het lek gedicht. - ghent university...9 goodwin, andrew, dancing the distractrion factory: music...
TRANSCRIPT
Universiteit Gent
Academiejaar 2007 - 2008
HET LEK GEDICHT.
Subculturen in video: beeldtaal van het medium.
De Beeldtheorie van Gilles Deleuze toegepast op het oeuvre van
videokunstenaar Chris Cunningham.
Lauren Ghyoot, Master Kunstwetenschappen.
Masterproef tot het verkrijgen van de titel ‘Master in de Kunstwetenschappen’ aan de
Universiteit Gent, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek- en
Theaterwetenschappen, Optie Theaterwetenschap (Podium- en Mediale Kunsten).
Promotor: Prof. Dr. Christel Stalpaert.
WOORD VOORAF
Graag had ik volgende mensen bedankt voor hun hulp en advies: Prof. Dr. Christel
Stalpaert, Prof. Dr. Bart Keunen, Drs. Frederik LeRoy en Dra. Sofie Verdoodt. Graag
had ik mijn vrienden en familie nog bedankt voor hun nooit aflatende steun.
INHOUDSTAFEL
INLEIDING p. 6
I. BRONNENBESPREKING p. 8
II. DE MUZIEKVIDEO: VIDEO KILLED THE RADIOSTAR p. 10
II.1. Ontstaan en geschiedenis p. 11
II.1.1. Technologische veranderingen: de New Pop stroming p. 11
II.1.2. Economische veranderingen p. 11
II.1.3. Demografische veranderingen p. 12
II.2. MusicTeleVision p. 12
II.3. Besluit p. 13
III. DE BEELDTHEORIE VAN GILLES DELEUZE p. 15
III.1. Deleuze’s denken p. 15
III.2. De invloed van Henri Bergson. p. 17
III.2.1. Deleuze en Bergson: het concept van durée p. 18
III.2.2. Drie Bergsioniaanse stellingen over beweging p. 22
III.2.3. Beeld, beweging, materie, licht p. 26
III.2.4. De drie bewegingsbeelden p. 27
III.3. De beeldtheorie: het bewegingsbeeld p. 29
III.3.1. Frame, shot en montage p. 31
III.3.2. Frame en shot p. 32
III.3.3. Achttien tekens p. 34
III.3.3.1.Peirce en tekens p. 34
III.3.3.2. Het perceptiebeeld p. 35
III.3.3.3. Het affectiebeeld p. 37
III.3.3.4. Het driftbeeld p. 40
III.3.3.5. Het actiebeeld p. 41
III.3.3.6. Het reflectiebeeld p. 44
III.3.3.7. Het relatiebeeld p. 45
III.3.4. De beeldtheorie: het tijdsbeeld p. 48
III.3.4.1. Het Hyalosign: tijdskristallen p. 48
III.3.4.2. Opsigns p. 49
III.3.4.3. Mnemosigns en onirosigns p. 50
III.3.4.4. Hyalosigns. p. 52
III.3.4.5. Toestanden van het kristal. p. 54
III.3.4.6.: Chronosigns: the order of time
and time as series p. 56
III.4. Besluit p. 58
IV. TOEPASSING: CHRIS CUNNINGHAM. p. 62
IV.1. Achtergrond p. 62
IV.1.1. Biografie en loopbaan p. 62
IV.1.2. Visie: Die Mensch-Machine p. 63
IV.2. Analyse en toepassing van de beeldtheorie p. 65
IV.2.1. Methodologisch kader van het onderzoek p. 65
IV.2.2.Toepassing van Deleuze’s beeldtheorie op selecties
uit Cunningham’s oeuvre p. 67
CASUS I : Cunningham’s gebruik van het affectiebeeld: p. 67
Come to Daddy.
CASUS II: Cunningham’s gebruik van het perceptiebeeld:
Afrika Shox p. 73
CASUS III: Cunningham’s gebruik van het actiebeeld:
Come on my Selector p. 77
CASUS IV: Cunningham’s gebruik van het driftbeeld:
Frozen p. 84
CASUS V: Cunningham’s gebruik van het hyalosign:
Only You p. 90
IV.3. Besluit p. 94
IV.3.1. Evaluatie van de technische elementen p. 94
IV.3.2. Evaluatie van de symbolische elementen p. 95
IV.3.3. Evolutie p. 96
IV.3.4. Gebruik van de ruimte: de tocht door het labyrinth p. 97
IV.3.5. Conclusie p. 98
V. CONCLUSIE: DICHTEN VAN HET LEK p. 99
BIBLIOGRAFIE p. 102
LIJST MET AFBEELDINGEN p. 106
BIJLAGEN p. 136
INLEIDING.
Na een jarenlange fascinatie met het medium video en in het bijzonder de
subcultuur van de muziekvideo licht ik graag het onderwerp van mijn masterproef toe:
een onderzoek naar de beeldtaal van de videoclips van de Britse videokunstenaar Chris
Cunningham en de toepassing van Deleuze’s beeldtheorie hierop. Dit onderzoek neemt
onder andere ook de artistieke en esthetische context van Cunningham’s werk onder de
loep, deze artiest beschikt immers over een heel eigen persoonlijke, eigen stijl en
artistieke visie, maar maakt tevens deel uit van de mainstreamcultuur. Deze regisseur
wordt samen met Michel Gondry (Frankrijk) en Spike Jonze (USA) gerekend tot de
Heilige Drievuldigheid van de videoclipcultuur. Met hen richtte hij tevens het
Director’s Label op. Cunningham is desondanks geen doorsnee videoclipregisseur, zijn
rijke en betekenisvolle beeldtaal is een verademing in de commerciële draaikolk van de
MTV-beeldcultuur. Hij staat bekend om hun eigen visuele stijl, beeldtaal en
vormgeving en slaagde er in een bijzondere benaderingswijze voor zijn onderwerpen te
ontwikkelen. Chris Cunningham is in zijn werk gefascineerd door de anatomie van
mens en machine, hun samengaan, vervormingen en creaties. Hij maakte tevens enkele
van de meest provocatieve videoclips in de muziekvideogeschiedenis door middel van
de visueel verontrustende onderwerpen zoals in Come to Daddy van Aphex Twin en All
Is Full of Love van Björk. Daarom leek hij me, in het verlengde van mijn
bachelorproef7, als een niet voor de hand liggende, toch wel postmoderne
videoclipregisseur een interessant studieobject om de beeldtheorie van Gilles Deleuze
op toe te passen.
De constructie van mijn onderzoek verloopt als volgt: eerst bespreek ik de gebruikte
bronnen. Daarna zal ik eerst in het tweede hoofdstuk de ontstaanscontext van de
videoclip schetsen en een korte feitelijke geschiedenis van de videoclip opstellen. In het
derde hoofdstuk zet ik de beeldtheorie van Gilles Deleuze en de invloed van Henri
Bergson op diens theorie uiteen. In het vierde hoofdstuk geef ik een overzicht van wie
Chris Cunningham is, licht ik kort zijn biografie, inspiratiebronnen en werkwijze toe en
maak ik als theoretische invalshoek een semiotische beeldanalyse van selecties uit zijn
werk, waarbij ik me beperk tot een verantwoorde selectie van zijn videoclips.
7GHYOOT, Lauren, KUNST IS HEIL. Subculturen in video: beeldtaal van het medium. Een onderzoek
naar de visualisering van muziek aan de hand van een analyse van het werk van videokunstenaar Chris
Cunningham, Universiteit Gent, 2007.
6
Ik zal aandacht besteden aan zijn werkwijze, scenario, scènes, personages, montage,
verhaalopbouw, gebruik van tempo en ritme, camerahoeken, eventuele research...,
waarbij ik een grote nadruk zal leggen op de gebruikte symboliek en het gebruikte soort
(Deleuziaanse) beelden. Na elk van deze analyses ga ik onderzoeken hoe Deleuze’s
theorie kan toegepast worden op Cunningham’s beeldgebruik. Hoofdstuk vijf vormt dan
het uiteindelijke besluit van mijn onderzoek. Ik maak dus een productanalyse vanuit een
filosofisch - semiotisch onderzoeksperspectief.
Kortom, op welke manier geeft Cunningham een visuele uitdrukking aan muziek en hoe
komt Deleuze’s beeldtheorie daar bij kijken? Mijn vraagstelling luidt dus ook als volgt:
“HET LEK GEDICHT. Subculturen in video: beeldtaal van het medium. De
beeldtheorie van Gilles Deleuze toegepast op selecties uit het oeuvre van
videokunstenaar Chris Cunningham.”
7
I. BRONNENBESPREKING.
Eerst en vooral een woord uitleg over mijn eerste onderzoekspunt: de bespreking
van Chris Cunningham en de analyse van zijn werk. Ik heb het werk van Cunningham
als op zichzelf staand besproken, daarom heb ik mij in mijn semiotische beeldanalyse
enkel laten leiden door het methodologisch kader van Smelik, Buikema en Meijer, terug
te vinden in Effectief beeldvormen, theorie, analyse en praktijk van
beeldvormingsprocessen. Er is immers al onnoemelijk veel literatuur verschenen over
film en diens subculturen, genres, technieken, etc. en er werden talrijke essays
geschreven over de muziekvideo als subcultuur, jammer genoeg dikwijls met een
sociologische invalshoek, die in mijn bachelorproef van toepassing was op de video
voor Windowlicker en in deze verhandeling slechts toepasbaar op de video voor Come
to Daddy. Ik vertrouw dan ook grotendeels op mijn eigen analyse van de videoclips om
te onderzoeken hoe Cunningham muziek visualiseert.
Omdat ik veel interesse toon voor Cunningham’s persoonlijke visie, zijn interviews
waarin hij zijn persoonlijke mening uit van groot nut voor mij. De DVD The Work of
Chris Cunningham was daarbij een grote hulp. In bijhorende DVD-booklet doet
Cunningham in een interview met Lance Bangs immers veel over zijn werkwijze en
inspiratiebronnen uit de doeken. De videoclips die ik bespreek zijn dan ook op deze
DVD, die achteraan bijgevoegd is terug te vinden.
Andere belangrijke bronnen zijn It’s not only rock & roll, popular music in the lives of
adolescents van Christenson en Roberts, Goodwin’s Dancing the distractrion factory:
Music Television and Popular Culture en Frith’s Sound and vision: the music video
reader om een algemeen en theoretisch zicht te krijgen op de muziekvideo als
postmodern cultureel verschijnsel.
Aangezien Cunningham’s werkveld, inspiratiebronnen en symboliek to breed zijn, heb
ik nog talrijke andere werken geraadpleegd, onder andere over psychoanalyse,
droomduiding, grenservaringen en mythologie. U zult dan ook bemerken dat de
bibliografie nogal uitgebreid is. 8
Ten tweede een woord van uitleg bij de gebruikte bronnen over Gilles Deleuze, mijn
tweede onderzoekspunt. Over de theorieën van Deleuze bestaan er talrijke werken,
daarom heb ik wat gefilterd in deze werken. Enkele boeken heb ik echt doorgespit, zoals
Ronald Bogues’ Deleuze on Cinema en Joost Raessens’ Filosofie & film: Vive la
différence: Deleuze en de cinematografische moderniteit, andere boeken en artikels heb
ik slechts gebruikt voor achtergrondinformatie en een algemeen kader te schetsen voor
mezelf over wat voor een persoon Deleuze was.
Ik vond het onnodig om in deze verhandeling een complete biografie op te nemen van
Deleuze, de theorie is uiteindelijk belangrijker dan de publieke figuur en zijn werk is
tevens té uitgebreid om hier zomaar als een fait divers te bespreken. Wie meer wil
weten over de figuur Deleuze of zijn andere specifieke onderzoeksvelden, hoeft zich
maar tot de bibliografie te wenden, waarin ik enkele algemene en meer specifieke
werken over Deleuze heb opgenomen.
9
II. DE MUZIEKVIDEO: VIDEO KILLED THE RADIOSTAR.
Om de betekenis van een individuele muziekvideo te vatten zal ik nu eerst de relatie
van de muziekvideo tot de popcultuur schetsen. De muziekvideo wordt als volgt door
Van Dale gedefinieerd: korte videofilm [op muziek] ter promotie van een popsong [of
artiest]. De definiëring die Christenson en Roberts aanwenden in It’s not only rock &
roll, popular music in the lives of adolescents snijdt misschien meer hout. Deze auteurs
beschrijven muziekvideo’s als een identificeerbaar en uniek populair artistiek genre, een
overweldigend, bombastisch, dikwijls gefragmenteerde en surrealistische audio-video
Gestalt. Soms vertelt deze Gestalt een verhaal, maar het kan evengoed als een
elliptische en droomachtige sequens van beelden gerepresenteerd worden zonder
duidelijke narratieve structuur. Soms maken muziekvideo’s een logische thematische
connectie tussen tekst en beeld, maar de beelden kunnen evengoed hun eigen weg
opgaan, losgemaakt van alles buiten de beat van het lied in kwestie. Deze en andere
specifieke formele kenmerken (onorthodoxe camerahoeken, snelle montage,
manipulatie van de beelden met de computer, enz.), zo stellen Christenson en Roberts,
onderscheiden de contemporaine muziekvideo van de eerdere visualisaties van muziek8.
Volgens auteur Andrew Goodwin bestaan er verschillende soorten categorieën
muziekvideo’s: de performance, de concept, de non - representational video en andere.
Performance video’s tonen een concert of studioperformance van een lied met het
onderliggende devies de groep aan het werk te willen tonen9. Dit soort muziekvideo’s
wordt dan nog eens opgedeeld in de narrative video, die de tekst van een nummer volgt
en de choreographed video die gekenmerkt wordt door vele danssequenties. Concept
video’s daarentegen tonen veelal de muzikanten of artiesten als centrale karakters doch
eerder als acteurs in een toneelstuk of film. In de non - representational video komt de
artiest zelf niet voor. De contemporaine metalband Tool kan hiervoor als voorbeeld
fungeren. Denk ook maar aan het uitgebreide gamma van (techno)deejays die meestal
zelf niet voorkomen in hun muziekvideo’s, zoals Benny Benassi’s Who’s your Daddy
en Satisfaction.
8 CHRISTENSON, P., D.F. ROBERTS , It’s not only rock & roll, popular music in the lives of
adolescents, New Jersey, Hampton Press, 1998, p. 138. 9 GOODWIN, Andrew, Dancing the distractrion factory: Music Television and Popular Culture, London,
Routledge, 1993, p. 5.
10
III.1. Ontstaan en geschiedenis.
Ik zal het ontstaan van de muziekvideo en de aanleiding ertoe schetsen aan de
hand van het hoofdstuk From Anarchany to Chromakey uit Andrew Goodwin’s werk
Dancing the Distraction Factory10
.
III.1.1. Technologische veranderingen: de New Pop stroming.
De New Pop stroming ontstond begin de jaren tachtig met groepen als Duran
Duran, Culture Club, Wham en Frankie Goes to Hollywood. Een grote verandering in
vergelijking met de rock -, pop - en punkscène vanuit de jaren daarvoor is dat de
producent centraal kwam te staan in plaats van de muzikant: door de opkomst van de
muziektechnologie en het ontstaan van de studiocultuur verschoven de verhoudingen
immers tussen muzikant, band en product. Door deze technische ontwikkelingen
werden dus de muzikale performance en productie maakbaar, de muzikale ervaring
werd op een zekere manier losgekoppeld van de artistieke authenticiteit omdat de
mogelijkheid ontstond gecorrigeerde opnames te maken in de studio. De nadruk kwam
te liggen op uiterlijke oppervlakkigheden en imagebuilding en de kwaliteit met
betrekking tot stem en instrumentale vaardigheden werd al snel geminimaliseerd. Ook
de rol van de media in het hele popgebeuren werd steeds belangrijker: media-aandacht
werd en wordt nog steeds meer en meer bewust geëxploiteerd in functie van de
platenverkoop.
III.1.2. Economische veranderingen.
Als gevolg van het stijgende mediagebruik en - bezit drong zich dus de nood aan
een ruimere programmering op: er worden onder meer nieuwe zenders en programma’s
opgericht. Ook de adverteerders zien de potentie van dit populairder wordende medium
in en schakelden dit medium dan ook in om hun moeilijk te bereiken doelgroep,
namelijk jonge adolescenten te bereiken. Dit leidde tot de creatie van een nieuwe
zender, met name MTV, voluit MusicTeleVision.
10
GOODWIN, Andrew, Dancing the distractrion factory: Music Television and Popular Culture,
London, Routledge, 1993, pp. 25-48.
11
Deze zender richt zich doelbewust op jongeren tussen 14 en 25 en slaagt hier dan ook
effectief in deze doelgroep te bereiken. De oprichting en het succes van MTV werd dus
eigenlijk mogelijk gemaakt door de televisie-industrie en niet door de
platenmaatschappijen.
III.1.3. Demografische veranderingen.
Terwijl er in de jaren zestig en zeventig vooral aandacht was voor de muziek an
sich, kwam in de jaren tachtig televisie meer centraal te staan. Hierdoor kwam de
platenindustrie te strijden met de televisie om de aandacht van het jongerenpubliek,
waardoor een wederzijdse afhankelijkheid gecreëerd werd. De muziekvideo heeft dus
zijn wortels in de commercie: het medium was niet de artistieke uitlaatklep voor jonge
filmmakers die het nu is, maar een middel om het imago van de artiest op te bouwen en
te verkopen
III.2. MusicTeleVision.
Met de oprichting van MTV op 1 augustus 1981 werd het mogelijk om via de
televisie de muziekvideo centraal te stellen. Aangezien het televisiekanaal zich specifiek
als muziekzender profileerde werd het mogelijk om muziekvideo’s permanent en
veelvuldig te verspreiden. De eerste muziekvideo op MTV Video Killed the Radiostar
van The Buggles schetste op een symbolische manier de vermeende toekomst van radio
en televisie. MTV heeft een als pionier een belangrijke commerciële en inhoudelijke
invloed op de ontwikkeling van het videoclipgenre gehad. MTV produceert dan ook een
constante stroom van muzikale visuele attracties die specifiek op jongeren gericht is.
Vast staat ook dat de achter muziekzenders zoals MTV een hele marketingstrategie
schuilt en dat het kapitalistische gedachtegoed compleet doorgedrongen is in de
muziekindustrie. De muziekvideo wordt dan ook ingezet als het middel bij uitstek om
niet alleen de albumverkoop maar de verkoop van allerlei gadgets en kledij te aan de
jongeren te brengen.
12
Andere belangrijke vernieuwingen voor de ontwikkeling van de moderne muziekvideo
waren de video-opname en montageprocessen, samen met de ontwikkeling van een
aantal effecten zoals de chromakey11
. Vanaf de jaren tachtig werd het standaard om een
muziekvideo tegelijk met de Cd-single uit te brengen en artiesten als The Jacksons
maakten furore door het maken van extreem dure muziekvideo’s met budgetten van in
de miljoenen dollars, zoals voor het nummer Can You Feel It.
III.3. Besluit.
Goodwin onderscheidt dus vijf verschillende ontwikkelingen in de muziek - en
media-industrie die er eind jaren zeventig, begin jaren tachtig toe leidden dat de nadruk
bij muzikale performance verschoof van het muzikale naar het visuele: veranderingen in
de optredens en opnameprocessen, veranderende popideologieën onder invloed door
onder andere de New Popstroming, de verspreiding van televisie, recessie in de
muziekindustrie plus zorgen over de concurrentie van audiovisuele media en de
veranderende demografie in pop - en rockconsumptie. Door technologisering en
visualisering zijn dus de belevingsvormen van muziek en bijhorende beelden veranderd.
De popartiest wordt niet langer alleen beoordeeld op zijn muzikale talenten, maar ook
zijn of haar kledij, haardracht en voorkomen zijn van essentieel belang tot het behalen
van het nodige succes. Authenticiteit en imago worden hoofdzakelijk bepaald door
visuele representatie in muziekvideo’s en andere media: de muziekvideo neemt de
functie over van de radiosingle als primaire muzikale tekst en neemt de plaats in van de
performance als dragen van authenticiteit. Ook de performance verandert onder de
invloed van de muziekvideo: terwijl er vroeger meer live - elementen voorkwamen in
muziekvideo’s wordt als snel de iconografie van de muziekvideo’s op het podium
overgenomen, zie bijvoorbeeld de Confessionstour van Madonna12
.
De muziekvideocultuur nu is niet dezelfde als toen in de jaren tachtig:
muziekvideoregisseurs krijgen nu veel meer aanzien en het is dikwijls een strijd tussen
artiesten om ‘de beste’ te kunnen strikken.
11
Chromakey maakt het zogenaamde filmen voor ‘blue screen’ mogelijk. 12
Zie lijst met afbeeldingen: afbeelding I.
13
Het is immers belangrijk voor de artiest om op te vallen tussen de blote borsten en
jengelende tienersterretjes om de platenverkoop te stimuleren en de aandacht te
verwerven van het massapubliek. Het streven naar originaliteit en het weergeven van
artistieke visie hebben dan dikwijls ook ware pareltjes tot gevolg, zoals onder andere
werk van Chris Cunningham, Spike Jonze, Michel Gondry, etc.
Nu we weten hoe de muziekvideo als subcultuur van het medium video ontstaan is en
waarin het medium geworteld is, kunnen we overgaan tot de bespreking van de theorie
die ik in hoofdstuk IV zal aanwenden om het geselecteerde werk van
(muziekvideo)kunstenaar Chris Cunningham te analyseren: de beeldtheorie van Gilles
Deleuze.
14
III. DE BEELDTHEORIE VAN GILLES DELEUZE.
Ik bespreek de beeldtheorie van Gilles Deleuze onder andere aan de hand van
Deleuze on Cinema13
door Ronald Bogue, die Deleuze’s werken Cinéma 1: L’image-
mouvement14
en de twee jaar latere verschenen opvolger Cinéma 2: L’image-temps15
aandachtig uitpluisde. Voor verdere uitweidingen heb ik me tot het werk van Joost
Raessens gewend, namelijk Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de
cinematografische moderniteit16
. De uiteenzetting hieronder is gebaseerd op de uitleg
die Joost Raessens verschaft in bovenvernoemd werk.
III.1. Deleuze’s denken.
Deleuze omschrijft de taak van de filosofie als het creëren van steeds nieuwe
begrippen tegen de achtergrond van een beeld van het denken dat door een filosoof
ingesteld is, zo stelt althans Joost Raessens. Zowel dit denkbeeld als haar begrippen
staan volgens Deleuze in dienst van de problemen die zich op een bepaalde tijd en
plaats zinvol laten benoemen. Zoals Deleuze en Parnet zelf zeggen: filosofie bedrijven,
dat is het creëren van nieuwe begrippen in samenhang met de problemen die zich heden
ten dage stellen (…) dat is het benoemen van problemen die betekenisvol zijn en het
oplossen van deze problemen17
.
Raessens onderscheidt vervolgens drie ideeën die volgens hem karakteristiek zijn aan
Deleuze’s differentiefilosofie, namelijk dat het klassieke en moderne denken samen
bestaan, het idee dat het moderne denken op de een of andere manier ‘beter’ is en het
idee dat het ontbreken van geloof in deze wereld het belangrijkste hedendaagse
probleem is dat dit moderne denken probeert op te lossen. Vanuit deze begrippen
komen we dan straks tot het begrip ‘cinematografische moderniteit’.
13
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003. 14
DELEUZE, Gilles, Cinéma 1 : L’image-mouvement, Paris, Editons de Minuit, 2003. 15
DELEUZE, Gilles, Cinéma 2 : LiImage-temps, Paris, Editons de Minuit, 2002. 16
RAESSENS, Joost, Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de cinematografische
moderniteit, Budel, Uitgeverij Damon, 2001. 17
DELEUZE, Gilles en PARNET, H comme Histoire de la philoshie in L’Abécédaire de Gilles Deleuze,
Arte, 1989.
15
Deleuze probeert met zijn filosofie lekken op te sporen in de samenleving, de plekken
waar het differentiatiedenken van de moderne film zich verzet tegen de dominantie van
het klassieke denken van de klassieke film. Deze lekken zullen we later nog bemerken
in het werk van Chris Cunningham (waarin de samenleving als vloeistof of gas wordt
geportretteerd). Verzet als vlucht, als ontsnapping aan het systeem om het leven te
bereiken, krijgt volgens Deleuze gestalte in het samengaan van drie polen: “het begrip
of de nieuwe manieren van denken, het percept of de nieuwe manieren van zien en
horen, het affect of de nieuwe manieren van voelen (…) alledrie zijn nodig om de
beweging te maken18
”. Idealiter ziet Deleuze deze filosofische drie-eenheid gerealiseerd
in de filosofie én in de kunsten. Om tot de verbeelding te spreken moet volgens Deleuze
de filosofie op zoek naar nieuwe manieren om zich uit te drukken en kunnen
vernieuwingen in de kunsten de filosofie de weg wijzen. Deze dialoog tussen moderne
filosofie en kunst zien we gerealiseerd in Deleuze’s beschouwingen over de kunsten en,
wanneer we zijn opmerking letterlijk nemen dat men ‘schrijft’ om ‘de beweging te
maken’, bij uitstek in zijn tweedelige filmstudie Cinéma 1: L’image-mouvement en
Cinéma 2: L’image-temps. Deleuze’s filmfilosofie wordt beschouwd als een breuk met
de postmoderne gerichtheid op heden en verleden, een breuk die een veelheid aan
cinematografische strategieën mogelijk maakt waarin de potentiering van de
werkelijkheid wordt geactualiseerd.
Het bewegingsbeeld wordt geassocieerd met de klassieke filmperiode. Er zijn vijf
vormen van bewegingsbeeld: perceptiebeeld, actiebeeld, drift - of impulsbeeld,
affectiebeeld en relatiebeeld. Op het eerste niveau domineert bij perceptie -, affectie -,
drift - en relatiebeeld het moderne en bij het actiebeeld primeert het klassieke, op het
tweede niveau zijn van de meeste van deze beelden zowel klassieke als moderne
varianten aanwijsbaar, zoals we ook bij Cunningham zullen terugvinden. De
moderniteit van het bewegingsbeeld is een beweging weg van het klassieke in de
richting van het moderne waarbij het risico aanwezig is te ver door te schieten. Het
tijdsbeeld wordt geassocieerd met de cinematografische moderniteit. Er is sprake van
vier vormen van indirect tijdsbeeld: herinneringsbeeld, droombeeld, wereldbeeld en
kristalbeeld. Ook hier zijn klassieke en moderne varianten aanwijsbaar.
18
RAESSENS, Joost, Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de cinematografische
moderniteit, Budel, Uitgeverij Damon, 2001, p. 19.
16
De moderniteit van het tijdsbeeld bepaalt Raessens als een beweging die zich afwendt
van de klassieke gerichtheid op het heden om eventueel via het verleden het
toekomstige vorm te geven. Ook hier is het risico aanwezig, namelijk het verwijlen in
het verleden. Toch worden het eerste en tweede directe tijdsbeeld als klassiek
bestempeld. In de ‘lagen van het verleden’ en in ‘de punten van het heden’ worden de
personages als het ware opgesloten in verleden en heden.
De superioriteit van de moderne film is voor een groot deel gelegen in het feit dat zij in
tegenstelling tot de klassieke film oplossingen aandraagt voor het hedendaagse
probleem van het nihilisme door de verbeelding van bestaanswijzen waarin de
differentie zowel geaffirmeerd als geleefd wordt (zoals we later zullen bespreken is dit
ook het geval in het werk van Chris Cunningham). De cinematografische moderniteit19
blijkt sterk gerelateerd te zijn aan het probleem van de subjectiviteit: de nieuwe
bestaanswijzen krijgen namelijk gestalte in nieuwe vormen van waarnemen, voelen,
verlangen, denken, handelen, herinneren, dromen en voorstellen. Deze laatste categorie
verwijst naar het voorstelbaar maken van het toekomstige, het mogelijke, wat ook terug
te vinden is in de mogelijke werelden van Chris Cunningham’s videokunst. Vervolgens
ga ik over tot een bespreking van de invloed van Bergson op Deleuze aan de hand van
de eerste twee hoofdstukken uit Deleuze on Cinema 20
van Ronald Bogue.
III.2. De invloed van Henri Bergson.
Het doel dat Deleuze dus stelt met zijn Cinéma 1 en 2 is filosofische concepten
te ontwikkelen die enkel betrekking hebben op cinema, een gegeven genre of film. Hij
streeft dit doel na door nauwgezette aandacht te besteden aan film en particuliere
beelden, maar met een voortdurende referentie naar een algemene opvatting van cinema
als manier van denken. Die manier van denken is onafscheidelijk van de films die het
belichamen, maar hebben een complexe filosofische behandeling van tijd, ruimte en
beweging nodig om rekenschap te geven van diens verschillende manifestaties. De
manier waarop Deleuze cinema benadert, is voornamelijk Bergsoniaans geïnspireerd: er
moet dus een goed begrip van Bergson’s tijdsbegrip aanwezig zijn.
