaven verkocht om op die manier wapens te kunnen verkrijgen. Deze visie is volgens

Robin Law gebaseerd op de theorie van de anti-abolitionisten van de achttiende eeuw159

.

154

Ibidem. 155

Ibidem. 156

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 256-57 157

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 259-60. 158

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 260. 159

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 262.

Page 56: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

56

Akinjogbin en Polanyi hebben heel wat kritiek gekregen van andere historici.160

Ten eerste

is het duidelijk dat beide auteurs de graad van centralisatie overdrijven in Dahomey,

eveneens overdrijft Akinjogbin het belang van de familiestructuren die verdwijnen op dat

moment161

.

Samenvattend komt het erop neer dat geen van deze auteurs (Akinjogbin en Polanyi) een

antwoord geeft op de vraag hoever Dahomey een innovatieve politiek had, dat op een

andere manier was georganiseerd was dan zijn voorgangers. De idee van Akinjogbin dat de

koningen van Dahomey zelfbewust waren en zichzelf als de grondleggers van een nieuw

systeem beschouwden is niet helemaal correct. Terwijl volgens Robin Law heel wat van de

veranderingen eigenlijk continuïteit waren met de voorgaande periodes van Allada en

Ouidah. Zo ziet Law ook dat de idee dat de staat het bezit is van de koning een ideologie is

die niet nieuw is, maar voorkomt uit een voorgaande periode162

.

Het is volgens Robin Law duidelijk dat Dahomey zich heeft aangepast, maar niet een

geheel nieuw systeem vormde. Het succes van de koningen van Dahomey, om hun staat te

stabiliseren en het legitimeren van hun regels, was afhankelijk van de manipulatie en

modificatie van systemen die voorheen reeds bestonden. Er is nood aan meer onderzoek

van Ouidah en Allada voor 1720 om na te gaan op welke manier Dahomey verschilde van

zijn voorgangers163

.

Men kan zich eveneens de vraag stellen in hoeverre Akinjogbin en Polanyi een goede

uitleg geven voor de relatie tussen de structuur van Dahomey en de slavenhandel. Als de

groei van Dahomey iets te maken heeft met de slavenhandel, dan is het duidelijk dat de

heersers van dit koninkrijk veeleer voor de slavenhandel waren, dan ertegen164

. Ondanks

de tegenstanden voor de werken van Akinjogbin en Polanyi, dat Dahomey is opgericht

door de koningen en dat de volkeren zich hebben moeten onderwerpen, blijft de these

aantrekkelijk. Het enige probleem is dat ze moeilijk te bewijzen is.

160

Voor de kritieken tegenover Polanyi: Catherine Coquery-Vidrovitch, “ de la traite des

esclave à l‟exportation de l‟huile de palme et des palmistes au Dahomey : XIX siècle ». 161

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 263. 162

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 264. 163

Ibidem. Uit de bron van Willem Bosman kan er weliswaar nagegaan worden of de staat

in Fida veel is veranderd na de verovering door Dahomey. De koning werd op een bepaald

moment verjaagd, en mocht het gebied niet meer binnen van Agaja, maar de staatsstructuur

zal niet zo‟n grote wijziging hebben meegemaakt. 164

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 266.

Page 57: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

57

4.3 Stellingen van Ade Akinjogbin gecontesteerd

Ade Akinjogbin poneert in zijn boek Dahomey and it‟s Neighbours 1708-1818 uit 1967

een interessante stelling. Vanaf de vestiging van de Nederlandse handelaars aan de kusten

van West-Afrika voor 1640 zouden de Nederlanders problemen gehad hebben met de Aja,

de bevolkingsgroep waartegen Dahomey heeft moeten vechten.

“ …There can be no doubt that once established among the Aja, the Dutch would apply

the same policy and practices on the Gold Coast. What can be said with the same degree of

confidence is that after the arrival of the Dutch in the Aja Country, the first serious attack

was made on the Aja. This attack was the foundation of Dahomey. This important event

might not have been entirely unconnected with the activities of the Dutch in Aja, though

exactly how much the Dutch were directly involved is uncertain”165

.

Akinjogbin ziet dus een verband tussen het ontstaan van Dahomey en de aanwezigheid van

de Nederlanders, maar hij gaat er niet verder op in. Dit verband vinden we nergens terug in

de Nederlandse bronnen, noch in de literatuur rond Dahomey. Andere auteurs hebben deze

stelling niet uitgewerkt of geïnterpreteerd. Er wordt in de bronnen van de WIC voor 1674

geen vermelding gedaan van Dahomey, noch van de Aja bevolking. Deze bronnen zijn

eveneens zeer schaars en slecht bewaard gebleven. Het is niet helemaal onlogisch dat

Akinjogbin deze redenering maakt. De Nederlanders zijn ten slotte handel beginnen voeren

aan de Slavenkust vanaf 1640, dat is ongeveer de periode waarin vermoed wordt dat

Dahomey werd gesticht. Maar op dat moment bevond Dahomey zich nog teveel in het

binnenland, waardoor men niet kan spreken van handelscontacten tussen hen. Er zullen

ongetwijfeld indirecte handelscontacten geweest zijn voor 1700, maar daar wordt er in de

bronnen weinig over gesproken, en is dus moeilijk te achterhalen.

Het verband tussen de stichting van het rijk en de Nederlanders is meer een vermoeden van

Akinjogbin zelf, het berust niet op verifieerbare bronnen of mondelinge overlevering.

De tweede stelling van Akinjogbin komt erop neer dat hij beweert dat Agaja nooit aan

slavenhandel heeft willen doen, maar dat hij verplicht werd om op die manier zijn

165

Akinjogbin,Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 21.

Page 58: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

58

koninkrijk bestaande te houden166

. Hierboven werd deze stelling tenietgedaan door Robin

Law, maar ook uit de bronnen van de tweede WIC is het duidelijk dat Agaja weldegelijk

voorstander was van de slavenhandel. In de eerste plaats had hij zelf slaven tewerkgesteld

in de landbouw die bedoeld waren voor eigen gebruik. Deze slaven waren meestal

oorlogsslachtoffers die Agaja als zijn eigen buit beschouwde. Ten tweede zou Agaja

Allada en Ouidah nooit veroverd hebben zonder het belang van de slavenhandel. De

verovering van Ouidah was voor Agaja geen vorm van zelfverdediging, maar een vorm

van overheersing ten einde de slavenhandel onder zijn macht te hebben.

Verder beschrijft Akinjogbin de situatie in Dahomey en de veranderingen onder invloed

van de sterker groeiende slavenhandel. Volgens een recensie van het boek van Akinjogbin

geschreven door Graham Irwin blijkt dat de slavenhandel voor een sterk economische

verandering heeft gezorgd binnen de staat van Dahomey. Zo begon de monarchie meer

gecentraliseerd en autocratisch te worden en werden chiefs niet meer door erfenis, maar

door hetgeen ze bereikt hadden aangesteld. Hoewel er politieke stabiliteit ontstond, was de

economische situatie niet optimaal, dat Agaja en zijn opvolgers al snel beseften dat een

economie die gebaseerd is op slavenhandel niet voor stabiliteit kan zorgen167

. Bij deze

stelling kan men zich overigens ook vragen stellen. Als Agaja en zijn opvolgers snel

beseften dat slavenhandel niet stabiel was voor de economische situatie, dan zouden ze

deze handel toch snel beëindigd hebben, maar dit hebben ze niet gedaan. Het heeft nog

meer dan 100 jaar geduurd voor er een overschakeling was van slavenhandel naar het

verhandelen van palmolie168

.

Akinjogbin schrijft na een uiteenzetting te hebben geschreven over de problemen waarmee

Agaja te kampen kreeg:

“Agaja therefore decided that his revolutionary programme for a new political system in

Aja and the substitution for the slave trade of a new pattern of economic relations with

Europe could not be achieved in the face of the determined opposition it had aroused. If he

did not modify his policy, Dahomey might be completely destroyed.169

166

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 108-109. 167

Polanyi,Karl, “untitled” recensie van Dahomey and its Neighbours, door Graham Irwin

, The American Historical Review, oktober 1968, 245-246. 168

Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of

decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 410. 169

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, (Cambridge: University

Press, 1967), 90.

Page 59: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

59

Wanneer men de Nederlandse en Britse bronnen erop naleest lijkt het zeer onlogisch dat de

interesse van Agaja in de slavenhandel onbestaande was. De reden voor zijn verovering

van de kuststaten was weldegelijk om zo de macht over de slavenhandel te verkrijgen. Het

was niet zijn bedoeling om handel te voeren in andere goederen, dit staat nergens in de

bronnen.

4.4 Prekoloniaal kapitalisme in West – Afrika: prijsregulering in Dahomey

In dit onderdeel van het hoofdstuk worden de economische belangen van de slavenhandel

voor Dahomey aangeduid. Het is een kort overzicht over hoe die handel gebeurde en wat

de belangrijkste actoren erin waren.

“ In African studies, emphasis on the fundamental differences in economic organization

between capitalist and pre capitalist (in practice, between European and African) societies

has been less commonly associated with Marxism than with the “substantivist” school of

economic anthropology, which likewise maintained that pre-capitalist (indigenous African)

trade was not directed towards profit but towards guaranteeing and regulating access to

goods and services in accordance with notions of equivalence of value set by social

convention170

.”

Volgens antropoloog Karl Polanyi waren de maatschappijen van Ouidah, Allada en

Dahomey geen markteconomieën in de moderne zin van het woord, namelijk geen

kapitalistische samenlevingen. De handel was toen bedoeld voor de staat om de

traditionele sociale structuren te behouden en niet om winst te maken. Een belangrijk

aspect van deze maatschappijen is dat de prijs van grondstoffen vastgelegd werd door de

overheid in overeenstemming met de traditionele gewoontes van rechtvaardigheid en niet

vastgelegd door de markt, waardoor de prijs onveranderd bleef. Door de voedselprijzen

vast te leggen, was er steeds bevoorrading voor de armen171

. In dit opzicht komt het erop

neer dat het monopolie van de handel volledig bij de staat ligt en dat private handelaars

moeite hebben om op de markt te handel te drijven. Maar dit is niet helemaal correct. De

170

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial

Dahomey”, Journal of African History 33 (1992), pp. 387- 420, 387. 171

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial

Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420, 388.

Page 60: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

60

koningen van Allada, Ouidah en Dahomey hadden inderdaad veel controle over de handel

met de Europeanen, maar dit is nooit een staatsmonopolie geweest. De exporthandel was

evenmin geïsoleerd van de huishoudelijke handel, aangezien goederen die verkregen waren

door het verkopen van slaven, verkocht werden op de markt172

.

Waar Polanyi wel een correcte economische analyse geeft, is dat de prijzen doorgaans

werden vastgelegd door de staatsadministratie en niet door de markt zelf. De bedoeling van

het artikel van Robin Law is een kritiek te geven op de interpretatie van de staat door

Polanyi. Robin Law argumenteert dat, ondanks de vastgelegde prijzen door de staat of door

de koning, de stabiliteit van de prijzen voor domestieke goederen niet absoluut is. Het

gevolg is dat de conclusies die Polanyi geeft over het karakter van de Dahomese economie

niet houdbaar zijn173

.

Om de geschiedenis van de prijzen aan de Slavenkust te verstaan, is het nodig om eerst de

valuta van cowry shells174

uit te leggen. Deze schelpen werden uitgedrukt in een eenheid

van 40 stuks, namelijk een tocky; waarvan vijf tockies (200 schelpen) een galina zijn; en

twintig galina‟s(4000 schelpen) is een grand cabess175

.

Voor de Europese handelaars schommelde de kost van deze schelpen, maar aan de

Slavenkust hadden ze een vastgelegde lokale waarde. Polanyi geloofde dat 32 000

schelpen de waarde had van ongeveer 30 gr goud (one ounce). Maar zoals Marion Johnson

beschrijft is dat niet altijd correct. De waarde in 1720 was lager namelijk 16 000 schelpen

voor 30 gr goud. In het midden van de jaren 1760 zou de Europese handel in Dahomey de

lokale waarde van goud doen stijgen hebben naar 32 000 schelpen per 30 gr goud, dit is de

hoeveelheid die Polanyi citeert. Van dan af aan werd de waarde van de schelpen omgezet

in de valuta van Groot-Brittannië en dit betekent dat 4 000 schelpen gelijk stond aan tien

shilling176

.

De analyse van Polanyi veronderstelt dat prijsstabiliteit in Dahomey bereikt werd door

staatsregulering van de prijs en door de controle van de geldvoorraad. Dit is gefundeerd op

172

Ibidem. 173

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 389. 174

Dit zijn schelpen waarmee betaald werd aan de Slavenkust. In de Nederlandse bronnen

het noemen ze boesjes. Deze schelpen zijn klein en wit en zijn meestal afkomstig uit India

en de Malediven. 175

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 390. 176

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi” , 390-391.

Page 61: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

61

het feit dat Polanyi onterecht geloofde dat overzeese handel in Dahomey een koninklijke

monopolie was177

. Polanyi schrijft :

“cowrie gained the status of a currency by virtue of state policy, which regulated its use

and guarded against its proliferation by preventing shiploads from being freely

imported.178

Het is duidelijk dat de geldvoorraad; de hoeveelheid slaven die werden geëxporteerd; en de

prijs van de slaven door de markt werden bepaald. Daarop had de staat slechts minimale

controle. De enige beperking op de grootte van de geldvoorraad, was dat de slaven

afkomstig waren van het binnenland en op die manier de schelpen eveneens naar het

binnenland werden geëxporteerd, waardoor de geldvoorraad niet aan de kust bleef179

. De

geldvoorraad was dus afhankelijk van de schommelingen van de markt en inflatie werd

beperkt door het uitvoeren van deze geldvoorraad. De rol van de staat was in dit opzicht

vrij minimaal.

Waar de staat wel een belangrijke rol in speelde, is dat de handelaars afhankelijk waren

van de prijsbepaling van de staat. Maar volgens Robin Law is zijn analyse van de functies

en het doel van de prijsbepaling niet helemaal correct.

Als we de Europese reisverhalen van de slavenhandelaars erop nagaan, dan wordt het snel

duidelijk dat de prijs van een slaaf niet wordt onderhandeld, maar een vaste prijs kent.

Willem Bosman schrijft wanneer hij in Ouidah (Fida) is, dat de prijs vastgesteld is:

“… Konings Slaven, die hy in voorraed had, den selven afkoopen, en tegen een daer

toegestelde prijs (gemeenlyk een derde of vierde meerder als van andere) betalen; als

wanneer wy verlof hadden, om met een ygelyk, so wel klein als groot, te mogen

handelen180

.”

177

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi” , 391. 178

Polanyi, Karl, Dahomey and the slave trade. An Analysis of an Archaic Economy,

(Seattle: University of Washington Press, 1966), 189. 179

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial

Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420, 392. 180

Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,,

nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der

inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, (enz.

Amsterdam , 1737), 139. Willem Bosman beschrijft wel verder dat de macht van de

Nederlanders in het bepalen van de prijs wel minimaal is, dat die vooral bepaald werd door

de inwoners aan de Slavenkust. Hij beschrijft ook dat de Nederlanders hier minder macht

hadden dan aan de Goudkust.

Page 62: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

62

Karl Polanyi leidde hieruit af dat de prijzen onveranderlijk waren aan de Slavenkust, maar

dit is onjuist. De prijzen waren vast maar door bepaalde gebeurtenissen, zoals een oorlog,

kon de prijs dalen of stijgen. Het feit dat de prijzen onveranderlijk waren kan men

helemaal niet afleiden uit de reisverslagen van de slavenhandelaars. Veranderlijke prijzen

kunnen aangetoond worden door een verslag van William Snelgrave uit 1727 na de

verovering van de Ouidah en Allada door Dahomey. Hij schreef het volgende :

“ Accordingly Zunglar was called again, to inform his majesty, what were the last prices

the Europeans had paid for Negroes at Whidaw, before the Conquest: But on my

representing, that the price had been raised there, much above what had been customary,

on account of the War…181

Nadien moest Snelgrave minder betalen dan de handelaars hem hadden gevraagd voor de

slaven die hij kocht. De prijs is met andere woorden geen vaste prijs. Een ander voorbeeld

dat de prijs voor slaven veranderlijk is, is dat de koning van Ouidah de slaven verkocht aan

de Engelse handelaars aan een hogere prijs dan aan de Nederlanders182

.

De prijs voor slaven was met andere woorden veranderlijk onder invloed van de

veranderingen in de markt. Dit was afhankelijk van de vraag (door de Europese

handelaars) voor de slaven, en het aanbod (uit het binnenland) van slaven183

.

