meca bouwplaatsmachinist praktijk

96
Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid BOUWPLAATSMACHINISTEN PRAKTIJK BOUWPLAATSMACHINISTEN

Upload: arisan47

Post on 01-Dec-2015

73 views

Category:

Documents


4 download

DESCRIPTION

bouwplaatsmachinist-praktijk

TRANSCRIPT

Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid

BOUWPLAATSMACHINISTEN PRAKTIJK

BouwplaatsmachinistEn

2

3

Situering

Er bestaan al verschillende uitgaven over bouwplaatsmachines, maar de meeste zijn verouderd. Daarom is de vraag naar een modern handboek, waarin ook de nieuwe technieken aan bod komen, enorm groot.

Het ‘Modulair handboek Bouwplaatsmachinisten’ werd geschreven in opdracht van fvb-ffc Constructiv (Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid). De dienst Gemechaniseerde beroepen (MECA) van het fvb vormde het redactieteam. De verschillende boekdelen werden in samenwerking met de opleidingsinstellingen uitgewerkt.

Dit handboek werd opgebouwd uit verschillende boekdelen en verder opgesplitst in modules. De structuur en inhoud werden aangepast aan de nieuwe technieken in de bouw- en machinewereld.

In het naslagwerk werd tekst zoveel mogelijk afgewisseld met afbeeldingen. Hierdoor krijgt de lezer het leermateriaal meer visueel aangeboden.

Om goed aan te sluiten bij de realiteit en de principes van competentieleren is een praktijkgerichte beschrijving het uitgangspunt van elk onderwerp. De boekdelen bevatten ook praktijkoefeningen.

Opleidingsonafhankelijk

Het handboek werd zo ontwikkeld dat het voor verschillende doelgroepen toegankelijk is.

We streven naar een doorlopende opleiding: zo kan zowel een leerling bouwplaatsmachinist als een werkzoekende in de bouw of een werknemer van een bouwbedrijf dit handboek gebruiken.

Een geïntegreerde aanpak

Veiligheid, gezondheid en milieu zijn thema’s die de redactie hoog in het vaandel draagt. Het is voor een bouwplaatsmachinist uitermate belangrijk dat hij daar de nodige aandacht aan besteedt. Om de toepasbaarheid te optimaliseren werden deze thema’s zoveel mogelijk geïntegreerd in het handboek.

Robert Vertenueil Voorzitter fvb-ffc Constructiv

VOORWOORD

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

4

InHOuDstAFEl

1. start – En stopprocEdurE ...............71.1. Dagelijkse controle ........................................................7

1.1.1. Visuele controle .......................................................71.1.2. Controle van het motoroliepeil ........................81.1.3. Controle van het peil van

de hydraulische olie ...............................................91.1.4. Controle van het koelvloeistofpeil ...............101.1.5. Controle van de koelventilatorriem .............111.1.6. Controle van de bandenspanning ...............111.1.7. Controle van de rupsspanning ......................111.1.8. Inschakelen van de stroomonderbreker....12

1.2. startprocedure ..............................................................131.2.1. starten van de machine ....................................131.2.2. Opwarmen van de hydraulische olie ..........141.2.3. Visuele controle ....................................................141.2.4. smeren van de machine ...................................14

1.3. stopprocedure ..............................................................181.3.1. Voltanken van de machine ..............................181.3.2. parkeren van de machine .................................181.3.3. De tien geboden van de bestuurder van

bouwplaatsmachines .........................................201.4. Werking van een graafmachine ..........................21

2. EEn opdracht oF projEct Voor dE Bouwplaatsmachinist rEalisErEn ..................................................................232.1. project 1: een wandelpad aanleggen .............232.2. project 2: een visput uitgraven ............................24

3. dE rij- En BEsturingstEchniEkEn .........................................................................................................253.1. Rupskraan (minigraver en

gewone graafmachine) ...........................................253.1.1. Gewoon rijden ......................................................253.1.2. Manoeuvreren .......................................................27

3.2. Bandenkraan ...................................................................293.2.1. Rij- en besturingstechnieken ..........................293.2.2. Aandachtspunten ................................................29

3.3. Beheerst bewegen ......................................................303.4. Besturen op basis van seintekens......................313.5. Hydraulische graafmachine ..................................32

3.5.1. Vlakstellen van de machine .............................323.5.2. nivelleren op zicht ..............................................343.5.3. nivelleren op zicht op 2 en 3 niveaus .........353.5.4. Op- en afrijden van een helling .....................363.5.5. Maken van een ophoging................................383.5.6. Wisselen van uitrusting .....................................393.5.7. uitzetten en maken van een rechte sleuf .423.5.8. uitzetten van haakse hoeken en graven

van een eenvoudige fundering en een fundering volgens een opgegeven plan...43

3.5.9. uitzetten en graven van een bocht .............443.5.10. Maken van 4 vierkanten in een vierkant ...453.5.11. nivelleren van een perceel met behulp

van een lasertoestel .........................................463.5.12. Graven van een V-gracht met

een profielbak .....................................................473.5.13. Aanleggen van een talud ..............................483.5.14. laden van een dumper of vrachtwagen ....53

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

5

InHOuDstAFEl

4. BasisVaardighEdEn Bij wEg- En omgEVingswErkEn ............................554.1. Graven ................................................................................55

4.1.1.1. Bediening van de graafarm ..........................554.1.1.2. Dozerbladbediening .......................................564.1.1.3. Gebruik van het dozerblad...........................564.1.1.4. Motorbediening................................................564.1.2.1. Veiligheid tijdens de bediening .................574.1.2.2. Andere personen..............................................574.1.2.3. Veiligheidsgordels ............................................574.1.3. Aanwijzingen om het werkrendement

te verbeteren .........................................................584.2. profileren ...........................................................................59

4.2.1. Graven van een sleuf met behulp van een laserapparaat ................................................59

4.3. Overbrengen van coördinaten ...........................634.3.1. Zichten tussen twee punten ..........................634.3.2. Gewijzigd tonrond profiel uitzetten ............644.3.3. toestellen om coördinaten

over te brengen ....................................................65

5. EEnVoudigE BEstratingswErkEn ...................................675.1. tien basisregels voor een correcte uitvoering

van verhardingen in betonstraatstenen ........675.1.1. Ondergrond ...........................................................685.1.2. Kantopsluiting .......................................................685.1.3. Fundering ................................................................695.1.4. straatlaag .................................................................705.1.5. Mengen van betonstraatstenen....................70

5.1.6. plaatsen ....................................................................715.1.7. Voegvulling .............................................................725.1.8. Aftrillen .....................................................................735.1.9. Ingebruikname .....................................................745.1.10. Controle en onderhoud .................................74

5.2. plaatsen van trottoirbanden .................................755.2.1. Bandenlijnen uitzetten ......................................755.2.2. trottoirbanden en greppels plaatsen

zonder helling .......................................................775.2.3. Werkwijze ................................................................775.2.4. Veiligheid .................................................................785.2.5. Enkele afbeeldingen uit de praktijk .............785.2.6. plaatsing van trottoirbanden in een inrit...795.2.7. Volgorde van plaatsing

van de boordsteen in de inrit .........................805.2.8. Banden bij een inrit .............................................805.2.9. Goot uitzetten .......................................................815.2.10. Een weg met helling ........................................825.2.11. straatmakergereedschap gebruiken en

onderhouden ......................................................835.2.12. passtukken maken van betonbanden ......845.2.13. persoonlijke beschermingsmiddelen .......845.2.14. Onderfundering en fundering ....................855.2.15. Afboording en kantopsluiting .....................855.2.16. straatstenen afladen van de pakken ........855.2.17. legbed en plaatsing ........................................865.2.18. Een eenvoudige straat maken .....................885.2.19. Werktekening van

een eenvoudige straat ....................................895.2.20. Enkele afbeeldingen uit de praktijk ...........90

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

6

© fvb•ffc Constructiv, Brussel, 2012Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing onder eender welke vorm, voorbehouden voor alle landen.n001BM - versie augustus 2012.

D/2011/1698/07

ContactVoor opmerkingen, vragen en suggesties kun je terecht bij: fvb•ffc Constructiv Koningsstraat 132/5 1000 Brussel tel.: 0032 2 210 03 33 Fax: 0032 2 210 03 99 website : fvb.constructiv.be

7

1. start – En stopprocEdurE

De dagelijkse controle moet uitgevoerd worden bij aanvang van de werkdag, voor de machine gestart wordt. Het is een routinecontrole om na te gaan of de machine operationeel, volledig uitgerust en bedrijfsklaar is. Zo kunnen lekken en onregelmatigheden tijdig verholpen worden, wat belangrijk is voor de levensduur van de machine en veiligheid van het personeel. De bestuurder is verantwoordelijk voor deze controle. Hij moet de machinehandleiding kennen en ze in zijn bezit hebben. De dagelijkse controle bestaat uit de volgende handelingen:

1.1.1. Visuele controle

Bij de visuele controle lopen we even om de machine heen om eventuele lekken of andere onregelmatigheden op te sporen. We letten er ook op dat er geen obstakels zijn die verhinderen dat de machine kan bewegen of vertrekken.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK1. START – en SToPPRoCeduRe

1.1. Dagelijkse controle

8

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK 1. START – en SToPPRoCeduRe

1.1.2. Controle van het motoroliepeil

Het peil van de motorolie wordt gecontroleerd terwijl de machine goed horizontaal staat en de motor stilligt. Voor we de peilstok uit de geleidingsbuis verwijderen, maken we de plaats rond de peilstok op het motorblok schoon, zodat er geen vuil van het motorblok wordt meegenomen wanneer we de peilstok uit de buis trekken of terug op zijn plaats brengen.

Vervolgens trekken we de oliepeilstok uit de buis en wrijven we hem schoon met een schone poetslap.

We kijken waar de merktekens zich bevinden en brengen de peilstok terug in de buis (tot tegen de aanslag).

Daarna trekken we de peilstok opnieuw uit de buis en lezen we het oliepeil af. Het is belangrijk dat we het uiteinde van de peilstok hierbij naar beneden te houden, want anders kan er olie over de peilstok lopen, waardoor de aflezing fout zal zijn. We moeten de peilstok ook draaien en het peil ter controle ook aflezen langs de andere kant. Het peil moet zich tussen de onderste (min.) en de bovenste (max.) maatstreep bevinden.

Indien nodig vullen we olie bij, maar we blijven altijd onder de aanduiding ‘max’. In de machinehandleiding staat welk type olie we nodig hebben. Als we olie bijgevuld hebben, melden we dat aan de persoon die verantwoordelijk is voor het onderhoud, zodat nagegaan kan worden wat de oorzaak van het olieverlies is.

9

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK1. START – en SToPPRoCeduRe

1.1.3. Controle van het peil van de hydraulische olie

Het peil van de hydraulische olie moet gecontroleerd worden terwijl de machine goed horizontaal staat en de werkcilinders zich in de stand bevinden die de constructeur opgegeven heeft. Controleer dit in de machinehandleiding.

Het oliepeil moet zich in het midden van het peilglas of tussen de markeringen min. en max. bevinden. Als we het hydrauliekpeil moeten controleren bij een machine waar al mee gewerkt is, mogen we zeker niet vergeten om eerst de druk van de tank te laten via de vulstop. In de meeste hydrauliektanken wordt immers een druk opgebouwd, waardoor de olie onder een lage druk naar de pompen gevoed wordt.

tekeningen die aanduiden in welke stand van de cilinders het hydrauliekpeil gecontroleerd moet worden bij verschillende merken van machines

10

1. START – en SToPPRoCeduRe

1.1.4. Controle van het koelvloeistofpeil

tegenwoordig hebben de meeste watergekoelde motoren een gesloten koelwatercircuit. Machines met zo’n gesloten koelwatercircuit beschikken over een expansietankje, een voorraadbakje dat meestal uit plastic gemaakt is en waarin het koelwater kan uitzetten zonder dat het verloren gaat wanneer het opwarmt. Het waterniveau in het expansietankje moet zich tussen de markeringen min. en max. bevinden wanneer het koelwater koud is.

normaal volstaat het om het niveau van het expansietankje te controleren, maar als de radiator over een vulstop beschikt, kunnen we het best af en toe ook het niveau in de radiator controleren.