19
Deleuze linkt ‘modern’ aan de moderne filosofie, namelijk de differentiefilosofie, in plaats van
postmodern. 20
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 11-64.
17
De centrale prepositie van Deleuze’s lezing van Bergson is dat de dingen die we tijd en
ruimte noemen enkel extremen zijn van de samentrekking en uitzetting van één enkele
durée of duur. Het universum is voor Bergson een open, trillende eenheid, een stroom
van beweging/materie die samentrekt om de vaste en discrete entiteiten van de
ruimtelijke wereld te vormen en uitzet om de temporele dimensie van een universeel
verleden te vormen dat door het heden en naar de toekomst toe stroomt. Deleuze
gebruikt deze notie van durée als de tijdruimtelijke stroming van een trillend geheel in
zijn opvatting over cinema en in zijn toepassing op het algemene probleem van
beweging en diens relatie tot tijd, alsook op het specifieke probleem van het
cinematografische beeld en diens relatie tot tijd en beweging in film.
Deleuze stelt dat de grote auteurs van cinema vergelijkbaar zijn met schilders, denkers,
architecten, muzikanten, …: ze denken in bewegingsbeelden en tijdbeelden in plaats
van concepten. Zijn doel is die logica van denken in bewegings - en tijdsbeelden te
duiden en dit te situeren binnen een het algemeen kader van de relaties tussen materie
en beelden, beweging en tijd.
III.2.1. Deleuze en Bergson: het concept van durée.
Deleuze verduidelijkt zijn tijdsopvatting met de gevleugelde woorden van
regisseur Tarkovsky, namelijk dat tijd de basis der basissen wordt in de cinema, als
kleur voor de schilder. Als tijd het fundamentele element voor cinema is, is het niet raar
dat Deleuze bij Bergson ten rade gaat. Bergsons filosofie kan namelijk in een stelling
samengevat worden: tijd is reëel. Deleuze baseert zich bij zijn cinema-uitgaven sterk op
Bergsons tijdsfilosofie om een basiskader voor zijn analyse te construeren. Het
basisbegrip in deze uiteenzetting is ‘durée’. Bergson verwijst met dit begrip naar de
reële tijd, ofwel de tijd die duurt, die direct verbonden is met de beweeglijkheid, het
worden van het bestaande21
.
Bergson argumenteert tegen de mogelijkheid van kwantificerende interne,
psychologische ‘toestanden’. Hij stelt dat psychologische en fysische verschijnselen
door temporaliteit gekenmerkt worden en daardoor een proceskarakter hebben.
21
RAESSENS, Joost, Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de cinematografische
moderniteit, Budel, Uitgeverij Damon, 2001, p 47.
18
Hij toont aan dat zogenaamde kwantitatieve toenames of afnamen in emoties als
vreugde en verdriet eigenlijk een kwalitatieve shift van de ene subtiele samenstelling
van emoties naar een andere representeren.
Ten tweede stelt hij dat zelfs veranderingen in de meest eenvoudige fysieke sensaties
ook eerder kwalitatief dan kwantitatief zijn. Elke graad van samentrekking van een
bepaalde spier wordt begeleid door een kwalitatieve shift die deelname van
verschillende delen van het lichaam impliceert. De overgang van een kleine ruk naar
een steek houdt geen kwantiteit van kietelen of pijn in, maar een opeenvolging van
kwalitatief differentieerbare zintuiglijke waarnemingen.
Bergson besluit dat alle interne psychologische toestanden opgesteld kunnen worden
tussen de extremen van abstracte emoties zoals vreugde en verdriet en fysieke sensaties
zoals spiersamentrekkingen en speldenprikken, en dat in al dezen de illusie van de
mogelijkheid van kwantificeren ontstaat door het spatialiseren van interne toestanden.
Wat ten grondslag ligt aan deze illusoire kwantificering van kwalitatieve
psychologische toestanden, is een fundamentele tegenstelling tussen tijd en ruimte,
gemaskeerd door onze onbedachtzame behandeling van tijd als een vorm van ruimte.
We denken over tijd als een abstract, homogeen element die we meten met het tikken
van de klok. Toch zijn de zestig stippen op het klokoppervlak enkel onderling
verwisselbare, statische punten en het voorbijgaan van de tijd is meer dan een
eenvoudige opeenvolging van toestanden die gemarkeerd zijn in discrete en
evenwichtige intervallen. Onze basiservaring van tijd is dat van ‘durée’: een
dynamische voortzetting van een verleden in een heden en naar een toekomst toe. Durée
moet gezien worden als een muzikale melodie: een ondeelbare veelvoudigheid die
kwalitatief verandert in een voortgaande beweging. Durée is dan ook fundamenteel
onbepaald: de toekomst ligt open en is onvoorzienbaar, elk moment brengt iets
kwalitatief nieuws voort. De zogenaamde tegengestelde noties van duur en
opeenvolging worden gecombineerd in durée, want het overgaan van moment op
moment brengt een cumulatieve voortgang van interpenetrerende momenten in een
ondeelbaar proces met zich mee.
19
Zonder de combinatie van duur en opeenvolging zou er geen beweging van tijd zijn,
geen overgang van het ene moment in het andere, geen echte tijd. Bergson beschrijft
durée in zijn eerste boek als een psychologisch fenomeen: hij identificeert durée en
bewustzijn en die voortzetting van een verleden moment in een volgend moment met
geheugen/herinnering.
Hij scheidt de externe wereld van ruimte van de interne wereld van de durée: de ene
bestaand uit een homogene kwantitatieve veelvoudigheid van oneindig deelbare termen
extern aan elkaar, de andere uit een heterogene veelheid van ondeelbare, onscheidbare
termen. In de afwezigheid van een bewustzijn om ze waar te nemen, is er geen
beweging van het ene moment naar het andere, geen durée omdat er geen geheugen is
om het verleden/heden vast te houden en te verlengen in een toekomst die op dit
verleden/heden volgt. Onze zin van een ruimtelijke interne wereld en een temporele
uiterlijke wereld komt simpelweg voort uit een soort van uitwisseling tussen innerlijke
durée en uiterlijke ruimte analoog aan wat fysici het fenomeen van endosmose noemen.
Volgens Bergson bewaart het verleden zich automatisch door of in zichzelf: het
verleden wordt niet bewaard in het materiele brein maar in zichzelf en alle verleden
momenten bestaan samen in een virtuele dimensie. Onbewust tot ze geactualiseerd
worden in specifieke geheugenbeelden, vormt het virtuele geheugen deel van een
voorwaartse stroom van durée van een altijd accumulerend verleden naar een open
toekomst.
Deleuze koppelt aan de durée en het geheugen ook nog het concept ‘élan vital’. Het
geheugen is dan het coëxisterende virtuele verleden, durée de stroom van tijd waarbij
dat virtuele verleden zich voortduwt in het actuele heden tot een open toekomst, en élan
vital is durée zoals het zichzelf ontplooit in de toekomst in de verschillende vormen van
het gecreëerde en het altijd creërende universum, althans volgens de auteur. De
tegenstelling tussen materie en leven is niet primair: inerte materiele entiteiten en
levende wezens zijn immers simpelweg verschillende graden van samentrekking en
ontspanning van durée/geheugen, wat in de dynamische ontplooiing van het geheugen
wordt ingedeeld in de vormen van het levende en niet levende.
20
Bergson duidt aan dat materie eigenlijk een vorm van durée in ontspanning is en dat de
duidelijke verschillen tussen kwantiteiten en kwaliteiten; het uitgebreide en
onuitgebreide; lichamen en geesten uiteindelijk enkel verschillen zijn in de relatieve
samentrekking of ontspanning van durée.
Het basispunt is dus dat inerte materie een minimale samentrekking van het ene moment
in het volgende representeert (hoewel elk moment een latente connectie met het gehele
virtuele verleden bevat, hoe dun die verbintenis ook is) én de eigenschappen die het
gezond verstand toeschrijft aan ruimte komen natuurlijkerwijs voort uit de temporaliteit
van minimale samentrekkingen.
Hoe uitgestrekt dat virtuele verleden moge zijn dat het geheugen bevat, dat verleden
stroomt en duwt zichzelf door in een actueel, fysiek heden. Hoe immaterieel onze
innerlijke toestanden ook mogen lijken, ze nemen deel in het materiele: al onze
sensaties zijn uitgebreid, volumineus tot een bepaalde graad en al onze gedachten en
emoties zijn ingebed en verbonden aan de fysieke wereld. Durée en materie, tijd en
ruimte zijn onscheidbare functies van elkaar en de verschillende vormen van het
universum - van de meest elementaire entiteiten tot de meest complexe entiteiten - zijn
simpelweg verschillende ritmes in een vibrerend geheel. Dit vibrerende geheel kunnen
we als tijd/ruimte of beweging/materie benoemen, maar dan wel met grote
voorzichtigheid, zo stelt Deleuze.
Wanneer we tijd nu begrijpen als een dynamische beweging, brengt dit begrip altijd een
minimaal behoud van het verleden in het heden met zich mee (een soort geheugen),
alsook een minimale impuls naar de toekomt (élan of wil). Die behoudsimpuls of
geheugenwil maakt de essentie op van bewustzijn.
Ondanks het feit dat een tijdloze, deterministische ruimte van homogene, oneindig
onscheidbare kwantiteiten enkel bestaat als een soort van ideale grens, benaderen de
meest ontspannen samentrekkingen van durée (geactualiseerd in het vibrerend geheel
van het universum) die ideale limiet en genereren daarbij inerte materie. Omgekeerd
genereren de meest intense samentrekkingen van durée fenomenen die dicht bij de
ideale limiet komen. Deze fenomenen identificeren we als een soort geest zonder
verlengingen. 21
Ondanks het feit dat durée enkelvoudig is, is die durée een kwalitatieve veelvoudigheid,
een ondeelbare pluraliteit dat zichzelf constant deelt en op elk moment van zijn deling
kwalitatief veranderd. De verschillende vormen van het zelfcreërende universum
bestaan uit vele verschillende differentiaties van durée terwijl het zichzelf ontplooit.
III.2.2. Drie Bergsioniaanse stellingen over beweging.
1) Bergson formuleert een kritiek op traditionele behandelingen van de ruimte. Hij stelt
dat men de bewegingsactie verwart met de ruimte waardoor de beweging gebeurt.
Deleuze stelt dat Bergson hier op de fout wijst die gemeenschappelijk is aan alle
spatialisaties van tijd als een “cinematografische” illusie.
Bergson heeft het over een innerlijke projector die we gebruiken voor alles: we
proberen beweging te begrijpen door tijd op te snijden in een sequentie van statische
momenten, de zogenaamde ‘immobiele cuts’ en vervolgens proberen we die ‘cuts’ weer
samen te stellen. In plaats van elke particuliere beweging te zien als een ondeelbaar
geheel met zijn eigen concrete durée waarin geen onderscheid is tussen beweging en dat
wat beweegt, beelden we ons een homogene ruimtecontainer in waarin we de momenten
van een object in beweging situeren als meerdere statische, coëxisterende punten.
Vanuit dit ruimtelijk beeld ontwikkelen we het concept van een abstracte, mechanische
tijd als een vaste herhaling van homogene, interveranderbare momenten. Echte
beweging en concrete durée maken de weg vrij voor immobiele cuts22
en abstracte tijd.
Het mechanisme van cinema illustreert passend de inherente verdraaiing van beweging
die het bewustzijn maakt. Deleuze stelt terecht dat het cinematografische beeld
geprojecteerd op het scherm niet wordt waargenomen als een reeks van stilstaande
foto’s waartoe op een of andere manier van buitenaf beweging is toegevoegd, maar als
een beeld dat onmiddellijk en direct in beweging is, een bewegend beeld of beter nog:
een bewegingsbeeld. Deze bewegingsbeelden en de differentiatie van immobiele
cuts/abstracte tijd en echte beweging/concrete durée door Bergson verschaft Deleuze
een eerste stap naar de ontwikkeling van algemene theorie over cinema.
22
‘Coupes immobiles’ zoals Deleuze ze noemt of ‘immobile slices’ zoals Bogue ze noemt.
22
2) Bergson stelt dat er twee manieren zijn waarop beweging in theorie is gebracht in het
Westen. De Antieken zagen beweging in termen van geprivilegieerde momenten en
ideale poses, bijvoorbeeld de groei van baby tot jongen tot adolescent en tenslotte man.
Elk ‘standbeeld’ somt een fase of proces op, de transitie van de ene fase naar de andere
als deel van de essentiële tendens van het lichaam in kwestie.
Met de uitvinding van de moderne wetenschap werden echter de essentiële tendensen en
geprivilegieerde momenten verlaten; bijvoorbeeld Galileo bestudeerde de val van een
object zonder respect voor enig specifiek moment van de afdaling. Tijd bestaat niet uit
een streng van ondeelbare, wezenlijke momenten, maar uit een sequentie van op gelijke
afstand staande, neutrale en onderling veranderbare ogenblikken: de zogenaamde
instants quelconques of any - instants - whatever. Het is de wetenschappelijke visie op
tijd dat het cinematografische mechanisme patenteert, maar beide visies verdraaien
beweging door tijd ruimtelijk voor te stellen. Deleuze stelt echter dat fotografie en
cinema een nieuwe manier om geprivilegieerde momenten te begrijpen mogelijk maken:
een manier die niet terugvalt op het idealiseren van poses maar op de ontdekking van de
instant quelconque.
3) Het ogenblik is niet enkel een immobiele cut van de durée, maar beweging is een
‘mobiele cut’ van durée, van het Geheel of een Geheel. Beweging wordt gewoonlijk
bekeken als een vertaling in de ruimte, als een verandering van posities van objecten in
de ruimte, maar Bergson stelt echter dat echte beweging eerder transformatie dan
translatie is: door de verandering in posities vindt een kwalitatieve verandering plaats.
Voor Bergson bestaat er uiteindelijk niets in het universum buiten vibraties van het
Geheel, golven van een ontplooiende durée met verschillende ritmes. Elk individueel
moment is dan een deel van de beweging van het Geheel. Deleuze voegt hier aan toe dat
dit Geheel een ‘Open Geheel’ is.
Durée is nooit een gegeven, het kan ook nooit gegeven zijn want de toekomst is nieuw
en ongedetermineerd. Het universum is een vibrerend geheel: een virtueel verleden,
coëxistent met alles wat ooit gebeurd is, trekt zich continu samen in een heden dat zich
altijd voortduwt in een open en onvoorspelbare toekomst.
23
Deleuze voegt hier aan toe dat het geheel ook niet gegeven is of kan zijn, omdat het
Geheel het Opene is en omdat het in diens natuur ligt om voortdurend te veranderen en
iets nieuws te maken dat zich voortduwt. Bergson stelt dat materie de neiging heeft
isoleerbare systemen op te richten. De dagelijkse, gewone regelmatigheden van stabiele
objecten in een uniforme ruimte zijn redelijke benaderingen van de onvervalste
bewegingen van de durée wanneer deze minimaal samengetrokken is. Deleuze stelt
vervolgens dat we een onderscheid moeten maken tussen het Geheel en ensembles of
sets; isoleerbare systemen of gesloten sets; het Open Geheel; durée manifesterend als
een universele vibratie en golf en provisoir geïsoleerde sets binnen dat geheel die de
karakteristieken van gewone tijd en ruimte vertonen. Binnen de sets zegeviert de
‘cinematografische illusie’. Individuele entiteiten binnen sets zijn ‘immobiele cuts’ als
stilstaande foto’s gearrangeerd in een mechanische, abstracte tijd.
Je zou kunnen zeggen dat elke set op zich een immobiele cut is en zijn temporele
verlenging een opeenvolging van immobiele cuts en een abstracte tijd is. We maken dus
een voorlopig onderscheid tussen het geheel als durée en sets als immobiele cuts die
abstracte tijd tentoonspreiden.
Wat is de relatie tussen het geheel en de sets? Sets zijn enkel subdivisies van het geheel,
maar onderverdelingen waarvan de organisatie de cinematografische illusie van solide
lichamen creëert in een homogene ruimte en abstracte tijd. Deze sets zijn illusies die we
automatisch waarnemen en niet kunnen uitroeien. Maar goed ook want ze zijn
toenaderingen tot de realiteit die nuttig zijn voor ons overleven in de wereld. Dus, als
we beweging overwegen binnen een gesloten set, neigen we de veranderende posities
van onveranderende lichamen te zien binnen een soort van ruimtecontainer. We weten
dat zo’n ‘vertaling’ van lichamen ook een transformatie van het Geheel is en dat de
bewegingen van lichamen eigenlijk specifieke, lokale manifestaties van de vibrerende
golf van het universum zijn: een deel van de durée.
Hoe kunnen we denken over de manier waarop durée zich manifesteert in onze
dagelijkse wereld?
24
Om hier op te antwoorden formuleert Deleuze twee concepten in het verlengde van
Bergson: durée als geheel van relaties en beweging als de uitdrukking van durée.
Deleuze zegt dat relaties extern zijn aan hun voorwaarden: ze horen niet toe aan de
lichamen, maar aan het geheel zolang men het geheel niet verwart met een gesloten set
van objecten. In een gesloten set veranderen objecten respectievelijk van posities maar
door de relaties transformeert het geheel zichzelf of verandert het in kwaliteit. Wanneer
we objecten zien bewegen door de ruimte zien we ook de verandering in de relaties
tussen de objecten en die veranderingen verlengen zichzelf tot in een geheel, voorbij de
specifieke objecten in kwestie. De beweging van de lichamen dient in zekere zin als
bemiddeling tussen gesloten sets en het Open Geheel. De beweging kan gezien worden
én als lichamen die van positie veranderen én als voortgaande transformatie van relaties
tussen lichamen. In dit opzicht kan de beweging van lichamen gezien worden als
‘express durée’ of manifestatie van het Geheel door een specifieke set van de
veranderende relaties tussen lichamen. Kortom, Deleuze zegt dus dat beweging twee
gezichten heeft: aan de ene kant is het wat gebeurt tussen objecten of onderdelen, aan de
andere kant is het wat de durée of het Geheel uitdrukt.
Durée ontvouwt zichzelf in gesloten sets en gesloten sets impliceren of ontvouwen
durée. Elke gesloten set is een actualisatie van durée, een specifieke locus waarin het
trillende Geheel door zijn minimale samentrekking van tijd een provisoir isoleerbaar
systeem vormt. Immanent binnen elke gesloten set is durée een maximale
samentrekking van het complete verleden in een open toekomst, een virtueel,
ongegeven geheel van continu veranderende kwalitatieve relaties. Durée verdeelt
zichzelf in objecten door zijn natuur te veranderen en objecten verliezen hun contouren
als ze dieper worden opgenomen in de durée. Door beweging verdeelt het geheel
zichzelf in objecten en de objecten worden herenigd in het geheel: tussen die twee
verandert alles.
25
III.2.3. Beeld, beweging, materie, licht.
Waarneming is een middel waardoor levende beelden bewegingen ontvangen en
waarneming gaat altijd samen met een reactie, waardoor alle perceptie via een
sensomotorisch schema gebeurt: een instrument voor het vertalen van externe beweging
via de zintuigen in een daarop volgende motorische actie. Perceptie helpt een levend
wezen zijn omgeving te controleren en te overwegen, hoe meer ruimte deze kan
controleren, hoe groter diens opties zullen zijn en hoe meer tijd hij zal hebben om deze
opties uit te oefenen.
Het hedendaagse beeld wordt een representatie wanneer deze geïsoleerd wordt van
andere beelden, niet langer door een licht te schijnen op de beelden, maar door een
vermindering van het licht, een verdonkering van zijn contouren. Een object of
aanwezig beeld straalt namelijk licht uit en sommige stralen passeren door ons zonder
dat we het opmerken, terwijl andere terug worden gereflecteerd op het object. Onze
representatie van dat object bestaat uit de stralen die we reflecteren: het totaal aantal
stralen van een objecten minus deze die we negeren of niet reflecteren. Een
waarnemingsorgaan functioneert dus als een spiegel dat de stralen reflecteert die ons
interesseren en die in functie staan van onze toekomstige acties. Bergsons punt is dat
waarneming geen representatie is, maar een constituerend deel van de actie. Er is geen
onderscheid tussen een externe, verlengde materiele wereld en een interne, onverlengde
mentale realiteit, geen verdeling tussen zijn en waargenomen worden.
Een beeld neemt een ander waar en de relatie van de waarneming tot het object is dat
van een deel tot het geheel waaruit het getrokken wordt. Het object blijft wat het is en
het waargenomen object is op dezelfde manier datzelfde beeld, alleen zonder de
kwaliteiten die irrelevant zijn voor de waarnemer. De kwaliteiten die waargenomen
worden in het object horen dan ook echt toe aan het object en de onttrokken selectie van
kwaliteiten door de waarnemer is deel van de interactie tussen waarnemer en het
waargenomen iets, en dus iets wat plaats vindt in de verlengde wereld. Dus als
waarneming zogezegd plaatsvindt op een specifieke locatie, is dat niet binnen de
waarnemer, maar bij het object waar de echte kwaliteiten verblijven. Waarneming zit in
de dingen, niet in de waarnemer!
26
Deleuze stelt samenvattend dat het beeld beweging is en dat materie licht is. Deze
stelling is potentieel voor een waarnemingstheorie van analyse van visuele beelden en
wordt doorgetrokken om een conceptualisatie van de relatie tussen het
cinematografische visuele beeld en de materiele wereld te constitueren. Omdat de
kosmische golf van materie/licht bestaat uit virtuele beelden in zichzelf (en niet
simpelweg uit snapshotbeelden, maar uit een bewegingsbeeld) kunnen we het
universum bekijken als cinema in zichzelf: een metacinema.
III.2.4. De drie bewegingsbeelden.
Er zijn drie types van deze bewegingsbeelden: elk van hen in een specifieke
manier gerelateerd aan het interval van een levend centrum van determinatie. Een
levend beeld is een soort van relaissysteem die de externe begingen van andere
entiteiten ontvangt en deze converteert in de bewegingen van eigen acties. Waarneming
is deel van het sensomotorisch systeem waardoor het levend beeld een analyse-
instrument voor de ontvangen beweging is en tevens een selectie-instrument wat betreft
het uitgevoerde moment. Het interval dat dan een levend beeld is, heeft twee ‘kanten’:
een binnenkomende (waarneming per se) en uitgaande (de volgende actie). Wat Deleuze
een ‘perceptiebeeld’ noemt is een bewegingsbeeld gerelateerd aan de eerste kant van het
interval: het selectieve registreren van de binnenkomende bewegingen, een kadrering
waarbij sommige elementen genegeerd worden en andere zichtbaar gemaakt worden.
Dit perceptiebeeld is het ‘ding’ zonder die eigenschappen die er door de waarneming
worden uitgefilterd.
Onze perceptie van de externe wereld is beïnvloed door onze verwachtingen en
anticipaties van toekomstige gebeurtenissen en door de mogelijkheden van toekomstige
acties die voor ons openstaan. Als centrum van determinatie is elk van ons het centrum
van een wereld die georiënteerd is naargelang onze actie. Onze horizon kromt zich rond
ons en de objecten worden gesitueerd in relatie tot onze anticipaties van hun
bewegingen en onze eigen keuzes qua acties. Deleuze identificeert dit beeld als
‘actiebeeld’, het tweede soort bewegingsbeeld: één die gerelateerd is aan de uitgaande
kant van het interval.
27
Het derde bewegingsbeeld, ‘het affectiebeeld’, is moeilijker te vatten. Perceptie vindt
plaats in het object, affectie vindt plaats in het lichaam: omdat we lichamelijke
waarnemers zijn, is er geen perceptie zonder affectie. Affectie is dat wat we van de
binnenkant van ons lichaam vermengen met het beeld van uiterlijke lichamen. Perceptie
meet de reflectieve kracht van het lichaam en affectie is de absorberende kracht.
Deleuze stelt dat het affectiebeeld het subject en het object laat samenvallen in een pure
kwaliteit. Affectie houdt zich namelijk bezig met het interval tussen inkomende
waarneming en uitgaande actie, het is het interval zelf.
De drie soorten bewegingsbeelden komen automatisch op wanneer een centrum van
indeterminatie ontstaat in het midden van de ‘matter-flow’ van universeel interagerende
bewegingsbeelden. Deze drie bewegingsbeelden zijn onmiddellijk verbonden met de
sensomotorische activiteiten van het levende beeld. Het perceptiebeeld is een deel van
de wereld dat het levende beeld selectief kadert in overeenstemming met zijn interesses
en doeleinden. Het actiebeeld is een milieu gebogen rond het levende beeld als centrum
van potentiële ontmoetingen en mogelijke antwoorden.
Het affectiebeeld is een ‘motorische tendens’ geregistreerd op een receptief oppervlak:
een beeld van een deel van het levende beeld zelf als het externe beweging absorbeert
en een pure kwaliteit uitdrukt. Net als de twee andere bewegingsbeelden onthult het
affectiebeeld de lichamelijke inmenging van het levende beeld in zijn omgeving. De
affectieve kwaliteit drukt het samengaan van het subject uit als plaats van
gewaarwording en het object als plaats van waarneming.
Deleuze spreekt van twee assen: op de verticale as plaatst hij de immobiele cut, mobiele
cut en het Open Geheel; op de horizontale as plaatst hij de drie bewegingsbeelden. De
verticale as is er een van differentiatie: de virtuele veelvoudigheid van het Open Geheel
van durée verdeelt zichzelf continu of differentieert zich in de gesloten set van actuele
objecten in een homogene ruimte en een abstracte tijd, terwijl dat Open Geheel overal
indirect wordt uitgedrukt door de bewegingen van de objecten binnen gesloten sets. Op
de horizontale as vormt het bewegingsbeeld drie species van bewegingsbeelden
wanneer ze in verband wordt gebracht met het interval van het levende beeld of centrum
van indeterminatie.
28
Samen vormen deze twee assen een plastic massa, een niet-betekenende en
asynthetische materie, een niet-linguïstische gevormde materie. Deze is desondanks niet
amorf maar is semiotisch, esthetisch en pragmatisch gevormde materie.
De plastic materie benaderd in zijn virtuele dimensies is een plaats of veld van
consistentie van beeld/beweging/materie/durée. Deleuze stelt vervolgens dat alle
vormen van materie (niet enkel licht) een signaletic matter dragen dat de
karakteristieken heeft van modulaties van het sensorische, kinetische, intensieve,
affectieve, ritmische, tonale en het verbale. Deze plastic massa is het materiaal waar
films uit gemaakt worden en van welke wij ook gemaakt zijn, want elk van ons, het
speciale beeld of contingente centrum is niets anders dan een assemblage van die drie
beelden, een consolidatie van perceptie, actie en affectiebeelden.
Deleuze gaat dan ook onderzoeken hoe grote regisseurs deze ‘signaletic matter’ door het
verticale proces van framing, cuts, shots en montage en door het horizontale proces van
long shot perceptiebeelden, mediumshot actiebeelden en close-up affectiebeelden vorm
geven.
III.3. De beeldtheorie: het bewegingsbeeld.
Als het universum een enkele stroom van materie/beweging is, dan kan en
ingekaderd beeld gezien worden als een plakje of brok gesneden uit de
materie/beweging van het Open Geheel. Het kader omlijnt een schel of 'mobiele cut' van
de durée en bakent een beperkte set van elementen af, maar het Open Geheel blijft
onrechtstreeks aanwezig in de mobiele cut. Het Open Geheel is zelfs meer evident in de
montage van beelden ondanks het feit dat montage in traditionele cinema eerder een
indirecte dan een directe representatie is van het Open Geheel. Deleuze ziet de shot als
de bemiddelaar tussen frame en montage. Elke shot kadreert immers een beperkte set
van entiteiten in en suggereert tegelijkertijd de aan zichzelf voorbijgaande relaties die
zijn assemblage in een montagesequentie kunnen begeleiden. Frame, shot en montage
zijn dan drie verschillende manifestaties van tijd, drie verschillende manieren waarop
het Open Geheel van de durée zichzelf ontplooit in bewegingsbeelden. Van de drie geeft
montage het beste begrip van durée.
29
In Matter and Memory, argumenteert Bergson dat de epistemologische raadsels gesteld
door het tegenover elkaar stellen van subject en object overkomen kunnen worden als
we simpelweg aannemen dat de wereld volledig uit beelden bestaat. In deze wereld van
beelden zijn levensloze entiteiten beelden die interageren met omgevende beelden zoals
miljarden biljartballen op het groene laken dat zouden doen. Levende entiteiten zijn dan
beelden die fungeren als centra van indeterminatie die pauzeren vooraleer ze reageren
op de botsing met een ander beeld of in een onverwachte richting bewegen of op een
oncontroleerbare manier versnellen. Levende beelden verkrijgen autonomie van
omgevende beelden door het beheersen van tijd en ruimte, door het waarnemen van
dreigende ontmoetingen met andere beelden, hun bewegingen te voorspellen,
tegenbewegingen te plannen, enz. Een sensomotorisch schema organiseert en
coördineert de waarnemingen, gevoelens en acties van elk levend beeld. Deleuze vindt
dus zoals eerder vermeld bij Bergson drie gespecialiseerde beelden die tot leven komen
bij elk levend beeld: perceptiebeeld (levend beeld voelt de buitenwereld); actiebeeld
(structureert de ruimte rond het levend beeld); affectiebeeld (verbindt het levende beeld
zijn uiterlijke waarnemingen, innerlijke gevoelens en motorische reacties op andere
beelden). Op deze driedeling bouwt Deleuze zijn classificatie van beelden op.
