magazine 3, 1 september 2010

31
1 Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 3, 1 september 2010 Inhoud Trainershonger, voorwoord ......................................................................................................................2 Nieuws ......................................................................................................................................................3 Kwalificatie Structuur Sport, opleidingen ..................................................................................................7 Boeken......................................................................................................................................................8 Sintnicolaas, column...............................................................................................................................10 Belastbaarheid van oudere hardlopers, sportmedisch ...........................................................................11 ‘Veeleisend maar op de goede weg’, de aanpak ...................................................................................15 Hoe zit het met je eigen veiligheid?, arbozaken .....................................................................................17 ‘Ik zag steeds meer gemengde groepjes ontstaan’, aan het woord .......................................................18 ‘Training geven aan junioren is de laatste tien jaar complexer geworden’, de kwestie .........................21 Vermoeidheid: hoofd- of spierprobleem, voor u gelezen en beoordeeld ...............................................22 Verrassend warm worden, oefenstof ......................................................................................................25 Uitslagen enquête...................................................................................................................................30 Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, verschijnt 4x per jaar. Het infor- meert gediplomeerde trainers, aangesloten bij de Atletiekunie en in bezit van een geldige licentie, over trainers- zaken. Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekvereni- gingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Magazine nummer 4/2010 verschijnt 1 december. Voor het opnemen van artikelen in uw clubblad/website vraagt u een wordversie van het digitale magazine op via [email protected] . Vermeld echter wel de bron en auteur van het betreffende artikel. Geef wijzigingen van het e-mailadres door aan: [email protected] . Redactie Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected] , www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Mariska Exalto, Irma van Gils, John IJzerman. Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters. Mail [email protected] voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie.

Upload: vankhuong

Post on 11-Jan-2017

224 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Magazine 3, 1 september 2010

1

Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atlet iekunie, nummer 3, 1 september 2010 Inhoud

Trainershonger, voorwoord ......................................................................................................................2

Nieuws ......................................................................................................................................................3

Kwalificatie Structuur Sport, opleidingen..................................................................................................7

Boeken......................................................................................................................................................8

Sintnicolaas, column...............................................................................................................................10

Belastbaarheid van oudere hardlopers, sportmedisch ...........................................................................11

‘Veeleisend maar op de goede weg’, de aanpak ...................................................................................15

Hoe zit het met je eigen veiligheid?, arbozaken.....................................................................................17

‘Ik zag steeds meer gemengde groepjes ontstaan’, aan het woord.......................................................18

‘Training geven aan junioren is de laatste tien jaar complexer geworden’, de kwestie .........................21

Vermoeidheid: hoofd- of spierprobleem, voor u gelezen en beoordeeld ...............................................22

Verrassend warm worden, oefenstof......................................................................................................25

Uitslagen enquête...................................................................................................................................30

Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, verschijnt 4x per jaar. Het infor-meert gediplomeerde trainers, aangesloten bij de Atletiekunie en in bezit van een geldige licentie, over trainers-zaken. Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekvereni-gingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Magazine nummer 4/2010 verschijnt 1 december. Voor het opnemen van artikelen in uw clubblad/website vraagt u een wordversie van het digitale magazine op via [email protected]. Vermeld echter wel de bron en auteur van het betreffende artikel. Geef wijzigingen van het e-mailadres door aan: [email protected]. Redactie Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Mariska Exalto, Irma van Gils, John IJzerman. Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters. Mail [email protected] voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie.

Page 2: Magazine 3, 1 september 2010

2

Voorwoord

Trainershonger Twee vakantiemaanden zat Nederland op slot. Wie doorwerkte kon niemand per mail of telefonisch bereiken, wie trainingen verzorgde deed dat soms voor ‘anderhalve paardenkop’. Maar zo langzamer-hand roepen de studie en het werk en wordt er ook weer structureel gesport. En, na een welverdiende vakantie lukt het trainers dikwijls met frisse moed atleten te instrueren en motiveren voor de mooiste sport die er bestaat… Zonder bescheiden te willen zijn: het digitaal Magazine komt op het juiste moment om de trainers-honger te stillen: door even het nieuws te scannen of te kijken welke boeken nog ontbreken in jouw bibliotheek. Of geniet van de column waarin Ton de Kort vertelt hoe het zilver van Eelco Sintnicolaas bij de EK in Barcelona, goud wordt bij de Olympische Spelen in Londen. Bij de start van een nieuw seizoen is het ook goed even naar je zelf te kijken. Want je kunt wel een veilige training voor je atleten verzorgen: hoe zit het met je eigen veiligheid?, vraagt Mariska Exalto zich af. En training geven aan oudere atleten, dat vraagt extra kennis en vaardigheden. Sportarts John IJzerman geeft ons de achtergronden. De rubriek De Aanpak gaat dit keer over de ervaringen van praktijkbegeleiders bij de competentiegerichte opzet van de trainerscursussen. Voor de broodnodige variatie in warming-up doet Irma van Gils een aantal oefenstofsuggesties. Clemens Vollebergh laat trainster Yvonne van Hooff aan het woord over het uitwisselingsprogramma waarmee AV Valkens-waard Dé Jeugdprijs 2009 won. Jan Heusinkveld zet ons aan het denken over vermoeidheid; is dit een hoofd- of spierprobleem? Misschien voelt u zich geprikkeld door de stelling. En dat niet alleen, reageert u dit keer zodat de rubriek de interactie krijgt waar zij om vraagt. Dat is de afgelopen keer niet gebeurd, vandaar dat wij de stelling over de complexiteit van het training geven aan junioren herhalen. Het argument dat u op vakantie was en daardoor niet kon reageren, vervalt daarmee. Tot slot krijgt u enkele uitslagen van de eerder gehouden enquête gepresenteerd. Nederland is weer ontsloten. Veel leesplezier De redactie

Page 3: Magazine 3, 1 september 2010

3

Nieuws

Hardlopen als hu iswerk Het hardloopprogramma Start to Run lijkt een goede manier de minder actieve Nederlander in beweging te krijgen. Deelnemers blijken na afloop van het programma meer te bewegen en ook op de lange termijn geeft 70% aan nog steeds hard te lopen. De positieve effecten van het programma zijn vooral terug te zien in het aantal men-sen dat de fitnorm haalt van drie keer per week twintig minuten intensief bewegen, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de ge-zondheidszorg). Bovendien blijkt het programma geschikt om – vergeleken met de controlegroep – een relatief grote groep minder actieve mensen aan te trekken. NIVEL-onderzoeker Linda Ooms: ‘Hardlopen is een laagdrempelige sport, die veel mensen gemakkelijk kunnen beoefenen. Het kost weinig tijd en geld. Een programma als Start to Run geeft mensen net dat zetje om samen in een groep op een plezierige manier te beginnen met sporten en bewegen, en daar ook mee door te gaan.’ Aan het onderzoek werkten 100 Start to Run- deelnemers mee en een controlegroep van bijna 700 mensen uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL. Bij beide groepen is op twee meetmomenten bepaald hoeveel mensen voldoen aan de beweegnormen: bij aanvang van Start to Run en na een half jaar. Het onderzoek is gesubsidieerd door NOC*NSF. Bron: Fysioforum.nl, 17 juni 2010 Nieuwe Amerikaanse fabriek wil 'industriële atleten ' De pas aangeworven werknemers van een nieuwe Volkswagenfabriek in de Verenigde Staten moeten een fitnessprogramma volgen nog vóór de eerste auto is geproduceerd. De meeste Amerikanen zijn te dik en de training moet fittere arbeiders opleveren. Bron: Het Nieuwsblad, Jan Muylaert, 9 juni 2010 Wetenschappelijk aangetoond: sport verbetert de wer kprestatie Sporten verbetert ook de prestaties op het werk. Onderzoekers van de Universiteit van Bristol in Enge-land onderzochten werknemers op hun prestaties en gemoedstoestand op werkdagen waarop ze wel en niet aan sport deden. Het verschil was duidelijk. Op sportdagen werkten ze duidelijk beter. 72 pro-cent besteedde zijn tijd efficiënter; 79 procent presteerde beter; 74 procent kon beter om met de workload; 26 procent kon beter om met de stress; 33 procent was gemotiveerder om te gaan werken; 26 procent kon zich beter concentreren op het werk; 28 procent nam veel minder pauzes; 27 procent kon zijn werk op tijd afmaken Het positieve effect van sporten kan trouwens nog verhoogd worden als je kiest voor de juiste sport, zo blijkt. En dat hangt helemaal af van hoe je je voelt op het werk. Bron: Jobat, 26 juni 2010 Screening sporters op hartaandoeningen weinig zinvo l Het onderzoeken van sporters ter voorkoming van een plotselinge hartstilstand lijkt weinig zinvol. Dit komt naar voren in het promotieonderzoek van arts-onderzoeker de Beus. De Beus promoveerde op donderdag 10 juni aan de Universiteit Utrecht. In verschillende studies laat De Beus zien dat het maken van een hartfilmpje bij sporters niet zinvol is om hartaandoeningen op te sporen. Het screenen van sporters met behulp van dit hartfilmpje leidt tot veel vals positieve uitkomsten, wat teveel onnodige onrust veroorzaakt. Bovendien is een normaal hartfilmpje geen garantie op het niet krijgen van een hartaandoening in de toekomst. De Beus adviseert sporters hun trainingsschema aan te passen als zij kampen met vermoeidheid en griep-achtige klachten. Haar onderzoek laat namelijk zien dat vermoeidheid en griepachtige klachten sterke risicofactoren zijn voor plotselinge hartproblemen. Ook laat het promotieonderzoek zien dat de over-levingskansen van patiënten getroffen door een hartstilstand tijdens lichamelijke activiteit beter is dan die van patiënten met een hartstilstand niet gerelateerd is aan lichamelijke activiteit. In samenwerking met de ARREST studie, AMC Amsterdam, kan geconcludeerd worden dat naar schatting ieder jaar in Nederland ongeveer honderd sportende mannen en vrouwen tussen de 12 en 35 jaar overlijden. Margriet de Beus werkt als arts-onderzoeker in het UMC Utrecht en houdt zich bezig met de dataset SPORT-COR. SPORTCOR(www.sportcor.nl) is een initiatief van NVVC, VSG en de werkgroep van cardiovasculaire screening en sport. Bron: Sportzorg.nl Huisarts ziet veel hardloopblessures Met het toenemend aantal hardlopers, krijgt de huisarts steeds meer mensen op het spreekuur met een hardloopblessure. Dat blijkt uit de Continue Morbiditeits Registratie Peilstations van het NIVEL,