Er waren niet alleen korte termijns-fluctuaties zoals hierboven beschreven, maar eveneens

veranderingen in de prijs van de slaven tussen de laten zeventiende eeuw en het einde van

de achttiende eeuw. De prijs voor een mannelijke slaaf steeg van 28 000 schelpen in 1680

naar 208 000 schelpen in 1790184

. Polanyi vermeld in zijn boek ook dat de prijs van de

slaven in de achttiende eeuw gestegen is, maar volgens hem zou de stijging slechts een

toevallige verrekening zijn en geen echte prijsstijging. Maar Law is het daar niet mee eens

en hij beweert dat de prijsstijging een tendens was die gedurende een eeuw aan de gang

was185

. Ironisch genoeg waren het de Europese handelaars die een vastgelegde prijs

wilden, maar de verkopers wilden deze prijzen niet aanvaarden186

.

181

Snelgrave, William, A New account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 73. 182

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 394. 183

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 394 - 395. 184

Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 168 – 182. 185

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 395. 186

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 395-396.

Page 63: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

63

Law concludeert dat de prijzen voor de slavenhandel weldegelijk onderworpen waren aan

de korte termijnsfluctuaties die de balans van vraag en aanbod weerspiegelen. De

bovenstaande uitleg en bewijzen tonen aan dat er een voortdurende inflatie voorkwam

tussen 1650 en 1740. Dit is toe te schrijven aan een ongecontroleerde import van

geldvoorraad door de enorme invoer van schelpen door de Europese handelaars. Het is wel

opmerkelijk dat deze onstabiele periode opgevolgd wordt door een periode van relatieve

stabiliteit. Karl Polanyi besluit hieruit dat het dankzij de doeltreffende economische

administratie van Dahomey is dat deze inflatie onder controle is gekomen. Maar Robin

Law spreekt dit gedeeltelijk tegen aangezien ook andere staten buiten de jurisdictie van

Dahomey dezelfde daling van de inflatie gekend hebben187

.

De stabiliteit van de prijzen kan misschien meer gelinkt worden aan de economische

factoren zoals de daling van de import van de schelpen ten gevolge van de daling van de

slavenexport onder Dahomees bewind. De controle van de Dahomese koning speelt hierin

wel een rol, maar veel minder prominent dan dat Polanyi ons doet geloven. Maar de

onnauwkeurigheid van Karl Polanyi ‟s analyse bewijst niet dat dezelfde theorieën die het

karakter van geleide economie onderzoeken elders niet vruchtbaar is, zelfs in prekoloniaal

Afrika.

Volgens Basil Davidson heeft het boek van Karl Polanyi twee resultaten bereikt namelijk

een herinterpretatie en een toelichting van de geschiedenis van Dahomey. Dit boek zorgt er

volgens Davidson voor dat er een herinterpretatie is van de overzeese slavenhandel en het

effect op Afrika. Davidson gelooft dat de slavenhandel geen product is van deze

Afrikaanse maatschappijen, maar ontstaan is door de Atlantische slavenhandel188

.

4.5 Conclusie

Het is niet onlogisch dat de slavenhandel de maatschappij in Dahomey beïnvloed heeft, en

er vooral voor gezorgd heeft dat het militarisme een sterke groei kende. De problemen die

de Dahomeanen krijgen met binnenlandse staten als Oyo hebben voorheen al bestaan, maar

187

Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 418. 188

Davidson, Basil, “untitled”, recensie van Dahomey and the slave trade: An Analysis of

an Archaic Economy door Karl Polanyi, The University of Chicago Press, 1969, pp.280-

286, 284-285.

Page 64: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

64

zijn versterkt door de slavenhandel aangezien de machtsverhouding wijzigde. Het grootste

bewijs van de impact dat de slavenhandel heeft gehad op de maatschappij is de verovering

van Ouidah door Dahomey met als belangrijkste oorzaak het in handen hebben van de

slavenhandel. De komst van de Europeanen en specifieker van de Nederlanders net op het

moment dat Agaja de staat doet uitbreiden, heeft impact gehad op de Dahomese

maatschappij, maar dit betekent niet dat Dahomey afhankelijk was van de slavenhandel.

Page 65: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

65

Page 66: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

66

Hoofdstuk V: Het koninkrijk Dahomey en de Nederlanders

5.1 Inleiding

In 1640 was de slavenhandel met de Nederlanders nog niet zeer uitgebreid, er werden op

jaarlijkse basis zo‟n 600 slaven verhandeld. De echte expansie begon pas wanneer de

Nederlanders in de Nederlandse Caraïben suikerplantaties opstelden in de Nederlandse

kolonies in 1650. De groei van de handel was gestimuleerd door de Engelse en Franse

handelaars die opzoek waren naar slaven voor hun eigen Caraïbische kolonies. De Britten

begonnen met de handel in Allada vanaf 1663, tegen 1680 hadden de Britten de

Nederlanders overtroffen als de belangrijkste handelaars in dat gebied. Tijdens dezelfde

periode ging het belang van de handel over van Allada naar Ouidah. Deze wijziging was er

gekomen onder invloed van de Fransen die steeds meer handel gingen voeren met

Ouidah189

.

Ook een aantal handelaars uit Denemarken en Brandenburg hebben zich kort op de

westkust van Afrika gevestigd. In 1670 werd het duidelijk dat er jaarlijks 3000 slaven in

Allada werden gekocht hoofdzakelijk door de Nederlanders en vanaf 1688 exporteerden

Allada en Ouidah zo‟n 20 000 slaven jaarlijks, de meerderheid genomen door de Britten.

Hierdoor is de snelle groei van de slavenhandel van start gegaan. In sommige bronnen staat

dat er jaarlijks 50 schepen naar de kust vaarden en Allada 1000 slaven per maand konden

voorzien. Het is duidelijk dat de slavenhandel heel wat demografische gevolgen moet

gehad hebben. De waarde van de handel steeg nog dramatischer dan het volume van de

handel, aangezien slavenprijzen verviervoudigd waren tussen 1680 en 1720190

.

De Nederlanders hadden sinds 1630 een fort in Elmina aan de Goudkust, maar de

contacten met het Dahomese rijk waren toen onbestaande. Het rijk in Dahomey ontstond

rond die periode, maar bevond zich meer in het binnenland dan aan de kust waardoor de

contacten met Europese landen schaars bleef voor het rijk. Het is pas vanaf 1710 dat de

tweede West-Indische Compagnie contact heeft met Dahomey. Deze contacten blijken in

de eerste plaats handelscontacten te zijn voornamelijk om slaven te verhandelen. De

189

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 5-6. 190

Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise

of Dahomey”. Journal of African History 27 (1986), 240.

Page 67: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

67

handelscontacten lijken eerst vlot te verlopen, maar door een conflict met een commies van

de WIC ontstaan er problemen tussen de toenmalige koning Agaja en de oppercommies

Hendrik Hertogh.

Hieronder wordt een analyse gegeven van deze conflicten, wat de oorzaken, aanleiding en

gevolgen zijn voor de handelscontacten tussen de WIC en Dahomey. Als basis voor deze

analyse werden de bronnen gebruikt van Hendrik Hertogh en Jan Pranger die te vinden zijn

in het Nationaal Archief van Den Haag onder de opening de Tweede West-Indische

Compagnie. Henk Den Heijer heeft dezelfde bronnen gebruikt, om een korte analyse te

maken van de contacten tussen Dahomey en de Nederlanders, maar hij behandelt ze vanuit

een ander perspectief. We hebben zijn boek Naar de Koning van Dahomey. Het journaal

van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk

Dahomey in 1733 vaak gebruikt in dit hoofdstuk omdat hij een transcriptie heeft gemaakt

van de belangrijkste brieven tussen Hendrik Hertogh en Jan Pranger en van het journaal

van Jacobus Elet.

In 1730 besloten de slavenhandelaars het monopolie van de bewindhebbers te intensiveren.

Hendrik Hertogh was de oppercommies van de Compagnie factorij te Jaquin. Hij kreeg

verregaande bevoegdheden van de bewindhebbers om de slavenhandel uit te breiden. Maar

Hertogh was een ambitieus man, die naast het nieuw leven inblazen van de slavenhandel,

tevens de expansie van Dahomey probeerde in te dammen. Hij deed dat door machthebbers

van de kuststaten tegen de vorst van Dahomey op te stoken. Agaja was echter goed

geïnformeerd over Hertoghs activiteiten en wist hem tijdens een militaire campagne begin

april 1732 uit Jaquin te verdrijven. Bij het veroveren van Jaquin waren enkele

personeelsleden van de Compagnie door Dahomese troepen gevangen genomen. Een jaar

na de val van Jaquin zond de WIC een gezantschap onder leiding van oppercommies

Jacobus van Elet naar Dahomey. De gezant had opdracht de vastzittende compagnie

dienaren bij Agaja vrij te pleiten en de handelsrelaties met het vorstendom te herstellen.

Hij slaagde enkel in het eerste deel van zijn opdracht. Jacobus maakte een journaal van zijn

reis en had briefwisselingen met gezantschappen191

. Het conflict tussen Hertogh en Agaja

191

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in

1733,(Amsterdam:Walburg, 2002), 5-6.

Page 68: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

68

en de mislukte missie van Jacobus Elet naar het hof van Dahomey was de oorzaak van het

verlies van de Nederlandse handel aan de Slavenkust192

.

5.2 Relaties tussen de West-Afrikanen en de Nederlanders

In vergelijking met het kolonialisme van de negentiende eeuw, speelden Europeanen in de

zeventiende eeuw en achttiende eeuw in Afrika nog geen politieke rol. Hun macht in West-

Afrika reikte niet heel ver. Voor het succes van de handel waren de Europese compagnieën

sterk afhankelijk van de politieke omstandigheden op de kust, zoals te merken is in de

brieven van Hertogh naar Pranger193

. De handelsorganisaties met forten en factorijen in

West-Afrika hadden op twee manieren te maken met de diverse politieke eenheden. De

Europeanen dienden rekening te houden met de kuststaten, maar ook met machtige staten

in het binnenland zoals Dahomey194

. Goede contacten met de lokale politieke leiders was

van groot belang voor het slagen van de handel.

Lang voordat Nederlanders zich op de Goudkust nestelden, hadden Portugezen de basis

gelegd voor de verhouding tussen Europeanen en West-Afrikanen. Er was telkens sprake

van eenzelfde patroon: er werd een contract met de lokale machthebber gesloten voor het

gebruik van de grond, bepaalde privileges werden verkregen zoals het mogen heffen van

belasting op de visvangst, waarvoor aan de vorst en hoofdlieden een periodieke toelage

werd uitgekeerd. Deze regels opgelegd door de Portugezen werden niet gewaardeerd door

de andere Europeanen aan de Westkust en al snel ontstonden er conflicten. De WIC wist

op een bepaald moment de macht over te nemen aan de Goudkust te Elmina tussen 1637 en

1642195

. De WIC sloot voortdurend verdragen met de Afrikaanse machthebbers op de kust.

De politieke invloed van de WIC op de Goudkuststaten mocht dan gering zijn geweest, op

de Slavenkust ontbrak hij geheel. Compagnie dienaren op de Slavenkust waren in hoge

mate afhankelijk van lokale machthebbers. De vorst van het landinwaarts gelegen Allada

192

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733,(Amsterdam:

Walburg, 2002), 5. 193

Die staan hieronder volledig uitgewerkt. 194

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede

Westindische Compagnie op Afrika, 1674-1740, (Amsterdam, Walburg pers, 1997),223. 195

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede

Westindische Compagnie op Afrika,1674-1740, 224.

Page 69: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

69

en de machthebbers van de verschillende kuststaten verleenden geen exclusieve

handelsrechten aan Europeanen. Zij streefden juist naar een vrije slavenhandel, waardoor

de concurrentie werd aangewakkerd en de prijzen stegen. Aanvankelijk toonde de WIC

weinig interesse voor de handel op de Slavenkust. Pas toen in de jaren veertig van de

zeventiende eeuw de vraag naar slaven in Nederlands-Brazilië begon toe te nemen, opende

de Compagnie er een factorij. Maar in 1653 werd deze eerste handelspost alweer

gesloten196

.

In 1683 zond de WIC commies Isaac van Hoolwerff naar Offra197

. Aanvankelijk had de

nieuwe commies veel succes in zaken. In september 1687 rapporteerde Van Hoolwerff dat

de koning van Fida(Ouidah, Ouidah, Hueda)198

hem had uitgenodigd een factorij in het rijk

te openen. Dit beschrijft Willem Bosman in zijn reisverhaal zeer expliciet. Het gunstige

effect van interventie was slechts van korte duur, want reeds in augustus werd de

slavenaanvoer opnieuw door een blokkade getroffen199

.

Na elf jaar afwezigheid opende de WIC in 1703 opnieuw een factorij op de Slavenkust.

Ditmaal vestigden ze zich in Fida, niet in Offra. Hoe afhankelijk de WIC was van de lokale

machthebbers op de Slavenkust, werd enkele jaren later opnieuw pijnlijk duidelijk. Dit

beschrijft Willem Bosman in zijn hoofdstuk over de Slavenkust zeer helder. Hij beschrijft

de manier waarop het hof is georganiseerd aan de Slavenkust, maar ook hoe dat de koning

de WIC toeliet om een factorij te bouwen in Fida. Voor deze Fidaase koning had Bosman

veel respect, hij vond zelfs dat hij aan de Slavenkust beter werd behandeld dan in Elmina

aan de Goudkust. Dit is vermoedelijk omdat er minder handel werd gevoerd aan de

Slavenkust, dan aan de Goudkust. De Nederlanders zullen meer mogelijkheden gekregen

hebben om te bouwen aan de Fidase kust, dan ze kregen in Elmina, waardoor zijn beeld

van de Fidase koning vertekend kan zijn200

.

“ … den koning en verdere Grooten wel bewust zijnde hoe veel haer aen den handel met

ons geleegen was, deeden my wanneer hier de eerstemael quam handelen alle beleeftheyt

196

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 237. 197

Zie Bijlages, Kaart 9. 198

Dit is de Nederlandse benaming voor het huidige Ouidah. We hebben er in dit

hoofdstuk voor gekozen om Fida te gebruiken, omdat in de bronnen de Nederlanders niet

spreken over Ouidah of Hueda maar Fida. 199

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 237. 200

Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,,

nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der

inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, enz.

(Amsterdam, 1737),140-141.

Page 70: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

70

des weerellds aen, en versogte seer hertelyk, van haer te willen toestaen, om op hun eigen

kosten een Loge voor onse Maetschappy te bouwen, waer van ik het ontwerp self sou

maken, en soo groot en klein doen bouwen als ik self begeerde; ik bedankte haer voor dat

mael , me belofte dat van haer goede wil, en geneigtheyt t‟onswaerds, aen mijnen Heeren

en Meesters verslag sou doen, niet twijffelende of hun versoek sou by myn wederkomst, so

het anders met het belang van de maetschappy over quam, ingewilligt worden. Wanneer er

my nu voor de tweedemael bevond, en vryheid had om my na bevinding van saken te

gedragen, so liet ik op haer nieuw en ernstig versoek op een seer vermakelyke voor den

handel voordeelige stand een loge voor ons afsteeken; den opbouw wierd aenstonds door

een honder man of drie iverig genoeg begonnen, en sou dees Loge weynig Kleynder

geweest zyn als het geheele Kasteel d‟Elmina, met so fraeye vertrekken en pakhuysen

voorsien, als we ten overvloed souden mogen, of konnen begeeren; maer zynde naeuwelyks

ten halve van den opbouw gevordert, soo verviel den Koning in een swaere krankheyt, en

my by hem doende komen, versogt hy myn op het alderbeweegelykste, dat ik dog den

verderen opbouw van de Loge wilde staken, also zijne Priesters hem te kennen hadden

gegeven, dat zyn siekte nergens anders van daen quam….201

”.

In 1707 bracht het hoofd van de factorij te Fida, de commies Pantzer een bezoek aan de

Aja-vorst in Allada. Doel van de gezant was toestemming te verkrijgen voor de bouw van

een handelspost te Appa, een vazalstaat van Allada. Op die manier wilde hij de

afhankelijkheid aan Fida verminderen. Uiteindelijk dwong de koning hen deze plannen te

laten varen en de handel met Fida verder te zetten. Fida bleef voor de Compagnie de

belangrijkste slavenmarkt van het kustgebied. Omstreeks 1720 was de concurrentie te Fida

in dergelijke mate gestegen dat de leiding in Elmina er aan dacht haar factorij te

verplaatsen. Maar het was de politieke en militaire opkomst van Dahomey die de WIC eind

1725 aanzetten haar handelspost van Fida naar het oostelijker gelegen Jaquin202

(Jakin) te

verplaatsen. Deze gebeurtenissen werden aan de hand van de bronnen uit het archief in

Den Haag grondig onderzocht en uitgelegd in onderstaande onderdelen203

.