Deleuze ziet in de categorieën van Peirce (Firstness, Fecondness, Thirdness) bepaalde
parallellen met deze classificatie, wat een toevoeging van drie types suggereert:
driftbeeld, reflectiebeeld en relatiebeeld. Deleuze ziet twee polen van samenstelling: de
minimale interval van beweging en maximale beweging van het Hele/Ene. Er zijn dus
zes soorten beelden die kunnen ingedeeld worden in drie categorieën tekens, wat gelijk
komt te staan aan achttien types tekens met telkens een specifiek beeld.
Deleuze groepeert alle beelden die gereguleerd worden door het sensomotorisch schema
onder het bewegingsbeeld. Het sensomotorisch schema verstrekt de ‘commonsense’
temporele en ruimtelijke coördinaten van onze alledaagse wereld en de tekens van het
bewegingsbeeld (deze tekens zijn die van de klassieke cinema) conformeren uiteindelijk
met de coördinaten van de dagelijkse wereld. In de moderne cinema daarentegen stort
het sensomotorisch schema in en ontstaan er nieuwe beelden (tijdsbeelden) en tekens:
het ‘herinneringsbeeld’, ‘droombeeld’, ‘kristalbeeld’, ‘lagen van het verleden’ en
‘punten van het heden’.
30
In de klassieke cinema zijn beeld en denken in wederzijdse overeenstemming: het
sensomotorische schema gemeenschappelijk aan film en kijker laat een passage tussen
de schermwereld en de wereld van de kijker toe. In moderne cinema aan de andere kant
wordt een vreemde gedachte aangespoord door het beeld. Een ‘spiritual automaton’ doet
zich voor binnenin de kijker en op hetzelfde moment wordt het scherm zelf het
hersenoppervlak van een onmenselijke gedachte.
Het gat tussen beelden functioneert als het principe van hun intercommunicatie en in elk
gat wordt de spleet van een ‘pure buiten’ aanwezig gemaakt. De buitenzijde is een gat
of spleet in de chronometrische tijd en newtoniaanse ruimte die ontsnapt aan de
dagelijkse rationaliteit. In de moderne cinema wordt het gat tussen beelden verdubbeld
door een gat tussen beelden en geluiden. Dit gat vereist dat visuele en sonore tekens
gelezen kunnen worden op manieren die niet van hun voorkomen worden afgeleid.
Deze ‘lectosigns’ of ‘leestekens’ van de moderne cinema zijn audiovisuele tekens,
geluiden bestaand uit een autonoom sonisch continuüm, beelden een afzonderlijke
visuele continuüm, en de twee staan in relatie met elkaar door hun wederzijdse
verschillen.
III.3.1. Frame, shot en montage.
Het onderscheid tussen de gesloten sets en Open Geheel komt neer op het feit
dat materie van nature de neiging heeft om isoleerbare systemen te vormen zonder zich
compleet af te snijden van zijn relaties met het Geheel of durée. Beweging fungeert als
de bemiddelaar tussen gesloten sets en het Open Geheel en kan dan gezien worden als
de verandering van positie van discrete objecten in een ruimtecontainer, de zogenaamde
‘closed set view of movement’ en als de kwalitatieve transformatie van een open
totaliteit van relaties, het ‘Open Whole perspective’.
De gesloten set kan behandeld worden als een immobiele cut wanneer beweging wordt
gezien als een verandering in de positie van objecten. In zo’n set benaderen we de ideale
limiet van een ruimte vrij van durée, waarin beweging wordt opgevat als een
opeenvolging van onmiddellijke ‘schijfjes’ van ruimte gereguleerd door een abstracte
tijd.
31
Maar in een gesloten set of geïsoleerd systeem van entiteiten kan de beweging van
objecten dus gezien worden als een uitdrukking van durée. In dat geval functioneert de
gesloten set als mobiele cut, een stuk van de ruimte/tijd van het trillende Geheel.
Er zijn dus twee triades van termen actief in deze analyse: gesloten sets/ beweging als
bemiddeling tussen de sets en het geheel/Open Geheel van durée en immobiele
cuts/mobiele cuts/Open Geheel van durée. Er is ook sprake van een dyade, namelijk
gesloten sets/Open Geheel: de gesloten set functioneert of als immobiele cut of als
mobiele cut, afhankelijk van hoe beweging wordt opgevat in de set. Op basis van deze
opdeling benadert Deleuze de fundamentele cinematografische elementen zoals frame,
shot en montage die aanwezig zijn in alle soorten films. Het frame van de camera
bakent een gesloten set van elementen af. De shot is een discrete set van elementen die
voortduren in de tijd en is dus een eenheid van beweging waarin objecten van positie
veranderen en daardoor een transformatie van het Geheel weergeven. Montage als
proces van knippen in en verbinden van shots waarbij ze letterlijk in relatie met elkaar
worden gezet is het middel waardoor het Open Geheel of de durée doorheen de film
speelt.
III.3.2. Frame en shot.
De camera kadert altijd een deel van de wereld in, snijdt een stuk uit de
tijd/ruimte. Het gekadreerde beeld wordt eventueel geprojecteerd op een scherm met
vaste dimensies: het scherm fungeert als het ‘frame of frames’. Het frame van de
camera maakt een deel van de wereld los van zijn omgevende context en het frame van
het scherm plaatst heterogene blokken tijdelijk naast elkaar. De cameraframe
demarceert een gesloten set van elementen en het kadreren wordt zodoende de kunst
van het uitkiezen van verschillende delen en het samenbrengen van de gekozen
onderdelen in een set. Deleuze identificeert vijf eigenschappen van het gekadreerde
beeld. Ten eerste verstrekt de gesloten set van elementen die geïsoleerd wordt door het
frame informatie. Hoe meer informatie het beeld vult, hoe meer verzadigd het beeld is,
hoe minder informatie, hoe dunner het beeld wordt en dit kan tot aan de limiet van een
leeg zwart of wit scherm.
32
Ten tweede functioneert het frame zelf als beperkende grens van het beeld geometrisch
of dynamisch. Met geometrisch wordt bedoeld dat het kader een vast raster vestigt van
horizontale, verticale en diagonale coördinaten, binnen dewelke elementen
georganiseerd zijn in verschillende patronen. Dynamisch slaat op wanneer het frame
verschilt met wat gekadreerd wordt.
Ten derde, de elementen die ingesloten worden door het frame vormen verschillende
delen maar ook onderdelen van één enkele compositie. In deze zin scheidt en brengt het
frame de ingesloten elementen samen en de dispositie van deze elementen kan weer
geometrisch of dynamisch zijn.
Ten vierde impliceert elke frame een camerahoek, een positie in de ruimte van waaruit
het gekadreerde beeld wordt gefilmd. Het impliciete standpunt van het frame kan
gewoon of uitzonderlijk zijn. Als deze uitzonderlijk is, kan deze gerechtvaardigd zijn of
niet. Bonitzer heeft het over ‘deframing’: een van streek makende camerahoek dat een
non-narratieve motivatie voor de shot suggereert, een die ‘gelezen’ of geïnterpreteerd
moet worden23
.
Ten laatste omvat het frame dingen en sluit het tegelijk ook dingen uit. Het determineert
een veld van entiteiten binnen een gesloten set, maar ook als ‘hors-champ’ voorbij het
gekadreerde beeld. Deleuze heeft het over de relatieve hors-champ: de absolute hors-
champ van durée. Ruimtelijk kan elke gekadreerde set van elementen omvat worden
binnen een groter frame. De opvolging van frames kan in principe verlengd worden tot
een ultieme frame der frames dat het gehele universum zou omvatten. Zo’n ultieme
frame zou niet het Geheel constitueren, want als het opgevat wordt in strikte ruimtelijke
termen zou het zonder durée zijn. Het Open Geheel van durée is echter altijd aanwezig,
desondanks het feit dat het geen gegeven op zich kan zijn.
Binnen elk gekadreerd beeld dringt durée aan en blijft bestaan, zich manifesterend op
een verontrustende manier: een meer radicaal Elsewhere, buiten de homogene tijd en
ruimte. Voor elke frame zijn dan twee hors-champs: een relatieve en een absolute.
23
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, p. 43.
33
Het onderscheid tussen relatieve en absolute hors-champ leidt Deleuze onmiddellijk
naar een discussie over de shot. De shot vertaalt immers de relatieve beweging van de
immobiele cut terwijl het de absolute beweging van de mobiele cut van de durée
uitdrukt. De shot heeft betrekking op de ruimtelijke afstand van het subject tot de
camera, de take op de tijdelijke duur van het opnemen van ene enkele scène.
De shot neemt een speciale positie in als snijpunt tussen verticale as van differentiatie
(gesloten set/ Open Geheel) en de horizontale as van specificatie (perceptie -, actie -, en
affectiebeeld). De shot is dus het bewegingsbeeld en deze heeft drie onderverdelingen:
actie, perceptie en affectie.
III.3.3. Achttien tekens.
III.3.3.1.Peirce en tekens.
Deleuze hanteert een Bergsoniaanse interpretatie van Peirce’s tekensysteem. Hij
apprecieert Peirce zijn binding met een non-linguïstische tekentheorie, namelijk meer
bepaald de triade van representamen – object - interpretant. Deleuze stelt voor om een
alternatief voor te stellen dat de autonomie van het visuele teken behoudt afzonderlijk
van het linguïstische teken. Die autonomie is nodig omdat de notie van film als taal er
naar neigt de narratief als fundamentele dimensie van de cinema te beschouwen.
Voor Deleuze is de narratief pas het tweede product van de structuur van tijd en ruimte.
De regelmaat en continuïteit van verhaal hebben als voorwaarde van mogelijkheid de
regelmaat en de continuïteit van een dagelijkse plaats/tijd die wordt georganiseerd om
de doeltreffendheid van de menselijke actie te verhogen. Onze pragmatische wereld is
gestructureerd door onze behoeften, wensen, doeleinden en projecten, meer nog door de
praktische toepassing van onze waarnemingen en acties om die doeleinden te vervullen.
Dit hangt af van een gecoördineerde verbinding tussen onze sensorische en motorische
faculteiten: een sensomotorisch schema geeft onze dagelijkse wereld vorm.
Eén van de Deleuze’s centrale theses van is dat de moderne cinema van de klassieke
cinema verschilt in zijn verlaten van het sensomotorisch schema.
34
Het is dus essentieel dat zijn opvatting over het cinematografische teken niet verhalend
en niet taalkundig is. Deleuze gebruikt dus de drie zijnsvormen van Peirce als
werktuigen om Bergson’s drie types van bewegingsbeeld uit te breiden. Het
perceptiebeeld staat gelijk aan Zeroness, affectiebeeld aan Firstness, actiebeeld aan
Secondness en het relatiebeeld aan Thirdness. Het driftbeeld bevindt zich tussen
affectiebeeld en actiebeeld en het reflectiebeeld tussen actiebeeld en relatiebeeld. Een
teken is volgens Deleuze een particulier beeld dat refereert aan een beeldtype vanuit het
standpunt van diens bipolaire samenstelling of vanuit het standpunt van diens genese24
.
III.3.3.2. Het perceptiebeeld.
In de klassieke cinema worden we ons bewust van een visueel beeld als een
waarneming wanneer het behandeld wordt als een representatie van een subjectief
gezichtsstandpunt. Je kan het subjectieve beeld opmerken door zijn verschil met het
objectieve beeld. Het objectieve beeld kan gedefinieerd worden als een scène gezien
van buiten uit, het subjectieve als een beeld waarvan het gezichtspunt van binnen uit de
scène voortkomt. Hoewel het objectieve beeld zich niet zo erg buiten de scène bevindt:
objectieve en subjectieve beelden lopen in elkaar over wanneer het camerastandpunt
verandert van shot tot shot. Volgens Jean Mitry is het cinemabeeld dan weer altijd semi-
subjectief: het representeert het anonieme standpunt van iemand die niet geïdentificeerd
wordt tussen de personages25
.
Deleuze heeft het verder over het ‘vrije indirect discours’, meer bepaald passages in
film wanneer een narratieve stem zich onwaarneembaar in de stem van een personage
laat glijden, zodat er geen onderscheid mogelijk is tussen het indirect discours en direct
discours, maar dat men moet spreken van een vrij indirect discours. Deleuze wijst op de
differentiatie van twee correlatieve subjecten in één systeem dat op zich heterogeen is
en dat tegelijk twee ondeelbare acties van subjectiviteit teweegbreng. Het proces van
dubbele subjectivering of generatie van twee subjectieve posities binnen een heterogeen
systeem vindt Deleuze terug in de films van onder andere Antonioni, Bertolucci en
Godard.
24
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 25
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 44-45.
35
Bijvoorbeeld bij Passolini komen uit een enkele shot twee subjecten voort: het
neurotische personage en de obsessieve camera, wiens meningen subjectief zijn omdat
ze verschillen van de anonieme objectieve kijk en wiens perspectief niet toehoort aan
een autonoom subject. In de vrije indirecte subjectiviteit van zo’n shot vinden we een
correlatie tussen een perceptiebeeld en een camerabewustzijn die het transformeert: een
beeld dat merkbaar waarneembaar is als opgenomen door een waarneembare camera:
een perceptie (‘obsessive camera framing’) van een perceptie (‘neurotic character
view’). Dit is de essentie van het perceptiebeeld, “a perception in the frame of another
perception26
”. Zo’n beeld noemt Deleuze een ‘dicigsign’.
Een subjectieve waarneming is een waarneming waarin beelden variëren in relatie tot
een centraal en geprivilegieerd beeld en een objectieve perceptie is dan één waarin
beelden variëren in relatie tot alles (waarneming van dingen op de eerder vernoemde
biljartbalmanier). Het frame van het dicisign isoleert het beeld en maakt het hard. Het
perceptiebeeld dat neigt tot waarneming ‘in dingen’ noemt hij een ‘reume’ (dat wat
vloeit): een vloeibare waarneming die niet langer vastzit aan lichamen waardoor het
beeld vloeit of onder het frame als deel van de matter-flow terechtkomt. Als
voorbeelden geeft Deleuze Renoir, Grémillon, L’Herbier en Vigo. Enkel in de
‘gramme’ is deze vorm van waarneming manifest. De gramme onthult een moleculaire
waarneming, gelijk aan de kino-ki27
, een gasvormige perceptie in materie, … De
gramme is het genetische teken van het perceptiebeeld: de universele matter-flow van
interagerende moleculaire beelden (de zogenaamde biljartballen) is het element waaruit
elke interval, gat of centrum van indeterminatie voortkomt.
Het dicisign in tegenstelling, is een perceptiebeeld volledig opgebouwd uit een
specifieke interval of centrum en is daarom een teken van compositie. We hebben twee
polen: een waarneming gedetermineerd door een enkel, vast centrum van indeterminatie
(dicisign) en een universele perceptie in dingen (de gramme). Tussen deze twee
extremen ligt de reume, een perceptie die neigt naar de gramme maar aan het dicisign
gebonden blijft.
26
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, p. 73. 27
De Kinoki, kino-oki: ‘cinema-ogen’, term van Russische regisseur Dziga Vertov.
36
Het dicisign is dus een perceptiebeeld te begrijpen vanuit een specifiek, dagdagelijks
gezichtsstandpunt; de reume is een perceptiebeeld verstaanbaar vanuit een zwevend,
vloeiend perspectief dat achterblijft (assimileerbaar binnen dagdagelijkse coördinaten),
en de gramme is een perceptiebeeld dat de assimilatie binnen een dagdagelijks
perceptueel kader tart. De gramme is de waarneming ‘in dingen’: elk punt verbonden
met een ander punt, elk punt op zich als een trillende plaats van genetisch
gedifferentieerde beweging. In de gramme wordt het interval herverwekt op twee
manieren: de montage-interval die de twee verre beelden verbindt. Het fotogram
functioneert als de belichaming van het interval zelf, een concentratie van het
energetische materiele element van beweging in een enkel beeld. Het vaste dicisign en
de vloeibare reume blijven de samenstellingtekens van het perceptiebeeld, maar het is
de gasvormige gramme die het genetische teken is: een andere waarneming waarin ook
het genetische element van elke waarneming aanwezig in is28
.
III.3.3.3. Het affectiebeeld.
Het affectiebeeld beslaat het interval tussen een binnenkomende waarneming en
een uitgaande actie. Affectie is als een soort motorische neiging op een gevoelige
zenuw: een motorische inspanning op een immobiele receptieve plaat, meer bepaald het
gezicht hebben. Het gezicht converteert externe bewegingen in de ruimte tot
bewegingen van (gezichts)expressie. De twee basiselementen van de expressieve
bewegingen van het gezicht zijn diens immobiele oppervlak en de actieve onderdelen.
Het gezicht is een oppervlak van ‘visagéfication’, waaruit de onderdelen oprijzen als
verenigde componenten van één enkele contour. Ten tweede zijn deze features ‘traits of
faciality’: de intensieve bewegingen suggereren een moeizaam gevecht om aan het
oppervlak te ontsnappen.
In cinema wordt de close-up als shot het meest geassocieerd met het gezicht, maar
Deleuze gaat verder en stelt dat het affectiebeeld de close-up is, en de close-up is het
gezicht. Er wordt gezegd dat de close-up het gezicht verandert in een ‘partial object’,
maar Deleuze zegt dat de close-up het gezicht abstraheert van alle tijdruimtelijke
coördinaten en het daardoor converteert tot een complete Entiteit dat een affect uitdrukt.
28
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp 70-76.
37
De close-up deterritorialiseert het gezicht, scheidt het van wat Deleuze identificeert als
de drie conventionele functies van het gezicht: individualiserend, socialiserend,
relationeel of communicerend. Het gezicht in close-up is een autonoom object, een
immobiel oppervlak met motorische neigingen. Verwijderd uit sociale codes en
commonsense coördinaten van tijd en ruimte wordt het gezicht een affectiebeeld: een
beeld die een affectieve kwaliteit van kracht uitdrukt.
Deleuze noemt de combinatie van het uitgedrukte en diens uitdrukking ‘Icoon’. Hij
concludeert dat er ‘trait icons’ en ‘contour icons’ zijn of dat elk icoon deze twee polen
heeft: het bipolaire teken van compositie van het affectiebeeld. Het affectiebeeld is een
kracht of kwaliteit gedacht op zichzelf, als een ‘uitgedrukte’. Het trait icon en contour
icon zijn de twee tekens van compositie van het affectiebeeld, het ene benadrukt een
individuele interval van beweging (passage van de ene kwaliteit naar de andere in de
beweging van een gegeven gezichtsonderdeel), het ander de intergerelateerde
bewegingen van meerdere elementen samengebracht in de reflectieve kwaliteit van een
verenigende gezichtscontour. De close-up laat toe dat een affect in zichzelf kan
verschijnen, gescheiden van zijn contextuele determinanten. Het affectiebeeld maakt
dus zichtbaar was Peirce Firstness noemt: een kwaliteit overwogen zonder rekening te
houden met zijn actuele manifestatie in een specifieke situatie. De close-up trekt een
pure kwaliteit uit het gezicht, maar Deleuze argumenteert dat de close-up zo’n kwaliteit
uit elk object kan trekken, bijvoorbeeld het zichtbaar maken van de scherpheid van een
mes. Affect is dus niet strikt menselijk volgens Deleuze.
De close-up is niet de enige manier om een affectiebeeld te creëren. De close-up neemt
de context weg door het beeld te strippen van zijn ruimtelijke coördinaten, zeker die van
het diepteperspectief. Deleuze vindt ook medium shotscènes en long shots waarin de
diepte ontbreekt, als waren de beelden afgeplat tot een dun oppervlak. Medium en long
shots functioneren hier dan als close-ups omdat hen de diepte ontbreekt. Kunnen
affecten op zichzelf zichtbaar gemaakt worden op manieren die niet gerelateerd zijn aan
de specifieke objecten die gerepresenteerd worden of door het type shot dat gebruikt
wordt? Deleuze haalt Bressons Pickpocket aan om dit te verduidelijken. Hij heeft het
over een ruimte die hij ‘espace quelconque’ noemt: any space whatever.
38
Hij definieert het als een perfecte singuliere ruimte die eenvoudigweg zijn homogeniteit
verloren is, het principe van zijn metrische relaties of de verbinding tussen zijn delen
verloren is, zodat er oneindig veel links gemaakt kunnen worden. Het is een ruimte van
virtuele conjunctie, opgevat als een pure site voor het mogelijke.
De espace quelconque extraheert de affecten door de ruimte op zich te ontdoen van zijn
context, net als de close-up. Deze is het genetische element van het affectiebeeld. Als
het icoon het teken is waarin een kwaliteit/kracht wordt uitgedrukt door het gezicht, is
het ‘qualisign’ (of ‘potisign’) het teken waarin een kwaliteit/kracht wordt uitgedrukt
door een espace quelconque. Net als de gramme van de gasvormige perceptie de
waarneming in dingen van een universele matter-flow zichtbaar maakt, maakt het
qualisign de kwaliteiten/krachten in een ongecentreerd, niet georiënteerde space-flow
zichtbaar. Net als de gramme bevindt het qualisign zich op de limiet van het
sensomotorisch schema: het punt waarop beelden ophouden gerelateerd te zijn volgens
het dagdagelijkse tijdruimtelijke raster. De kwaliteiten/krachten uitgedrukt door de
espace quelconque zijn de genetische materie waaruit lokale configuraties van
kwaliteiten/krachten (zoals uitgedrukt door het gezicht) samengesteld kunnen worden.
Deleuze stelt dat er drie manieren zijn om een ‘espace quelconque’ te construeren. Ten
eerste door het gebruik van schaduw. Deze potentialiseert de ruimte, maakt ze
ongelimiteerd. Ten tweede door lyrische abstractie: de alternatie tussen het actuele en
het virtuele dat een alternatief tussen de staat van dingen zelf en de mogelijkheid dat
hier aan voorbijgaat uitdrukken. Ten derde door kleur, meer bepaald absorptie: een
kleurkwaliteit die heterogene objecten absorbeert in een affectief medium.
Volgens Deleuze bestaan er twee vormen van espaces quelconques: oftewel zijn ze
losgemaakt of ze zijn leeg. Verder bestaan er volgens Deleuze ook twee soorten
qualisigns: opnieuw losgemaakte en lege. Van deze twee toestanden die altijd aan elkaar
vasthangen kunnen we enkel zeggen dat de een vóór is en de ander na. De espace
quelconque behoudt een enkele en zelfde natuur: het heeft geen coördinaten meer, het is
puur potentieel, het drukt enkel pure krachten en kwaliteiten uit, onafhankelijk van de
toestanden van dingen of de milieus die hen karakteriseren29
.
29
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 77-85.
39
III.3.3.4. Het driftbeeld.
Affectiebeelden rijzen op uit de virtuele espace quelconque van affecten, van
pure kwaliteiten en krachten. Wanneer behandeld als elementen geactualiseerd binnen
concrete, determineerbare toestanden van zaken, worden deze kwaliteiten en krachten
ondergebracht in het koninkrijk der actiebeelden. Maar tussen de virtuele espaces
quelconques van affecten en de actuele milieus van acties identificeert Deleuze een
domein dat aan geen van beiden toehoort: een wereld van oorspronkelijke werelden en
impulsen/driften. Dit is het domein van het driftbeeld, wat Deleuze associeert met het
naturalisme van onder andere von Stroheim, Buñuel en Losey. Ook Zola en Dreiser
portretteren mensen als dieren gedreven door brute instincten in een primaire wereld
van gewelddadige materiele krachten. Hun personages zijn dikwijls het slachtoffer van
interne drijfveren en externe krachten, hun paden zijn bestrooid met aftakeling,
degradatie en destructie.
Deleuze stelt vast dat de verhalen van deze regisseurs geen naturalistische plot bevatten,
maar alles in hun films komt wel voort uit een speciale visie die de wereld ziet als
primordiaal met drijfveren en krachten immanent binnenin en onscheidbaar van de
echte wereld van concrete particulariteiten. Voor deze regisseurs wordt het echte wereld
begeesterd door een ‘originary world’, samengesteld uit ongevormde materie, schetsen,
vage lijnen of fragmenten, doorkruist door niet formele functionele acties of
energiedynamismen die zelfs niet verbonden zijn met vaste subjecten. Een koninkrijk
van fragmenten en impulsen, de originary world is een soort van oermoeras waaruit de
materiele wereld oprijst en een ultieme vuilbak wordt waarin alle materie uiteindelijk
terechtkomt. De originary world doet dienst als een tussenweg tussen de espace
quelconque en een ‘actueel milieu’. Deze is gefragmenteerd en losgemaakt net als een
espace quelconque, maar is onafscheidbaar van een actueel milieu. Op een zelfde
manier zijn impulsen de middenweg tussen affecten en acties: ze zijn affectieve
energieën ingebed in echte situaties, maar toch verschillend van geactualiseerde
emoties: het zijn ‘proto-acties’ die verschillende concrete vormen kunnen aannemen in
verschillende contexten. Hier lijken de personages op een dier enkel omdat de impulsen
die ze belichamen voortkomen uit de originary world, waarin geen klare verschillen zijn
tussen dier en mens: het zijn simpelweg energieën die fragmenten en stukken
doordringen. 40
Deleuze identificeert twee tekens van het driftbeeld: ‘symptomen’ en ‘fetisjen’.
Symptomen kunnen beschreven worden als de aanwezigheid van impulsen in de
afgeleide wereld en fetisjen als de representaties van fragmenten. Het zou er op lijken
dat fetisjen en symptomen de compositietekens zouden zijn van het driftbeeld en dat een
derde teken zou overeenkomen met de originary world en het genetische teken zou
constitueren. Deleuze stelt ondanks dat het driftbeeld, de bemiddelaar tussen affectie en
actie, samengesteld is uit fetisjen: ‘Goede’ of ‘Kwade’. Dit zijn fragmenten ontrukt aan
een afgeleid milieu, maar ze refereren genetisch aan symptomen van de originary world,
werkzaam onder het milieu. De bipolaire tekens zijn dan de Goede fetisj (‘reliek’) en de
Kwade fetisj (‘vult’). Het genetische teken is het ‘symptoom’. Fetisjen zijn misschien
discrete objecten meer gebonden aan de afgeleide wereld dan dat ze symptomen zijn,
want symptomen zijn dan meer abstracte sporen van energetische proto-acties en deze
hebben een grotere affiniteit met de originary world.
De originary world is het genetische element van waaruit het driftbeeld oprijst, net als
de espace quelconque het genetische element is van het affectiebeeld30
.
III.3.3.5. Het actiebeeld.
Het actiebeeld heeft de grootste affiniteit met het narratief. Het punt is dat het
narratief voortkomt uit configuraties van bewegingsbeelden en niet omgekeerd. Het
actiebeeld betreft gedetermineerde milieus en actuele gedragingen. Het actiebeeld is het
domein van realisme van kwaliteiten en krachten geactualiseerd in een concrete
specifieke tijd-ruimte (milieu) en het domein van affecten en impulsen die in discrete
acties gestalte krijgen.
Bergson stelt dat rond een levend beeld (punt van indeterminatie) zich de omgevende
ruimte kromt, een omringende sfeer vormt rond het levende beeld als centrale punt. Het
milieu heeft dus als effect een globale synthese, het is zelf de ‘Ambience’ of
‘Englobing’ (l’Englobant). Het milieu vestigt een omgevende configuratie van krachten
die een invloed op het levende beeld uitoefent en de acties en reacties van het levende
beeld aanspoort.
30
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 82-85.
41
Het actiebeeld bevat altijd een bijgaand milieu van krachten en de gerelateerde
acties/reacties van een of mee individuen. Het actiebeeld is Peirce’s Secondness: het
domein van het concrete en het actuele. Deleuze heeft het over de actie in het centrum
van het omgevende milieu als een duel van krachten, een serie duels: een duel met het
milieu, met anderen en met zichzelf.
De fundamentele structuur van het actiebeeld zit als volgt in elkaar: de ‘Large Form’
bestaat uit een milieu van krachten dat een initiële situatie laat ontstaan (S), een duel
van krachten dat een actie inhoudt (A) en een consequente aanpassing van de Situatie
(S’). Deze transformatie volgt een zandlopersysteem. Het teken geassocieerd met milieu
noemt Deleuze het ‘synsign’: een ensemble van kwaliteiten/krachten als geactualiseerd
in een milieu, in een staat van dingen of een gedetermineerde tijd/ruimte. Het teken
geassocieerd met een specifieke actie noemt hij ‘binomial’, dat elk duel aanwijst, dat
wat weldegelijk actief is in het actiebeeld. Deze twee tekens zijn de tekens van
compositie van het Large Form actiebeeld.