Page 4: Magazine 3, 1 september 2010

4

die in de periode 2005-2007 uit 45 huisartspraktijken bestond. De huisarts heeft een belangrijke rol bij de behandelding, doorverwijzing en preventie van sportblessures. Uit het CMR blijkt dat huisartsen naast veel hardlopers met blessures vooral voetballers zien, letsels ontstaan tijdens bewegingsonder-wijs en knie- en enkelblessures. Bij de helft van de geblesseerden volstaat de arts met een beweeg-advies. Bron: Sportblessures bij de huisarts: registratie, behandeling en verwijsbeleid, H. Valkenburg, G.A. Donkers, W. Schoots, I. Vriend, in: Sport & Geneeskunde, mei 2010, nr. 2 Zelfs matig bewegen beperkt gevaren overgewicht Vier keer per week een half uurtje lopen of fietsen is al voldoende om belangrijke gevaren van overgewicht bij jongeren weg te nemen. Ook al vallen ze niet af van de training, de kans op diabetes lijkt toch aanzienlijk te verminderen. De relatief lichte trainingen zijn voor jongeren met overgewicht prima vol te houden. Dat blijkt uit onderzoek van Gert-Jan van der Heijden, die op 3 februari 2010 promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In Europa kampt naar schatting 20 procent van de kinderen met overgewicht; jeugd uit sociaal-economische achterstandssituaties loopt veel risico. Door overgewicht neemt de kans op type 2 diabe-tes toe, een chronische ziekte die slechts met veel moeite (dieet, verandering van leefstijl, medicijnen) onder controle te krijgen valt. Gert-Jan van der Heijden onderzocht de gezondheidseffecten van matig intensieve conditietraining bij jongeren met en zonder overgewicht. Vijftien jongeren met overgewicht en veertien jongeren met normaal gewicht (allen tussen de 13 en 18 jaar) gingen twaalf weken lang vier keer per week een half uur fietsen en/of hardlopen. Ze hoefden hun eetpatroon niet te verande-ren. Vooral de jongeren met overgewicht knapten op van de trainingen. Ze vielen niet af van de training, maar de hoeveelheid vet in de lever en rond de darmen nam af en de insulineresistentie verminderde. Ook bij de jongeren met een normaal gewicht nam de insulineresistentie af. Bij hen nam bovendien de spiermassa licht toe; de hoeveelheid vet in de lever en rond de darmen bleef gelijk. Ook bestudeerde Van der Heijden de effecten van krachttraining op de gezondheid van jongeren met over-gewicht. Twaalf jongeren tussen de 13 en 18 jaar met overgewicht namen deel aan een programma van twaalf weken. Daarin volgden ze twee keer per week een uur krachttraining, waarin ze onder meer gingen gewichtheffen. Door dit trainingsprogramma namen hun spierkracht en spiermassa toe, maar de insulineresistentie nam minder af dan bij de conditietraining. Ook de totale hoeveelheid vet verminderde niet door de krachttraining. De resultaten van het onderzoek zijn zeer hoopgevend. Conditietraining met een matige intensiteit blijkt voor jongeren met overgewicht al aanzienlijke gezondheidswinst op te leveren, en deze training is voor deze groep gemakkelijk vol te houden. Met 85 procent was het deelnamepercentage in de groepen voor conditietraining opmerkelijk hoog. Toch waarschuwt Van der Heijden voor overdreven optimisme. De insulineresistentie neemt bij jongeren met overgewicht weliswaar af, maar hun waarden blijven op dit punt slechter dan die van jongeren met normaal gewicht. Het is de vraag of alleen condi-tietraining voldoende is om de stofwisseling te normaliseren. Maar het is wel een eenvoudige methode snel aanzienlijke gezondheidswinst te behalen. Bron: Rijksuniversiteit Groningen 27 januari 2010 Hardlopen als therapie Sporters weten het allang: bewegen is goed voor een mens. Voor hart en vaten, conditie, gewicht, het bekende rijtje. Maar ook voor je mentale welzijn. Runningtherapie maakt dankbaar gebruik van dit ge-geven. Je moet je er soms even toe zetten. Na een vermoeiende dag kan zelfs al de gedachte aan omkleden weerzin oproepen. Toch blijkt sporten elke keer de moeite waard. Eenmaal terug, onder de douche, kun je de hele wereld aan. Het is medisch verklaarbaar: tijdens inspanning maakt je lichaam stoffen aan zoals dopamine, endorfine, serotonine. Afgifte van stresshormoon cortisol wordt afgeremd. Maar sporten geeft ook een gevoel van trots. Dat heerlijke gevoel dat je door bewegen krijgt, is de ba-sis van runningtherapie. De methode is overgewaaid uit Amerika, in Nederland kreeg ze bijvoorbeeld voet aan de grond bij runningtherapeut Jans Kuik uit Eexterzandvoort en fysiotherapeut Alida Wolters uit Gieten. Beide therapeuten voegen zich bij de mensen die overtuigd zijn van het helende effect van lopen op de psyche. Vorig jaar vonden ze elkaar in hun enthousiasme.’We beginnen de therapie met een uitgebreide intake. Een gesprek en een vragenlijst moeten duidelijk maken op welke manier we een cliënt het beste kunnen helpen. We lopen met groepen, maar desgewenst ook individueel.’ In twaalf weken wordt gesport en gepraat naar een gezonder lichaam en vooral een gezonder mentaal welzijn. Kuik: ‘De therapie werkt uitstekend bij lichte klachten. Bij serieuze problemen kan het een aanvulling zijn op een behandeling. We gaan niet roepen dat mensen in dat geval hun medicijnen maar moeten laten staan. Maar we hopen wel dat er door het lopen minder medicijnen nodig zijn.’ Zowel Wolters als Kuik hebben ervaring met een burnout. ‘Wij weten hoe dat is, hoe dat voelt.’ Wol-ters: ‘Toen ik er middenin zat, kreeg ik veel goedbedoelde adviezen, maar allemaal van mensen die geen idee hadden waarover ze het hadden. Ik had er niets aan.’ De kompanen weten dat ze rustig moeten beginnen met hun cliënten. ‘Niet alleen omdat het lichaam moet wennen aan bewegen.

Page 5: Magazine 3, 1 september 2010

5

Mensen met een burnout hebben de neiging te ver te gaan, voelen minder goed waar hun grenzen liggen.’ Dus wordt ook in een groepscursus rekening gehouden met het individu. Iedereen gaat spor-ten op of zelfs onder zijn eigen niveau. ‘Uiteindelijk kan bijna iedereen na twaalf weken een halfuur aaneengesloten hardlopen.’ En tegelijkertijd praten, want ook dat hoort bij de therapie. Hijgend je pro-blemen uit de doeken doen? ‘We hebben anderhalf uur en daarin wordt ook gewandeld, gerekt en ge-strekt en ook tijdens de coolingdown zijn mensen prima in staat om te praten.’ Juist dat informele sa-menzijn, niet achter een bureau met een vragenlijst, werkt goed, zo leert de ervaring. Wolters: ‘Door goed te kijken naar mensen heb je echt wel in de gaten wie graag wil praten en wie even niet.’ Bewegen veroorzaakt emotie, zo weet Wolters. Ze is flink de boeken ingedoken. ‘We doen niets wat niet wetenschappelijk is onderbouwd. We kweken zelfvertrouwen, we hopen dat mensen plezier krijgen in het bewegen en in het gevoel dat het hun geeft.’ Van de cursisten wordt gevraagd een trainingslogboek bij te houden waarin ze hun resultaten en de omstandigheden opschrijven, en hun gevoelens. Cursisten krijgen gelijktijdig informatie over voedingsgewoontes. Informatieve e-mails en nazorg moeten er voor zorgen dat mensen het hardlopen in hun leven integreren. Runningtherapie wordt (nog) niet vergoed door verzekeringsmaatschappijen. Kuik: ‘Het Trimbos-instituut onderzoekt in opdracht van het ministerie van VWS de effecten van hardlopen onder mensen in de leeftijd van 18 tot 64 jaar. We hopen dat de (positieve) uitkomsten verzekeringsmaatschappijen overhalen de therapie te vergoeden.’ Uit voorlopige resultaten van een onderzoek van het Trimbos-instituut, die in januari zijn gepresenteerd, blijkt dat mensen die één tot drie uur sporten vijftig procent minder kans hebben een psychische stoornis te ontwikkelen, dan mensen die niet sporten. En als ze al een psychische stoornis ontwikkelen, draagt sporten bij aan een sneller herstel.’ Bron: ND.nl, 4 mei 2010 Slaaptekort is risicofactor Mensen slapen steeds minder. Dat komt onder meer doordat mensen ertoe worden aangezet meer uren te werken en bijvoorbeeld ook vaker in ploegen te gaan werken. Dat zegt F. Cappuccio, profes-sor aan de universiteit van Warwick en leider van grootschalig onderzoek naar slaap, gezondheid en maatschappij. Daaruit blijkt dat mensen die gemiddeld minder dan zes uur per nacht slapen gemid-deld gezien 12 procent meer risico lopen op vroegtijdig overlijden. Structureel te weinig slapen moet worden gezien als risicovol gedrag én als een aanwijzing dat iemands gezondheid mogelijk gevaar loopt, stelt Cappuccio. Bron: MijnApotheek.nl, 14 mei 2010 Drink water bij energiedranken Energiedrankjes, zoals Red Bull, maken je niet fitter, waarschuwt het Voedingscentrum. Een blikje energiedrank bevat ongeveer evenveel cafeïne als een kopje koffie. Dat is dus niet hetzelfde als de honderd kopjes koffie, zoals wel eens wordt gezegd. Energiedrankjes zijn wat cafeïne betreft dus geen extreme oppeppers, maar ze zijn wel veilig om te drinken. Wel is het belangrijk om in de gaten te houden dat je voldoende water drinkt, wanneer je energiedrankjes gebruikt. In het bijzonder in combi-natie met warm weer, extreme inspanning of bij gebruik van energiedranken samen met alcohol, wordt uitdroging een gevaar. Energiedrankjes zijn bovendien zeer calorierijk, door de grote hoeveelheid suikers. Bron: MijnApotheek.nl, 14 mei 2010 Niet-sporters die vragen om een beweegduwtje Tussen ‘naar sport kijken’ en ‘aan sport doen’ zit nog een gapend gat: zo’n tweederde van de Nederlanders keek enthousiast naar het WK-voetbal, maar een derde van alle Nederlanders doet zelf niet of nauwelijks aan sport. Toch zijn de meeste niet-sporters geen sport-haters: ‘ze kunnen er uren naar kijken…’ Een niet-sporter is iemand die in het afgelopen jaar 0 tot 11 keer heeft gesport, dus minder dan één keer per maand. Onder de volwassenen zijn de niet-sporters te vinden onder tradi-tioneel ingestelde, ‘gesettelde’ Nederlanders, vooral relatief veel ouderen, vrouwen en lager opge-leiden. Daarnaast zijn onder de niet-sporters veel homoseksuele mannen, mensen met obesitas, niet-westerse allochtonen, mensen zonder werk en Groningers. In totaal voldoet 32 procent van de Neder-landse bevolking niet aan de sportdeelnamenorm. In de tienerjaren loopt het aandeel niet-sporters op van 15 naar 35 procent. Het percentage volwassen Nederlanders dat aan de 5x per week 30minuten-bewegen-norm voldoet steeg de laatste zes jaar van 44,2 naar 62,6, dus 38 procent beweegt te weinig. Een niet-sporter kan overigens prima aan de 30minutenbewegen-norm voldoen door veel te wandelen of te fietsen. De helft van de niet-sporters voldoet daaraan. Vijf keer in de week naar het werk fietsen is daarom beter voor je gezondheid dan één keer per maand sporten. Driekwart van de niet-sportende vijftigplussers is niet van plan ooit nog actief te sporten. De meeste niet-sporters zijn geen sporthaters, maar staan redelijk positief tegenover sport. Veelgenoemde argumenten van niet-sporters: geen tijd vanwege werk of gezin, gebrekkige gezondheid vanwege obesitas of leeftijd of men vindt zichzelf gewoon te oud om te sporten. Niet willen en niet kunnen ligt vaak dicht bij elkaar: wie motorisch niet zo handig is, vindt sport vaak minder leuk. Voor niet-sportende jongeren geldt dat ze nu

Page 6: Magazine 3, 1 september 2010

6

vooral liever andere dingen doen. Het onderzoek is uitgevoerd onder een internetpanel van 4200 mensen van 5 tot 80 jaar. Veel mensen weten dat sporten goed is voor de gezondheid, maar komen niet in actie. Als ze over de streep getrokken worden, voelen ze het meest voor fitness (23%) en zwemmen (14%) en voor de ouderen vooral wandelen (23%). Verder zou het voor één op de vijf sche-len als ze een sportmaatje zouden hebben. Bron: ‘Niet-sporters: achtergronden en opvattingen’, W.J.H. Mulier Instituut i.o.v. NISB. Agnes Elling, m.m.v. Remko van den Dool. De publicatie is een aanvulling op de SportersMonitor. Zwarte sporters sprinten beter en witte sporters zw emmen harder Zwarte sprinters hebben 0,15 seconde voordeel ten opzichte van hun witte collega’s omdat zijn een hoger zwaartepunt hebben. Dat stelt hen in staat om sneller naar de grond te vallen tussen elke pas. Het gemiddeld lagere zwaartepunt stelt witte zwemmers juist in staat harder te zwemmen: ze kunnen gemakkelijker boven water komen en ervaren dus minder waterweerstand. Dit is de uitkomst van een onderzoek van twee Amerikanen: Adrian Bejan, professor aan de Duke University in North Carolina en dr. Edward Jones van de Howard University of Washington. Om te bepalen dat zwarte mensen –meer precies degenen van West-Afrikaanse afkomst, gebruikten zij bestaande gegevens over lichaams-samenstelling van soldaten van verschillende nationaliteiten. Professor Bejan stelt dat de theorie vol-ledig overeenkomt met de Olympische podia van de afgelopen decennia. De laatste 25 wereldrecord-houders op de 100 meter sprint waren zwart, terwijl de witte zwemmers sinds 1922 het 100 meter vrije slag record in handen hebben. Bron: www.telegraph.co.uk, 12 juli 2010 Workshop doping niveau 4 Zaterdag 11 september (10.00 – 13.00 uur) wordt er in het Huis van de Sport een workshop doping voor trainers op niveau 4 georganiseerd, een sporttakoverschrijdende workshop ontwikkeld op verzoek van de sportbonden door de Dopingautoriteit in samenwerking met de Academie voor Sportkader. Deelname is gratis en voor trainers van alle sportbonden aangesloten bij NOC*NSF. In de workshop leert de trainer aan de hand van voorbeelden uit de praktijk hoe hij/zij de sporter het beste kan voorbereiden zijn/haar verantwoordelijkheid te nemen voor het opvolgen van de dopingregels: het controleren van geneesmiddelen en voedingssupplementen, de dopingcontroleprocedure, het aanvra-gen van een geneesmiddelendispensatie en het beoordelen of een voedingssupplement gebruikt kan worden. Verder leert de trainer om te gaan met verdenking van gebruik van drugs en doping, risico-factoren die kunnen bijdragen tot het gebruik en de kans op dopinggebruik te verkleinen. Aanmelden kan helaas niet meer want het maximum aantal deelnemers is reeds bereikt. Samenwerking loop- en wandelsport Voor het eerst bieden twee Nederlandse sportbonden een gecombineerd lidmaatschap aan. Wandelaars die lid zijn van een atletiekvereniging bij de Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie (Atletiekunie) worden tevens lid van KNBLO Wandelsportorganisatie Nederland (KNBLO-NL). Daarnaast werken beide bonden samen in het opleiden van wandeltrainers en de ondersteuning en promotie van loop- en wandelevenementen. De samenwerking is geheel in lijn met de ambities uit het Olympisch Plan 2028. ‘In het kader van een Leven Lang Sporten sluiten hardlopen en wandelen naadloos op elkaar aan. Voor veel hardlopers op latere leeftijd of met een blessure is wandelen een goed alternatief. Ook veel Nordic Walkers wandelen bij een atletiekvereniging. Al deze wandelaars krijgen door onze samenwerking nu extra toegevoegde waarde via de atletiekvereniging’, volgens KNBLO-NL directeur Henry Bronkhorst. ‘Wij zijn zeer ingenomen met deze samenwerking omdat we ervan overtuigd zijn dat sportieve wandelaars die lid zijn van een atletiekvereniging nu de beschikking krijgen over informatie waar zij wat mee kunnen. KNBLO-NL staat bekend als een degelijke en betrouwbare sportbond waarmee we, ook bij het verzorgen van kaderopleidingen, graag onze krach-ten bundelen’, aldus Rien van Haperen, directeur van de Atletiekunie. Bron: www.atletiekunie.nl, 20 juli 2010 Naschrift redactie: de samenwerking tussen beide Bonden voorziet in het organiseren van een WandelTrainers-Dag. De beoogde datum voor de eerste editie is 5 maart 2011. Zodra de datum en locatie definitief bekend is, wordt dat via een Nieuwsflits bekend gemaakt.