201

Ibidem. De loge werd niet verder opgebouwd door de ziekte van de koning, ze was

maar half af in Fida wanneer Bosman wegging, hij hield er verder een raar gevoel aan

over. 202

Zie Kaart 203

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 238-239.

Page 71: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

71

5.3 Handelscontacten voor 1700 tussen Dahomey en de Nederlanders

De Amsterdamse koopman van 1614 Pieter van den Broecke is de eerste die gewag maakt

van een Nederlands schip dat handel voert aan de Slavenkust204

. De echte interesse in de

Slavenkust kwam er pas vanaf 1640 wanneer de Nederlanders eigenaars werden van een

deel van Brazilië205

. De handel met de koninkrijken die zich meer in het binnenland

bevonden en niet aan de kust waren zeer schaars. Ze beperkten zich vaak tot het geven van

giften voor het openhouden van handelswegen naar de kust en het verwerven van militaire

steun. De leiding in Elmina wist zeer goed dat zij voor de aanvoer van goederen en slaven

afhankelijk was van de staten die in het binnenland gelegen waren. Maar haar invloed op

en kennis van deze vorstendommen was gering. Dit verklaart de reden waarom de opkomst

van Dahomey voor de Nederlanders zo plots gebeurde206

.

Willem Bosman(1697) spreekt zeer gering over een sterk Koninkrijk ten noorden van de

Slavenkust maar hij schrijft letterlijk dat hij er weinig over weet. Dat is een eerste bewijs

dat de contacten met Dahomey pas later ontstaan zijn. Het is helemaal niet duidelijk bij

Bosman over welk Koninkrijk hij het heeft, maar hij schrijft:

“ Den Koning van Groot-Ardra, met sijn onderhoorige Landschappen, is ten minsten

twintigmael so groot en magtig als die van Fida, en echter heeft hij het hert niet, om den

selven, met wien hij (so als ik reeds heb gesegt) in een eeuwige vijandschap leeft te

beoorlogen. Dieper landwaerds in sijn noch veel magtiger koningkrijken als de

laestgenoemde; doch van deselve heb ik geene of ten minsten seer weinig kennis207

Het gaat hier over een koninkrijk dat zich ten noorden van Ardra bevindt. Het Ardrase

koninkrijk bevond zich in Allada, ten Noorden daarvan lag Dahomey. Een vroegere

vermelding dan die van Willem Bosman hebben we niet terug gevonden. Evenmin hebben

andere auteurs een vermelding van Dahomey in de Nederlandse bronnen terug gevonden.

204

Ik verkies die periode niet omdat het op dat moment Dahomey nog niet tot aan de kust

kwam. 205

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 16. 206

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 240. 207

Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,,

185.

Page 72: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

72

5.4 De tweede West-Indische Compagnie aan de Slavenkust

Inleiding

In het binnenland van de Slavenkust deed zich eveneens een machtsconcentratie voor,

maar de uitkomst daarvan voor de WIC had heel andere gevolgen. Door het langzaam

wegvallen van de centrale macht in Allada was er op het einde van de zeventiende eeuw

een groeiende concurrentie tussen de kuststaten ontstaan. Het valt op dat Fida een leidende

rol in de slavenhandel had verworven. Terwijl de kuststaten elkaar beconcurreerden,

ontwikkelde zich in het binnenland ongemerkt een nieuwe macht die het machtsvacuüm

begon op te vullen. In 1708 besteeg Agaja de troon in Dahomey208

. Agaja slaagde erin zijn

invloed tot aan het kustgebied uit te breiden en zo zijn greep op de slavenhandel te

versterken. Maar de vorst van Fida, Huffon, was niet van plan zijn rijk door Agaja tot

wingewest te laten degraderen. Zijn geringe troepenmacht maakte echter weinig kans tegen

de numerieke overmacht van het Dahomese leger. Dit beschrijft Bosman in zijn bronnen

uitgebreid. Het leger van het noorden is volgens Bosman veel sterker dan het leger uit Fida

en de staat is er ook sterker, bijgevolg is een overwinning door Dahomey bijna

vanzelfsprekend209

. Men sluit de factorij vervolgens in Fida en gaat naar het veiliger

geachte Jaquin210

.

Na de machtswisseling in 1727 hielden de meeste Europese handelsorganisaties hun

factorijen te Fida nog aan. Maar de verplaatsing van de Nederlandse handelspost naar

Jaquin bleek al snel een juiste beslissing te zijn. Het slavenaanbod in Fida begon na de

verovering door Dahomey gestaag te verminderen. Agaja was namelijk niet in staat de

slavenaanvoer onder controle te krijgen. Zijn gezag werd ondermijnd door het machtige

Oyo, een staat in het binnenland waaraan Dahomey sinds lang schatplichtig was.

Regelmatig werd Dahomey overvallen door Oyo en dwong Agaja tot gehoorzaamheid. Om

aan de greep van deze legers te ontstappen, hield Agaja zich schuil in het oerwoud.

Gedurende Agaja‟s afwezigheid wist Huffon zijn macht tijdelijk te herstellen. De gevolgen

van deze politiek waren instabiele machtsverhoudingen en een kwijnende slavenhandel te

Fida. De slavenhandelaren afkomstig uit het Oyo gebied, begonnen hun werkterrein meer

208

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 244. 209

Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,

140-141. 210

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 5.

Page 73: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

73

en meer Jaquin te verleggen, dat na 1729 de rol van Fida als belangrijkste slavendepot had

overgenomen211

.

Agaja was er niet in geslaagd om de slavenhandel in het kustgebied onder controle te

krijgen. Agaja‟s verovering van Fida in 1727 had slechts geleid tot verplaatsing van de

handel naar andere kustplaatsen die niet onder zijn beheer stonden212

. Agaja waarschuwde

de Europeanen dat ze enkel slaven van hem en zijn caboceers moeten kopen. Voortzetting

van de handel elders dreigde hij hardhandig de kop in te drukken. De Europeanen lieten

zich niet intimideren door Agaja‟s dreigementen. Agaja was zelf afhankelijk voor het

invoeren van slaven van de handelaars uit Oyo, die zich niet naar zijn voorwaarden willen

schikken. Zij verkochten hun slaven liever aan de machthebbers en caboceers van andere

kuststaten. Het gevolg is dat de Engelse en Franse handelaars hun handel in Fida ook

verlagen in 1730. Alleen de Portugezen hadden de handel met Agaja op dezelfde voet

voortgezet, wat begrijpelijk was aangezien zij over geliefde ruilgoederen als stofgoud en

zoete Braziliaanse tabak beschikten (dat heel begeerd was in West-Afrika). Agaja was

bereid daarvoor zoveel mogelijk krijgsgevangenen als slaven in te leveren. Een bijkomend

voordeel voor de Portugezen was, dat zij in Fida geen hinder ondervonden van andere

Europese slavenhandelaren213

.

De vorst in Jaquin moedigde de slavenhandel aan. Ter bescherming van zijn rijk tegen een

eventuele aanval van Dahomey gaf hij Europese handelsorganisaties toestemming forten in

zijn rijk te bouwen. Agaja reageerde aanvankelijk niet op de ontwikkelingen tot hij te

horen kreeg dat ook de Portugezen plannen hadden voor de bouw van een fort in Jaquin214

.

Aanvallen op Fida (Ouidah, Hueda, Ouidah) en de Nederlandse factorij door

Agaja

Huffon,de vorst van Fida (Ouidah,Ouidah) was niet van plan zijn rijk door Agaja tot

wingewest te laten degraderen. Zijn geringe troepenmacht maakte echter weinig kans tegen

211

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 246-47. 212

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 246-247. 213

Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 245. Hendrik Hertogh beschuldigt Agaja

ervan dat hij samen heeft gewerkt met de Portugezen omdat dat het enige fort in Fida was

dat hij niet heeft laten afbreken in 1727 na de aanval. 214

Ibidem. Dit is verder uitgewerkt in het hoofdstuk over de geschiedenis van Dahomey.

De manier waarop Agaja de Portugezen wist te overtuigen en te gebruiken.

Page 74: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

74

de kwalitatieve en kwantitatieve overmacht van het Dahomese leger. Pieter Valckenier,

directeur-generaal besefte dat in 1725 en verhuisde de factorij van Fida naar Jaquin, dat

veiliger bleek te zijn. Voor Valckenier was de verplaatsing van de factorij geen overhaaste

en ondoordachte beslissing. De positie van de Compagnie te Fida was sinds 1720

geleidelijk verslecht door de problemen in het binnenland en de sterk toegenomen

concurrentie bij Europeanen ter plaatse215

. Ter verbetering van de factorij werd begin 1724

het hoofd van de factorij, Jan de Swart, vervangen door oppercommies Jacobus van

Munnikhoven. De Swart werd beschuldigd van wanbeleid, maar ook Van Munnikhoven

was niet in staat de handel nieuw leven in te blazen216

.

Bij zijn aankomst te Fida lagen maar liefs elf schepen van verschillende nationaliteiten op

de rede voor anker in afwachting van de slavenlading. De oppercommies kon wegens de

sterk gestegen prijzen onvoldoende slaven inkopen en moest de compagnieschepen met

veel te weinig slaven laten vertrekken. Het waren vooral Portugese handelaren die de

markt bedierven door hun bereidheid fors te betalen voor elke geleverde slaaf. Valckenier

zag daardoor steeds minder in voortzetting van de handel in Fida en adviseerde de Heren

Tien in mei 1724 de handelspost aldaar te sluiten. Maar over die vraag hoefden de

bewindhebbers zich niet meer te buigen. Het waren politiek-militaire omstandigheden die

in december 1725 een snelle verplaatsing naar Jaquin noodzakelijk maakten217

. De

concurrentie met de andere Europese handelaars, en vooral de Portugese handelaars werd

te sterk voor de Nederlanders. Ze wilden de winsten opdrijven, maar dat ging niet

aangezien de opgelegde prijs van Fida te hoog was. Na de verovering door Agaja stegen de

prijzen nog meer, waardoor de handel met de Nederlanders daalde.

Huffon drong bij de autoriteiten in Elmina herhaaldelijk aan op heropening van de factorij

te Fida, maar de slechte politieke situatie maakte dat onmogelijk. Aanvankelijk toonde

Valckenier zich wel bereid opnieuw handelsbetrekkingen met Huffon aan te knopen, mits

de vorst de WIC “eenige voorregten boven anderen (zou) willen vergunnen”.218

In maart 1727 zal Agaja Fida binnen vallen. Het was oorspronkelijk niet zijn bedoeling om

het gebied binnen te vallen, maar Huffon wilde Agaja geen toegang bieden voor zijn

215

Dit vind je ook terug in de brieven tussen Hertogh en Pranger. Waarbij Hertogh klaagt

over de concurrentie en over de binnenlandse problemen. 216

ARA Den Haag, WIC 106. 217

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 55. 218

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56.

Page 75: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

75

slavenhandelaars om er handel te voeren, noch wilde Huffon tribuut betalen aan Agaja.

Hierdoor was Agaja “genoodzaakt” om Fida aan te vallen. Ongeveer drieduizend man viel

het noorden van Fida binnen. Huffon wist in korte tijd 40 000 man tegen Dahomey in het

veld te brengen, maar ondanks het overweldigend overwicht van Huffon, versloeg het

Dahomese leger met gemak het leger van Huffon, omdat veel legeraanvoerders weigeren

om tegen dat leger te vechten219

. Huffon geloofde in het Ebi systeem, dat is het systeem dat

Agaja verwoest had in Allada en bood daarom weerstand tegen de Dahomese aanvallen.

Hij vertelde aan William Snelgrave dat:

“if the king of Dahomey should offer to invade him, he would not use him when taken

according to their customs that is, cut off his head, but would keep him for a slave do the

vilest offices220

”.

In zes dagen tijd werd Fida overheerst en volledig over de voet gelopen. De strijd had naar

schatting vijfduizend mensen het leven gekost, terwijl tien a elfduizend mensen gevangen

werden genomen. Evenals de verovering van Allada werd ook nu een groot aantal

gevangen door de troepen onthoofd. Huffon vluchtte naar een eilandje tussen Popo en

Fida221

.

De Nederlanders die overbleven in Fida werden naar Allada gebracht waar ze moesten

zweren aan Agaja dat ze slavenhandel gingen blijven voeren in Fida, maar voor de

werknemers van de WIC had Fida afgedaan als slavendepot222

.

De verhuis van de Nederlanders van Fida naar Jaquin bleek een slimme zet te zijn. Bij de

verovering van Fida door Dahomey daalde het slavenaanbod omdat Agaja er niet in

slaagde om de slavenaanvoer te controleren in het binnenland. Agaja bleek problemen te

hebben met Oyo in het noorden. Zo werd Dahomey eind maart 1728 opnieuw met een

aanval van Oyo geconfronteerd. Agaja begreep dat hij geen schijn van kans maakte tegen

het machtige ruitersleger van de Alafin, dat zich met grote snelheid door open terrein kon

verplaatsen, en besloot zich met zijn soldaten ten zuiden van de Lama terug te trekken223

.

219

Law, R., “A neglected account”, 326-327. 220

Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 6-9. 221

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 55. 222

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56. 223

Law, Robin, The Oyo Empire, 157-161.

Page 76: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

76

Zijn tactiek had succes en leidde ertoe dat de troepen van Oyo het land na een plundertocht

van twaalf dagen moest verlaten. Het is opmerkelijk hoe Agaja nooit opgeeft om heel het

kustgebied onder zijn gezag te krijgen.Van zodra Agaja Allada had veroverd, maakte hij

zich klaar voor een verovering in Ouidah. Toen Agaja, die nog in Allada verbleef, dit

bericht vernam, zond hij een strijdmacht van vijftienhonderd man naar Fida om met zijn

tegenstander af te rekenen. Huffon en de zijnen wisten echter te ontkomen. Als

vergeldingsmaatregel namen de troepen van Agaja drieduizend vrouwen en kinderen

gevangen, die als slaven aan Europeanen werden verkocht. Een groot aantal inwoners van

Fida werd ook op brutale wijze vermoord224

.

William Snelgrave schrijft het volgende:

“ … As soon as the conquest of Whidah was completed, the King sent part of his Army

against them, to revenge him for their Villany; in which they had all desirable success. It

was necessary to mention this affair, for the better understanding of what follows, it being

so very remarkable. The king, at te time we were present, ordered the Captives of Tuffoe to

be brought into the Court: Which being accordingly done, he chose himself a great number

out of them, to be sacrificed to his Fetiche or Guardian Angel: the others being kept for

Slaves for his own use, or to be sold to the Europeans.225

In 1729 probeerde Huffon zijn voormalig koninkrijk met de hulp van Groot Popo op

Dahomey te heroveren, maar wederom werd hij teruggeslagen. De problemen in het

noorden met Oyo had Agaja opgelost door 600 slaven te geven aan Oyo en jaarlijks tribuut

aan hen te betalen. Aangezien deze problemen waren opgelost kon Huffon in het zuiden

ook niet langer toeslaan. Het gevolg van deze problematische machtsverhouding tussen

Huffon en Agaja zorgde voor een instabiele slavenhandel in Fida, ten voordele van

Jaquin226

.

De positie van de WIC in Jaquin was aanvankelijk sterk, maar door de groeiende

concurrentie met andere Europese handelaars daalde hun positie. In navolging van de

224

Thomas Wilson aan Francklin, Reed en Peake, 12 juli 1728. Uit: Law,Robin,

Correspondence of the Royal African Company‟s Chief of Merchants at Cabo Corso

Castle with William‟s Forth, Ouidah and the little Popo Factory, 1727-1728(Madison-

Wisconsin,1991), 32-40. 225

Snelgrave, William, A new Account of some parts of Guinea and the Slave trade,

(London, 1734), 53. 226

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56-57.

Page 77: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

77

Nederlanders begonnen de Fransen, Engelsen en Portugezen zich op de slavenhandel te

Jaquin te concentreren, waardoor de markt opnieuw zwaar onder druk kwam te staan. Door

de toenemende vraag steeg in de periode 1729-1732 de inkoopprijs van slaven met

gemiddeld veertig procent. De combinatie van sterke prijsstijging en eigenzinnig optreden,

zou Hertogh steeds vaker in conflict brengen met de leiding in Elmina, met voor de WIC

uiteindelijk zeer nadelige effecten. Voorlopig echter had Hertogh zijn handen vol aan het

bedenken van plannen om de expanderende macht van Agaja een halt toe te roepen227

.