Er zijn vijf wetten die een soort van fysica vormen voor het Large Form actiebeeld,
althans toch volgens onze auteur. Ten eerste is de Large Form structureel en gaat het
over de dispositie van milieukrachten als componenten van een organisch geheel.
Ten Tweede is er een passage van milieu naar actie: het synsign moet samentrekken tot
een binomial: de milieukrachten moeten convergeren in een duel met een climax en
meestal neemt dit de vorm aan van een alternerende montage of intergerelateerde acties.
Ten derde heeft hij het over verboden montage: de convergerende krachten ontmoeten
elkaar uiteindelijk in één enkele shot. De alternatie van verschillende acties leiden tot
een scène waarin de conflicterende krachten simultaan aanwezig zijn. Ten vierde stelt
hij dat het ene duel zich in een ander nestelt zoals Russische poppetjes. Ten vijfde heeft
hij het over de ‘Great Gap’ tussen het inkapselende milieu en de actie met climax, die
stelt dat een afstand de initiële situatie moet scheiden van het afsluitende duel.
De genese van synsigns, binomials en hun structurele relaties wordt gekenmerkt door
een derde teken, dat wat Deleuze de ‘imprint’ noemt. De imprint of emotioneel object
hoort toe aan het milieu en zijn gerelateerde actie, en is dus een genetisch of embryonaal
teken van het actiebeeld. 42
De andere figuur is de ‘Small Form’: de beweging is van een dubbelzinnige actie (A)
naar een opgehelderde situatie (S) dat een nieuwe of aangepaste actie mogelijk maakt
(A’). Het teken van de Small Form is de ‘index’: de actie van waaruit een nieuwe
ongekende situatie ontstaat. Er is een ‘index of lack’, wat een lagune in het verhaal
suggereert. Er is tevens een ‘index of equivocity’, een dubbelzinnige index, met andere
woorden een actie die tegelijkertijd naar twee situaties verwijst. Deze twee indexen zijn
de compositietekens voor het Small Form-actiebeeld. Het genetisch teken van de Small
Form is de ‘vector’. Deleuze introduceert deze term door de ‘respiration-space’ of
‘ademhalingsruimte’ van de Large Form te contrasteren met de ‘skeleton-space’ of
‘skeletruimte’ van de Small Form. Deleuze ziet in beide twee contrasterende manieren
om ruimte te construeren: de eerste via een globale conceptie van een omgevend geheel
binnen dewelke individuele elementen reed gesitueerd en gestructureerd zijn.
De tweede ruimte is geconstrueerd door een locale operatie waarbij een individueel
element verbonden wordt met een naburig element en dan aan een ander en zo verder,
als een open ruimte van gerelateerde maar heterogene elementen geconstrueerd. Deze
lokale skeletruimte bestaat uit fragmenten, verschijningen en verdwijningen die
communiceren met elkaar. Heterogene elementen zonder bemiddelaars springen van de
één naar de ander of zijn onmiddellijk onderling verbonden.
De elementen zijn als punten verbonden door een zigzaglijn, een temporele vector van
kracht passerend van element naar element en daardoor wordt een universumlijn
gecreëerd door de gaten. De vector is het genetische teken voor de Small Form-
actiebeeld en tevens het teken van zo’n lijn.
De imprint, het genetische teken voor de Large Form, brengt het buitenste milieu samen
met de interne actie door het emotionele object en op zijn eigen manier doet de vector
hetzelfde. In de Small Form onthult elke actie een situatie en gaat verder in een
opvolgende actie. De connectie tussen de elementen van de Small Form is zo veel als
een link van intense acties als een samengaan van heterogene ruimtes.
43
De vector is een scherpe lijn die singuliere punten of opvallende momenten op het
toppunt van hun intensiteit verbindt. De vector verbindt ruimte en acties. Een lijn van
het universum verbindt heterogene, lokale ruimtes aan elkaar en die lijn gaat van
intensieve actie tot intensieve actie. In de vector is elke scène een actieruimte die
overgaat in een andere actieruimte, intensieve acties vullen elke ruimte, elke ruimte is
verbonden aan een aangrenzende ruimte, elke intensiteit springt naar de volgende. De
vector is het genetische teken van de Small Form, daarin wordt actie en situatie
gecombineerd terwijl het skeletruimte genereert, doorkruist door de gekartelde lijn van
het universum31
.
III.3.3.6. Het reflectiebeeld.
Het reflectiebeeld bevindt zich tussen actiebeeld en relatiebeeld. Deleuze noemt
de tekens van het reflectiebeeld ‘figuren’ en hij definieert figuur als het teken van de
deformaties, transformaties of transmutaties van het actiebeeld. Het reflectiebeeld wordt
samengesteld wanneer actie en situatie aan indirecte relaties beginnen. Het
reflectiebeeld vestigt een indirecte reflexieve relatie tussen de Large en de Small Form.
In dit geval reflecteert het teken iets anders in plaats van te verwijzen naar zijn object.
Deze indirecte relatie van reflectie introduceert een derde element tussen actie en
situatie, maar daarover straks meer. Peirce identificeert Thirdness als de categorie van
relaties en in deze zin heeft het reflectiebeeld dus affiniteit met het relatiebeeld, wat
Deleuze behandelt als een beeld dat relaties tot object neemt.
Het reflectiebeeld blijft in tegenstelling tot het relatiebeeld gebonden aan het actiebeeld
als een deformatie, transformatie, transmutatie van het actiebeeld. Zodoende fungeert
het reflectiebeeld als de bemiddelaar tussen actie en relatie. Naast de twee figuren
‘sculptural’/‘plastic’ en ‘theatrical’/‘scenographic’ identificeert Deleuze twee
bijkomende tekens: ‘figuren van inversie’ en ‘discursieve figuren’. Tenslotte laat
Deleuze deze onderverdeling in mekaar vallen om tot een onderscheid van drie over te
gaan: het compositieteken van het reflectiebeeld is de ‘attractiefiguur’ (Eisensteins
plastic en theatrale figuren) en de figuur van inversie.
31
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 85-92.
44
Over de inversiefiguur wordt niet veel gezegd, de term wordt enkel betrokken op het
gebruik van landschappen van Hawk’s westerns: binnen en buiten verkrijgen
interverwisselbare functies, een situatie die een conversie van het een in het ander
toelaat, en dus een transformatie van Large en Small Forms door een spel van inversie
teweegbrengt.
Het genetische teken van het reflectiebeeld, is dus de ‘discursieve figuur’, die Deleuze
bijvoorbeeld bij Chaplin terugvindt. Het reflectiebeeld komt op wanneer actie en situatie
in een indirecte relatie komen te staan. De discursieve figuur is de directe reflectie van
een indirecte relatie tussen actie en situatie, de expliciete presentatie van wat impliciet is
en voorondersteld wordt in alle figuren van het reflectiebeeld. De voorwaarde van
mogelijkheid van het reflectiebeeld, dat wat nodig is voor het genereren van
plastic/theatrale figuren of inversiefiguren, wordt gemanifesteerd in de discursieve
figuur.
Wat Deleuze het meest interesseert is het proces van transformatie waarbij actiebeelden
tot hun limieten worden geduwd, een proces dat soms een conversie van Large en Small
forms teweegbrengt, maar in anderen een voortdurende scheiding van de twee vormen
voortbrengt. Voorbeelden vindt Deleuze terug bij Kurosawa en Mizoguchi. Het gebruik
van verbrokkelde ruimte bij Mizoguchi wijst volgens Deleuze trouwens ook op het
afbreken van het sensomotorisch schema en wijst dus op een dissolutie van het
bewegingsbeeld in het algemeen32
.
III.3.3.7. Het relatiebeeld.
Deleuze identificeert het relatiebeeld met Peirce’s Thirdness, een van de
moeilijkste concepten in diens taalfilosofie. Thirdness is de categorie van continuïteit,
regulariteit, gewoonte, regel, wet, interpretatie, representatie en gedachte. Voor Peirce
heeft alles in de natuur de neiging gewoontes te creëren. Gewoontevorming heeft
bemiddeling nodig, de verbinding van twee dingen door een derde. Het teken bemiddelt
tussen het object en de interpretant, daarom definieert Peirce het teken als een relatie
tussen het representamen, een object en de intepretant.
32
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 92-99.
45
Verder is elke interpretant een teken dat verwijst naar een ander teken: het proces van
tekenvorming is een open, ontwikkelend proces van interpretatie, een oneindige
semiose. Peirce stelt dat de essentiële functie van een teken het efficiënt maken is van
inefficiënte relaties, niet om ze actief te maken, maar om een gewoonte of regel op te
stellen waardoor ze als het voorvalt gaan ageren. Wat Deleuze centraal stelt in dat
concept van Thirdness is het begrip relatie. Het relatiebeeld is ‘a figure of thought’
waarin het mentale geïntroduceerd wordt in het beeld. Wat het relatiebeeld bijzonder
maakt, wat het een mentaal beeld maakt, een ‘instance of Thirdness’, is dat het een
beeld is dat relaties, symbolische acties en intellectuele gevoelens tot zijn onderwerp
rekent.
Als we het bekijken vanuit het perspectief van Thirdness worden de basiselementen van
het bewegingsbeeld (perceptie, actie, affectie) getransformeerd. Perceptie wordt onthuld
als interpretatie, tekens bemiddeld door andere tekens in een keten van semiotische
relaties. Acties tonen dat ze uit noodzaak het symbolische element van een wet dragen.
Affecties worden gerepresenteerd als intellectuele gevoelens met betrekking tot relaties,
zoals de gevoelens die samengaan met het gebruik van logische combinaties als
‘omdat’, ‘ondanks’, ‘dus’, etc. Het voorbeeld dat Deleuze hierbij voorstelt is Hitchcock.
De compositietekens van het relatiebeeld zijn de ‘mark’ en de ‘demark’. De mark is het
teken van de natuurlijke relatie. Het is een term die verwijst naar andere termen in een
gebruikelijke serie zodat elk teken door een ander kan geïnterpreteerd worden. Een
demark is de term die breekt met dergelijke serie, een van streek makend, anomalisch
element dat de gewoonlijke beweging van de geest van het ene naar het andere
verstoort. Als voorbeeld voert Deleuze hier weer Hitchcock op. De demark zou nooit
opgemerkt worden als deze geen deel was van een gewone serie van marks. De mark en
de demark zijn elementen die gedefinieerd worden door een serie, de ene bestendigt de
gebruikelijke verbindingen in een serie, de ander verstoort deze. Het genetisch teken
van het relatiebeeld is het ‘symbool’, wat het teken is van een abstracte relatie die het
geheel constitueert. Het symbool is het genetische teken van het relatiebeeld, waarin het
de conditie van mogelijkheid van alle mentale relaties onthult. In dit opzicht kunnen de
mark en de demark gezien worden als gespecialiseerde instanties van het algemene
domein van relaties geïndiceerd door het symbool.
46
Deleuze stelt vervolgens dat de tekens van samenstelling de mark en de demark zullen
zijn: de mark of de omstandigheden waardoor twee beelden verbonden zijn naargelang
gewoonte, de demark of de omstandigheden waardoor een beeld uit zijn relatie van
natuurlijke series wordt genomen. Het genetische teken zal het symbool zijn of de
omstandigheden waardoor we twee beelden vergelijken, zelfs al worden deze
willekeurig verenigd.
Op zijn meest heeft het het bewegingsbeeld drieeëntwintig tekens : dicisign, reume,
gramme, contour icon, trait icon, qualisign of discontinuity, qualisign of vascuity, good
fetisj (relic), bad fetisj (vult), symptom, synsign, binomial, imprint, index of lack, index
of equivocity, vector, theatrical/scenographic figure, sculptural/plastic figure, figure of
inversion, discursive figure, mark, demark, symbool.
Op zijn minst zijn dat er veertien tekens: dicisign, reume, gramme, icon, qualisign,
symptoom, fetisj, synsign, index, imprint, figuur, mark, demark, symbool. Deleuze’s
taxonomie is een generatief middel bedoeld om nieuwe manieren uit te vinden om te
praten over nieuwe zienswijzen. De concepten en de logica van hun formatie zijn
cruciaal, want ze articuleren het analyseobject en diens interconnecties.
Volgens Deleuze constitueren cinematografische beelden de ‘signaletic matter’ en
regisseurs vormen die net als klei. Deleuze’s taxonomie is een werktuig om een taal uit
te vinden die aangepast is aan die creaties en het creatieve proces dat hen genereert. Elk
van de zes bewegingsbeelden heeft zijn eigen signaletic matter: gasvormige perceptie,
espaces quelconques, originary worlds, ademhalings- en skeletruimtes, metafysische
ademhalings- en skeletruimtes en mentale relatieruimtes. In elke vorm probeert Deleuze
een nieuwe manier van zien te ontwikkelen. Gasvormige perceptie is het zien vanuit
alle perspectieven tegelijk, deze manier van zien doordringt de andere vijf
bewegingsbeelden als de limiet waarnaar alle bewegingsbeelden neigen. In een espace
quelconque ziet men een affectieve ruimte, een domein van kwaliteiten en krachten
(krachten zijn passages van de ene kwaliteit naar de andere), geabstraheerd uit
specifieke coördinaten, maar toch gevangen in een materieel, sensueel medium.
47
Originary worlds staan iemand toe impulsen en energieën te zien die settings en
personages doordringen en bezitten. In een ademhalingsruimte laat een omvattende
visie iemand een ritmische contractie en dilatatie zien van milieu en actie.
In een skeletruimte ziet men vector, die springt van intensiteit tot intensiteit. Een
metafysische skeletruimte maakt een actiewereld en het bijhorende immanente Idee
zichtbaar. In een mentale relatieruimte zien we relaties in een concrete, tastbare wereld.
Zes beelden en veertien tot drieëntwintig tekens helpen ons het bewegingsbeeld in kaart
te brengen. Het is nodig een andere set van termen te gebruiken om het verdere
territorium in kaart te brengen. Wanneer het sensomotorische schema in elkaar valt,
staat een nieuw soort beeld op: het tijdsbeeld33
.
III.3.4. De beeldtheorie: het tijdsbeeld.
III.3.4.1. Het Hyalosign: tijdskristallen.
Het bewegingsbeeld is materie op zich, de zes soorten bewegingsbeelden zijn de
elementen die van deze materie ‘signaletic matter’ maken en de 14/23 tekens van het
bewegingsbeeld zijn de ‘traits d’expression’ die deze beelden samenstellen, combineren
en recreëren, meegedragen door materie in beweging. Door montage biedt het
bewegingsbeeld een indirect beeld van tijd als het Open Geheel, maar Deleuze
argumenteert dat voorbij het bewegingsbeeld een aparte categorie van beelden tekens
bestaan die een directe manifestatie van tijd (weer)geven: het tijdsbeeld. De eerste
indicaties van het tijdsbeeld in film komen voor in pure optische en sonore beelden die
breken met het sensomotorisch schema (‘opsigns’ en ‘sonsigns’). Geheugenbeelden een
droombeelden (‘mnemosigns’ en ‘onirosigns’) verbinden opsigns en sonsigns. Enkel in
het tijdskristal met zijn corresponderende hyalosign begint de tijd an sich zich voort de
bewegen. Een andere vorm van het tijdsbeeld is de ‘chronosign’, die ofwel
coëxisterende relaties en simultane tijdselementen presenteert (‘order of time’) of de
voor en na in een enkele wording (‘series of time’). De ‘noosign’ onthult een nieuwe
relatie tussen denken en beelden en ‘lectosigns’ manifesteren een nieuwe relatie tussen
het visuele en het sonore34
.
33
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 99-105. 34
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, p 107.
48
III.3.4.2. Opsigns.
In de klassieke Hollywoodcinema is er een geïntegreerd systeem van praktijken
ontwikkeld dat een naadloze en continue presentatie van actie binnen een enkele tijd en
ruimte presenteert. Het Hollywoodsysteem gebruikt een rationeel sensomotorisch
schema en het is op deze basis dat de regisseurs hun wellmade films maken. Na de
Tweede Wereldoorlog bemerkt Deleuze indicaties van een ineenvallen van dat systeem,
zowel binnen als buiten Hollywood. Hij bemerkt vijf karakteristieken van het nieuwe
beeld: de ‘dispersive situation’, de ‘deliberatly weak links’, de ‘balade-form’, de
‘consciousness of cliché’s’ en de ‘denunciation of the conspiracy’.
Die breuken in het sensomotorisch schema zijn op zich niet genoeg om een nieuw beeld
naar voren te brengen. Het ineenvallen van het sensomotorisch schema maakt een nieuw
beeld mogelijk, namelijk het ‘tijdsbeeld’, maar diens positieve creatie vraagt om meer
dan enkel een onschadelijk maken van en spotten met. De vroegste opkomst van het
tijdsbeeld in de westerse cinema vindt men terug in het Italiaanse Neorealisme. Deleuze
definieert het als het opkomen van pure optische situaties die essentieel verschillen van
de sensomotorische situaties van het actiebeeld van het oude realisme. Pure optische
beelden (die men bijvoorbeeld bij Visconti terugvindt), optische situaties losgemaakt
van de dagdagelijkse coördinaten van hun standaard gebruik en praktijken noemt
Deleuze ‘opsigns’. Opsigns kunnen voortkomen uit en oplossen binnen een gewone
narratief, maar in zichzelf verstoren opsigns deze narratief omdat ze neigen naar een
punt waarop het onmogelijk is nog onderscheid te maken tussen het
objectieve/subjectieve, het imaginaire/reële en het mentale/fysische. Opsigns markeren
het voorkomen van iets onverdraaglijks, ondraaglijks, iets te krachtig… dat onze
sensomotorische capaciteiten overschrijdt. Opsigns staan dus tegenover clichés omdat
een cliché een sensomotorisch beeld van het ding is.
Vervolgens zal Deleuze aantonen hoe opsigns zich kunnen ontwikkelen in
‘chronosigns’ (tijdsbeelden), ‘lectosigns’ (leesbare beeld) en ‘noosigns’ (denkende
beeld)35
.
35
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 107-111.
49
III.3.4.3. Mnemosigns en onirosigns.
Deleuze’s eerste doel is om na te gaan hoe het opsign zichzelf kan openen naar
het tijdsbeeld toe. Hij onderzoekt herinneringen en dromen, tijdskristallen en
chronosigns. De basisvraag is of het opsign gedissocieerd is van het sensomotorisch
schema en hoe het ene opsign gelinkt is aan het andere. Bij dit onderzoek vormt het
geheugen is een handig startpunt. Hiervoor grijpt Deleuze terug op Bergson en het
begrijpen van ‘durée’. Bergson stelt dat een object herkennen gelijk is aan een
herinnering uit het verleden opwekken en diens gelijkenis aan het object in het heden
opmerken.
Zo’n herkenning is meestal automatisch en onbewust, in tegenstelling tot de herkenning
die gebeurt wanneer we bewust aandacht schenken aan een object en diens
verschillende karakteristieken. Automatische herkenning is een herkenning waartoe
enkel het lichaam in staat is, mits de tussenkomst van expliciete herinnering. Het is een
actie, geen representatie. Bergson stelt dat alle perceptie een projectie van herinnerde
beelden bevat. In de automatische herkenning van dagelijkse waarneming komen het
perceptiebeeld en het geheugenbeeld op hetzelfde moment voor. Een aandachtige
herkenning daarentegen verschilt niet kwalitatief van automatische herkenning. In beide
gevallen roepen we een geheugenbeeld op en projecteren het op het object. Bergson
labelt het object O en het geheugenbeeld dichtst bij de onmiddellijke waarneming A.
Geheugenbeelden B,C en D vormen groter wordende circuits met O, elke grote cirkel
rond de kleinere. De geheugenbeelden B,C en D worden geprojecteerd op het beeld O,
waardoor ze B’, C’ en D’ vormen, gesitueerd achter het object en virtueel gegeven zijn
met het object zelf36
. Het proces van aandachtsvolle herkenning heeft het effect dat het
iets nieuws creëert, niet enkel het waargenomen object, maar het uitbreidende systeem
waar het mee verbonden kan worden. Dus als de cirkels B, C, D een grotere expansie
van het geheugen reflecteren, krijgen hun reflecties diepere lagen van realiteit. Deleuze
gebruikt Bergson’s schema van de aandachtsvolle en automatische herkenning op twee
manieren: eerst om opsigns te benaderen en dan als een kader om met de
cinematografische flashback om te gaan. In de aandachtsvolle herinnering is het
sensomotorisch schema ontspannen.
36
Zie illustratie bijlage I.
50
Op een gelijkaardige manier stelt Deleuze, wordt in een pure optische situatie het
sensomotorisch schema geschrapt, en een object laat een nieuw virtueel beeld
voortkomen: dikwijls een herinnering, droom of gedachte. Bergson stelt dat in
herkenning actuele perceptiebeelden en virtuele geheugenbeelden na elkaar komen en
soms samen voorkomen in elk ogenblik van actie - perceptie. Op een gelijkaardige
manier komen in een pure optische situatie het actuele en het virtuele na elkaar en
neigen op hun limiet verward te worden omdat ze samenvallen in een punt waarop geen
onderscheid meer mogelijk is.
Bergson’s diagram van aandachtsvolle herkenning hanteert Deleuze als een model voor
de flashback, dat een gesloten circuit is dat van het heden naar het verleden gaat en ons
dan terug naar het heden brengt. Deleuze stelt dat het realisme van de mise-en-scène, de
personages, de intrige, het decor, de dialoog enkel pretext zijn voor een lotsbestemming
die het verleden structureert en het in het heden dwingt.
Wat we zien in de flashbacks zijn de overblijvende sporen van een vertakkende tijd, de
actuele paden van een virtueel gevorkt labyrint van coëxisterende paden. Het is dit
labyrint tijd dat de flashback zijn eigen innerlijke logica geeft, zijn eigen noodzaak, zijn
eigen reden. In conventionele flashbacks integreert een algemene chronologie zich in
het verleden en heden en in dit opzicht zijn ze allemaal geheugenbeelden zoals Bergson
ze zag. Als we herinneren, springen we figuurlijk van het actuele heden in het virtuele
verleden, vinden we een geheugenbeeld en brengen het dan naar het actuele heden.
Voor het grootste deel komen enkel die geheugenbeelden die een praktische waarden
hebben het bewustzijn binnen en ze doen dit op voorwaarde dat ze geassimileerd
worden binnen het voorgaande sensomotorisch schema. Maar in dromen, zegt Bergson,
zien we glimpen van de echte natuur van het geheugen en het virtuele verleden. Als we
slapen is het sensomotorische schema het meest ontspannen en onze mentale wereld is
gevuld met beelden van verschillende momenten in het verleden die allemaal in
hetzelfde domein bestaan. Voor Bergson markeren actuele herinneringen en dromen het
einde van een continuüm door wat we ontmoeten in het virtuele verleden37
.
37
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 111-117.
51
III.3.4.4. Hyalosigns.
Deleuze stelt dat we in sommige beelden het punt waarop niets meer te
onderscheiden is zelf kunnen zien, in de zogenaamde tijdskristallen. Het teken van het
tijdskristal is het ‘hyalosign’. Bergson stelt dat herinneringen en waarnemingen
kwalitatief verschillen van elkaar. Hij vraagt zich af wanneer het geheugen zich vormt.
Dit vindt niet plaats in toekomst en als het gevormd werd in het verleden, zou er een
geheugenloze ‘dead zone’ bestaan tussen het heden en het initiële moment van formatie
in het verleden. Het wordt dus in het heden gevormd. Er moet dus een geheugen van het
heden bestaan, een virtueel geheugenbeeld dat bestaat tegelijk met elk perceptiebeeld in
het heden: een virtuele dubbel dat als de reflectie in de spiegel is. Ons actuele bestaan
zoals het zich ontvouwt in de tijd wordt dus verdubbeld door een virtueel bestaan, door
een ‘spiegel-beeld’.
Het heden verdubbelt zichzelf op elk moment, in zijn voortvloeien in twee
symmetrische stromen: een die terugvalt in het verleden terwijl de andere vooruitspringt
in de toekomst. Het verleden deelt zich dus op in twee delen, het bestaat uit die deling
zelf. Het heden is die wijkende grens tussen het onmiddellijke verleden dat niet langer is
en de onmiddellijke toekomst dat nog niet is: een mobiele spiegel die eindeloos de
perceptie in het geheugen reflecteert. Dat geheugen van het heden kan logischerwijze
niets anders zijn dan de totaliteit van wat we zien, horen, ervaren, alles dat we zijn met
alles dat ons omgeeft.
Hoe kunnen we deze verdubbeling nu ervaren? Bergson geeft het voorbeeld van een
lang geleden geleerde les: als we deze proberen te herhalen is er sprake van twee
personen: de acteur en de toeschouwer. De acteur is het zelf die de les herhaalt als een
acteur die zijn rol reciteert en de ander is zich bewust van zijn vrijheid, wordt een
toeschouwer onafhankelijk van de scène die de andere op een mechanische manier
speelt. In zo’n ervaring worden de acteurs geconverteerd in automata, getransporteerd in
een theaterwereld of droomwereld. Deze sensatie van onirisch automatisme, het gevoel
van een acteur te zijn die een rol speelt, wordt dikwijls vermeld bij de sensatie van déjà-
vu. Deleuze noteert wel dat Bergson’s virtueel domein van het geheugen niet dat van
een persoonlijke subjectiviteit is. Geheugen bevindt zich niet binnen de individuele
geest, maar elke geest zit in het geheugen, net als vissen in de zee. 52
Deleuze stelt dat tijd niet binnen ons is, maar tijd is de interioriteit waarbinnen wij zijn,
waarin we bewegen, leven en veranderen.
Net als een spiegelbeeld dat het actueel object en de virtuele weerspiegeling
samenbrengt, is het punt van ononderscheidbaarheid een objectieve illusie. Het is niet
iets in ons hoofd, het is een echte verdubbeling waarin het virtuele en het actuele te
onderscheiden zijn maar niet toewijsbaar zijn, ze verkeren in een relatie vaneen
wederzijdse vooronderstelling van omkeerbaarheid. Hoe kunnen we dit punt nu
cinematografisch herkennen? Deleuze zegt dat het is alsof een beeld in de spiegel, een
foto, postkaart tot leven is gekomen, onafhankelijk is geworden en in het actuele is
overgegaan, zelfs als ging het actuele beeld terug naar de spiegel, nam het zijn plaats in
op de postkaart of foto, een dubbele beweging van vrijheid en vastzetten volgend.
Deleuze heeft het over een ‘organische beschrijving’, zoals negentiende-eeuwse
realistische fictie of klassieke cinema: er wordt aangenomen dat het beschreven object
los van zijn beschrijving bestaat. Een kristalachtige beschrijving telt voor zijn object,
vervangt het, creëert en veegt het uit op hetzelfde moment. Het biedt voortdurende
mogelijkheden voor andere beschrijvingen die de vorige tegenspreken, aanpassen,
misplaatsen. Deze beschrijvingen reflecteren een pure optische en sonore situatie,
losgemaakt van hun motorische voortzetting. Het ‘kristalbeeld’ is het genetische
element, het hart van het opsign en hun samenstellingen, terwijl opsigns niet meer zijn
dan de splinters van het kristalbeeld. Deleuze specificeert dat als het opsign losgemaakt
is van het sensomotorisch schema, het niet noodzakelijk het virtuele en actuele
samenbrengt in een punt van ononderscheidbaarheid. Het kristalbeeld is het genetische
element van de opsign, iets als een geanimeerd spiegelbeeld, foto of postkaart, een beeld
losgemaakt van het sensomotorisch schema waarin er geen mogelijkheid is om het
object van zijn beschrijving te onderscheiden.
Deleuze stelt dat men in het kristalbeeld niet als acteur meent te zijn, maar er werkelijk
één is in de zin dat in afwezigheid van het sensomotorisch schema de wereld een
theater, spektakel, film… wordt, een spel van beelden waarin het virtuele en actuele niet
te onderscheiden zijn omdat ze samen bestaan in de realiteit. Het simpelste model van
het kristalbeeld is dat van een reflectie in de spiegel. 53
Ondanks het feit dat het spiegelbeeld ons confronteert met een simultane figuur van het
virtuele en het actuele, is er een temporaliteit inherent in de presentatie van het virtuele
en het actuele.
Deleuze concludeert dat de onmogelijkheid tot onderscheiden voortgaat op drie
manieren in het kristalachtige circuit: het actuele en het virtuele (net als twee spiegels
die naar elkaar gericht worden), het heldere en het opake, het zaad en het milieu38
.
III.3.4.5. Toestanden van het kristal.