Nieuwe medewerkster afdeling Kaderontwikkeling Na het vertrek van Alice Jungschläger (vervroegd pensioen) is de afdeling Kaderontwikkeling op sterkte gebracht door het aantrekken van Annelies Bolk. Annelies heeft onder andere ervaring met het organiseren van congressen, het opzetten van infoshows en het begeleiden en coördineren van projecten. De Atletiekunie is blij met deze door de wol geverfde collega. De hoofdtaak van Annelies is het organiseren van bijscholingen. Zij is werkzaam op de maandag, dinsdag, woensdag en donder-dag. Neem bij vragen over een bijscholing contact op met Annelies ([email protected]).

Page 7: Magazine 3, 1 september 2010

7

Opleidingen

Nieuw Cursusseizoen: oproep Het nieuwe cursusseizoen (niveau 3) staat voor de deur. Hierbij de oproep om cursisten te werven voor de verschillende opleidingen, klik op de link voor de planning van: Juniorenlooptrainer 3: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=132 Looptrainer 3: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=131 Atletiektrainer 3: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=125 Juniorenatletiektrainer 3: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=126 Pupillenatletiektrainer 3: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=130

Academie voor Sportkader (ASK) Bij de invoering van de nieuwe opleidingsstructuur hebben sportbonden elkaar gevonden in een samenwerkingsverband, de Academie voor Sportkad er. Hieronder meer informatie over de ASK en haar werkwijze. De ASK is een samenwerkingsverband tussen veertien sportbonden en NOC*NSF en heeft als motto ‘elke wedstrijd een competente scheidsrechter en elke sporter een competente trainer/coach’. De ASKS draagt zorg voor meer en beter sportkader: ze ondersteunt sportbonden door het bundelen van innovatie, ontwikkeling van opleidingen, verzorgen van (bij) scholingen en (internationale) kennisuitwisseling. De Academie heeft in het begin vooral een innovatief karakter en richt zich op het sporttechnische kader (trainers, coaches, instructeurs, scheidsrechters, juryleden, docenten etc.) De Academie wordt aangestuurd door een stuurgroep bestaande uit NOC*NSF en sportbonden. De activiteiten die uitge-voerd worden door de Academie voor Sportkader zijn zowel projectmatige als reguliere activiteiten op diverse terreinen van opleiding en training. De Atletiekunie is al 3 jaar lid van de ASK. Projecten van de ASK ASK draait vele projecten, waaronder het project Kwaliteit Leervereniging. In 2003 zijn de sportbonden en NOC*NSF gestart met de modernisering van bondsopleidingen voor sporttechnisch kader. Zo wil men meer eenduidigheid tussen de verschillende bondsopleidingen creëren en de kwaliteit van het kader verbeteren onder meer door competentiegericht opleiden. In de Kwalificatie Structuur Sport wor-den de competenties van de diverse sportkaderfuncties door alle sportbonden op een eenduidige ma-nier beschreven en vertaald naar een kwalificatieprofiel als leidraad voor de opleiding. Ook binnen de opleidingen Sport en Bewegen van de diverse ROC’s wordt gewerkt met een nieuwe kwalificatie-structuur, de Kwalificatie Structuur Sport en Bewegen. De omslag naar competentiegericht opleiden betekent dat de praktijk en het uitvoeren van praktijkopdrachten in de vereniging nog meer dan voor-heen een belangrijk onderdeel van de opleiding vormen. Een groeiende behoefte dus aan sportvere-nigingen, waarin studenten/cursisten zich in de praktijk kunnen ontwikkelen en hierin begeleid worden; leerverenigingen. Een belangrijke voorwaarde voor een sportvereniging een goede leervereniging te zijn/worden, is de aanwezigheid van een deskundige praktijkbegeleider. Hij/zij is aanspreekpunt voor de cursist/ deelne-mer in de vereniging en begeleidt de aanstaande trainer op weg naar het trainerschap. Wat maakt een goede leervereniging nog meer tot een goede leeromgeving? Dit wordt in de projectgroep gedefi-nieerd. Evenals de vraag hoe we de kwaliteit en eventueel de kwantiteit hiervan kunnen verhogen. De gezamenlijke doelstelling is voldoende praktijk leerplaatsen te creëren en de kwaliteit van het praktijk-leren te borgen. Meer weten over de ASK? Kijk op www.academievoorsportkader.nl

Page 8: Magazine 3, 1 september 2010

8

Boeken De publicaties in deze rubriek zijn geen aanbevolen literatuur door de Atletiekunie of de digi-taal magazineredactie, tenzij expliciet vermeld. He t zijn recent verschenen werken op het inte-ressegebied van atletiektrainers. Lopen-springen-werpen en krachttrainingsvormen: vee lzijdige oefenstof voor 8 tot 14 jarigen Het nut van een veelzijdige basis bij de atletiekopleiding staat in dit boek centraal. Er wordt ingegaan op het begrip veelzijdigheid en hoe je dit toepast bij de onderdelen lopen, werpen en springen. Deze basisbewegingen van de atletiek worden eerst speels benaderd en daarna als oefenvormen. Er wordt aandacht besteed aan speelse krachttrainingsvormen, aangepast aan het jeugdige bewegen. Omdat

stabiliteit de pijler is van alle atletiekonderdelen, zijn veel stabiliteits- en mobiliteitsoefeningen opgenomen. Veel gymnastische oefeningen com-pleteren het boek omdat die oefeningen onlosmakelijk verbonden zijn met eventuele latere (top) prestaties. Meer dan 600 tekeningen en foto’s ondersteunen de tekst. Een onmisbaar praktisch trainingboek voor de atletiekjeugdleider. Atletiek, een veelzijdig oefenstofboek lopen, springen, werpen, en krachttrainingsvormen Auteur: Harry Dost Bestellen: Door overmaken van € 26,75 (voor leden van de Atletiekunie) € 31,75 (voor niet-leden) op banknummer 67.32.77.674 ten name van de Atletiekshop te Arnhem.

De Kick in Atletiek Dit boek, geschreven voor docenten Lichamelijke Opvoeding in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs heeft ook voor atletiektrainers veel informatie. Het boek is een verzameling van onderwijsleerstof en voor alle leeftijden -van basisschoolleerlingen tot voortgezet

onderwijs- is er wat in dit boek te vinden. Als je dit boek gebruikt, merk je dat het echt ‘kicken’ is in atletiek. Je vindt een schat aan informatie om lessen/trainingen op een verantwoorde en aantrekkelijke manier in te vullen. De bijgeleverde cd-rom geeft direct toepasbare loop- en estafettevormen. In het boek zijn veel duidelijke foto’s en tekeningen opgenomen. Het pakket bestaat uit een boek met cd-rom en prestatieladder. De Kick in Atletiek Auteur: Diny Bom ISBN: 978 90 6053 817 3 Prijs: € 76,00 Bestellen en inkijkexemplaar: www.edu-actief.nl/kickinatletiek.nl

Page 9: Magazine 3, 1 september 2010

9

Supergenen en turbosporters De 100 meter lopen in minder dan 9 seconden lijkt een kwestie van tijd. De gentechnologie is in staat om het atletisch vermogen te vergroten, de commerciële DNA-laboratoria staan klaar om aan de vraag te voldoen. Het lijkt oneerlijk om door gesleutel aan het DNA het lichaam te verbeteren, maar is het dan wel eerlijk dat genetisch bevoorrechte Kenianen de marathon lopen tegen blanken? Of dat Sven Kramer schaatst tegen iemand met ouders zonder topsportverleden? Als het aan de dopingautori-teiten ligt, zal genetische doping voor altijd een mysterieuze kracht in de sport blijven: de nieuwe dopingtechniek is verboden nog voordat ook maar één genetisch opgepepte atleet de arena heeft

betreden. In dit boek vertellen (oud)sporters, wetenschap-pers, artsen, begeleiders, coaches, trainers, sportbestuurders en politici openhartig over de voors en tegens van gendoping. In woord en beeld worden alle kleuren van de genetische regenboog getoond: het lichaam, de techniek, de moraal, het beleid, de media, het spel en de knikkers Supergenen en turbosporters Auteurs: Sietse van der Hoek, Toine Pieters en Stephen Snelders Uitgever: Nieuw Amsterdam ISBN: 9789046804278 Omvang: 335 pagina’s Prijs: € 18,50

Easysportlog, meer dan een logboek De trainer/coach streeft een zo optimaal mogelijke ontwikkeling van de sporter na. Binnen Easysport-log kan deze ontwikkeling zo eenvoudig en volledig mogelijk in kaart worden gebracht. In een speciale testmodule kunnen alle prestatiebepalende factoren worden vastgelegd. De testen kunnen zelf wor-den opgesteld en vastgelegd. Met Easysportlog kan de trainer/coach gemakkelijk prestatietests afne-men, die direct worden opgeslagen onder het profiel van de sporter. Doet hij meerdere malen in het seizoen dan heeft hij goed inzicht in de ontwikkeling van de sporter. Easysportlog geeft het resultaten overzichtelijk weer

De informatie die kan worden bijgehouden betreft die over:

• Trainingen • Gezondheid • Voeding • Persoonlijke doelen en trainingsdoelen • Wedstrijden • Eigen blog en videotheek • Blessures voor communicatie tussen sporter en medische en/of

paramedische staf • Dagboeken

Easysportlog, omdat alle data telt Sportlog & Talentvolgsysteem Meer informatie: www.sporteronline.nl

Page 10: Magazine 3, 1 september 2010

10

Column

Sintnicolaas

Dat een topatleet een toptrainer nodig heeft om hem of haar tot die top te brengen, is geen ABC-tje.

Maar het helpt wél. En als je een toptrainer bent, sta je wanneer dat in het belang van je atleet is, óók

open voor invloeden van anderen. De manier waarop tienkamper Eelco Sintnicolaas en zijn coach

Vince de Lange werken, vormt daarvan een perfecte illustratie. Om een tienkamper van het niveau

Eelco te begeleiden zul je ook als trainer van veel markten thuis moeten zijn. Want meneer heeft heel

wat in zijn mars. Een blik op zijn EK-tienkamp, waar hij 8436 punten scoorde, leert dat Sintnicolaas

met zijn prestaties in Barcelona op acht van de tien onderdelen een finaleplek zou hebben gescoord

bij het recente NK in Amsterdam. Acht van de tien! Alleen bij het kogelstoten en op de 1500 meter zou

het hem niet zijn gelukt om zich onder de allerbesten van het land te scharen.

En zo’n veelzijdig atleet verdient natuurlijk een trainer die hem optimaal kan ondersteunen, stimuleren

én verbeteren. Nou heeft Vince de Lange in het verleden ondermeer Bart Bennema en Chiel Warners

naar mooie meerkampscores gebracht: het gaat er heden ten dage in team Sintnicolaas ánders aan

toe. Een blik op de website van de winnaar van het EK-zilver verduidelijkt veel. De Lange staat daar

omschreven als hoofdcoach en coördinator. Dat coördineren doet hij dan vooral met een trio andere

topcoaches, die allemaal als ‘adviseur’ aan onze één na beste tienkamper aller tijden zijn verbonden.

