het zonnestelsel

46
HET ZONNESTELSEL door Luitenant – Kolonel Arthur E. Powell Vertaling door J.B.

Upload: group24

Post on 07-Mar-2016

220 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Het Zonnestelsel tot nu toe.

TRANSCRIPT

Page 1: Het Zonnestelsel

  

HET ZONNESTELSEL     

door    

Luitenant – Kolonel Arthur E. Powell

Vertaling door J.B.

Page 2: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

AANGEHAALDE BOEKEN  

    BOEK                   AUTEUR                 EDITIE Astral Plane.  C.W. Leadbeater.  1910 Changing World.  A. Besant.  1909 Devachanic Plane.  A. Besant.  1902 Hidden Side of Things, Vol. I. 

C. W. Leadbeater.  1913 

Initiation, the Perfecting of Man. 

A. Besant.  1912 

Inner Life, Vol I.  C. W. Leadbeater.  1910 Inner Life, Vol II  C. W. Leadbeater.  1911 Man: Whence, How and Whither? 

A. Besant and C. W. Leadbeater. 

1913 

Masters and the Path.  A. Besant.  1927 Pedigree of Man.  A. Besant.  1904 Pyramids and Stonehence  A. P. Sinnett.  1912 Story of Atlantis and Lemuria. 

W. Scott‐Elliot.  1925 

Seven Principles of Man  A. Besant.  1904 Talks on the Path of Occultism. 

A. Besant and C. W. Leadbeater. 

1926 

Textbook of Theosophy.  C. W. Leadbeater.  1914 Theosophy.  A. Besant.  1914  

  2

Page 3: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

INTRODUCTIE  

 Zowel voor als sinds de publicatie van De Geheime Leer, door H. P. Blavatsky,  is er voor  de  occulte  student  een  grote  hoeveel  informatie  beschikbaar  gekomen betreffende het Zonestelsel en de levensstromen—waaronder onze eigen mensheid—die zich ontwikkelt binnen dat Systeem. In 1883 verscheen Esoteric Buddism door A. P. Sinnett, in 1896 gevolgd door The Growth of the Soul door dezelfde auteur. In 1897 werd The Ancient Wisdom gepubliceerd door Annie Besant, en  in 1903 produceerde deze  grote  student  van  het  occulte  een  belangrijke  serie  lezingen,  die  later  in boekvorm werden gepubliceerd, onder de titel The Pedigree of Man, dat zich in grotere mate met het Zonnestelsel met zijn Ketens, Ronden, Bollen Rassen, Onderrassen enz. bezig hield dan alles wat daarvoor was gepubliceerd. Verdere uitwerking en details zijn  toegevoegd door C. W.Leadbeater  in meerdere boeken, met name  in The  Inner Life, deel I en II, en in A Textbook of Theosophy. 

In  1913  verscheen  het  monumentale  werk,  Man:  Whence,  How  and  Whither? Daarnaast  verschenen  respectievelijk  in  1896  en  1904  twee  fascinerende  boeken getiteld The Story of Atlantis en Lost Lemuria, met kaarten van die continenten, van de hand  van W.  Scott‐Elliot, die  in  volledig detail de  rassen  beschreef die de  landen bewoonden en hun beschavingen. 

Tot  op dit moment  echter  is  er nog  geen  boek  verschenen dat het  grote  geheel omvat, zowel het “veld” van evolutie als de levensstromen die ontstaan naarmate de eeuwen voorbij gaan. 

Het  onderhavige deel  is daarom  een poging  om  aan deze behoefte  tegemoet  te komen. Het totaal aan informatie is te vinden in de hierboven genoemde boeken, of in een aantal andere, de volledige lijst is gegeven op voorgaande bladzijde. 

Voor het gemak van de student, stellen de verwijzingen in de kantlijn de student in staat om de oorspronkelijke informatiebronnen te raadplegen, indien gewenst.1  

Met  oog  op  de  complexiteit  van  het  onderwerp  en  de  vele  details  zijn  vele diagrammen, waarvan de meeste origineel zijn, toegevoegd in de tekst en we hopen dat  ze  het werk  voor  de  student  vergemakkelijken  bij  het  begrijpen  van  de  vele complexiteiten  van  het  systeem waartoe we  behoren  en  de manier waarop  onze evolutie voortgang vindt. Enkele tabellen zijn ingevoegd met hetzelfde doel. 

Om  het  boek  binnen  redelijke  afmetingen  te  houden,  zijn  vele  details,  zoals bijvoorbeeld, betreffende de beschavingen van de verschillende rassen in Atlantische en Lemurische  tijden,  ingekort. Deze details  staan de  student  echter makkelijk  ter beschikking want  de  plaatsen waar  ze  gevonden  kunnen worden  vermeld  in  de tekst, welke alleen een samenvatting geeft van de voornaamste kenmerken. 

Zulke  inkortingen hinderen de continuïteit van het verhaal, zoals het  in dit boek staat  geschreven,  niet. Het wel  opnemen  ervan  zou  het  geheel  te  gecompliceerd 

                                                 1 Dit geldt voor de oorspronkelijke Engelse uitgave. 

  3

Page 4: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

hebben gemaakt en in bepaalde richtingen te veel hebben uitgewijd, zodat de student het gevaar zou lopen door de bomen het bos niet meer te zien. 

Het  doel  van  het  onderhavige  boek  is  eerder  om  een  gecoördineerd  en samenhangend  beeld  te  geven  van  het  “bos”  te  geven  dan  om  elke  “boom” afzonderlijk te beschrijven. De student kan dan zelf, als zijn ijver groot genoeg is en zijn  smaak hem dat  ingeeft, voor  zichzelf de verschillende bomen, bosjes, heggen, enz. bestuderen, die allen bij  elkaar het gigantische bos van  levens vormen die de wonderbaarlijke wereld bevolken, of eerder series van werelden, waarin we bestaan en ons ontwikkelen.  

Het  boek  bestaat  uit  drie  delen.  Eerst wordt  het  veld waarbinnen  de  evolutie plaats  vindt  beschreven. Dit  houdt  de  studie  in  van  de  verschillende  bollen,  hun opeenvolgende  perioden  van  activiteit  en  hun  verduistering,  de  ketens  en evolutieschema’s. Het  is de vormzijde van ons onderwerp, een beschrijving van de plaatsen waar het leven zich ontwikkelt. 

Het tweede deel houdt zich bezig met de verschillende levensstromen waarbij die stromen zich  langzaam ontwikkelen en door de verschillende stadia of niveaus van ontwikkeling  of  groei  gaan.  Deze  processen  worden  hier  slechts  oppervlakkig behandeld, om de student in vogelvlucht een blik te geven op de statige loop van de gebeurtenissen. 

Het derde deel beschrijft meer gedetailleerd de voortgang van de onderdelen van bepaalde  delen  van  de  levensrijken,  in  het  bijzonder  de  menselijke  rassen  en onderrassen.  In  dit  deel wordt  echter,  zoals  al  gezegd,  uitwijding  over  de  details vermeden  om  de  student  niet  een  encyclopedische  hoeveelheid  aan  informatie  te geven en om hem in staat te stellen de principes te begrijpen van het machtige plan waarnaar alles is geordend in dit prachtige geordende universum, waarin “nog geen spreeuw op de grond valt”, buiten de wil van de Vader van het Systeem waarbij we de eer hebben te horen. 

  4

Page 5: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HET ZONNESTELSEL  

HOOFDSTUK I  

BOLLEN  

We zullen onze  studie beginnen met het “veld” waarin de evolutie plaatsheeft, bij een  kleine  eenheid  daarvan  en  verdergaan  door  het  opbouwen  van  de  grotere eenheden  uit  de  kleinere,  d.w.z.  we  zullen  van  het  bijzondere  werken  naar  het algemene.  Dit  wordt  voor  de  student  eenvoudiger  te  begrijpen  geacht  dan  de omgekeerde methode die begint bij het grote geheel en dan opdeelt in kleinere delen. Later, echter, als we er aan toekomen het leven te onderzoeken dat zich in het “veld” ontwikkelt,  is  het  eenvoudiger  om  de  omgekeerde  methode  te  gebruiken  en  te beginnen met de grote levensstromen en ze opdelen in kleinere units. Zo passen we onze methoden aan aan de aard van ons onderwerp.   De aarde en andere planeten staan bekend als bollen. Onze eigen aarde is een van een serie van 7 bollen: die serie staat bekend als een keten, en de aarde is de dichtste van de 7 bollen van zijn keten.   De 7 bollen van de aarde bestaan uit:—       2 lagere mentale bollen.       2 astrale bollen       3 fysieke bollen.   De bollen van alle ketens zijn niet per definitie zo gevormd: maar daar zullen we nu in detail op ingaan.   Als we  het  bijvoorbeeld  hebben  over  een  lagere mentale  bol,  bedoelen we  één waarvan de dichtste soort materie die hij bevat de  lagere mentale  is: d.w.z. hij heeft geen astrale of fysieke materie. Evenals dat een astrale bol geen materie heeft, dichter dan de astrale, d.w.z. hij heeft geen foedraal van fysieke materie  

  

Elke  bol  heeft  echter  “tegenhangers”,  zoals  ze  kunnen worden  genoemd,  in  de verschillende  graden  van materie  fijner  dan  hijzelf:  dus  een  fysieke  bol  bezit  zijn tegenhanger in astrale, lager mentale, hoger mentale, buddische en atmische materie: 

  5

Page 6: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

een  astrale  bol  bezit  een  lagere mentale  tegenhanger  en  alle  hogere  tegenhangers. Deze gegevens kunnen gesymboliseerd worden zoals in Diagram I. 

Niet  elke  bol  kan  worden  beschouwd  als  een  plaats  in  de  ruimte  innemend, gescheiden en verwijderd van zijn tegenhanger, omdat dit namelijk niet het geval is. De tegenhangers van een bol hebben precies dezelfde positie als de bol zelf, met deze aantekening, dat de sferen van hogere of  fijnere materie groter zijn dan die van de lagere materie, want zij doordringen en expanderen verder dan de periferie van de lagere  materie,  net  zoals  het  astrale  lichaam  van  de  mens  zijn  fysieke  lichaam doordringt  en  het  tevens  omringt,  zijn  mentale  lichaam  omringt  vervolgens  het astrale  lichaam weer, enz. Een meer reële opvatting van de bollen zou daarom zijn zoals in Diagram II.  

  

Het  is welbekend aan wetenschapsstudenten dat materiedeeltjes elkaar eigenlijk nooit raken, zelfs niet  in de dichtste substanties. Temeer daar de ruimtes  tussen de deeltjes altijd veel groter zijn dan de afmetingen van de deeltjes zelf. Daarom  is er ruimschoots plaats  in de gegeven hoeveelheid  ruimte, voor welke soort van atoom dan ook, om tussen de atomen van dichtere materie te liggen, maar ook om zich vrij tussen en om hen heen te bewegen. 

Daarom  bestaat  een  fysieke  bol,  zoals  de aarde  niet  uit  één  wereld,  maar  uit  7  elkaar doordringende  werelden,  die  allen  dezelfde ruimte  innemen,  behalve  dat,  zoals  gezegd,  de fijnere  typen  materie  zich  verder  uitstrekken vanuit het centrum dan de dichtere soorten.   De 7 bollen van  een keten zijn, op basis van overeenstemming, bekend als de Bollen A, B, C, D, E, F en G.   Van de aardketen zijn de bollen A en G lagere mentale, B en F zijn astraal, C, D en E zijn fysiek; C  is de planeet Mars, D  is de Aarde en E  is de planeet Mercurius. A, B, F en G hebben momenteel geen andere namen dan de letters waarmee ze worden aangegeven. Diagram III toont de 7 bollen van de aardketen.   In de Hindoe Purana’s wordt gesproken over de bollen van onze keten als over Dvipas, en wordt de aarde Jambudvipa genoemd. 

  6

Page 7: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Elk van de 7 bollen  is een afgezonderde en aparte planeet en heeft een bepaalde plaats in de ruimte, wentelt rond en is in zekere mate afhankelijk van onze zon.   De student zal de verschillende manieren van arcering hebben opgemerkt om de verschillende  graden  van materie  aan  te  geven,  deze  arceringen  zullen  door  het gehele boek worden gebruikt.   Het fysieke dat het dichtst is wordt aangegeven met gekruiste lijnen. Het astrale, tussen het fysieke en het mentale in, met diagonale lijnen van 45˚; het lagere mentale wordt  getekend met  verticale  lijnen,  het  hogere mentale met dezelfde  lijnen maar verder uit elkaar.   Buddhische materie wordt aangegeven met horizontale gestippelde lijnen. 

Het is voor ons niet eenvoudig om enige betekenis te geven aan het idee van een planeet  met  niveaus  die  zo  verfijnd  zijn  als  het  nirvanische  (atmische)  of  het buddhische, en we zijn misschien nauwelijks gerechtigd om die termen te gebruiken. Alles wat hier wordt bedoeld is dat er een bepaalde locatie bestaat in de ruimte waar de  evolutie  van  bepaalde  groepen  wezens  plaats  vindt  in  gebieden  op  die verheerlijkte niveaus.   