De film an sich is volgens Deleuze een massief tijdskristal. Deze constructie
beweegt zich langs verschillende circuits van uitwisseling tussen ononderscheidbare
onderdelen. De paden zijn veelvoudig, maar het is telkens hetzelfde circuit dat passeert
door drie figuren: het actuele en het virtuele, het heldere en het opake en het zaad en het
milieu. Naast deze drie figuren onderscheidt Deleuze verschillende toestanden van het
kristal. Hij zegt dat hyalosigns de eigenschappen bevatten (drie aspecten van de
uitwisseling), terwijl kristalbeelden de toestanden van het kristal omvatten. Het
onderscheid tussen teken en beeld is hier duidelijk een tussen componenten en soorten
kristal.
De drie hyalotekens, actueel/virtueel, helder/obscuur, zaad/milieu zijn constituenten van
elk kristal, in die zin dat ze eigenschappen of elementen van het kristal zijn.
Kristalbeelden aan de andere kant kunnen van verschillende types zijn, zoals amethist,
malachiet, toermalijn en zijn differentieerbaar als toestanden van het kristal. Binnen een
open-eindig aantal van deze toestanden isoleert Deleuze er vier en elk van deze
kristallijnen toestanden kan nu een tijdskristal genoemd worden. Kristaltoestanden zijn
niet simpelweg tijdskristallen omdat ze de coëxistentie van actueel heden en virtueel
verleden op elk moment onthullen - hyalotekens doen dit immers ook -, maar omdat ze
verschillende manieren onthullen waarop het virtueel verleden gerelateerd kan zijn aan
de voortgaande actualisering van tijd in een heden die zich voortbeweegt naar de
toekomst.
38
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 117-125.
54
Deleuze maakt vier onderscheidingen: ten eerste het perfecte kristal van bijvoorbeeld
Max Ophuls; ten tweede het gebarsten kristal met een fout, een gebrek zoals
bijvoorbeeld bij Jean Renoir is terug te vinden; ten derde het kristal gevat in zijn
formatie of groei, gekoppeld aan de zaden waaruit het wordt opgebouwd zoals
bijvoorbeeld bij Fellini en ten laatste het ontbindende kristal van bijvoorbeeld Visconti.
In de naoorlogse Amerikaanse film traceert Deleuze verschillende symptomen van het
ineenstorten van het sensomotorische schema: de verspreidde en losgemaakte ruimtes,
clichés, samenzweringen, zwerftochten… maar enkel in het Italiaanse neorealisme
komen pure optische en sonore situaties voor. Deze opsigns en sonsigns zijn momenten
die niet in kaart gebracht kunnen worden binnen de coördinaten van de Newtoniaanse
ruimte en chronologische tijd. De flashbacks en droomscènes van de klassieke cinema
suggereren mogelijkheden voor het verbinden van deze pure optische en sonore
situaties, maar enkel op uitzonderlijke momenten zijn virtuele herinneringen en dromen
gerelateerd aan een actueel heden, door een tijd die niet verbonden is aan het
sensomotorisch schema. Deze ononderscheidbare punten zijn tegelijk virtueel en
actueel, maar hun manifestatie gebeurt dus door drie circuits van uitwisseling:
actueel/virtueel, helder/obscuur, zaad/milieu. Deze circuits karakteriseren de drie
hyalotekens, hun onderlinge relaties en hun coëxistentie: deze zijn te zien wanneer films
worden gezien als tijdskristal op zich.
Dan kan men ook de verschillende kristallijnen toestanden onderscheiden of de
kristalbeelden: elk onthult een aparte manier om de Bergsoniaanse snijding in de tijd te
visioneren, namelijk de tijd die voortvloeit in de oceaan van het virtuele verleden en de
voortgaande stroom van het actuele heden. In Ophuls’s perfecte kristal verschaft een
circulaire tijd een naadloze verbinding tussen heden en verleden. In Renoir’s gespleten
kristal verschaft het levende heden een potentiële ontsnapping aan het verpletterende
gewicht van het verleden. In Fellini’s vormende kristal wordt de danse macabre van het
heden gecounterd door een onpersoonlijke herinnering van het verleden. In Visconti’s
ontbindende kristal worden heden en verleden gecombineerd in een onverbiddelijke
neergang en een altijd te late revelatie van andere mogelijkheden. Kortom, in elk kristal
krijgen we dus een specifiek tijdsbeeld te zien39
.
39
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 125-133.
55
III.3.4.6. Chronosigns: the order of time and time as series.
Hyalosigns maken het dus onmogelijk om het reële van het imaginaire te
scheiden. Chronosigns maken het onmogelijk om te beslissen over waar en vals. Een
traditionele narratief verloopt volgens de gewoontes van het sensomotorisch schema en
de verisimilitude van deze narratief hangt af van diens overeenkomsten met de
algemene coördinaten van tijd en ruimte. Wanneer deze coördinaten verlaten worden,
verschijnt tijd op een directe manier. Indien tijd in een directe vorm verschijnt, is dat in
gedeactualiseerde ‘punten van het heden’ of in ‘in virtuele lagen van het verleden’. Op
dit punt worden de waarheden van de Euclidische ruimte en chronometrische tijd
onmiddellijk omvergeworpen. De conclusie is dan of dat het onmogelijke voortkomt uit
het mogelijke of dat het verleden niet noodzakelijk waar is.
Alle punten van het heden en lagen van het verleden bieden mogelijke versies van een
gebeurtenis aan en ze zijn volledige onderscheidbare mogelijkheden. Elk punt van het
heden is een afzonderlijke mogelijkheid die elk op zichzelf als waar kunnen worden
gezien. Toch kunnen ze niet allemaal tegelijk waar zijn en toch zijn ze zo vervlochten
met elkaar dat ze niet onderscheiden kunnen worden. Ook elke laag van het verleden
kan gezien worden als waar op zich, wat wil zeggen dat andere lagen dus noodzakelijk
vals zijn, maar we kunnen niet beslissen dewelke waar en welke vals zijn. Dus, het ware
en het valse, worden hier onuitlegbaar of ononderscheidbaar in de lagen van het
verleden en de punten van het heden.
Er bestaan twee soorten chronosigns: die van de orde van tijd en die van tijd als serie.
Het chronosign van de orde van tijd correspondeert met twee verschillende
interpretaties van tijd: één in termen van coëxisterende lagen van het verleden en de
ander in termen van simultane punten van het heden. De chronosigns van tijd als serie
bevatten ‘de krachten van het valse’ (la puissance du faux): het potentieel of kracht van
tijd als metamorfoseachtige wording.
56
Deze kracht converteert sequensen van beelden in series, waarin elk beeld zichzelf één
voor één opneemt binnen zichzelf. Deleuze onderscheidt vier verschillende
manifestaties van de krachten van het valse: bij Welles vormen de personages seriën die
de krachten van het valse onthullen; bij Rouch is de kracht van het valse een fabulering
waarbij Rouch en zijn subjecten samen ‘ander worden’ wanneer ze een volk uitvinden
en waarheid genereren door hun ethnoficties; bij Clarke en Cassavetes staat de wording
van het lichaam centraal, de passage van attitudes tot gebaren die een serie vormen die
ruimte en verhalen generen; bij Godard tenslotte versmelt de cinema van het lichaam
met een cinema van categorieën, waarin elk element (woord, ding, act, persoon,
genre,...) een serie kan vormen dat de metamorfoseachtige kracht van het valse toont. In
zijn behandeling van de categorieën, introduceert Godard de ‘reflection into the image
itself’, in deze zin dat het beeld reflectief wordt en dat de gedachte zichtbaar wordt in
het beeld.
Er is een besef waarin alle cinematografische beelden voor Deleuze denkbeelden zijn en
daarom spreekt hij over ‘noosigns’ van de klassieke cinema en de noosigns van
moderne cinema: het ene correspondeert met een indirect tijdbeeld, de ander met een
direct tijdsbeeld. Al de chronosigns van moderne cinema zijn daarom noosigns. In wat
we een nieuwe manier van zien kunnen noemen, kunnen deze tekens ook ‘lectosigns’
genoemd worden: tekens die gelezen moeten worden eerder dan automatisch
geassimileerd binnen de aangenomen coördinaten van het sensomotorisch schema40
.
40
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 135-163.
57
III.4. Besluit.
Bergson stelt dat de Renaissance het begrip beweging opnieuw gedefinieerde in
termen van een uniforme ruimte en een metrische tijd waarin geen moment
geprivilegieerd wordt over het andere. Men maakte tijd ruimtelijk en scheidde beweging
van het bewegende object, beweging voorstellend als een sequentie van discrete punten
op een lijn. Als tijd en beweging echt zijn, zegt Bergson, moet beweging gezien worden
als een transformatie van een geheel waarin elke gegeven bewegende entiteit, diens
beweging en alle omgevende entiteiten een open, constant veranderend geheel vormen.
Dat Open Geheel ziet Bergson als een universum van beelden, een onophoudelijke
stroom van matter/movement oftewel materie/beweging waarin bepaalde
gespecialiseerde beelden opduiken: levende beelden die de constante golf van beweging
onderbreken. Deze levende beelden zijn gaten in de flux van bewegingen, intervallen
tussen acties en opvolgende reacties. Bergson’s model van het open geheel van
materie/beweging gevuld met de intervallen van levende beelden verleent aan Deleuze
de basistermen voor zijn analyse van het bewegingsbeeld. Op een verticale as van
differentiatie behandelt Deleuze het frame, shot en montage als de elementen van een
expressief ontvouwen en toevouwen van het Open Geheel door individuele beelden. Het
frame maakt een ‘cut’ of ‘snee’ in het Open Geheel, de montage reassembleert een
portie van het Open Geheel en de shot doet dienst als gemeenschappelijk element tussen
de cuts en het geheel van de montage. Op de horizontale as van specificatie situeert
Deleuze de verschillende soorten bewegingsbeelden, beginnend met Bergson’s
perceptiebeeld, actiebeeld en affectiebeeld, dan genereert hij het beeld van Peirceaanse
Thirdness, het relatiebeeld en de bemiddelende beelden van het impulsbeeld en
reflectiebeeld.
Aan elk van de bewegingsbeelden corresponderen ten minste twee tekens van
compositie en een genetisch teken. Dit zijn de beelden en tekens zoals gebruikt door de
klassieke cinema en hun dispositie wordt gereguleerd door het sensomotorisch schema.
De tekens van het perceptiebeeld maken een perceptie van de perceptie zichtbaar. Deze
tekens van perceptie komen meestal voort uit vaste gezichtspunten, maar soms ook uit
een zwevend, liquide perspectief.
58
De tekens van het affectiebeeld zijn de ‘facial signs’: de contouren van het gezicht
reflecteren kwaliteiten, de intensieve trekken registreren de passage van de ene kwaliteit
naar de andere en het gefacialiseerde domein van de espace quelconque traceert de
affectieve bewegingen van een losgemaakte of lege ruimte. Het impuls - of driftbeeld
komt voort uit een ‘originaire’ wereld van driften en diens tekens zijn oftewel
symptomen (die kwaliteiten zijn of krachten gerelateerd aan de originary world), of
goede of slechte fetisjen (fragmenten door driften weggerukt uit een echt milieu).
Actiebeelden komen voor in twee soorten: de Large Form en de Small Form en de
tekens van het actiebeeld gaan over de sequentie Situatie – Actie - Getransformeerde
Situatie (SAS’) of de sequentie Actie – Situatie - Nieuwe Actie (ASA’). In de Large
Form sequentie van SAS’ komen acties voort uit een omvattende omgeving, terwijl in
de Small Form sequentie ASA’ acties een lijn traceren van het universum die de ene
ruimte met de andere verbindt, stuk voor stuk. Reflectiebeelden transformeren Small en
Large Forms in elkaar, de tekens van het reflectiebeeld functioneren als meerdere
figuren: theatrale/scenografische figuren waarin het beeld een toekomstige actie
anticipeert; sculpturele/plastische figuren waarin een beeld dienst doet als metafoor voor
een andere situatie: figuren van inversie waarin de Large en Small Form beelden aan
elkaar spiegelen en discoursfiguren waarin een indirecte relatie tussen een beeld en een
situatie een directe expressie krijgt in een discours. Relatiebeelden verstrekken visuele
indicaties van mentale relaties: hun tekens zijn de ‘marks’ van natuurlijke relaties, de
‘demarks’ van verstoorde natuurlijke relaties en de symbolen maken conventionele
relaties zichtbaar gevormd door wet of gewoonte.
De klassieke cinema manifesteert volgens Deleuze een Bergsoniaans begrip van
beweging, één die verder gaat dan het Renaissancistische model van de ruimtelijk
gemaakte tijd en scheiding van beweging en bewegend object. Toch blijft voor de
klassieke cinema tijd ondergeschikt aan beweging, zoals bij Plato. Alleen in de moderne
cinema verandert de relatie tussen tijd en beweging. In de moderne cinema wordt
aberrante beweging niet langer gerecupereerd binnen een coherente en geünificeerde
tijd/ruimte (wanneer afwijkende beelden en sequenties uitgelegd worden als verstoorde
percepties: dromen, hallucinaties,…): aberrante, ongecentreerde beweging wordt de
regel. Tijdsvormen genereren dus afwijkende bewegingen en in die bewegingen zien we
de directe beelden van tijd. 59
De eerste indicaties van een nieuwe relatie tussen tijd en beweging zijn sonsigns en
opsigns, pure visuele en sonore beelden die niet geassimileerd zijn binnen een
sensomotorisch schema. Enkel in het hyaloteken van het tijdskristal verschijnt tijd an
sich, het splitten van tijd een actueel heden en coëxisterend virtueel verleden wordt
zichtbaar gemaakt. De versplinterde brokstukken van het tijdskristal worden
samengesteld in circuits van beelden (virtueel/actueel, helder/opaak, zaad/milieu) die
het virtuele en het actuele ononderscheidbaar maken.
In chronosigns ondergaat het tijdsbeeld zijn volledige ontwikkeling als lagen van het
verleden, punten van het heden en de verschillende krachten van het valse genereren
bewegingen die assimileren binnen de dagdagelijkse, aangenomen coördinaten. In de
lagen van het verleden worden diverse vlaktes van een verleden tijd (elk een ‘schel’ van
de grote kegel van het virtuele verleden) tegenover elkaar gesteld. In punten van het
heden worden onsamenstelbare ‘presents – of – the - past’, ‘present – of – the - present’
en ‘present – of – the - future’ behandeld als simultane presente momenten en door
abrupte sprongen van punt naar punt worden wederzijdse onvatbare punten van tijd in
relatie gebracht met elkaar. De bewegingen die gegenereerd worden door lagen van het
verleden en punten van het heden maken het onmogelijk het onderscheid tussen wat
waar en wat vals is te maken. Waar en vals zijn ook niet te onderscheiden in de
chronotekens van tijd als serie, de tekens waarin het vitale worden van tijd neemt een
vastgehouden verleden en een geprojecteerde toekomst op binnen een muterend heden.
In deze chronotekens wordt de kracht van het valse op vele manieren zichtbaar gemaakt,
maar altijd als een kracht van metamorfose.
Het onderscheid tussen klassieke en moderne cinema wordt gekenmerkt door het
ineenvallen van het sensomotorisch schema en een omkering van de relatie van tijd en
beweging. Met deze omkering verandert ook de relatie van gedachte tot het beeld en de
relatie van beeld tot geluid. Met het ineenvallen van het sensomotorisch schema brengt
‘the shock of the image’ een gedachte aan een buiten voort en de innerlijke monoloog
verbreidt de weg voor vrije indirect discours als nieuwe manier voor het herrelateren
van beelden die een geloof in de wereld mogelijk maken.
60
De klassieke assen van verticale integratie/differentiatie van het Open Geheel en
individuele delen en een horizontale keten van beelden in reguliere sequenties worden
vervangen door assen van een verticale passage van het buiten naar de tussenruimte en
een horizontale aaneenschakeling van beelden. De klassieke eenheid van geest en
wereld nijgt naar een topologisch spel van buiten en binnen waarbij hersenen en wereld
in elkaar vouwen. De moderne ‘noosphere’ of gedachteruimte heeft als zijn
componenten de irrationele ‘cut’, ‘re-linkages’, en de ‘white/black screen’ en elk is een
vorm van de tussenruimte of leegte. Deze ‘tussenruimte’ of ‘interstice’ is primair in het
moderne lectosign, de split tussen visueel beeld en sonore beeld dient dan als het
principe van hun onmeetbare, asymmetrische relatie.
Bewegingsbeelden en tijdsbeelden zijn distinct in hun manifestaties van de relatie
tussen beweging en tijd, maar het is niet verassend dat de twee beeldvormen in elkaar
doorschemeren. Cinema, aldus Deleuze, brengt een begrijpbare materie aan het licht wat
bestaat uit beweging, denkprocessen en de perspectieven die ingenomen worden
tegenover deze bewegingen en processen. Deze materie is een plastic massa, een
onbetekenende en asynthetische materie, een ontalige gevormde materie, maar het is
niet amorf en is wel semiotisch, esthetisch en pragmatisch gevormd. Het wordt een
soort van ‘signaletic matter’ wanneer het gereguleerd wordt door het sensomotorisch
schema, anders wanneer het vorm gegeven wordt door de paradoxale krachten van de
tijd.
Het directe tijdsbeeld is de geest die de cinema heeft bestookt, maar de moderne
cinema heeft deze geest pas een lichaam gegeven. De uitvinding van deze ‘phantom
body, the brain world of the spiritual automaton’, heeft nieuwe manieren nodig om te
zien, horen, lezen en denken, maar deze manieren zijn al present binnen de cinema’s
begrijpbare materie: virtuele manieren klaar om geactualiseerd te worden door de
filmmakers die capabel zijn om de middelen te creëren om ze te gebruiken. Laten we nu
eens bekijken hoe de moderne videokunstenaar aan de slag gaat met deze signaletic
matter41
.
41
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003, pp. 197-202 .
61
IV. TOEPASSING: CHRIS CUNNINGHAM.
IV.1. Achtergrond.
IV.1.1. Biografie en loopbaan.
Chris Cunningham werd geboren in 1970 en groeide op te Lakenheath, Suffolk
in Groot-Brittannië. Hij is geen onbekende in de wereld van de muziekvideo, reclame
en videokunst. Cunningham was als kind al gefascineerd door sciencefiction en
geobsedeerd door robottechnieken en elektronische muziek. In plaats van de traditionele
weg langs de academie te volgen, startte Cunningham als zeventienjarige onmiddellijk
in de praktijk. Met behulp van zijn aangeboren bekwaamheid kon hij aan de slag als
special effectartiest bij Aliens 342
en Hardware43
, waarna hij aan de slag ging bij het
effectenteam van Kubrick’s A.I.44
. Hij raakte in de ban raakte van de anatomie van
zowel de mens als machine en verzeilde hij bij het productiehuis Activate45
.
Cunningham is niet enkel een videokunstenaar, hij is sinds zijn jeugd een levendig
schetser, schilder, beeldhouwer en tegenwoordig ook muzikant, wat zijn werk sterk
heeft beïnvloed, zoals hij uitlegt in volgend citaat: “I love anatomy. I love the human
form, I always have. That’s why I got into painting and sculpting, that’s why I became
interested in prosthetics and why I make films about bodies. The only thing that was
missing was sound.”46
Cunningham heeft dezer dagen vaarwel geboden aan de muziekvideowereld en heeft
zich momenteel aangesloten bij Warp Films47
, waar hij zich kan toeleggen op zijn
videokunst. Spectral Musicians werd als de eerste kortfilm aangekondigd in 2001, maar
is tot vandaag de dag nog niet verschenen. Hij was tevens bezig met voorbereidingen
voor twee langspeelfilms, maar deze ideeën gooide hij inmiddels ook overboord. In
volgend citaat maakt hij duidelijk waarom hij geen videoclips (en geen compromissen)
meer wil maken:
42
Aliens 3 (USA: David Fincher, 1992). 43
Hardware (USA: Richard Stanley, 1990). 44
A.I.. (USA: Steven Spielberg, 2001). 45
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures. 46
Ibidem. 47
Onderdeel van Warp Records.
62
"[What] I'm working on now is a real step away from all that video stuff. I've
taken things to another level. I'm desperate to put new stuff out. Now I can push
things further than before because if I have an idea I can incorporate it into the
music. When you're making videos for other people, you're limited.48
"
Ondanks deze opvatting heeft Cunningham vorig jaar de korte clip Sheena is a Parasite
gemaakt voor The Horrors, een band die hij van MySpace plukte.
IV.1.2. Visie: Die Mensch-Machine.
Uit Cunningham’s oeuvre blijkt een satanistische visie op de moderne
samenleving: zijn werk is immers doorspekt met elementen van kinderangsten,
oerangsten, angst voor de toekomst, on(der)bewuste, de dood, anatomie van mens en
machine, instincten, surrealisme, sciencefiction, het viscerale…Cunningham exploreert
alle uithoeken van de menselijke geest en gaat uit van wat uit de verbeelding
voortvloeit. Hij daagt de grenzen van het menselijk lichaam uit, legt het radarwerk van
ons tijdperk bloot en creëert als het ware een moderne mythologie: de hellevaart van een
maatschappij. Zijn video’s zijn dan dikwijls ook duister, enigmatisch en koortsachtig.
Cunningham wil een verhaal vertellen met geluid in plaats van met beeld: hoe ver kan je
daarmee gaan voor het non-sensicaal wordt? De aanwezigheid van weinig narratieve
elementen in zijn videoclips is minimaal, maar desondanks moet de videoclip volgens
Cunningham altijd narratief blijven. Hij gaat er van uit dat zijn werk ‘puur’ is - omdat
ze zomaar uit de verbeelding voortspruit - en hanteert termen als ‘capturing personality’
en ‘transidentity’. Onder capturing personality versta ik het vastleggen van de
persoonlijkheid van de artiest (indien deze voorkomt in de videoclip) en onder
transidentity de uitwisselbaarheid van identiteit, het metamorfoseren van de vele
personages (mensen met dierenhoofden, robots met menselijke trekken, vrouwen en
kinderen met mannenhoofden, hersenwissels, etc.).
48
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures.
63
Cunningham’s werkwijze is uitermate nauwgezet en detaillistisch: hij bekijkt elke
waveform49
van de muziek afzonderlijk om te kijken welk beeld erbij past. Details zijn
uitermate belangrijk voor Cunningham: elk detail creëert volgens hem immers een
geloofwaardige en passende context voor een verhaal, idee of experiment. Zijn oeuvre
wordt dus gekenmerkt door zijn detaillistische beeldtaal, de hypernerveuze,
nauwgezette montage die lijkt te grenzen aan animatietechnieken, technologisch
vernuft, een zo snel mogelijke synchronisatie tussen beeld en muziek en zijn fascinatie
met het (menselijk) lichaam en cybernetica.
49
Een signaal, meestal digitaal opgenomen, weergegeven door een oscillator. De grafische weergave van
een signaal weergegeven door middel van een computerscherm. Elke waveform heeft zijn eigen unieke
harmonische inhoud.
64
IV.2. Analyse en toepassing van de beeldtheorie.
IV.2.1. Methodologisch kader van het onderzoek.
Aan de hand van een semiotische beeldanalyse kan men onderzoeken welke
betekenissen beelden in videoclips construeren en wat deze opwekken bij de
toeschouwer. Ik wil benadrukken dat deze analyse persoonlijk is, er zijn immers
meerdere invullingen mogelijk van één teken. Ik zal een beeldanalyse maken aan de
hand van het kader aangereikt door Smelik, Buikema en Meijer in Effectief
beeldvormen, Theorie, analyse en praktijk van beeldvormingsprocessen.50
. Om een
doeltreffende beeldanalyse te maken, moet men alle individuele componenten van het
geheel scheiden en apart analyseren aan de hand van een aantal vaste elementen. Men
onderscheidt op onderzoeksniveau technische en symbolische eenheden51
. Bij de
analyse van videoclips en andere visuele media onderscheidt men bij de technische
eenheden camerashots (close-up, extreme close-up, medium shot, long shot),
camerahoek (straight-on, kikvorsperspectief, vogelperspectief), camerabeweging (pan,
tilt, rijder, lift, in-of uitzoom), belichting (high-key en low-key) en duur van de opname.
Bij de symbolische eenheden onderscheidt men kostuum, handelingen, kleur, mimiek en
locatie52
. Op deze beeldanalyse heb ik vervolgens de concepten van Gilles Deleuze
toegepast, of beter nagegaan of er sprake van was in Cunningham’s werk.
Ik zal een algemenere analyse construeren in plaats van elke shot afzonderlijk te
bekijken, wat wegens Cunningham’s snelle montage quasi onmogelijk zou zijn en dit
kader vooral exemplarisch gebruiken bij de interpretatie. Tevens zal ik een grote nadruk
leggen op de interpretatie van de door Cunningham gebruikte symboliek.
Ik zal vijf muziekvideo’s als casus nemen ter illustratie van Deleuze’s beeldtheorie. De
selectie van deze vijf werken gebeurde op basis van relevantie. Het heeft bijvoorbeeld
geen nut om één van zijn eerdere muziekvideo’s te bespreken, als er daarin toch geen
sprake is van enig vorm van soort beeld.
50
SMELIK, A., R. BUIKEMA, R. en M. MEIJER, Effectief beeldvormen, Theorie, analyse en praktijk
van beeldvormingsprocessen, Assen, Van Gorcum & Comp., pp. 86-99. 51
HANSEN, A. e.a., Mass Communication Research Methods, London, Macmillian Press, p. 132. 52
Zie bijlage II voor de definiëringen.
65
De video’s die ik zal bespreken, zijn respectievelijk: Portishead’s Only You, Leftfield’s
Afrika Shox, Squarepusher’s Come on my Selector, Madonna’s Frozen en Aphex Twin’s
Come to Daddy.
Op de DVD die achteraan bijgevoegd zit, kan u het grootste deel van de besproken
videoclips terugvinden. De videoclips die niet raadpleegbaar zijn op de DVD zijn
voorzien van een weblink naar www.youtube.com. In de lijst met afbeeldingen zijn ook
per videoclip een aantal stills opgenomen.
Nu ga ik in het volgende hoofdstuk aan de hand van Deleuze’s beeldtheorie
onderzoeken hoe regisseur Chris Cunningham de eerder besproken ‘signaletic matter’
door het verticale proces van framing, cuts, shots en montage en door het horizontale
proces van long shot perceptiebeelden, medium shot actiebeelden en close-up
affectiebeelden vorm gaat geven.
66
IV.2.2. Toepassing van Deleuze’s beeldtheorie op selecties uit Cunningham’s oeuvre.
CASUS I: Cunningham’s gebruik van het affectiebeeld: Come to Daddy (1997)53
.
Algemeen
Come to Daddy vormde het definitieve keerpunt in Cunningham’s carrière. Door
de opkomst van elektronische muziek in 1997 en populariteit van bands zoals The
Prodigy, The Chemical Brothers, Underworld en Daft Punk sloeg Come to Daddy in als
een bom. Kijkers waren verbaasd door de vernieuwende aanpak van Cunningham. De
video speelt in op de postmoderne paranoia tegenover technologie: de televisie
schreeuwt “I want your soul, I will eat your soul”. Vandaag wordt de videoclip in één
adem genoemd samen met Michael Jackson’s Thriller en wordt aanzien als een van de
beste videoclips aller tijden. Cunningham had de lat hoger gelegd voor zichzelf na de
ongelukkige ervaring met Autechre, waar zijn gebrek aan ervaring voor een
inconsistente en ondermaatse video had gezorgd.
De inspiratie voor deze videoclip is afkomstig van een herinnering waarin Cunningham
als zestienjarige al fietsend achterna werd gezeten door een negenjarig kind met een
hamer, een ervaring die voor de jonge Cunningham Cunningham zeer vernederend en
beangstigend was.
Een andere inspiratiebron waren de ijle kinderstemmetjes in de muziek van Aphex Twin
en het feit dat Richard D. James, het brein achter Aphex Twin zijn eigen gezicht
dikwijls als logo gebruikt, zoals bijvoorbeeld op talrijke album - en magazinecovers.
Cunningham vertelt ook dat de montage al in zijn hoofd zat voor men zelfs nog begon
te filmen: van zestig procent van de shots staat al vast waar ze moesten, de andere
veertig procent liet Cunningham over aan het toeval54
.
In Come to Daddy wordt een oude dame aangevallen door een groep demonische
kinderen (allemaal met het hoofd van Richard D. James, het brein achter Aphex Twin)
in een flatgebouwcomplex.
53
Zie lijst met afbeelingen, afbeelding II. 54
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures.
67
De kinderen lijken enkel aan de het televisietoestel te gehoorzamen terwijl ze de buurt
terroriseren. Op het einde wordt uit deze televisie een monster geboren, die het oude
dametje letterlijk wegblaast. Dan verandert het gezicht van het wezen in dat van Richard
D. James, die de kinderen rond zich schaart als acolieten, als ware hij de oervader of de
nieuwe Jezus.
