model handelingsprotocol & randvoorwaarden zorgprogramma’s
TRANSCRIPT
O n t w i k k e l d i n h e t k a d e r v a n h e t l a n d e l i j k p r o j e c t ‘ v o o r k o m e n e n b e s t r i j d e n h u i s e l i j k g e w e l d ’ e n a a n g e k o n d i g d i n
‘ P r i v é g e w e l d - p u b l i e k e z a a k ; e e n n o t a o v e r d e g e z a m e n l i j k e a a n p a k v a n h u i s e l i j k g e w e l d ’
Model handelingsprotocol &
Randvoorwaarden zorgprogramma’s
O n t w i k k e l d i n h e t k a d e r v a n h e t l a n d e l i j k p r o j e c t ‘ v o o r k o m e n e n b e s t r i j d e n h u i s e l i j k g e w e l d ’ e n a a n g e k o n d i g d i n
‘ P r i v é g e w e l d - p u b l i e k e z a a k ; e e n n o t a o v e r d e g e z a m e n l i j k e a a n p a k v a n h u i s e l i j k g e w e l d ’
Model- handelingsprotocol &
Randvoorwaarden zorgprogramma’s
Woord vooraf
Het model- handelingsprotocol en de randvoorwaarden zorgprogramma’s huiselijk geweld werden in het
kader van het landelijk project 'voorkomen en bestrijden huiselijk geweld' in opdracht van het Ministerie
van Justitie ontwikkeld door drs. Paul Baeten. Hij is werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn (NIZW) op de afdeling Expertisecentrum Kindermishandeling. Concepten van de notities werden
van inhoudelijk commentaar voorzien door leden van de werkgroep Regie en Informatie en de werkgroep
Slachtoffer en Pleger van het landelijk project en door enkele externe deskundigen.
Het model-handelingsprotocol en de randvoorwaarden zorgprogramma’s zijn geschreven ter ondersteuning
van gemeenten bij de uitvoering van hun regierol bij de aanpak van huiselijk geweld en voor beleidsmakers
en beroepskrachten die betrokken zijn bij de aanpak van situaties van huiselijk geweld. Beide zijn bedoeld als
basis en bieden een referentiekader voor de ontwikkeling van werkwijzen voor en samenwerking tussen
instellingen en voorzieningen die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld op lokaal en regionaal
niveau.
Beide onderdelen van deze brochure gaan uit van een nastrevenswaardige situatie. De in het model-
handelingsprotocol beschreven organisaties zijn niet allemaal in iedere gemeente of regio aanwezig.
Deze brochure is dan ook bedoeld als leidraad. Dat betekent dat de toepassing ervan in de praktijk afhangt
van de plaatselijke omstandigheden en beschikbare instellingen of voorzieningen. De brochure gaat
bovendien uit van de actuele beleidsinzichten en regelgeving. Die inzichten en regels kunnen veranderen.
Voorbeelden daarvan zijn de in het parlement aanhangige wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening
in verband met de Advies- en meldpunten kindermishandeling en de in voorbereiding zijnde wijziging van
de Kwaliteitswet zorginstellingen in verband met een meldplicht voor seksueel misbruik tussen patiënten
onderling en misbruik van patiënten door hulpverleners. Tevens wordt door het Openbaar Ministerie een
Aanwijzing voorbereid over de strafrechtelijke benadering van huiselijk geweld door politie en OM. De inhoud
van de brochure dient derhalve niet als een statisch gegeven te worden beschouwd.
Inhoud
Inleiding 7
De regierol van gemeenten 11
Model- handelingsprotocol
Deel I Meldingstrajecten
Aanmelding bij het Steunpunt Huiselijk Geweld 13
Melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling 14
Aanmelding bij de vrouwenopvang 14
Aanmelding bij de ambulante hulpverlening 15
Melding en aangifte bij de politie 16
Deel II Taken per organisatie
Taken vrouwenopvang 17
Taken ambulante volwassenenzorg 18
Taken Jeugdzorg 19
Taken politie 19
Taken Openbaar Ministerie (OM) 20
Taken Bureau Slachtofferhulp 21
Taken Reclassering 21
Randvoorwaarden zorgprogramma’s
Deel I Algemene randvoorwaarden
1. Een systemische en intergenerationele benadering 23
2. Multicultureel en vraaggericht 23
3. Aandacht voor bijzondere groepen 24
4. Interdisciplinair en intersectoraal 24
5. Laagdrempelig en outreachend 24
6. Specialisatie van beroepskrachten 25
7. Casemanagement 25
8. Programmacoördinatie 25
Deel II Basiselementen voor verschillende doelgroepen
Basisprogramma huiselijk geweld tegen kinderen 27
Basisprogramma huiselijk geweld tegen volwassenen 29
Basisprogramma huiselijk geweld tegen ouderen 31
6
Inleiding
Op veel plaatsen in ons land worden initiatieven genomen om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren.
Aandachtspunten daarbij zijn de onderlinge samenwerking tussen betrokken instanties, de ontwikkeling van
zorgprogramma's en hier en daar ook de oprichting van Steunpunten Huiselijk Geweld. De aard en omvang
van de problematiek vereisen een substantiële inzet op alle niveaus van de samenleving.
Ondersteuning en stimulering door de overheid
Op landelijk niveau vormde het landelijk project 'voorkomen en bestrijden huiselijk geweld' een belangrijk
initiatief. In dit project werkten diverse ministeries en landelijke organisaties samen. Zij ontwikkelden
voorstellen en initiatieven gericht op de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en op de bestuur-
lijke verankering van de aandacht voor en de inzet op het thema huiselijk geweld.