‐‐‐‐‐‐‐ 

  7

Page 8: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK II  

RONDEN  

Hoewel de 7 bollen van een keten allemaal tegelijkertijd bestaan, zijn ze toch niet op elk moment allemaal even actief bij het ondersteunen van het leven. Om duidelijker te zeggen, er  is  in één bepaalde  tijd maar 1 bol actief en volledig  functionerend, de andere 6 verkeren dan in een slapende conditie.   De bollen komen achtereenvolgend tot volledige werkzaamheid, d.w.z. ze worden dan bewoond door bepaalde  soorten wezens—waar we het  in  latere hoofdstukken over zullen hebben. Eerst wordt bol A actief: na een lange tijd begint het leven erop langzaam  te  verminderen  en  bijna  geheel  te  verdwijnen,  om  over  te  gaan  op  de andere bol—B. Bol A valt dan in slaap, terwijl B begint te ontwaken.   Na weer een lange periode valt bol B op zijn beurt “in slaap”, waarbij het grootste deel van het leven overgaat naar de volgende bol, bol C.   Dit  proces  gaat  door  totdat  elke  bol  beurtelings  uit  zijn  slapende  conditie  is ontwaakt en de hoofdstroom van het  leven gedurende een aeon heeft ondersteund en weer  in  slaap  is  gevallen. De  periode waarin  een  bol  helemaal  actief  is  en  de hoofdstroom van het leven ondersteunt wordt een bolperiode genoemd.  

     De  loop  van de  levenscyclus  over  alle  7  bollen  staat  bekend  als  een  ronde. Een ronde bestaat dus uit  7 bolperioden,  of wereldperioden,  zoals  ze  ook wel worden genoemd.   Als  een  ronde  is  voltooid,  begint  het  hele  proces  van  voren  af  aan  met  het opnieuw  ontwaken  van  leven  op  Bol  A,  dan  de  overgang  naar  Bol  B,  dan achtereenvolgens naar de Bollen, C, D, E, F en G totdat een tweede ronde is voltooid. 

 

  8

Page 9: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  

Diagram  IV  illustreert  de  7  ronden  van  de  aardketen,  de  spiraallijn  geeft  de levensstroom aan die 7 maal volledig door de gehele keten van 7 bollen gaat.   

We zien dus dat: —7 bolperioden 1 ronde maakt, en 49 bolperioden maakt 7 ronden of 1 ketenperiode. 

    We  beweerden  hierboven dat  elke  bol wordt  opgevolgd  als de  levensstroom  hem verlaat en hem achter laat in een slapende conditie.   Als dit gebeurt, houdt het leven op een planeet niet totaal op te bestaan: een kleine hoeveelheid leven, een soort van nucleus2, blijft altijd bestaan, en dient verschillende belangrijke doelen. We zullen dit verschijnsel later op het juiste moment behandelen. Het wordt hier eerder genoemd om de student  te behoeden een verkeerd begrip  te vormen van wat er eigenlijk plaatsvindt. 

  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐

                                                 2 (atoom)kern. 

  9

Page 10: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK III  

KETENS  

Zoals we zojuist zagen bestaat een keten uit 7 bollen, waarvan elk 7 perioden van activiteit heeft, zodat 49 bolperioden één ketenperiode maken.   Als de ketenperiode  is voltooid desintegreren de bollen die hem vormde  en de materie waar  ze  uit waren  opgebouwd wordt  hervormd  om  7  nieuwe  bollen  te maken. Deze  7 nieuwe bollen gaan dan weer door 7  ronden van activiteit  evenals daarvoor en houden dan op te bestaan, om weer hervormd te worden in een andere serie van 7 bollen.  

  

Het  proces  vindt  7  maal  plaats,  7  ketens  die  elk  uit  7  bollen  bestaan  en  die achtereenvolgens worden gevormd en waarvan iedere keten blijft bestaan voor zijn 7 ronden van activiteit.   De  individuele bollen die gevormd worden uit de gedesintegreerde materie van de voorgaande keten, hoewel gevormd uit dezelfde uiteindelijke deeltjes,  zijn niet samengesteld uit dezelfde graad of hetzelfde niveau van materie. Diagram V maakt duidelijk wat er gebeurt. De eerste keten wordt gevormd door        2 bollen van atmische materie       2 bollen van buddhische materie       2 bollen van hogere mentale materie       1 bol van lagere mentale materie.    De volgende keten daalt een trede af in de aard van haar materie, zodat ze heeft        2 bollen van buddhische materie       2 bollen van hogere mentale materie       2 bollen van lagere mentale materie       1 bol van astrale materie.    De derde en vierde ketens duiken nog dieper  in de materie, zoals aangegeven  in Diagram V. 

  10

Page 11: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Het diagram  brengt  een  aantal  interessante punten naar  voren die de  aandacht waard zijn. Dus uit de 49 bollen in de gehele serie van 7 ketens.        zijn 4 atmisch       8 buddhisch       12 hoger mentaal       12 lager mentaal       8 astraal       en zijn er 5 fysiek.    Dus alleen de eerste en zevende ketens hebben zuiver atmische bollen; alleen de tweede  en  zesde hebben  zuiver  buddhische  bollen;  allen,  behalve de  vierde  keten hebben  hogere mentale  bollen;  allen  behalve  de  eerste  en  zevende  hebben  lagere mentale bollen; alleen de derde, vierde en vijfde ketens hebben fysieke bollen.   Het  centrale niveau van de vijf gebieden  is het mentale,  en dit  alleen niveau  is verdeeld in twee delen. Elk van de 7 ketens heeft vertegenwoordigende bollen op het mentale niveau; allen behalve de vierde keten hebben vertegenwoordigers op zowel de hogere als de lagere mentale niveaus.   Vanuit deze beschouwing is het duidelijk dat het mentale niveau een rol van groot belang speelt in de evolutie van de mens: want van alle 49 bollen, zijn er 24, of bijna de helft van het mentale niveau. Daarom de juistheid van de occulte definitie van de mens als “dat wezen in het universum, waarin elk deel van het universum aanwezig is, in wie de hoogste Geest en de laagste Materie zijn verenigd door middel van Intelligentie. ”   Zo kunnen we ook zeggen dat in de series van 7 ketens het hoogst  spirituele verbonden  is met de  laagste materiele mentale materie, het wezen van de intelligentie.   De  desintegratie  van  de  bollen  in  hun samenstellende delen,  en  hun  re‐integratie  in  7 nieuwe  bollen  op  een  hoger  of  lager  niveau, zoals  het  geval  kan  zijn, wordt  geïllustreerd  in Diagram VI.   De periode tussen twee opeenvolgende ketens gedurende welke de materie van de voorgaande keten  in  een  staat  van  desintegratie  verkeert, staat bekend als het pralaya van de keten, of het inter‐keten pralaya.   De gehele serie van 7 ketens vormt een Evolutieschema, of soms alleen een Schema 

Zo krijgen we de volgende tabel:— genoemd.    

  11

Page 12: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

       7 bolperioden               =  1 ronde,   49 bolperioden             =         7 ronden                        =  1 ketenpriode, 343 bolperioden           =  49 ronden                      =   

Evolutieschema. 7 ketenperioden  =

    We kunnen hierbij opmerken dat we ons momenteel in de vierde keten bevinden van ons Evolutieschema en daarom op het laagste materiële niveau. Het exacte punt in de keten dat we nu hebben bereikt is echter zo belangrijk dat we daar in een later 

n als “incarnaties” van e

ganger  en  waarbij  ieder  aan  zijn 

n en vormen ontelbare relaties; de atste 3 ketens zijn die welke opwaarts klimmen. 

 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

stadium van onze studie meer aandacht aan zullen geven.   Over de zeven opeenvolgende ketens wordt soms gesproked  keten. Ketens worden ook wel Planetaire Ketens genoemd.   Een keten kan beschouwd worden als de Upadhi of het voertuig van de Planetaire Logos—een entiteit die in een later hoofdstuk beschreven zal worden. We kunnen de Planetaire Logos zien als Zichzelf incarnerend in de 7 opeenvolgende ketens, waarbij elke  keten  begint  met  de  oogst  van  zijn  vooropvolger overhandigt wat hijzelf heeft gemaakt.   Van de eerste 3 ketens kunnen we zeggen dat Geest of Leven afdaalt in materie; in de vierde keten worden Geest en Materie verwevela

  12

Page 13: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK IV  

EVOLUTIESCHEMA’S  

In het voorgaande hoofdstuk zagen we dat 7 opeenvolgende ketens, of 7 incarnaties van een keten een evolutieschema maken.   Een  evolutieschema  is,  in  hoofdzaak,  een  afgescheiden,  afzonderlijk  en zelfbepalend veld van evolutie, hoewel enkele zeer belangrijke uitzonderingen op dit algemene principe later zullen worden verklaard.   Diagram  VII  geeft  het Aardeschema weer  en  toont  de  7  ketens die  elk  7  bollen bevatten, de 7  ronden van elke keten worden er  in aangegeven door de cirkels die door de bollen lopen.  

  

  Laat het echter duidelijk zijn dat, hoewel alle 49 bollen van het Schema zichtbaar zijn  in het diagram,  er gewoonlijk niet meer dan  één  serie  tegelijk  in  schepping  is (behalve  een  aantal  “dode  lichamen”,  zoals  onze Maan,  die  nog  niet  helemaal  is gedesintegreerd).   In het diagram worden Mars, de Aarde en Mercurius getekend als behorend tot de vierde keten en de Maan tot de derde.   Wat we nu de Maan noemen is het laatste overblijfsel van een veel grotere bol die de  fysieke planeet was van de derde keten en die dezelfde positie bekleedde  in de derde keten als de Aarde in de vierde keten.   In de zevende ronde van de Aardeketen zal de Maan volledig desintegreren, zodat de Aarde zonder satelliet zal zijn.   In ons zonnestelsel bestaan 10 afzonderlijke en verschillende Evolutieschema’s. De namen waaronder ze bekend staan zijn die van de fysieke planeten, die er in deze tijd een deel van zijn. De 10 schema’s zijn:—   

(1) Het Vulcanusschema. (2) Het Venusschema. (3) Het Aardeschema. (4) Het Jupiterschema. (5) Het Saturnusschema. 

  13

Page 14: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

(6) Het Uranusschema. (7) Het Neptunusschema. (8),  (9)  en  (10) Hebben  op  dit moment  geen  namen  omdat  ze  geen  fysieke planeten hebben. No. 8 wordt soms het “Asteroïden” Schema genoemd. 

   Het huidige  stadium van de 10  schema’s wordt aangegeven  in de onderstaande tabel. De schema’s zijn gerangschikt naar de afstand van hun fysieke planeten van de Zon. 

 no   Schema   keten  Ronde  Aantal 

fysieke  Planten 

Opmerkingen  

 I   II  III  IV   V   VI  

VII   

VIII IX X 

 Vulcanus   Venus  Aarde  Jupiter   Saturnus   Uranus  Neptunes   Onbekend Onbekend Onbekend   

 3   5  4  3   3   3  4 

 6(?)   7  4  2   

vroeg  

 1   1  3  1   1   1  3   0 0 0 

 Zal entiteiten voortbrengen op een  lager niveau dan die van het Aardeschema. 

 Het meest geavanceerde schema.  De 3 planeten zijn Mars, de Aarde en Mercurius.  Jupiter is nog niet bewoond maar zijn manen zijn er. Hij zal een zeer hoog niveau bereiken.  Ontwikkelt zich langzaam, maar zal een hoog niveau bereiken.    De drie planeten zijn Neptunes en 2 andere buiten zijn baan.3

 De  verklaring  dat  in  deze  zevende  ronde  onze  satelliet,  de Maan,  volledig  zal 

verdwijnen  schijnt  parallel  te  lopen  met  een  soortgelijk  verschijnsel  in  de Venusketen. De Venusketen, die nu  in haar  zevende  ronde  is, heeft geen  satelliet. Maar ongeveer 150 jaar4 geleden legden een aantal astronomen observaties vast van een  satelliet bij Venus, met  een geschatte diameter van  2000 mijl. Hoewel meestal wordt verondersteld dat deze astronomen zich vergisten, lijkt het aannemelijker dat 

                                                 3 De schrijver is geïnformeerd dat de astronomen er nu bijna zeker van zijn dat er een planeet is achter Neptunus en dat ze er naar zoeken. 4 Dit boek is omstreeks 1920 geschreven, (vert.) 

  14

Page 15: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

de satelliet bestond toen zijn hun waarnemingen deden, maar na die tijd verdween, zoals onze satelliet zal doen in de zevende ronde.   