Analyse en verloop
De establishing shot toont een brug en flatgebouwen in kikvorsperspectief om de
beangstigende situatie van ons moderne tijdperk weer te geven. De videoclip wordt
aangekondigd als een film door middel van een titel. De camerabewegingen zijn snel en
chaotisch, de montage uitermate snel. Het licht is metaalachtig en lijkt van een
kopieerautomaat afkomstig, maar er wordt ook dankbaar gebruik gemaakt van het
daglicht. Opnieuw zijn er talrijke close-ups van voetjes die in waterplassen pletsen. De
camera focust op een oudere dame die met haar hond komt wandelen in het verlaten
appartementscomplex. Het individu lijkt verloren te lopen in het labyrint van het pand.
De muziek zou kunnen afkomstig zijn van de geluiden die in de videoclip zelf gemaakt
worden: men trommelt met stokken, smijt met vuilnisbakken, enz. De montage is
uitermate synchroon en dus snel.
De oude dame wordt telkens vanuit kikvorsperspectief gefilmd, wat haar angstige
situatie weergeeft. Heel de videoclip is doorspekt met dat dreigende gevoel en alle
elementen werken dit dan ook in de hand: het grauwe buitenlicht in tegenstelling tot de
felle overbelichting, de volwassenen tegenover de demonische kinderen, kindervoetjes
die door het water trappelen, de vele shots van flatgebouwen vanuit kikvorsperspectief
die de mens nietig doen voelen, veel slowmotion, etc. De hond activeert de televisie
door er tegen te plassen terwijl hij met zijn pootjes in een waterplas staat.
De eerste paar scènes zijn waarschijnlijk gefilmd met een handcamera, want de
bewegingen ervan versterken het gluurderaspect en het gevoel van bekeken worden. De
hond blaft maar we horen hem niet, de dame schreeuwt maar we horen haar niet. De
stille schreeuw is een element dat dikwijls terugkomt bij Cunningham en doet denken
aan Eisenstein55
en bevat misschien een verwijzing naar diens attractiemontage.
55
Zie lijst met afbeeldingen: afbeelding III.
68
Eigenlijk zijn er geen omgevingsgeluiden of geluid dat afkomstig is van de personages
tot dat de televisie begint te ruisen. Opvallend zijn weer de afwisselende shots van de
handen van de oude dame en de hond, om aan te tonen dat ze de situatie geen meester
kan. De televisie schiet langzaam in gang als de muziek begint. Het monster op de
televisie wordt in close-ups geportretteerd en de nadruk wordt op de enorme mond
gelegd. Dit is de beste synchronisatie die Cunningham doorvoerde tot nu toe.
De oude dame loopt weg uit het daglicht, er is een grote clair-obscur werking met
groene en blauwe koele tinten. Plots komt er een straight-on shot van de kinderen, dan
een reactieshot waarin de oude dame een hartaanval lijkt te krijgen. Er wordt een grote
nadruk gelegd op de gezichten van de kinderen afgewisseld met het gezicht van het
wezen op de televisie. Soms is er ook elektrisch, oranje licht tussen wat wijst op vuur en
alweer het samengaan van twee elementen: water en vuur. Er zijn veel vlugge
sequenties met afwisselingen van shots van de kinderen die amok maken, ruisbeelden,
waterplassen, vuilnis en het televisiebeeld. Bijzonder is de fade-in op het
televisiescherm, dat dan op zijn beurt ons televisiescherm vult en wat de kijker een heel
dubbel gevoel geeft. Wanneer het wezen zegt “Come to Daddy” scharen de kinderen
zich rond de televisie als vaderfiguur. Daarna komen weer heel veel beelden van de
kinderen in een snelle montage. Het televisiebeeld gaat in een fade-out terug naar het
‘normale’ beeld wanneer de kinderen een man achterna zitten.
De sequentie krijgt het gevoel van een achtervolging omdat de scène gefilmd wordt
vanuit het perspectief van de achtervolgers. Er zitten snelle, wazige diagonale beelden
tussen om de sfeer van chaos en agressie te vergroten. De paniek van de man wordt
duidelijk gemaakt door de vele close-ups en zijn stille schreeuw. Deze schreeuw komt
tegelijk met die van het wezen, die op dat moment schreeuwt “I want your
souuuuuuuuuuuuul”. Het is een oerschreeuw die niemand hoort. De piepende geluiden
in de muziek is zogezegd storing op de televisie. Opvallend in deze videoclip is de
geboorte van het wezen als een nieuw soort mens, als het samengaan van technologie en
lijfelijkheid met de televisie als baarmoeder.
De oude vrouw - als enige belicht - doemt weer op uit de duisternis en het monster
wordt geportretteerd in close-ups van zijn magere rug en borstkas. Het monster richt
zich op, waarop de oude dame begint te schreeuwen en het wezen ook. Alleen is diens
schreeuw veel harder en lijkt het dametje weg te waaien. 69
Opvallend is de naturalistische belichting van het vrouwtje tegenover het donkere van
het wezen, wat zou kunne wijzen op de tegenstelling tussen instinct en ratio. Wanneer er
adem wordt genomen in het nummer, wordt dit weerspiegeld in de videoclip door een
close-up op de magere borstkas van het wezen. Weer krijgen we misselijk makende
draaiende shots van flatgebouwen vanuit kikvorsperspectief te zien, die de kijker
overmeesterd doen voelen.
Op het einde komt nog een andere wezen in beeld: het lichaam lijkt hetzelfde als het
wezen dat uit de televisie geboren werd, maar het hoofd is dat van Richard D. James,
het brein achter Aphex Twin. Zijn bewegingen gaan synchroon met de muziek en de
handen worden weer apart gefilmd. Hij raakt de hoofden van de kinderen aan: wat
normaal een geruststellend gebaar is, wordt hier een verontrustend gebaar. De kinderen
komen bij pappie. Op het einde zijn er nog vlugge shots vanuit verschillende
camerahoeken die de spastische bewegingen van de vaderfiguur weergeven, afgewisseld
met ruisbeelden, beelden van de kinderen, waterdruppels, de vrouw, de televisieman, en
de hond. De film wordt als het ware eventjes omgekeerd afgespeeld. Wanneer het
vaderwezen zich een laatste keer opricht, lopen alle shots van de video door elkaar,
vooral de mond van het televisiewezen lijkt uit te lopen: je zou kunnen zeggen dat
Cunningham hier als het ware een soort ‘Dalívisie’ creëert. Op het einde krijgen we nog
testbeeldjes en wat ruis.
Vernietigt deze nieuwe Jezus het maatschappelijk beeld en idealen? Wordt de
maatschappij hier in vraag gesteld aan de hand van het groteske, zoals Gogol deed? Is
dit een microscopische weergave van grotere complexe problemen? Centraal staat
volgens mij vooral het effect van media op de jongerencultuur. Cunningham stelt in de
deze videoclip de toekomst in vraag. Kinderen staan normaal symbool voor onschuld,
de toekomst van een maatschappij, maar Cunningham keert dit beeld helemaal om in
deze videoclip door middel van transidentiteit. De kinderen hebben een onvolwassen
lichaam, maar het demonische hoofd van een volwassen man. Ook het monster dat
wordt geboren uit televisie verpersoonlijkt de angst voor duivelse technologie. Als we
de demonische invalshoek verder trekken, kan het verlaten pand symbool staan voor de
dieptes van de menselijke geest. Het kikvorsperspectief wordt vooral gebruikt om angst
en onderdanigheid weer te geven.
70
Overduidelijk is hier Cunningham’s gebruik van de close-up, wat op zich al wijst op het
creëren van een affectiebeeld. Zoals vermeld beslaat het affectiebeeld dus het interval
tussen een binnenkomende waarneming en de uitgaande actie. Het gezicht converteert
externe bewegingen in de ruimte tot bewegingen van (gezichts)expressie. Wat in de
ruimte gebeurt, wordt weerspiegeld op het gezicht, zoals hier gebeurt in Come to
Daddy: de oude vrouw doet verontrustende waarnemingen, die van de groteske
kinderen, en de veronrustheid dat hierdoor wordt gecreëerd wordt weergegeven via een
close-up van haar gezicht. Als we de videoclip dichter bekijken zien we een enorme
hoeveelheid aan close-ups en niet alleen van gezichten, maar ook van lichaamsdelen
(zoals bijvoorbeeld voeten en handen) en objecten, zoals bijvoorbeeld de televisie. Ik
denk dat de close-ups in deze muziekvideo een hele mooie illustratie zijn wat Deleuze
zegt over de close-up, namelijk dat deze het gezicht abstraheert van alle tijdruimtelijke
coördinaten (in deze muziekvideo weet de kijker inderdaad niet meer wie, wat, hoe,
wanneer en waar). Daardoor, zegt Deleuze, converteert de close-up het gezicht of het
object tot een complete Entiteit dat een affect (kwaliteit of kracht) uitdrukt. En gelijk
heeft hij: bekijk maar eens de kracht die de close-ups van de kinderen, de demon en de
oude vrouw bevatten. De close-up is hier inderdaad niet meer individualiserend (geen
enkele van deze demonen is van een ander te onderscheiden in close-up), niet langer
socialiserend of communicerend. Het geeft enkel een affect of kracht weer.
Het wordt een beeld die een affectieve kwaliteit van kracht uitdrukt, het beeld fungeert
als het ‘uitgedrukte’. In deze video is het niet duidelijk te zeggen dat er sprake is van
contour of trait icons (deels wegens het feit dat alle kinderen hetzelfde masker dragen).
De close-up laat hier dus toe dat het affect an sich kan verschijnen, gescheiden van de
contextuele determinanten, zoals we bijvoorbeeld kunnen bemerken in de close-ups van
afzonderlijke lichaamsonderdelen: bijvoorbeeld de close-up van de kindervoetjes die
doorheen de waterplassen lopen. De context is hier volledig zoek. Firstness is hier dus
ook terug te vinden: men toont een kwaliteit zonder rekening te houden met zijn actuele
manifestatie in een specifieke situatie.
Dat de close-up niet de enige manier is om een affectiebeeld te creëren, valt ook te
bemerken in Come to Daddy: de context wordt ook verstoord door het wegnemen van
tijdruimtelijke coördinaten, met andere woorden het wordt moeilijk om een perspectief
aan te nemen. 71
Hier kunnen ook medium shots de rol van close-up vervullen, zeker als de beelden dan
nog eens schuin worden genomen, verdwijnen de meeste tijdruimtelijke connotaties.
Ook in de long shots van de ‘vallende’ torenhoge gebouwen ontbreekt diepte: het beeld
wordt inderdaad afgeplat tot een dun oppervlak.
Deze doolhofachtige ruimte fungeert hier als espace quelconque. De ruimte is niet
homogeen, het zou gelijk waar ter wereld kunnen zijn, er zijn geen duidelijke
afmetingen of een duidelijk grondplan, de ruimte zou eeuwig kunnen doorgaan, er
kunnen oneindig veel links gemaakt worden tussen diens onderdelen. De ruimte
fungeert hier des te meer als pure site voor het mogelijke. Onder andere door deze
ruimte worden de affecten ontdaan van hun context. Er is hier weldegelijk sprake van
een qualisign of potisign: de espace quelconque drukt hier een kracht uit in een
ongecentreerdheid. De muziekvideo geeft een mooi beeld van het punt waarop beelden
ophouden gerelateerd te zijn aan het tijdruimtelijke raster. Deze espace quelconque is de
genetische materie waaruit de lokale configuraties van kwaliteiten/krachten
(bijvoorbeeld de demonische kinderen) kunnen samengesteld worden. Deze espace
quelconque wordt geconstrueerd door twee dingen: door een gebruik van schaduw die
de ruimte potent en oneindig maakt en door lyrische abstractie: de alternatie tussen het
actuele en het virtuele tussen de staat van de dingen zelf wordt uitgedrukt.
Deze labyrintische ruimte geeft dus perfect weer wat een espace quelconque is: het
heeft geen coördinaten meer, het is puur potentieel, het drukt enkel pure krachten en
kwaliteiten uit, onafhankelijk van de toestanden van dingen of de milieus die hen
karakteriseren.
72
CASUS II: Cunningham’s gebruik van het perceptiebeeld: Afrika Shox (1998)56
.
Algemeen
De video van Afrika Shox draagt een lange geschiedenis met zich mee. Het
concept werd door Cunningham geschreven in 1997, de video werd eindelijk ingeblikt
in 1998, waarna de uitgave dan nog anderhalf jaar werd uitgesteld. Cunningham
baseerde zijn idee op enkele losse beeldende elementen in verband met voodoo (een
Vietnamveteraan in New York City, een zombie met een voodoovloek), hij vond
immers dat de vocals van Afrika Bambaata ‘voodoo’ klonken.
Analyse en verloop
De conceptvideo toont een zwarte, getormenteerde man die rondstrompelt door
de straten van New York. Zijn lichaamsdelen spatten bij elke aanraking uiteen in
gruzelementen. De omgevende skyscrapers worden grotendeels in kikvorsperspectief
weergegeven om het angstaanjagende ervan te benadrukken, net zoals in Come to
Daddy. Omgevingsgeluiden horen we in het begin van de video, maar die vallen weg
eens de muziek start. Het licht lijkt vooral afkomstig van het daglicht en is daarom zeer
grijs en grauw. De kledij van de passanten is doordeweeks. Enkele uitzonderingen
vormen de gerafelde versleten kledij van de getormenteerde man en de kledij van de
breakdansers. In afwisseling met het grijze daglicht wordt de kijker sporadisch verblind
door felle lichtflitsen van de zon, wat symbool kan staan voor verblinding, net als de
lichte irissen van de zwarte man. Wanneer de man door de straten strompelt zijn de
scènes traag en lang afgewisseld met een snellere montage van auto’s die voorbijrazen.
De man lijkt letterlijk te verdrinken in de stroom van voorbijgangers. De blik van man
is voortdurend naar boven gericht, als wachtte hij op verlossing.
De meeste shots zijn chaotisch en desoriënterend omdat de camera vanuit het
perspectief van de man mee volgt en ook diens wankele bewegingen volgt. Soms lijkt
het alsof hij gadegeslagen wordt door een verborgen camera, waardoor een gevoel van
voyeurisme gecreëerd wordt. De mensen rond hem helpen hem niet, maar de kijker ook
niet.
56
Zie lijst met afbeeldingen, afbeelding IV.
73
De beeldtaal is soms ironisch, bijvoorbeeld de shot waarin het verkeerslicht op ‘walk’
verspringt (de man verliest constant ledematen waardoor zich voortbewegen moeilijk
wordt). De camera lijkt soms te moeten zoeken om de man in beeld te brengen, wat
wordt weergegeven door wazige shots. Wanneer de kreupele man de trappen
afstrompelt wordt deze scène gefilmd vanuit het perspectief van een krantlezende man,
een soort voyeur. Alweer worden er veel close-ups van de voeten van de man getoond.
Wanneer de zwarte man zijn hand reikt naar de krantlezende man als hulpzoekend
gebaar - de handen worden ook weer apart in beeld gebracht -, wordt deze aangelopen
door een voorbijganger waarop de arm tot aan de elleboog gewoon afbreekt en kapot
spat op de grond als poreus porselein. Duiden de brekende scènes op onze
vergankelijkheid van ons lichaam, op de breekbaarheid van ons zijn? De torenhoge
flatgebouwen lijken te bewegen op de achtergrond: de man is statisch tegenover een
dynamische achtergrond. Deze man lijkt zijn plaats in de maatschappij niet vinden. De
volgende scènes zijn vooral close-ups in kikvorsperspectief die de nadruk leggen op de
confrontatie van de verafschuwde man met zijn afgebroken arm en met de apathische
blik van de krantlezer. De camerabewegingen proberen zo veel mogelijk de chaos rond
de zwarte man weer te geven: auto’s razen voorbij in wazige shots, flatgebouwen
worden in een sterk kikvorsperspectief weergegeven terwijl de camera draaiende
bewegingen maakt. Op de zang “The World is on Fire I’ll take you higher” worden
scènes gemonteerd waarop de man zijn blik naar boven richt, als verwachtte hij van
daar de redding. In een ander soort scènes zien we een groepje breakdansers in wat een
ondergronds parkeergarage lijkt.
De personages worden als het ware op hun geheel getoond door middel van de camera
in een tiltbeweging over hun lichaam te laten gaan. Statische close-ups van de voet van
de zwarte man die in een plas water staat worden tegenover de al te beweeglijke
lichaamsdelen van de dansers geplaatst. In deze scène lipt één van de dansers de tekst
mee – wat anders niet gebeurt - maar dit waarschijnlijk omdat de muziek daar echt kan
spelen, ze dansen ook op de tonen van Afrika Shox die uit hun boombox komen. Er is
dus een grote visuele discrepantie tussen het dansen en de kreupele man. Het ironische
van de video bereikt ook zijn toppunt in de scène waarin de kreupele man op zijn valt,
zijn andere hand breekt en dus als een schildpad op zijn rug niet meer recht raakt.
Hierop zegt een sjamaanachtige man “Need a hand?”. 74
Deze figuur van de ziener wordt omhuld door een helverblindend licht dat rond zijn
hoofd hangt als een aureool, wat dan weer duidt op geestelijke verlichting en redding.
De zonnebril die de man opheeft maakt hem aan de andere kant dan weer blind: maar
fysische blindheid zou dan weer – net zoals bij Oidipous en vele anderen - het innerlijke
zicht, het derde oog toegankelijker maken.
Naarmate de muziek de climax nadert, worden de shots onherkenbaarder en des te meer
wanordelijk. Eens terug op zijn benen, strompelt de man de straat weer op enkel om
omvergereden te worden door een auto, waarop hij in een wolk uiteenspat. Tot stof zult
gij wederkeren. Deze scène wordt weergegeven door het perspectief van de bestuurder
tegenover het perspectief van de kreupele man te zetten. Een extreme close-up geeft de
doodsangst van de man weer. Als laatste scène zien we nog de auto uit beeld rijden en
een achteloze passant.
Deze videoclip werd door MTV net zoals Come to Daddy verbannen naar de late uurtjes
van de nacht en laat het nu net die censuur zijn dat Cunningham volgens mij probeerde
aan de kaak te stellen met Afrika Shox. Synchroniciteit wordt ook in deze video zeer
consequent doorgedreven, zelfs de lichten van een auto flikkeren mee op de beat van de
muziek. Voorbijgangers worden straight-on in medium shots gefilmd, maar niet op hun
geheel: ofwel de onderkant van het lichaam, ofwel aparte delen worden getoond.
Opvallend is wel hoe dikwijls Cunningham voeten apart van het lichaam filmt, zowel
van de voorbijgangers als van de zwarte man. Als er gefilmd wordt uit het perspectief
van de man is dat dikwijls het kikvorsperspectief, omdat alles hem overmeestert: de
chaotische jungle van de stad, het dreigende van de flatgebouwen, de apathie van de
mensen. Alles draait vanuit dit perspectief, net zoals het binnenste van de man. Er is zo
veel aan de hand waar hij geen vat op kan krijgen. Naarmate de man de waanzin
dichterbij komt, worden de scènes ook ontstellender: er komen meer close-ups in
kikvorsperspectief afgewisseld met fragmentarische scènes van lichaamsdelen. Extreme
close-ups worden meestal gebruikt om de waanzin van de man te benadrukken.
Heel deze muziekvideo is doorspekt met representeringen van gezichtsstandpunten. We
worden vooral geconfronteerd met de waarneming van de zwarte man, met het
subjectieve beeld dus. De subjectieve beelden komen dus voort van binnen uit de scène,
wat veelvuldig voorkomt in deze muziekvideo. 75
Toch is er ook sprake van objectieve beelden, scènes van buiten uit, bijvoorbeeld de
talrijke shots van de skyscrapers, de stedelijke verlatenheid en de apathische mensen.
Deze objectieve en subjectieve beelden lopen hier ook door elkaar: er is hier ook sprake
van een anoniem standpunt dat niet geïdentificeerd kan worden, niet tussen de
personages (ik reken de stad hier mee als personage) en niet bij de kijker.
De bemerking die Deleuze maakt over Passolini kunnen we hier doortrekken. Hier komt
ook uit één shot twee subjecten voort: het neurotische personage van de getormenteerde
man en de obsessieve camera, wat hier kan samenvallen met het personage van de stad.
Er is hier dus sprake van een dicisign: een perceptie opgenomen in het frame van een
andere perceptie, een perceptie (obsessive camera framing dat hier samenvalt met de
stad) van een perceptie (neurotic character view, hier het personage van de
getormenteerde zwarte man).
Volgens mij vallen in deze muziekvideo alle drie de tekens van het perceptiebeeld op te
merken. Eerst en vooral dus het dicisign, wat een perceptiebeeld is te begrijpen vanuit
een specifiek, dagdagelijks standpunt, zoals bijvoorbeeld de shots van de
voorbijgangers. Ten tweede is er volgens mij ook sprake van gebruik van de reume: het
perceptiebeeld dat te begrijpen valt vanuit een zwevend, vloeiend perspectief, dat nog
net kan geassimileerd worden binnen dagdagelijkse coördinaten, zoals bijvoorbeeld de
shots van de draaiende, ‘zwevende’ flatgebouwen. Ten laatste bemerken we hier ook
het gebruik van de gramme, het perceptiebeeld dat assimilatie binnen een dagdagelijks
kader tart, zoals bijvoorbeeld de shots van de afbrekende lichaamsdelen en specifiek de
shot waarin de zwarte man als een schildpad hulpeloos bijna zonder ledematen op de
grond van een parking ligt.
76
CASUS III: Cunningham’s gebruik van het actiebeeld: Come on my Selector
(1998)57
.
Algemeen
Come on my Selector is één van de vele hoogtepunten van Cunningham’s
carrière. Deze video won verschillende belangrijke awards58
. De videoclip is op een
ongelofelijk strakke manier gemonteerd. Dit was dan ook de eerste keer dat
Cunningham de montage ook op zich nam. Verassend is dat het verhaal voor de video
drie dagen voor het begin van de opnames zelfs nog niet vaststond. Cunningham wou
voor dit nummer origineel een ‘live action cartoon’ in elkaar zetten, maar vond dit idee
technisch te ambitieus en koos er voor niet dezelfde ervaring als bij Autechre te riskeren
(hij kon zijn plannen niet waarmaken en maakte twee verschillende versies van het
nummer Second Bad Vilbel). Het werd dus een verhaal over de escapades van een
Japans meisje die ’s nachts ontsnapt uit een gesloten instelling. De videoclip draagt
vormelijke elementen van strips, Japanse manga en oude Tex Avery cartoons in zich.
Waarom hij koos voor een instelling voor geestesgestoorden, maakt hij duidelijk in
volgend citaat:
"I remember thinking fuck, I don’t have enough time to think this video through,
so if I set it in a mental hospital I can just do anything because they're all
eightball!" 59
.
Verloop en analyse
Cunningham behandelt deze videoclip als een kortfilm: de establishing shot is
een enorm lange scène in een donkere gang, waarin onmiddellijk duidelijk wordt dat de
we ons in een soort Japanse instelling voor geestesgestoorden bevinden. De personages
spreken dan ook enkel Japans, maar er is wel voor ondertiteling gezorgd, wat weer wijst
op een filmische behandeling van de videoclip. Terwijl de surveillant de kamers
controleert, is nog geen muziek, er zijn enkel omgevingsgeluiden te horen. De camera
blijft bijna altijd in dezelfde positie, die van een straight-on medium shot.
57
Zie lijst met afbeeldingen, afbeelding V. 58
Zie bijlage III. 59
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures.
77
Plots zien we de bewaker vanuit een anders perspectief: we zien de surveillant vanuit
een kikvorsperspectief, de camera bevindt zich achter een ander personage waarvan we
enkel zijn hand in beeld zien. Door het lage dreigende perspectief en de onheilspellende
achtergrondgeluiden krijgt de kijker onmiddellijk een gevoel van benauwdheid en
spanning.
Als we dan een zicht krijgen op het wezen in een medium shot, zien we het bizar
geproportioneerde lichaam van een mens met een hondenkop erop. Cunningham
gebruikt hier opnieuw zijn concept van transidentiteit. De shot doet ook veel denken aan
de reclame die David Lynch concipieerde voor Playstation60
. De surveillant merkt deze
figuur niet op. Er wordt via ruisbeelden overgeschakeld naar bewakingscamera’s die
bemand worden door een andere figuur, die bijna identiek is aan de eerste surveillant.
Wanneer de eerste surveillant een volgende kamer wil inspecteren, zit een meisje
televisie te kijken met haar hondje, enkel verlicht door het kille licht van de televisie.
Wanneer zij niet reageert op de aanmaningen van de bewaker, gaat deze binnen en
ontdekt hij dat beiden verdwenen zijn (er zit een pop en een knuffel waar het meisje en
het hondje normaliter zouden moeten zitten). Vanaf nu zal de muziek ook beginnen en
de montage sneller worden. Een close-up van de bewaker in paniek wordt parallel
gemonteerd aan die van het hondwezen (alweer een minotaurusfiguur) in
kikvorsperspectief. Het wezen smijt zijn doktersjas af, waarop het duidelijk wordt dat
het angstaanjagende wezen gewoon in klein meisje is met het hondje op haar hoofd.
Opvallend is dat wanneer het meisje spreekt tegen haar hondje, haar mond niet
opengaat. Waarschijnlijk horen we haar gedachten of communiceert ze telepathisch met
de hond. Ook de voeten van het meisje worden weer afzonderlijk in beeld genomen. Er
gebeuren ook dikwijls dingen buiten beeld, omdat de camera zich niet meebeweegt. De
sequentie die nu volgt is een snelle montage van een achtervolgingsscène, dikwijls
gefilmd in kikvorsperspectief om het standpunt van het jonge meisje weer te geven, de
shots zijn dikwijls schokkend en dicht tegen de grond omdat de voeten en het hondje
dikwijls in beeld komen. Het is alsof het meisje een dynamisch kader krijgt om binnen
te bewegen en de bewakers een statisch kader (omdat deze meestal straight-on in een
medium shot getoond worden).
60
Te raadplegen op http://www.youtube.com/watch?v=YfnNRibEYxc.
78
Het licht in deze video is vooral afkomstig van de zaklampen van de surveillanten en
het kille, blauwachtige typisch ziekenhuisachtige licht van tl-lampen. Tijdens de
zoektocht naar het meisje beweegt de camera wel mee uit het perspectief van de
surveillanten om hun zoektocht naar het meisje te illustreren. Deze zoektocht wordt
afgewisseld met scènes waarin het meisje werkt aan een computer en alweer worden
haar handen apart gefilmd in een close-up.
Wanneer de twee mannen haar op het spoor zijn, zien we een scène waarin ze de trap
opgaan: dit wordt door middel van close-ups van de voeten in kikvorsperspectief
geïllustreerd. Alles is zeer wit en doet dus bijgevolg steriel aan, zelfs de schoenen van
de mannen. De mannen beuken de deur in (alles gaat hier zeer snel), waarop een heel
snelle vechtsequentie volgt: close-ups van het kind, de hond en de bewaker worden
afgewisseld met scènes waarin de hond in de voet van de bewaker bijt. De
synchroniciteit tussen beeld en muziek wordt hier door Cunningham ten top gedreven.
Aparte shots van lichaamsdelen van het kind die een vechtpositie aannemen worden in
het gewone kader (straight-on medium shot) getoond, nadat de man het kind trachtte
beet te nemen met snelle wazige bewegingen. De close-ups van het mannengezicht
ertussen doen zeer cartoonesk aan. De andere bewaker slaat op de vlucht in de
trappenhal, de afdaling wordt logischerwijs gefilmd vanuit vogelperspectief. Wanneer
het kind onverwacht opduikt aan het einde van de trappen, wordt dit gefilmd vanuit haar
perspectief (maar dit is weer kikvorsperspectief vanwege haar kleine gestalte). De
macabere close-up van het glimlachende kind doet denken aan Cunningham’s
reclamewerk voor Playstation, Mental Wealth61
. Er volgt opnieuw een snel gemonteerde
vechtsequentie, waarin het kind erin slaagt de bewaker te verdoven. De man valt neer
(uit het kader van de camera), het licht gaat uit en het wordt donker.
Dan is er een plotse gele lichtflits en wazige close-ups van het kind in
kikvorsperspectief (vanuit het gezichtspunt van de verdoofde man). Het kind zegt
“Wake up” tegen hem (niet-muziek gebonden geluid) en slaat hem los in het gezicht.
De camera maakt een tiltbeweging naar beneden waardoor we zien dat de bewaker vast
zit in een rolstoel. In dezelfde shot tilt de camera weer naar boven, waardoor we zien dat
de man schreeuwt als hij het kind ziet. Deze schreeuw blijft weer ongehoord want hij is
gekneveld.
61
Te raadplegen op http://www.youtube.com/watch?v=wpBPi4CjDMQ.
79
De volgende scènes zijn shots vanuit de verschillende perspectieven en zoom-ins op de
computer om de situatie weer te geven: het meisje zal de hersenen van de hond ruilen
met die van de surveillant. Wanneer het meisje de machine in werking zet, komt de
muziek weer op gang, waardoor de synchroniciteit tussen beeld en muziek echt
opvallend wordt. De transformatiesequentie is overbelicht, we krijgen snel gemonteerde
close-ups van de man, het kind, de hond en de computer te zien.