Als de machine niet over een expansietankje beschikt, is het koelwatersysteem open. Ook dan controleren we het koelwaterpeil in de radiator. Het peil moet zich altijd boven de koelribben bevinden. Als we koelvloeistof moeten bijvullen, doen we dit met een mengsel van 50% (kraantjes)water en 50% antivriesmiddel. Dit mengsel moet zich het hele jaar door in het koelcircuit bevinden en niet alleen ’s winters, zoals vroeger gebruikelijk was.

Metalen expansievat plastic expansievatmet peilglas

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

Bij het opendraaien van de radiator is het belangrijk dat we eerst de druk aflaten en de stop pas daarna volledig losdraaien. Anders lopen we een ernstig risico op brandwonden door de overkokende koelvloeistof. Dit is alleen het geval als de motor niet volledig koud is. Als we deze controle ’s morgens uitvoeren voor de machine gestart is, staat het systeem nog niet onder druk en is er geen risico.

Opgelet

11

1. START – en SToPPRoCeduRe

1.1.5. Controle van de koelventilatorriem

Bij luchtgekoelde motoren wordt de motorkoeling verzekerd door een koelschroef, die in de meeste gevallen aangedreven wordt door een riem. Het is belangrijk om de spanning van deze riem (tegen doorslippen) en de staat ervan (geen scheurtjes) te controleren.

1.1.6. Controle van de bandenspanning

De bandenspanning controleren we visueel. Een controle van de druk volstaat als we deze controle wekelijks uitvoeren. We moeten kijken of er zich geen voorwerpen vastgezet hebben tussen de banden of de profielen en of er geen defecten aan de banden zijn, zoals scheur(tjes) of breuken.

1.1.7. Controle van de rupsspanning

De rupsspanning controleren we visueel. De juiste rupsspanning is afhankelijk van de ondergrond. Hoe we de spanning moeten controleren, staat beschreven in de machinehandleiding.

Verder zorgen we ervoor dat de rupsen vrij zijn van obstakels, zodat het rijwerk niet beschadigd raakt.

normaal wordt een machine proper achtergelaten, maar als het nodig is, maken we de rupsen schoon voor we met de machine beginnen te werken.

te slap gespannen te strak gespannenrups rups

goede rupsspanning

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

12

1.1.8. Inschakelen van de stroomonderbreker

Als de machine uitgerust is met een stroomonderbreker, schakelen we deze in voor we in de cabine van de machine stappen.

1. START – en SToPPRoCeduRe

tegenwoordig zijn vele machines uitgerust met een elektrische stroomonderbreker. Bij deze machines zorgt een hoofdrelais ervoor dat alle spanning wordt afgebroken wanneer de bestuurder de machine uitschakelt. Omgekeerd schakelt dit relais ook alle spanning in wanneer de bestuurder het contact aanzet.

Opgelet

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

13

1.2. startprocedure

1.2.1. starten van de machine

Allereerst controleren we of de machine in een neutrale stand staat, zodat ze veilig gestart kan worden. neutrale stand betekent: parkeerrem (indien aanwezig) ingeschakeld, de versnellingen in neutraal en geen enkele bedieningshendel geactiveerd. Controleer ook of de stophendels niet meer in de stopstand staan, want anders is er geen brandstoftoevoer. De gashendel of draaiknop plaatsen we in de positie van het stationair toerental.

Voor we het contact inschakelen, controleren we eerst of de waarschuwingslampjes die moeten branden, ook daadwerkelijk branden. Zo weten we dat ze niet defect zijn en dat we gewaarschuwd worden bij een eventuele panne. Het is dus zeer belangrijk om dit te controleren voor het starten.

Welke waarschuwingslampjes gaan branden bij het aanzetten van het contact, verschilt van machine tot machine. Hoe moderner de machine, hoe meer lampjes zullen branden. De rode lampjes zijn echter het belangrijkst. In ieder geval moeten we minstens controleren of de volgende lichtjes (indien aanwezig) branden: het motoroliedrukverklikkerlichtje, het waarschuwingslampje van het koelwater, het waarschuwingslampje van de batterijlading en het rode stoplampje dat aangeeft wanneer er zich een ernstig mankement voordoet. Deze vier lampjes zijn waarschijnlijk de belangrijkste lampjes op de meeste voertuigen.

Vervolgens laten we de motor (indien nodig) voorgloeien en starten we de machine. Als de motor niet binnen 15 à 20 seconden aanslaat, wachten we ongeveer 1 minuut en proberen we nog eens. Als we niet lang genoeg wachten tussen twee pogingen, kunnen de elektriciteitskabels van het startsysteem of de startmotor oververhit raken. Wanneer de motor draait, controleren we of de waarschuwingslampjes gedoofd zijn.

We laten de motor rustig warmdraaien terwijl we nog enkele andere werken uitvoeren.

1. START – en SToPPRoCeduReBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

14

1. START – en SToPPRoCeduRe

1.2.2. Opwarmen van de hydraulische olie

We maken enkele keren traag alle mogelijke hydraulische bewegingen om de olie langzaam op te warmen en na te gaan of de machine al deze bewegingen vrij en normaal kan uitvoeren. terwijl kunnen we controleren of we geen abnormale, schurende geluiden horen in de delen die gesmeerd worden.

1.2.3. Visuele controle

We lopen nog een keer rond de machine om te controleren of er geen lekken zijn.

1.2.4. smeren van de machine

De uitrustingsstukken van de machine smeren we dagelijks, de andere onderdelen gewoonlijk wekelijks. natuurlijk moeten we hierbij altijd rekening houden met de richtlijnen van de constructeur.

Voor het smeren moeten de machine en de bussen op temperatuur zijn: ’s avonds aan het einde van een werkdag of ’s ochtends na eerst een halfuurtje gewerkt te hebben, zijn dus de beste momenten om de onderdelen te smeren.

Welke punten gesmeerd moeten worden en hoe vaak, kunnen we altijd terugvinden in de machinehandleiding. Meestal bevindt zich op de machine ook een sticker met een smeerschema.

Hierna volgt de juiste manier om met een vetpomp te werken. Het lijkt misschien simpel, maar vetpompen worden erg vaak fout gebruikt, waardoor heel veel van deze pompen kapotgaan.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

15

1. START – en SToPPRoCeduRe

Eerst maken we de pomp helemaal en grondig zuiver. Daarna draaien we het deksel een heel klein beetje los. We duwen de vergrendeling van de as goed in en trekken de as terwijl naar achteren. Dit lukt nu zonder problemen, want we hebben het deksel een beetje losgezet, waardoor er lucht in de pomp kan.

Vervolgens draaien we het deksel van de pomp. We gaan naar een afvalcontainer die vethoudende producten mag bevatten en duwen de vergrendeling terug in. Daarna duwen we het vetpatroon uit de pomp met behulp van de zuiger in de pomp.

Als het vetpatroon uit de pomp is, maken we de zuiger en de binnenkant van de pomp weer schoon en vetvrij. Dit is belangrijk omdat er geen vet aan het nieuwe vetpatroon mag hangen, want anders komt het patroon nadien niet gemakkelijk uit de pomp.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

16

1. START – en SToPPRoCeduRe

Daarna duwen we de vergrendeling opnieuw in en trekken we de zuiger weer naar achteren in zijn uiterste positie. We blokkeren de vergrendeling ook zorgvuldig. Vervolgens nemen we een nieuw vetpatroon, nemen we het deksel eraf en schuiven we het patroon met de open kant in de pomp.

nadien vijzen we het deksel weer op de pomp, maar we zetten het nog niet helemaal vast. We ontgrendelen de asblokkering weer en duwen de zuiger zo ver mogelijk naar voren in de pomp. Boven een vod of in de geschikte afvalcontainer ontluchten we vervolgens de pomp door enkele slagen te maken tot er vet uitkomt. ten slotte zetten we het deksel goed vast. Als we deze stappen gevolgd hebben, is de pomp klaar om te smeren.

dIT doen We nooIT MeT een PoMP!

Opgelet

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

17

1. START – en SToPPRoCeduRe

smeerplan van een machine

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

18

1. START – en SToPPRoCeduRe

1.3. stopprocedure

1.3.1. Voltanken van de machine

Voor we de machine aan het einde van de werkdag parkeren, moeten we het brandstofreservoir volledig vullen. Dit voorkomt condensatie in de tank en zorgt ervoor dat we de machine ‘s morgens altijd kunnen starten zonder dat de motor zonder brandstof valt. tijdens het tanken ligt de motor van de machine stil en roken we zeker niet. De motor moet stilliggen omdat het eventuele vuil in de tank wordt opgewoeld tijdens het tanken. Als de motor zou draaien, zou dit vuil mee aangezogen kunnen worden.

Voor we beginnen te tanken, maken we de omgeving rond de vuldop schoon. Zo kan er zeker geen vuil in de tank spoelen als we zouden morsen. We zorgen er ook voor dat de machine in een neutrale positie staat en dat de parkeerrem (indien aanwezig) ingeschakeld is.

1.3.2. parkeren van de machine

We parkeren de machine altijd op een stabiele en vlakke plaats. Als dat niet mogelijk is, parkeren we ze haaks op de helling. We zorgen er ook voor dat de machine niet in plassen water of modder staat, want anders lopen we het risico dat we de volgende dag niet kunnen werken door vorst of dat er pannes aan de machine zijn.

We laten de uitrustingsstukken altijd op de grond rusten en proberen de machine zo te plaatsen dat de hydraulische cilinders ingetrokken (en dus beschermd) zijn. Bij werken in extreem stoffige omstandigheden maken we de luchtfilter en de koelradiatoren schoon met perslucht. Daarbij moeten we er wel op letten dat we niet te dichtbij komen met de blaasmond, zodat we de koelribben van de radiator niet beschadigen.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

19

1. START – en SToPPRoCeduRe

Koelradiatoren moeten gereinigd worden in de tegengestelde richting van de koelstroom van de ventilator.

luchtfilters worden van binnen naar buiten uitgeblazen. We reinigen enkel het buitenste element van luchtfilters; het binnenste element wordt nooit gereinigd, enkel vervangen. Bij de reiniging worden de stofdeeltjes van het filtermateriaal verwijderd. Ook hier zorgen we ervoor dat we niet te veel druk gebruiken en niet te dichtbij komen met de blaasmond, zodat we de filter niet beschadigen.

Vervolgens zorgen we ervoor dat de machine in een neutrale positie staat en dat de parkeerrem (indien aanwezig) ingeschakeld is.

Voor we de motor stilleggen, laten we hem nog even draaien aan een stationair toerental. Dat doen we vooral om ervoor te zorgen dat de turbo gesmeerd wordt tot hij stilstaat. terwijl de turbo uitloopt, zetten we de gashendel (of gasknop) op stationair toerental. Als we dat niet doen, starten we de motor de volgende dag onmiddellijk aan een te hoog toerental. Vervolgens zorgen we ervoor dat alle elektrische verbruikers in hun neutrale stand worden gezet.

Wanneer we de motor stilgelegd hebben, ontlasten we de restdrukken in de bedieningscircuits. Daarna zetten we het contact uit, verwijderen we de contactsleutel en stappen we uit de cabine met ons gezicht naar de machine gericht. Hierbij gebruiken we de handgrepen en opstaptreden. We springen nooit uit de machine!