Er wordt  beweerd  dat  de materie  die  nu  de Asteroïden  vormt  op  een  dag  zal veranderen  in  een  bol,  welke  voorzichtig  is  ingedeeld  in  Schema  VIII  (volgende hoofdstuk). Als we er voor zouden kiezen dit het Asteroïdenschema te noemen, zou het komen  tussen het Aarde – en het  Jupiterschema’s, waarbij de schema’s worden gerangschikt naar de afstand van hun fysieke planeten van de Zon.   Ondanks de raadselachtige verklaring van H. P. Blavatsky dat Neptunus zich niet in  ons  zonnestelsel  bevindt,  is  het  geen  vraag  of  Neptunus  zich  rond  de  Zon beweegt, en dat de Neptunusketen deel is van ons systeem en één van de 10 ketens is. Uit ervaring blijkt dat veel van de verklaringen van H. P. Blavatsky,  schijnbaar tegengesteld  aan bekende  feiten,  later waar bleken  te  zijn,  in  een diepere  en meer esoterische  zin.  Het  kan  dus  zijn  dat  haar  bewering  betreffende  Neptunus uiteindelijk juist bevonden zal worden, vanuit een esoterisch gezichtspunt.   In De Geheime Leer I wordt nadrukkelijk beweerd dat Mars en Mercurius niet tot de Aardeketen behoren. De uitleg van Dr. Besant en Bishop Leadbeater dat ze wel tot de Aardeketen  behoren,  heeft  veel  protest  opgeroepen  bij  sommige  studenten  in  het occultisme (zie The Mahatma Brieven aan A. P. Sinnett). Onderhavige auteur heeft niet de  intentie  deze  schijnbaar  elkaar  tegensprekende  beweringen  met  elkaar  te verzoenen, maar hier volgen die van de twee latere auteurs, omdat zijn werk eerder een compilatie is van hun werk dan dat van H. P. Blavatsky. (Zie de Conclusie, aan het eind van dit boek.)   Naast  deze  10  schema’s  zijn  er  ook  andere  evoluties  die  in  het  zonnestelsel plaatsvinden want elke centimeter ruimte wordt benut.   Zelfs in het Koilon5 (zie hoofdstuk VI) zelf kan zich een evolutie afspelen waar we niets van weten en ons niets bij voor kunnen stellen.   Alle  ruimte  is  gevuld met  leven  en  er  zijn  zelfs  orden  die  lager  staan  dan  het fysieke  niveau.  Soms  komt  een  menselijke  wezen  in  aanraking  met  die  lagere evolutie, maar zo’n verstrengeling is altijd onwenselijk en schadelijk. Niet omdat de lagere evolutie op enige manier slecht zou zijn maar omdat die evolutie niet voor de mensheid bestemd is.  

‐‐‐‐‐‐ 

                                                 5 De naam gegeven aan de ether door A. Besant en C. W. Leadbeater in hun boek Occult Chemistry (1919).  

  15

Page 16: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

 HOOFDSTUK V 

 HET ZONNESTELSEL 

 Diagram VIII  toont het  zonnestelsel met de  10  evolutieschema’s, waarvan  elk uit  7 ketens van 7 bollen bestaat, de 7 ronden van elke aangegeven keten zijn aangegeven als hiervoor, door de cirkels die door de bollen heen getekend zijn.    

    De  student  zal  nu  duidelijk  begrijpen  dat  als  de  7  ketens  van  elk  schema achtereenvolgens in schepping komen, Diagram VIII niet het zonnestelsel laat zien zoals het tegenwoordig is, maar dat het een collectief beeld is van de stadia waar het door heen gaat.   De tegenwoordige staat van het zonnestelsel wordt aangegeven in Diagram IX. De ronde waarin elke keten momenteel verkeert  is aangegeven, voor zover die bekend is; waarvan het niet bekend is, zijn de ronden gestippeld.   

  16

Page 17: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

 De ketens van de schema’s 8, 9 en 10 zijn ook gestippeld omdat hun huidige schema niet bekend is.  

 Het zonnestelsel heeft daarom momenteel 70 planeten die, zoals  eerder gezegd, 

beschouwd  kunnen  worden  als  een  bepaalde  plaats  innemend  in  de  ruimte,  en cirkelend om, of op een bepaalde manier afhankelijk van, onze zon. Deze 70 planeten worden getoond in Diagram X. 

 

  17

Page 18: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

We kunnen nu een uiteindelijke tabel maken, als volgt:—          7 bol‐perioden    =  1 ronde.      49 bol‐perioden    =  7 ronden  =  1 ketenperiode.    343 bol‐perioden    = 49 ronden  =   7 ketenperioden  = 1 Evolutieschema.      

10 Evolutieschema’s  =  ons Zonnestelsel.   

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐

  18

Page 19: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  

HOOFDSTUK VI  

DE VORMING VAN HET ZONNESTELSEL  

Nu  we  in  grote  lijnen  het  algemene  plan  van  het  “veld”  van  evolutie  in  ons zonnestelsel hebben bestudeerd, zal het nuttig zijn om er nog een keer door heen te gaan  om  nog  enkele  details  toe  te  voegen,  en  om  te  zien  hoe  het  systeem oorspronkelijk is opgebouwd uit oermaterie.   Deze  keer  beginnen  we  met  het  grote  geheel—het  systeem  in  z’n  totaal—en werken ons langzaam naar de kleinere eenheden—de bollen.   Voor ons zonnestelsel in schepping kwam bestond de elementaire wortelmaterie, de  substantie  waaruit  elke  vorm  van  materie,  die  we  enigszins  kennen,  is voortgekomen. Deze wortelmaterie is wat de wetenschappers de ether van de ruimte noemen  en wat  in  de Occulte  Scheikunde wordt  aangeduid met  de  naam  koilon (Grieks koilos, hol).   Dit moet natuurlijk niet verward worden met de etherische materie die het fijnere deel van onze fysieke wereld uitmaakt.   Voor elk fysiek zintuig lijkt de ruimte die door koilon wordt ingenomen leeg: toch is  deze  ether  in werkelijkheid  veel  dichter  dan  alles wat we  kunnen waarnemen. Professor Osborne Reynolds,  de  stichter  van  de  gevierde  theorie,  die  instemt met occult onderzoek, definieert die dichtheid als 10.000 maal groter dan die van water en de grootste druk als 750.000 ton per vierkante inch.6  Deze substantie is alleen voor hoog gekwalificeerde helderzienden waarneembaar. We moeten aannemen dat er een  tijd was—hoewel we geen directe kennis hebben van dat punt—dat deze substantie alle ruimte vulde. We moeten ook aannemen dat een  of  ander  groot  Wezen—bijna  oneindig  hoger  dan  de  Logos  van  een zonnestelsel—zijn staat van rust veranderde door zijn Geest of kracht uit te storten in een  bepaald  deel  van  deze  materie,  een  deel  met  de  afmeting  van  een  heel universum.   Het  effect  van  het  invoeren  van  deze  kracht  is  als  die  van  het  blazen  van  een machtige ademhaling, en die in de ether, of koilon, een ontelbare hoeveelheid kleine sferische bubbels produceert. Deze bubbels in het koilon zijn de elementaire atomen waaruit alles wat we materie noemen is voortgekomen.   Zij vormen de atomische materie van het laagste kosmische niveau. Uit hen zal de Logos van ons zonnestelsel de zeven niveaus van ons systeem vormen. Deze zeven niveaus tezamen vormen het laagste kosmische niveau.   Het  is waarschijnlijk dat de kracht waardoor de bubbels oorspronkelijk werden gevormd is wat H. P. Blavatsky fohat noemde, waarvan ze sprak als “gravende gaten 

                                                 6 1 inch is 2.54 cm. 

  19

Page 20: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

in de ruimte”, aldus refererend aan de uitspraak van een Franse geleerde “er is geen materie; er is niets dan gaten in de ether”.   De bubbels zijn niet zoals een zeepbel, die uit een watervlies met een buiten en een binnenoppervlak bestaat en waar  lucht  in zit. Ze zijn als bubbels  in sodawater, die slechts een oppervlakte hebben, waar lucht en water elkaar ontmoeten.   Zoals gezegd, voor het hoogst mogelijke zicht lijken de bubbels perfect leeg, zodat het  niet  duidelijk  is  of  er  enige  beweging  plaatsvindt  binnenin  of  niet.  Noch  is duidelijk of ze om hun as draaien of niet.   Ze  lijken  geen  duidelijke  eigen  beweging  te  hebben,  maar  ze  kunnen  van binnenuit bewogen worden, alleen of als massa, door wilskracht. Geen twee bubbels, onder welke omstandigheden dan ook, raken elkaar ooit.   Toen  de  Zonnelogos—het  grote Wezen Waar  ons  zonnestelsel  een  uitdrukking van is, en die mogelijk overeenkomt met een incarnatie, als het een menselijk wezen zou betreffen—heeft gekozen om Zichzelf te manifesteren en tevoorschijn kwam uit de eeuwigheid en dit systeem wilde vormen, vond Hij dit materiaal klaarliggen, deze oneindige massa van kleine bubbels.   Hij  begon met  een  plaats  te  bepalen,  de  limiet  van Zijn  veld  van  activiteit,  de limiet misschien van Zijn eigen aura, een groot krachtveld, waarvan de omtrek veel groter is dan de loop van de buitenste van Zijn toekomstige planeten. Enorm zou dit gebied zijn, de afstand tussen zonnestelsels is al buiten alle proporties en groter dan de systemen zelf. Niettemin is het mogelijk dat de Logoi van de stelsels eigenlijk in met elkaar in verbinding staan, op de hogere niveaus.   Binnen de limiet van het zo afgebakende krachtveld begint Hij een beweging die alle bubbels bij elkaar veegt tot een grote centrale massa in een kleiner gebied, door de bubbelmaterie  te verdichten en samen  te persen, welke oorspronkelijk verspreid was door de hele oerruimte.    In  een  bepaald  stadium  van  die  verdichting  of  samendrukking—een  stadium waarin de  radius van Zijn krachtveld zich nog uitstrekt  tot buiten de baan van de buitenste  planeet  van  het  systeem,  zoals  het  vandaag  is—begint  Hij  daarin  een draaiende beweging, vergezeld van een intense elektrische activiteit, en doet zo een kolossale draaikolk ontstaan in vele dimensies, het materiaal van de nebula7 die zal zijn.   Het samenpersen van de kolkende massa gaat, wat ons toe zou schijnen, ontelbare eeuwen door: in feite is de draaikolk die als eerste door de Logos werd gemaakt nog steeds actief. In de loop van dat proces van samenpersen handelt Hij door Zijn Derde Aspect en zendt zeven impulsen of “ademhalingen” uit.   De  eerste  impuls  veroorzaakt  door  het  hele  krachtveld  een  groot  aantal  kleine draaikolken,  waarvan  elk  49  bubbels  in  zichzelf  trekt,  en  rangschikt  ze  in  een bepaalde vorm. Deze kleine groepen bubbels, zijn, zo gevormd, de atomen van het tweede niveau of wereld—de anupadaka wereld of het monadische niveau. 

                                                 7 Interstellaire wolk. 

  20

Page 21: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Niet  alle  bubbels  worden  op  deze  manier  gebruikt,  maar  er  zijn  voldoende overgebleven in de onafhankelijke staat, om te kunnen dienen als de atomen van de eerste of de adi wereld.   In  tussentijd  komt  er  een  tweede  impuls,  die  bijna  alle  49  bubbelatomen beïnvloedt—maar die voldoende atomen overlaat om te voorzien in atomen voor de anupadaka  wereld—en  drijft  ze  terug  in  zichzelf,  laat  ze  desintegreren  in  hun elementaire  bestanddelen  en  werpt  ze  dan  weer  uit,  en  veroorzaakt  onder  hen opnieuw draaikolken, waarvan elk in zichzelf 492 of 2.401 bubbels heeft. Deze zijn de atomen van de derde wereld, het atmaniveau.   Na weer een  tijd komt er een derde  impuls, welke op dezelfde manier bijna alle 2.401  bubbelatomen  beïnvloedt—voldoende  overlatend  om  de  atomen  van  de atmische wereld te vormen—en trekt ze terug in zichzelf, desintegreert ze en werpt ze weer naar buiten als de atomen van de vierde wereld, die van buddhi, waarvan elk atoom nu 493 of 117.649 bubbels heeft.   Het proces wordt herhaald tot de zesde impuls de atomen heeft gevormd van de zevende  of  laagste  wereld,  het  fysieke  niveau,  waarvan  de  atomen  496  of,  bij benadering,  14.000  miljoen  van  de  originele  bubbels  bevatten.  Deze  atomen  zijn natuurlijk  niet  de  atomen  waar  de  scheikundigen  het  over  hebben  maar  de elementaire atomen waaruit alle chemische atomen zijn opgebouwd.  

De aantallen bubbels die de atomen bevatten op de zeven niveaus worden  in de onderstaande tabel gegeven.  