Nog steeds was Agaja er niet in geslaagd de slavenhandel in het kustgebied onder controle

te krijgen. Agaja‟s verovering van Fida in 1727 had geleid tot een verplaatsing van de

handel aan een ander kustgebied dat niet in handen was van Agaja, namelijk Jaquin. Alleen

de Portugezen hebben de handel met Agaja op dezelfde voet als voorheen voortgezet, dit

was begrijpelijk want zij hadden goederen die zeer gewild waren, namelijk tabak en

stofgoud. Een ander voordeel is dat ze geen hinder ondervonden van andere Europeanen228

.

Agaja kreeg te horen dat de Portugezen aan de kust van Jaquin een fort gingen bouwen.

Het probleem voor Dahomey was dat als de Portugezen zich uit Fida zouden terugtrekken,

dit het einde betekende van de Dahomese slavenhandel met Europeanen. Maar het was

Hertogh die ervoor zorgde dat er geen fort werd gebouwd door de Portugezen in Jaquin.

De reden daarvoor is dat er sinds 1641 conflicten zijn geweest tussen de Portugezen en de

Nederlanders aan de kust van Guinea. De Portugese regering was sinds 1641 met de

Staten-Generaal overeengekomen dat de bocht van Guinea behoorde tot de Nederlandse

invloedssfeer. Tot aan de zeventiende eeuw hielden de Portugezen zich aan deze regeling.

Maar daarna werd duidelijk dat de Afrikaanse bevolking de voorkeur had aan de tabak uit

Bahia van de Portugezen. De Portugezen hadden een handelspas nodig dat ze verkregen in

Elmina om handel te kunnen voeren aan de Slavenkust, hiervoor moesten ze tien procent

tol betalen in Braziliaanse goederen. Hieraan verdienden de Nederlanders ongeveer 37 300

gulden aan tabak, stofgoud en suiker. Maar het enthousiasme van de WIC voor de handel

met de Portugezen begint te dalen vanaf de komst van de kapitein Joseph de Torres in

1730. Hij kreeg de mogelijkheid van Huffon om een factorij te bouwen in Fida229

.

Jan Pranger meldt aan zijn commies in Jaquin dat Joseph de Torres terug is in 1730 en dat

hij een fort gaat bouwen. De directeur-generaal vreesde dat de Portugezen op die manier

227

Ibidem. 228

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 57. 229

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 58.

Page 78: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

78

teveel invloed konden uitoefenen aan de Slavenkust en dat ze zich weinig zouden

aantrekken van het verdrag van 1641. Hierdoor kreeg Hertogh de opdracht om de bouw

van het fort in Fida door de Portugezen tegen te gaan. De Compagnie zou daardoor de

inkomsten aan tolschuld verliezen, en er een grote concurrent bij krijgen. Hertogh moest

proberen om de bouw van de factorij te betalen. De eerste poging van kapitein Torres om

de factorij te Fida te gebruiken als fort mislukte. Hertogh wist op een sluwe manier door

middel van smeergeld ervoor te zorgen dat Torres het fort niet kon bouwen230

.

Hendrik Hertogh en Agaja: een Nederlands-Dahomees conflict in Jaquin

Er bevond zich zo‟n 250 man van de West-Indische Compagnie aan de Westkust van

Afrika. De West-Afrikaanse kust stond in de 17de

en de 18de

eeuw gekend als één van de

ongezondste gebieden in de wereld. Zoals Philp Curtin het beschreef “ the white man‟s

Grave”231

. Aan de Slavenkust waren een aantal Nederlandse officieren die de

slavenhandel in het oog hielden. De Hollanders aan de Slavenkust moesten rekening

houden met de Raad in Nederland. Zij maakten de beslissingen en waren bevoegd wanneer

er iets misliep op de kust. Enkel de directeur-generaal had bijna absoluut gezag. Men koos

als directeur-generaal iemand die de situatie in West-Afrika goed kende en die tegen de

slechte temperatuur kon232

.

De verstandhouding tussen Jan Pranger en Hendrik Hertogh was aanvankelijk uitstekend.

Pranger schreef naar de bewindhebbers van de Republiek dat Hertogh zijn werk in Jaquin

zeer goed deed. Maar de overeenkomst verslechte vanaf begin 1732. Pranger ergerde zich

eraan dat Hertogh de prijzen van de slaven zo maar verhoogde zonder overleg. Zonder

toestemming schommelde die prijs tussen 110 en 120 gulden per slaaf. Maar als Hertogh

zich aan de prijzen zou houden dan hadden de compagnie schepen minstens een half jaar

moeten wachten alvorens ze naar de koloniën werden overgebracht. De prijzen die hij voor

de slaven betaalde, waren de hoogste van heel de kust. Hertogh diende zich daarvoor bij de

Heren Tien te verantwoorden233

.

230

Ibidem. 231

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 21. 232

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey,24-26. 233

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 30-31.

Page 79: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

79

Al voor de affaire met Joseph de Tores liep Hertogh met plannen rond om de

compagniefactorij te Jaquin tot een fort om te bouwen. Hij zou zich daarmee beter kunnen

verdedigen tegen een eventuele aanval van Dahomey. Maar de oppercommies werd bij de

uitvoering van zijn plannen voortdurend gedwarsboomd door directeur-generaal Pranger,

die hem weigerde bouwmateriaal te leveren234

.

“…Mede heb verstaan als dat Uw Gr. Agtb. mogendheden bij naar de gelgenheijt, over de

onkost reeckening van het opbouwen der logie, en van wegens het inhandelen der versogte

trainsslaaven zal overschrijven, het welk zal verwagten dat Uw Gr Agtb bij deze

gelegenheijd de versogte trainsmaterialen zoude gezonden hebben, maar dewijl zijn

inhebbende cargasoen en andere bestelgoederen, dewelke voorn. Bodem in had , liet niet

toe om eenige trains goederen te konnen meenemen. Met deezes neeme nogmaals vrijheijt

om u Gr. Agt Mog. Te verzoeken dat de trains goederen bij het eerst afkomend schip, mag

meede gezonden werden,zijnde van tegenwoordig over 4 jaaren, dat ik daarom versogt

heb, van jaar tot jaar, maar nooit niets hebben kunnen krijgen tot dat mogt het welke mij

oorsaak geeft om aan de Heeren bewinthebberen daarom te verzoeken dar haar edele mij

eenige trainsmaterialen met ‟t Vaaderlandt mogen wenden toegezonden, vermits dezelvige

alhier…235

Hertogh klaagt tegen Pranger dat hij al heel lang vraagt om bouwmateriaal te leveren,

zodat hij de opbouw van het fort te Jaquin kan starten, maar dat Pranger de

trainsmaterialen niet wil opsturen.

Agaja was op de hoogte van de bouwplannen van Hertogh, maar ook dat de

compagniedienaar een aanval op Dahomey beraamde. De oppercommies onderhandelde in

januari 1731 met diverse naties, over een coalitie tegen de vorst van Dahomey236

. Hierover

schreef Pranger eerst een brief naar Hertogh waarin hij vraagt waarom de koning van

Ashanti omgekocht moet worden.

234

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 235

ARA Den Haag, WIC 138. Brief van Henk Hertogh in Jaquin aan Jan Pranger in

Elmina. 21 september 1731. 236

Akinjogbin,Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 98. Volgens Henk den

Heijer is de gedachte dat de Fanti zich tegen Dahomey zou keren een verkeerde gedachte

omdat Fanti te ver ligt van het gebied en er dan ook geen voordeel uit zou halen.En

bovendien zou een leger door andere staten moeten gaan om er te geraken. Dus het lijkt

onwaarschijnlijk.

Page 80: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

80

“den propositie tot het omkoopen van Assianteijn om Dahomme te koomen bevegten ons

extra vagant toegescheenen heeft, voor eerst weegens de ongemeene distantie hunner

landen en ten anderen, dat zulks mogelijk nog daar en booven voor geen vijfhondert mark

gout zou te effectueeren zijn, en gevolglijk niet te concipieeren is waar van dan d‟edele

Compagnie zulke swaare onkosten zou kunnen supleeren237

.”

In het antwoord op deze brief schrijft Hertogh aan Pranger het volgende:

“Wat verder aanbelangt dat ik mondeling aan monsjeur From heb gezegt, om aan u edele

groot agtbare te rapporteeren van weegens het voorslaan om de Assiantijnse neegers om

te koopen om den roover te beoorlogen, is waar om reeden dat ik dagelijx verzogt word

door de verdrevene koning van Ardera en Fida, dito Jaquin en anderen meenigte

verdreevene koningen meer, om door de edele Compagnie een sufficanten oorlogh te

beschicken om den roover ten eenemaal te vervolgen en verslaan, om daar weeder in haar

landen herstelt te worden.238

Blijkbaar zouden de voormalige koning van Fida en de koning van Ardra hem hebben

gevraagd om oorlog te voeren tegen Agaja. Dit zou enkel lukken als de Compagnie ook

zou deelnemen aan de oorlog. Hij noemt Agaja „den roover‟ hij legt vervolgens uit dat de

Compagnie heel wat winsten zou maken als ze een oorlog zou voeren tegen Dahomey. Ten

eerste zou de koning slaven moeten geven aan de Compagnie en ten tweede zou Dahomey

tribuut moeten betalen aan de Compagnie239

.

De oorlog tegen Oyo in het binnenland zorgde ervoor dat Agaja geen tijd had om zich

bezig te houden met de problemen in Jaquin. Volgens William Snelgrave hielden de

koning en bevolking van Jaquin al sinds de val van Fida in 1727 rekening met een aanval

van Agaja. Zij zouden zelfs voorbereidingen hebben getroffen om in geval van nood snel

te kunnen evacueren naar Appa, dat ten oosten ligt van Jaquin240

.

237

ARA Den Haag, WIC 138, Brief van Jan Pranger aan Hendrik Hertogh, 9 augustus

1732. 238

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 117-118. 239

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 117-118. Zie Bijlages, Kaart 2. 240

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 61.

Page 81: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

81

Op 2 april 1732 werd duidelijk dat Agaja Jaquin wilde veroveren. Daarbij stuurt Hertogh

een commies, Theodorus Hoffmeester, om te controleren of er een leger was opgesteld om

Jaquin aan te vallen. Hoffmeester keerde terug naar de factorij om Hertogh en het

personeel te waarschuwen241

. Maar Hertogh was al gevlucht tijdens

Hoffmeesters‟afwezigheid, uit angst voor Agaja, hoewel hij dat zelf ontkent242

. De

achterblijvers kwamen er minder goed van af dan Hertogh. Nadat Jaquin door de soldaten

van Dahomey was veroverd, werden de andere compagniedienaren gevangen genomen en

de factorij geplunderd. Opmerkelijk was dat de Portugese handelspost gespaard werd,

terwijl dat alle andere Europese handelsposten vernietigd werden. Na de verwoesting

werden 4500 inwoners van Jaquin en 25 Europeanen als krijgsgevangenen naar Allada

weggevoerd. Onder de Europeanen bevonden zich ook de compagniedienaren. Na

aankomst in de hoofdstad werden de Europeanen op het paleis ontboden voor een gesprek

met Agaja. De Nederlanders kregen te verstaan dat de factorij van de WIC was verwoest

wegens de vijandelijke politiek van Hertogh. Uit betrouwbare bron had Agaja vernomen

dat de oppercommies andere staten tegen hem had opgestookt. Hertogh zou de vorsten van

de staten geld en geschenken hebben aangeboden voor een aanval op Dahomey. De koning

zou niet rusten voordat hij Hertogh te pakken had, maar de overige compagniedienaren en

de Compagnie zelf hoefden niet te vrezen. Integendeel, tot de komst van een

onderhandelaar moesten de Nederlanders als gijzelaars in Allada verblijven243

.

Pranger werd snel gewaarschuwd over de situatie door de kapitein van het schip Stad en

Lande. Maar hij was er niet van op de hoogte dat Hertogh gevlucht was naar het eiland

Appa. Pranger stuurde een compagnie-assistent in 1732 Bertram From naar Appa, en

Hertogh zei tegen From dat hij niet wist waarom Agaja de compagniefactorij te Jaquin

verwoest had. Hertogh eiste twee zaken van de oppercommies in Elmina, enerzijds wilde

hij dat er gezanten naar Allada werden gezonden om de gevangen vrij te krijgen en

anderzijds wilde hij dat er een gezamenlijk aanval zou komen van Elmina en Ashanti tegen

Dahomey244

.

Pranger vond het vreemd dat Hertogh tijdig was kunnen vluchten terwijl zijn

compagniepersoneel gevangen werd genomen. Pranger vermoedde dat Hertogh met de

241

ARA, WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 augustus 1731. 242

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 243

ARA, WIC 109, C.Moijlieves aan J.Pranger, 5 april 1732. 244

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60.

Page 82: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

82

vorst van Jaquin had samengespannen voor de gevangenschap van zijn mensen. Hertogh

moest al zijn talenten maar aanwenden om de gijzelaars in Allada vrij te krijgen245

.

Hoewel harde bewijzen ontbraken, bleef Hertogh tegenover Pranger volhouden dat zijn

vlucht uit Jaquin te wijten was aan de Portugezen, die Agaja tegen hem zou hebben

opgestookt.

Terwijl Pranger en Hertogh zich beperkten tot papieren schermutselingen over de rol van

de Portugezen in de aanval op Jaquin, en geen echte pogingen ondernamen om de

gevangen vrij te krijgen, werd in Allada gewerkt aan een vergelijk tussen de koning van

Dahomey en de WIC. Opmerkelijk was dat Agaja dankzij bemiddeling van de Portugees

A. De Pinto Carneiro de assistent T. Hoffmeester had laten vertrekken om Pranger aan te

zetten een gezant naar Allada te sturen. Vanuit Jaquin zond Hoffmeester zijn directeur-

generaal een brief waarin hij Agaja‟s standpunt uiteenzette. De koning wilde de “andere

nogh drie resteerdende wilde246

” vrijlaten en het conflict tussen hem en de Compagnie

beeindigen, als de directeur-generaal bereid zou zijn handelsbetrekkingen met Dahomey

aan te knopen en de factorij in Jaquin te heropenen. Over de condities waaronder dat zou

gebeuren, diende onderhandeld te worden tussen Agaja en een hoge gezant uit Elmina247

.

Pranger beschuldigde Hertogh er tevens van de conflicten met de Koning van Dahomey te

hebben uitgelokt, waardoor de factorij te Jaquin begin april 1732 door een Dahomees leger

was geplunderd en platgebrand. De oppercommies zou de omringende koninkrijken tegen

Dahomey hebben opgestookt. De directeur-generaal gaf Hendrik opdracht de relatie met

Dahomey te herstellen. Toen deze echter na herhaaldelijk aandringen geen aanstalten

maakte actie te ondernemen, besloot Pranger een gezantschap onder leiding van

oppercommies Jacobus Elet naar Dahomey te sturen248

. In de brieven valt het op dat

Hendrik weinig informatie geeft over wat er precies gebeurde op de nacht dat Jaquin werd

aangevallen door Dahomey.

“Deeze dient om u edele groot agtbare den droevigen toestand inwaarts aan Jaquin te

adviseeren, dat ik op den 2e april zeer debiet en onverwagt van den Dahomeese vijanden

ben overvallen, zoo dat ik nauwelijx mijn leeven heb konnen salveeren en heb in mijn vlugt

245

ARA, WIC 138, brief van Pranger aan Hertogh 11 juli 1733. 246

ARA,WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 en 6 augustus 1732. 247

ARA,WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 en 6 augustus 1732. 248

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 31.

Page 83: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

83

agtergelaten mijn onder commies en beijde mijn assistenten en verdere blanken die onder

mij lagen, behalven mijn meester die meede is ontkoomen en alhier met mij op het eijland

Lebee is249

”.

Pranger vraagt aan Hertogh meer informatie over de redenen van het aanval door

Dahomey. Hij vindt dat Hertogh helemaal niet duidelijk is over hoe alles gebeurd is.

“ Wij hadden ook wel gewenst dat u edele ons met wat meer omstandigheijd en nadruk

van alles specteerende de zaaken a costij g‟informeert had, en ten minste genoteert wat

specifique reedenen Dahome aansporden om u edele zoo vijandelijk uijt desselvs oude

logement te jaagen, ten eijnde wij die aangaande behoorlijk communicatie aan de Heeren

Majores hadden konnen doen250

.”

Maar Hertogh geeft geen informatie over de gebeurtenissen. Hij blijft summier over hoe

alles in zijn werk is gegaan.

Het werd naderhand duidelijk voor Pranger dat Hertogh de relatie met Agaja niet wilde

herstellen. Pranger is kwaad op Hertogh omdat hij de koning van Dahomey niet als vriend

heeft behouden.