We sluiten de cabine af met de sleutels, schakelen de stroomonderbreker uit (indien aanwezig) en laten de sleutels achter op de daartoe voorziene plaats.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

20

1. START – en SToPPRoCeduRe

1.3.3. De tien geboden van de bestuurder van bouwplaatsmachines

1. noteer altijd de beginuren en de einduren.

2. Controleer het motoroliepeil. Voeg nooit olie toe zonder de instructeur te verwittigen.

3. Controleer het peil van de hydraulische olie.

4. Controleer het peil van de koelvloeistofpeil. Kijk hiervoor naar het expansievaatje (als dat aanwezig is).

5. Start de motor aan een zo laag mogelijk toerental nadat je de nodige controles uitgevoerd hebt.

6. Smeer elke maandag alle smeernippels.

7. draag altijd veiligheidsschoenen en werkkledij tijdens de praktijklessen.

8. Laat nooit personen langs de buitenkant van de cabine staan en zich vasthouden. er mogen altijd evenveel personen de machine betreden als er zetels voorzien zijn.

9. Plaats de motor tijdens het werk altijd op het maximale toerental.

10. Indien mogelijk plaats je de veiligheidshendel naar omhoog en de uitrusting met een gestrekte graafarm op de grond wanneer je stopt. Laat de motor draaien aan het minimale toerental. Reinig de cabine en het rijwerk voor je de sleutel van het contact haalt en de cabine sluit.

EEN GOEDE BESTUURDER BLIJFT ALTIJD KALM!

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

21

1. START – en SToPPRoCeduRe

Hierboven zie je een schematische voorstelling van hoe we moeten werken met een hydraulische graafmachine met Europese bediening.

1.4. Werking van een graafmachine

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

22

2. EEn opdracht oF projEct Voor dE Bouwplaatsmachinist rEalisErEn

opdracht: • Maak een planning op voor het uit te voeren werk.• Bereken hoeveel vierkante meter straatstenen nodig zijn.• Bepaal het aantal trottoirbanden en de hoekstukken.• Bereken de kostprijs van dit project.• Voer het project uit volgens de regels en respecteer de veiligheid.

succes!

2.1. project 1: een wandelpad aanleggen

23

2. een oPdRAChT of PRoJeCT VooR de BouWPLAATSMAChInIST ReALISeRen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

24

• Zet de visput uit met de vijfpuntsmethode.• Zet eerst de middellijn uit en zet daarna de vier cirkels uit

met een touw.• Verbind snijpunt 1 met snijpunt 3 en snijpunt 2 met

snijpunt 4. Het snijpunt van deze twee rechten (punt 5) is het middelpunt van de segmentboog.

• Doe hetzelfde aan de andere kant van de visput.• De cirkels hebben een diameter van 200 centimeter.• Graaf de put 40 cm diep uit.• Voorzie rond de put een boord van 20 cm breed en 20 cm

diep om planten in te plaatsen.• Voor de afboording worden klinkers gebruikt.• Bereken de inhoud van de visput.

2.2. project 2: een visput uitgraven

2. een oPdRAChT of PRoJeCT VooR de BouWPLAATSMAChInIST ReALISeRen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

25

3. dE rij- En BEsturingstEchniEkEn

3.1.1. Gewoon rijden

Het is van groot belang te weten dat er een voorkant en een achterkant is aan het rijwerk van een rupskraan. Aan de voorkant bevindt zich het spanwiel.

Als de machine uitgerust is met een dozerblad, bevindt zich dat ook aan de voorkant. De machine heeft immers meer duwkracht in voorwaartse richting. Aan de achterkant bevindt zich het trekwiel of sprocketwiel.

Onder rij- en besturingstechnieken verstaan we de graafmachine van plaats A naar plaats B verplaatsen. We maken een onderscheid tussen een rupskraan en een bandenkraan.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

3.1. Rupskraan (minigraver en gewone graafmachine)

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

Verder in de cursus gebruiken we de termen vooruit rijden en achteruit rijden. Vooruit rijden betekent dan de machine in de richting van het spanwiel bewegen en achteruit rijden de machine in de richting van het trekwiel bewegen.

Bij het rijden met een graafmachine moeten we altijd aandacht hebben voor de voorkant van het rijwerk (de plaats van het spanwiel en het trekwiel). Verder moeten we altijd in de rijrichting kijken en zo weinig mogelijk rijden, want rijden kost geld. Ook moeten alle verplaatsingen veilig gebeuren, ook het op- en afrijden van een helling. Hou de uitrusting (de bak) ongeveer een halve meter boven het maaiveld.

26

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

het is erg belangrijk dat we zo weinig mogelijk met de machine rijden !

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

27

3.1.2. Manoeuvreren

Bij moderne machines wordt het rijwerk van een rupskraan hoofdzakelijk met twee pedalen bediend. Vaak is op elke pedaal een stang bevestigd, zodat we de machine ook manueel kunnen bedienen bij moeilijke opdrachten, zoals bij een nauwe doorgang, om iets op een dieplader te laden, voor beginnende machinisten, ...

Elk pedaal kan onafhankelijk van de andere pedalen in twee richtingen bewegen, namelijk vooruit en achteruit.

Hieronder overlopen we hoe we enkele manoeuvres moeten uitvoeren.

1. Vooruit rijden (de bestuurder kijkt in de richting van het spanwiel): we duwen de beide hendels of pedalen even ver naar voren.

2. Achteruit rijden (de bestuurder kijkt in de richting van het trekwiel): we duwen de beide hendels of pedalen even ver naar achteren.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

28

3. Vooruit rijden en een bocht van meer dan 90°nemen (naar rechts of naar links): Om een bocht naar rechts of naar links te nemen, duwen we de rechterhendel of linkerhendel (of pedaal) naar voren.

4. om de as draaien Hiervoor trekken we tegelijkertijd de rechterhendel helemaal naar voren en de linkerhendel volledig naar ons toe. Hierbij letten we erop dat er zich geen materiaalhopen of andere hindernissen aan de zijkant van het rijwerk bevinden. Obstakels kunnen immers schade veroorzaken. Om de as draaien werkt trouwens ophoging van materiaal in de hand.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

• Als de beide hendels of pedalen in de neutrale stand staan, worden de remmen automatisch ingeschakeld.

• De bestuurder moet altijd in de richting van de verplaatsing kijken om te voorkomen dat er zich personen achter de machine bevinden.

• Behoud minstens 80 cm vrije ruimte rondom een obstakel.• Gebruik de hogesnelheidspedaal enkel voor grote

verplaatsingen en om rechtdoor te rijden.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

29

3.2. Bandenkraan

3.2.1. Rij- en besturingstechnieken

Rijden met een rupskraan en rijden met een bandenkraan zijn niet met elkaar te vergelijken. Een bandenkraan bedienen we met een rijhendel of rijpedaal, waarmee verschillende snelheidskeuzes mogelijk zijn, al dan niet traploos.

3.2.2. Aandachtspunten

Bij het rijden met een bandenkraan moet speciale aandacht besteed worden aan de stabiliteit van de machine. Omdat bandenmachines meestal iets hoger zijn dan gewone rupskranen, zijn ze minder stabiel.

Als we vooruit rijden, moeten we gewoon sturen. Als de stuurkabine boven de achterkant van het rijwerk staat, moeten we omgekeerd sturen, wat tot zeer gevaarlijke en verwarde situaties kan leiden.

Rij dus zo veel mogelijk met de stuurwielen en de cabine in dezelfde richting (vooruit).

Zet stabilisatoren los voor je begint te rijden.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

30

Bij de bediening van een graafmachine moet de bestuurder alle bewegingen beheerst uitvoeren. In moeilijke situaties (bv. dieplader, nauwe doorgang, …) moet gewerkt worden aan een lager motortoerental om te vermijden dat de machine plots een onverwachte beweging maakt (bv. wegglijden van de dieplader, hapering in een nauwe doorgang, …).

Welke fouten in verband met veiligheid zie je op de foto’s hiernaast?

Bij het veranderen van rijrichting schakelen we langzaam over van vooruit naar achteruit of omgekeerd. Vooral bij wegwerkzaamheden (bandenkraan) is dit erg belangrijk, want er kunnen zich veel personen in de nabije omgeving van de kraan bevinden (om borduren, greppels, klinkers, enz. te plaatsen).

tijdens het werken en rijden met de machine moeten schokken altijd vermeden worden. Zo houden we de machine stabiel en voorkomen we beschadigingen aan de uitrusting ervan. Bovendien voorkomen we zo ook ergonomische problemen, zoals rugklachten, bij de bestuurder.

Bij hijswerkzaamheden kunnen schokkende bewegingen gevaarlijke situaties veroorzaken. Dit kan gevaarlijk zijn voor: • de hijsmiddelen;• de gehesen last;• de machine zelf;• de veiligheid in het algemeen.

3.3. Beheerst bewegen

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

31

3.4. Besturen op basis van seintekens

seintekens dienen om:• de bestuurder te helpen bij het verplaatsen van de

machine;• de bestuurder te begeleiden bij het verplaatsen

van lasten.

Omdat de kraanbestuurder niet altijd juist kan inschatten wat er moet gebeuren, moet hij zich laten bijstaan door een seingever, zowel voor horizontale als voor verticale verplaatsingen. De seingever is verplicht om altijd een veiligheidshelm te dragen. De seingever en de kraanbestuurder moeten elkaar ook gedurende de hele verplaatsing kunnen zien. Als dat niet mogelijk is, moet een portofoon of telefoon gebruikt worden.

Bij de communicatie tussen de seingever en de kraanbestuurder gelden de volgende regels:• De seingever houdt voortdurend contact met de

kraanbestuurder (visueel, verbaal, ...).• De seingever moet het hele traject kunnen volgen.• De seingever oefent een veiligheidsfunctie uit (hij

is minstens 18 jaar, medisch gekeurd, heeft een opleiding gekregen, …).

• Heel belangrijk bij het seingeven is uniformiteit. Daarom zijn standaardtekens afgesproken. Hiernaast zetten we de meest voorkomende even op een rijtje.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

32

3.5.1. Vlakstellen van de machine

De belangrijkste oefening om met een graafmachine te kunnen werken, is de machine vlakstellen. De machine moet altijd vlakgesteld worden voor we een werk uitvoeren. Als beginnende bestuurder kunnen we de machine als volgt vlakstellen:

• We kiezen een referentiepunt, bv. een dakgoot van een nabijgelegen gebouw.

• We heffen de giek naar omhoog tot de onderkant van de bak één lijn vormt met het referentiepunt.

• Om onze machine perfect vlak te stellen, voeren we deze handeling uit in twee richtingen: eenmaal in de richting van het rijwerk (belangrijkste richting) en eenmaal haaks op het rijwerk.

• Als we langs de beide kanten een vlakke lijn hebben, staat de machine perfect vlak.

• De machine kan het gemakkelijkst vlakgesteld worden in de rijrichting.

3.5. praktische oefeningen

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

33

Daarom is het aan te raden alleen te graven (nivelleren) in de richting van het rijwerk en niet te breed te werken. De maximale breedte is de breedte van de graafmachine + maximaal één bakbreedte langs de beide kanten van de machine.

Als de machine niet vlak staat, graven we een beetje grond uit onder de hoogste kant en strooien we die grond op de laagste kant. Zolang de machine niet vlak staat, kunnen we niet beginnen met nivelleren. Ervaren machinisten voelen gemakkelijk aan of hun machine al dan niet vlak staat.