Deze bijlage biedt met de beschrijving van een model handelingsprotocol en de randvoorwaarden zorg-
programma’s een handreiking voor regio's die de samenwerking en afstemming willen verbeteren tussen
instellingen die op deelaspecten betrokken zij bij de aanpak van huiselijk geweld.
Huiselijk geweld
Onder 'huiselijk geweld' wordt binnen het project verstaan: 'geweld dat door iemand uit de huiselijke kring
van het slachtoffer is gepleegd'.
Geweld betekent in dit verband: aantasting van de persoonlijke integriteit. Onderscheid wordt gemaakt
tussen geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld).
De huiselijke kring van het slachtoffer bestaat uit (ex)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden.
Het begrip 'huiselijke kring' betreft dus de relatie tussen de dader en het slachtoffer en niet de locatie (het
eigen huis). Vooral bij seksueel geweldgebruik zijn vaak 'huisvrienden' de plegers. Zij genieten het vertrouwen
van gezinsleden of hebben hen om één of andere reden zodanig in hun macht dat zij zich zonder risico's
veel kunnen permitteren binnen het betrokken gezin. Het is daarom belangrijk dat ook zij onder de definitie
vallen.
Model- handelingsprotocol
Samenhangende aanpak
Het belangrijkste uitgangspunt bij de ontwikkeling van het model-handelingsprotocol is dat huiselijk geweld
een samenhangende aanpak en waar mogelijk een systemische benadering vereist. Daarmee wordt in de
eerste plaats bedoeld dat de interventies en de hulp zich dienen te richten op alle direct betrokkenen en dat
zij in onderlinge samenhang en afstemming moeten worden uitgevoerd. De direct betrokkenen zijn in dit
verband kinderen, mannen, vrouwen en ouderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, de plegers en
gezinsleden, familieleden en mantelzorgers die in een nauwe relatie tot het slachtoffer of de pleger staan.
Slachtoffers van huiselijk geweld staan immers niet op zichzelf, zij maken deel uit van gezinssystemen en
familieverbanden en in veel gevallen zetten zij hun relatie met de pleger voort, ook nadat het geweld naar
buiten is gekomen.
7
In de tweede plaats betekent een samenhangende aanpak dat de interventies en hulp onderling op elkaar
afgestemd dienen te zijn, zowel inhoudelijk op het niveau van methoden en doelen als voor wat betreft
timing en planning.
Een samenhangende aanpak stelt hoge eisen, zowel op het niveau van het beleid en management als
op het niveau van de uitvoering. Voor beide niveaus geldt dat men de problematiek vanuit een breder
perspectief zal moeten bezien dan alleen vanuit de eigen sector of beroepsgroep. Zo vereist het creëren
van een volledig en op de problematiek toegesneden aanbod de samenwerking met en afstemming op het
aanbod van anderen. En in de uitvoering zullen beroepskrachten zich voortdurend bewust moeten zijn van
de mogelijkheden van anderen en van de consequenties van het eigen handelen voor dat van anderen.
Een model
Het model- handelingsprotocol is bedoeld als handreiking voor regio's die de samenwerking en afstemming
willen verbeteren tussen instellingen die op deelaspecten betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld.
Het model is in belangrijke mate gebaseerd op de 'Samenwerkingsovereenkomst 1e hulp bij
huiselijk geweld tegen vrouwen1' en het 'Protocol een Veilig Huis'2
Het model handelingsprotocol is geschreven vanuit de veronderstelling dat op regionaal niveau een volledig
arsenaal van interventies en hulp aanwezig is. Als vertrekpunt is gekozen de hypothetische situatie dat
voldaan is aan de randvoorwaarden voor een zorgprogramma huiselijk geweld, zoals beschreven in deel I
van de randvoorwaarden zorgprogramma’s. In werkelijkheid zal dat zelden het geval zijn en zal nog veel
ontwikkeld moeten worden. Bovendien kan op regionaal niveau het palet van betrokken instellingen er heel
verschillend uitzien. Het model zal daarom moeten worden aangepast aan de feitelijke omstandigheden en
ook aan de doelstellingen die binnen de eigen regio worden geformuleerd.
Het model beschrijft met andere woorden in de eerste plaats een wenselijke situatie. Dat geldt uitdrukkelijk
ook voor de taken die bij verschillende sectoren of instanties worden beschreven. In werkelijkheid zal
moeten worden bezien of uitvoering van de genoemde taken door de betreffende sector of instelling
haalbaar is. De vermelding in dit model biedt niet de garantie dat de betreffende sector of instelling in alle
gevallen beschikt over de (financiële) mogelijkheden voor de uitvoering van genoemde taken.
In deel I van het model- handelingsprotocol worden de belangrijkste (aan-)meldingstrajecten beschreven.
Vervolgens komen in deel II taken aan de orde die door de betrokken sectoren en instanties kunnen worden
uitgevoerd. In de praktijk kan het aan te bevelen zijn om van deze taakomschrijving af te wijken.
Bijvoorbeeld omdat – zoals op een aantal plaatsen al gebeurt – een Steunpunt Huiselijk Geweld wordt
opgericht dat de taak krijgt om te coördineren en de continuïteit te bewaken. Dat kan betekenen dat
bepaalde taken van de bestaande instellingen worden overgedragen aan het Steunpunt.