Niveau  Bubbels in één atoom Adi8Anupadaka Atma Buddhi Manas (mentaal) Kama (astraal) Sthula (fysiek) 

 1                                                                                  1 49                                                                               49 492                                                                         2.401 493                                                                     117.649 494                                                                                                                                    5.764.801 495                                                                                                       282.475.249 496                                                         13.841.287.201 

   Het  lijkt  aannemelijk  dat  elektronen  astrale  atomen  zijn:  want  door wetenschappers wordt  beweerd  dat  een  chemisch  hydrogeen  of waterstof  atoom tussen de 700 en 1000 elektronen bevat en een chemisch hydrogeen atoom bevat het equivalent van 882 astrale atomen. Dit kan toeval zijn maar dat lijkt onwaarschijnlijk. Wetenschappers splitsen dus fysieke materie en ontdekken de astrale materie hoewel zij natuurlijk over astrale materie denken als over een verdere splitsing van  fysieke materie.   Bishop Leadbeater uit wiens geschriften het bovenstaande afkomstig is, weet niet of zulke gedesintegreerde fysieke atomen zichzelf weer herstellen, maar als, door een 

                                                 8 De benamingen voor deze niveaus komen uit het Sanskriet, omdat er verder geen benamingen voor zijn. Behalve het woord “astraal” dat uit de Middeleeuwse alchemie afkomstig is en “sterachtig” betekent, omdat het licht in het astrale gebied zo helder schijnend is. 

  21

Page 22: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

wilsinspanning,  het  fysieke  atoom  wordt  gespitst  in  astrale  of  mentale  atomen, vereist  het  een  volhouden  van  die  inspanning  om  de  atomen  voortdurend  in  die afgesplitste  vormen  te  houden  en  als  de  wilskracht  is  verdwenen  verschijnt  het fysieke atoom weer.   Dit  lijkt  echter  alleen  te  gelden  voor  het  splitsen  van  de  elementaire  fysieke atomen: als chemische atomen worden gesplitst in elementaire atomen blijven ze in die conditie en keren niet terug tot hun oorspronkelijke vorm. 

 

  

Men  moet  bedenken  dat  hoewel  de  atomen  van  alle  niveaus,  het  fysieke bijvoorbeeld, niet rechtstreeks afkomstig zijn uit de atomen van het direct daarboven gelegen  niveau—het  astrale—tenzij de  bubbels de  ervaring  hebben  gehad  van  het door  alle  bovenliggende  niveaus  gegaan  zijn,  kunnen  fysieke  atomen  niet uit  hen voortkomen.   De Hindoemanier om het proces  te beschrijven  is als volgt: Elk niveau heeft wat genoemd  wordt  een  “tanmatra”  (letterlijk,  een  maat  van  “dat”),  en  een  “tattva” (letterlijk,  “datheid”  of  “inherente  kwaliteit”).  De  tanmatra  is  de  verandering  in  het bewustzijn  van  de  Logos:  de  tattva  is  het  effect  in  de  materie  veroorzaakt  door  die verandering. We kunnen de tanmatra’s vergelijken met de golven van een opkomend tij, die op een zanderige kust slaan, zich terugtrekken en weer worden gevolgd door andere golven die een stukje verder komen. De  tattva’s kunnen we vergelijken met de kleine ribbels die door de aankomende golven in het zand worden gemaakt, bij de uiterste lijn tot waar ze komen. Dit idee wordt gesymboliseerd in Diagram XI   Elk  atoom  heeft  dus  zijn  “Datheid”,  het  woord  “Dat”  is  een  respectvolle uitdrukking  voor  het Goddelijke Wezen. De mate  van  trillen  van  het  atoom,  dat wordt beïnvloed door de Wil van de Logos, is de Tanmatra, de “maat van Dat”; dit is de as van het atoom, de hoekige afwijking die, binnen de gestelde  trillingsgrenzen, zijn oppervlaktevorm bepaalt. Dus bevindt het bewustzijn van de Logos zich  in elk atoom, uitgedrukt binnen bepaalde grenzen, die we soms “niveaus” noemen. Het  proces  van  het  scheppen  van  materie  in  opeenvolgende  stadia  is  vaak beschreven als het inademen en het uitademen van de Godheid. 

  22

Page 23: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Het bestaan van materie is absoluut afhankelijk van een idee in het denken van de Logos. Als Hij ervoor zou kiezen om Zijn kracht  terug  te  trekken, bijvoorbeeld, uit het  fysieke  niveau—en  op  zou  houden  het  te  denken—zou  elk  fysiek  atoom ogenblikkelijk  desintegreren,  en  het  gehele  fysieke  niveau  zou  in  een  oogwenk verdwijnen, zoals een kaarsvlam die wordt uitgeblazen.   Het  elementaire  fysieke  atoom heeft drie karakteristieke bewegingen:  (1)  rotatie om  de  eigen  as;  (2)  bewegen  in  een  ronde  baan;  (3)  pulseren  als  een  hart,  een voortdurend uitzetten en samentrekken. Deze drie bewegingen gaan altijd door en worden niet beïnvloed door enige kracht van buitenaf. Een kracht van buitenaf, een lichtstraal  bijvoorbeeld—zal  het  atoom  heftig  op  en  neer  laten  bewegen,  de amplitude van deze beweging staat in verhouding tot de intensiteit van het licht, en de  golflengte,  afkomstig  van  de  beweging  van  een  aantal  atomen, wordt  bepaald door de kleur van het licht.    Naast de kracht van de Logos, die het atoom als vorm  tezamen houdt, werkt er een van Zijn krachten doorheen op een aantal verschillende manieren. Er zijn zeven verschillende soorten van deze kracht, waarvan er één  in elke ronde  in openbaring komt,  en  die  werkt  door  wat  we  noemen,  de  spirillae  in  het  atoom.  Voor  een beschrijving van deze spirillae, evenals voor andere details van de atoomstructuur, wordt de student verwezen naar Occult Chemistry (1919).   In de interstellaire ruimte—tussen zonnestelsels—bevinden de atomen zich in een conditie die bekend staat als “vrij”, ver uit elkaar  liggend en op gelijke afstand, dit lijkt hun normale conditie als ze niet gestoord worden.   In de ruimte tussen planeten worden ze echter nooit “vrij” gevonden: zelfs als ze niet tot vormen zijn gegroepeerd worden ze zeer sterk verstoord door kosmische en meteorologische  materie  en  ook  door  een  aanzienlijk  samenpersen  door  wat  we omschrijven als de aantrekking van de Zon.   Uit de voorgaande beschouwingen begrijpen we hoe het komt dat een mens  in, bijvoorbeeld zijn causale lichaam, zich vrij zou kunnen bewegen in de nabijheid van een planeet, waar de  atomische mentale materie  in de  samengeperste  toestand  is, maar niet in staat zou zijn zich te bewegen of te functioneren in de verre ruimte waar de atomen vrij en niet samengeperst zijn.    Om met onze beschrijving van de vorming van het zonnestelsel verder  te gaan, zijn we nu op het punt gearriveerd waar de grote kolkende ruimte in zichzelf zeven typen atomische materie huisvest, in wezen allemaal één, omdat ze zijn opgebouwd uit dezelfde soort bubbels, maar verschillen in hun dichtheidsgraad. Al deze soorten zijn vermengd, zodat er exemplaren van elk  type kunnen worden gevonden  in elk klein  willekeurig  deel  van  het  krachtveld,  met  een  algemene  tendens  van  de zwaardere atomen om meer en meer naar het centrum te bewegen.   De Logos  zendt  vervolgens,  nog  steeds  vanuit Zijn Derde Aspect,  een  zevende impuls uit die,  in plaats van de  fysieke atomen  terug  te  trekken  in Zichzelf en hen weer af  te breken  in de elementaire bubbels, ze samendrijft  in bepaalde aggregaten en maakt dus  een  aantal verschillende  soorten van wat proto‐elementen genoemd 

  23

Page 24: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

kunnen worden; deze worden weer samengevoegd in de verschillende vormen die in de scheikunde bekend staan als chemische elementen.    Het maken  hiervan  strekt  zich  uit  over  een  lange  periode  van  eeuwen  en  ze worden  in  een  bepaalde  volgorde  gemaakt  door  de  interactie  van  verschillende krachten, zoals correct is aangegeven in Sir William Crookes boekje over The Genesis of the Elements.   Het proces van hun vorming is zelfs nu nog niet afgesloten: uranium is het laatste en  zwaarste  element,  voor  zover  we  weten,  maar  anderen  die  nog  meer gecompliceerd zijn zullen misschien ontstaan in de toekomst.   Terwijl de eeuwen voorbijgaan, neemt het samenpersen  toe en momenteel  is het stadium  bereikt  van  een  grote  schijnende  nebula,  doorgaans  van  witgloeiende waterstof. Verschillende andere systemen  in ons universum gaan natuurlijk nu ook door dit stadium, zoals waar te nemen is door elke grote telescoop.   In ons geval koelde de massa af, nog steeds snel draaiend, trok samen en platte af, tot het meer  een  enorme draaiende  schijf werd dan  een bol. Tegenwoordig zijn  er scheuren ontstaan in deze schijf en hij brak in ringen, zodat hij enigszins lijkt op de planeet Saturnus en zijn omgeving, maar dan op veel grotere schaal. Toen de  tijd naderde dat de planeten nodig waren voor de doelen van de evolutie, maakte de Logos op een bepaald punt in de dikte van elke ring een nieuwe draaikolk waarin zich geleidelijk een groot deel van de materie van die ring verzamelde.   Het  botsen  van  de  verzamelde  fragmenten  veroorzaakte  een  opleven  van  de warmte, waardoor  de materie werd  gereduceerd  tot  een  gasachtige  staat  en  een gloeiende bal vormde die,  terwijl hij afkoelde,  langzaam verdichtte  tot  een  fysieke planeet, geschikt voor het  levenstheater zoals dat van ons. Zo werden alle planeten van ons stelsel gevormd.   In dit speciale deel van ons stelsel was de fysieke planeet die werd gevormd niet de Aarde maar de Maan. Want het raadplegen van Diagram V (hoofdstuk III) maakt duidelijk dat de  eerste  fysieke planeet  tijdens de derde keten verschijnt  en dat die planeet, in ons Evolutieschema, de Maan was.   Toen  het  actieve  leven  van  de  Maan,  tijdens  de  derde  keten,  voorbij  was, verscheen er een nieuwe vortex, niet ver van de Maan vandaan, en de  rest van de materie  van  de  ring  werd  daar  geleidelijk  in  verzameld.  De  overige  botsingen veroorzaakten wederom  een  bal  van  gloeiend  gas,  die  het  lichaam  van  de Maan omhulde en haar heel snel reduceerde tot een soortgelijke conditie.   Toen deze gecombineerde massa  langzaam afkoelde vond samenpersen  rondom de  twee  vortexen  plaats, maar  het merendeel  van  de materie werd  aangetrokken door de nieuwe vortex, die de Aarde werd, en de Maan bleef achter met een veel kleiner lichaam dan voordien en werd geheel ontdaan van lucht en water.    De  Maan  was,  door  de  intense  hitte,  in  een  kneedbare  conditie,  zoals  hete modder, en de Aarde was  in zijn vroegere stadia blootgesteld aan de meest heftige vulkanische  stuiptrekkingen.  Hierbij  werden  enorme  rotsmassa’s,  vaak  mijlen  in doorsnee, de ruimte in geslingerd, tot op verre afstand en in alle richtingen.  