“…voor het overige vallen onse reflectien eens deels over de misnoegtheijd die u edele

betoont weegens ons voorneemen om den Dahomesen koning te vriend te houden en

weederom eene handel plaats aan Jaquin op te regten, en anders deels dat u edele als dan

liever uijt ‟s compagnies dienst ontslaagen waard dan zoo een barbaar als vriend en met

de edele Compagnie of wel onse natie geconfedereert aan te merken, zonder alvoorens

behoorlijke satisfactie van hem te hebben genooten. Waarop antwoord ongenoegen over

het contracteeren met Dahomme spruijten kan, dewijl den handel daar door a costij in

geenen deelen kan benadeelt worden, maar het ook voor de edele Compagnie vrij wat

voordeeliger is in plaats van een, twee handelsplaatsen in die contreijen te hebben.251

249

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey,124.Het eiland Lebee was vermoedelijk

geen eiland maar een schiereiland aan het lagunegebied tussen Jaquin en Appa. 250

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 132. Brief van Henk Hertogh aan Jan

Pranger 9 augustus 1732. 251

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in

1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 123.

Page 84: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

84

Pranger is kwaad omdat hij de indruk heeft dat Hertogh dreigt het contact met de

compagnie te verbreken als de verbintenis met de koning van Dahomey blijft doorgaan.

Pranger vindt Hertogh arrogant omdat hij denkt de enige persoon te zijn die de

slavenhandel aan de kust kan voorzien. Eveneens vindt Pranger het een schande dat

Hertogh niet genoeg informatie heeft gegeven over de situatie aan de kust en de reden

waarom de koning van Dahomey geen handel meer wil voeren.

“Naderhant gehoord hebben dat den koning Dahomme in Ardra gezegt had aan alle de

natie welke zig aldaar bevonden dat zijn oorlogsmagt aan Jaquin quaam,omdat gemelde

Hertogh met den koning van Jaquin vereenigt tot vier malen een leeger bij een had

geroepen om het te dooden.252

Pranger vond het zeer belangrijk dat de relatie met Dahomey hersteld werd. Hij vond het

dan ook elementair dat Jacobus Elet de zaken op orde zou stellen om zo de handel weer te

herstellen253

. Hierbij zie je hoe belangrijk de machtsrelaties tussen de Nederlanders en

Dahomey zijn. Dahomey hoeft de Nederlanders niet te vriend te houden om hun handel te

doen voortbestaan. Maar de Nederlanders wel. De handel dreigt duurder te woorden als ze

in een negatief blaadje staan ten opzichte van de koning Agaja. Ze hebben er alle belang

bij om de contacten zo goed mogelijk te bewaren en positief te houden om de handel niet

te duur te maken. Dahomey echter heeft andere afzetmarkten om de handel te doen voort

bestaan. Ze zijn niet afhankelijk van de Nederlanders, maar wel van de andere Europese

mogendheden om de handel te doen voortbestaan254

.

Op 2 april 1732 hadden troepen van Dahomey de kustplaats Jaquin veroverd. Tijdens de

militaire actie was de compagniefactorij geplunderd, werden enkele compagnie dienaren

gevangen genomen, en was de oppercommies Hendrik Hertogh op de vlucht gejaagd.

Nadat in de loop van 1732 duidelijk was geworden dat Hertogh niet van plan was het met

Agaja gerezen conflict op te lossen en de handelsrelatie met dat land te herstellen, besloot

252

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in

1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 126. 253

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 128. 254

Dit wil niet zeggen dat ze afhankelijk zijn van de slavenhandel om de staat te doen

voortbestaan! Aangezien Dahomey na de slavenhandel nog steeds bestond.

Page 85: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

85

Pranger een gezantschap onder leiding van Elet naar de vorst Dahomey te zenden. De

oppercommies kreeg van de directeur-generaal opdracht drie door Agaja gegijzelde

compagniebedienden vrij te pleiten en de handelsbetrekkingen met het koninkrijk te

herstellen. Zijn reis zou bekroond moeten worden met de bouw van een nieuwe factorij te

Jaquin255

.

Jacobus Elet: een gezantschapsreis256

Directeur-generaal Jan Pranger ontving half november 1732 opnieuw informatie over de

toestand op de Slavenkust. In ruil voor een vrijlating verlangde Agaja handelsrelaties met

de WIC, zoals hij ook had geëist van de andere Europese handelsorganisaties. Deze eis van

Agaja is zeer logisch, aangezien het buskruit en de vuurwapens uit zijn leger afkomstig

waren uit Europa. Toch duurde het nog maanden voordat Pranger overging tot actie. Hij

koos hiervoor de oppercommies Jacobus Elet, hoofd van fort Crevecoeur te Accra. Elet

mocht pas een herstel van de handelsrelaties toelaten als het compagniepersoneel eerst

bevrijd werd. Bovendien moest de WIC begunstigd worden boven de andere Europese

handelsorganisaties en de koning moest bereid zijn een deel van de kosten van een nieuwe

factorij voor zijn rekening te nemen. Agaja diende eveneens de geroofde goederen terug te

vergoeden257

.

Op 18 februari 1733 vertrok Jacobus Elet met de compagniekruiser beschutter van Elmina

naar de Slavenkust. Het schip, dat onder bevel stond van kapitein Lindenbergh deed

onderweg fort Crevecoeur aan. Ruim een maand na zijn vertrek in Elmina kwam de

oppercommies aan te Jaquin. Daar werd hij hartelijk ontvangen door Antonio de Pinto

Carneiro, de commandant van de Portugese factorij ter plaatse. Op 20 maart 1733 vertrok

Elet in gezelschap van vijf Europeanen en 84 Afrikaanse dragers voor een ontmoeting met

Agaja naar Abomey, de hoofdstad van Dahomey. Zijn onderhandelingen met de vorst van

Dahomey waren een groot succes (volgens zijn journaal). De gegijzelde

compagniedienaren werden vrijgelaten en het herstel van de handelsrelatie met Dahomey

255

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 32. 256

Zie Bijlages Kaart 8. Uit: Heijer, den Henk, Naar de Koning van Dahomey , 145. 257

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in

1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 32-36.

Page 86: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

86

leek slechts een kwestie van formaliteiten. Maar na zijn terugkeer naar de kust begonnen

de problemen zich voor Elet op te stapelen258

.

Na vier dagen komen ze aan in Abomey, de hoofdstad van Dahomey, de vorst laat de

“Hollandse prince vlag” opstijgen. De Europeanen werden naar Agaja‟s paleis

overgebracht. De sfeer was ontspannen en de onderhandelingen voor de vrijlating

begonnen onmiddellijk. Volgens de bron vermaakte de vorst zich uitstekend en liet hij

duidelijk merken dat hij de Nederlanders als goede vrienden beschouwde, met wie hij de

handelsbetrekkingen van weleer graag zou willen herstellen. Zijn aanval op de

Nederlandse factorij was niet tegen de Compagnie gericht, maar tegen Hertogh die tegen

hem had samengespannen259

. Elet beschrijft op welke manier ze werden ontvangen en wat

Agaja vroeg

“…Wijders(Agaja) mij vroeg met deeze woorden, of de Hollandse admiraal beneevens zijn

grooten (als zijne vrienden) nog gezond waaren en of het blanke land nog wel was260

.”

Tot nu toe lijkt de ontmoeting met Jacobus Elet zeer rustig te zijn verlopen. Elet beschrijft

op welke manier er werd gedanst, en dat Agaja daar veel plezier aan beleefde.

“…Waarop Zijn swarte Majesteit met bezondere rare sprongen na manier van dit land

begon te dansen, insgelijks begosten alle zijne grooten mede te doen. … Als wij nu hadden

gespijzigt, vroeg ik de koning of hij wel de blanken had zien danszen, vermits hij nu zulx

met neen beantwordende. Zoo verzogt ik aan Zijn Majesteit permissie en ging met Jan de

Heere een Franse menuet, mede met Hoffmeester op zijn Poolsch danszen, waar aan den

koning veel vergenoegen had”261

. “Wijders liet de koning ter eere van mij zijn hofdames

(verzelt van eenige gelubden en een parthij twargen) na de manier van dit land

danszen262

”.

258

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 37. 259

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 260

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 148. 261

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 149. 262

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 151. In tegenstelling tot Law‟s

opvatting, dat eunuchen pas onder Agaja‟s opvolger Tegbesu in de Koninklijke

huishouding werden opgenomen, dienden zij dus ook al onder Agaja. Law, The Slave

Coast, 81. De koning had tevens een aantal dwergen in dienst.

Page 87: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

87

Uit het Journaal van Jacobus Elet wordt het duidelijk dat Agaja niet langer handel wil

voeren met Hertogh, maar liever met Elmina. Agaja heeft geen probleem met de

Nederlanders, enkel met Hertogh zelf263

. Elet vraagt vervolgens aan Agaja wat hem ertoe

gedreven heeft om een oorlog in Jaquin te starten.

“ …Waarop in beleefde termen Zijn Majesteit(Agaja) afvroeg uit wat oorzaaken en ten

welken inzigten hij Jaquin overvallen en beoorloogt had, om ‟s edele compagnies logie te

verdistrueeren en ten eenemaal te vernielen, desselfs negotie goederen en slaven,

mitsgaders meer andere effecten te plunderen, voorts die 3 messieurs, den onder commies

Carstares, dito Hoffmeester en assistent Chevallie, benevens twee ambagtsluiden te

arresteeren en zoo langen tijd gevangen te houden. Hierop repliceerde mij den koning (na

alvoorens op mijn aan spraak wel te hebben geluistert) dat hij er de grootste reeden daar

toe gehad en was genoodzaakt geweest als een protectoor van zijn land de dreigende

swaare oorlog te verhinderen. Met intentie zijne verraders en grootste vijanden als Hertog

en de koning Jaquin, door het beoorlogen en verdistribueeren van desselfs land en logie in

zijn handen te krijgen, om hen alzoo afte eischen redene te weeten uit wat oorzaaken hij

Hertog met de koning van Jaquin had aangespannen om Amoe de cabocier en de

Hollandse maakelaar, leggende te dier tijd aan Kleen Popo, mitsgaders de magtige koning

Oijo te proponeeren en te verzoeken, na alvorens door hunne dienaars presente te hebben

gezonden, ten dien eijnde dat ze hem koning Dahome met een groote krijgsmacht

overvallen, zijn land verdistrueeren en hem daaruit verjagen zouden264

”.

Agaja geeft als uitleg dat hij zijn land wilde beschermen tegen een mogelijke aanval van

Hertogh die samen spande met de koning van Fida en met andere bevolkingen om te

proberen Agaja te verslaan. Voor Agaja waren alle Nederlanders vrienden, behalve

Hendrik Hertogh, die hij als vijand beschouwde. Hertogh probeert een oorlog te voeren

met Agaja maar dat blijkt hem niet goed te lukken. Hij krijgt geen steun van de vorst van

Jaquin om een oorlog te voeren tegen Dahomey. Noch krijgt hij steun van Ashanti, die

volgens Pranger te ver gelegen is van Dahomey om een aanval te kunnen beramen265

.

Elet doet zijn best om de gemoederen te bedaren en wil dat Agaja terug de handel inzet

met de Nederlanders zonder Hertogh die zich in Appa bevindt. Maar Agaja geeft hierop

263

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 151. 264

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 152. 265

Voor de ligging van Ashanti. Zie Bijlages, Kaart 6.

Page 88: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

88

antwoord dat Hertogh al viermaal toe geschenken heeft gezonden naar Oyo om op die

manier een oorlog te kunnen voeren tegen Dahomey. Agaja gaat nog verder en hij zegt dat

het niet zijn schuld is dat het fort in Jaquin vernietigd werd, maar wel de schuld van

Hertogh die keer op keer een oorlog tegen Dahomey wilde voeren. Hierop antwoord Elet

dat Hertogh door de WIC hierover wordt aangesproken. Hierbij vervolgt Elet met het

volgende:

“Overmits wij Hollanders niet in zijn land waaren gekomen om oorlog door andere

swarte mogentheden te maaken en hem als een souverain te verdreiven, maar wel om door

onze negotie zijne landen te doen floreeren. Dit scheen na Zijn Majesteits zin gesprooken

te zijn, derhalven hij blijken gaf van zeer voldaan te weezen en in zijn handen klaptte. Bij

die occassie nu gaf ik den koning te verstaan of hij de blanken wilde largeeren en of hij

genegen was de geledene schaaden aan de edelen Compagnie te vergoeden. Het eerste

wierd mij aan stonds geaccordeert, maar om ‟s edelen compagnies goederen (die in den

oorlog waaren geplundert) te voldoen, daartoe was hij gants niet te persuaderen)266

.”

Agaja zal wel toezien dat op zijn kosten er een nieuw fort (logie) werd gebouwd in Jaquin.

Daarbij zou Jacobus Elet erop moeten voorzien dat op een goede manier gebeurde en naar

zijn wil gebeurde. Agaja wilde een nieuw fort bouwen zo groot als Elet dat zou willen. Op

die manier kon de handel weer ontstaan tussen Dahomey en de Nederlanden, en waarbij de

vriendschap tussen beide naties hersteld was. Maar Agaja wilde Elet als gijzelaar in Jaquin

houden om zo verzekerd te zijn van een daadwerkelijk herstel van de handelsrelatie met de

WIC. Waarop Elet antwoordde dat hij eerst naar Appa diende te gaan om orde op zaken te

stellen met Hertog. De koning vond dat er dan een andere blanke toezicht moest houden op

de bouw van het fort (logie). Want de koning zei:

“Laat ik u lieden al tezaamen uit mijn land gaan, dan zal er mogelijk geen een van u

lieden wederom koomen en der halven zou de logie die ik op mijne eigene kosten

opbouwen voor niet zijn, mitsgaders van alle Hollandse negotie versteeken zijn267

.”

266

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 153. 267

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 154.

Page 89: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

89

Vervolgens werd Jan de Heere de taak gegeven om in Jaquin te blijven om erin te voorzien

dat de koning iemand had die in het gebied verbleef.

“Waarop de koning zeij, dat hij teegenswoordig wel alleen een scheeps ladinge met

goederen van doen had om dezelve voor slaaven te negotieeren, het welk hem beloofde bij

mijn retour te zullen bezorgen. Voorts vroeg mij de koning wanneer ik wilde

vertrekken268

.”

Vervolgens vertrok Elet uit Abomey met een slavin en boesjes die hij als geschenk had

ontvangen van Agaja. Hij keert terug naar Jaquin en Appa. In Appa ontmoet hij Hertogh

waarmee hij een slechte verstandhouding heeft. Hertogh beschouwt hem als een indringer

en Elet vindt Hertogh leugenachtig en onbetrouwbaar269

.

Eind mei 1733 arriveerde Elet te Elmina waar hij Pranger verslag deed van zijn missie.

Pranger vond dat Hertogh schuldig was aan het verlies van Jaquin, maar negeren of

bestraffen kon hij zijn mindere niet. De oppercommies was nog steeds een protégé van de

Heren Tien, die erop stonden dat Hertogh de slavenhandel vanuit Appa zou voortzetten.

Dit zorgde ervoor dat Pranger voor een dilemma stond enerzijds kon hij de handelspost van

Hertogh niet sluiten, anderzijds was er nood aan een nieuw factorij in Jaquin om de goede

relatie met Agaja te bewaren. Uiteindelijk besloot hij de twee handelsposten op de

Slavenkust in te stellen, één in Jaquin met Elet aan het hoofd en één te Appa geleid door

Hertogh270

.

In ruil voor het aankopen van handelsbetrekkingen zou Agaja de gevangenen vrijlaten. Elet

vroeg de koning tevens de geroofde goederen uit de factorij terug te geven, maar Agaja

was niet zinnens dat te doen. Hij beschouwde ze als zijn rechtmatige oorlogsbuit. Wel

toonde de vorst zich bereidt een nieuwe factorij voor zijn kosten te laten bouwen. Daarmee

kwam hij tegemoet aan één van de voorwaarden die Pranger had gesteld voor de hervatting

van de handelsrelatie met Dahomey. Maar aan alle andere voorwaarden werd niet voldaan,

desondanks beloofde Elet dat de handelsrelatie op Jaquin zouden hersteld worden. Agaja

vertrouwde toezegging niet helemaal en eiste dat Elet een gijzelaar zou achterlaten ter

268

Ibidem. 269

Ibidem. 270

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 66.

Page 90: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

90

garantie van de heropbouw van de Nederlandse factorij. De oppercommies ging daarop

akkoord met de achterlating van assistent Jan de Heere in Jaquin271

.