En dat zijn niet de minsten. Zo draagt Georges Friant zijn steentje bij aan het polsstoksucces, is Marita

van Zwol de hordenadviseur en staat Wim Vandeven op de rol als adviseur hoogspringen. Genoemd

trio gaf met de begeleiding van ondermeer Rens Blom, Gregory Sedoc en Tia Hellebaut heel wat spor-

tieve visitekaartjes af in de atletiekwereld. Eelco Sintnicolaas betekent ook voor hen een volgende

groeibriljant, waaraan zij mee mogen slijpen. En dus is het Europese succes van de tienkamper het

succes van velen. Ik zeg: nu nog kogelstoten bij Ben Vet en werken aan die 1500 met Guido Hartens-

veld en dan weet ik wel wie er in 2012 Olympisch kampioen wordt.

Ton de Kort

Page 11: Magazine 3, 1 september 2010

11

Sportmedisch

Fysieke veranderingen

Belastbaarheid van oudere hardlopers 1

John IJzerman

Steeds meer mensen beoefenen de hardloopsport op ou dere leeftijd, onder meer in het kader van ‘succesvol ouder’ worden en door de positieve e ffecten op chronische ziekten bij het ou-der worden. Voor de trainers vergt dit echter een e xtra opgave omdat de ouder wordende mens, hoe hard hij ook traint of oefent, geconfront eerd worden met fysieke en mentale achteruitgang. De vraag is dan ook hoe deze achteru itgang de prestaties in het hardlopen beïnvloedt en hoe daar in de praktijk rekening mee moet worden gehouden. Sportarts John IJzerman licht dit toe.

Voor het hardlopen is een lichaamsbouw vereist met weinig vet, een laag skeletgewicht en een goede spierfunctie. De resultante van dit alles vormt de loopeconomie. Daarnaast is een goed hart-, long- en vaatsysteem nodig om de vereiste energievoorziening tijdens het lopen te garanderen. Over de achteruitgang van sportieve prestaties afgezet tegen het ouder worden zijn weinig longitudinale (dat wil zeggen over langer tijd gemeten) gegevens bij grote groepen atleten bekend. Meestal betreft het zogenaamde dwarsdoorsnede onderzoeken, waarbij op één moment in de tijd is gekeken naar de prestaties in de diverse leeftijdscategorieën. Generatieverschillen bijvoorbeeld kunnen deze gegevens echter verstoren. Slechts enkele onderzoeken beslaan een periode van vele jaren bij een en dezelfde onderzoeksgroep.

Veranderingen hart/vaatsysteem Bij het ouder worden neemt het uithoudingsvermogen af door veranderin-gen in de pompfunctie van het hart en in de perifere (verder van het hart verwijderde) bloedsomloop. Zo daalt de maximale hartslag, evenals de hoeveelheid bloed die het hart per slag kan uitpompen (slagvolume). De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt, daalt daardoor en daarmee de hoeveelheid zuurstof die per slag naar de spieren gaat. De hartslag neemt onder meer af door een geringere sturing van het zoge-naamde sympathische zenuwstelsel. De hogere weerstand in de perifere vaten en de afname van de contractiekracht van de hartspier zijn debet aan de afname van het slagvolume. Naast de daling van het slagvolume

van het hart, daalt ook de hoeveelheid zuurstof die de spieren per gewichtseenheid uit de bloedbaan halen om te gebruiken voor de energievoorziening. Dit alles leidt tot een daling van de maximale zuurstofopname, de belangrijkste factor voor het algemeen uithoudingsvermogen. Dit blijkt ongeveer

1% per jaar te zijn, conform de achteruitgang in duurprestaties. Deze achteruitgang is voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk. Bij vrouwen begint echter na de overgang, rond het 50e levensjaar een versnelde achteruitgang en bij mannen treedt die na het 60e levensjaar op. Opmerkelijk is dat bij goed getrainde atleten deze achteruitgang vaak groter is dan bij niet-getrainden door een combinatie van ouder worden en aftrainen. In percentages is dat soms zo’n 1,5-1,7 % per jaar. Men moet zich ook realiseren dat de zuurstofopname per kilogram lichaamsgewicht een extra achteruitgang kan suggereren doordat oudere mensen vaak zwaarder worden. Trainen kan de achteruitgang van het uithoudingsver-

1 Dit artikel, eerder gepubliceerd in PRO LOOP 3/ 2009 is, licht gewijzigd, opgenomen met toestemming van de auteur.

Page 12: Magazine 3, 1 september 2010

12

mogen tegen gaan, door het op peil houden van de pompkracht van het hart, het lichaamsgewicht en de bloedvoorziening en stofwisseling in de spieren. Ouderen Training geven aan oudere atleten is niet wezenlijk anders dan training geven aan jongeren. Er moet rekening worden gehouden met een afname van de maximale hartslag en het vermogen anaëroob werk te verrichten. Er kan een afname van de loopeconomie optreden door de combinatie van vermin-derde spierfunctie en neuromusculaire sturing. Bij blessures en na het 60e levensjaar bij mannen zien we een snellere terugval dan de atleet vaak zelf vermoedt en dit is vaak de oorzaak van herhaalde overbelasting!

‘Er kan een afname van de loopeconomie optreden doo r een verminderde spierfunctie en neuromusculaire sturing .’

Veranderingen in de ademhaling De longinhoud en de elasticiteit van de long vermindert enigszins bij het ouder worden. Hierdoor is de hoeveelheid lucht die we per minuut in en uit kunnen ademen kleiner. Daarnaast worden ook de ademhalingsspieren wat minder krachtig en worden niet alle longvelden meer adequaat doorbloed. Over het algemeen heeft de achteruitgang van de longfunctie echter bij gezonden een minimale in-vloed op de afname van het uithoudingsvermogen. Veranderingen spierkracht en neuromusculaire sturin g Spierkracht, vooral beenspierkracht, is voor de hardloper een belangrijke eigenschap. Tussen het 25e en 65e jaar is de afname van de spierkracht reeds aanzienlijk, bij mannen relatief meer dan bij vrouwen. Dit spierkrachtverlies treedt voornamelijk op door een verlies van spiermassa(omvang) en is tegen te gaan door actieve spiertraining. Echter na het 60e levensjaar gaat de spierkracht achteruit ondanks training. Dit houdt verband met de veranderingen in het hormonale milieu. Zo dalen testoste-ron en groeihormoon sterk na die leeftijdsfase en we weten dat deze hormonen een anabole actie uitoefenen op de spierkracht. Ook verandert de spiervezelsamenstelling ten gunste van het type I. Daarnaast worden spieren stijver, deels door stijver bindweefsel tussen de spiervezels en mogelijk ook doordat type I vezels stijver zijn dan type II spiervezels. Spierstijfheid na de training vormt wel een verhoogde kans op een spierruptuur, vooral in kuit en hamstrings, zoals helaas veel veteranen kunnen

bevestigen. Ook de zenuw-spiereenheid is aan verande-ringen onderhevig. Zo neemt het aantal spiervezels in snelle motorunits af, vermin-dert de kwaliteit van de moto-rische eindplaat en is er een afname van de vezelrekrute-ring (aantal vezels dat mee-

doet aan de contractie). Deze afnamen zijn groter in de benen dan in de armen. Complexe bewe-gingen (looptechniek) worden daardoor moeizamer uitgevoerd en later gebeurt dit ook met simpele motorische taken. Bij de oudere atleet dient spierkrachttraining een accent te krijgen via fitnesstraining en heuveltraining. Het aanleren van een looptechniek is op oudere leeftijd moeilijker. Bij lopers die al langer lopen is het onderhouden van looptechnische vormen wel belangrijk. Explosiviteit dient te worden vermeden en de warming-up hoeft niet anders te zijn dan voor de jongere atleet.

‘Bij de oudere atleet dient spierkrachttraining een accent te krijgen via fitnesstraining en heuveltrai ning.’

Veranderingen in gewrichten en peesapparaat

Page 13: Magazine 3, 1 september 2010

13

Ook gewrichten worden bij het ouderworden minder soepel, de bewegingsuitslag, de zogenaamde ‘Range of Motion’ (ROM) neemt af. Deze afname van de beweeglijkheid is voor ieder gewricht anders en er bestaat een grote variatie tussen personen. De hoeveelheid vocht in bindweefsel en kraakbeen neemt eveneens af en afhankelijk van de omstandigheden kan dit leiden tot artrose. Dit is een na-tuurlijk proces en hoeft geen aanleiding te geven tot ernstige klachten of sportbeperking. Ouder worden gaat dus gepaard met een geleidelijke kwaliteitsvermindering van het gewrichtskraakbeen. Boven de leeftijd van 65 jaar zijn er bij 75% van de mensen minimale aanwijzingen op het bestaan van artrose.

‘Ouder worden gaat dus gepaard met een geleidelijke kwaliteitsvermindering van het gewrichtskraakbeen.’

Er zijn geen harde aanwijzingen dat veel hardlopen sneller leidt tot een overmatige toename van artrose. Wel kan bij reeds bestaande afwijkingen (door ongeval, knieoperatie of forse standafwijking) artrose eerder optreden. Dit wil niet altijd zeggen dat dit veel klachten geeft en vaak kan nog gewoon, zij het aangepast, worden door gesport. Ook het peesapparaat is aan verandering onderhevig bij het ouder worden. Zo gaat het langs elkaar heen glijden van bindweefselvezels minder soepel en neemt de treksterkte van pezen en ligamenten tussen 21e en het 79e jaar af met zo’n 50%. Deze combinatie van veranderde glijfunctie en verminderde treksterkte in de weefsels is mogelijk verantwoordelijk voor de toename van achillespeesklachten die bij hardlopers boven het 50e levensjaar wordt gezien. Door het tragere herstel van weefsel na een blessure, is preventie essentieel. Daarom zijn aanvullende trainingsvormen voor lenigheid, stabiliteit en coördinatie noodzakelijk. Denk aan Tai Chi, Pilates, yoga, Body Balance en dergelijke.

Lichaamssamenstelling De lichaamssamenstelling wordt bepaald door erfelijke aanleg en het resultaat van energie-inname en energieverbruik. Een groot deel van onze dagelijkse energiebehoefte wordt gevormd door het basaal-metabolisme; dit is het energieverbruik van het lichaam in rust. Bij het ouderworden daalt dit basaal-metabolisme, onder andere doordat er minder spiermassa is die energie verbruikt. Bijkomend is de verminderde mogelijkheid bij het ouderworden om vet te mobiliseren uit de weefsels. Er is dus een grote kans dat oudere lopers zwaarder worden door meer vetweefsel, hetgeen een negatief effect heeft op de sportieve prestaties. Niet zelden gaan blessures gepaard met toename van lichaams-gewicht. Aandacht voor adequate voeding en vermijden van ongezonde tussendoortjes is belangrijk. Bij zware lichaamsbouw is een combinatie van sporten (lopen, fietsen, zwemmen, fitness, enz) zeer zinvol.

‘Niet zelden gaan blessures gepaard met toename van lichaamsgewicht.’

Verschil mannen vrouwen

Omdat vrouwen een kleinere vetvrije massa hebben (hebben meer lichaamsvet) zijn hun uithoudings-vermogen en krachtprestaties minder dan die van mannen. Als percentage van de mannelijke kracht blijft de beenspierkracht in verhouding minder achter dan de armkracht. De maximale hartfrequentie tussen mannen en vrouwen verschilt niet veel, alleen het hartvolume is bij vrouwen ruim 20ml kleiner en daardoor hebben vrouwen bij maximale inspanning een lager hartminuutvolume. De pompprestatie van het hart blijft weinig achter bij die van de man. Alleen wordt het bereikt door een hogere hartslag en een kleiner slagvolume. Overigens zorgen de vrouwelijke hormonen (oestrogenen) dat de stofwis-seling bij vrouwen een voorkeur heeft voor vetverbranding. Na de overgang is er door het wegvallen van de vrouwelijke hormonen een versneld botverlies bij alle vrouwen. Voldoende kalk in de voeding en goed opgebouwde training kan dit proces wat tegengaan. Spiertraining lijkt overigens een beter preventie voor de botten te zijn dan alleen looptraining.

Page 14: Magazine 3, 1 september 2010

14

‘Spiertraining lijkt een beter preventie voor de bo tblessures dan alleen looptraining.’