De vastgebonden man is nu getransformeerd: hij heeft de hersenen van het hondje. In de
scène waarin de man zijn knevel aftrekt (die trouwens uitzonderlijk van opzij wordt
gefilmd), zegt hij tegen het hondje: “Come to fucking Daddy” als verwijzing naar
Cunningham’s eerdere vidowerk Come to Daddy voor Aphex Twin .
Een van de laatste scènes is opnieuw een achtervolgingsscène, maar dit maal zitten
andere verplegers hen achterna. Deze sequentie is gelijkaardig aan de eerste
achtervolgingsscène: de ene bewaker in een rolstoel wordt door de gang voortgeduwd,
de achtervolgers worden in kikvorsperspectief weergegeven, het licht van de zaklampen
schijnt chaotisch in het rond. Opvallend is ook weer een afzonderlijke shot van de
rolstoel die door een plas water rijdt. Wanneer het meisje en haar nieuwe hond/man de
rolstoel loslaten en tegen de muur laten knallen, wordt ingezoomd op hun extatische
gezichten. Op het einde beuken de andere surveillanten de deur in van het laboratorium
en zien daar het hondje zitten. Wapens met zaklampen erop worden gericht op de hond,
die in een straight-on close-up wordt weergegeven. De hond blaft maar men begrijpt
niet wat hij zegt. Het eindbeeld is een shot van de hond, waar Japanse tekens worden
naast gezet. Dit soort beeld doet enorm denken aan het einde van de Loony Tunes
filmpjes: ‘That’s all folks!”.
Come on my Selector is een narratieve conceptvideo die beroep doet op Cunningham’s
begrip van transidentiteit. De video lijkt zo aan de kinderlijke verbeelding ontsproten en
is tegelijk tragisch en komisch. In de video wordt een grote nadruk op het technische
gelegd, gericht op de vlucht uit de werkelijkheid.
Het is vooral opvallend hoe Cunningham de realiteit blijft schuwen, alweer portretteert
hij mensen in een uitzonderlijke situatie. Centraal in deze videoclip stelt hij de
ontpersoonlijkte mens en diens verminking.
80
Het beeld dat in deze muziekvideo te bespeuren valt is het actiebeeld. Come on my
Selector werkt dan ook meer met narratief dan Cunningham’s andere werk en zoals we
al wisten wordt het narratief gekoppeld aan het actiebeeld. Cunningham maakt in feite
een bepaalde samenstelling van bewegingsbeelden en daaruit komt een verhaallijn
voort. Bijvoorbeeld het feit dat de surveillant die zijn ronde doet bemerkt dat een
patiënte afwezig is, fungeert als startpunt voor verschillende mogelijk verhaallijnen.
Net zoals het actiebeeld gaat het hier in Come on my Selector om gedetermineerde
milieus (de psychiatrische instelling) en actuele gedragingen (de ontsnapping en
achtervolging). Realisme is wel op zijn zachtst gezegd niet het grootste kenmerk van
Come on my Selector, maar de muziekvideo is wel een domein van kwaliteiten en
krachten (verpersoonlijkt door het meisje en de surveillanten en tevens door hun acties),
geactualiseerd in een concreet milieu (een avond in een psychiatrische instelling) én een
domein van affecten en impulsen die in acties (zoals de vechtscènes) gestalte krijgen.
Het milieu vestigt dus inderdaad een omgevende configuratie van krachten (een
potentieel aan gebeurtenissen), deze oefent een invloed op het levende beeld uit en
spoort de acties (de ontsnapping) en reacties (van de surveillanten) van het levende
beeld aan. Ook dit actiebeeld bevat dus een bijkomend milieu van krachten en
bijkomende acties/reacties van één of meer individuen. Wat Deleuze stelt over duels,
namelijk dat de actie zich in het centrum van het omgevende milieu als een duel van
krachten plaatsvindt) kunnen we hier ook illustreren: er is namelijk ook sprake van een
duel met het milieu (het patiëntje versus de omgeving van het psychiatrische
ziekenhuis), een duel met anderen (het patiëntje versus de surveillanten) en een duel met
zichzelf (de tegenstrijdige krachten die binnen het meisje duelleren).
De structuur van deze muziekvideo en dus van het actiebeeld valt grotendeels samen
met die van de Large Form. Deze bestaat uit een milieu van krachten dat een initiële
situatie (S) laat ontstaan (hier de poging tot ontsnapping van het patiëntje uit de
psychiatrische instelling), gevolgd door een duel van krachten dat een actie inhoudt (A:
de achtervolging door de surveillanten en de ‘brainswap’ tussen één van hen en het
hondje) en een consequente aanpassing van de situatie (S’: de ene surveillant overleeft
het wellicht niet, het meisje en haar nieuwe vriend ontsnappen en in de instelling keert
de initiële situatie van rust terug, het zij zonder de twee identieke surveillanten, het
meisje en haar hondje). 81
In deze muziekvideo, in dit actiebeeld is er sprake van twee tekens: het synsign en het
binomial. Het synsign toont hier het ensemble van krachten en kwaliteiten
geactualiseerd in een milieu, in een gedetermineerde tijd en ruimte. Het binomial, het
teken geassocieerd met een specifieke actie, wijst elk duel aan en deze zijn in Come on
my Selector talrijk.
Laten we de vijf wetten van de ‘fysica’ die Deleuze opstelde voor het actiebeeld hier
eens nagaan. Ten eerste is de Large Form van Come on my Selector inderdaad ook
structureel (er is een vast patroon) en gaat het over de dispositie van milieukrachten als
componenten van een organisch geheel (de verschillende krachten van het meisje en van
de surveillanten kunnen samengebracht worden onder de kracht van het milieu van de
instelling, zonder zou het actiebeeld niet functioneren). Ten tweede is er ook (zoals het
moet) een passage van milieu naar actie: de omgeving zorgt letterlijk voor de actie, het
meisje zou niet moeten ontsnappen indien ze niet opgesloten was door de omgeving. De
milieukrachten convergeren inderdaad tot een duel met een climax. Dit neemt in Come
on my Selector de vorm aan van crosscutting en bliksemsnelle synchronisatie tussen
woord en beeld. Ten derde heeft Deleuze het nog over verboden montage, waarin de
convergerende krachten elkaar in één shot ontmoeten: dit is dan de shot van het duel in
het laboratorium tussen het meisje, de hond en de twee surveillanten, waarbij de
surveillanten de duimen moeten leggen voor het jonge patiëntje (de alternatie van
verschillende acties leidt dus tot een scène waarin de conflicterende krachten tegelijk
aanwezig zijn). Ten vierde stelt Deleuze dat het ene duel zich in een ander nestelt zoals
Russische poppetjes. Dit inkapselen kan men hier ook bemerken: het duel met de
overheersende kracht (de surveillanten) vindt plaats binnen het duel met het milieu (de
instelling), wat nog eens plaatsvindt binnen het duel van het meisje met zichzelf (ze is
immers geestesgestoord). Als laatste regel heeft Deleuze het nog over de ‘Great Gap’
tussen het inkapselende milieu en de actie met climax, die stelt dat een afstand de
initiële situatie moet scheiden van het afsluitende duel. Dat is ook in Come on my
Selector niet anders: er heerst een grote discrepantie tussen de initiële situatie (een staat
van rust) en het afsluitende duel (een toestand van grote onrust wanneer het patiëntje en
haar getransformeerde ‘hondman’ de andere surveillant te pletter rijden tegen een
muur).
82
Er is hier sprake van een ademhalingsruimte of ‘respiration-space’, een manier om de
ruimte te construeren in het actiebeeld. Er is namelijk ook in Come on my Selector een
globale conceptie van omgevend geheel binnen dewelke individuele elementen reeds
gesitueerd en gestructureerd zijn. Het gaat meer bepaald om de instelling als omgevend
geheel, maar daarbinnen de situering en structurering van de personages en de krachten
die zij uitoefenen.
83
CASUS IV: illustratie van het driftbeeld: Frozen (1998)62
.
Algemeen
Er was zo’n danig groot gedoe rond het ontstaan en de ontwikkeling van deze
muziekvideo, dat Cunningham na deze ervaring besloot om nooit meer met grote
sterren te werken. Voor Madonna was het kiezen voor Cunningham als regisseur van
haar eerste single van het album Ray of Light63
nochtans een gedurfde stap en
allesbehalve evident. Ze had enkel de video voor Come to Daddy gezien en had
blijkbaar geen nood aan verdere illustratie van Cunningham’s kunnen. Voor
Cunningham was dit dus de eerste maal dat hij zou werken met een grote naam, een
groot budget en de onderhandelingen die daarmee gepaard gaan. Hij heeft dus moeten
inboeten aan creatieve vrijheid, wat hij - om het met een understatement te zeggen – niet
zo fijn vond.. De opnames op zich verliepen van in het begin al als waren ze verdoemd.
De motion control werd in de Mojavewoestijn gefilmd, waar het de eerste twee dagen
continu regende, waardoor Cunningham’s originele ideeën niet uitvoerbaar waren. Chris
legt uit in het Director’s Label booklet:
“The original treatment was, like, massive piles of bodies in the desert. All these
figurative sculptures made up of bodies that were all multiple Madonnas. They
were all going to split and break up and change into ravens en then change into
dogs. Just a performance video, but a really elaborate one using her, her clothes,
and any shapes that would come out of her clothes. It was ‘some visuals’ in search
of an ‘idea’64
”.
Cunningham vindt de effecten in deze muziekvideo onafgewerkt, bijvoorbeeld dat de
drie Madonna’s in plaats van op een Hydra lijken, het gewoon lijkt alsof hun kledij aan
elkaar genaaid is. Hij had liever dat de uiteindelijke footage de focus op Madonna’s
mystieke performance had gelegd. Ondanks deze opmerking kreeg de video talrijke
awards65
.
62
Zie lijst met afbeeldingen, afbeelding VI. 63
Madonna, Ray of Light, Maverick Records, USA, 1998. 64
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures. 65
Zie bijlage III.
84
Verloop en analyse
Bij de eerste klanken zien we onmiddellijk een travelling shot die de blik over de
kale donkere grond van de Mojavewoestijn laat glijden. De camera tilt zachtjes naar
boven en we zien een zwevende, zwarte gestalte enkele decimeters boven de grond
hangen in een long shot, waarop de camera inzoomt op de figuur. Wanneer de zang
begint, krijgen we een close-up van Madonna haar gezicht terwijl ze de tekst meezingt.
Er waait een felle wind en ze slaat haar ogen ten gronde. Wat onmiddellijk opvalt is dat
dit redelijk lange shots zijn voor Cunningham’s doen. Er volgt een shot van wat lijkt op
een zwarte sjaal die dicht tegen de grond zweeft. We krijgen terug een medium shot van
Madonna te zien, een medium shot op de sjaal en vervolgens een medium shot van de
sjaal die in Madonna’s handen glijdt. We zien een close-up van haar, omwikkeld met
wat lijkt op doeken en sjaals, maar wat eigenlijk gewoon haar kledingsconstructie is en
er wordt terug overgeschakeld op een medium shot van haar.
Wanneer het refrein begint, wordt de synchronisatie tussen woord en beeld opgedreven.
We zien een medium straight-on shot van Madonna die achterover lijkte vallen en dan
uiteenbreekt in verschillende vogels, meer bepaald kraaien. Er volgt een panning waarin
de vogels gefilmd worden in vlucht, afgewisseld door een shot van de vogels met
Madonna, die zich inmiddels opricht. In de volgende medium shot komt een tweede
Madonna in beeld, een identieke kopie, terwijl de andere Madonna, de originele haar de
rug toedraait. Er volgt een straight-on close-up van haar met henna getatoeëerde handen
en haar hoofd met de vogels op de achtergrond, die wordt afgewisseld door een medium
straight-on shot van Madonna’s rug en tegelijk komen de kraaien bijna op de camera
afgevlogen. Opnieuw zien we een close-up van Madonna en haar handen, afgewisseld
met een medium shot van drie Madonna’s die krioelen op de woestijngrond, dan weer
een close-up van Madonna. Wat nu volgt zijn enkele afwisselende shots van Madonna
close-ups en medium shots van de drie Madonna’s, als waren ze de Heilige
Drievuldigheid of het mythische Griekse driekoppige monster Hydra. Aan U de keuze.
Plots volgt er een ander soort shot: de camera travellet wanneer een kraai boven haar
hoofd overvliegt en volgt mee tot we enkel de schaduw van de vogel op de grond
bemerken. Dan krijgen we opnieuw een straight-on medium shot van een laagvliegende
kraai die net de camera lijkt te ontwijken. 85
Er volgt een medium shot van Madonna die met haar ruime kleed vormen maakt en zich
uiteindelijk neervlijt op de grond. Om dit beter te laten zien, gebruikt Cunningham nu
een longshot van Madonna en haar kleed. De wind ruist erdoorheen, wat een
transformatie van haar in een hond in gang zet. Het kleed plooit zich zodanig dat de
hond er als vanzelfsprekend uit voortkomt. De hond komt op de camera af, waarop
overgeschakeld wordt naar een close-up van een knielende Madonna. Men toont een
medium straight-on shot van de lopende hond, het zwarte van zijn pels gaat over in het
zwart van Madonna’s kleed, die zich op de grond bevindt. Opnieuw krijgen we een
medium shot van het figuren makende kleed van Madonna, maar deze keer volgt een
close-up van datzelfde kleed, als was het een zwarte tulp die doodbloeit. Uit deze zwarte
tulp ontstaan verschillende configuraties van shots omwille van het transformerende
kleed. We zien shots van Madonna van op verschillende afstanden en afwisselingen
tussen close-ups van haar en medium shots van de hond en later zelfs close-ups van de
hond, die het zelfs eens waagt in de camera te ‘kijken’.
Na deze nogal repetitieve herhaling van shots, volgt een opvallende verandering. We
zien een close-up van Madonna die naar de hemel kijkt, waarop we door middel van een
long shot zien hoe de woestijnvlakte gestaag helemaal door de duisternis bedekt wordt.
In een close-up van de hond zien we hoe de duisternis ook hem bedekt. We zien nog een
long shot die dan inzoomt op de zwevende Madonna-tulpfiguur en overgaat in een
close-up van haar handen die ze in een hulpzoekend gebaar naar de camera richt. In de
volgende long shot lijkt het nacht in de woestijn, wolken passeren aan de sterrenhemel
aan een tempo dat sneller is dan natuurlijk. We zien een medium shot van een figuur die
boven de grond zweeft. De camera gaat door middel van een tiltbeweging over naar een
bedreigende close-up van Madonna, haar kleed en haar handen. Nu zien we enkele long
shots van de woestijn afgewisseld met close-ups van Madonna’s gezicht. We zien een
medium shot van de zwevende Madonna en de nacht die voorbijtrekt.
Dan volgt weer een opmerkelijke scène: een panning geeft de lichte woestijngrond
weer, waarop zwarte slierten wegtrekken tot in Madonna haar handen. Vervolgens zien
we een medium shot van Madonna voorovergebogen op de grond, terwijl er lichtelijk
wordt uitgezoomd. Wat hierop volgt is een reeks close-ups van haar gezicht en handen,
gevolgd door een reeks medium shots van Madonna die zich opricht van de grond,
beweegt met haar handen en shots van twee andere Madonna’s. 86
Een travelling shot toont haar handen die zich ten hemel richten als een soort witte spin
of vogel aftekenen tegen de zwarte achtergrond. We zien een medium shot waarin drie
paar blanke handen te zien zijn, maar slechts één Madonnafiguur. Dit wordt nog eens
vanuit een andere hoek getoond en vervolgens vervangen door close-ups van handen en
hoofd. In een medium shot zien we de drie spinachtige Madonnafiguren tegen de grond
kronkelen, waarop wordt uitgezoomd. Er volgt een close-up van Madonna die zich
opricht, haar blik op de lens gericht. Dan volgt uiteindelijk weer een afwisseling tussen
medium shots van de drie Madonna’s en close-ups van haar handen.
We zien een close-up van Madonna’s rug terwijl ze zich bijna plat op haar buik tegen de
grond bevindt. Gevolgd door alweer een medium shot van de drie Madonna’s krioelend
op de grond, er wordt ingezoomd. We zien nog een close-up van Madonna’s handen in
de lucht, gevolgd door een close-up en een panning van links naar rechts dat alweer haar
handen in beeld brengt, die ze tot de hemelen richt alsof ze ieder moment in een vogel
kunnen veranderen. Dan is er terug een panning van rechts naar links over het gezicht
van Madonna. We zien opnieuw een medium shot van de drie Madonna’s, dan
nogmaals, maar uit een andere hoek. Vervolgens krijgen we opnieuw een close-up van
Madonna haar handen, gevolgd door een medium shot van haar handen tegen haar
borstkas gevouwen en een medium shot van de drie Madonna’s van opzij terwijl te zich
tegen de grond vleien.
De video loopt ten einde en we zien nog een opvallende close-up van het juweel ter
hoogte van Madonna’s borstkas en vervolgens een close-up van Madonna haar gezicht
terwijl ze haar ogen neerslaat. Door middel van een tilt voor boven naar benden wordt
weergegeven hoe Madonna zich in een medium shot neerlegt op de grond. De volgende
medium shot toont Madonna van op haar rug terwijl ze zich neerlegt en brengt specifiek
haar handen in beeld, die nog eens door een close-up worden benadrukt. De video
eindigt met een donkere, onduidelijke shot waarin we enkel nog haar handen herkennen
en uiteindelijk een fade-out naar zwart scherm.
Overduidelijk is hier Cunningham’s benadrukking van de mystiek: de hydrafiguur, de
handen, de Oosterse symboliek en dans, …
87
Ik had het al eerder over het affectiebeeld in Come to Daddy en het actiebeeld in Come
on my Selector, maar zoals eerder vermeld identificeert Deleuze tussen de virtuele
espaces quelconques van affecten en de actuele milieus van acties een domein dat aan
geen van beiden toehoort: een wereld van oorspronkelijke werelden en impulsen of
driften. Dit is het domein van het driftbeeld, hier geïllustreerd aan de hand van
Cunningham’s behandeling van het beeldmateriaal in Madonna’s Frozen.
In deze muziekvideo lijken instincten onder de vorm van dieren als de kraai en de hond
te overheersen of er wordt toch een duidelijke nadruk op gelegd. De woestijn doet dan
ook dienst als soort van primaire oerwereld, geteisterd door de krachten. De personages
hier, de Madonna’s zijn het slachtoffer van interne drijfveren (oerinstincten, driften) en
externe krachten (zoals de wind en de nacht). In zekere zin is in deze video ook sprake
van aftakeling, degradatie en destructie: Madonna valt letterlijk uit mekaar.
Cunningham hanteert in zijn behandeling van deze beelden een visie die de wereld, deze
woestijn ziet als primordiaal, bijna als een oersoep, met drijfveren en krachten
onafscheidbaar van de echte wereld van concrete particulariteiten.
Er is in Frozen sprake van een ‘originary world’, samengesteld uit ongevormde materie
(de duistere figuur van de continu transformerende jurk die soms amorf is), schetsen
(bijvoorbeeld de donkere bergen op de achtergrond) en vage lijnen (hier schaduwen en
wolken) en die inderdaad doorkruist wordt door energiedynamismen (in de vorm van
het dreigende, de wind, de nacht, de transformaties). Deze portrettering van de
Mojavewoestijn lijkt inderdaad op een oermoeras waaruit de materiële wereld oprijst en
een ultieme vuilbak waarin alle materie uiteindelijk terechtkomt, zelf Madonna.
Deze behandeling van de Mojavewoestijn kan ook als illustratie dienen bij het feit dat
de ‘originary world’ dienst doet als een tussenweg tussen de espace quelconque en een
actueel milieu. Deze originary world is gefragmenteerd en losgemaakt net als een
espace quelconque (er is een veelvuldigheid aan potentieel), maar is onafscheidbaar van
een actueel milieu (er is wel sprake van een gedefinieerde tijd en ruimte, namelijk nacht
in de woestijn). Originary worlds staan iemand, hier de kijker, toe impulsen en
energieën te zien die settings en personages doordringen en bezitten.
88
Op een zelfde manier kunnen we door middel van deze video illustreren hoe impulsen
de middenweg tussen affecten en acties zijn: ze zijn affectieve energieën ingebed in
echte situaties, maar toch verschillend van geactualiseerde emoties: een mystieke
tristesse en transcendente transformatie. Het zijn ‘proto-acties’ die verschillende
concrete vormen kunnen aannemen in verschillende contexten. Hier lijken de
personages op een dier (hier de kraai en de hond) enkel omdat de impulsen die ze
belichamen voortkomen uit de originary world, waarin geen klare verschillen zijn tussen
dier en mens: het zijn simpelweg energieën die fragmenten en stukken doordringen, wat
Frozen hier wel heel mooi illustreert.
Er is hier zeker sprake van het gebruik van het teken van het symptoom: de
aanwezigheid van impulsen in de afgeleide wereld, hier bijvoorbeeld de impuls tot
verandering en de onderhuidse drift die de kijker voelt. Van fetisjen als representaties
van fragmenten is er ook sprake, zij het minder duidelijk, bijvoorbeeld in de wolken en
de gebroken grond van de woestijn. Deleuze heeft gelijk wanneer hij stelt dat fetisjen
eerder discrete objecten zijn (bijvoorbeeld het sjaaltje) en meer gebonden zijn aan de
afgeleide wereld en dat symptomen meer de abstracte sporen van de energetische proto-
acties zijn (hier de ‘oerdriften'). Symptomen hebben hier dan ook een grote affiniteit
met de originary world, wat hier de woestijn is.
89
CASUS V: Cunningham’s gebruik van het hyalosign: Only You (1997)66
.
Algemeen
Cunningham stond te trappelen om Only You in te blikken: hij vond de track
cinematografisch, visueel en creepy. De videoclip speelt zich af in een donker steegje,
waarin Cunningham de dreiging van gangsterfilms combineert met verdrinkingsangst.
In het Director’s booklet bemerkt Cunningham:
"When I was a kid I used to have this recurring dream of walking down the high
street of the village I grew up in and not being able to catch my breath. It was like
standing on the sea-bed with lead boots on and looking up and seeing the surface
of the water forty feet away and feeling really panicked and wanting to get to the
top."67
Om het onderwatereffect mogelijk te maken werden de acteurs onderwater gefilmd en
dan terug op droog land geplaatst. Het onderwater filmen bracht wel heel wat extra
moeilijkheden met zich mee: licht laten weerspiegelen in de ogen wordt onmogelijk en
de textuur van huid wordt bleek en lijkachtig. Paradoxaal genoeg werkte dit perfect voor
de atmosfeer van het nummer68
. Only You is een conceptvideo geworden waarin de
zangeres de tekst opvoert, maar de overige bandleden worden niet opgevoerd.
Verloop en analyse
In de establishing shot zien we een deur opengaan, verblindend daglicht en dan
vooral storing en ruisbeelden. Vervolgens krijgen we een straight-on beeld van een
zacht verlicht steegje en een fade-up van een blonde jongen. De camera tilt diagonaal
naar een verlicht raam en wordt gevolgd door een straight-on close-up van de jongen die
naar het raam staart. De bewegingen van zijn hoofd volgen de ‘scratches’ in de muziek.
In de straight-on long shot van het kind zien we hem op zijn geheel, als bevond hij zich
in de lucht. Het licht komt vooral van bovenaf en lijkt afkomstig te zijn van de
straatverlichting. Op de bodem van het steegje wandelt het kind vooruit waarbij hij
onaflatend naar zijn voeten en veters staart.
66
Zie lijst met afbeeldingen, afbeelding VII. 67
Dvd-booklet van The Work of Director Chris Cunningham - A collection of music videos, short films,
video installations and commercials - gelanceerd door het Directors-label van Palm Pictures. 68
Ibidem.
90
Deze worden dan ook dikwijls apart gefilmd. Door de traagheid en vage kleuren krijgt
de kijker de indruk dat er iets aan de hand is, er hangt letterlijk en figuurlijk iets in de
lucht. De beelden van de jongen zijn dikwijls straight-on en zijn bewegingen synchroon
met de muziek, ook bedekt hij dikwijls zijn ogen, wat dan weer symbool kan staan voor
de menselijke blindheid.
Wanneer de zang dan uiteindelijk start, doemt zangeres Beth Gibbons op uit de
duisternis. Ze komt op de kijker af in een fade-up, waarbij haar gezicht deels
beschaduwd is en deels niet. De shots van de zangeres worden afgewisseld met close-
ups van de jongen die naar haar kijkt vanuit een licht kikvorsperspectief. Zelfs de
bewegingen van het haar in het water zijn synchroon met de muziek. Wanneer Gibbons
zingt “ It’s only you” wordt dit gevisualiseerd door een snelle fade-up van onze jonge
protagonist.
Af en toe wordt er nog opgekeken naar de gebouwen en verlichte ramen door middel
van een diagonale tilt. De ramen en personen in de gebouwen lijken de ogen van de
buitenwereld te zijn, terwijl het water fungeert als symbool voor het onderbewuste. De
jongen en zangeres worden helverlicht, wat een hemelse sfeer evoceert en hun haar
zweeft als een aureool om hun hoofd. Er wordt afwisselend met de blik van de jongen
en die van de kijker gekeken, er is dus geen éénduidig perspectief. Het camerakader
blijft dikwijls dezelfde. De bewegingen van de jongen gaan mee vooruit en achteruit,
mee met het ‘scratchen’ in de muziek. Wat nu getoond wordt is grotendeels een
herhaling van het beeldmateriaal.
De outro toont nog close-ups van het kind. Op de tonen van een dreigend stukje muziek
tilt de camera snel naar een persoon die staat te kijken achter het raam. De jongen begint
uit beeld te verdwijnen door middel van een fade-out. Nog even worden dezelfde
beelden van afwisselend jongen die kunstjes doet en Beth met haar vloeiende haren
getoond, waarna de video eindigt.
91
De zangeres wordt wel zeer statisch gefilmd, praktisch enkel van links naar rechts in
vergelijking met de jongen die wel dynamisch is. Er is slechts één moment waarin deze
twee interageren: zij reikt hem de hand (een shot waarin net als in Come to Daddy de
handen opnieuw apart worden gefilmd), net als God die Adam schept69
.
Een opvallende scène is deze waarin de jongen een voorbij zwevende zakdoek in de
hand neemt en er duif van tovert, die wegvliegt naar het wateroppervlak. De duif is een
met symboliek beladen vogel: het staat voor verlossing, de Heilige Geest, vrede,
eenvoud, hoop, vroomheid, gerechtigheid etc. De duif staat ook symbool voor
verlossing: wanneer een duif terugvloog naar Noach’s ark met een olijftak in de bek,
betekende dat het einde van de zondvloed en dat is aangezien we hier een video
bespreken die zich compleet onder water afspeelt wel een hele mooie metafoor.
Cunningham vermengt door het gebruik van een vogel ook twee werelden, namelijk
lucht en water.
Nu, in feite zouden we hier kunnen spreken van een tijdsbeeld en niet van een
bewegingsbeeld zoals bij de vorige vier voorbeelden. Only You draagt kenmerken die
breken met het sensomotorische schema, er is sprake van een meer direct beeld van tijd
en diens mogelijkheden. Hier zien we in feite voor de eerste maal pure optische en
sonore beelden: opsigns en sonsigns. Tevens heerst er in Only You een soort van een
droombeeld, die op zich dan weer de brug slaat tussen opsigns en sonsigns.
De volgende kenmerken van het tijdsbeeld overheersen in Only You: er wordt geen
gebruik gemaakt van een rationeel sensomotorisch schema, er is geen naadloze continue
presentatie van actie binnen één enkele tijd en ruimte, er is sprake van een ‘verspreidde’
situatie en de baladevorm en het opkomen van pure optische situaties.
Only You wordt eigenlijk doorspekt met opsigns, de video zit vol met pure optische (en
sonore) situaties die niet thuishoren in de normale tijd en ruimte: men zweeft her en der
rond in het binnen van een steegje, dit kan ons gezond verstand niet zomaar verwerken.
69
Zie lijst met afbeeldingen: afbeelding VIII.