De overeenkomst tussen Agaja en Elet bleek in de eerste plaats goed te verlopen, maar

wanneer de beloften die Elet maakte niet uitkwamen, werd Agaja kwaad. Agaja was

woedend op Elet wanneer bleek in 1734 dat er maar één schip toekwam voor de

slavenhandel waarbij hij dreigde dat hij personeel zou gijzelen als er niet meer schepen in

de volgende maanden zouden toekomen. Op een bepaald moment komt er een schip de

Vrijheijd aan in Jaquin. Het was een slavenhaler en Jaquin had zich verheugd op de komst,

maar het blijkt dat dit schip slechts een tussenstop deed waardoor men onmiddellijk het

einde kon inleiden van het fort in Jaquin. Later eind november 1734 werd de Nederlandse

handelspost door Agaja met de grond gelijk gemaakt272

.

Terwijl in Elmina voorbereidingen werden getroffen voor de heropbouw van de

compagniefactorij in Jaquin, maakte Agaja zich op voor de finale afrekening met Hendrik

Hertogh die zich veilig waande in Appa. In mei 1733 had de vorst een leger van

drieduizend soldaten op het strand van Jaquin samengetrokken. De achtergebleven

assistent Jan de Heere was getuige van de opbouw van Agaja‟s leger en waarschuwde zijn

directeur-generaal voor de geplande aanval. Maar doordat er problemen waren met Fida in

het westen van zijn rijk, noopte Agaja tot tijdelijke terugtrekking van een deel van zijn

troepen. Daarmee was voor Hertogh het gevaar van een aanval voorlopig geweken.

Bovendien zag Hertogs bondgenoot, de verdreven vorst van Jaquin, zijn kans om de macht

in zijn koninkrijk te heroveren. Het is goed mogelijk dat Hertogh de vorst daarvoor had

opgestookt, wat de laatste echter niet wist, was dat Agaja een goed bewapend garnizoen

onder leiding van de cabeceer Fosupo in het gebied had achtergelaten. Het gevolg was dat

deze aanvallers door de Dahomese soldaten tot de laatste man werden vermoord273

.

Er ontstaat vervolgens een conflict tussen Jacob Elet en Hendrik Hertogh. De Heren Tien

in Nederland zonden slechts één slavenschip naar Elet en meer naar Hertogh. Al snel blijkt

271

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 67. 272

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 38. 273

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 68.

Page 91: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

91

dat Elet teveel betaald voor zijn slaven (ongeveer 120 gulden in plaats van 80 à 100 gulden

zoals Hertogh)274

.

De ruzie tussen Elet en Hertogh werd alsmaar erger, Elet dreigde zelfs met een duel.

Hertogh ging vervolgens klagen bij de bewindhebbers in de Republiek waarbij hij

verklaarde dat Elet en Pranger hem niet de kans gaven om slavenhandel te voeren in Appa.

Vervolgens werd Elet gevangen genomen omdat hij verdacht werd van zich rijk te hebben

gemaakt op de rug van de Compagnie, maar werd dan weer vrijgelaten275

.

Men had steeds minder vertrouwen in de handelsvaardigheden van Elet in Jaquin. Hij had

dure slaven gekocht die van slechte “kwaliteit” waren276

. Van de 719 slaven die in 1733 in

het schip de Rusthof waren geladen, overleefden er 345 de overtocht naar Suriname niet.

De machtsrelatie met Hertogh die zich op dat moment in Appa bevindt om wordt steeds

slechter.

Agaja zal de oorlog aan het westen van zijn rijk beëindigen en hij zou binnenkort een

aanval op Appa ondernemen om de oppercommies uit te schakelen. Elet daarentegen stond

in de gunst van de koning, omdat Agaja hem had verzekerd dat de WIC, na de verdrijving

van Hertogh, overal op de Slavenkust factorijen mocht bouwen. Maar de realiteit was

anders. Sinds Agaja de slavenhandel te Jaquin controleerde, waren de toch al forse prijzen

nog verder gestegen. Bovendien was de slavenaanvoer verminderd, omdat veel inlandse

handelaren hun activiteiten hadden verplaatst naar plaatsen waar de vorst van Dahomey

geen invloed uitoefende. Wat Fida in 1727 overkwam gebeurde in 1733 voor Jaquin. Agaja

moet het verlies van handelscontacten met Europeanen bijzonder pijnlijk hebben ervaren,

en deed zijn best de slavenhandel nieuw leven in te blazen door het onder zijn beheer

staande kustgebied te pacificeren. Agaja nodigde de verdreven koning van Jaquin uit naar

zijn rijk terug te keren. Indien de verdreven vorst bereid was zich aan Dahomey

schatplichtig te verklaren, stond niets zijn terugkeer meer in de weg. Aanvankelijk leek

Agaja‟s plan te lukken, maar uiteindelijk bleek toch geen vergelijk mogelijk.

274

Postma, J.M., The Dutch and the Atlantic Slave Trade 1600-1815, (Cambridge, 1990),

37. In de slavenhandel werd doorgaans niet in personen, maar in piezas de India gerekend.

Deze term is afkomstig uit de slavenhandel op contract, die op de Spaanse koloniën in

Amerika werd gedreven. Kinderen werden afhankelijk van de leeftijd, als een kwart, halve

of driekwart pieza de India gerekend. Deze wijze van berekening toont overduidelijk dat

een slaaf uitsluitend handelswaar is. 275

Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 39-41. 276

ARA Den Haag, WIC 110.

Page 92: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

92

Waarschijnlijk vreesde de vorst van Jaquin alsnog een afrekening van de kant van

Dahomey277

.

Hendrik Hertogh had in de jaren dat hij op de Slavenkust werkzaam was, goede contacten

met lokale machthebbers opgebouwd en de politieke ontwikkelingen nauwlettend gevolgd.

De oppercommies was er geleidelijk en niet ten onrechte van overtuigd geraakt, dat Agaja

alle kuststaten aan de macht van Dahomey wilde onderwerpen om zo de gehele

slavenhandel in het gebied onder controle te krijgen. Een dergelijke ontwikkeling zou, zo

meende Hertogh, de inkkoopprijzen van slaven opdrijven en de handel bemoeilijken. Om

dat te voorkomen, steunde Hertogh de vijanden van Agaja, waaronder de sinds 1727 in

ballingschap levende koning Fida Huffon278

. Hertogh faalde erin om de slavenhandel naar

zijn hand te zetten in Jaquin. Doordat er oorlog dreigde in Fida in augustus 1731, waren de

andere Europese mogendheden verplicht in Jaquin handel te voeren, waardoor de

inkoopprijzen sterk gestegen zijn279

.Tergelijkertijd werd Hertogh onafhankelijker van

Pranger waardoor veel van de inkoopprijzen zelf bepaald werden280

.

De grootste zorg die Hertogh op dat moment had was de dreigende aanvallen die er zouden

kunnen komen van Agaja. Hertogh wist dat Agaja niet zou rusten eer hij de slavenhandel

op de Slavenkust geheel onder controle had, maar al zijn pogingen om een coalitie te

vormen tegen Agaja mislukten281

. Hendrik Hertogh kreeg van Pranger de schuld van het

verlies van de factorij en de gevangenneming van het compagniepersoneel282

.

Verovering van Jaquin door Agaja

De bewindhebbers zonden geen nieuwe slavenschepen naar Jaquin, en Agaja begon het

compagniepersoneel steeds zwaarder onder druk te zetten. In december 1733 had de

koning vernomen dat het slavenschip Vrijheijd in aantocht was. Maar toen het schip begin

1734 arriveerde, bleek dat het te Jaquin slechts een tussenstop maakte op weg naar Appa.

277

Verger,P., Flux et Reflux de la traite des nègres entre le Golfe de Bénin et Bahia de

Todos os Santos de XVII » au XIX siècle, (Paris, 1968), 156. 278

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 42. 279

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 42. 280

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 43. 281

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 43-44. 282

Ibidem.

Page 93: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

93

De bewindhebbers waren immers tevreden over de slaven van Hertogh die gezond en

goedkoper waren dan de slaven die Elet meebracht. Op de slavenmarkt in Suriname

brachten zijn slaven 262 gulden op en slechts 40 van de 600 slaven waren overleden283

.

Agaja was woedend over het vertrek van de Vrijheijd en beschouwde dit als een inbreuk op

de overeenkomst die hij met Elet gemaakt had. In tien maanden tijd was slechts één schip

naar Jaquin gereisd om slaven op te halen. Elet werd door de koning naar Elmina gezonden

om de patstelling te beëindigen. Elet zou niet meer naar Jaquin terugkeren. De

bewindhebbers van de presidiale kamer Amsterdam hadden weinig vertrouwen in Elet. Hij

werd onslagen en wilden iemand in Jaquin aanstellen die goed overweg kon met Hertogh,

Appa werd ook de hoofdvestiging van de WIC, niet Jaquin284

.

Na het vertrek van Elet verslechte de situatie in Jaquin zeer snel. Agaja wachtte tevergeefs

op de slavenschepen die Elet hem had beloofd. In oktober 1734 was zijn geduld op en

verbood hij de Nederlanders hun handelspost te verlaten, een maand later kwam hij op die

beslissing terug. Agaja verwachtte een aanval van het machtige Oyo en had besloten zich

op tijd uit Jaquin te trekken. Alle Europeanen waren vrij om te vertrekken, alsook de

Nederlanders, het was wel verboden om samen te spannen met Hertogh in Appa. Eind

november 1734 vertrok het compagniepersoneel uit Jaquin met achterlating van de slaven

en goederen, die door Agaja‟s soldaten in beslag werden genomen. Terwijl de

Nederlanders zich met kano‟s uit de voeten maakten, zagen zij in de verte hoe soldaten van

Dahomey de Europese factorijen in brand staken.285

Een maand later keerden de

Nederlanders terug omdat het gevaar voor een aanval van Oyo was geweken. De

oppercommies Willem Carstaris vroeg de goederen terug die Agaja in beslag had

genomen, maar de koning wilde deze goederen niet teruggeven aangezien hij zelf zeer veel

schade had. Voor de bewindhebbers was deze nieuwe tegenslag het sein om de

compagnieactiviteiten in Jaquin te beëindigen. De Compagnie had bijna 7000 gulden in

handel met Dahomey gestoken en had niks verdiend aan dat geld! De WIC zou niet meer

terugkeren in het machtsgebied van Agaja en zijn opvolgers. Jaquin heeft na november

1734 geen rol van betekenis in de slavenhandel meer gespeeld. De meeste Europese

handelsorganisaties concentreerden zich op de slavenhandel te Fida. Alleen de Portugezen

hielden hun versterkte handelspost in Jaquin, maar uiteindelijk werd ook deze factorij in

283

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 70. 284

Ibidem. 285

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 70-71.

Page 94: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

94

1738 wegens te geringe handelsactiviteiten gesloten286

. Uiteindelijk op 28 april 1738 werd

Hendrik Hertogh in zijn logie door vier Afrikanen overvallen en vermoord. Het zouden

geen handlangers van Agaja geweest zijn. Het zou gegaan hebben om een plundermoord

die door een Fidase prins is gepleegd287

.

Met de verovering van Fida en Jaquin had Agaja niet alleen een belangrijk deel van het

kustgebied in handen gekregen, maar ook zijn controle op de slavenhandel met de

Europeanen vergroot. Het belang van Jaquin als slavenstad was sterk gedaald na 1734,

maar Fida bleef de belangrijkste stad aan de Slavenkust voor slavenhandel288

.

Einde van de contacten tussen de WIC en Dahomey

De WIC was hierna nog niet volledig verdwenen van de Slavenkust, zoals de problemen

die ze er ondervonden met de Denen in 1730. Veel van de Europese slavenhandelaren die

in Jaquin verbleven voelden steeds minder voor de voorwaarden die Agaja alsmaar

oplegde en ze trokken weg naar naburige kuststaten. Het gevolg was dat deze staten steeds

sterker werden en dit de positie van Dahomey aantaste289

.

Agaja kreeg te maken met een muitende legeraanvoerder die zijn macht probeerden te

ondermijnen, terwijl de Compagnie bezig was haar positie in Keta te versterken. Ashampo

was één van zijn beste generaals die na een mislukte opstand naar Klein-Popo was

gevlucht. De onstabiele situatie creëerde problemen buiten zijn gebied. Dahomese

legeraanvoerders en soldaten gingen zich in de buurstaten vestigen en dit beschouwde

Agaja als een regelrechte bedreiging voor de veiligheid van Dahomey. Agaja‟s

handelingen in zijn laatste jaren had twee doelen, ten eerste de angst voor invallen

tegengaan, en ten tweede Nederlandse invloed uit Dahomey verwijderen290

.

286

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 71. 287

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 78. 288

Law, Robin, The Slave Coast of West Africa 1650-1750, 307. Vanaf 1733 was het

aanbod van slaven te Fida bijna volledig afhankelijk van het aantal krijggevangenen dat

Dahomey tijdens de vele oorlogen “buit” wist te maken. 289

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 74. 290

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, (Cambridge, University Press, 1967),

104-106.

Page 95: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

95

In 1737 vielen troepen van Agaja Klein-Popo aan om de deserteur Ashampo te gaan halen.

Hij vermoedde dat Ashampo zich schuilhield in Singelenburgh, waarop hij zijn troepen in

het nabij gelegen Keta stuurde. De Nederlanders hadden zich goed voorbereid op het vlak

van lokale politiek dat ze wisten hoe ze een aanval moesten incasseren291

. Om te

voorkomen dat fort Singelenburgh in handen van Agaja‟s troepen zou vallen werd het door

de Nederlanders met buskruit opgeblazen. Kort daarna zette Ashampo de tegenaanval in292

.

Dit verzwakte Dahomey nog meer, aangezien de staat ook door interne conflicten werd

getroffen. Agaja verloor zijn greep op de interne administratie van Dahomey en het verder

bestaan van zijn dynastie was twijfelachtig. In 1737 had een Engelse bezoeker in Ouidah

gemerkt dat de macht van de koning gedaald was. Agaja kon niet langer zijn koninklijke

monopolie op de slavenhandel behouden. Eveneens hadden de interne opstanden en de

dalende handel sinds 1733 ervoor gezorgd dat Agaja armer was geworden, en hij kon het

jaarlijks tribuut aan Oyo niet betalen. In 1739 kwam het Oyo leger tot in Dahomey, wat

Agaja helemaal niet had verwacht293

.

Agaja was een oude vermoeide man. De chaotische situatie in Dahomey en de vernieuwde

externe aanvallen, vooral door Oyo moeten hem ontmoedigd hebben. Hij stierf in mei

1740, met zijn dood is één van de grootste koningen van Dahomey en één van de militaire

leiders en staatsmannen overleden294

.

Het conflict met Oyo werd steeds moeilijker voor Dahomey vanaf 1742. In korte tijd

werden grote delen van het platteland geplunderd en de steden Abomey, Cana en Zassa in

as gelegd. Het is niet duidelijk waarom Dahomey werd aangevallen, maar we mogen

aannemen dat en Dahomese weigering tribuut aan Oyo te betalen de belangrijkste reden is

geweest. Uiteindelijk neemt zijn Agaja‟s tweede zoon Tegbesu de macht over en vermoord

hij zijn broer onder invloed van een machtsstrijd295

.

In 1748 werd vervolgens vrede gesloten met Oyo waarbij Tegbesu beloofde aan de Alafin

om steeds tribuut te betalen. Hierdoor kon de vorst zijn macht in het gebied weer

consolideren. Maar voor de vorst van Dahomey was vrede een relatief begrip. Vanuit het

noorden bleef voortdurende dreiging van verwoestende invallen bestaan. Bovendien was

een effectieve controle op de staten en volken in het waterrijke kustgebied zo goed als

291

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 106. 292

Heijer,den Henk, op.cit., 74-75. 293

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 106-107. 294

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 107. 295

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 76.

Page 96: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

96

onmogelijk. Dahomey beschikte niet over voldoende kano‟s en geoefende roeiers om de

bevolking daar voortdurend in toom te houden296

.

5.5 De Middelburgse Commercie Compagnie aan de Slavenkust

Na 1730 verliest de WIC haar monopolie en gaan er in toenemende mate ook particuliere

ondernemingen zich op de slavenhandel richten. Eén van die ondernemingen is de

Middelburgse Commercie Compagnie en is na de WIC de grootste slavenhandelaar van de

Republiek297

.

In de 18de

eeuw waren er een aantal veranderingen voor de Nederlanders. De Britten en de

Fransen gingen meer en meer slavenhandel voeren waardoor de Nederlanders niet langer

de belangrijkste slavenhandelaars waren in West-Afrika. Vanaf 1730 veranderde het

octrooi van de WIC, waardoor er nu ook particulieren tegen betaling van recognitie

mochten deelnemen aan de slavenhandel298

. In een brief wordt er uitgelegd door de MCC

op welke manier de WIC de recognitie voor de ingehandelde slaven aanvraagt.