Randvoorwaarden zorgprogramma’s
Meerdere zorgprogramma's
De term huiselijk geweld verwijst naar een verzameling van diverse vormen van geweld gepleegd door
onderling verschillende groepen van plegers. Ook de slachtoffers van huiselijk geweld hebben onderling
verschillende kenmerken en kampen met uiteenlopende gevolgen van het geweld. We hebben onder andere
te maken met slachtoffers en plegers, met verschillende levens- en ontwikkelingsfasen als het gaat om
kinderen, volwassenen en ouderen die slachtoffer kunnen zijn van huiselijk geweld en we hebben te maken
met sekseverschillen. Ook binnen deze indelingen zijn weer bijzondere groepen te onderscheiden zoals
verstandelijk gehandicapten en mensen met verslavingsproblemen. Gezien deze diversiteit ligt het niet voor
de hand het noodzakelijke aanbod van hulp en ondersteuning in een alomvattend zorgprogramma te
8
1 Samenwerkingsovereenkomst 1e hulp bij thuisgeweld tegen vrouwen. Groningen: Thuisfront, 2001.
2 ‘Protocol een Veilig Huis’. Utrecht: Arrondissementsparket Utrecht, 2001
organiseren. Uitgangspunt bij zorgprogrammering is veelal dat er sprake moet zijn van een cliëntengroep
met een gemeenschappelijke hulpvraag.
Bij de ontwikkeling van het hulpaanbod zal het daarom noodzakelijk zijn om verschillende deelgroepen te
onderscheiden om vervolgens per deelgroep te komen tot een specifiek en samenhangend hulpaanbod of
zorgprogramma. Wel zal een aantal hulpvormen voor meerdere zorgprogramma's ingezet kunnen worden.
Zorgprogrammering vereist in veel gevallen het herdefiniëren van het bestaande aanbod en het organiseren
van samenhang tussen verschillende hulpvormen. In de jeugdzorg doet deze ontwikkeling zich voor in de
vorm van het modulariseren van het hulpaanbod: de heldere afbakening en flexibele inzet van de verschil-
lende hulpvormen. Daarnaast zal het voor de volledigheid van het hulpaanbod in veel regio's noodzakelijk
zijn het bestaande aanbod uit te breiden, bij voorkeur met hulpvormen die reeds door anderen zijn
ontwikkeld.
Randvoorwaarden
Om tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van cliënten en om effectief te kunnen zijn zullen
zorgprogramma's huiselijk geweld aan een aantal algemene randvoorwaarden of minimale kwaliteitseisen
moeten voldoen. In deel I van de beschrijving van de randvoorwaarden zorgprogramma’s worden deze
algemene randvoorwaarden beschreven. Daarnaast zal in elke regio per deelgroep een minimum pakket
aan hulp en ondersteuning aanwezig moeten zijn. In deel II worden op basis van een leeftijdsindeling en
een onderscheid naar slachtoffer en pleger de verschillende elementen van het minimumpakket kort
omschreven.
In de praktijk zal op veel plaatsen het bestaande aanbod op lokaal of regionaal niveau (nog) niet voldoen
aan de hier beschreven randvoorwaarden. Desondanks zal het zinvol zijn te starten met de bouw van zorg-
programma’s. Door het bestaande aanbod te expliciteren en door zorg te dragen voor goede afstemming
en samenhang kan de kwaliteit en effectiviteit van de hulp bij huiselijk geweld sterk worden verbeterd.
De ideaaltypische situatie zoals beschreven in deze notitie wil in de eerste plaats een stimulans zijn voor
uitbouw en ontwikkeling van hetgeen lokaal reeds voorhanden is.
Reikwijdte
Het model- handelingsprotocol en de randvoorwaarden zorgprogramma’s zien op een samenhangende
aanpak en het hulpaanbod aan:
- kinderen, volwassen vrouwen, volwassen mannen en ouderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld;
- plegers van huiselijk geweld;
- anderen die direct betrokken zijn bij slachtoffers van huiselijk geweld, zoals hun kinderen, partners,
of mantelzorgers.
Alvorens wordt overgegaan tot de beschrijving van het model handelingsprotocol en de randvoorwaarden
zorgprogramma’s, zal de regierol van gemeenten bij de aanpak van huiselijk geweld aan de orde komen.
Aan hen wordt primair de taak toegekend om de samenwerking op lokaal niveau te initiëren en vorm
te geven.3
9
3 Zie voor de regierol van gemeenten ook ‘Privé geweld, een publieke zaak; een nota over de gezamelijke aanpak van huiselijk geweld’,
paragraaf 2.1
10
De Regierol van gemeenten
Het model handelingsprotocol en de randvoorwaarden zorgprogramma’s bieden als gezegd een handreiking
om samenwerking en afstemming tussen partijen, die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en
het hulpaanbod, te verbeteren. Verschillende partijen kunnen voor de noodzakelijke afstemming het
initiatief nemen en projecten of reguliere activiteiten voor de aanpak van huiselijk geweld regisseren. In
de praktijk is gebleken dat het organiseren en coördineren van de samenwerking echter veelal een lastige
opgave is. Los van de goede initiatieven die reeds tot stand zijn gebracht, is door het kabinet in het kader
van het landelijk project aangegeven, dat de decentrale overheid hier een bijzondere verantwoordelijkheid
draagt. Binnen het integrale veiligheidsbeleid en het gezondheidsbeleid zijn het primair de gemeenten die
de regierol in het organiseren van de samenwerkingsafspraken op zich dienen te nemen.4 Indien bovenlokale
samenwerking vereist is, kan ook een samenwerkingsverband van gemeenten de regierol op zich nemen of
kan de provincie een steunfunctie vervullen.