De machine vlakstellen is een opdracht die de bestuurder voortdurend moet uitoefenen. Daarom is het noodzakelijk dat elke beginnende bestuurder deze handeling heel vaak oefent. Alleen zo wordt een graafmachine vlakstellen een automatisme.

Als bestuurder maak je de plaats naar waar je de machine straks zal verplaatsen, zo veel mogelijk vlak voor de verplaatsing.

De oefeningen die verder in de cursus uitgelegd worden, worden steeds voorafgegaan door het vlakstellen van de machine.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

34

3.5.2. nivelleren op zicht

We nivelleren een terrein van 10 m bij 10 m. Dit doen we in stroken, minstens drie naast elkaar. We proberen de verschillende stroken mooi op elkaar te laten aansluiten.We nivelleren op niveau 0.0 en werken de oefening zo nauwkeurig mogelijk af. Dit wil zeggen dat we alle mogelijke oneffenheden door onbeheerste of verkeerde bewegingen van de machine vermijden. Ook op de stroken naast het terrein dat we nivelleren, verwijderen we de grootste oneffenheden.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

35

3.5.3. nivelleren op zicht op twee en drie niveaus

3.5.3.1. Op twee niveaus

We nivelleren een terrein van ongeveer 10 m bij 10 m. We nivelleren een strook van 5 m achteruit, met een maximale breedte van 3 bakken. Daarna graven we de volgende 5 m uit op een diepte van ongeveer 20 cm.

nadat het terrein over de volledige lengte genivelleerd is, hernemen we de volgende strook tot het terrein over de volledige oppervlakte van 100 m² genivelleerd is.

De uitgegraven hoeveelheid grond wordt op één hoop gestapeld buiten de zone van de oefening.

3.5.3.2. Op drie niveaus

Voor het nivelleren op drie niveaus vertrekken we van de vorige oefening. We nivellen het terrein eerst op twee niveaus en werken dan verder tot nog eens 5 m verder achteruit, terug op niveau 0.0. Daarna doen we hetzelfdevoor de volgende strook.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

5 m

5 m

0.2 m

5 m

5 m

5 m

0.2 m

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

36

3.5.4. Op- en afrijden van een helling

3.5.4.1. Een helling oprijden

Voor we een helling oprijden, moeten we ze zo goed mogelijk vlak maken.

Het vlak maken is bedoeld om te verhinderen dat de machine zijdelings gaat hellen of zelfs wegglijdt.

Als we op een lange helling moeten rijden, moeten we ervoor zorgen dat we onze machine voortdurend in één richting vlak houden.

We kunnen de helling het best vooruit oprijden, dus met het spanwiel aan de voorkant van het rijwerk. Zodra we op de helling gereden zijn, houden we de uitrusting of de bak ongeveer 50 cm boven de grond.

net voor de machine kantelt, plaatsen we de uitrusting op de grond. Zo vermijden we een schok door het vallen van de machine.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

37

3.5.4.2. Een helling afrijden

Ook voor we een helling afrijden, moeten we de helling vlak maken. Als algemene regel kunnen we stellen dat we de helling ook vooruit mogen afrijden. Bij lange, steile, gladde hellingen is het aangeraden de helling achterwaarts af te rijden. Als de machine dan wegglijdt, kunnen we de uitrusting gebruiken om te remmen.

We plaatsen de machine zo goed mogelijk in de richting van de helling. net voor het knikmoment plaatsen we de uitrusting of de bak op de helling.

We rijden nog een beetje vooruit tot de machine kantelt. Daarna heffen we de uitrusting opnieuw ongeveer 50 cm boven de grond.

Zodra we op de helling zijn, rijden we ze zo recht mogelijk af. We moeten vermijden om nog te draaien, want anders kan de machine een plotse, onverwachte beweging maken en kan er gevaar ontstaan.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

38

3.5.5. Maken van een ophoging

• We maken een ophoging van ongeveer 50 cm hoog, 2 m breed en ongeveer 10 m lang.

• Daarvoor graven we de grond langs de beide kanten van de ophoging weg over een breedte van ongeveer 3 m en een diepte van 25 cm.

• We maken de uitgegraven stroken zo goed mogelijk vlak en stapelen de grond in het midden van de uitgraving.

• De ophoging zelf wordt aan de zijkanten afgewerkt.• De bovenkant wordt vlak gemaakt.• We rijden nooit met de graafmachine op de ophoging.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

39

3.5.6. Wisselen van uitrusting

Bij een bakwissel is het erg belangrijk dat de bak die aangepikt moet worden, vlak opgesteld staat tegenover de graafmachine. De bak die afgekoppeld moet worden, moet daarom ook zo vlak mogelijk afgepikt worden. De machine moet zo opgesteld zijn dat de bestuurder voldoende bewegingsruimte heeft om de giek juist te kunnen positioneren ten opzichte van de bak die aangepikt moet worden.

3.5.6.1. Klassieke bakwissel

De meest eenvoudige manier is de wissel waarbij de assen uit de bak geslagen worden. Dit gebeurt bij oudere machines of bij grotere machines waarbij niet zo vaak van bak gewisseld moet worden.

Stap 1We hangen de bak zo aan de giek dat het achterste scharnierpunt niet meer onder spanning staat. We verwijderen de as van het achterste scharnierpunt en vervangen hem door een as van een kleinere diameter.

Stap 2We zoeken de stand van de giek waarbij de voorste as niet meer onder spanning staat en verwijderen deze as.

Stap 3We plaatsen de bak op de plaats waar we hem willen neerzetten. nadat we de kleinere as van het achterste scharnierpunt verwijderd hebben, is de bak los van de machine. Een andere uitrusting aanpikken doen we op dezelfde manier. Het is aangeraden om de gewisselde assen een extra smeerbeurt te geven na de bakwissel.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

stap 1

stap 2

stap 3

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

40

3.5.6.2. Manueel snelwisselsysteem

Bij dit systeem moet een spievormig stuk metaal handmatig losgeschroefd worden om van bak te wisselen.

Werkvolgorde:• We doen de bak helemaal dicht en brengen de voorgiek

helemaal naar voren.• We plaatsen de bak op een hoogte waarbij we de bouten

en de spie gemakkelijk kunnen verwijderen.• Daarna plaatsen we de bak mooi vlak op de voorziene

plaats.• Voor het aanpikken van de bak plaatsen we de

graafmachine op de juiste plaats (met voldoende bewegingsruimte).

• We pikken de bak op met de daarvoor voorziene pennen of haken.

• We doen de bak helemaal dicht.• We heffen de giek voldoende hoog, zodat we de voorgiek

helemaal naar voren kunnen brengen.• Vervolgens brengen we de spie aan en schroeven we hem

vast met de daarvoor voorziene bouten.

Het besproken systeem is een veelgebruikt systeem. Er bestaan varianten op, maar het basisprincipe blijft altijd hetzelfde.

Er wordt aangeraden om de spanning van de bouten regelmatig te controleren. Door trillingen kunnen bouten immers soms loskomen. Als de spie te ver inschuift (tot tegen de aanslag), verslijt de connector en komt er spanning op de bouten.

Wanneer een uitrusting vervangen wordt, controleren we de eventuele speling. Ook houden we de bevestigingsogen en assen rein.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

41

3.5.6.3. Automatisch snelwisselsysteem

Bij het automatische snelwisselsysteem is de werkvolgorde dezelfde als bij het manuele systeem. Hier wordt de spie echter hydraulisch verwijderd en teruggeplaatst vanuit de bedieningspost.

Het is bij de beide snelwisselsystemen belangrijk dat de aanslagpunten altijd volledig vuilvrij zijn. Zo wordt de juiste positie van de bak aan het snelwisselsysteem gewaarborgd en wordt speling op het systeem vermeden.

Afpikken en aanpikken van een graafbak:

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

42

3.5.7. uitzetten en maken van een rechte sleuf

• We maken een sleuf met een breedte en een diepte van één bak van de graafmachine.

• Eerst zorgen we voor een vlak stuk van 10 m bij 15 m.• In het lange stuk graven we een sleuf van 15 m.• De uitgegraven grond wordt aan één kant van de sleuf

verzameld.• De zijkanten van de sleuf worden perfect afgewerkt.• Er wordt een afwijking van 10 cm getolereerd in de diepte

en op de rechtheid.• ter uitbreiding van de oefening kan langs een touw

gewerkt worden.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

43

3.5.8. uitzetten van haakse hoeken en graven van een eenvoudige fundering en een fundering volgens een opgegeven plan

• We gebruiken touwen en piketten om de fundering uit te zetten en verzamelen de uitgegraven aarde buiten de uitgraving.

• We gebruiken de 3-4-5-methode om de haaksheid te controleren. We controleren ook de lengte van de parallelle zijden.

• We graven uit op één bakdiepte, berekenen de inhoud van de sleuf en noteren ook hoeveel tijd nodig is voor de uitgraving.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

44

3.5.9. uitzetten en graven van een bocht

• We zetten een bocht uit met behulp van een lintmeter met een straal van 5 m.

• tussen het beginpunt en het eindpunt van de bocht zetten we een vijftal punten uit.

• We graven één bakbreedte uit op een diepte van 40 cm.• We verzamelen de uitgegraven aarde op één plaats buiten

de werkzone.• We werken de bocht en de boorden zo goed mogelijk af.• De bocht moet mooi de ronding van de straal volgen.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

45

3.5.10. Maken van vier vierkanten in een vierkant

• We maken het perceel dat bewerkt moet worden, vlak.• Afhankelijk van de grootte van de graafmachine maken

we bijvoorbeeld vier vierkanten van 1,5 m bij 1,5 m in een vierkant van 3 m bij 3 m.

• Het eerste vierkant graven we uit op een diepte van - 0,2 m. De uitgegraven grond stapelen we op het vierkant ernaast, waar we dus een ophoging van 0,2 m maken. We werken de boorden vlak en zo recht mogelijk af. De overblijvende vierkanten worden afwisselend uitgegraven en opgehoogd. Op die manier bekomen we een dambordprofiel.

• Bij een juist uitgevoerde oefening is er geen grond te weinig of te veel.

• Ook een juiste opstelling en werkvolgorde spelen hier een grote rol.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

46

3.5.11. nivelleren van een perceel met behulp van een lasertoestel

Om een perceel te nivelleren met behulp van een laser worden twee methodes courant toegepast.

Bij de eerste methode worden de gemeten hoogtes voortdurend doorgegeven aan de bestuurder, die de gevraagde hoogtes op zijn beurt aanpast.

Bij de tweede methode wordt een ontvanger op de voorgiek van de kraan gemonteerd. De bestuurder kan vanuit de cabine zien waar er bijgestuurd moet worden. Ook de plaatsen waar de hoogte correct is, kan de bestuurder zien.

Bij deze tweede methode is het belangrijk dat de bestuurder goed weet wat de stand van de bak en de voorgiek was bij het instellen van de laserapparatuur. Zo kan hij de correcte hoogte respecteren.

In de praktijk voert de bestuurder op geregelde tijdstippen een controle uit om de juiste hoogte te kennen. Het is niet houdbaar voor hem om zich voortdurend op de ontvanger te concentreren.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

47

3.5.12. Graven van een V-gracht met een profielbak

Werken met een V-bak vergt enige ervaring van de bestuurder. Ook hier is het uitermate belangrijk dat de machine vlak opgesteld staat voor we beginnen te graven.

Om een perfecte V-sleuf te graven moet de bak tijdens het trekken onder eenzelfde hoek blijven ten opzichte van het maaiveld. Een grotere diepte wordt in verschillende lagen uitgegraven.

Zorg dat het onderstel op de juiste graafrichting staat.

lijn de onderwagen en de bovenwagen perfect uit met de lijn van de gracht om een rechte gracht te maken.