  24

Page 25: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  De meerderheid viel terug op de Aarde maar sommige raakten de Maan, terwijl ze nog  in  haar  kneedbare  toestand  was,  en  veroorzaakte  vele  van  de  enorme indeukingen  die  we  nu  maankraters  noemen.  Sommige,  maar  niet  veel,  van  de maankraters zijn echter in werkelijkheid vulkanische kraters.   De Maan is tegenwoordig als een grote kolenslak, hard maar poreus, van een soort samenstelling  als  puimsteen maar  dan  harder.  Er  vindt  nauwelijks  enige  fysieke activiteit  plaats  aan  haar  oppervlakte.  Ze  is  waarschijnlijk  langzaam  aan  het desintegreren en het schijnt dat in de loop van onze zevende ronde ze helemaal zal oplossen en dat haar materie zal worden hergebruikt (met waarschijnlijk wat van de Aarde) voor het bouwen van een nieuwe wereld, welke de enige fysieke planeet zal zijn van de vijfde keten van ons Evolutieschema,  (zie Diagram V). Voor die nieuwe bol zal dat wat overblijft van de Aarde, een  satelliet zijn, zoals de Maan nu dienst doet als satelliet voor de Aarde.   In de Theosofische  literatuur wordt de Maan dikwijls beschreven als de achtste bol,  omdat  ze  niet  een  van  de  zeven  planeten  van  onze  keten  is waarop  evolutie plaatsvindt. Daarom  is ze een “doodlopend eind” een plaats waar zich alleen afval verzamelt. Ze  is  een  soort van vuilnishoop van het  systeem,  een  soort van  astrale beerput waarin  allerlei  soorten  in  ontbinding  verkerende  resten worden  gegooid, zoals de verloren persoonlijkheid die zichzelf van het ego heeft losgescheurd (zie Het Causale Lichaam).  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐                                                                                                                                                                                                                            

                                                                                                                                                                                        

                 

  25

Page 26: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  

HOOFDSTUK VII  

DE ZONNELOGOS EN DE PLANETAIRE LOGOI  

We  hebben  in  voorgaande  hoofdstukken  de  Zonnelogos  genoemd. Het  is  nu  het juiste moment om Hem te bespreken in Zijn relatie tot het zonnestelsel, en ook Zijn voornaamste  Bewindslieden,  Welke  vaak  de  Planetaire  Logoi  worden  genoemd, hoewel een betere benaming zou zijn de Planetaire Keten Logoi.   In  de  Logos  van  ons  zonnestelsel  vinden  we  de  dichtste  benadering  van  een persoonlijke—of beter gezegd een individuele—God die een mens zich kan wensen. Voor hem geldt al het goede dat ooit aan een persoonlijke godheid is toegeschreven. Attributen  als  partijdigheid,  onrechtvaardigheid,  jalousie, woede, wreedheid,  enz., kunnen  we  natuurlijk  voor  eens  en  voor  altijd  terzijde  schuiven,  omdat  dat onmogelijk  is  voor  een  godheid  die  titel  waardig,  en  die  meer  passen  bij  de menselijke verbeelding.   Voor zover dit systeem aangaat, is Hij alwetend, alomtegenwoordig en almachtig. De liefde, de macht, de wijsheid, de glorie zijn alle ten volste aanwezig.   Hij  is  een machtig  Individu—een drie‐eenheid  in  eenheid,  en God  in ware  zin, hoewel  Hij  een  onbekend  aantal  stadia  verwijderd  is  van  het  Absolute,  de Ongekende, voor wie zelfs zonnestelsels niet meer zijn dan vlokjes kosmische stof.   Waarschijnlijk kunnen we ons niet eens een voorstelling van Hem maken; daarom maken vele devotionele mensen zich geen beeld van Hem, maar beschouwen Hem als alles doordringend, waardoor we zelf Hem ook zijn, net als al het andere. Er is in wezen niets anders is dan God.   De Zon  is  zijn  voornaamste manifestatie  op het  fysieke niveau,  en dat  kan  ons helpen enkele van zijn eigenschappen voor te stellen, en ons helpen inzien hoe alles bij Hem vandaan komt. Men kan het ook opvatten als de lens waardoor Zijn macht schijnt.   We merken hierbij op dat  elke  ster ook  een zon  is, als de onze,  en alle zijn  een gedeeltelijke uitdrukking van een Logos.   De fysieke Zon kan beschouwd worden als een soort chakra of krachtcentrum van Hem, overeenkomend met het hart van de mens, de uiterlijke manifestatie van het belangrijkste centrum in zijn lichaam.   Hoewel  het  hele  zonnestelsel Zijn  fysieke  lichaam  is,  zijn Zijn  activiteiten  daar buiten  enorm  veel  groter dan die  er  binnenin. Dit  zonnestelsel, dat  ons  zo  enorm toeschijnt, is voor Hem maar een klein ding; want hoewel Hij dit alles is, bestaat Hij toch erbuiten en erboven in een glorie en pracht waar we nog niets van weten. Dus, hoewel we het eens kunnen zijn met de pantheïst dat alles God is, gaan we een beetje verder,  omdat we  beseffen  dat Hij  een  veel  groter  bestaan  heeft  ver  buiten  Zijn universum.  “Door  dit  universum  met  een  fragment  van Mijzelf  doordrongen  te hebben, ben Ik” (Bhagavad Gita). 

  26

Page 27: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Hij bestaat dus veel verder dan zijn stelsel: waarop Hij zit als op een Lotustroon. Hij is, als het ware, het ideaalbeeld van de mensheid, maar oneindig veel groter dan de mensheid. We kunnen denken aan de Augoeides9  (zie Het Causale Lichaam) dat hoger en hoger wordt gedragen, tot  in het oneindige. Of die vorm permanent  is, of dat hij alleen tot een bepaald niveau waargenomen kan worden—wie zal het zeggen?  Daarom het welbekende symbool van de “Grote Vogel”, dat wordt gebruikt om de  Godheid  uit  te  beelden  die  boven  Zijn  universum  zweeft,  zweeft  boven  de wateren van de  ruimte, of die  langs de  lijn van Zijn  evolutie vliegt. Om  te  rusten tussen de vleugels van de Grote Vogel betekent het  realiseren van eenheid met de Logos: en er wordt gezegd dat de mens die dat niveau bereikt daar ontelbare  jaren rust zal vinden.   Waarschijnlijk  is  de  wijze  waarop  de  mensheid  één  met  Hem  wordt  niet  in woorden uit te drukken. Wij menselijke wezens kunnen, in een bepaald opzicht, zijn als cellen in Zijn  lichaam maar we zijn zeker veel meer dan dat, want Zijn leven en kracht worden door ons gemanifesteerd op een manier, die buiten proporties  is ten opzichte van datgene wat een soortgelijke relatie op een lager niveau zou zijn, d.w.z. dat  van de  cellen  in  onze  fysieke  lichamen  ten  opzichte  van  onszelf  als  spirituele entiteiten.    In Zijn manifestatie op het laagste kosmische niveau moeten we bedenken dat Zijn Eerste  Aspect  bestaat  op  het  hoogste  niveau—dat  van  Adi—het  Tweede  op  het Anupadaka of Monadische niveau, en het Derde in het hogere deel van het Atmische niveau.   Daarom, als een Adept in de loop van zijn ontwikkeling Zijn bewustzijn langzaam niveau  na  niveau  verhoogt,  komt  hij  eerst  bij  het Derde Aspect,  en  realiseert  de eenheid daarmee, vervolgens, via  lange  intervallen bij de volledige vereniging met de Tweede en de Eerste Aspecten.   In de oude mysteriën van Griekenland, werd de Logos gesymboliseerd door het kind  Bacchus,  dat  spelend  met  bepaald  speelgoed  werd  voorgesteld.  Hiertoe behoorden dobbelstenen, die overeen kwamen met de vijf platonische  lichamen. Te weten:—         De Tetraëder, verbonden door 4 gelijkzijdige driehoeken;     De Kubus, verbonden door 6 vierkanten;     De Octaëder, verbonden door 8 gelijkzijdige driehoeken;     De Dodecaëder, verbonden door 12 gelijke vijfhoeken;     De Icosaëder, verbonden door 20 gelijkzijdige driekoeken.    Als we in deze serie aan het begin de punt toevoegen en als laatste de bol, krijgen we een serie van 7 figuren, die overeenkomt met de 7 niveaus van ons zonnestelsel. Ieder van hen geeft, niet de vorm aan van de atomen van de verschillende niveaus, maar de lijnen waarlangs de kracht werkt die deze atomen omringt. 

                                                 9 Soort van Lichtlichaam. 

  27

Page 28: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Dit  werpt  meer  licht  op  het  welbekende  gezegde  van  Plato  dat  “God geometriseert”.  Het  schijnt  dat  de  ouden  de  geometrie  van  Euclides  niet bestudeerden  zoals wij  dat  doen,  om  zichzelf, maar  zagen  als  een  gids  naar  iets hogers.    Een  ander  speelgoed  van  Bacchus was  een  tol,  als  symbool  van  het  draaiende atoom.   Een derde  stuk  speelgoed was een bal die de Aarde voorstelde, die  speciale bol van de keten waarop de gedachten van de logos in deze tijd speciaal zijn gericht.   Een  vierde  stuk  speelgoed was  een  spiegel, die  altijd het  symbool was  van het astrale licht, waarin de archetypische ideeën (waar we het later over zullen hebben) worden gereflecteerd en dan gematerialiseerd.   Terwijl het kind Bacchus—de Logos—met zijn speelgoed speelt, wordt hij door de Titanen  gegrepen  en  in  stukken  gescheurd.  Later  worden  deze  stukken  weer verzameld en samengevoegd. Deze metafoor stelt natuurlijk de afdaling voor van de Ene die wordt tot de velen, en de hereniging van de velen in de Ene, door lijden en opoffering.   De  Hindoes  hebben  natuurlijk  allang  beweerd  dat  de  Godheid  speelt,  en  zij hebben het grote werk van de evolutie Lila, of het spel van Sri Krishna, genoemd.   Ons  gehele  zonnestelsel  is  een  manifestatie  van  zijn  Logos,  en  elk  deeltje  is absoluut een deel van Zijn voertuigen. Alle  fysieke materie van het zonnestelsel  in totaal maakt Zijn fysieke lichaam; alle astrale materie vormt zijn astrale lichaam; alle mentale materie Zijn mentale lichaam, enz.   Uit de Zonnelogos komt alle leven van de opeenvolgende Uitstortingen voort (zie Het Causale Lichaam). De Eerste Uitstorting komt uit zijn Derde Aspect voort en geeft aan  eerder  bestaande  atomen  het  vermogen  om  zich  te  verbinden  in  chemische elementen—de handeling wordt  in Christelijke geschriften beschreven als de Geest Gods die over de wateren van de ruimte zweeft.   Als,  in een  later stadium, de natuurrijken zich definitief hebben gevestigd, komt de  Tweede  Uitstorting,  uit  Zijn  Tweede  Aspect  en  vormt  de  groepszielen  voor mineralen,  planten  en  dieren,  dit  is  de  afdaling  in  de  materie  van  het Christusprincipe, dat ons bestaan mogelijk maakt. Binnen het mensenrijk  is het ego een manifestatie van de Derde Uitstorting en is afkomstig van Zijn Eerste Aspect, de eeuwige en de alles liefhebbende Vader.   Voordat  het  zonnestelsel  in  manifestatie  kwam,  vormde  de  Logos  het  gehele schema in Zijn denken en bracht door dat te doen alles in schepping op Zijn mentale niveau. Hij heeft het dus uitgedacht, niet alleen zoals het nu is maar ook zoals het elk moment in de toekomst zijn zal.   In welk gebied Zijn mentale niveau mag  liggen kunnen we niet zeggen; het kan zijn wat we het kosmisch mentale niveau noemen, of het kan ook nog hoger zijn. Het kosmisch mentale niveau  ligt  twee hele  series van niveaus boven onze  eigen  serie van zeven.   Aan het Kosmisch mentale niveau gaf H. P. Blavatsky de naam de “archetypische wereld”; de Grieken schijnen het de “begrijpelijke wereld” genoemd te hebben. Alles 

  28

Page 29: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

wat  geschreven  en  gezegd  is  over  een  “onmiddellijke”  schepping  van  het  hele systeem uit het niets refereert aan deze formatie van kosmische gedachtevormen.   Dus  kunnen  we  zeggen  dat  op  dat  kosmische  niveau  het  totale  systeem tegelijkertijd in schepping kwam door Zijn gedachte—een speciale scheppingsdaad; en het moet ook nu allemaal tegelijkertijd in Hem aanwezig zijn. Het kan heel goed zijn dat Zijn machtige bewustzijn  zichzelf  in bepaalde mate  zelfs  reflecteert op de veel  lagere  niveaus,  zodat  mensen  soms  flauwe  impulsen  van  die  reflecties opvangen. Dit is een verklaring voor het feit dat helderzienden soms in staat zijn de toekomst correct te voorzien, zoals ongetwijfeld van tijd tot tijd voorkomt.   De  Logos  bedenkt wat Hij  in  elk  van  de  Planetaire Ketens  zal  gaan  doen; Hij wordt  gedetailleerder  als Hij  nadenkt  over  het  type mens  voor  elk Wortelras  en onderras, van het begin van alles, via, bv., het Lemurische, Atlantische, het Arische en de volgende rassen.   We  zullen  ons  later  bezighouden met  bepaalde Ambtenaren—als we  die  term mogen gebruiken—Die belast zijn met het dirigeren en controleren van de evolutie die  in  het  zonnestelsel  plaatsheeft:  maar  we  kunnen  hier  noemen  dat  er  in  elk evolutieschema een Entiteit aangesteld  is die bekend staat als een Planetaire Logos: een meer passende naam  is een Planetaire Keten Logos want hij  is belast met elke serie van 7 ketens in een evolutieschema.   Deze 7 assistent Logoi zijn grote individuele entiteiten: en toch zijn ze tegelijkertijd aspecten van de Zonnelogos, krachtcentra, of chakra’s, als het ware, in Zijn lichaam.   Hun relatie tot Hem is als die van de ganglia of de zenuwcentra tot de hersenen. Alle  evolutie,  die  uit  Hem  voortkomt, gaat door een van Hen.   Alle  centra  hebben  Hun  speciale locatie of hoofdfocus in het lichaam van de  Zon,  en  ook  een  kleine  focus  die altijd buiten de Zon  ligt. De positie van deze  kleine  focus wordt  altijd  bepaald door de fysieke planeet. In diagram XII is gepoogd om dit idee vorm te geven.   De  precieze  relatie  kan  echter nauwelijks duidelijk gemaakt worden in onze  driedimensionale  terminologie. Maar  we  kunnen  zeggen  dat  elk centrum  een  invloedssfeer  heeft  die praktisch  samenvalt  met  het  zonne‐stelsel. Als men een deel van dit veld neemt, ziet men dat het elliptisch is: één van de uiteinden van elke ellips  ligt altijd binnenin de Zon, en het andere uiteinde zou de speciale planeet zijn die door die assistent Logos geregeerd wordt.   Alle fysieke planeten zijn opgenomen in dat deel van het systeem dat gelijk is voor alle  ovalen,  zodat  elk  ronddraaiend  ovaal  zijn  uitstekende  segment  zal  hebben. Daarom wordt het systeem in zijn geheel vergeleken met veelbladerige bloem. 