De bemoeienis van het lokale bestuur op het terrein van het integrale lokale veiligheidsbeleid stoelt niet op
een algemene bepaling met verantwoordelijkheden en bevoegdheden in een wet. Er is sprake van een in de
praktijk gegroeide taak.
Regievoering moet in dit kader gezien worden als een samenwerkingsbegrip, waarbij geen sprake is van
gezag, wettelijke ondergeschiktheid, zeggenschap, verantwoording of beleidsverantwoordelijkheid van de
regisseur over de actoren.
Hieronder volgt een schematisch overzicht van wat de regierol van gemeenten in zijn algemeenheid kan
inhouden. Een algemene randvoorwaarde voor het goed invullen en daarmee succesvol zijn van de regie-
functie is dat er bestuurlijk en ambtelijk afspraken zijn gemaakt dat de gemeente de regierol gaat invullen
en dat huiselijk geweld in de relevante beleidsplannen is benoemd.5
De regierol kan de volgende elementen omvatten:
1. Informatie
2. Organisatie
3. Uitvoering
4. Evaluatie/ verantwoording
1. Informatie:
- Gemeenten nemen het initiatief om actief op zoek te gaan naar gegevens omtrent omvang en aard van
het gesignaleerde probleem;
- zij kunnen daarbij beschikken over verschillende relevante bronnen, die (vaak) bij andere partijen in bezit zijn.
- de gemeente schakelt informatie t.b.v. een zo compleet mogelijk beeld en;
- stelt de verzamelde en verwerkte informatie beschikbaar aan ander partijen.
Randvoorwaarden: informatie en bronnen van informatie moeten beschikbaar zijn voor de gemeente.
Andere partijen die over delen van de benodigde informatie beschikken, moeten bereid zijn die informatie te
11
4 In het Integraal Veiligheidsprogramma 1999 is gesteld dat het lokale bestuur de spilfunctie bekleedt in het veiligheidsbeleid.
Die spilfunctie vertaalt zich in een ‘regisserende rol’ ten aanzien van het ‘integrale lokale veiligheidsbeleid’.
5 Zie paragraaf 1.3 en 2.1 van ‘Privé geweld publieke zaak; een nota over de gezamelijke aanpak van huiselijk geweld.’
delen en actief beschikbaar te stellen. Uiteindelijk moet de verzamelde informatie ten dienste staan van
het te ontwikkelen beleid.
2. Organisatie
Gemeenten:
- benoemen betrokken partijen en brengen deze bij elkaar. (Overigens, tijdens het proces van de informatie-
verzameling worden al verschillende organisaties benoemd).
- onderhouden het netwerk: de relevante organisaties moeten vervolgens bij elkaar worden gehouden.
- zien toe op het maken van goede en controleerbare afspraken: De gemeente schept vanuit haar positie en
verantwoordelijkheid een klimaat, waarin de partners elkaar ook aanspreken op hun toegezegde inbreng.
Het vastleggen van afspraken in bijvoorbeeld convenanten, is een manier om invulling te geven aan het
maken van goede en controleerbare afspraken.
Randvoorwaarden: de gemeente moet zorgen voor een gezamenlijk ‘sense of urgency’. Daarnaast moet de
gemeente extern gericht zijn (zich afhankelijk weten van anderen om doelen te realiseren), netwerkvaardig,
zich partner voelen. Deze competenties gelden zonder uitzondering ook voor de andere partners in het
netwerk. Partners moeten bereid zijn zich te 'voegen' naar de gemeentelijke regie. Voor elke partner, dus
ook de gemeente, speelt de beleidsomgeving een belangrijke rol. Die beleidsomgeving behelst allereerst het
eigen totale beleidsplan/ jaarplan; daarnaast de beleidsplannen van anderen waarvan men afhankelijk is of
die de eigen beleidsvoornemens versterken.
3. Uitvoering:
De regierol houdt in dat de gemeente zelf ook actor is. Daarnaast zorgt de gemeente er voor dat:
- de betrokken partners doen wat ze hebben toegezegd
- de te nemen maatregelen worden afgestemd
- zij zicht houdt op de uitvoering in de ‘keten’. Dit betekent met name dat ieders verantwoordelijkheid
voor een ieder duidelijk moet zijn beschreven. De afzonderlijke partners houden hun eigen verantwoordelijk-
heden.
Randvoorwaarden: er moet voldoende capaciteit en budget zijn bij de partners om hun rol in de uitvoering
te kunnen vervullen. De te nemen maatregelen moeten gebaseerd zijn op in de praktijk getoetste kennis.
Een expertisecentrum kan voor die toetsing zorg dragen.
4. Evalueren/ verantwoorden
De gemeente evalueert het beleid en legt verantwoording af aan de raad. Die evaluatie kan de basis zijn
voor een vervolgbeleid.
Randvoorwaarde: er moet getoetst kunnen worden op effectiviteit en efficiency
12
Aanmelding bij het Steunpunt Huiselijk Geweld
Niet alle gemeenten/ regio’s kennen een eigen steunpunt huiselijk geweld. Het initiatief tot de inrichting
van een dergelijk steunpunt kan door verschillende partijen worden genomen: de vrouwenopvang, de
ambulante hulpverlening of de gemeenten. Ook de aanhaking bij een van de bestaande instellingen kan
per gemeente verschillen. Daar waar aan slachtoffers de mogelijkheid wordt geboden om direct contact
op te nemen met een steunpunt, kunnen ketenpartners mede aan de hand van de volgende punten met
elkaar een werkwijze overeenkomen:
1. Het SHG brengt volwassenen en ouderen die slachtoffer zijn van geweld in contact met een specifiek
hulpaanbod voor mishandelde volwassenen of voor mishandelde ouderen.