“….. Ten tweeden of de daar by gevoegde conditie, van voor iedere Slaaf te betalen zeker

recognitie aan de comp., wel te comasseren met den inhoud van het Reglement nopens de

vrije vaart op de Kust van Africa. Ten derden de pernicieuse gevolgen die het verlenen van

zoodanige permissie leggen opgeslooten. Dat het in facto waar is, dat de W.Ind.Comp. aan

hare bediende de particulieren handel in Slaven, in manier voorsz heeft toegestaan…299

”.

Volgens de MCC was de vrije vaart dus helemaal niet zo vrij. Maar de WIC kon het niet

langer opnemen tegen de stroom van particuliere koopvaarders. Zij konden immers hun

ruilgoederen tegen sterk concurrerende prijzen aanbieden300

. De periode tussen 1730-1775

vormde het hoogtepunt van de Nederlandse slavenhandel, met een absolute top in de jaren

296

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 78. 297

Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie 1566, Armezoen voor

Cargezoen, 1796, 5. 298

Heijer,den Henk, Goud, ivoor en slaven, 315. 299

Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen

met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566. 300

Heijer,den Henk , Goud, ivoor en slaven, 315.

Page 97: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

97

1760, waarin gemiddeld per jaar 7000 slaven ingescheept werden301

. Van de 296 reizen

van de MCC zijn er 113 slavenreizen. Wanneer er in 1756 een einde kwam aan de

Europese handel, kon de slavenhandel zich ten volle ontplooien. Van 1732-1755 waren er

21 slavenreizen geweest en van 1756 tot 1801 waren er 92 slavenreizen geweest. De MCC

heeft zich dus ontpopt tot een slavencompagnie302

. De eerste slavenreizen waren eerder

experimenteel van de Middelburgse Commercie Compagnie, het is pas vanaf 1750 tot

1780 dat de MCC tot een hoogtepunt in slavenhandel kwam. In 1780 kwam een einde aan

de vierde Engelse oorlog en konden schepen niet meer uitzeilen, in totaal zijn er in 1781

zeven schepen gekaapt geweest door de Engelsen303

.

Zowel uit de bronnen als uit de literatuur blijkt dat de MCC zelden de Slavenkust bezocht

heeft met haar slavenschepen. De schepen reisden naar Elmina, maar gingen niet verder

dan Elmina. De slavenhandel werd van daaruit uitgevoerd. De WIC bevond zich gedurende

enkele jaren aan de Slavenkust. Na het conflict met Agaja in 1737 zijn de Nederlanders

niet vaak terug gekeerd naar de Slavenkust. Hun forten zijn toen afgebroken door Agaja.

De handel gebeurde niet langer rechtstreeks met Dahomey, maar onrechtstreeks via

Elmina. Het conflict tussen Agaja en Hertogh had dus significante gevolgen voor de handel

tussen het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars. Dit conflict heeft voor een

einde gezorgd in contacten tussen beide gebieden. Het is hierbij dan ook interessant om in

de bronnen van de MCC te onderzoeken of ze enige contacten hadden met Dahomey en

wat hun idee daarvan was. Er wordt zelden een referentie gedaan naar de koninkrijken aan

de Westkust, enkel de forten worden aangeduid (zoals Elmina). Het enige dat ook wordt

besproken is de handel. Slavenhandel of andere handel vormt geen uitzondering voor de

handel.

In de vroegste bronnen uit 1737 betreffende de slavenhandel van de MCC gaat het

voornamelijk om de conflicten die er ontstaan zijn tussen de MCC en de WIC door het

invoeren van het octrooi. De WIC hield zich niet altijd aan de regels aan de Westkust van

Afrika en dit zorgde voor problemen bij de andere particuliere slavenhandelaars en vooral

301

Baeyens, Caroline, De gouden driehoek? De Middelburgse commerciecompagnie als

slavencompagnie (licenciaatsverhandeling 2001-2002), 67. 302

Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 67. 303

Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 77.

Page 98: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

98

bij de MCC304

. Misschien zorgde de WIC er wel voor dat de MCC zich niet op de

Slavenkust kon bevinden omdat de WIC steeds de macht wilde behouden aan deze kust.

“genoomen op de requeste van de directeuren van de commercie compagnie der Stad

Middelburg en verdere kooplieden navigerende op de kusten van Afrika, houdende klagten

over belemmeringen welke aan haare Scheepen in het drijven van haare Negotie op die

kusten gouden/sonden/zouden werden toegebragt door de bedienden van de West Indische

Compagnie breeder in de voors(zijde) missive(?) vermeld305

.”

Waarover het hier gaat is me niet helemaal duidelijk, het gaat over belemmeringen aan de

kusten van Afrika, maar welke belemmeringen wordt hierin niet vermeld. Onderstaande

citaten bevestigen het feit dat de Nederlanders zich niet meer aan de Slavenkust bevonden,

maar dat de Portugezen de markt er hebben overgenomen.

“De Portugeesen (gelyk bekend is) hebben eene Logie of Handelplaats op de zogenaamde

beneden Kust aan Fida, zynde 30 Mylen Oost, of benedenwaards Rio de la Volta en ruym

50 mylen beneden Akra, ‟t geen het laagste of Oostelijke fort is dat de West-Indische

Compagnie op de kust van Guinea bezit; de Portugeesen nu ( die gelyk op de Representant

van Zijne doorluchtigste Hoogheid en Bewindhebberen der West-Indische Compagnie ter

presidiale Kamer Amsterdam in hunne Missive van dato 24 october 1769 aan Uwe Hoog

Mogende hebben getracht te probeeren, geen Recht zoude kunnen praetendeeren op de

Kust van Guinea, maar alwaar ter contrarie, gemelde Compagnie, zo zy zeggen, een

onbetwistbaar Recht zoude competeeren, om de Portugeesen van de kust van Guinea af te

weeren; doch die zy als ‟t waar zouden hebben gepermitteerd en nog permitteeren, ter

Kuste aldaar te handelen, onder voldoeninge van één tiende hunner ladinge, by forme van

Recognitie of vertollinge schynen het dan te zyn, die volgens de orders van de Compagnie

op de kust niet mogen navigeeren en negotieeren,zonder dat hunne Schepen aan het

Kasteel d‟Elmina vertold hebben; uytwyzens het 2 articul van het reglement van 1734 .306

304

Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen

met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566. 305

Ibidem. 306

Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Stukken betreffende een rekest

aan de Staten-Generaal inzake opheffing van het verbod van handel met onvertolde

Portugese schepen van de bovenkust van Guinee en de slavenhandel er bedienden van de

WIC, 1775, met bijlagen 1767-1778 , toegangsnummer 20, referentienummer 1571.

Page 99: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

99

Elke Europese mogendheid die binnen een bepaald aantal mijl van het fort van Elmina was

verwijderd moest tol betalen aan de WIC. Maar de WIC was dan ook haar macht aan de

Slavenkust verloren en zocht op die manier compensatie voor haar verlies van de forten.

5.6 De Nederlandse Slavenhandel en Dahomey

De Nederlanders hebben van 1600 tot 1803 in totaal 501 000 slaven van West-Afrika naar

Amerika overgebracht. Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel bedraagt 4,28%307

. Dit

percentage lijkt weinig te zijn, maar het aantal mensen dat verhandeld zijn is uitermate

groot.

De Nederlandse slavenhandel is ontstaan vanaf het moment dat de WIC delen van Brazilië

(de Portugese Kolonie) veroverde. Dit gebeurde pas vanaf 1629 wanneer de WIC officieel

de planters zou voorzien van Afrikaanse slaven. In de periode tussen 1636 en 1645 was het

totaal aantal slaven dat vervoerd werd 21163 dat wil zeggen minder dan 3000 per jaar. Na

deze periode was er een daling in de Nederlandse slavenhandel tot aan 1655 wanneer er

weer werd aangemoedigd om aan slavenhandel te doen. Na verloop van tijd wisten de

Portugezen het gebied dat de Nederlanders hadden veroverd te heroveren waardoor ze die

afzetmarkt verloren. Maar niet getreurd voor de slavenhandel aangezien die verder kon

blijven bestaan met de Spanjaarden in de kolonies ten voordele van de asientos308

.

Het politiek klimaat in Europa zorgde vervolgens voor een halt van de eerste WIC in 1674.

Nederland zat namelijk in een oorlog met Frankrijk en Engeland waardoor de slavenhandel

gedurende een jaar werd stopgezet309

. Het kwantitatieve aspect van de participatie van de

Nederlanders aan de slavenhandel zal steeds een kwestie van conjunctuur zijn. Het aantal

zou men kunnen schatten op 2000 slaven per jaar dit wil zeggen dat men komt op een

totaal van ongeveer 70 000 slaven voor een periode van 45 jaar310

.

De tweede WIC had het monopolie van de Nederlandse slavenhandel die bleef duren tot

1734. Er ontbreken heel wat bronnen in het onderzoek van de slavenhandel van de WIC,

307

Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 67. 308

Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa” The

Journal of African History, vol.13, no.2(1972), 238. 309

Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”,

239. 310

Ibidem

Page 100: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

100

voornamelijk de handel met betrekking tot Loanga-Angola ontbreekt. Maar uit andere

bronnen blijkt dat de handel met Angola voor de WIC 1/3 van de opbrengst betekende311

.

Het jaar 1735 is een demarcatielijn tussen de monopolie van de WIC en de vrije handel. De

WIC bleef verwikkeld in de slavenhandel op een ander niveau, door de Nederlandse

handelsplaatsen te beheren aan de goudkust. Vrije handelaars mochten daar handel voeren

maar ze waren verplicht om de Compagnie “lastgeld” te betalen om op die manier een

goedkeuring te hebben om slaven te verhandelen. Zowel de WIC als de MCC de twee

belangrijkste private slaven compagnieën. Dit zorgde ervoor dat men 60% van alle

handelsroutes tussen 1730 en 1795 kon vastleggen, bestaande uit 530 vrijhandelsslaven

reizen312

.

In de casestudie die in het eerste deel van het hoofdstuk is uitgewerkt heeft de auteur van

het getranscribeerde werk een aantal argumentaties om te beweren dat de slavenhandel

vooral nadelig was voor de Nederlanders. Henk den Heijer schrijft dat de slechte

handelsresultaten van deze factorij op de Slavenkust niet louter en alleen te wijten aan

wanbeheer van de genoemde commiezen. Zij immers moesten hun werk onder moeilijke

omstandigheden verrichten in een koninkrijk dat tussen 1720 en 1727 het toneel was van

elkaar fel beconcurrerende Europese slavenhandelaren. Bovendien leefde de bevolking van

Fida onder een permanente oorlogsdreiging van het snel expanderende Dahomey. In 1725

werd de factorij meer naar het Oosten verhuisd te Jaquin door Hertogh. De Staten-Generaal

hadden in dat jaar het handelsmonopolie van de WIC gedeeltelijk ontmanteld, waardoor

particulieren uit de Republiek handel op West-Afrika mochten drijven. Slechts de

slavenhandel op de koloniën in Guyana bleef voorbehouden aan de Compagnie313

.

In oktober 1735 ontdekten de bewindhebbers dat de winst tegenviel van de slavenhandel.

De Heren Tien vonden ook dat ze zich meer bezig moesten houden met goud en ivoor

zodat er weer meer winst voor de Compagnie was. De bewindhebbers wijzigden hun

handelspolitiek drastisch ongeacht wat de directeur-generaal er ter plaatse over te melden

had. Op dat moment verslechte de toestand op de Slavenkust snel. Agaja was er niet in

311

Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”,

240-242. 312

Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa” ,

243. 313

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 41-42.

Page 101: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

101

geslaagd de slavenhandel via Jaquin nieuw leven in te blazen. Deze plaats, van waaruit

alleen de Portugezen nog slavenhandel bedreven, werd tussen 1736 en 1738 verschillende

malen vanuit het oosten aangevallen. Agaja was van mening dat Hertogh de kwade genius

achter deze aanvallen was, hetgeen hem in zijn overtuiging sterkte dat de oppercommies

voorgoed onschadelijk gemaakt moest worden314

.

Volgens de boekhouding blijkt dat de Compagnie grote verliezen heeft geleden in de

laatste jaren, desondanks had ze nog steeds vestigingen aan de Slavenkust. Alleen via de

forten op de Goudkust werd handel gedreven met lokale kooplieden. Naarmate van tijd

werd het duidelijk dat de slavenhandel veel te verlieslatend was, en het dus niet nuttig was

om dat verder te zetten. De Compagnie had haar monopolie opgegeven en overgelaten aan

particulieren.

In 1737 wordt het duidelijk dat de slavenhandel niet zoveel opbracht als eerst gewenst.

Door de concurrentie van andere Europeanen, die niet onderhevig waren aan de regels van

de Staten-Generaal en bijgevolg veel liberaler waren315

.

Slaven werden aan de Westkust van Afrika voornamelijk verhandeld voor vuurwapens.

Het kan niet ontkend worden dat vanaf het einde van de zeventiende eeuw steeds meer

vuurwapens hun weg vonden naar Afrika, maar de omvang van de import is vaak

overschat. Desalniettemin zorgden deze vuurwapens voor een omwenteling in de manier

waarop er aan oorlogsvoering gedaan werd. De machtverhoudingen waren eveneens

compleet veranderd316

.

5.7 Conclusie: De specifieke relaties tussen de Nederlanders en Agaja

De relaties tussen de Nederlanders en de Dahomese koning Agaja is zeer chaotisch, maar

is onderhevig aan de handel. Het was niet de bedoeling van de Nederlanders om het gebied

te veroveren, noch was het de bedoeling om een soort van invloedssfeer uit te werken. Ze

wilden louter handel voeren, en de gemakkelijkste manier om dit te doen was door het

bouwen van forten en factorijen aan de kust. Deze handelsverhouding is de reden waarom

er een specifieke relatie bestaat tussen de commiezen van de WIC en koning Agaja.

314

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 76. 315

Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 78. 316

Heijer,den Henk. Naar de Koning van Dahomey, 248.

Page 102: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

102

Maar zoals de beschrijvingen hierboven weergeven, heeft de economische overeenkomst

een politieke uitwerking op de verhouding tussen beide mogendheden. De veroveringen

van Agaja zorgen ervoor dat zijn land een groter gebied wordt. Hij is daardoor

genoodzaakt om meer inkomsten te verkrijgen. Agaja vindt het noodzakelijk om de

kustgebieden onder zijn jurisdictie te hebben, wat er zou voor moeten zorgen dat het

leeuwendeel aan slavenhandel in zijn bezit komt. Maar de veroveringen blijken een

negatief effect te hebben op de handel voor Dahomey. Dit wil uiteraard niet zeggen dat

Dahomey ophoudt te bestaan na de slavenhandel. Dahomey heeft zich hersteld onder

Tegbesu (zijn opvolger)317

. Dit bewijst dat het rijk niet afhankelijk was van de

slavenhandel, maar dat de slavenhandel een middel was om aan machtsuitbreiding te doen

in het gebied.

De relatie lijkt in de eerste plaats goed te verlopen, maar zowel Dahomey als de

Nederlanders vinden het voornamelijk belangrijk om profijt uit de slavenhandel te blijven

halen. De Nederlanders zullen uiteindelijk verjaagd worden in 1737 van de Slavenkust en

de handel met Dahomey werd op die manier beëindigd. De WIC zal minder belangrijke

forten hebben aan de Slavenkust, maar wel belangrijke in Elmina aan de Goudkust. Er zijn

geen bewijzen in de bronnen over een onrechtstreekse handel tussen Dahomey en de WIC

of andere Compagnieën. Deze onrechtstreekse handel zal zeker plaatsgevonden hebben,

aangezien het ten voordele was van beide partijen.

317

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 110.

Page 103: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

103

Hoofdstuk VI: Algemene Conclusie

De onderzoeksvraag van deze masterscriptie “hoe evolueerden de specifieke relaties tussen

het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot in

1740” werd in de verschillende hoofdstukken beantwoord. In deze conclusie wordt er een

poging gedaan om deze vraag zo duidelijk mogelijk te beantwoorden. Daarenboven

worden er ook een aantal bijvragen beantwoord die - naarmate het onderzoek vorderde –

die zich opdrongen. In de eerste plaats beantwoorden we een vraag die we vaak in de

literatuur zien opduiken, maar waar geen consensus over bestaat “Was de slavenhandel een

middel of een doel voor Dahomey?” Vervolgens beantwoorden we de onderzoeksvraag

van deze masterscriptie.

Doordat er gebruik is gemaakt van Nederlandse bronnen was het onmogelijk om een

andere perceptie weer te geven dan die van deze correspondenten.

6.1 Was de slavenhandel een middel of een doel voor Dahomey?

Volgens ons overheerst de theorie dat het koninkrijk de slavenhandel louter als een middel

beschouwde en niet als een doel. Dit halen we uit het onderzoeken van de literatuur die de

veroveringen beschrijft van koning Agaja tussen 1724 en 1735. Wij menen dat de

veroveringen van de kustgebieden bewijzen dat Agaja zijn machtsgebied wilde uitbreiden.