Het is belangrijk om in almaar kleinere lagen verder uit te graven naarmate de juiste diepte bereikt is. Als de bestuurder met een V-bak te diep of onder een verkeerde hoek ten opzichte van het maaiveld graaft, is het moeilijk om die fout te herstellen.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKen

naam:

datum:

locatie:

nr. en type van de graafmachine:

0 - - - + ++ opmerkingen

rechtlijnigheid

diepte

helling

lengte

tolerantie

snelheid

Evaluatie

eVALuATIeBLAd: graven van een V-gracht met een profielbak

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

48

3.5.13. Aanleggen van een talud

Als een talud van beneden naar boven aangelegd wordt, staat de machine boven op de verhoging. Als het talud van boven naar beneden aangelegd wordt, staat de machine beneden aan het talud opgesteld.

3.5.13.1. Graven van een talud van beneden naar boven

De machine staat dwars op de kruin van het talud dat aangelegd moet worden. De afstand tot de rand moet zo gekozen worden dat we het aan te leggen banket kunnen bereiken met de graafbak. Met een piket bepalen we de teen van het aan te leggen talud. (Zet meerdere piketten in één lijn.)

We bepalen de hoogte van het aan te leggen banket. De pikettenrij is het snijpunt (beginpunt) van het talud. We zorgen ervoor dat het banket mooi vlak is (ongeveer waterpas).

Vervolgens maken we de schuine zijde ruw klaar (te steil en te dik) van rechts naar links. Daarbij zorgen we dat het snijpunt goed zichtbaar blijft. We controleren dit regelmatig. Daarvoor stappen we uit!

We werken af van links naar rechts tot aan de eerste tussenpiket en stappen uit om de aanzet en de helling te controleren en indien nodig te verbeteren. Vervolgens werken we verder tot aan de volgende piket en controleren we ook dit stuk. Daarna werken we verder tot aan de eindpiket en controleren we de aanzet, de helling en het uitzicht van de volledige afstand.

Met deze werkwijze is de foutenlast klein tot onbestaande. Bovendien kunnen we perfect tussen taludplanken werken.

Bij het afwerken moeten we ervoor zorgen dat er zo weinig mogelijk aarde naar beneden valt op het banket. Zo vermijden we onnodig schoonmaakwerk.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

49

Meest voorkomende fouten:• geen werkmethode toegepast: grote foutenlast.

• De helling wordt bovenaan platter: geen perfecte kopie.

• Holle helling (springschans): verkeerde bakbeweging.

• Verlopende, vage aanzetlijn onderaan: regelmatige controle?!

• Morsen: verkeerde bakhouding.

• talud niet aangedrukt: kan uitregenen.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

50

3.5.13.2. Graven van een talud van boven naar beneden, machine dwars met vaste kofferbak

We bepalen de precieze plaats en hoogte van het talud dat we moeten maken. We werken de bovenkant vlak af en zetten een lijn uit (die we markeren met jalons, piketjes, steentjes, takjes, …).

We plaatsen de machine met het rijwerk dwars en maken schuine inkepingen tot aan de piketjes. Deze inkepingen vormen ons vertrekpunt. We gaan dus niet te ver staan.

We kijken in de bak en plaatsen de onderzijde in de gewenste hellingsgraad. tijdens de afgraving moet de hellingsgraad van de bak dezelfde blijven.

Aan de teen van het talud stoppen we, bepalen we de hoogte van het grondvlak en trekken we het overtollige materiaal weg van de teen (ongeveer 0,5 meter). Zo vermijden we schoonmaakwerk tegen de teen.

Zodra de eerste schuine zijde met een stukje grond vlakgemaakt is, controleren we de richting (schuine zijde) en de hoogte van het grondvlak. Indien nodig corrigeren we tot het gewenste resultaat bereikt is.

Daarna kopiëren we zorgvuldig dit eerste vlak en controleren we regelmatig de richting en de hellingshoek.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

51

Meest voorkomende fouten:• werkmethode niet toegepast: geen resultaat.• niet of te weinig controleren door niet uit de machine te

stappen en enkel vanuit de cabine te controleren.

• te diep.

• teen niet opgeruimd.

• te steil: bakhouding/bakbeweging.

• De “springschans”talud: verkeerde bakbeweging.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

52

Met een juiste werkmethode en regelmatige controles zijn we zeker van een goed resultaat, waarbij geen herstelwerken nodig zijn.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

53

3.5.14. laden van een dumper of vrachtwagen

De opstelling van de dumper ten opzichte van de kraan is heel belangrijk. De vrachtwagen wordt zo veel mogelijk langs de achterzijde geladen. Als dat niet mogelijk is, mag ook langs de zijkant geladen worden. Bij vrachtwagens en dumpers wordt nooit over de cabine geladen. Ook met een uitgestorte bak passeren we nooit over de cabine.

We plaatsen de dumper zo goed mogelijk in de aslijn van de graafmachine. De draaihoek die de graafmachine beschrijft bij het laden, moet zo klein mogelijk gehouden worden om de productiviteit zo groot mogelijk te maken. Indien mogelijk plaatsen we de graafmachine op de hoop aarde die we moeten wegscheppen.

Ook de afstand tussen de dumper en de graafmachine is erg belangrijk. De bestuurder van de dumper zorgt voor de juiste opstelling, maar het is de bestuurder van de graafmachine die in grote lijnen bepaalt waar de dumper geplaatst wordt.

In de praktijk gebeurt dit als volgt: • De kraanbestuurder maakt de laadplaats klaar (vlak en vrij van hindernissen).• terwijl de dumper zich achteruit positioneert op de laadplaats, houdt de kraanbestuurder een volgeschepte

bak op de plaats waar hij wil dat de dumper zich opstelt. De dumper rijdt als het ware met de laadbak onder de graafbak.

• Zodra de dumper juist staat, maakt de bestuurder de volgeschepte bak leeg.• Als de dumper voldoende geladen is, geeft de kraanbestuurder een signaal aan de bestuurder van de

dumper dat hij kan vertrekken.• De dumper of vrachtwagen wordt zo geplaatst dat de binnenkant van de laadbak aan de kant van de

graafmachine zich net onder het scharnierpunt van de graafarm en de giekarm bevindt. Als hij dichter staat, gaat er tijd verloren bij het richten van de bak. Als hij verder staat, valt een deel van het opgeschepte materiaal uit de bak. In beide gevallen is er een niet te onderschatten productiviteitsverlies.

• Het uitstorten van het materiaal over de laadvloer van de dumper gebeurt geleidelijk. We houden de graafbak zo laag mogelijk om schokken en beschadiging te voorkomen.

3. de RIJ- en BeSTuRIngSTeChnIeKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

54

55

4. BasisVaardighEdEn Bij wEg- En omgEVingswErkEn

4.1.1.1. Bediening van de graafarm

Er zijn twee hendels waarmee alle functies bestuurd worden. Deze hendels bevinden zich voor de zitting. De pedalen bevinden zich op de vloer, recht voor de zitting. Met de linkerhendel besturen we de zwenkingen van de bovenwagen en de arm en de graafarmfuncties; met de rechterhendel de giek- en bakfuncties.

De hendels hebben een veerbelasting in de middelpositie. In deze positie zal het onderdeel in kwestie niet werken. De linkerhendel is voorzien van een vergrendeling met een hendel, die we moeten gebruiken voor we de cabine kunnen verlaten. Voor de meeste graafbewegingen gebruiken we de beide besturingshendels tegelijk. Hiervoor is enige oefening nodig.

Met de rechterhendel kunnen we vier bewegingen uitvoeren: de giek naar voren of naar achteren brengen (hendel vooruit - achteruit) en de bak open of dicht doen (hendel naar links - naar rechts). Ook met de linkerhendel kunnen we vier bewegingen uitvoeren: de cabine naar links of rechts zwenken (hendel naar links - naar rechts), de graafarm naar voren of naar achteren brengen (hendel vooruit - achteruit).

4.1. Graven

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

56

4.1.1.2. Dozerbladbediening

Het dozerblad wordt met één enkele hendel bestuurd. Deze hendel heeft ook een veerbelasting die hem in de middenpositie houdt. In deze positie kan het blad niet bewegen.

Om het blad omhoog te trekken, trekken we de hendel naar achteren en laten we hem los in de gewenste positie. Om het blad neer te laten doen we het tegenovergestelde. Deze hendel bevindt zich in de cabine aan de rechterkant. Op de foto hiernaast heeft hij een zwart handvat.

4.1.1.3 Gebruik van het dozerblad

Het dozerblad gebruiken we vooral om de machine vlak te plaatsen en zo weinig mogelijk om grond te verplaatsen. Wanneer we met het blad werken of op de openbare weg rijden, houden we de giek recht voor de machine. We houden het blad hoog wanneer we rijden, want zo wordt de ruimte tussen de machine en de bodem verhoogd.

4.1.1.4. Motorbediening

Een gashendel regelt het toerental van de motor. Om de snelheid te verhogen trekken we de hendel achteruit. Om de snelheid stationair te verlagen duwen we hem vooruit. We kunnen de hendel in elke gewenste positie tussen stationair en maximum plaatsen. Wanneer we met de hydraulische graafmachine werken, staat de gashendel altijd op het maximale toerental van de motor.

4.1. Graven

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

57

4.1.2.1. Veiligheid tijdens de bediening

Alle machines kunnen gevaarlijk zijn. Wanneer een graafmachine juist gebruikt en onderhouden wordt, is ze veilig om mee te werken. Als ze echter slordig bediend en slecht onderhouden wordt, kan ze een gevaar vormen voor de bestuurder en voor andere personen.

Veiligheid is echter niet alleen een kwestie van aandacht schenken aan waarschuwingen. Als bestuurder moet je altijd denken aan de mogelijke gevaar en hoe je ze kan vermijden. hou de ramen altijd schoon en gebruik de lichten om de zichtbaarheid te verbeteren.

4.1.2.2. Andere personen

Andere personen die eventueel ook op het terrein aan het werken zijn, moeten een voldoende grote afstand van de machine houden, zodat ze niet gekwetst kunnen raken wanneer de machine een plotse beweging maakt.

Meerijden op de machine kan ongevallen veroorzaken. De graafmachine is voorzien voor één persoon. neem dus nooit passagiers mee.

4.1.2.3. Veiligheidsgordels

De ROps-cabine (Roll Over protective structure) is bedoeld om de bestuurder te beschermen bij een ongeval. Als we geen veiligheidsgordel dragen, kunnen we binnen de cabine rondgegooid worden of uit de machine geworpen worden en verpletterd raken. We moeten dus altijd een veiligheidsgordel dragen wanneer we de machine gebruiken.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

58

4.1.3. Aanwijzingen om het werkrendement te verbeteren

• Gebruik de trekkracht van de arm om te graven en maak ondiepe groeven met de tanden van de bak. Diepe groeven verminderen het werkrendement.

• Bedien de giek rustig. Begin en eindig zeer rustig als je de giek naar omhoog en naar omlaag brengt. De giek mag niet bruusk gestopt worden, want anders wordt de machine sterk belast, wat een grote slijtage tot gevolg heeft en zelfs tot schade kan leiden.

• plaats de tanden in de graafrichting. Daardoor wordt de weerstand kleiner en wordt ook het risico op beschadiging van de tanden kleiner.

• Als je de maximale graafkracht nodig hebt, moet je de grond langzaam weggraven terwijl de giek en de arm in een hoek van 90° tot 110° staan.

• schud zand en aarde uit de bak. Zet de bak bijna horizontaal en breng hem in startpositie. Als het zand en de aarde niet uit de bak vallen, beweeg je de bakhendel enkele keren naar voren. schud de aarde niet met schokken uit de bak op het einde van de slag van de bakcilinder.