2. Het SHG draagt er zorg voor dat kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling of die getuige zijn van
geweld in contact komen met een specifiek op hun problematiek toegesneden hulpaanbod.
3. Het SHG draagt er zorg voor dat plegers van geweld in contact komen met een specifiek hulpaanbod
voor plegers van geweld.
4. Het SHG onderzoekt of naast de gemelde volwassenen, ook anderen slachtoffer zijn van geweld in
het gezin.
5. Gaan betrokkenen niet in op het aanbod dan kan het SHG het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
vragen de situaties van de kinderen te onderzoeken.
6. Het SHG maakt afspraken over samenwerking en afstemming met het Advies- en Meldpunt
Kindermishandeling.
7. Voorwaarde voor deelname aan het samenhangend hulpaanbod is dat betrokkenen schriftelijk instem-
men met de werkwijze en met de wijze waarop informatie wordt uitgewisseld tussen instanties en
beroepskrachten.
8. Het SMG wijst slachtoffers met nadruk op de mogelijkheid aangifte te doen van
het geweld bij de politie, en informeert hen omtrent de wijze waarop dat moet en wat de mogelijke
gevolgen zijn van aangifte. De noodzaak hierop te wijzen is vooral aanwezig wanneer het geweld
ernstiger is, stelselmatiger wordt gepleegd en het Slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert
ten opzichte van de pleger.
13
Model handelingsprotocol huiselijk geweld
Deel 1
Meldingstrajecten
Melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
1. Het AMK brengt kinderen die slachtoffer zijn van geweld in contact met een specifiek hulpaanbod voor
mishandelde kinderen en/ of voor kinderen die getuige zijn geweest van geweld.
2. Het AMK onderzoekt of naast de gemelde kinderen, ook anderen slachtoffer zijn van geweld in het
gezin.
3. Het AMK brengt volwassen slachtoffers in contact met een specifiek hulpaanbod voor mishandelde
volwassenen.
4. Het AMK brengt plegers van geweld in contact met een specifiek hulpaanbod voor plegers van geweld.
5. Het AMK vraagt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen wanneer de situatie
van het kind ernstig zorgen baart en betrokkenen niet ingaan op het hulpaanbod.
6. Het AMK maakt afspraken over samenwerking en afstemming met het Steunpunt Huiselijk Geweld.
7. Voorwaarde voor deelname aan het samenhangend hulpaanbod is dat betrokkenen schriftelijk
instemmen met de werkwijze en met de wijze waarop informatie wordt uitgewisseld tussen instanties
en beroepskrachten.
8. Het AMK wijst slachtoffers met nadruk op de mogelijkheid aangifte te doen van het geweld bij de
politie, en informeert hen omtrent de wijze waarop dat moet en wat de mogelijke gevolgen zijn van
aangifte. De noodzaak hierop te wijzen is vooral aanwezig wanneer het geweld ernstiger is, stelsel-
matiger wordt gepleegd en het slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van
de pleger.
Aanmelding bij de vrouwenopvang
1. De vrouwenopvang doet of draagt zorg voor een samenhangend aanbod aan vrouwen die zich
aanmelden, gericht op het stoppen van het geweld. De vrouwenopvang biedt naast residentiële opvang
vormen van (ambulante) hulp en/ of draagt door inschakeling van anderen zorg voor een aanbod dat
bestaat uit:
a. Een specifiek hulpaanbod voor mishandelde vrouwen.
b. Een specifiek hulpaanbod voor kinderen die getuige zijn geweest van geweld.
c. Een specifiek hulpaanbod voor plegers van geweld.
2. De vrouwenopvang biedt of draagt er zorg voor dat aan de opgenomen kinderen een programma
voor diagnostiek en hulpverlening wordt aangeboden.
3. De vrouwenopvang brengt met instemming van de opgenomen vrouw, haar mishandelende partner
in contact met een aanbod aan plegers voor hulpverlening op vrijwillige basis.
4. In het geval dat de vrouw terugkeert naar haar partner, zonder dat het hulpaanbod aan haarzelf,
haar kinderen en haar partner leidt tot het stoppen van het geweld, neemt de vrouwenopvang
onmiddellijk contact op met:
14
a. het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies over verdere stappen gericht op de veiligheid
en het welzijn van de kinderen;
b. de Raad voor de Kinderbescherming in het geval dat sprake is van een acute levensbedreigende
situatie voor de betrokken kinderen;
c. de politie, die betrokkenen alsnog probeert te motiveren tot het aanvaarden van hulp en die tevens
de mogelijkheid van ambtshalve vervolging onderzoekt.
5. Voorwaarde voor deelname aan het integrale hulpaanbod is dat betrokkenen schriftelijk instemmen
met de werkwijze en met de wijze waarop informatie wordt uitgewisseld tussen instanties en
beroepskrachten.
6. De vrouwenopvang wijst de opgenomen vrouw met nadruk op de mogelijkheid aangifte te doen van
het geweld bij de politie, en informeert haar omtrent de wijze waarop dat moet en wat de mogelijke
gevolgen zijn van aangifte. De noodzaak hierop te wijzen is vooral aanwezig wanneer het geweld
ernstiger is, stelselmatiger wordt gepleegd en het slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert
ten opzichte van de pleger.