Actief ouder worden Ouder worden gaat gepaard met veel veranderingen waar we ons niet altijd van bewust zijn. Die fysieke veranderingen hebben ongemerkt soms grote invloed op onze sportbeoefening. Enkele van de belangrijkste facetten zijn hier in het kort besproken. De essentie is dat ieder mens bij het ouderwor-den zijn eigen formule moet vinden die het gezond sporten tot op oudere leeftijd mogelijk maakt. Trainers doen er goed aan zich in de verouderingsprocessen te verdiepen, zodat zij gericht doel-groepen (een leven lang) kunnen belasten. John IJzerman is sportarts en voorzitter Medische Commissie Atletiekunie De eerste twee foto’s in dit artikel zijn gemaakt door Erik van Leeuwen, Dag van de Baanatletiek 27 maart 2010, bij de workshop ‘De master is een fitte atleet’

Page 15: Magazine 3, 1 september 2010

15

De Aanpak De nieuwe competentiegericht trainersopleiding

‘Veeleisend, maar op de goede weg’ Clemens Vollebergh Sinds 2007 worden trainers bij de Atletiekunie comp etentiegericht opgeleid. In deze nieuwe aanpak leert de cursist, aan de hand van praktische opdrachten, zoveel mogelijk op de werkplek. Om de cursist hierin te ondersteunen is d e functie van praktijkbegeleider in het leven geroepen. Onlangs vond een evaluatie plaats onder e en aantal praktijkbegeleiders. Het beeld is wisselend: van te brede opleiding met teveel eisen tot op de goede weg en voor een serieuze cursist goed te doen . In onderstaand artikel komt een aantal praktijkbegeleiders aan het woord over hun ervaringen met de nieuwe aanpak met als uitgangspunt het verwerven van kennis en het verbeteren van vaardigheden aan de hand van een opdracht. Trainers zijn vrijwilligers Nynke Groendijk-Wilders, JAL- en AT-gelicenseerd juniorentrainster bij Pallas ’67 in Wageningen, vindt dat praktijkbegeleiding veel tijd en aandacht vraagt: ‘Al is het één-op-één contact met de cursist heel nuttig. Van de praktijkbegeleider worden kennis en vaardigheden gevraagd die de begeleider niet via een AT of TLG heeft kunnen opdoen, zoals het maken van een jaarplanning en het voeren van systematische gesprekken. Het scheelt dat ik zelf uit een onderwijsomgeving kom en daardoor bekend ben met reflectiegesprekken en dergelijke. Cursisten hebben vaak een heel andere startsituatie. Die lopen aan tegen de computergestuurde opzet van de cursus. Het inloggen levert voor hen al pro-blemen op. Dan zijn er ook nog de praktische zaken. Cursisten moeten bijvoorbeeld vijf opdrachten via de atletiekacademie uploaden maar ze moeten al die gegevens kopiëren en in één bestand plak-ken om ze vervolgens voor te kunnen leggen aan de examinator, dat is erg omslachtig. Een ander punt is dat aan de cursisten veel professionele eisen worden gesteld, ik weet niet of vrijwilligers daar op zitten te wachten. Er zijn veel leesteksten die vaak bij elke opdracht weer terugkomen. De teksten zijn soms niet om door te komen, de bronnen niet altijd geschikt en de opdrachten worden onduidelijk gesteld of zijn niet relevant’, luidt haar kritiek. Trainers willen training geven: ze zijn vrijwilliger en daarom moet een opleiding hartstikke leuk zijn. Door hoge en vooral te brede opleidingseisen te stel-len schrik je een aantal trainers af. Begrijp me niet verkeerd, ik ben het met Jan Wassink (zie hier-onder, CV) eens dat een trainer moet kunnen organiseren, begeleiden en plannen. Zonder die vaar-digheden komt er immers niets van zijn training terecht. Tegenover die beroepseisen staat echter geen beroepsperspectief.’ Tot slot wijst Nynke op het trainingstechnisch tekort onder praktijkbege-leiders. Nynke: ‘Waar de cursist vroeger afhankelijk was van de cursusdocent is deze nu afhankelijk van de praktijkkennis en -vaardigheden van de praktijkbegeleider’. Strakke intake Jan Wassink, looptrainer bij Haag Atletiek vindt de cursus goed te doen: ‘Mits de cursist de zaken serieus aanpakt. Daar ontbreekt het soms aan: ze weten niet altijd waar ze aan beginnen, hoeveel tijd het kost en dat ze hun eigen sportieve aspiraties voor een paar maanden opzij moeten zetten. Een grondige en zorgvuldige intake en het maken van duidelijke afspraken met de cursist, vind ik belang-rijke verbeteringen die uit de evaluatie naar voren zijn gekomen. Het geeft de cursist een beter beeld van de tijd en energie die gevraagd worden en zorgt voor afstemming tussen cursist en praktijk-begeleider. Zo kan ik bijvoorbeeld vertellen dat ik - naarmate de cursus vordert- kritischer word. Ik zal meer doorvragen over het hoe en waarom van oefenstof en belasting van atleten.’ Niet teveel gevraagd ‘Cursisten begeleiden, het overdragen van kennis en vaardigheden vind ik leuk om te doen: eerst als stagebegeleider van cursisten Trainer Loopgroepen en nu als praktijkbegeleider. Om het goed te kunnen doen, ook gezien de tijdsinvestering, wil ik slechts één cursist per seizoen. Ik steek er ook

Page 16: Magazine 3, 1 september 2010

16

voortdurend zelf wat van op: het houdt me scherp en voorkomt dat ik mijn eigen trainingen op routine afdraai.’ In tegenstelling tot Nynke vindt Jan niet dat er teveel gevraagd wordt van de cursist: ‘Een trainer moet nu eenmaal over meer vaardigheden beschikken dan training geven. Hij moet kunnen organiseren, begeleiden en plannen om maar wat operationele vaardigheden te noemen. Weerstand Het eerste seizoen werkte de Elektronische Leeromgeving (ELO) nog niet optimaal en over het al-gemeen kunnen jongeren beter uit de voeten met een computer dan ouderen. Ook het werken binnen een duaal stelsel gaat jongeren beter af. De weerstand die ik links en rechts bespeur bij cursisten en praktijkbegeleiders heeft volgens mij te maken met de onbekendheid. Ik vind ook dat het nog niet perfect is, maar we zijn op de goede weg’, aldus Wassink. Modulair aanbieden Paul van de Poel is trainer en praktijkbegeleider bij de Algemene Bathmense Sportvereniging (ABS), een omnivereniging in Bathmen met een trimgedeelte van circa 200 lopers en Nordic Walkers. ‘ABS groeit en het bestuur wil graag looptrainers op niveau 3. Ik werd benaderd om looptrainers in opleiding te begeleiden. Het is leuk om te doen, tegelijkertijd vraagt het veel tijd en inzet van de praktijkbege-leider. Die moet voorbereiden, stukken lezen, begeleiden, beoordelen, de samenhang en structuur tussen verschillende documenten in de gaten houden, bespreken, etc. Ik denk dat men dat bij de com-petentiegerichte cursusopzet over het hoofd heeft gezien. Ook de cursist onderschat vaak wat er van hem verwacht wordt. Er wordt in de nieuwe opzet meer gevraagd van de cursist dan in de oude TLG. Het inzetten van de ELO vind ik persoonlijk goed, al moeten cursist en begeleider deze nog optimaal en consequent gebruiken, zodat elke ontwikkelstap gevolgd kan worden door de Leercoach. Ik merk dat wanneer men vaker met de ELO werkt het gebruiksgemak toeneemt. Gelukkig worden er ook ver-beteringen doorgevoerd, zoals de leesbaarheid en samenhang van de structuurteksten. Ik heb geen moeite met de professionele eisen die gesteld worden aan de cursisten: uiteindelijk wordt in de praktijk een grote verantwoordelijkheid verwacht van trainers. Een aantal geïnteresseerden schrikt terug voor die professionele aanpak, dat is een keerzijde van deze benadering. Wellicht is het een suggestie om de cursus modulair aan te bieden.’Paul licht toe: ‘Onze vereniging heeft bijvoorbeeld geen atletiek-baan en organiseert nagenoeg geen evenementen. Het uitvoeren van een aantal Proeven van Bek-waamheid (PVB’s) levert daardoor praktische problemen op.’ De praktijkbegeleider Om praktijkbegeleider te kunnen worden moet een trainer lid zijn van de Atletiekunie en een geldige trainerslicentie bezitten. Vervolgens dient de aspirant praktijkbegeleider de scholingsdag voor praktijk-begeleiders te volgen en een aantal opdrachten uit te voeren. Op de startdag van de cursist moet de praktijkbegeleider aanwezig zijn. De cursist maakt namelijk met de praktijkbegeleider een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP), een werkplan waarin je samen bepaalt welke opdrachten de cursist moet doen, welke trainingen hij bij jou komt meelopen en wat de onderlinge afspraken zijn. Op papier wordt van de praktijkbegeleider een uur per training (met voorbereiding en nabespreking) gevraagd. In de praktijk blijkt –afhankelijk van het niveau en de motivatie van de cursist- meer tijd nodig. Bovendien wordt van de praktijkbegeleider verwacht dat hij de Proeven van Bekwaamheid (PvB’s) van de cursist bekijkt en de leerteksten van de cursist doorneemt. Bovendien moet hij het doel achter bepaalde op-drachten weten, zodat hij tijdens het reflecteren de juiste vragen kan stellen. De begeleider moet een aantal documenten in de portfolio van de cursist paraferen of voorzien van notities. Praktijkbegeleider Rob Rebel van Taxandria uit Oisterwijk, vindt de nieuwe trainersopleiding beter dan de oude opzet. ‘Het gaat dieper en een aantal zaken dat vroeger pas in de vervolgopleidingen werd behandeld, is nu toegevoegd aan de stof. Een voorbeeld is het maken van een jaarplanning’. Op basis van de voorlopi-ge ervaringen is het handboek praktijkbegeleider verder aangepast.

Meer informatie: www.atletiekacademie.rfxweb.nl.

Clemens Vollebergh is hoofd- en eindredacteur van het Digitaal Magazine

Page 17: Magazine 3, 1 september 2010

17

Arbozaken

Trainer verzekerd

Hoe zit het met je eigen veiligheid? Mariska Exalto Er is al bijzonder veel geschreven over de veilighe id tijdens looptrainingen, tenminste… er is veel aandacht voor de lopers, hoe je hen zo veilig mogelijk laat genieten van jouw training. Maar hoe zit het met je eigen veiligheid? Het voorkomen van blessures is natuurlijk een bekend onderwerp voor de trainer, eigen blessures kun je met die informatie uiteraard ook voorkomen. Naast het risico op sportblessures liggen er ook nog andere gevaren op de loer. Het verkeer zou er een kunnen zijn, maar ook daar weet de trainer alles van. De trainer heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen om de lopers op een veilige manier door het verkeer te loodsen en zal er alles aan doen om verkeersluwe routes te kiezen. Wat blijft er dan nog over?

• Trainers denken als vanzelfsprekend aan de veiligheid van de groep, echter niet zo snel aan de eigen veiligheid.

• Het geven van trainingen wordt regelmatig gezien als een hobby, niet als werk. Dat zou kunnen verklaren dat de eigen veiligheid wel eens vergeten wordt.

Of je nu als vrijwilliger, zelfstandige of als werknemer van de vereniging trainingen geeft, het is bijzon-der handig voorbereid te zijn op onveilige situaties. Via de website van de WOS (Werkgeversorgani-satie in de Sport) en de website van FNV Sport kun je nu het Oplossingenboek Sportverenigingen downloaden (www.fnvsport.nl/.../803_1-oplossingenboekongevallensportverdeffeb2010.pdf). In dit op-lossingenboek vind je veel preventieve en praktische maatregelen, voor je eigen veiligheid én die van je loopgroep. Verzekering Mocht er dan toch iets gebeuren, hoe zit het dan met de verzekering? Is de vereniging of organisatie waarvoor je de trainingen geeft goed verzekerd? Ben jij verzekerd voor een ongeval met onvoorziene gevolgen? Doorgaans is dit goed geregeld door verenigingen, vaak hebben zij ook voor de vrijwilligers een verzekering afgesloten. Toch zou het goed zijn om op de hoogte te zijn waarvoor je precies verze-kerd bent en wie de verzekering af dient te sluiten, jijzelf of de vereniging waarvoor je loopt. Geef je trainingen voor een commerciële organisatie? Vaak krijg je als trainer een onkostenvergoeding, je werkt zonder arbeidsovereenkomst. Verenigingen hebben de verzekering van vrijwilligers vaak gere-geld, hoe zit dat bij een commerciële organisatie? Er komen steeds meer winkelketens die gebruik maken van vrijwilligers. Navraag leert dat er vaak wel een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering is af-gesloten, maar wat als je zelf een ernstige blessure oploopt tijdens je vrijwilligerswerk? Zo ernstig dat je je dagelijks werk niet meer kunt uitvoeren? Moet je je daar zelf voor verzekeren of de organisatie? Deze afspraken kunnen opgenomen worden in een vrijwilli-gersovereenkomst; de onkostenvergoeding en de verzeke-ringen. Een vrijwilligersovereenkomst biedt duidelijkheid en zekerheid, voor de organisatie en de vrijwilliger. De belo-ning voor je vrijwilligerswerk is vaak een kleine tegemoet-koming in de gemaakte kosten, zorg er dan in ieder geval voor dat je goed verzekerd bent. Zorg er zelf voor dat je verzekerd bent van een veilige training! Mariska Exalto

Page 18: Magazine 3, 1 september 2010

18

Aan het woord AV Valkenswaard wint Dé Jeugdprijs 2009 met uitwisselingsprogramma

‘Ik zag steeds meer gemengde groepjes ontstaan’

Clemens Vollebergh Dolblij zijn ze bij Atletiekvereniging Valkenswaard , met Dé Jeugdprijs 2009 voor hun uitwisse-lingsproject met hun Belgische zustervereniging RC Tienen. CD-trainster Yvonne van Hooff die de uitwisseling met een filmpje toelichtte tijdens De Dag van de Baanatletiek: ‘We zijn enorm in onze nopjes met deze waardering voor onze activitei t.’ ‘De gemeente Valkenswaard heeft al jaren een vriendschappelijke band met de Belgische gemeente Tienen. Onderdeel daarvan is dat culturele en sportieve banden tussen beide plaatsen aangehaald worden. Vorig jaar besloten wij uitwisselingen tussen de atletiekverenigingen, die er in het verleden waren geweest, nieuw leven in te blazen. Nadat de eerste contacten gelegd waren tussen de be-sturen, bracht Bart Raijmakers als jeugdcoördinator het idee in bij het jeugdtrainersoverleg. Samen met pupillentrainster Bieneke Bauling maakte ik een planning en, ondersteund door de AB-junioren, een draaiboek voor de AVV-activiteiten. Onze slogan bij het uitwisselingsprogramma: Allee wie gaat er mee?.’