• Stop tijdig met de zwenkbeweging. Om de zwenkbeweging te stoppen laat je de zwenkhendel los voor je het eigenlijke graaf- of stortpunt bereikt.

• probeer meerdere bewegingen te combineren om het rendement te doen stijgen, maar respecteer altijd de veiligheidsregels.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

59

4.2. profileren

4.2.1. Graven van een sleuf met behulp van een laserapparaat

4.2.1.1. Doel

na de opdracht is de leerling in staat een sleuf met verticale wanden te graven volgens een opgelegd profiel.

4.2.1.2. Oefening

Graaf een sleuf volgens een opgelegd profiel en met inachtneming van een uitgezette richtlijn. De lengte van de sleuf is 15 meter, de diepte 0,75 meter. De breedte is gelijk aan de breedte van de dieplepel.

4.2.1.3. Werkwijze

Zet de as van de sleuf uit.

Bepaal het niveau van het graafwerk als volgt:• Zet de laser op een plaats waar het uit te voeren werk niet

wordt gehinderd.• sla een piket vlakbij de sleuf.• plaats de baak op de piket vlakbij de sleuf en lees de

waarde af (bv.1.200).• tel daar de diepte van de sleuf bij op

(bv. afgelezen waarde = 1.200 en diepte = 0075 -> resultaat = niveau van de sleuf = 1.275).

Graaf de sleuf en hou rekening met het opgelegde niveau.

4.2.1.4. Opmerking

Bij een eventuele verplaatsing van de laser moeten we rekening houden met de nieuwe gemeten waarden. Om het correcte niveau van de sleuf te bepalen tellen we hier de opgegeven diepte bij.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

60

4.2.1.5. tips

De sleufbodem moet zo vlak mogelijk zijn. Een afwijking tot 5 cm is toegestaan. Bovendien mag er geen materiaal teruggestort worden op plaatsen die te diep uitgegraven zijn. Anders zou een ophoging ontstaan die een gevaar voor verzakking zou opleveren.

4.2.1.6. Materiaal

Hydraulische graafmachine die uitgerust is met een dieplepelbak of kofferbak, laser, lintmeter, hamer, piketten en touw.

4.2.2. Graven van een sleuf met een grijper

4.2.2.1. Doel

na afloop van de opdracht is de leerling in staat een sleuf te graven met behulp van een grijper (grijperbak). De wanden moeten verticaal zijn en het bodemvlak effen. Alle draaibewegingen moeten zonder schokken uitgevoerd worden en de uitrusting mag niet slingeren.

4.2.2.2 Oefening

Graaf een rechtlijnige sleuf volgens een tekening, met behulp van zichtjes of baak. lengte: 0,30 m, diepte: 0,80 m.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

61

4.2.2.3 Werkwijze

• plaats de machine in de aslijn van de sleuf die je moet graven (met de stabilisatoren uitgezet langs de kant van de grijper).

• Om de juiste richtlijn aan te houden span je je werkdraad evenwijdig naast het rijwerk, langs de kant van de bestuurder.

• Graaf de sleuf in lagen. plaats de grijper met het kleinste aantal tanden naar het gedeelte dat uitgegraven moet worden.

• Graaf het bodemvlak zo effen mogelijk uit en werk eventueel bij met een platte schop.

4.2.2.4 Opmerkingen

Hou de slingerbewegingen van de grijper tijdens het zwenken altijd onder controle. sleep niet met de grijper, gebruik hem niet als hamer.

4.2.2.5. Materiaal

Hydraulische graafmachine die uitgerust is met een rotatieve grijper.

4.2.2.6. tips

• Met een grijper kunnen we over een hindernis heen werken. De hindernis mag niet te hoog zijn, want we moeten de bodem kunnen bereiken met de grijper. Indien nodig laten we ons begeleiden door een seingever die zich aan de andere kant van de hindernis bevindt.

• soms moet de machine haaks opgesteld worden op de sleuf waarin we moeten werken. Dat is onder andere het geval bij speciale punten van pijpleidingen of om een inkalving bij leidingen bij te werken.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

62

• Om te vermijden dat de grijpbak draait bij beschoeide sleuven en om bij het zakken niet te haperen met de tanden, moet de grijper volledig gesloten worden.

• Als we bij een harde ondergrond even heen en weer over de grond schrapen met de schelpen van de grijper, kunnen we gemakkelijk in de grond dringen.

• Wanneer de grijper voor graafwerk wordt gebruikt, plaatsen we het gedeelte met het kleinste aantal tanden naar het gedeelte dat nog uitgegraven moet worden en het gedeelte met het grootste aantal tanden naar het gedeelte dat al uitgegraven is.

• Bij kleverige materialen mag de grijper niet volledig gesloten worden, want anders verloopt het leegstorten moeilijker. Gebruik indien mogelijk zeker een grijper met uitwerpkleppen.

• laat nooit iemand de grijper manueel leiden. Anders kan deze persoon zich kwetsen.

• Een grijper is geen hydraulische hamer. sla er dus niet mee om in de grond te dringen; gebruik de hydraulische kracht van de bedieningscilinders voor een goede indringing.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

63

4.3. Overbrengen van coördinaten

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

4.3.1. Zichten tussen twee punten

Om over korte afstand hoogtes over te brengen kunnen we zichtplankjes gebruiken. Bij het straatmaken worden drie zichtjes gebruikt. We plaatsen het voorste en achterste zichtje op gegeven hoogtes (bijvoorbeeld op piketten of hoogtestenen) en gebruiken het middelste zichtje om de tussenhoogte te bepalen door over de bovenkanten van de zichtjes te kijken. We kunnen doorzichten of tussenzichten. Bij doorzichten plaatsen we een zichtje achter twee zichtjes en bij tussenzichten plaatsen we een zichtje tussen twee zichtjes.

De piketten voor nieuw bestratingwerk worden meestal door een uitzetter gegeven (de uitvoerder of opzichter), bijvoorbeeld met tussenafstanden van 20 m. tussenhoogtes worden per dag tussengezicht.

straatmakers werken meestal met hoogte- en naaldstenen die langs een draad gesteld worden.

Voer de volgende werkzaamheden uit:• Controleer de juiste lengte van de zichtjes.• Hou de zichtjes loodrecht.• Controleer altijd op voorhand of ze wel even lang zijn. • Gebruik zichtjes met verschillende kleuren, die goed

opvallen ten opzichte van elkaar en de achtergrond. • Zicht niet tegen de zon in. • Maak de afstand tussen het voorste en het achterste

zichtje niet groter dan 50 meter. • Hou de zichtjes altijd verticaal.

64

4.3.2. Gewijzigd tonrond profiel uitzetten

Het gewijzigd tonrond profiel is het meest gebruikte profiel op wegen die worden bestraat.Bij een 6 m brede, vrij afwaterende weg bepaal je drie hoogtematen tussen de kanthoogtes, namelijk de kruin en de twee wanghoogtes. Daarvoor verdeel je de wegbreedte in vier stukken van anderhalve meter.

De wangstenen zet je als volgt uit:• Bereken het hoogteverschil tussen de kruin en de kantlaag. Verdeel dit halve hoogteverschil in evenveel

gelijke delen als het aantal vakken waarin je de halve straat verdeelt (zie ook de tekening). span een draad tussen de kruinhoogte en de hoogte aan de zijkant. Zet nu de wangsteen op de juiste maat aan de draad.

• Bij een weg van 6 m breed met 30 mm/m afschot heb je op de halve weg genoeg aan één wangsteen. Die kun je als volgt uitzetten: • de kruin komt 0,5 x 6 m x 30 mm/m = 90 mm boven de kantopsluiting. • De porring s = H/8 = 90 mm/8 = 11,25 mm. • De wanghoogte = H/2 + s = 90 mm/2 + 11,25 mm = 45 mm + 11,25 mm = 56,25 mm boven de

kantopsluiting. • Dit rond je af op 55 mm. Hiermee heb je alle gegevens om het profiel uit te zetten.

opdracht : • Bereken de hoogte en de kruin voor een weg van 9 m breed en met een afschot van 30 mm/m.• Zet de kruin en de wanghoogte uit.• plaats minstens 3 kruinstenen en 6 wangstenen.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

65

4.3.3. toestellen om coördinaten over te brengen

Coördinaten overbrengen kan met een eenvoudig waterpastoestel op een statief. De hoogtes lezen we af van op de baak.

De hoogtes kunnen we overbrengen met een laser (een vlakke roterende laser of een laser met één of twee hellingen). Hierbij gebruiken we altijd een bakenlat en een ontvanger.

Haakse hoeken kunnen we uitzetten met een prismakruis. Daarmee kunnen we ons ook in een lijn plaatsen zonder hulp en zonder koord.Om bochten uit te zetten gebruiken we een bochtenspiegel.Om lijnen uit te zetten gebruiken we jalons.Om afstanden te meten gebruiken we een rolmeter.

4. BASISVAARdIgheden BIJ Weg- en oMgeVIngSWeRKen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

66

67

5. EEnVoudigE BEstratingswErkEn5.1. tien basisregels voor een correcte uitvoering van

verhardingen in betonstraatstenen

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

1. ondergrond

2. kantopsluiting

3. fundering

4. straatlaag

5. mengen

6. plaatsen

7. voegvulling

8. aftrillen

9. ingebruikname

10. controle en onderhoud

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

68

5.1.1. Ondergrond

Zorg voor een effen en goed verdichte ondergrond, die vrij is van water. Indien nodig wordt een drainering aangelegd.

5.1.2. Kantopsluiting

plaats eerst een strook betonstraatstenen over de volledige breedte. Op die manier bepaal je de juiste afstand tussen de twee kantopsluitingen. uiteraard hou je daarbij rekening met de tolerantie op de maatvoering van de betonstraatstenen. Met deze werkwijze vermijd je overbodig knipwerk. plaats vervolgens de kantopsluiting. Breng ten slotte een stut van schraal beton aan om de kantopsluiting op zijn plaats te houden.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

69

5.1.3. Fundering

Voer de fundering uit volgens het voorgeschreven profiel. De bovenzijde van de fundering neemt de vorm aan van het afgewerkte oppervlak van de bestrating. Het niveau van de fundering moet gerespecteerd worden om achteraf geen correcties te moeten uitvoeren in bijvoorbeeld de dikte en de vorm van de straatlaag.

Verdicht de fundering goed. Zo kan de straatlaag niet weggespoeld worden en zijn er geen zettingen van de funderingen.

Zorg dat het oppervlak van de fundering effen is om beschadigingen van de betonstraatstenen te voorkomen. neem alle nodige voorzorgsmaatregelen om te vermijden dat er water op de fundering kan blijven staan. Anders kan de straatlaag immers haar structuur verliezen en uitgedreven worden.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

70

5.1.4. straatlaag

Zorg dat de straatlaag overal even dik is. Een te dik aangelegde straatlaag kan spoorvorming en verzakkingen veroorzaken. Ongelijke diktes zorgen voor vervormingen.

Voor de betonstraatstenen geplaatst zijn, mag je de straatlaag nooit verdichten of laten uitharden. Dat kan immers beschadigingen en hoogteverschillen veroorzaken.

5.1.5. Mengen van betonstraatstenen

Meng betonstraatstenen uit verschillende pakken bij het plaatsen van stenen. Zo vallen eventuele kleurverschillen minder op.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

71

5.1.6. plaatsen

plaats eerst de betonstraatstenen aan de randen en gebruik zo veel mogelijk volledige stenen of geprefabriceerde hulpstukken voor de randafwerking. Werk vanaf de geplaatste stenen om de straatlaag niet te schenden. plaats de betonstraatstenen altijd met smalle voegen van ongeveer 3 mm.