Aanmelding bij de ambulante hulpverlening
1. Geconfronteerd met situaties van huiselijk geweld tegen kinderen, mannen, vrouwen en ouderen
doet de ambulante hulpverlening een samenhangend aanbod gericht op het stoppen van het geweld:
a. Een specifiek hulpaanbod voor mishandelde volwassenen en ouderen.
b. Een specifiek hulpaanbod voor mishandelde kinderen en voor kinderen die getuige zijn geweest
van geweld.
c. Een specifiek hulpaanbod voor plegers van geweld.
2. Gaan betrokkenen niet in op het aanbod of komen zij niet opdagen, dan wordt actief contact gezocht
om hen alsnog tot het aanvaarden van hulp te motiveren.
3. In het geval dat het hulpaanbod aan het slachtoffer, de pleger en de kinderen niet leidt tot het stoppen
van het geweld dan neemt de ambulante hulpverlening contact op met:
a. het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies over verdere stappen gericht op de veiligheid
en het welzijn van de kinderen;
b. de Raad voor de Kinderbescherming in het geval dat sprake is van een acute levensbedreigende
situatie voor de betrokken kinderen;
c. de politie in het geval dat sprake is van strafrechtelijke vervolging van de pleger of van voorwaardelijk
sepot. De politie probeert betrokkenen alsnog te motiveren tot het aanvaarden van hulp en onder-
zoekt tevens de mogelijkheid van ambtshalve vervolging.
4. Voorwaarde voor deelname aan het samenhangend hulpaanbod is dat betrokkenen schriftelijk
instemmen met de werkwijze en met de wijze waarop informatie wordt uitgewisseld tussen instanties
en beroepskrachten.
5. De ambulante hulpverlening wijst slachtoffers met nadruk op de mogelijkheid aangifte te doen van
het geweld bij de politie, en informeert hen omtrent de wijze waarop dat moet en wat de mogelijke
gevolgen zijn van aangifte. De noodzaak hierop te wijzen is vooral aanwezig wanneer het geweld
ernstiger is, stelselmatiger wordt gepleegd en het slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert
ten opzichte van de pleger.
15
Melding en aangifte bij de polit ie
1. Bij een melding van acuut huiselijk geweld gaat direct een politiefunctionaris ter plaatse.
2. Bij een melding van niet-acuut huiselijk geweld gaat een politiefunctionaris binnen 7 dagen een gesprek
aan met betrokkenen.
3. Wanneer het slachtoffer aangifte wil doen en wanneer de politiefunctionaris inschat dat het om een
bewijsbaar misdrijf gaat dan onderneemt hij een aantal vervolgstappen. De noodzaak onderstaande
vervolgstappen te ondernemen is vooral aanwezig wanneer het geweld ernstiger is, stelselmatiger
wordt gepleegd en het slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van de pleger.
Het is mogelijk dat op basis van lokale afspraken de verantwoordelijkheid voor een aantal van deze
vervolgstappen wordt overgenomen door anderen. Bijvoorbeeld door een Steunpunt Huiselijk Geweld,
een casemanager of één van de betrokken instellingen.
a. Ten aanzien van de pleger:
I. Aanhouden van de pleger
II. Opmaken van proces verbaal
III. Verzenden proces verbaal naar OM
IV. Aanmelden bij de reclassering
b. Ten aanzien van volwassenen en ouderen die slachtoffer zijn:
I. Berichtgeven aan Bureau Slachtofferhulp
II. Contact leggen tussen slachtoffer en ambulant aanbod volwassenenzorg of ouderenzorg
c. Ten aanzien van kinderen als slachtoffer en/ of getuige:
I. Overleg met en zonodig melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
II. Contact leggen tussen kind en jeugdzorg
4. Als de politiefunctionaris geconfronteerd wordt met een melding van huiselijk geweld en er ook sprake
is van letsel, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er inderdaad huiselijk geweld heeft plaats-
gevonden of wie de pleger zou zijn, dan onderneemt hij de volgende stappen:
a. Ten aanzien van de pleger of in zijn algemeenheid:
I. Wijzen op de strafbaarheid van huiselijk geweld in het algemeen
II. Wijzen op de mogelijkheden tot het verkrijgen van hulpverlening
b. Ten aanzien van volwassenen en ouderen die slachtoffer zijn:
I. Inschatten van acute dreiging
II. Zonodig in contact brengen met residentiële opvang
III. Motiveren voor het aanvaarden van hulpverlening
IV. Verwijzen naar aanbod ambulante aanbod volwassenenzorg of ouderenzorg
c. Ten aanzien van kinderen als slachtoffer en/ of getuige:
I. Motiveren van ouders voor het aanvaarden van hulpverlening gericht op het kind
II. Overleg met en zonodig melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
III. Verwijzen van kind en ouder(s) naar jeugdzorg
16
Taken vrouwenopvang
De ketenpartners maken aansluitend op de behoeften van cliënten onderlinge afspraken over 24-uur
bereikbaarheid en beschikbaarheid van delen van het hulpaanbod.
Taken, naast die uit het meldingstraject, van de vrouwenopvang inzake huiselijk geweld:
1. De vrouwenopvang brengt de cliënt die een beroep doet op de vrouwenopvang in contact met een
hulpaanbod gericht op haar veiligheid en op het hervinden van de regie over haar eigen leven.
2. De vrouwenopvang biedt of draagt er zorg voor dat aan de opgenomen kinderen een programma
voor diagnostiek en hulpverlening wordt aangeboden.
3. De vrouwenopvang vraagt de opgenomen vrouw toestemming om haar mishandelende partner in
contact te brengen met een aanbod aan plegers voor hulpverlening op vrijwillige basis.
4. De vrouwenopvang meldt - in het geval van eerdere bemoeienis van de politie - aan de
politiefunctionaris het moment waarop de opgenomen vrouw terugkeert naar huis.