Voor Agaja was de slavenhandel een middel om de macht in zijn staat te verwerven en te

vergroten. De verovering van respectievelijk Allada en Ouidah waren geen toevallige

gebeurtenissen. Deze veroveringen hadden plaats op een moment dat de Atlantische

slavenhandel een enorme expansie kende.

Agaja was een pragmatische veroveraar, die erop uit was zijn macht uit te breiden. Voor

Agaja was het spreekwoord “het doel heiligt de middelen” zeer toepasselijk. Hij wist op

een zeer tactische manier de Europese handelaars tegen elkaar op te zetten, om zijn

inkomsten uit te breiden, zoals aangetoond is in het vijfde hoofdstuk.

Maar de macht van de koning van Dahomey mag niet overschat worden. De bronnen

geven ons keer op keer de indruk dat Agaja een alleenheerser was die alle macht in handen

Page 104: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

104

had, en bijgevolg ook de handel.318

Er bevonden zich in Dahomey (na de verovering van

Ouidah) eveneens particuliere slavenhandelaars die winst haalden uit deze handel. Dit mag

bij het onderzoek niet uit het oog verloren worden.

Agaja probeerde zo veel mogelijk inkomsten uit deze slavenhandel te verwerven, maar dat

was niet eenvoudig. Hij had er geen rekening mee gehouden dat de naburige staten zoals

Oyo misbruik zouden maken van de onstabiele situatie aan de Slavenkust. Uiteindelijk

moest de koning van Dahomey meer tribuut betalen aan Oyo dan verwacht, waardoor de

slavenhandel niet meer zo profijtig was als Agaja had gehoopt.

Dit wil uiteraard niet zeggen dat Dahomey afhankelijk was van de slavenhandel. Dahomey

gebruikte de slavenhandel als een middel om inkomsten te verkrijgen, maar zonder de

inkomsten uit de slavenhandel kon de staat blijven bestaan. Het geval Tegbesu, de

opvolger van Agaja, toont dit aan. Ondanks het feit dat de slavenhandel tijdens zijn

regeerde periode niet floreerde, wist Tegbesu het rijk in stand te houden319

.

Er is een andere indicatie dat Dahomey niet afhankelijk was van de slavenhandel. Na de

afschaffing van de slavenhandel door de Europeanen in de 19de

eeuw, is de staat niet

opgehouden te bestaan. Het rijk maakte gebruik van handel in palmolie om de handel de

Europeanen in stand te houden ( Dahomey‟s voortbestaan was evenmin afhankelijk van

deze handel in palmolie). Het is pas vanaf de kolonisatieperiode van de Westkust van

Afrika door de Fransen en de Britten dat de staat bedreigd werd in haar voortbestaan320

.

De koningen van Dahomey mogen dan wel voorstander geweest zijn van de slavenhandel,

maar de intensiteit en de omvang van de slavenhandel werden volledig bepaald door de

Europese vraag in het kader van de driehoekshandel. De rol van de Afrikaanse staten

beperkte zich tot die van toeleverancier. Zelf hadden zij geen invloed op de vraagzijde naar

slaven.

318

Law, Robin 319

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 110. 320

Manning, Patrick, Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960,

(Cambridge : Cambridge university press, 1993), 2-6.

Page 105: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

105

6.2 Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de

Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740?

De specifieke relaties waren na de verovering van Ouidah321

door koning Agaja gebaseerd

op een aantal voorwaarden waaraan de Nederlanders zich moesten houden. De

voorwaarden hielden in dat de WIC genoeg schepen moest zenden naar het veroverde

gebied, om op die manier de slavenhandel te doen floreren. Het werd snel duidelijk dat de

WIC zich niet aan de Dahomese voorwaarden hield. De WIC verzond schepen naar Appa,

een gebied dat zich niet onder de jurisdictie van Dahomey bevond. Dit was de reden

waarom Agaja een volgende aanval op Jaquin in 1734 had beraamd.

Maar de belangrijkste reden voor het ontstaan van onenigheid tussen de WIC en Agaja,

was het conflict tussen Hendrik Hertogh en Koning Agaja. De Nederlanders, en vooral

Hendrik Hertogh hadden voor onrust gezorgd aan de Slavenkust. Hertogh wist invloed uit

te oefenen op de omringende koninkrijken en staten zodat ze zich zouden verzetten tegen

de veroveringen van Agaja. Het is opvallend dat Hertogh nooit contacten heeft gehad met

Oyo, aangezien ook zij de macht van Agaja aan de Slavenkust wilde beperken. Hertogh

wist de buurlanden te overtuigen om zich te verzetten tegen Dahomey maar hij heeft nooit

invloed uitgeoefend op Oyo. De verklaring hiervoor is eenvoudig, de contacten van de

Europeanen met de Afrikanen bleven beperkt tot de kuststreken. Oyo zoals in het

hoofdstuk geschiedenis uitgelegd) bevonden zich noordelijker en niet aan de kust,

waardoor Hertogh die contacten niet onmiddellijk kon maken. De uitdagingen die Hendrik

Hertogh maakte tegenover Agaja, waren voor de koning een goede reden om een conflict

uit te lokken. Dit conflict in de kuststaten heeft uiteindelijk gezorgd voor de veroveringen

van deze staten. Agaja wist op die manier goed gebruik te maken van de dreigementen van

Hertogh. Ze waren voor de koning een middel om de verovering te rechtvaardigen.

Zou Agaja Ouidah en Jaquin veroverd hebben als er geen Europese forten waren op de

Slavenkust? Heeft de komst van de Nederlanders en andere Europeanen ervoor gezorgd

dat Agaja meer gebieden wilden veroveren en zo aan machtsuitbreiding zou doen? Volgens

dit onderzoek is de reden dat Agaja aan machtsuitbreiding doet, te wijten aan de komst van

de Europeanen aan de Slavenkust. De aanleiding voor de veroveringen van Ouidah en

Jaquin waren de Europese forten aan deze kust.

321

Fida in de Nederlandse bronnen.

Page 106: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

106

Agaja had nooit voorzien dat door zijn veroveringen de slavenhandel niet langer zou

floreren. Voornamelijk omdat de politieke situatie zorgde voor economische instabiliteit

met als gevolg een daling in de slavenhandel. De moeilijke verhoudingen met de andere

staten aan de Slavenkust, en de constante dreiging van Oyo in het noorden van Dahomey,

heeft ervoor gezorgd dat Dahomey in de volgende periode tussen 1740 en 1767 zich heeft

moeten heropbouwen onder Tegbesu322

.

In de literatuur wordt de invloed van het Dahomese rijk op de onderlinge Europese

verhoudingen zelden besproken. Het is duidelijk dat Agaja de Portugezen en de

Nederlanders tegen elkaar opzette, in het kader van zijn veroveringsstrategieën aan de kust.

De relaties tussen Dahomey en de Nederlanders zijn na de problemen met Agaja in 1737

nooit meer hersteld. De Nederlanders hadden minder belangrijke vestigingen aan de

Slavenkust, dat bewijzen onder meer de bronnen van de Middelburgse Commercie

Compagnie. De relatie tussen de Nederlanders en Agaja was sterk verzwakt door Hendrik

Hertogh die relaties onderhield met de vijanden van Dahomey. Jacobus Elet had een goede

reis gehad naar Abomey en zowel Agaja als Elet hadden de politieke situatie

gestabiliseerd. Maar blijkbaar was die stabilisatie niet genoeg.

6.3 Beperkingen en problemen

Het opvallende nadeel in de literatuur rond de geschiedenis van Dahomey is het tekort aan

onderzoek op basis van mondelinge overlevering. Dit tekort valt eveneens op in dit

onderzoek. Het is moeilijk geweest om vanuit het perspectief van de koning van Dahomey

te schrijven. Er werd enkel gebruik gemaakt van enkel Europese bronnen en dan vooral

van bronnen van de West-Indische Compagnie. Het is logisch dat dit perspectief hier

domineert voornamelijk in het vijfde de hoofdstuk waarin de bronnen werden uitgewerkt.

Daarom is onze poging om zoveel mogelijk vanuit de perceptie van de koning te schrijven

onmogelijk gebleken.

322

Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 110.

Page 107: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

107

We hopen dat deze masterscriptie een kleine bijdrage mag zijn voor verder onderzoek over

Dahomey en haar slavenhandel.

Page 108: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

108

Bibliografie

Uitgegeven Bronnen

Bosman, Willem. Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,,

nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der

inwoonders, hun godsdienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven,

enz.. Amsterdam, 1737.

Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank

Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967.

Ringard, Sieur. Relation de la Guerre de Juda. Paris, 1727.

Snelgrave, William. A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade.

London: Frank Cass & co ltd., 1734 reprinted 1971.

Smith, William. A new Voyage to Guinea. London, 1744.

Onuitgegeven Bronnen

ARA, Den Haag, openingnummer: 1.05.01.02

Inventaris van het archief van de Tweede West-Indische Compagnie (WIC), (1624) 1674-

1791 (1800):

Algemeen Rijksarchief Den Haag(ARA), WIC 138. Briefwisseling tussen Hendrik

Hertogh, oppercommies te Jaquin' later te Appa, en de gouverneur J. Pranger over

bovengenoemde onderwerpen. Afschriften. 1730 januari 28 - 1734 februari 28.

ARA, WIC 139. Journaal van Jacob Elet, oppercommies en raad van de Kust van Guinee,

gehouden op het schip "de Beschutter" op zijn reis naar Jaquin, wegens bovengenoemde

oorlog. Afschrift. 1733 feb. 18 - 1733 mei 18.

ARA, WIC 109. Ingekomen brieven met bijlagen van de Kust van Guinee. Met tafels.

ARA, WIC 110. Ingekomen brieven met bijlagen van de Kust van Guinee. Met tafels.

Page 109: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

109

Zeeuws Archief:

Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen

met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566.

Secundaire Literatuur

Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University Press,

1967.

Baeyens, Caroline. De gouden driehoek? De Middelburgse commerciecompagnie als

slavencompagnie. Gent : Licenciaatsverhandeling Ugent, 2001-2002.

Coolsaet, Rik. macht en waarden in de wereldpolitiek. Gent: Academie Press,2007.

Cooper, F.. “What is the concept of Globalizationg good for? An African historian‟s

concept”. African Affairs 100, ( 2001), pp. 189-213.

Davidson, B.. “untitled”, recensie van Dahomey and the slave trade: An Analysis of an

Archaic Economy door Karl Polanyi. The University of Chicago Press, 1969, pp.280-286.

Davidson, Basil. Black Mother. Africa and the Atlantic slave trade. London,1980.

Emmer, P.C.. De Nederlandse Slavenhandel 1500-1850. Amsterdam: De

arbeiderspers,2000.

Geyl, Pieter. History: Politics or Culture? Reflections on Ranke and Burckhardt.

Princeton: Princeton University Press, 1990.

Heijer, den Henk. Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis

van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Amsterdam:

Walburg Pers, 2002.

Heijer, den Henk. Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede

Westindische Compagnie op Afrika, 1674-1740. Amsterdam: Walburg pers, 1997.

Hoeree, J. en W. Hoogbergen. “Oral History and Archival Data Combined: The Removal

of the Saramakan Granman Kofi Bosuman as en Epistemological Problem”.

Communication & Cognition 17, no. 2/3 (1984), pp. 245-289.

Page 110: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

110

Law, Robin. The Oyo Empire 1600-1836. A West African Imperialism in the Era of the

Atlantic Slave Trade. Oxford: Clarendon Press, 1977.

Law, R.“ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade: the case of

Dahomey”. Journal of African History 4, (1977) pp. 555-577.

Law, R.. “A neglected account of the Dahomian conquest of Whydah (1727): The

“Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”. History in Africa, 15

(1988), pp. 321-338.

Law, R.. “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of

decapitation in pre-colonial Dahomey”. The Journal of African History 30, (1989), pp.

399-415.

Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic slave

trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991.

Law,Robin, Correspondence of the Royal African Company‟s Chief of Merchants at Cabo

Corso Castle with William‟s Forth, Whydah and the little Popo Factory, 1727-

1728(Madison-Wisconsin,1991), pp. 32-60.

Law, R.. “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial

Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420.

Law, Robin. The Kingdom of Allada. Leiden, 1997.

Law, R.. “An Alternative text of Agaja of Dahomey‟s letter to king George I of Engeland

1726”. History in Africa 29, (2002):

Manning, Patrick. Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960.

Cambridge : Cambridge university press, 1993.

Manning, Patrick. “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in

Dahomey, 1640-1960. door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, pp. 247-50.

Polanyi, Karl, Abraham Rotstein, en Paul Bohannan. Dahomey and the Slave Trade. An

Analysis of the Archaic Economy. Seattle and London: University of Washington Press,

1966.

Page 111: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

111

Polanyi, Karl. “untitled” . recensie van Dahomey and its Neighbours, door Graham Irwin ,

The American Historical Review, oktober 1968, pp. 245-246.

Postma, J.. “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”. The Journal

of African History 13, no.2 (1972).

Postma, J.M., The Dutch and the Atlantic Slave Trade 1600-1815, Cambridge, 1990.

Reinders Folmer-Van Prooijen, Corrie. Van Goederenhandel naar Slavenhandel. De

Middelburgse Commercie Compagnie 1720-1755. Middelburg: Koninklijk Zeeuwsch

Genootschap der Wetenschappen, 2000.

Van Dantzig, Albert. Les Hollandais sur la cote de Guinée. A l‟époque de l‟essor de

l‟Ashanti et du Dahomey 1680-1740. Paris : Société Française d‟Histoire d‟outre-mer,

1980.

Van Dantzig, Albert. Het Nederlandse Aandeel in de Slavenhandel. Bussum: Fibula-Van

Dishoeck n.v., 1968.

Dennis, Flynn en Arturo Giraldez. “Path dependence, time lags and the birth of

globalisation: a critique of O‟Rourke and Williamson.”. European Review of Economic

History 8: 81-108, (2004).

Verger, P.. Flux et Reflux de la traite des nègres entre le Golfe de Bénin et Bahia de Todos

os Santos de XVII au XIX siècle. Paris, 1968.

Wallerstein, Immanuel. World-Systems Analysis. An Introduction, (Durham and London:

Duke University Press, 2007.

Page 112: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

112

BIJLAGES

Page 113: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

113

Kaart 1: A New Map of that part of Africa called coast of Guinea.

Uit: Snelgrave, William. A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade.

London: Frank Cass & co ltd., 1734 reprinted 1971.

Page 114: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

114

Kaart 2 : Slavenkust van West-Afrika

Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic

slave trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991, 18.

Page 115: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

115

Kaart 3: Migratie van de Aja en de Yoruba aan de Westkust van Afrika

Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University

Press, 1967, 12.

Page 116: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

116

Kaart 4 : Dahomey in de vroege 18de eeuw Uit : Law, Robin, The Slave Coast, 268.

Page 117: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

117

Kaart 5 : de West Afrikaanse kust in de achttiende eeuw

Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University

Press, 1967.

Page 118: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

118

Kaart 6 : Politieke Kaart van Dahomey

Uit : Polanyi, Karl, Abraham Rotstein, en Paul Bohannan. Dahomey and the Slave Trade.

An Analysis of the Archaic Economy. Seattle and London: University of Washington Press,

1966, 25.

Page 119: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

119

Kaart 7 : Verstopplaats van Agaja tijdens de aanvallen van Oyo

Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University

Press, 1967, 93.

Page 120: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

120

Kaart 8: De reis van Jacobus Elet naar Dahomey

Uit: den Heijer, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 145.

Page 121: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

121

Kaart 9 : Factorijen aan de Slavenkust

Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West Africa 1550-1750. The Impact of the Atlantic

Slave Trade on an African Society. London: Oxford University Press, 142.

Page 122: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

122

Kaart 10 : De aanvoer van Slaven uit het binnenland naar de Slavenkust

Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic

slave trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991, 186

Page 123: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

123

Afbeelding 1 : Koning Agaja van Dahomey tussen 1708-1740 Uit: Akinjogbin, Ade,

Dahomey and its Neighbours 1708-1818, frontispiece.

Page 124: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

124

Afbeelding 2 : De Koning van Dahomey

Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London:

Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, IX.

Page 125: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

125

Afbeelding 3 : rituele onthoofding in Dahomey

Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London:

Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 191.

Page 126: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

126

Afbeelding 4: opoffering voor de koning van Dahomey

Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London:

Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 131.

Page 127: Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740)lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/503/RUG01-001414503_2010_000… · Indische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal

127

Afbeelding 5 : Last Day of the Annual Customs for watering the graves of the Kings

Ancestors

Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London:

Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 147.