1. tik elke steen zachtjes tegen de stenen die al geplaatst zijn.2. laat de steen naar beneden glijden.3. Breng hem tenslotte in eindpositie.

Als de voegen te smal zijn, kunnen ze niet goed gevuld worden en kunnen de randen van de betonstraatstenen afsplinteren. Als de voegen te breed zijn, hebben de stenen dan weer te veel bewegingsruimte. plaats de stenen zo dat ze na het vasttrillen 5 tot 10 mm hoger liggen dan de kantopsluiting of de gootelementen. Zo kunnen er zich geen waterplassen vormen. Controleer regelmatig met een koord of een paslat of de richting van de voeglijnen nog correct is en of de bestrating voldoende vlak is. Voer meteen de nodige correcties uit.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

72

5.1.7. Voegvulling

leg een streklaag van één of twee rijen betonstraatstenen rond belangrijke punten, zoals inspectieputten. Gebruik zo veel mogelijk geprefabriceerde hulpstukken om de openingen op te vullen. Als er toch vulstenen gebruikt worden, moeten ze op maat gezaagd worden. De stukken steen mogen niet kleiner zijn dan een halve steen en de stenen mogen niet verzaagd worden onder een hoek van minder dan 45°, want anders kunnen ze afbreken.

Dek de bestrating volledig af met zuiver split of breekzand en borstel het zand in de voegen. Als de straatlaag ongebonden is, mag je het zand ook inwassen. Bij ongebonden materialen houdt de aannemer de bestrating vochtig door met water te sproeien om te voorkomen dat het zand na de ingebruikname uit de voegen wordt gereden. Vul de voegen volledig, want met onvolledig gevulde voegen hebben de stenen te veel bewegingsruimte.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

73

5.1.8. Aftrillen

neem bij het aftrillen de volgende voorzorgsmaatregelen om beschadigingen aan de betonstraatstenen te voorkomen:• Borstel eerst de oppervlakte schoon. Er mogen zich geen steentjes of zand meer op het bovenvlak van de

bestrating bevinden wanneer we beginnen af te trillen. • Gebruik een trilplaat die onderaan bekleed is met een kunststofzool. De trilplaat moet onderaan zuiver zijn. • Hou minstens één meter afstand van de plaats waar de betonstraatstenen worden geplaatst. • start af te trillen vanaf de rand en beweeg langzaam naar het midden toe. Op die manier is er geen gevaar

dat de kantopsluiting beschadigd raakt en wordt het profiel in stand gehouden.

Herhaal deze cyclus van invoegen/aftrillen tot de stenen volledig vastzitten. Als we zwaar verkeer verwachten, kan de bestrating nog extra verdicht worden met een bandenwals. (Opgelet: de betonstraatstenen moeten al volledig vastzitten voor je ze extra verdicht.) Breng tot slot nog een laag voegvullingszand aan.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

74

5.1.9. Ingebruikname

Bestratingen waarvan de straatlaag en de fundering uit ongebonden materiaal bestaan, kunnen in gebruik genomen worden zodra de betonstraatstenen volledig vastzittten en de voegen volledig gevuld zijn.

Als de straatlaag uit zandcement en/of de fundering uit een gebonden materiaal bestaat, kan de bestrating in gebruik genomen worden zodra de fundering en/of de straatlaag uitgehard is. Hoeveel tijd hiervoor nodig is, hangt af van de weersomstandigheden. In principe is dat ongeveer 15 dagen. uiteraard moeten ook de voegen volledig gevuld zijn voor we de bestrating in gebruik kunnen nemen.

5.1.10. Controle en onderhoud

Controleer de bestrating jaarlijks en na elke overstroming grondig. Hierbij moeten de toestand van de voegvulling, de uitzetvoegen en de vlakheid van de bestrating worden nagekeken. Indien nodig moeten de voegen onmiddellijk bijgevuld en de verzakkingen opnieuw op peil gebracht worden.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

75

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.1. Bandenlijnen uitzetten

trottoir- en opsluitbanden worden meestal op schraal beton geplaatst. Het is belangrijk dat er geen kluiten of steenbrokken onder de band komen, want anders zal deze band niet volledig ondersteund zijn.

langs een vrij afwaterende weg worden opsluitbanden ongeveer 20 mm boven de berm gesteld om te vermijden dat de berm over de band en later over de stenen gaat groeien. Waar nodig worden de bermen aangevuld.

De richting en de hoogte voor de bandenlijn worden bepaald aan de hand van de aspiketten. Er moet rekening gehouden worden met het zicht aan de piket.

Wanneer de aspiketten verklikt worden, wordt de bandenlijn uit de verklikkerpiketten gehaald. soms wordt de bandenlijn bepaald door vanuit de gevels van de woningen te meten. Als de richting en de hoogte bepaald zijn, vinden we de nodige tussenpunten door te zichten of met behulp van een laser. Deze tussenpunten hebben we zowel nodig voor de richting als voor de hoogte, om te vermijden dat de draad doorzakt. De draad wordt ondersteund door enkele stenen die op elkaar geplaatst zijn.

Voer in ieder geval de volgende werkzaamheden uit:• Zet de bandenlijn uit.• tussenzicht de tussenpunten voor de bandenlijn op de• juiste afstand.• Verklik de bandenlijn op een aantal plaatsen.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

76

hoe spannen we een touw?• Eerst draaien we het touw rond de piket.• Dan kruisen we het touw op de piket. • ten slotte spannen we het touw aan de piket zonder er een knoop in te leggen (zie derde foto).

Een andere methode is een lus maken en over de piket spannen. Om doorbuiging te voorkomen, spannen we het touw niet meer dan 20 meter ver zonder tussen te punten.

De ijzeren of stalen piketten van ongeveer 80 cm worden verticaal en vast in de grond geslagen. De hoogtes worden op deze piketten afgeschreven en de koorden worden aan de bovenkant van het merkteken aan de piketten vastgemaakt. Daardoor kunnen ze gemakkelijk weer op het juiste niveau vastgemaakt worden als ze breken. Om het niveau te controleren wordt een merkteken op de steel van de schop geplaatst (met een stift of plakband).

De touwen kunnen aan de achterkant of de voorkant van de banden worden gespannen, afhankelijk van waar de trottoirbanden geplaatst moeten worden. De diepte onder het touw is afhankelijk van het type band en de dikte van de fundering. De breedte van de koffer is afhankelijk van het type band, het type greppel, de aanvullingen van de band en de greppel. Manuele correcties kunnen achteraf uitgevoerd worden.

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKenBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

77

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2.2. trottoirbanden en greppels plaatsen zonder helling

De banden worden 5 mm van elkaar geplaatst. Er worden tien banden op één lijn geplaatst. De voegen van de goten worden achteraf ingewasssen met mortel die fijn rijnzand bevat. De banden en de goten kunnen eventueel met een vacuümtiller geplaatst worden. Het voordeel daarvan is dat er maar één persoon nodig is om de banden te plaatsen. Het is aan te raden om de loodstand regelmatig te controleren na de plaatsing van enkele trottoirbanden.

5.2.3. Werkwijze

Zet eerst de bandenlijn uit. Bepaal het niveau en breng het over op de piketten (met een laser). span een touw voor de juiste hoogte en de juiste richting. Gebruik plakband om een merkteken aan te brengen op de piketten.

Het funderingsmateriaal in schraal beton moet onder de juiste omstandigheden verwerkt worden: • Het mag niet uitgedroogd zijn doordat het te lang op

voorhand ingevuld werd en onderhevig geweest is aan zon en wind.

• na de binding mag het materiaal niet meer losgemaakt worden.

• Voor de greppel, trottoirband, fundering en stutting moeten de juiste hoeveelheden materiaal aangebracht worden.

Het funderingsmateriaal moet in voldoende brede en lange strook onder de koord gebracht worden, afhankelijk van de lengte en breedte van de trottoirband. nadat dat gebeurd is, kan de band machinaal aan de koord gezet worden. Breng een stuk aan aan de achterkant van de banden om ze vast te maken. Zorg dat er zich geen funderingmateriaal tussen twee trottoirbanden bevindt bij de plaatsing.

Controle van de loodstand

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

78

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2.4. Veiligheid

til zo veel mogelijk met een rechte rug en terwijl je door je knieën buigt. Draag altijd werkkledij en veiligheidsschoenen wanneer je werkt. Als je de banden en de greppels plaatst met behulp van een graafmachine, ben je verplicht om een helm te dragen. Gebruik altijd gekeurd materieel om te tillen.

5.2.5. Enkele afbeeldingen uit de praktijk

na de boordstenen worden de goten geplaatst met de boordsteentang.

De goten worden op het juiste niveau gebracht met een stootijzer. Als bescherming wordt een plankje gebruikt.

De goten worden geplaatst met een hydraulische minigraver.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

79

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2.6. plaatsing van trottoirbanden in een inrit

Bij lage banden wordt geen rekening gehouden met het hoogteverschil tussen de band en de weg. De banden worden op dezelfde hoogte geplaatst als het verloop van de weg. Recht tegenover de ingang van een perceel worden hoge banden verlaagd tot 2 cm boven de gootlaag.

Wanneer de fundering vooraf gesteld wordt, wordt rekening gehouden met de breedte van de inrit plus het dubbel van de breedte van de trottoirbanden die schuin geplaatst zullen worden. Over die breedte komt het beton 10 cm lager dan de normale fundering.

Het schuine gedeelte van de inrit wordt verkregen door de trottoirbanden te kantelen. Het aantal schuine banden hangt af van de werkleiding, het uitzicht en de hoogte van de trottoirbanden.

Bij hoge trottoirbanden moet de zijkant afgekort worden met de slijpmachine omdat de voeg bovenaan niet breder mag zijn dan 6 mm. Als de trottoirband bijvoorbeeld 30 cm hoog is, moet er onderaan minstens 3 cm afgeslepen worden. Er kunnen ook verloopstukken gebruikt worden voor het schuine gedeelte, maar dan heeft de trottoirband een ander model in het verlaagde gedeelte dan in het hogere gedeelte.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

80

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2.7. Volgorde van plaatsing van de boordsteen in de inrit

1. het schuine gedeelte tegen de geplaatste trottoirband2. het platte gedeelte van de inrit3. het schuine gedeelte4. de verdere afboording van de weg

5.2.8. Banden bij een inrit

Bij inritbanden wordt geen rekening gehouden met het hoogteverschil. De banden worden op dezelfde hoogte geplaatst als het verloop van de weg.

net als trottoirbanden worden ook inritbanden aan de draad gesteld. De draad moet langs de achterkant van de inritband lopen, omdat de band daar overal dezelfde hoogte heeft. let erop dat de band niet helt, want hij is erg zwaar.

De inritbanden worden met bandenhaken opgetild aan de voor- en achterkant. Er kunnen speciale inritbanden gebruikt worden om een inrit te maken. Deze inritbanden bestaan in drie uitvoeringen: links aansluitende eindstukken, rechts aansluitende eindstukken en middenstukken.

opdracht: • Maak een inrit met speciale inritbanden.Voer in ieder geval de volgende werkzaamheden uit:• Zet de richting en de hoogte van de inritbanden uit.• plaats de inritbanden met behulp van de geschikte

hijsmiddelen.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

81

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden(indeling)

5.2.9. Goot uitzetten

Bij een rijweg met een verhoogde kantopsluiting wordt langs de band een goot gestraat voor de afwatering naar de trottoirkolken. Het hoogste punt van de goot ligt in het midden tussen de twee kolken. Dit punt wordt het breekpunt genoemd. Het water loopt dus altijd naar de dichtstbijliggende kolk.