92
Net zoals Deleuze stelt, komen deze opsigns voort uit een gewone narratief, maar
verstoren deze tegelijk enigszins omdat ze neigen naar een punt waarop het onmogelijk
is nog onderscheid te maken tussen het objectieve/subjectieve, het imaginaire/reële en
het mentale/fysische. Op dezelfde manier maken de opsigns het hier onmogelijk
onderscheid te maken tussen het objectieve en het subjectieve, onder andere door het
feit dat de kijker niet weet welk perspectief aan te nemen; wordt het moeilijk om het
imaginaire en het reële uit elkaar te houden (de lijnen tussen wat echt is en wat niet zijn
moeilijk te trekken: de duif, het steegje en de figuur achter het raam lijken echt, maar de
twee andere personages niet en toch reageren ze op mekaar) en het wordt ook niet
makkelijk om het mentale en het fysische uit elkaar te houden, de kijker beseft immers
wel dat men zich in een soort van mentale droomwereld bevindt, maar de bewegingen
zijn die van de bewuste wereld. Net zoals Deleuze opmerkt markeren opsigns het
voorkomen van iets onverdraaglijks, ondraaglijks, iets te krachtig…dat onze
sensomotorische capaciteiten overschrijdt, hier meer bepaald de kracht van het
onbewuste, onze gebrekkige greep daarop en de nachtmerries dat deze kan
voortbrengen.
Deze opsigns en sonsigns zijn dus momenten die niet in kaart gebracht kunnen worden
binnen de coördinaten van de Newtoniaanse ruimte en chronologische tijd. Heel de
video voor Only You bestaat eigenlijk uit een droomscène en Deleuze stelt dat dit
mogelijkheden suggereert voor het verbinden van deze pure optische en sonore situaties,
maar, stelt hij, enkel op uitzonderlijke momenten zijn virtuele herinneringen en dromen
gerelateerd aan een actueel heden, door een tijd die niet verbonden is aan het
sensomotorisch schema. Deze droom is eigenlijk alles behalve verbonden aan een
actueel heden.
93
IV.3. Besluit.
Ik las hier even een kort deelbesluit in om de technische en symbolische
elementen die Cunningham hanteert te evalueren in het kader van mijn analyse om dan
in het volgend hoofdstuk over te gaan tot het besluit betreffende de toepassing van
Deleuze’s beeldtheorie op de besproken werken. Voor een uitgebreider besluit, zie dus
infra.
IV.3.1. Evaluatie van de technische elementen.
De establishing shots, waarin Cunningham letterlijk de personages ‘zet’, de
ruimte weergeeft of een sfeer evoceert, zijn dikwijls lang en uitgebreid. Cunningham
maakt het meest gebruik van straight-on close-ups, hij hanteert deze camerashot onder
meer om de confrontatie tussen het beeld en kijker te vergroten of om de bedreiging van
bijvoorbeeld machines of personages weer te geven.
In de meeste videoclips begint hij vanuit een standaard kader, meestal de straight-on
long shot of medium shot om de situatie een ordinaire ‘feel’ te geven en bepaalde
verwachtingen op te roepen bij de kijker, verwachtingen die hij vervolgens doorbreekt.
Belangrijke personages worden aan de andere kant vaak door middel van (extreme)
close-ups weer te geven. Tegenstellingen tussen personages geeft hij weer door ze
verschillende camerashots toe te schrijven. Misvormde gezichten of monsterachtige
wezens worden ook lang in close-up in beeld genomen zodat de kijker als het ware niet
kan wegkijken. Lichaamsdelen worden ook uitzonderlijk veel in close-ups en extreme
close-ups gefilmd, meestal geladen met een symbolische betekenis.
In uitzonderlijke situaties gebruikt Cunningham dikwijls het kikvorsperspectief om
dreiging weer te geven, zoals flatgebouwen die lijken over te hellen of om een
onderdanige situatie van een persoon weer te geven, zoals bijvoorbeeld in Arika Shox.
Door middel van camerahoeken word ook dikwijls overgeschakeld tussen
perspectieven: die van de kijker, een personage of voyeur.
94
De eerste paar scènes van Come to Daddy zijn waarschijnlijk gefilmd met een
handcamera, want de amateuristische bewegingen ervan versterken het gluurderaspect
en het gevoel van bekeken worden. Chaos - of crisissituaties geeft Cunningham weer
door verschillende camerahoeken snel na elkaar te gebruiken. Cunningham maakt ook
dikwijls gebruik van tilts om gebouwen in zijn geheel weer te geven of om een
(onbelangrijke) personage op zijn geheel te tonen.
Personages worden vaak van bovenaf belicht, zoals in Only You. Cunningham maakt
dikwijls gebruik van daglicht, wat of een grauw beeld schept zoals in Come to Daddy.
Dikwijls worden personages overbelicht en wordt er gebruik gemaakt van lichtflitsen
om de kijker te verblinden..
IV.3.2. Evaluatie van de symbolische elementen.
Cunningham hanteert in zijn kostumering nog een zeker aangepast realisme: de
kledij van de personages en artiesten is passend voor de situatie of locatie. Enkel in
Afrika Shox valt het op dat de zwarte man in lompen in gekleed, maar dit is dan ook
doelmatig afwijken van de norm: deze man past immers niet in de menigte die gekleed
loopt in maatpakken en mantelpakjes.
De handelingen die verricht worden in Cunningham’s videoclips zijn dikwijls heel
uitzonderlijk of heel normaal. De oude dame in Come to Daddy voert bijvoorbeeld geen
uitzonderlijke handeling uit (ze laat haar hondje uit) maar komt wel in een
uitzonderlijke situatie terecht. Cunningham typeert de personages in zijn videoclips
nooit als normaal: dikwijls zijn het uitzonderlijke mensen en/of bevinden ze zich in een
uitzonderlijke situatie.
Cunningham maakt afwisselend gebruik van omgevingsgebonden geluiden in zijn
videoclips. In Come to Daddy zou de muziek bijvoorbeeld afkomstig kunnen zijn van
de geluiden die in de videoclip zelf gemaakt worden: men trommelt met stokken, smijt
met vuilnisbakken, enz. We horen bijvoorbeeld wel het ruisen van de televisie, maar de
hond horen we dan niet blaffen. In Afrika Shox wordt de muziek ingecorporeerd in de
omgevingsgeluiden: een agent die in zijn microfoon praat, muziek uit een boombox, etc.
95
IV.3.3. Evolutie.
De video’s tussen zijn eerste Second Bad Vibel en Come to Daddy kunnen
gezien worden als experimentele blunders en dienden enkel om ervaring op te doen.
Daarom heb ik er trouwens voor gekozen geen casus te kiezen uit deze vroege periode.
Merkwaardig is hoe vlug Cunningham na dit succes het creatieve proces van de
muziekvideo beu was. Slechts zes video’s na Come to Daddy, verlegt Cunningham zijn
focus naar muziek, het maken van reclamespots en kortfilms.
Naarmate zijn werkervaring groeit, nemen de cameratechnieken toe. Opvallend is
bijvoorbeeld het gebruik van ‘draaiende overzichtsshots’, die hij niet gebruikte vóór
Come to Daddy. Hij begint plots ook gebruik te maken van een filmische benadering
onder meer door zijn videoclips aan te kondigen met een titel en af te kondigen met een
aftiteling. Zeer opvallend is ook dat hij pas voor de eerste keer in Only You echt
gebruikt maakt van fade-ins en fade-outs. Nieuw sinds Come to Daddy is tevens het
diagonale filmen: waar hij vroeger vooral horizontaal en verticale shots opnam, wisselt
hij deze nu af met diagonale (dit zijn vooral opnames van flatgebouwen). Naarmate de
Cunningham’s ervaring met cameratechnieken groeit, leert hij beter de synchroniciteit
door te drijven in zijn videoclips. Synchroniciteit past hij trouwens op verschillende
manieren toe: het ritme en tempo van de montage van de video volgt het ritme of zang
van het nummer (Come to Daddy) of de bewegingen van de personages volgen het
ritme of zang van het nummer (Only You).
Dans - en achtervolgingssequenties worden uitermate snel en chaotisch gemonteerd: de
montage geeft als het ware de beweging van het lichaam weer. Opvallend is ook zijn
fragmentarisch filmen: voeten, handen en andere lichaamsdelen worden maar al te vaak
afzonderlijk geportretteerd vanwege de symbolische betekenis. Dikwijls is het eerste
deel van de videoclip rustiger qua cameratechnieken en – posities, terwijl hij in het
tweede deel de technieken veelvuldig helemaal door elkaar gebruikt.
Cunningham’s video’s zijn dikwijls een hybride vorm van videoclip: een kruising
tussen een narratieve conceptvideo en een performance video. Een performance element
is dikwijls aanwezig, samen met een dunne rode draad die als narratief element in de
concept video fungeert.
96
Het is ook belangrijk om te beseffen dat Cunningham géén kritiek levert in zijn
videoclips, hij stelt slechts onderhuidse problemen aan de kaak. Een voorbeeld daarvan
is het effect van massamedia op de jeugd in Come to Daddy en de angst voor de Ander
en censuur in Afrika Shox.
IV.3.4. Gebruik van de ruimte: de tocht door het labyrinth.
Cunningham speelt maar al te graag met de begrippen ‘transidentity’ en
‘capturing personality’. Zijn personages maken meestal altijd een grensoverschrijdende
situatie mee waarin ze metamorfoseren. Cunningham gebruikte tot nu toe drie
verschillende vormen van transidentiteit. In Back with the Killer again gebeurt de
transidentiteit aan de hand van close-ups van het gezicht van het wezen, waarop een
mond en ogen van iemand anders worden geprojecteerd. Een tweede vorm van
transidentiteit is de dierlijke vervorming die te zien is in Light Aircraft on Fire en een
derde is de menselijke: de hoofden van een volwassen mens op een kinderlichaam in
Come to Daddy of een mannenhoofd op een vrouwenlichaam in Windowlicker.
De begrippen transidentiteit (Minotaurusfiguren) en capturing personality hangen
volgens mij nauw samen met het principe van het labyrint. Of Cunningham het nu zo
bedoelde of niet, in zijn videoclips bevinden de personages zich dikwijls in een of
andere vorm van labyrint: hier meer bepaald het verlaten pand in Come to Daddy en de
straten van de grootstad in Afrika Shox. Cunningham blijkt tevens een groot aanhanger
van symbolische betekenissen te zijn. In elk van zijn videoclips komt er wel een of
andere vorm van symboliek dieren, angsten, seksualiteit…70
Het labyrint fungeert hier
als overkoepelend symbool voor de innerlijke en uiterlijke levensweg: men wordt erin
geconfronteerd met zichzelf, wat dikwijls een transformatie ten gevolg heeft, maar ook
met zijn angsten, gevoelens, dromen en de ander, de Minotaurus.
Cunningham is een man van uitersten, hij legt het accent op eenheid en veelheid:
collectiviteit tegenover individualiteit, maatschappij tegenover mens, geest tegenover
lichaam.
70
VOLLMAR, K., J., FIEBIG, Dromen en droomduiding: Het beleven en begrijpen van de
achtergronden en de symboliek van dromen, Amsterdam, Uitgevrij Schors, 2000, p. 89.
97
Cunningham poogt volgens mij in zijn videoclips alle elementen (water en vuur, mens
en machine, geest en lichaam) samen te brengen en dit kan enkel door middel van de
droom of de nachtmerrie.
IV.3.5. Conclusie.
Hoe visualiseert Cunningham nu muziek? Wat hier van groot belang is, is het
samengaan van symboliek en techniek in Cunningham’s oeuvre. Deze videast neemt
als vertrekpunt de muziek, die hij laat samensmelten met zijn eigen mentale beelden.
Deze visualiseert hij door onder andere het ritme van het nummer weer te geven in de
synchroniciteit tussen beeld en muziek door middel van zijn perfectionistische montage.
De tekst wordt dikwijls weerspiegeld in de gebruikte symboliek af cameratechnieken.
Cunningham is in zijn video’s geobsedeerd door details, die hij op zijn eigen manier laat
samenvloeien om één geheel te creëren. Hij is tevens in staat door middel van
camerabewegingen de grondgedachte van elke afzonderlijke sequentie uitbeelden. Hij
draait de beeldverwachtingen van de kijker om en creëert visuele discrepanties door
middel van zijn cameratechnieken: hij schudt de kijker wakker, hij laat deze zichzelf en
de maatschappij bevragen. Hij schetst de tocht door het labyrint die elke mens moet
ondernemen, hij gaat op zoek naar een oplossing voor alle dualiteit. In zijn videoclips
slaagt Cunningham erin een geheel te creëren, een universum met eigen regels waar
niets in vraag wordt gesteld. Dit alles kan samengevat worden in een citaat van Joseph
Campbell, die in zijn beschrijving van het labyrint van de Minotaurus prachtig
weergeeft wat Cunningham volgens mij in zijn muziekvideo’s ook bewerkstelligt:
“ …en waar we hadden verwacht een gruwel aan te treffen zullen we een god
vinden; waar we hadden verwacht er een te zullen doden zullen we onszelf
verslaan; waar we hadden verwacht naar buiten te zullen reizen zullen we tot de
kern van ons eigen bestaan komen; waar we verwacht hadden alleen te zullen zijn
zullen we één zijn met de wereld.71
”
71
CAMPBELL, J., De held met duizend gezichten, Amsterdam, Contact, 1990, p. 30.
98
V. CONCLUSIE: DICHTEN VAN HET LEK.
Nu ik aan de hand van Deleuze’s theorie onderzocht heb hoe een regisseur als Chris
Cunningham de signaletic matter door het verticale proces van framing, cuts, shots en
montage en door het horizontale proces van long – shot perceptiebeelden, mediumshot
actiebeelden en close-up affectiebeelden vormgeeft, kan ik een besluit formuleren over
hoe de mentale beelden van Cunningham nu met de filosofie van Deleuze
corresponderen.
Het onderzoek wijst dus uit dat de beeldtheorie van Deleuze weldegelijk toepasbaar is
op het medium van de muziekvideo, al zijn de contouren van elk specifiek beeld soms
onduidelijk te schetsen. Zoals Deleuze zelf zegt, zijn de scheidingslijnen soms dun en
worden verschillende soorten beelden door elkaar gebruikt: het bewegingsbeeld wordt
namelijk niet enkel in de klassieke cinema gebruikt. Ook hier zijn klassieke en moderne
varianten aanwijsbaar. De verschillende types beelden lopen dus als snel door elkaar en
video’s kijken, zeker deze van Chris Cunningham blijft dermate subjectief dat men als
het in bijvoorbeeld een ander onderzoek kadert, men andere beelden zou kunnen
ontdekken in de muziekvideo’s. Ik heb desondanks geprobeerd zo objectief mogelijk te
zijn in mijn analyse. De verschillende beelden en ruimtes vallen natuurlijk wel te
herkennen aan hun kenmerken, camerahoeken - en standpunten bijvoorbeeld, maar
bekeken in een andere context kan dit misschien andere resultaten opleveren.
Nu, Deleuze probeert met zijn filosofie lekken op te sporen in de samenleving, de
plekken waar het differentiatiedenken van de moderne film zich verzet tegen de
dominantie van het klassieke denken van de klassieke film. Ik denk dat deze plekken
kunnen teruggevonden werk in de ontleedde werken van Chris Cunningham, onder
andere in zijn portrettering van de samenleving als vloeibaar of gasvormig. Het is
duidelijk dat hij het onderwerp samenleving en de lekken in deze zeer serieus neemt.
Men zou eigenlijk kunnen zeggen dat Cunningham zich inderdaad waagt aan een
differentiatiedenken en zich daarmee verzet tegen het klassieke denken en de klassieke
cinema, afgezien van het feit dat hij wel nog het bewegingsbeeld hanteert (maar zoals
hierboven vermeld, is dat dus wel mogelijk).
99
Deleuze stelt dat verzet als vlucht, als ontsnapping aan het systeem om het leven te
bereiken gestalte krijgt in het samengaan van drie polen: “het begrip of de nieuwe
manieren van denken, het percept of de nieuwe manieren van zien en horen, het affect of
de nieuwe manieren van voelen (…) alledrie zijn nodig om de beweging te maken72
”.
Dit is precies wat Cunningham bewerkstelligt: ook hij schetst in zijn portrettering van
de samenleving pogingen tot ontsnapping aan het systeem, zoals bijvoorbeeld
verdrinken in een droomwereld in Only You en het terroriseren van het systeem door
kinderlijke demonen in Come to Daddy. Hij stelt de problematische maatschappij aan de
kaak (bijvoorbeeld de apathie van de voyeur in Afrika Shox en de negatieve invloed van
de media op de jeugd in Come to Daddy). Cunningham stelt door een intellectueel en
lichamelijk shockeren van de kijker een nieuwe manier van (post)modern denken voor,
met aan de ene kant apocalyptische toekomstvisioenen en verontrustende nachtmerries
en aan de andere kant het ontsnappen in geruststellende dromen en het geloof in een
betere samenleving. Hij creëert nieuwe vormen van zien horen, voelen…met andere
woorden hij beantwoord aan Deleuze’s criteria om ‘het leven te bereiken’. Cunningham
kan via zijn kunst de lekken in de samenleving dichten.
Een ander probleem dat Cunningham aanbrengt is het idee van het ontbreken van geloof
in deze wereld. Hij probeert via zijn werk (zoals talrijke andere kunstenaars) bepaalde,
niet altijd welomlijnde antwoorden aan te geven voor dit universele, moderne73
probleem, wat het belangrijkste hedendaagse probleem is dat dit moderne denken
probeert op te lossen. Hij linkt zijn beelden met de zuivere vitale krachten in de wereld,
waardoor de kijker zijn geloof in de wereld zou moeten kunnen herstellen.Dit is één van
de redenen waarom Cunningham past in het concept van de cinematografische
moderniteit.
De cinematografische moderniteit74
blijkt sterk gerelateerd te zijn aan het probleem van
de subjectiviteit: de nieuwe bestaanswijzen krijgen namelijk gestalte in nieuwe vormen
van waarnemen, voelen, verlangen, denken, handelen, herinneren, dromen en
voorstellen.
72
RAESSENS, Joost, Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de cinematografische
moderniteit, Budel, Uitgeverij Damon, 2001, p. 19. 73
De term modern staat bij Deleuze gelijk aan Postmodern. 74
Deleuze linkt ‘modern’ aan de moderne filosofie, namelijk de differentiefilosofie, in plaats van
postmodern.
100
Deze laatste categorie verwijst naar het voorstelbaar maken van het toekomstige, het
mogelijke, wat ook terug te vinden is in de mogelijke werelden van Chris
Cunningham’s videokunst, zoals onder andere in het hier niet besproken All is full of
Love, waarin zelfs liefde tussen twee artificiële intelligenties mogelijk wordt75
. Er zijn
talrijke mogelijke werelden in Cunningham’s universum: de desolate (mentale) woestijn
in Frozen, de apathische stedelijke jungle in Afrika Shox, het demonische labyrint in
Come to Daddy, de paranormale kinderkliniek in Come on my Selector en ten laatste de
droomwereld in Only You.
De superioriteit van de moderne film ligt dus volgens Deleuze voor een groot deel aan
het feit dat zij in tegenstelling tot de klassieke film oplossingen aandraagt voor het
hedendaagse probleem van het nihilisme. Door een verbeelding van bestaanswijzen
waarin de differentie zowel geaffirmeerd als geleefd wordt te tonen, draagt Cunningham
ook oplossingen aan voor dit probleem, bijvoorbeeld door identiteit voor te stellen als
multipliciteit, door structuren aan te wenden die op zich destructurerend zijn en voor elk
beeld verschillende mogelijke betekenissen aan te dragen.
Tenslotte werp ik nog enkele vragen op die zouden kunnen leiden tot verder onderzoek:
Welk soort bewegings – of tijdsbeeld wordt door afzonderlijke muziekgenres in het
algemeen gehanteerd? Hoe herstelt de Deleuziaanse shock bij Cunningham de band
tussen kijker en beeld? Hoe maakt Cunningham gebruik van het rizoom? Deleuze’s
bespreking van subjectiviteit als recht op differentie76
en de toepassing hiervan door
Chris Cunningham.
75
Zie lijst met afbeeldingen, afbeelding IX en voor een detailleerde analyse zie bijlage IV. 76
DELEUZE, Gilles, Foucault, Paris, Editions de Minuit, 1986.
101
BIBLIOGRAFIE
ARTIKELS
AMY, M., ‘Chris Cunningham at P.S. 1 New York: four video recordings’, in: Art in
America, mei 2003.
BRIGITHA, J., ‘Chris Cunningham: videogenie’, in: Skrien 241, 2000, p. 46-47.
CARLSON, S. E., ‘Audiovisual poetry or Commercial Salad of Images’, in: The
Direction of Music 2, 1999.
DECABOOTER, J., ‘Chris Cunningham: korte films met muziek’, in: Cinemagie 247,
58, 2004, p. 48-52.
OMBAL, Ryan, ‘Interview: Chris Cunnigham’, in: Pitchfork Media, 2005.
http://www.pitchforkmedia.com/article/feature/14680/Interview_Interview_Chris_Cunn
ingham
PRUZAN, Todd, ‘Self-made maniac’, in: Print, September 2004.
http://www.findarticles.com/p/articles/mi_hb4324/is_200409/ai_n15074552
ROMAN, Shari, ‘The Future Boy’, in: Resolution 6, 2003.
http://www.res.com/magazine/features/article-cunningham4.html
SARTOR, Freddy, ‘Wereld van de videoclip’, in: Cinemagie 228, 53, 1999, p. 57-58.
STEVENS, F., Media in het verlengde van het eigen leven: media in het
jeugdonderzoek 2000-2005, in: Jongeren van nu en straks: overzicht en synthese van
recent jeugdonderzoek in Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 2006, p. 187-216.
STOCKBRIDGE, Sally, 'Music video: questions of performance, pleasure and address',
in: The Australian Journal of Media & Culture 2, 1, 1987.
http://wwwmcc.murdoch.edu.au/ReadingRoom/1.2/Stockbridge.html
VYVERMAN, Lieve, ‘De wereld van de muziekvideo’, in: Cinemagie 227, 53, 1999, p.
46-47.
102
BOEKEN
ALLEGAERT, P. e.a., Als een lekker taartje: jongeren in het interesseveld, Leuven,
Acco, 1996.
BADIOU, Alain, Deleuze: Het geroep van het zijn, uitgeverij Klement, Kampen, 2006.
BOGT, T., ter, One, Two, Three, Four: popmuziek, jeugdcultuur en stijl, Utrecht,
Lemma BV, 1997.
BOGUE, Ronald, Deleuze on Cinema, New York, Routledge, 2003.
CAMPBELL, Joseph, De Held met duizend gezichten, Contact, Amsterdam, 1990.
CHRISTENSON, P. en ROBERTS, D.F., It’s not only rock & roll, popular music in the
lives of adolescents, New Jersey, Hampton Press, 1998.
COOK, David A., A History of Narrative Film, London, W.W. Norton & Company
Inc., 2004.
DELEUZE, Gilles, Foucault, Paris, Editions de Minuit, 1986.
DELEUZE, Gilles, Cinéma 2 : L’image-temps, Paris, Editons de Minuit, 2002.
DELEUZE, Gilles, L’Île déserte : textes et entretiens 1953-1974, Les éditions de
Minuit, Paris, 2002.
DELEUZE, Gilles, Deux régimes de fus: textes et entretiens 1975-1995, Les éditions de
Minuit, Paris, 2003.
DELEUZE, Gilles, Cinéma 1 : L’image-mouvement, Paris, Editons de Minuit, 2003.
DUE , Reidar, Deleuze, Cambridge, Polity press, 2007.
FRITH, Simon, et al., Sound & Vision: The Music Video Reader, Routledge, New York,
1993.
GOODWIN, Andrew, Dancing the distractrion factory: Music Television and Popular
Culture, London, Routledge, 1993.
GROEN, Jan, Achter Spiegels en Maskers, Meppel Boom, Amsterdam, 1983.
HANSEN, A. e.a., Mass Communication Research Methods, London, Macmillian Press,
p. 132.
KENNEDY, Barbara M., Deleuze and cinema : the aesthetics of sensation, Edinburgh,
Edinburgh University Press, 2000.
KEUNEN, G., Surfing on Popwaves: een kwarteeuw popmuziek, Antwerpen, Uitgeverij
Kritak, 1996. 103
KHALFA, Jean, Introduction to the philosophy of Gilles Deleuze, London, Continuum,
2002.
LAUTESLAGER, Max en Willem van HOORN, Psychoanalyse, Swets & Zeitlinger,
Amsterdam, 1988.
MOYAERT, Paul, Ethiek en sublimatie, over de ethiek van de psychoanalyse van
Jacques Lacan, Sun, Nijmegen, 1994.
MUNDY, John, Popular music on screen: from te Hollywood musical to music video,
Mancester, Manchester University Press, 1999.
O’SULLIVAN, Simon, Art encounters Deleuze and Guattari: thought beyond
presentation, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2006.
PISTERS, Patricia, The matrix of visual culture : working with Deleuze in film theory,
Stanford, Stanford University Press, 2003.
POWELL, Anna, Deleuze and horror film, Edinburgh, Edinburgh University Press,
2005.
POWELL, Anna, Deleuze, altered states and film, Edinburgh, Edinburgh University
Press, 2007.
RAESSENS, Joost, Filosofie & film: Vive la différence: Deleuze en de
cinematografische moderniteit, Budel, Uitgeverij Damon, 2001.
SEGERS, J., e.a., Film: Zevende kunst, tiende muze, Antwerpen, uitgeverij Plantijn nv,
s.d.
SMELIK, A. e.a., Effectief beeldvormen: Theorie, analyse en praktijk van
beeldvormingsprocessen, Assen, Van Gorcum & Comp., 1999.
STIVALE, Charles J., Gilles Deleuze: key concepts, Chesham, Acumen, 2005.
STOLK, P.J., Grenservaringen: psychologie van het onalledaagse, Boom Meppel,
Amsterdam, 1986.
TAK, Erik, Videoclips, Gorinchem, De Ruiter, 1994.
VANDERBEEKEN, Robrecht, Kritische Metafysica, Brussel, Koninklijke Vlaamse
academie van België voor wetenschappen en kunsten, 2007.
VEEN, G., van, Welcome to the Future, Amsterdam, Arena bv, 1994.
VOLLMAR, K. en J., FIEBIG, Dromen en droomduiding: Het beleven en begrijpen van
de achtergronden en de symboliek van dromen, Uitgevrij Schors, Amsterdam, 2000.
WILLIS, Roy (ed.), Wereldgeschiedenis: mythologie, Librero, Kerkdriel, 2006.
104
BEELDMATERIAAL
DELEUZE, Gilles en PARNET, H comme Histoire de la philoshie in L’Abécédaire de
Gilles Deleuze, Arte, 1989.
X, The work of director Chris Cunningham: a collection of music videos, short films,
documentaries and rarities, New York, Palm Pictures, cop. 2005.
DIGITALE BRONNEN
www.director-file.com/cunningham
www.mvdbase.com.
www.zx.nu/musicvideo.
105
LIJST MET AFBEELDINGEN
I. MADONNA – CONFESSIONSTOUR p. 107
II. APHEX TWIN – COME TO DADDY p. 108
III. BRONENOSETS POTEMKIN p. 112
IV. LEFTFIELD – AFRIKA SHOX p. 113
V. SQUAREPUSHER – COME ON MY SELECTOR p. 116
VI. MADONNA – FROZEN p. 121
VII. PORTISHEAD – ONLY YOU p. 126
VIII. DE SCHEPPING VAN ADAM – MICHELANGELO p. 130
IX. BJORK - ALL IS FULL OF LOVE p. 131
106
I: MADONNA: CONFESSIONSTOUR.
Beelden uit Madonna’s Confessions tour 2006.
Bronnen: http://www.icemark.com/blog/wpcontent/uploads/2006/12/madonna_cross.jpg
http://www.nu.nl/img.db/817352+s(350!x354!)
107
II. APHEX TWIN - COME TO DADDY
108
109
110
Stills uit de muziekvideo Come to Daddy door Chris Cunningham.
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
111
III. BRONENOSETS POTEMKIN – SERGEI EISENSTEIN.
Still uit de film Bronenosets Potemkin door Sergei Eisentein.
Bron: http://tierra.free-people.net/artes/img/cine_eisenstein3.jpg.
112
IV. LEFTFIELD - AFRIKA SHOX.
113
114
Stills uit de muziekvideo Afrika Shox door Chris Cunningham.
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
115
V. SQUAREPUSHER - COME ON MY SELECTOR.
116
117
118
119
Stills uit de muziekvideo Come on my Selector door Chris Cunningham.
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
120
VI. MADONNA – FROZEN.
121
122
123
124
Stills uit de muziekvideo Frozen door Chris Cunningham.
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
125
VII. PORTISHEAD - ONLY YOU.
126
127
128
Stills uit de muziekvideo Only You door Chris Cunningham .
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
129
VIII: DE SCHEPPING VAN ADAM – MICHELANGELO.
Detail uit De Schepping van Adam door Michelangelo.
Fresco, 480 × 230 cm, 1508-1512, Sixtijnse kapel, Vaticaan.
Bron:
http://www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/nederlands/Bijbel%20en%20literatuur%20webq
uest/Voorblad_bestanden/image003.jpg
130
IX. BJORK - ALL IS FULL OF LOVE.
131
132
133
Stills uit de muziekvideo All if full of Love door Chris Cunningham.
Bron: http://www.director-file.com/cunningham
134