Fun Games en Ganzenbord ‘Uiteindelijk gingen we op 31 oktober met 35 jeugdleden (van pupillen C tot en met C-junioren) en zes trainers naar het negentig kilometer verderop gelegen Tienen. Ook een aantal AB junioren hielp mee bij de organisatie en uitvoering van de activiteiten. Door hen op deze manier te betrekken hopen we hen warm te maken voor toekomstige kaderlidwerkzaamheden binnen de vereniging. Op de accom-modatie van RC Tienen beoefenden we ‘s ochtends - onder de noemer Fun Games- atletiekgerela-teerde onderdelen die wij hadden bedacht, zoals fietsbandwerpen, darts, haasje over en een pendel-estafette.

Fietsbandwerpen en Haasje over

Page 19: Magazine 3, 1 september 2010

19

Gezamenlijke maaltijd Met een knipoog naar Halloween (31 oktober), kre-gen de kinderen tussen de middag pompoensoep bij hun meegebrachte boter-hammen. ´s Middags speel-den we het levend ganzen-bordspel van RC Tienen, waarbij het er om ging zo-veel mogelijk verschillende spellen te doen om zodoen-de zoveel mogelijk punten te scoren. Onderdelen waren bijvoorbeeld touwtjespringen, limbodansen, memorie, koprollen enz. Met een gezamenlijk diner sloten we onze uitwisseling af.’ Evaluatie ‘De uitwisseling met RC Tienen sluit prima aan op het doel binnen ons jeugdbeleid per jaar tenminste vijf nevenactiviteiten voor de CD junioren te organiseren en drie voor de pupillen, waarbij twee gezamenlijk. We bieden hen hiermee andere activiteiten aan dan atletiek en dat past weer bij het sociale kenmerk van onze vereniging. In de evaluatie bij AVV en RC Tienen werd de uitwisseling zeer positief beoordeeld. Wat ik zelf leuk vond om te zien was de integratie: waar de atleten eerst nog enigszins eenkennig per vereniging bij elkaar bleven, zag ik gedurende de dag steeds meer gemengde groepjes ontstaan. Overigens heeft ons bezoek er ook toe geleid dat leden uit andere geledingen van de vereniging deelnemen aan elkaars wedstrijden.’ Sociale vereniging Terwijl AVV zich met een aantal lege bestuursplaatsen tijdelijk in onzeker vaarwater bevindt, klinkt in de stem van voormalig meerkampster Yvonne van Hooff een en al enthousiasme door. ´Ik zou ook organisatorische en bestuurlijk meer voor de vereniging willen doen, maar op dit moment ontbreekt de

Gooi de Flight in het ‘dartsbord’

Page 20: Magazine 3, 1 september 2010

20

tijd daarvoor. Naast mijn drukke baan als docente Sport en Bewegen verzorg ik bij AVV vier avonden trainingen’. AVV is een vereniging waarbinnen we een groot beroep doen op onze leden om de club bij allerlei activiteiten te ondersteunen. De animo daarvoor loopt terug en ondertussen doet een paar leden heel veel. Zitting nemen in het bestuur is bepaald geen eenvoudige klus, het wordt daarom moeilijk hiervoor iemand te vinden. Voor het realiseren van een goede vrijwilligersstructuur volgden twee bestuursleden de Atletiekuniecursus Vrijwilligersbeleid praktisch toegepast (zie ook Cursus geeft vereniging én vrijwilliger structuur, Digitaal Magazine nummer 1, 2010). Eind april presenteerden ze aan de leden wat ze daarvan hebben opgestoken. Ik hoop dat we een en ander ook in de praktijk brengen. Hopelijk meldt zich als voorzitter iemand met een achtergrond in de baanatletiek, zodat we de goede mix in het bestuur krijgen voor de verschillende geledingen in de club.’ ‘Voorlopig geef ik met veel plezier training en bereid ik met mijn collega-trainers het bezoek voor dat RC Tienen dit najaar brengt aan Valkenswaard. Daarbij bedenken wij, net als RC Tienen, weer nieuwe activiteiten. Wat die –ongetwijfeld leuke- uitdagingen zijn is een verrassing op de dag zelf. Wij hebben er zin in!’ Atletiek Vereniging Valkenswaard (AVV) Opgericht 1973, te Valkenswaard Aantal leden: 300, waarvan 100 wedstrijdatleten en 200 recreanten cq. wandelaars Trainers: AVV streeft ernaar zoveel mogelijk gediplomeerde trainers aan te stellen of waar nodig op te leiden. Kandidaat-trainers draaien mee met gediplomeerde trainers als assistent. Zo wennen zij in hun eigen tempo aan het voor de groep staan en uitvoeren van technische handelingen. Pupillengroep: 5, waarvan 4 gediplomeerd en 1 in opleiding CD-junioren en oudere junioren: 4 gediplomeerde trainers 1 in opleiding Accommodatie: kunststofatletiekbaan en clubhuis ‘D’n Aanloop’. Locatie: gemeente-lijk sportpark ´Den Dries´ Opvallende wedstrijden zijn de Wedertcross in februari, Kempische kampioen-schappen in september En de Valkenloop 2e zondag van november.

Dé Jeugdprijs Dé Jeugdprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan de atletiekvereniging met activiteiten die een positieve bijdragen leveren aan de jeugdleden. De jury, bestaande uit drie jeugdleden van verschillende verenigingen, een lid van het Jeugdplatform en een bondsmedewerker, beoordeelde 22 inzendingen over 2009. De toekenning van de eerste prijs aan Atletiekvereniging Valkenswaard beargumenteerde de jury als volgt: ´AVV stak met kop en schouders boven de andere inzendingen uit. Een erg complete inzending die goed overdraagbaar is dankzij het toegestuurde draaiboek met uitwerking van alle spellen. De samenwerking tussen Nederland en België wordt als erg positief beoordeeld.´ Op www.atletiekunie.nl staan in één document de tijdsbalk in voorbereiding op de uitwisselingsdag en een uitwerking van de activiteiten op de dag zelf. Inspirerend voor verenigingen die ook iets dergelijks op touw willen zetten. Atletiekvereniging Valkenswaard ontving als waardering voor haar uit-

wisseling een bokaal en bedrag van 1000 euro te besteden aan jeugdactiviteiten. Clemens Vollebergh is hoofd- en eindredacteur van dit Digitaal Magazine

Sculptuur bij Dé Jeugdprijs

Page 21: Magazine 3, 1 september 2010

21

De kwestie De vorige keer legden wij u de volgende kwestie voor:

Training geven aan jonge junioren is de

laatste tien jaar complexer geworden.

De redactie heeft zelfs pupillen- en juniorentrainers direct benaderd voor een reactie. Helaas zonder resultaat. Daarom blijft de stelling gewoon staan: hij is interessant genoeg en alle ‘jonge juniorentrainers’ zijn terug van vakantie. Laat je mening horen!

Onze vraag: Wat is uw mening en wat zijn uw argumenten?

• Mail uw reactie (in maximaal 200 woorden) naar [email protected] en doe dat vóór 20 november 2010.

• Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten.

Page 22: Magazine 3, 1 september 2010

22

Voor u gelezen en beoordeeld Nieuwe theorie heeft geen gevolgen voor trainingspraktijk

Vermoeidheid: hoofd- of spierprobleem? Jan Heusinkveld Een discussie over vermoeidheid [1].. Hoe komt het dat een atleet vermoeid raakt en niet meer de inspanning kan leveren, die hij/zij daarvóór nog we l aankon? De central governor theory stelt dat vermoeidheid in het hoofd zit en niet in de (be en)spieren. Jan Heusinkveld concludeert dat, gesteld dat die theorie al juist zou zijn, het geen gevolgen heeft voor de trainingspraktijk. Voorbeeld: een 400m lopen op de baan in stel 72 seconden gaat vanzelf, drie ronden gaat al moei-lijker, meer dan vijf ronden lukt niet. Er is een tijd geweest, dat vrijwel iedereen ervan overtuigd was dat de hier bedoelde vermoeidheid in de spier zit. Die verzuurt en kan dan niet meer zo krachtig sa-mentrekken. De laatste jaren komen ook andere meningen bovendrijven. Die zeggen, dat het wellicht een centraal probleem is: het zijn de hersenen die vermoeid raken. Als je dat leest, dan is het nog maar een kleine stap naar de conclusie: de klassieke fysiologische trainingsprincipes (aëroob, anaë-roob, enz) worden irrelevant voor de trainingspraktijk. En, zo’n uitspraak ligt er inderdaad(2). Met dit ar-tikel toon ik aan dat er niets verandert in de trainingspraktijk als het idee van centrale vermoeidheid geldig is en toets ik de juistheid van de stelling. En als die stelling niet geldig is, wordt de noodzaak voor een veranderde trainingspraktijk nog minder. Central governor theory Wim Burgerhout (3) publiceerde in Sportgericht een serie van drie zeer informatieve artikelen onder de titel Afscheid van melkzuur. In een vorig artikel in dit magazine(4) werd al op de titel ingegaan. In deze bijdrage gaat het om een andere kant van dezelfde medaille. Het gaat om de vraag ‘zit vermoeidheid in je spieren of tussen de oren’. Burgerhout begint met de stelling, dat nieuw onderzoek het idee on-dergraaft dat het de ‘verzuring’ in de spier is waardoor vermoeidheid optreedt. Vervolgens roert hij een heleboel factoren aan, die vermoeidheid kunnen veroorzaken omdat er sprake is van een grote, inge-wikkelde keten van acties en reacties in het lichaam. Deze gaan van de hersenen via het ruggenmerg (samen het centrale zenuwstelsel, verder czs te noemen) tot aan de kleinste spiervezels in de arbei-dende lichaamsdelen. In lijn met wat de wetenschap pretendeert zegt hij, dat het waarschijnlijk is dat centrale vermoeidheid eerder optreedt dan perifere (in het Engels aangeduid met de ‘central governor theory’). Een andere minimaal even belangrijke uitspraak van Burgerhout: ‘centrale vermoeidheid speelt een nuttige rol in de bescherming van het lichaam tegen overbelasting’. De voorbarige conclusies daaruit Zoals gezegd: je kon het zien aankomen en het gebeurde inderdaad. In Proloop van maart 2010(2) staat een tweetal artikelen over de 800meter. Het tweede is (ook) een soort commentaar op het eerste. Met daarin de opmerking dat fysiologische trainingsprincipes (aëroob, anaëroob) irrelevant worden voor de trainingspraktijk. En dan volgt wat hier en nu van belang is: ´dat voor deze stelling wat te zeggen is, bevestigt recent wetenschappelijk onderzoek naar de Central Governor Theory´.