5. De vrouwenopvang vraagt betrokkenen die hulp aanvaarden bij het stoppen van geweld een formulier
te tekenen waarin de procedure van werken en informatie-uitwisseling staan beschreven.
6. In het geval dat de vrouw terugkeert naar haar partner zonder dat het hulpaanbod aan haarzelf,
haar kinderen en haar partner naar tevredenheid van alle betrokkenen is doorlopen, neemt de
vrouwenopvang onmiddellijk contact op met:
a. het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies over verdere stappen gericht op de veiligheid
en het welzijn van de kinderen;
b. de Raad voor de Kinderbescherming in het geval dat sprake is van een acute levensbedreigende
situatie voor de betrokken kinderen;
c. de politie. Is de vrouw woonachtig binnen de regio waar de opvang wordt geboden dan bezoekt een
politiefunctionaris het gezin of hij ontbiedt de pleger op het bureau. De politiefunctionaris probeert de
individuele gezinsleden alsnog met het voor plegers, slachtoffers en kinderen beschikbare hulpaanbod
in contact te brengen en/ of hij zet alsnog het justitiële traject in.
7. De vrouwenopvang zet zich in om een samenhangende aanpak van huiselijk geweld tot stand te
brengen. Deze aanpak richt zich op slachtoffers, plegers en hun kinderen. De vrouwenopvang werkt
daarvoor samen en is mede verantwoordelijk voor afstemming met andere hulpverleners, politie en
justitie.
17
Model handelingsprotocol huiselijk geweld
Deel 2
Taken per organisatie
Taken ambulante volwassenenzorg
Taken, naast die uit het meldingstraject, van de ambulante zorg voor volwassenen en ouderen inzake
huiselijk geweld:
1. De ambulante zorg is in gevallen van acuut geweld direct beschikbaar voor eerste hulp bij huiselijk
geweld.
2. De ambulante zorg voert in gevallen van niet-acuut geweld binnen 10 dagen een eerste gesprek met
betrokkenen die zichzelf aanmelden voor hulp dan wel door anderen worden verwezen.
3. De ambulante zorg biedt het slachtoffer een ondersteunend traject op maat aan en stelt zonodig een
vlucht- en veiligheidsplan met hem of haar op.
4. De ambulante zorg zoekt actief contact met het slachtoffer om hem of haar alsnog tot het aanvaarden
van hulp te motiveren in het geval hij of zij niet direct in gaat op het aanbod of niet komt opdagen.
5. De ambulante zorg brengt kinderen die slachtoffer zijn of die getuige zijn geweest van het geweld via
het Bureau Jeugdzorg in contact met het hulpaanbod in de jeugdzorg.
6. De ambulante zorg doet de pleger een aanbod dat direct gericht is op het stoppen van geweld.
De ambulante zorg beschikt daartoe over een vorm van dadertherapie die zowel in een vrijwillig als in
een gedwongen kader wordt aangeboden.
7. De ambulante zorg vraagt betrokkenen die hulp aanvaarden bij het stoppen van geweld, een formulier
te tekenen waarin de procedure van werken en informatie-uitwisseling staan beschreven.
8. In het geval dat hulp wordt geboden in het kader van strafrechtelijke vervolging van de pleger of van
voorwaardelijk sepot rapporteert de ambulante volwassenenzorg aan politie en reclassering over de
voortgang van de hulpverlening, met name over afronding, verzuim, terugval of weigering van de
hulpverlening
9. In het geval dat het hulpaanbod aan het slachtoffer, de pleger en de kinderen niet leidt tot het stoppen
van het geweld, neemt de ambulante hulpverlening contact op met:
a. het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies over verdere stappen gericht op de veiligheid
en het welzijn van de kinderen
b. de Raad voor de Kinderbescherming in het geval dat sprake is van een acute levensbedreigende
situatie voor de betrokken kinderen;
c. de politie in het geval dat eerdere politiebemoeienis heeft plaatsgevonden. De politie probeert
betrokkenen alsnog te motiveren tot het aanvaarden van hulp en onderzoekt tevens de mogelijkheid
van ambtshalve vervolging.
10. De ambulante zorg zet zich in om een samenhangende aanpak van huiselijk geweld tot stand te
brengen. Deze aanpak richt zich op slachtoffers, plegers en hun kinderen. De ambulante zorg werkt
daarvoor samen en is mede verantwoordelijk voor afstemming met andere hulpverleners, politie
en justitie.
18
Taken Jeugdzorg
Taken van de jeugdzorg inzake huiselijk geweld:
1. De jeugdzorg is in gevallen van acuut geweld tegen kinderen en tegen volwassenen in hun rol van ouder
direct beschikbaar voor eerste hulp bij huiselijk geweld.
2. De jeugdzorg voert in gevallen van niet-acuut geweld binnen 10 dagen een eerste gesprek met
betrokkenen die zichzelf aanmelden voor hulp dan wel door anderen worden verwezen.
3. De jeugdzorg biedt het slachtoffer een kort ondersteunend traject op maat aan.
4. De jeugdzorg zoekt actief contact met het slachtoffer om hem of haar alsnog tot het aanvaarden van
hulp te motiveren in het geval hij of zij niet direct in gaat op het aanbod of niet komt opdagen.
5. De jeugdzorg brengt plegers van geweld in contact met het hulpaanbod in de volwassenenzorg.
6. De jeugdzorg vraagt betrokkenen die hulp aanvaarden bij het stoppen van geweld, een formulier te
tekenen waarin de procedure van werken en informatie-uitwisseling staan beschreven.