  29

Page 30: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Er  is  echter  een  andere  reden  voor  de  vergelijking met  een  lotus. Hoewel  de planeten  ons  afzonderlijk  bollen  toeschijnen,  is  er  in werkelijkheid  een  onderlinge verbinding op een wijze waar diegenen, die zich hebben geoefend  in een  idee van vierdimensionale ruimte, misschien enig begrip kunnen krijgen.   Hier kan misschien  een metafoor duidelijkheid  scheppen. Als de hand  omhoog wordt gehouden met de handpalm naar boven, en een soort kom vormt, maar met de vingers  uit  elkaar  en  er  dan  een  vel  papier  op  de  toppen  van  de  vingers wordt gelegd, zouden de cirkels op de contactpunten  tussen vingers en papier de  fysieke planeten voorstellen, schijnbaar helemaal geïsoleerd van elkaar   Deze cirkels zijn echter allemaal vanuit een andere richting met elkaar verbonden als delen van de hand, hoewel het idee van de hand onbegrijpelijk zou zijn voor een tweedimensionaal wezen die alleen in de wereld van de cirkels leeft.   Op dezelfde manier zijn, in een hogere dimensie, alle fysieke planeten verbonden tot een geheel, en zijn vanuit dit hogere gezichtspunt slechts de punten of bladeren die deel zijn van een grote bloem. Het hart van die bloem gooit een grote stamper omhoog die voor ons op een grote zon lijkt.    

  

  Diagram XIII probeert dit idee duidelijk te maken.   Gewoonlijk komen de fysieke, astrale noch de mentale niveaus van één van onze planeten overeen met de overeenkomstige niveaus van een andere planeet. Op het buddhische niveau echter is de conditie in alle gevallen gelijk voor alle planeten van onze keten.   Ondanks bovenstaande bestaat er een conditie in de atomische materie van elk van de niveaus, de 7 atomische subniveaus van ons stelsel, apart genomen van de rest, die  een  kosmisch  gebied  vormen—het  laagste,  soms  het  kosmisch  prakritische genoemd.   Vanuit  een  bepaald  gezichtspunt  lijkt  het  alsof  we  in  werkelijkheid  een uitdrukking zijn van de Planetaire Logos Zelf, en alsof de evolutie plaats zou vinden 

  30

Page 31: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

in Zijn  lichaam, waarbij de bollen de centra  in dat  lichaam zijn, of eigenlijk niet de bollen die we zien maar hun geest—hun hogere beginselen.   Vanuit  dit  gezichtspunt  zou  Bol  A  de  uitdrukking  zijn  van  Zijn  hersenen  of mentale  lichaam,  en  al  deze  vormen  zouden  in  Zijn  denken  bestaan. Want  ons mentale  niveau  is  niet  alleen  de  derde  onderafdeling  van  het  laagste  kosmische niveau;  het  is  tegelijkertijd  ook  de  laagste  onderafdeling  van  een  aspect  of manifestatie van de Logos.   We  kunnen  aannemen  dat Hij Zichzelf manifesteert  langs  zeven  lijnen  of  door zeven aspecten, en dat elk hiervan welke we niveaus noemen, de laagste vorm is van een  van  deze  aspecten,  zodat  het  atomische  deel  van  ons  mentale  niveau  in werkelijkheid het  laagste  subniveau  is  van  het mentale  lichaam  van de Planetaire Logos.   De wilgenbladeren van de Zon zijn manifestaties op het  fysieke niveau die door de Deva’s  in  stand worden gehouden met  een  speciaal doel, door middel van  een bepaalde opoffering of beperking van hun activiteiten op de hogere niveaus die hun eigenlijke verblijfplaats zijn. Wetend dat het door de wilgenbladeren is dat het licht, de warmte en vitaliteit van de Zon ons bereikt, kunnen we gemakkelijk begrijpen dat het onderwerp van hun opoffering is om bepaalde krachten naar het fysieke niveau te  brengen die  anders  ongemanifesteerd  zouden  blijven,  en dat deze  grote Deva’s dienen als kanalen, spiegels, of specialisten van goddelijke kracht die op kosmische niveaus werkzaam zijn voor het welzijn van ons zonnestelsel.  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  31

Page 32: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK VIII  

DE LEVENSSTROMEN  

We hebben nu het eerste deel van onze studie van het Evolutieveld afgerond door de niveaus en de plaatsen uit  te  lijnen waar de evolutie van het  leven zich afspeelt. We kunnen dit misschien  vergelijken met  een  beschrijving  van de  gebouwen  van  een universiteit, met zijn colleges, aula’s en klassenruimten. Onze volgende stap zal zijn het bestuderen van de  levensstromen die de grote  en  complexe  structuur van ons zonnestelsel  instromen,  net  als  stromen  of  “ladingen”  studenten  de  universiteit binnenstromen, en hun verschillende studielessen doorlopen, uiteindelijk hun graad halen en de wereld ingaan om daar de functies te vervullen waarvoor hun voorkeur en  kwaliteiten  hen  geschikt maken.  In  plaats  van  een  universiteit  zou  het  echter toepasselijker zijn om het beeld te gebruiken van een grote studie‐instelling, die alle studiegradaties bevat, van kinderkamer en kleuterschool tot de meest geavanceerde universitaire studies.   We beginnen met de grotere eenheden, de grote stromen of golven van het leven en volgen hen door de verschillende natuurrijken  en de manieren waarop  ze  zich onderverdelen, totdat we uiteindelijk bij de rassen en de subrassen van de mensheid en  de  individuele mens  in  die  rassen  aankomen,  die  geleidelijk  door  de  hogere niveaus van het mensenrijk klimt tot hij de supermenselijke niveaus bereikt.   In  de moderne  Theosofische  literatuur  wordt  de  term  “levensgolven”  op  drie verschillende manieren gebruikt:—    Ten  eerste.—Om  de  drie  grote  Uitstortingen  (zoals  ze  gewoonlijk  en misschien meer toepasselijk worden genoemd) van Goddelijke Leven aan te duiden, vanuit de Drie‐eenheid  van  de  Triade,  waardoor  het  zonnestelsel  in  schepping  kwam  en waardoor het wordt gevoed en in stand gehouden.   Ten  tweede.—Om  de  opeenvolgende  impulsen  of  levensstromen  te  beschrijven waaruit de Tweede Uitstorting  is gevormd. Hiermee hebben we  in dit hoofdstuk te maken en over het algemeen bedoelen we die. Voor de duidelijkheid duiden we ze aan met stromen van het leven, of levensstromen.   Ten derde.—Om de overdracht van  leven van de ene planeet van een keten naar een andere planeet aan te geven, in de loop van de verschillende “ronden”. Hiermee zullen we ons in een later stadium van onze studie bezighouden, als we zullen zien dat deze soort levensgolf aanzienlijk verschilt van wat we een levensstroom hebben genoemd.   Als we ons beperken tot onze menselijke evolutielijn de devalijn van evolutie even vergetend en de anderen die eventueel bestaan, maar waarvan we zo goed als niets weten—zien we dat  er  zeven  grote  levensrijken  zijn,  die  zich  zij  aan  zij door  ons Aardeschema ontwikkelen. Of dezelfde manier geldt voor de andere negen Schema’s of niet, weten we op dit moment niet zeker, hoewel er aanwijzingen zijn dat dit het geval is. 

  32

Page 33: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  De zeven rijken zijn:—            Het Eerste Elementale Rijk.         Het Tweede Elementale Rijk.         Het Derde Elementale Rijk.         Het Mineralenrijk.         Het Plantenrijk.         Het Dierenrijk.         Het Mensenrijk.    Al deze zeven rijken zijn manifestaties of uitdrukkingen van hetzelfde  leven, het ene  leven  van  de  Logos  die  zich manifesteert  door  de  Tweede  grote Uitstorting, welke  voortkomt  uit  het  tweede Aspect  van  de Drie‐eenheid  of  Triade,  nadat  de oermaterie was voorberied door de Eerste Uitstorting, die uit het Derde Aspect van de Triade voortkomt.  (Voor meer uitleg over de drie Uitstortingen,  (zie Het Causale Lichaam).    De Tweede Uitstorting vindt plaats in een reeks van opeenvolgende golven, elkaar volgend  als  de  golven  van  de  zee.  Het  is  de  voortgangsgeschiedenis  van  deze levensgolven—die  we  besloten  Levensstromen  te  noemen—en  die  in  dit  en  de volgende hoofdstukken zullen worden onderzocht.   De eerste drie van de zeven rijken zijn op de neergaande boog van evolutie, d.w.z. het  leven dat  in hen  is duikt dieper en dieper  in de materie. Het Eerste Elementale Rijk  daalt  in  feite  niet  dieper  af  dan  het  hogere  mentale  niveau;  het  Tweede Elementale Rijk  daalt  niet  dieper  af  dan  het  lagere mentale  niveau;  en  het Derde Elementale Rijk komt alleen tot het astrale niveau.   Het Mineralenrijk vertegenwoordigt het keerpunt, waar het leven het laagste punt bereikt  van  zijn  afdaling  in de materie,  en weer  via de niveaus  omhoog  begint  te gaan.   Dit  verschijnsel  van  afdaling  in  de materie  en weer  omhoogklimmen  naar  het geestelijke  is  iets wat  steeds weer  gebeurt  op  vele manieren  en we  zullen  er  later dieper op ingaan.   De Planten, Dieren en Mensenrijken zijn stellig bezig op te rijzen door de niveaus.   Daarom rangschikken we de rijken aldus:—  

  

De Tweede Uitstorting  (van de Tweede Logos) bestaat, zoals boven aangegeven, uit  “levensstromen”,  in  onze  evolutielijn  bestaan  er  zeven  van  deze  stromen, 

  33

Page 34: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

samengesteld uit de zeven genoemde rijken, en deze worden in de eerste keten van ons Schema uitgestort.   Het  algemene  plan  is  dat  elke  stroom  een  rijk  van  leven  zal  belevendigen gedurende een hele ketenperiode, en overgaat in een hoger rijk in de volgende keten, d.w.z. het neemt een gehele ketenperiode voor elk rijk om zich tot een dusdanig punt te ontwikkelen dat het rijp is om over te gaan naar het volgende levensrijk in de trap van voortgang.   Dat is het algemene principe: maar er is een belangrijke wijziging die we nu zullen bespreken. Die wijziging is aan het begin van onze studie niet besproken, net als vele andere, om niet te veel onduidelijkheid te scheppen.   Hieruit zal duidelijk worden dat, als het Eerste Elementale Rijk overgaat naar het Tweede Elementale Rijk en een leegte ontstaat in het rijk dat is verlaten. Deze leegte wordt gevuld door een geheel nieuwe levensstroom, die voortkomt uit de Logos en zo een nieuw Eerste Elementaal Rijk vormt. 

Omdat  dit  in  alle  zeven  ketens  plaatsvindt  zien  we  dat  er  totaal  dertien levensstromen bestaan in ons Schema. Bestaand uit de zeven stromen—een voor elk rijk—die de  eerste  keten  binnenkwam,  en  zes  helemaal  nieuwe  stromen, waarvan een  ieder  van  de  opeenvolgende  zes  ketens  binnenkwam,  om  te  voorzien,  zoals uitgelegd, in een nieuw Eerste Elementaal Rijk.  

De  voortgang  van  de  rijken  door  de  zeven  ketens  van  ons  Schema  wordt uitgebeeld in Diagram XIV. 