Als de afstand tussen twee kolken 20 m is en het afschot 1,5 mm/m, is de goothoogte in het breekpunt 10 m x 1,5 mm/m = 15 mm hoger dan de kolk.

Als de goot bij de kolk 130 mm onder de bovenkant van de band ligt, is de goothoogte in het breekpunt 130 mm - 15 mm = 115 mm onder de bovenkant van de band. Meestal is de goothoogte bij de kolk 0 mm. Bij de kolk moet de goothoogte minstens 10 mm boven de onderkant van de kolkinlaat liggen.

Als je de goot aan de draad straat, komt de draad vaak klem te zitten tussen de steen en de band. Het is handiger om een smetlijn te maken: leg de draad in kalk, span hem op de goede hoogte langs de band en laat hem tegen de band springen. De witte lijn die dan op de banden staat, is de smetlijn. Ze duidt de voorkant van de goot aan. De goot kan bestaan uit kantstroken, greppels of straatstenen. De witte lijn is de bovenkant van de goot.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

82

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.10. Een weg met helling

Als de afstand van straatkolk a tot straatkolk b 30 meter bedraagt en het hoogteverschil a gelijk is aan b + 3 cm, kunnen we vanuit de laagste kolk b een afstand van 20 meter uitzetten (afstand tot het breekpunt) met een afschot van 2 mm/m (20 m x 2 mm/m = 40 mm boven straatkolk b + 10 mm boven de kolk = 50 mm). Vanuit straatkolk a meten we 10 m x 1 mm/m = 10 mm + 10 mm boven de straatkolk, dus ligt het breekpunt vanuit straatkolk a 20 mm hoger.

opdracht:• plaats een trottoirband van straatkolk a tot straatkolk b.• Zet de goot uit met een smetdraad.• plaats de greppels ook machinaal.• Was de goot in: maak de greppelstenen vochtig en giet de

voegen op met vloeibare cementmortel.• na het opstijven van de mortel reinig je de greppel door

hem af te scheuren met vochtig zand.

A: hangt af van het dekkingsmateriaal, bv. dallen, klinkers, kasseien, bezaaiing.

Aanslag B: de afstand tussen de bovenkant van de trottoirband en de bovenkant van de greppel. Deze maat vinden we terug op de detailtekening. Ze bedraagt minstens 10 cm. Als de weg bijna pas ligt, mag van deze minimummaat afgeweken worden.

De greppel wordt gelegd in een helling naar de straatkolk. Het hoogste punt van de greppel is het breekpunt.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

83

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.11. straatmakergereedschap gebruiken en onderhouden

Om veilig, vlot en goed te kunnen werken is het belangrijk dat het gereedschap goed onderhouden en juist gebruikt wordt.

De bekken van beitels en stootijzers moeten goed geslepen zijn. Als er bramen aan de bovenkant van de beitel zijn, moeten die verwijderd worden. Een moker moet vrij zijn van bramen en de steel moet goed vastzitten.

Het blad van een schop moet goed schoongehouden worden en de lengte van de steel moet bij je lichaamslengte passen. Ook moet de schop aangepast zijn aan het gebruik. Knielappen moeten je knieën beschermen tegen vocht en puin in het zandbed.

Zichtjes moeten in duidelijke kleuren geschilderd zijn, zodat ze goed zichtbaar zijn. Ze moeten allemaal even lang zijn en de zichtplank moet haaks op de lat staan. Bij houten zichtjes mag de zichtplank niet scharnieren.

Een rei moet goed recht en overal even hoog zijn. Een draad mag niet te veel rek hebben en je mag er niet te veel knopen in maken. Knopen moeten zo klein mogelijk gehouden worden.

Draadpennen moeten recht en glad zijn.

Vijf gouden regels voor veiligheid met handgereedschappen:• Werk alleen met gereedschap van goede kwaliteit.• Gebruik gereedschap uitsluitend voor het werk

waarvoor het bestemd is.• Hou gereedschap in goede staat.• Ga na of beschadigd gereedschap hersteld kan worden

of beter weggegooid kan worden.• Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen waar

nodig.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

84

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.12. passtukken maken van betonbanden

Bij de plaatsing van trottoirbanden zijn bijna altijd passtukken nodig. De passtukken mogen nooit kleiner zijn dan een halve bandlengte. Als dat mogelijk is, worden ze wel eens bij de fabrikant besteld. Daar komt veel administratief werk bij kijken, want ieder passtuk moet gemerkt worden en dit moet bijgehouden worden op een lijst.

Als het passtuk op het werk wordt gemaakt, kan dit op de volgende manieren:

Met een moker en een beitel, met een knipmachine of met een haakse slijpmachine

Wanneer je met de knipmachine werkt, is het belangrijk dat je:• de hoogte van het bovenmes globaal instelt op de steendikte;• de steen in het hart van de messen plaatst;• de hefboom omlaag beweegt en doordrukt.

De platen waar het materiaal op rust, moeten vlak zijn. Wanneer je stenen knipt met een knipmachine, wordt maar een klein gedeelte van de messen van die machine gebruikt. Als je dezelfde machine gebruikt om tegels te knippen, zullen veel tegels breken omdat het bovenmes niet gelijkmatig op de hele tegel drukt wanneer het mes naar beneden gebracht wordt. Gebruik daarom één machine voor stenen en één machine voor tegels.

5.2.13. persoonlijke beschermingsmiddelen

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

85

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.14. Onderfundering en fundering

Eén van de redenen waarom de fundering en de onderfundering zorgvuldig opgebouwd moeten worden, is om het legbed van de bestrating zo droog mogelijk te houden. Dit kan onder andere door een drainerende fundering aan te brengen. De lagen moeten zo effen mogelijk (tolerantie van 2 cm) en maximaal verdicht zijn, in functie van de opbouw van de fundering en het materieel dat op het werk ingezet kan worden.

5.2.15. Afboording en kantopsluiting

Alle boorden, ongeacht het type, moeten stevig en definitief worden aangemaakt. Op deze manier kunnen de omliggende straatstenen niet zijdelings verschuiven of loskomen.

Voor een correcte afwatering moet een dwarshelling van minstens 2% worden aangehouden. Het niveauverschil tussen de greppel en de aanliggende verharding bedraagt 1 cm.

5.2.16. straatstenen afladen van de pakken

Voor een juiste weergave van de kleurschakering moeten meerdere pakken straatstenen met elkaar vermengd worden. De pakken moeten ook verticaal afgeladen worden en niet horizontaal, laag per laag. Door de pakken verticaal af te laden worden de minieme maatverschillen van de straatstenen gelijkmatig over het werk verdeeld en kunnen de stenen netjes in verband verwerkt worden. Beschadigde of niet-massieve straatstenen mogen niet geplaatst worden, maar er mogen wel passtukken uit gezaagd worden.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

86

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.17. legbed en plaatsing

De straatstenen worden geplaatst op een legbed van zand of brekerzand dat na verdichting 3 tot 4 cm dik is. Het legbed moet met een profiel gladgetrokken worden over het gehele werk en met de nodige precisie. Om bij het plaatsen de lijn in het vooropgestelde verband te bewaren, moet er op regelmatige afstand een draad gebruikt worden.

De betonstraatstenen kunnen op verschillende manieren verwerkt worden:

GehamerdBij deze methode worden de stenen steen per steen vastgezet met een klinkerhamer of een straathamer. De stenen die verwerkt moeten worden, liggen op een hoopje achter de plaatser. De plaatser woelt de bedding altijd even los met een straathamer voor hij een steen vlakklopt met de stenen die al geplaatst zijn. Hij bewaart de hoogte gevoelsmatig aan de hand van passtenen.

GevlijdBij deze methode trekken we een straatlaag vlak aan de hand van passtenen of een hoogtetouw. Daarna kunnen de betonstraatstenen eenvoudig met de hand worden geschikt of gevlijd.

Machinaal gevlijd Bij deze methode wordt zowel het beddingtrekken als het vlijen bijna volledig machinaal uitgevoerd. Enkele kleine aanpassingen moeten nog manueel uitgevoerd worden.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

87

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.17.1. putrand afstoppen

In een weg komen vaak inspectieputten voor. Deze putten dienen om de riolering onder de weg te kunnen inspecteren. De putten hebben gietstalen deksels en zijn geen ideale voorwerpen in het wegdek. Er bestaan vierkante en ronde putranden.

Vierkante putranden:Vierkante putranden worden steeds vaker toegepast. Bij deze putranden straat je eerst de stroomlaag langs de vier zijden waartegen je het straatwerk afstopt. Als de rijweg na enige tijd gezakt is, kun je de stroomlaag laten uitbreken en wat schuin herstraten, zodat de putrand niet beschadigd wordt bij sneeuwruimen.

Ronde putranden:in oude binnensteden en dorpskernen zie je nog vrij veel ronde putdeksels. Bij een ronde putrand breng je eerst een rollaag van halve stenen aan. tegen deze rollaag stop je het straatwerk af. Vergeet niet dat de passtukken aan de eisen moeten voldoen.

opdracht: • Breng een rollaag aan langs de putrand.• teken de passtukken af. • Zaag de passtukken op maat.• Maak het straatwerk af. • Gebruik een veiligheidsbril en oorbeschermers als je met

een haakse slijpmachine werkt.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

88

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.18. Een eenvoudige straat maken

• Zet eerst de as van de weg uit.• Zet de trottoirband uit en plaats hem machinaal met een

helling van 1%.• Zet de goot uit en plaats ze met een helling van 1%.• plaats de straatstenen met een helling van 2% in de

dwarsrichting in het dakprofiel en een helling van 1% in de lengterichting.

• Breng de straatlaag op het juiste niveau door twee regels in de langse richting te plaatsen.

• sleep de straatlaag af op de geleiders.

hoe zet je een halfsteensverband uit?

Bij het begin van de werkzaamheden zet je een lijn uit die loodrecht op de bandenlijn staat. Dat kan je doen met de 3-4-5-steek of met een prismakruis. Aan deze lijn straat je de opzetlaag. Het is een goede gewoonte om de haaksheid regelmatig te controleren.

Je zet altijd op met een hele steen. Een halve steen mag je nooit met de gehakte kant straten, omdat hij dan niet goed op dracht komt te liggen. Een halfsteensverband kan je afstoppen zoals hieronder afgebeeld. stukken van minder dan een halve steen mag je niet gebruiken. Als het nodig is, gebruik je een halve steen en een drieklezoor.

De straatstenen op de weg worden in halfsteensverband geplaatst. Het voetpad wordt in blokverband gelegd, 1 cm hoger dan de trottoirband.

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

89

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.19. Werktekening van een eenvoudige straat

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

90

5. eenVoudIge BeSTRATIngSWeRKen

5.2. plaatsen van trottoirbanden

5.2.20. Enkele afbeeldingen uit de praktijk

BOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

91

nOtItIEs

noTITIeSBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

nOtItIEs

92

noTITIeSBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

nOtItIEs

93

noTITIeSBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

nOtItIEs

94

noTITIeSBOuWplAAtsMACHInIstEn

PRAKTIJK

95

fvb•ffc constructivKoningsstraat 132/5, 1000 Brussel

t +32 2 210 03 33 • f +32 2 210 03 99fvb.constructiv.be • [email protected]

© fvb•ffc constructiv, Brussel, 2012.Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing onder eender welke vorm, voorbehouden voor alle landen

Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid

Modulaire handboekenbouwplaatsMachinisten

Bouwplaatsmachinisten praktijk

andere boekdelen:

• Motorenleer

• Bouwplaatsmachines

• Bouwtechnologie

• Toegepaste technieken

• Bouwplaatsmachinisten - Praktijk

Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid

BOUWPLAATSMACHINISTEN PRAKTIJK

Bouwplaatsmachinisten