Page 23: Magazine 3, 1 september 2010

23

Waarom die conclusie voorbarig is In theorie kan het best waar zijn, dat het czs iets teweegbrengt dat wij als ´vermoeidheid´ betitelen/ervaren. Maar dan nog! Je moet een laag dieper graven en je afvragen, waarom het csz dat doet. En het antwoord daarop is: omdat er iets gebeurt in de spier, dat voor het czs aanleiding is om de voet van het gaspedaal te halen. Er is een artikel(5) dat daar dieper op ingaat. En de kern is: het czs doet dat niet zomaar: het interne milieu in de spier verandert zodanig dat ingrijpen nodig is. Meestal verzuurt de spier (laten wij dat voor het gemak zo maar noemen). Als dat gebeurt, ontvangt het czs een seintje, dat er ongewenste dingen optreden in de spier en dat dit niet erger moet worden. Ook het opraken van de energievoorraden in de spier kan een oorzaak zijn. De oplossing voor dit probleem is heel simpel: zorg ervoor dat je conditie zo goed is, dat je niet verzuurt, of zorg ervoor, dat de spier een zo grote buffercapaciteit heeft, dat de verzuring als het ware ´verstopt´ of ‘veilig opgeborgen’ is. Dan is er geen aanleiding meer om een signaal naar het czs te zenden. Anders gezegd naarmate aëroob vermogen en anaërobe capaciteit groter zijn, gaan er geen/minder signalen naar het czs om in te grijpen. Dus gewoon blijven doortrainen zoals wij gewoon zijn. Anders, beter gezegd: de central governor theory hoeft, gesteld die geldig is, niet te leiden tot aanpassing van trainingsprincipes. Voor de goede orde: wij praten hier over het gezonde lichaam van een sporter en niet over ziekten, handicaps en dergelijke. Geldigheid Waarom is de central governor theory wellicht toch minder belangrijk en niet altijd geldig? Een spier die samentrekt (beter: zich spant) krijgt daarvoor opdracht vanuit het czs. Je kunt dat zien op een EMG (elektromyogram). U kent vast wel die grafieken (met die grillige lijn) die weergeven hoe sterk de elektrische prikkel is. Naarmate de prikkel sterker is, is de kracht groter. En als je het oppervlak onder die grilige lijn neemt heb je het totaal van de prikkels te pakken. Dat noemt men de iEMG, de integra-ted EMG. Aan de hand hiervan kan worden verduidelijkt wat er gebeurt als de central governor theory opgeld doet, en wat er gebeurt als dat niet zo is. Stel dat die theorie juist is, dan zie je bij het dalen van het looptempo, dat de iEMG ook daalt. Immers: de prikkel vanuit het czs wordt minder. De daling van de kracht en van het iEMG lopen gelijk op. Maar stel nu dat de oorzaak van de prestatiedaling door vermoeidheid niet centraal maar in de spier zelf ligt, dan blijft de iEMG hoog, ook als het tempo daalt. De hersenen geven nog wel het commando om te spannen door, maar de spier kan niet ‘ge-hoorzamen’. Twee voorbeelden In haar proefschrift toetst Floor Hettinga(6) impliciet de geldigheid van de central governor theory. Zij geeft twee voorbeelden, waarbij in het eerste geval de central governor theory niet opgaat, in het tweede geval wél.

o Geval 1: ‘verzuring’. Bij de 4km achtervolging wielrennen werd gevonden, dat het vermogen (de kracht) in de loop van de wedstrijd daalde, maar dat de iEMG gelijk bleef of zelfs steeg. Het czs maant de spier een hoog vermogen te handhaven, maar de spier kan dat blijkbaar niet. Het gaat bij de achtervolging over een inspanningsduur van maximaal 5 minuten. Dit be-tekent dat er een sterke verzuring (laten wij dat standaardbegrip maar weer eens gebruiken) optreedt. En die sterke verzuring zorgt er blijkbaar voor, dat de elektrische prikkels niet meer aankomen bij de actine- en myosine-filamenten, die voor het samentrekken /spannen zorgen. Ook dit kun je overigens als een beschermingsmechanisme zien. In de spier zit blijkbaar een mechanisme dat de elektrische prikkel niet doorgeeft. Daardoor wordt er minder krachtig samengetrokken, daardoor is de ‘verzuring’ minder en daardoor wordt de mogelijke schade /vergiftiging in de spier beperkt. Door een goede training kun je het aëroob vermogen en de anaërobe capaciteit zó trainen, dat de nadelige gevolgen van de zware inspanning later en minder zwaar optreden. Voor de trainingspraktijk verandert er niets.

Page 24: Magazine 3, 1 september 2010

24

o Geval 2: ‘de ATP-voorraad’. Bij de 100km tijdrit lag dat anders. Daar daalden ‘trap’vermogen en iEMG gelijk op. Dat zou kunnen beteken, dat het czs vindt, dat de spier minder vermogen moet gaan leveren. En de reden daarachter zou kunnen zijn dat de energievoorraden opra-ken. En ook dat kun je als een beschermingsmechanisme zien. In de spier moet namelijk altijd een voorraad energie in de vorm van ATP aanwezig zijn. Want zonder ATP is de spier con-stant gespannen (vergelijk het met lijkstijfheid). Ook hier kun je door een goede training en voeding ervoor zorgen dat de nadelige gevolgen van de zware inspanning later en minder zwaar optreden. Ook in dit geval: voor de trainingspraktijk verandert er niets.

Eindconclusie Er zijn aanwijzingen dat het niet altijd de spier zelf is, die vermoeidheid omzet in minder kracht. Daar-tegenover zijn er ook aanwijzingen, die wél naar de spier zelf verwijzen. Maar zoals hiervóór is aan-getoond: ook in het eerste geval verandert er niets aan de hier en nu gehanteerde trainingsprincipes. Dus: gewoon doorgaan met training geven aan de hand van de trainingsprincipes die wij kennen. Literatuur/bronnen

1. Vermoeidheid en uithoudingsvermogen zijn twee kanten van dezelfde medaille: naarmate je uithoudings-vermogen groter is, treedt vermoeidheid later of pas bij een grotere inspanning op. Uithoudingsver-mogen kun je omschrijven als ‘behoud van kracht’ (zie ook mijn artikel ‘Specificiteit en motorische basiseigenschappen’ in pro loop 2/2010). In het onder 6 genoemde proefschrift definieert Floor Hettinga op blz 26 vermoeidheid als ‘decrease in force production and power output, c.q. inability to maintain force despite the presence of an increased perception of action.

2. Stefan IJmker, Hoe snel moet je zijn voor een topprestatie en Ruben Jongkind: De 800 meter: beschou-wing en commentaar op het instrument van IJmker, in: Pro Loop maart 2010.

3. Burgerhout, Wim, Afscheid van melkzuur, in: Sportgericht nr. 4-5;61, 2007(deel 1); nr.6; 61, 2007(deel 2); nr.1: 62, 2008 (deel 3).

4. Digitaal Magazine Atletiekunie 2010-1 blz. 25-27: Lactaat: van boosdoener tot weldoener. In de rubriek Voor u gelezen en beoordeeld.

5. Kayser: Exercise starts and ends in the brain; in: Eur J Appl Physiol (2003) 90: 411-419 6. Hettinga, Floor, Optimal pacing strategy in competitive athletic performance, proefschrift Bewegingswe-

tenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, 2008. Jan Heusinkveld (1938), loopverslaafd na het zien van de eerste sub-4 minute-mile op 6 mei 1954, volgde zowel de A-B als C-cursus en specialisaties sprint horden en middenlange afstand. Jan was, bijna vanaf de aftrap, be-trokken bij het opzetten van de TLG-cursus (huidige LT3). Hij was trainer voor afstanden vanaf 400m t/m de ma-rathon in Enschede, Harderwijk, Amersfoort, Utrecht, Soest en nu weer in Enschede bij de studentenatletiekvere-niging Kronos.

Page 25: Magazine 3, 1 september 2010

25

Oefenstof

Variatie in de warming-up

Verrassend warm worden Irma van Gils Veel trainers zijn het zich niet bewust, maar de wa rming-up is hét visitekaartje van de training. Daarmee kom je binnen als trainer (lees ook trainst er), zet je de toon en geef je sfeer aan het verdere verloop van de training. Zo’n eerste indruk is beeldbepalend en blijft hangen. In deze bijdrage deelt Irma van Gils haar visie op de warmi ng-up met ons. Samen lopen en plezier in bewegen zijn voor haar belangrijker uitgangspunten. Vaak zijn lopers tevreden met hun vaste inloopronde. Zodra de trainer daarin gaat variëren, kijken ze eerst de kat uit de boom. Dit vergt natuurlijk wel wat van jou als trainer: creativiteit, voorbereiding en volhouden. Na verloop van tijd blijken lopers die variatie te gaan waarderen. Opbouw van de warming-up Voor atleten is de warming-up vooral bedoeld om in de stemming van de training te komen en daarbij ook het lichaam op te warmen. Hoe ouder de atleet des te belangrijker die lichamelijke warming-up is. Verondersteld wordt dat een goede warming-up in hoge mate de kans op letsels verminderd en het prestatieniveau verhoogt. Een warming-up bestaat uit drie delen:

1. de circulatiewarming-up, waarin atleten vooral veel bewegen en de stofwisseling verhoogd wordt;

2. de oefeningen, bij voorkeur zo dynamisch mogelijk; 3. de specifieke warming-up, om alle grote spiergroepen te activeren en vooral de spiergroepen

die het meest nadrukkelijk bij de inspanning betrokken zijn. De warming-up moet aansluiten bij het doel van de training en de gekozen kern. Zo pas je voor een training met als doel kennismaking, andere vormen toe in de warming-up dan wanneer je het aëroob vermogen wilt vergroten, in voorbereiding op een marathon. In het kader is de warming-up van deze trainingen uitgewerkt als voorbeeld. In het algemeen geldt: sluit aan bij de mogelijkheden van de lopers en hoe intensiever de kern (kern 1 en/of kern 2) des te pittiger de specifieke warming-up. Blijf dus vooral nadenken als trainer over wat je wilt bereiken met de training en welke warming-up vormen daaraan bijdragen. Doel: kennismaking (met elkaar en met de loop-sport) Uitgangssituatie: een groep beginnende lopers die elkaar niet kent en die jij als trainer ook nog niet (goed) kent. Kern 1 bestaat uit een kennismaking met loop-techniek. Kern 2 bestaat uit 6 x 1 minuut rustig dribbelen in praattempo, pauze 3 minuten wandelen. De warming-up kan er als volgt uit zien: Maak met pylonen een vierkant in een open ruimte. De lopers vertrekken vanuit vierkant x minuten heen en

Doel: vergroten aëroob vermogen aan het begin van een marathonvoorbereiding De kern is een wisselduurloop, bijv. 15’ DL1 – 10’ DL2 – 10’ DL1 – 15’ DL2 – 5’ DL1 – 5’ DL2. De warming-up kan er als volgt uit zien: Rustig inlopen over een parcours in zandlopervorm. Door het parcours in een kleine ruimte uit te zetten kruisen de lopers elkaar regelmatig, ze zijn dus niet alleen met zichzelf of hun gesprekspartner bezig maar moeten ook op de anderen letten. Andere voordelen

Page 26: Magazine 3, 1 september 2010

26

terug in steeds wisselende duo’s. Tempo: wandelen. Daarna individueel met wisselende tempo’s: wandelen, sportief wandelen, snel wandelen. De wandelminuten afwisselen met eenvoudige dynamische oefeningen. Zo krijg je zicht op de mogelijkheden en belemme-ringen binnen de groep. Denk eraan: niet springen met beginners! Voor de specifieke warming-up maak je een tweede vierkant. De lopers wandelen vrij in de ruimte. Je geeft ze vooraf een gesloten vraag mee. wanneer je fluit, zo snel mogelijk wandelen naar vak A (ja) of vak B (nee). Voorbeeld vragen zijn: Ben je getrouwd? Heb je kinderen? Woon je in plaats X? Ben je jonger dan 40 jaar? et cetera. De samenstelling van de lopers in beide vakken zal steeds wisselen en levert genoeg voer voor de kennismaking.

zijn: ieder kan in zijn/haar eigen tempo lopen, niemand heeft het gevoel achteraan te lopen. Dynamische oefe-ningen kunnen al lopend op de rechte zijden gedaan worden en eventueel staande dynamische oefeningen in het midden van het parcours. Voor de specifieke warming-up verschillende variaties (bijvoorbeeld dia-gonaal) met lichte versnellingslopen over het parcours. De warming-up draagt zo bij aan het verbeteren van de aërobe capaciteit.