De  student wordt verzocht  om het  systeem dat de verschillende  rijken  in kaart brengt  goed  te  bestuderen,  omdat  het  gevolgd  zal  worden  door  een  aantal diagrammen die er op aansluiten. Het Eerste Elementale Rijk wordt aangegeven door een verticale  lijn; het Tweede Elementale Rijk door  twee verticale  lijnen; het Derde Elementale Rijk door een schuine  lijn; het Mineralenrijk door gekruiste verticale en horizontale  lijnen;  het  Plantenrijk  door  schuine  lijnen  die  een  V  vormen;  het Dierenrijk door  een A; het Mensenrijk door  een H. Het zal duidelijk zijn dat deze aanduidingen in relatie staan tot de markeringen die gebruikt zijn om de materie van de  niveaus  of  werelden  aan  te  geven,  waardoor  het  makkelijker  is  om  dat  te herinneren.   Het zal de student ook opvallen dat de diagrammen, bollen en ronden aangegeven worden door cirkels en de levensrijken en groepen van entiteiten door vierkanten of rechthoeken.   Uit Diagram XIV wordt duidelijk dat het leven dat nu tot uitdrukking komt in onze huidige mensheid  voortkwam  uit  het  Dierenrijk  in  de  derde Maanketen,  via  het Plantenrijk in de tweede keten en via het Mineralenrijk in de eerste keten.   Omdat elk rijk door alle rijken, die eraan voorafgaan, moet gaan,  is het duidelijk dat de  levensstroom, waaruit onze huidige mensheid  is ontstaan, ook door de drie Elementale  Rijken  heeft  moeten  gaan  in  bepaalde  eerdere  ketens,  in  een  bepaald  vroeger Schema.   Een  dergelijke  overweging  geldt  natuurlijk  voor  alle  behalve  de  laagste levensstroom  die  onze  eerste  keten  binnenkwam,  d.w.z.  ze  moeten  voorgaande 

  34

Page 35: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

ketens  in  het  een  of  andere  voorgaande  Schema  zijn  gepasseerd.  Van  zulke voorgaande  ketens  en  Schema’s  hebben  we  op  dit moment  geen  directe  kennis, hoewel we duidelijk kunnen concluderen dat ze moeten hebben bestaan.  

    

 

  35

Page 36: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  In  diagram  XV  is  geprobeerd  de  voortgang  van  de  levensstromen  door  de opeenvolgende Schema’s aan te geven.   De bedoeling van de zeven stralende lijnen in de Diagrammen XIV en XV, aan het begin  van  het Mensenrijk,  is  dat menselijke  entiteiten  vanuit  het Mensenrijk  over zullen gaan naar het supermenselijke, langs één van de zeven paden van toekomstige voortgang. De volledige uitleg stellen we nog even uit.   Als we naar Diagram XV kijken zien we dat de enige levensstroom welke door alle zeven rijken gaat de  levensstroom  is die  in ons Schema van zeven ketens de eerste keten binnenkwam als het Eerste Elementale Rijk (nr. 7  in het Diagram). Langzaam opklimmend  door  één  rijk  per  keten,  bereikt  deze  levensstroom  uiteindelijk  het Mensenrijk en zal er uit verdwijnen in de zevende en laatste keten van ons Schema.   De  andere  zes  rijken  van  de  eerste  keten,  zoals  al  aangegeven,  moeten  hun evolutie  in  eerdere  ketens  zijn  begonnen,  terwijl  de  zes  levensstromen  die  uit  de Logos voortkomen  en de  zes ketens binnengaan na de  eerste, door  zullen moeten gaan om hun evolutie af te maken in de achtereenvolgende ketens tot de zevende en laatste keten van ons Schema.   Deze  beschouwingen maken  ons  duidelijk  dat,  terwijl  ons  Evolutieschema  een compleet en min of meer zelfbepalend veld van evolutie  is, een duidelijk begin en een duidelijk eind heeft, het toch een Schema vormt in een reeks van opeenvolgende Schema’s.  Hieruit  kunnen  we  afleiden  dat  zelfs  het  zonnestelsel  als  geheel,  het algemene principe gehoorzaamt, dat we elders en in zovele richtingen aan het werk zien, en slechts een incarnatie is in bepaalde gigantische reeksen. Iets in de aard van de  uiteindelijke  finaliteit  lijkt  zich  daarom—zoals  we  konden  verwachten—te bevinden achter de verste horizon dan tot waar onze verbeelding reikt.   We hebben gezien dat de levensstromen door de verschillende ketens gaan en dat ze alle zeven bollen van een ronde passeren. Nu is het voor ons erg moeilijk om met ons fysieke bewustzijn te bevatten wat de conditie van het leven van de lagere rijken op de hogere niveaus inhoudt; het idee van de evolutie van een mineraal op bv. het mentale  niveau,  heeft  voor  het  gewone  denken  geen  enkele  betekenis.  Het  zou overeenkomen met onze gedachte aan een mineraal. Toch zullen we niet aannemen dat  zo’n  gedachtevorm  zoals wij  die  van  een mineraal  kunnen maken,  zijn  enige weergave  is op dat niveau. De gedachtevorm die daar bestaat  is die van de Manu, gemodelleerd door een kracht die niet te vergelijken is met onze mentaliteit.   Om het te begrijpen kan het nuttig zijn te bedenken dat elk mineraal zijn astrale en mentale  tegenhangers  heeft,  en  het moet  op  deze  hogere  bestaansniveaus  van  de mineralen  zijn,  dat  er  bepaalde  effecten  worden  geproduceerd  die  hun  evolutie bepalen.   De  speciale  types  die  de  tegenhangers  vormen  zijn  ook  in  hun  respectievelijke werelden manifestaties van de minerale monade, en we veronderstellen dat door die manifestaties  de monade  zich  ontwikkelt  gedurende  zijn  bestaan  op  deze  hogere niveaus.   Het wezenlijke  feit dat we  in gedachten moeten houden  is dat het gehele proces het  naar  beneden  brengen  van  de  gedachte‐energieën  is  die  uitstromen  vanuit  de 

  36

Page 37: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

Logos—vanuit Zijn kosmisch mentale niveau naar het prakritische10 mentale dat ons mentale niveau is. Het is Zijn idee van een mineraal, zo ver weg gematerialiseerd als onze gedachte aan het etherische lichaam van een mineraal.   De  groepsziel  moet  in  zichzelf  ook  altijd  latente  mogelijkheden  hebben  die verbonden zijn met de hogere niveaus, via welke hij is afgedaald; en het kan zijn dat in die evolutiestadia deze potenties worden ontwikkeld door methoden die buiten de aan ons bekende liggen.   Zonder  de  ontwikkeling  van  psychische  eigenschappen  kunnen  we  niet verwachten  dat we  in  detail  begrijpen  hoe  de  verborgen  groei  in  deze  verheven sferen van fijne materie plaatsvindt; het belangrijkste punt dat we begrijpen is dat de levensstromen zich op de een of andere manier ontwikkelen tijdens de perioden die op alle bollen wordt doorgebracht en waarbij een gunstige voortgang plaatsvindt in elk deel van de keten.   Er  is al gezegd dat, naast de evolutielijn die wij volgen, er ook andere  lijnen zijn die parallel lopen met de onze. Want het goddelijke leven rukt op langs verschillende stromen, waarvan die van ons  slechts  één  is,  en numeriek  in geen geval de meest belangrijke. We moeten onthouden dat de  fysieke mensheid  slechts  een klein deel van de oppervlakte van de aarde inneemt, terwijl entiteiten van een corresponderend niveau op andere evolutielijnen niet alleen de aarde dichter bevolken dan de mens, maar  tegelijkertijd de enorme zeeoppervlakten en de  luchten. De evolutietabel van de  levens, aan het eind van dit hoofdstuk,  toont de evolutiestromen zoals ze naast elkaar bestaan tot het Mineralenrijk, maar zodra aan de opwaartse boog is begonnen, splitsen ze zich. De stromen komen weer samen op het Zonnegeest niveau.   De  tabel moet  niet  beschouwd  worden  als  compleet,  omdat  er  zonder  twijfel andere lijnen zijn, die nog niet waargenomen zijn, en er zijn ook zeker allerlei soorten variaties  en mogelijkheden  die  op  verschillende  niveaus  van  de  ene  lijn  naar  de andere overstappen. De tabel is meer getekend om een ruwe schets te geven van het schema.  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

                                                 10 Prakriti: Volgens de Bhagavad Gita, is het de fundamentele aard van intelligentie, waardoor het Universum bestaat en functioneert. In de Bhagavad Gita wordt het beschreven als de “fundamentele motiverende kracht”. Het is het essentiële samenstellende bestanddeel van het universum en staat aan de basis van alle activiteit van de schepping.  

 

  37

Page 38: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

      

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐

  38

Page 39: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK IX  

DE DOELEN VAN ONZE ZEVEN KETENS  

We zagen al dat elke levensstroom geleidelijk door de rijken omhoogt klimt, met de gemiddelde snelheid van één rijk in elke keten, totdat het mensenrijk wordt bereikt. Doorgaand met de ontwikkeling binnen het mensenrijk, stijgt hij uiteindelijk boven de  gewone mensheid,  zoals we  die  kennen,  uit  en  gaat  het  bovenmenselijke  rijk binnen en dan langs één van de zeven mogelijk paden van toekomstige ontwikkeling en dienst. We zullen deze zeven mogelijke paden hier beschrijven.   Maar  het  stadium  waarin  menselijke  entiteiten  boven  de  normale  menselijke evolutie  uitstijgen  en  het  bovenmenselijke  rijk  binnengaan,  varieert  aanzienlijk afhankelijk van de keten waarin dat ontstijgen plaatsvindt. Dus het niveau dat door de meest gevorderde mensheid is bereikt in de vierde keten is een stuk hoger dan dat wat werd bereikt in de eerste keten: het niveau dat bereikt zal worden in de zevende keten zal weer een stuk hoger liggen.   Er is in feite, wat men een “doel” kan noemen, bepaald voor de mensheid in elke keten.  Dit  doel  kunnen  we  vergelijken  met  het  eindexamen  van  een  onderwijs‐instelling. Maar, om de vergelijking compleet te maken, kunnen we denken aan een bepaalde groep  studenten die de universiteit verlaat na  slechts  een  jaar  studie. Ze hebben  een  bepaald  peil  van  ontwikkeling  bereikt  en  omdat  de  wereld  allerlei soorten werkers nodig heeft, kunnen ze beschouwd worden als capabel om bepaalde taken in de buitenwereld uit te voeren.   Aan het eind van het tweede studiejaar, studeert een tweede groep studenten af: zij  zullen  ongetwijfeld  een  graad  hoger  staan  dan  de  eerstejaars  studenten,  en daarom zullen ze gekwalificeerd zijn om posities met meer verantwoordelijkheid te bekleden in de buitenwereld.   Evenals dat na drie jaar aan de universiteit, een derde groep studenten afstudeert, weer op een hoger niveau, die zich heeft gekwalificeerd voor posten met weer een grotere  verantwoordelijkheid,  die  meer  kennis  en  ervaring  vereisen.  Het  is  een proces dat zeven  jaar duurt,  tot de zevende groep studenten afzwaait, die dan een zeer hoog niveau heeft bereikt en die praktisch alles heeft geleerd wat de universiteit hen kan leren.   De universiteit gaat dan dicht voor een lange vakantie: of misschien zou het beter zijn  te  zeggen  dat  hij  wordt  opgeheven,  de  gebouwen  vernietigt  en  de  leerstaf ontslagen. De studenten die de universiteit niet hebben doorlopen zullen hun studie weer opnemen aan een toekomstige universiteit, met een nieuwe staf van leraren en in nieuwe gebouwen.   Om  terug  te  keren  van  deze metafoor  naar  onze  zeven  ketens  van  ons  eigen Schema, zijn de eindexamens als volgt:          Voor de Eerste Keten   .  De Eerste Inwijding.     Voor de Tweede Keten  .  De Derde Inwijding. 

  39

Page 40: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

    Voor de Derde Keten   .  De Vierde Inwijding (die van de Arhat).     Voor de Vierde Keten  .  De Vijfde Inwijding (die van de Asekha Adept).    Er  is geen volledige  informatie beschikbaar betreffende de doelen voor de vijfde, zesde, en zevende ketens. We kunnen echter wel een aantal speculaties doen. Het is bekend  dat,  terwijl  in  de  eerste  stadia  van  evolutie  de  voortgang  bijna onwaarneembaar  langzaam  is,  in  tijd  gemeten,  het  in de  latere  stadia  ongelooflijk snel gaat. De Meester Kuthumi heeft gezegd dat “als iemand eenmaal het Pad heeft betreden,  en  hij  al  zijn  energie  daarop  richt,  zijn  voortgang  noch  rekenkundig,  noch meetkundig zal zijn, maar door krachten.”   Dat wil zeggen, het zal niet in de ratio zijn van 2, 4, 6, 8, enz. (rekenkundige reeks), noch in de ratio van 2, 4, 8, 16, enz. (meetkundige reeks), maar in de ratio 2, 4, 16, 256, 65.536, 4.294.967.296, enz. Dus een  reeks uitgedrukt door 2, wordt vier  stadia  later gesymboliseerd door een getal van meer dan 4.000 miljoen. Met zulke grote getallen bereikt de natuur haar immense doelen.   We kunnen daarom  rustig aannemen dat de ontwikkeling  in de vijfde, zesde en zevende ketens, enorm veel groter zal zijn dan die in de eerste vier van onze ketens wordt bereikt. Dat dit zo moet zijn wordt duidelijk door het feit dat het niveau van een  Arhat,  bereikt  aan  het  einde  van  de  derde  keten,  gezien  kan  worden  als halverwege dat van de Adept, die dat aan het eind van de vierde keten bereikt. Dus, de vierde keten lijkt net zoveel vooruitgang te brengen als de drie eerste samen.   In De Geheime Leer wordt gezegd dat de Volmaakte Mens van de Zevende Ronde van onze keten “slechts één stap verwijderd van het Wortelras van hun Hiërarchie, de  hoogste  op Aarde  en  van  onze Aardse Keten”. Dat wil  zeggen,  de  volmaakte mens van onze mensheid, na drie en een halve evolutieronde, zal een niveau  lager zijn dan waar nu de  ‘Heer van de wereld’,  staat,  een  entiteit die  in hoofdstuk XIX beschreven zal worden.   Dit zijn een aantal beschouwingen welke een zeer hoog niveau van bereik voor de mensheid  aangeven  aan  het  eind  van  onze  zevende  keten.  Zo  geeft  bv.  zelfs  het buddhische  bewustzijn de mens  zijn  eerste  gevoel  van  eenheid met de Logos. De Asekha Adept streeft ernaar het bewustzijn van zijn Monade in dat van de Logos te voegen. De Monaden zijn uit de Logos voortgekomen opdat zij uiteindelijk tot hem terugkeren als grote glorieuze zonnen,  ieder  in staat om  licht en  leven  te schenken aan een magnifiek stelsel, waardoor en waarmee miljoenen andere monaden zich op hun beurt zullen ontwikkelen.  Iedere monade  is  in manifestatie gekomen door een van de Planetaire Keten Logoi, en zal uiteindelijk een deel worden van een Hemelse mens, deze Hemelgeboren Mensen zijn de ware bewoners van het zonnestelsel, de geestgeboren  zonen  van  de  Planetaire  Logos  hebben  zichzelf  voorbestemd  om  de Planetaire Logoi van de toekomst te worden.   We  vermoeden  daarom  dat,  aan  het  eind  van  de  zevende  ronde,  als  ons Evolutieschema is voltooid, het niveau dat we zullen hebben bereikt, ongeveer gelijk zal zijn aan dat van een Planetaire Logos. 

  40

Page 41: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  Diagram XVI kan de student misschien helpen om zich de doelen te herinneren die voor  onze  ketens  zijn  bepaald.  In  het  diagram  zijn  de  zeven  ketens  concentrisch getekend, de eerste  is de binnenste, de zevende de buitenste. De  levensgolf die de ketens rondgaat komt de eerste keten binnen en cirkelt langs de bollen en dan, zoals een  steen  zich  voortbeweegt  die  uit  een  draaiende  slinger  komt,  stijgt  de meest geavanceerde mensheid op naar een bepaald niveau, nl. dat van de Eerste Inwijding.   

       Het overblijfsel van de  levensgolf gaat de  tweede keten binnen, draait  rond zijn bollen,  en,  door  dat  te  doen,  in  een  grotere  cirkel  in  het  diagram,  bereikt  hij  een grotere snelheid, net als zou gebeuren met een steen als hij in een grotere cirkel zou worden geworpen, deze hogere  snelheid maakt het mogelijk de meest gevorderde mensheid naar een hoger niveau te tillen, nl. dat van de Derde Inwijding. Zo gaat het ook met elke volgende keten, de evolutiesnelheid wordt groter en groter naarmate de cirkels groter worden,  totdat het zevende circuit zijn meest ontwikkelde  leden naar een zeer hoog, tot nu toe onbekend niveau heeft getild. 

  41

Page 42: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  We hebben zojuist gezien dat als een entiteit het niveau heeft bereikt dat voor de mensheid  is gesteld voor een bepaalde keten, hij aan zijn  supermenselijke evolutie begint. Er openen zich dan zeven paden voor hem, waarvan hij er één mag kiezen. De zeven paden zijn de volgende:— 

(1) Hij kan het Nirvana binnengaan, om misschien in een toekomstige wereld een Avatar of goddelijke Incarnatie te worden. Dit wordt soms aannemen van het “Dharmakayakleed”  genoemd, de Dharmakaya houdt niets  vast dat  lager  is dan de Monade. 

(2) Hij kan de “Spirituele Tijdsruimte” binnengaan, een pad dat betekent dat het “Sambhogakayakleed” wordt aangenomen; hij houdt dan een manifestatie als drievoudige geest en kan zichzelf waarschijnlijk manifesteren  in een  tijdelijke Augoeides. 

(3) Hij  kan  het  “Nirmanakayakleed”  aannemen,  hij  bewaart  dan  zijn  causale lichaam en alle permanente atomen. 

(4) Hij kan een lid worden van de Occulte Hiërarchie. (5) Hij kan overgaan naar de volgende keten om mee  te helpen bouwen aan de 

vormen ervan. (6) Hij kan deelnemen aan de Deva‐evolutie (7) Hij kan zich voegen bij de “Staf” van de Logos.  Voor  verdere  details  wordt  de  student  verwezen  naar  Het  Causale  lichaam (hoofdstuk XXXIV). 

  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐

  42

Page 43: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

HOOFDSTUK X  

GRADEN VAN BEREIK  

Nu we de hoofdlijnen van de gestadige ontwikkeling van de levensstromen hebben begrepen, welke  in elke ketenperiode  tot het gemiddelde niveau van een rijk stijgt, kunnen we  nu de  belangrijke  bepalende  factor  introduceren die  in Hoofdstuk  VIII werd genoemd.   Weer  kunnen  we  de  analogie  van  een  groep  studenten  aan  een  universiteit gebruiken. Het is een vrijwel universele ervaring dat, in elke groep studenten er een kleine  minderheid  is  die  de  anderen  voorbij  schiet  omdat  ze  uitzonderlijke vaardigheden hebben of omdat ze zich  intensiever aan hun studie wijden. Dit  is de groep die “cum laude” afstudeert.    Na hen komt de grootste groep van de studenten, die erin slaagden hun examens te doen en die een gewone “graad” halen.     Daar  achteraan  komt  weer  een  minderheid—de  “staart”  van  de  klas.  Deze studenten, slaagden er niet in af te studeren, of vanwege hun mindere kwaliteiten of door hun gebrek aan  inzet, en moeten daarom  terug naar de universiteit voor een nieuw examen of een deel ervan om toch hun graad te halen.   Precies hetzelfde gebeurt met alle levensstromen in elk rijk. Er is altijd een kleine minderheid  die  voorloopt  op  dat  wat  achterblijft  en  het  “doel”  bereikt  voor  de gestelde tijd. Dan komt de meerderheid van de entiteiten, die de gestelde taak op de juiste tijd volbrengen. Na hen komt de “staart” een andere minderheid, die, hoewel groter dan de eerdere minderheid, achteraan komt omdat ze er niet  in  slaagde het vereiste niveau te halen.    Diagram XVII toont het proces. De drie rijken A, B en C zijn  getekend  en  twee  perioden,  I  en  II.  Van  rijk  B,  in periode  I  loopt een kleine minderheid vooruit op de  rest, bereikt  het  gestelde  doel,  en  gaat  over  naar  rijk  A  in dezelfde periode. De meerderheid van rijk B gaat over naar rijk A in periode II, op de gewoonlijke manier.   Het  resterende  deel  van  rijk  B,  een  minderheid  die groter  is dan de eerdere minderheid, slaagt er niet  in zich te  kwalificeren  voor  rijk A  en  blijft  daarom  in  rijk  B  in periode II.   Maar  omdat  er  al wat  ervaring  is  in  rijk B,  terwijl het restant van rijk B  in periode II net uit rijk C  is gekomen  in periode I, zal het alleen met zijn evolutie beginnen  in rijk B, deze achtergebleven minderheid zal de  leiding nemen  in periode  II. Daarom wordt het  in het diagram zo getekend dat zij aan het hoofd van rijk B binnenkomen in periode II.   We  kunnen  ons  diagram  van  de  voortgang  van  de  rijken  aanpassen  om  deze complicaties  in detail  te  laten zien. Diagram XVIII  is zo’n  reconstructie. Het kan als volgt  worden  uitgelegd:  Laten  we  bv.  het  plantenrijk  nemen  in  keten  I.  Het 

  43

Page 44: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

achtergebleven deel van dit rijk komt keten  II binnen en  leidt daar de evolutie van het  plantenrijk. De meerderheid  van  het  plantenrijk  van  keten  I  gaat  over  in  het dierenrijk in keten II. Een kleine minderheid van het plantenrijk in keten I slaagt erin het  niveau  te  bereiken  van  de  dieren  in  keten  I  en  sluit  zich  daarom  aan  bij  het dierenrijk in keten I.   Als we de voortgang volgen van het merendeel van het dierenrijk van keten  II, herhaalt het proces zichzelf. De achtergebleven dieren voegen zich bij het dierenrijk in keten III en leiden dat rijk. Het grootste deel wordt menselijk in keten III; de kleine voorhoede voegt zich bij het mensenrijk in keten II.   

  

  In keten  III hervatten de voorlijke mensen hun menselijke  evolutie  in keten  IV, waar  zij  de mensheid  van  die  keten  leiden. Het  grootste  deel  van  de menselijke entiteiten  bereiken  hun  doel  in  keten  III  en  gaan  over  naar  andere  gebieden  van evolutie en dienst, langs één van de zeven lijnen, zoals getoond in het diagram van de opstijgende, zich vertakkende lijnen aan het hoofd van het rijk.   Opnieuw slaagt er een kleine minderheid eerder dan de rest, en is zichtbaar in het diagram door de kleine  sprietjes die uit het middelpunt van het  rijk komen. Deze groep heeft natuurlijk zeven mogelijkheden voor zich, zoals wordt aangegeven door de stralende lijnen die uit de kopstukken komen.   Met oog op het reeds genoemde feit dat de graden van succes die door de  leden van elk  rijk worden bereikt zeer verschillen, kunnen we elk van de  levensstromen beschouwen als uiteen vallend in kleinere stromen en waarvan sommige zich bij de voorgaande of aansluitende stromen zullen voegen, hoewel de meerderheid gestadig ontwikkelt langs de uitgestippelde lijn.   We noemen hier een belangrijk principe, dat de ontwikkeling van de verschillende levensstromen  en  hun  ontelbare  subdivisies  beïnvloedt, waarvan we  in  een  later 

  44

Page 45: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

stadium van onze studie zoveel specifieke voorbeelden van zullen vinden. Het is de algemene regel dat zij die het hoogst mogelijke hebben bereikt  in een keten, ronde, bol of ras, niet opnieuw worden geboren in het begin van de volgende keten, ronde, bol of ras.   De  vroegere  stadia  zijn  altijd  voor  de  achtergebleven  entiteiten,  de  jongsten  en alleen  als  ze  al  door  een  groot  deel  van  hun  evolutie  zijn  gegaan  en  het  niveau beginnen te naderen van hen die het beter deden, dalen die af in incarnatie en voegen zich weer bij de jongsten.   Dat wil zeggen, bijna de hele vroegere helft van alle evolutieperiodes, of het nu een ras, bol, ronde of keten is, schijnt bedoeld te zijn om de achtergebleven mensen bijna  tot  het  niveau  te  brengen  van  hen  die  het  beter  deden.  Dan  dalen  deze laatsten—die  in  tussentijd hebben gerust  in de mentale wereld,  in devachan—af  in incarnatie samen met de anderen en dan gaan allen samen verder langs hun pad van ontwikkeling.   Dus, zoals we later meer in detail zullen zien, komen de meest ontwikkelden van de derde of Maanketen niet binnen in de eerste ronden van de vierde of Aardeketen, maar pas  in het midden van de vierde  ronde. Ook de  ego’s die  incarneren  in het eerste Wortelras van een planeet zijn zij die niet verder zijn gekomen dan het midden van de evolutie van de voorgaande planeet.   Om  onze  metafoor  van  de  studenten  op  een  universiteit  nog  maar  eens  te gebruiken, we kunnen ons voorstellen dat de meer achtergebleven studenten eerder teruggaan naar hun colleges, na de vakantie, dan de meer gevorderde studenten. Ze hebben dan de gelegenheid om het niveau van de gevorderde studenten te bereiken, die  nog  op  vakantie  zijn. Als  ze  dit  hebben  gedaan,  komen  de meer  gevorderde studenten terug naar college en dan gaan allen zij aan zij verder.   De  student moet dit  simpele principe  onthouden,  omdat  hij,  zoals  gezegd,  hier vele voorbeelden van zal vinden, de reden hiervoor zal helemaal duidelijk worden als het hoofdprincipe eenmaal begrepen is.   Een verder bestuderen van de graden van bereik binnen de verschillende  rijken brengt ons tot een beschouwing van een zeer  interessant en belangrijk deel van het algemene plan voor evolutie, nl. dat van de “Dagen des Oordeels.” Hier zullen we ons in een apart hoofdstuk mee bezighouden, maar omdat het over de rassen van de mensheid gaat, zullen we eerst de onderverdeling in rassen en onderrassen van het mensenrijk bespreken.  

‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  45

Page 46: Het Zonnestelsel

HET ZONNESTELSEL ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ 

  

     

  

  46