Blijf dus vooral nadenken over wat je wilt bereiken met de training en welke warming-upvormen daaraan bijdragen. Jouw gereedschapskist Met vier variabelen uit jouw gereedschapskist als trainer -organisatievorm, omgeving, groep, mate-riaal- kun je een groot aantal verschillende warming-ups samenstellen. Ik loop ze even langs. In feite zijn er twee organisatievormen: een vast of een vrij parcours. De mogelijkheden zijn oneindig. Voorwaarde is jouw creativiteit. Denk aan vaste parkoersen als: cirkel, vierkant, rechthoek, zandloper, acht, klaverblad, ster, spaken. Bij een vrij parcours bepalen de lopers zelf de richting: heen, heen en weer, random. Mogelijkheden Trainingen vinden meestal plaats op of vanaf een vaste locatie: de atletiekbaan, het bos of de wijk. De atletiekbaan heeft één afgedwongen vast parcours (de baan zelf) en oneindig veel andere vaste parkoersen op het middenveld, het sintelveld en combinaties daarvan. Bos en wijk kennen paden en wegen, waarmee je een groot aantal vaste en variabele parkoersen kunt maken. En soms heb je een plein of een grasveld, een open plek in het bos die extra mogelijkheden biedt. Stel je open voor de mogelijkheden die jouw locatie je biedt. De groep is zelden uniform qua tempo. Wie heeft er immers een groep van 20 lopers met allemaal precies hetzelfde omslagpunt? Dit betekent dat je de groep kunt benutten als variabele in jouw training door uniforme subgroepen (eenlingen, tweetallen, drietallen, meertallen) of juist heterogene sub-groepen (tweetallen, drietallen) te maken. Met sportmateriaal, mits zinvol toegepast, geef je de training een ander aanzien. Pylonen zijn de meest eenvoudige, maar denk ook aan hekjes, matten, ballen, estafettestokken. Daarnaast kun je gebruik maken van spelmateriaal: dobbelsteen, kwartet, puzzel, kaartspel, letterbak; themamateriaal: gekleurde eieren, kerstversiering, verbeelding; routebeschrijving: kaart, beschreven, getekend, meerkeuze, striproute. Je voegt een extra spelelement aan jouw training toe, wanneer je de opdracht competitief formuleert. Meestal doe je loopspelen in de vorm van een vast parcours, maar een vrij parcours is ook mogelijk. Ieder spel dat je thuis aan tafel speelt, kan je ook in het bos of op de atletiekbaan spelen. Twee tips van Bart Raijmakers (2009): houd het simpel en houd het doel van de training voor ogen. Ook de omgeving biedt tal van mogelijkheden: heuvels, zand(bak), stoepranden, sloten, trimparcours, banken. Voorbeelden Prachtig natuurlijk een dergelijke gereedschapskist, maar hoe pas je die nu toe? Tip van Michel de Regt (2010): varieer met beperkte middelen. Neem als voorbeeld een bank. Denk eens na wat je

Page 27: Magazine 3, 1 september 2010

27

allemaal met een bank kunt doen … op de bank … over de bank … naast de bank. Ik geef drie andere voorbeelden.

1. Organisatievorm - cirkel Uitgangspunt is een vast parcours, een cirkel. Voorwaarde is een open plek van voldoende omvang en met vlakke ondergrond. Meest eenvoudige warming-up is rondjes lopen. Je kunt al lopend oefeningen doen (zijwaartse aansluitpas, achteruit lopen, kniehef et cetera). Variaties: gereedschapskist variatie toelichting groep loperscirkel Alle lopers staan in een cirkel, de helft van de groep (nrs.1 en 2

aanwijzen) doet een loopvorm (met wijzers van klok mee of er tegenin), de andere helft doet een oefening op de plaats

organisatievorm heen en weer Alle atleten doen een loopvorm naar het midden van de cirkel en terug

materiaal puntenloop Alle pylonen hebben een nummer van 1 t/m 9, de lopers trekken individueel een nummer en lopen vanaf pyloon 0 buitenom de cirkel naar de betreffende pyloon en terug, wie het eerst 40 punten heeft

omgeving wisselende ondergrond

Door de cirkel bewust uit te zetten op verschillende ondergronden, laat je jouw lopers hier in de warming-up al aan wennen

2. Uniforme groep - eenling

Uitgangspunt is het individu. Met minutenlopen vanuit een centraal punt met halverwege omkeren, houd je de groep bij elkaar en loopt ieder individu in zijn eigen tempo. Het tempo pas je aan, aan het doel van de warming-up. Variaties: gereedschapskist variatie toelichting groep alfabetloop De atleten lopen in een groep in dribbeltempo. In een rij op alfabet

van de voornaam gaan lopen organisatievorm stokloop Lopers lopen allemaal in één richting en zetten na bijv. 30 sec.

een pyloon neer. Allemaal terug dribbelen. Opnieuw starten en weer bij hun eigen pyloon uitkomen. Dan dezelfde afstand een sec. sneller

materiaal ophaalloop Overal in en om de locatie liggen eieren (of ander themamateriaal) verstopt. De atleten gaan een ei zoeken. De eieren worden teruggebracht naar het centrale punt. etc.

omgeving markant punt Iedere loper kiest zijn eigen markante punt om te keren. Vervolgens ruilen ze hun punt met dat van een ander.

3. Materiaal – letters

Uitgangspunt is een letterdoos. Deze zitten in bakjes die in een halve cirkel staan. Vanuit het centrale punt lopen de lopers naar een bakje, pakken een letter en lopen weer terug, et cetera. De afstand tot het centrale punt hangt samen met het doel van de training. Door er een spelvorm aan te koppelen (‘wie maakt het laatste woord’) beïnvloed je het tempo, terwijl de snelste loper niet per definitie wint. Variaties: gereedschapskist variatie toelichting groep duoloop De atleten van een duo lopen om de beurt. Het duo met het

langste woord heeft gewonnen. Daarna nieuwe duo’s maken organisatievorm rebus Een oneven aantal pylonen staat in een cirkel. Onder iedere

pyloon zit één letter. Een even aantal pylonen rennen (letter

Page 28: Magazine 3, 1 september 2010

28

noteren) etc. Wie lost de rebus als eerste op ….

materiaal dobbelsteenloop Eerst gooien, dan lopen naar de pyloon met het betreffend cijfer. Wie het eerst 40 punten heeft …

omgeving markant punt Eén loper trekt een letter en kiest een punt dat met die letter begint (bank, vuilnisbak, …). De hele groep loopt erheen en terug.

Aandachtspunten:

• Een gevarieerd breed aanbod van loopvormen en oefeningen prikkelt de basisvaardigheden van de lopers. Variatie aanbrengen kost tijd. Geef jouw lopers de tijd om te wennen. Wissel bijvoorbeeld een training als vanouds af met een training met iets nieuws, plan eens één keer per maand een spelvorm. Niet iedereen zal alles leuk vinden en dat hoeft ook niet. Blijf wel in gesprek met jouw lopers over hun beleving van de trainingen.

• Houd rekening met verschillen in tempo tussen lopers. Door de organisatievorm of de groep aan te passen, kan iedereen altijd meedoen. Probeer wachtende lopers zoveel mogelijk te beperken. Doel van de warming-up is immers het lichaam van de lopers op te warmen.

• Het spelen met weinig regels werkt vaak het snelst en kan verrassender zijn. Vul de regels slechts aan als dat tijdens een spelvorm nodig blijkt te zijn. Houd bij een spelvorm de veiligheid in de gaten. Spreid je aandacht over alle lopers, niet alleen maar fysiek begaafden complimenteren. Wanneer je zelf een enkele keer meedoet, is dat voor de lopers erg motiverend.

Ook voor de oefeningen in de warming-up geldt: Wat is het doel? Losmaken, welke spieren dan en hoe werkt een spier? Kracht vergroten, welk type kracht en welke spieren dan? Welke oefeningen zijn af te raden? TLG-ers kennen vast de lijst met ‘verboden oefeningen’. Daarnaast zijn de mogelijkheden van de lopers van belang. Voor losmaak- en krachtoefeningen is in feite eenzelfde systematische trainingsopbouw (van eenvoudig naar moeilijk, van licht naar zwaar, van weinig naar veel herhalingen, van extensief naar intensief) gewenst als bij de kern van de training. Dus niet springen met beginners, weet welk type kracht je traint en welke methode daarvoor geschikt is. Varieer ook eens met de vorm waarin je oefeningen laat doen: wissel (stilstaande) oefeningen en lopen af, doe alle losmaak-oefeningen tijdens het lopen, kies een circuitvorm. Variatie hoef je niet te beperken tot de warming-up. Wanneer je trainingsmethode (verschillende duur-loopvormen, extensieve- en intensieve intervalvormen) toevoegt aan jouw gereedschapskist, kun je op dezelfde manier als bij de warming-up variatie in de kern van de training realiseren. Vooral voor begin-nende en puur recreatieve lopers (gezondheid, gezelligheid) bied je dan een aantrekkelijke manier om met de loopsport bezig te zijn. Slot In het begin van mijn trainersloopbaan was ik vooral bezig met het verzamelen van voorbeelden van losmaakoefeningen, loopvormen, loopscholing en trainingsprogramma’s. Daaruit stelde ik dan loop-trainingen samen. Het bleek lastig die brij op een goede manier te ordenen en toegankelijk te houden. Mijn lesvoorbereidingen maakte ik op papier. Dus als ik terug wilde grijpen op een oude training, moest ik bladeren en zoeken. In de loop van de tijd ben ik looptrainingen, uitgaande van het jaarplan en het doel van de training, steeds meer rondom thema’s gaan organiseren. In feite zoals de gereed-schapskist werkt. Daardoor vallen losse onderdelen meer op hun plek, sluiten warming-up en kern beter op elkaar aan en worden voorbeelden ideeën ter inspiratie die ik met kleine of grote wijzigingen in mijn thema pas. Het terug kunnen vinden van voorbeelden is daardoor steeds minder belangrijk voor me.

Page 29: Magazine 3, 1 september 2010

29

Daarnaast ben ik door nieuwe inzichten en ervaringen steeds kritischer gaan kijken naar de opbouw van mijn warming-up. Vooral naar de aansluiting van de warming-up op de kern en naar mijn keuze van oefeningen: geen intensief spel voorafgaand aan een lange intervaltraining, liever een eenvoudige veilige sprongoefening (omhoogspringen van uit stand) dan een risicovolle oefening (dieptesprong), kniehef vanuit stand in plaats van skipping voor beginners, liever een oefening met vijf variaties dan zes totaal verschillende oefeningen. Ik hoop dat de gereedschapskist en de voorbeelden een stimulans zijn om jouw eigen vormen van variatie te ontwikkelen. Ook in onderstaande literatuur vind je voorbeelden. Uitgangspunt blijft het doel van de training en het type lopers dat je hebt. Blijf dus vooral nadenken als trainer over wat je wilt bereiken met de training en welke warming-up vormen daaraan bijdragen. Op die manier verras je jouw lopers tijdens het warm worden. Literatuur

1. Bart Raijmakers, Een goed begin is het halve werk! Trainingsvormen voor beginnende lopers. Loopsportdag, 2009.

2. Chris Mooij (en anderen), Bronnenboek Spel. bewegingsonderwijs voor de basisschool. 3. Michel de Regt, Spelvormen voor de atletiektraining. Atletiekunie, 2010. 4. Peter Klos, Samen lopen. Het hoe en waarom van het lopen met groepen. KNAU, 1998.

Irma van Gils geeft looptrainingen en –clinics aan zeer diverse groepen loopsters en lopers. Plezier in hardlopen en variatie staan daarbij centraal, want zonder plezier houdt niemand het vol. Irma heeft een eigen bedrijf LOOPFIRMA, gespecialiseerd in hardlooptrainingen, -opleidingen en –begeleiding. Zij geeft als opleider voor de Atletiekunie de LT3 en LT2-cursus en bijscholing aan trainers.

Page 30: Magazine 3, 1 september 2010

30

Enquête

Resultaten na magazine 1 van 2010 Na het eerste nummer is er een korte enquête verspr eid onder alle ontvangers van het Digitale Magazine. Dit heeft de onderstaande resultaten opge leverd (166 respondenten). De redactie is redelijk tevreden over de uitkomsten. De suggesties uit de open vragen worden, daar waar mogelijk, gebruikt om zaken aan te passen c.q. te verbeteren. Ook na dit nummer zal er een korte enquête worden gestuurd. Deze zal zich richten op de interactie tussen de lezers en het digitale Magazine en op de rubriek Aan het woord. De enquête is kort en invullen kost slechts enkele minuten tijd. Ook nu wordt er weer Asics kleiding verloot onder de respondenten. Uitkomsten:

Lees je het Digitale Magazine voor licentiehouders? Helemaal 27% Grotendeels 43% Gemiddeld 20% Een klein gedeelte 10% Helemaal niet 1% geen antwoord

Hoe vaak maak je gebruik van een bijscholing, congr es of een andere bijeenkomst die via een Nieuwsflits onder je aandacht is gebracht? nooit 6% 1 keer per jaar 55% 2 keer per jaar 30% 3 keer per jaar 5% meer dan 3 keer per jaar 3% geen antwoord 1%

Wat is je mening over de totale inhoud van het maga zine? uitstekend 6% goed 58% voldoende 29% matig 4% slecht geen antwoord 2%

Wat vind je van de omvang van het magazine? uitstekend 3% goed 55% voldoende 35% matig 4% slecht 1% geen antwoord 2%

Wat is je mening over de rubriek Voor u gelezen en beoordeeld ? uitstekend 4% goed 42% voldoende 45% matig 5% slecht geen antwoord 3%

Page 31: Magazine 3, 1 september 2010

31

Hoe vaak lees je de rubriek Voor u gelezen en beoordeeld ? altijd 22% vaak 17% regelmatig 33% soms 24% nooit 1% geen antwoord 2%

Gebruik je als trainer de informatie uit de rubriek Voor u gelezen en beoordeeld ? altijd 4% vaak 10% regelmatig 27% soms 46% nooit 9% geen antwoord 4% De redactie