7. De jeugdzorg wijst betrokkenen zonodig op de mogelijkheid aangifte te doen van het geweld bij de
politie, en informeert haar omtrent de wijze waarop dat moet en wat de mogelijke gevolgen zijn van
aangifte. De noodzaak hierop te wijzen is vooral aanwezig wanneer het geweld ernstiger is, stelsel-
matiger wordt gepleegd en het slachtoffer sterker in een afhankelijke positie verkeert ten opzichte van
de pleger.
8. In het geval dat het hulpaanbod aan het slachtoffer en/ of de ouder(s), niet leidt tot het stoppen van
het geweld dan neemt de jeugdzorg contact op met:
a. het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling voor advies over verdere stappen gericht op de veiligheid
en het welzijn van de kinderen;
b. de Raad voor de Kinderbescherming in het geval dat sprake is van een acute levensbedreigende
situatie voor de betrokken kinderen;
c. de politie in het geval dat eerdere politiebemoeienis heeft plaatsgevonden. De politie probeert
betrokkenen alsnog te motiveren tot het aanvaarden van hulp en onderzoekt tevens de mogelijkheid
van ambtshalve vervolging.
9. De jeugdzorg zet zich in om een samenhangende aanpak van huiselijk geweld tot stand te brengen.
Deze aanpak richt zich op zowel kinderen en jongeren die slachtoffer zijn, hun ouders, broers en zussen
als op plegers. De jeugdzorg werkt daarvoor samen en is mede verantwoordelijk voor afstemming met
andere hulpverleners, politie en justitie. Waar nodig wordt met het onderwijs afgestemd.
Taken Polit ie
Taken, naast die uit het meldingstraject, van de politie inzake huiselijk geweld:
1. De politie motiveert in alle gevallen het slachtoffer en de pleger tot het aanvaarden van hulpverlening:
het gaat immers om een oplossing van het probleem.
19
2. De politie informeert betrokkenen over de strafbaarheid van huiselijk geweld en over de schade die
kinderen die getuige zijn van het geweld kunnen ondervinden.
3. De politie informeert het slachtoffer over het doen van aangifte en het feit dat -ook wanneer het
slachtoffer geen aangifte doet - er (zeker bij herhaling) ambtshalve vervolgd kan worden.
4. De politie vraagt betrokkenen die hulp aanvaarden bij het stoppen van geweld, een formulier te tekenen
waarin de procedure van werken en informatie-uitwisseling staan beschreven. De politie verwijst
betrokkenen vervolgens voor een intakegesprek naar de hulpverlening.
5. De politie bezoekt de pleger opnieuw of ontbiedt hem op het bureau wanneer blijkt dat de pleger geen
of onvoldoende gebruik maakt van het hulpaanbod.
6. De politie maakt in geval van terugval of herhaling van geweld proces verbaal op waardoor ambtshalve
vervolging in principe mogelijk wordt.
7. De politie houdt bij schorsing van de voorlopige hechtenis en bij bijzondere voorwaarden toezicht op de
naleving van de gestelde schorsingsvoorwaarden.
8. De politie licht bij overtreding van de schorsingsvoorwaarden onverwijld de piketofficier van justitie in.
9. De politie zet zich in om een samenhangende aanpak van huiselijk geweld tot stand te brengen.
Deze aanpak richt zich op slachtoffers, plegers en hun kinderen. De politie werkt daarvoor samen en is
mede verantwoordelijk voor afstemming met hulpverlening en justitie.
Taken Openbaar Ministerie (OM)
Taken van de Openbaar Ministerie inzake huiselijk geweld:
1. Het OM zal, binnen het daarvoor bestemde wettelijk kader zoals met betrekking tot het contact-
verbod, maatregelen nemen ter bescherming van het slachtoffer in situaties waarin geweld is gepleegd
en de mogelijkheid van voortgaand geweld actueel is.
2. Het OM houdt in zijn beleid en uitvoering rekening met de bijzondere kenmerken van het huiselijk
geweld, voortkomend uit de omstandigheid:
a) dat veelal het slachtoffer en de dader ook na de geweldpleging een relatie blijven houden en vaak zelfs
bij elkaar wonen
b) dat het slachtoffer in meerdere of mindere mate afhankelijk is van de dader.
3. Het OM streeft er naar zorgvuldig én tijdig een reactie te geven op het huiselijk geweld. In het bijzonder
wordt daarbij gekeken naar de noodzaak (bij forse herhalingskans) en mogelijkheid (geschiktheid,
bereidheid tot medewerking, aanwezigheid voorzieningen) tot gedragsverandering van de dader.
4. In specifieke situaties zal het OM ook zonder dat het slachtoffer dat wenst, tot vervolging overgaan.
In het bijzonder geldt dit wanneer zulks functioneel is gegeven de ernst en de stelselmatigheid van het
geweld, alsmede de evident aanwezige afhankelijkheidspositie van het slachtoffer.
5. Het Openbaar Ministerie zet zich in om een integrale aanpak van huiselijk geweld tot stand te brengen.
20
Deze aanpak richt zich op zowel slachtoffers, plegers en hun kinderen en wordt neergelegd in een
Aanwijzing.6 In het kader van zijn aanpak, heeft het OM uiteraard verbinding met de politie, maar ook
met instanties die het OM kunnen adviseren over slachtoffer en dader opdat de juiste beslissingen
kunnen worden genomen, en met instanties die een rol hebben te spelen bij de tenuitvoerlegging van
straffen en maatregelen (w.o. programma’s voor daderbehandeling).
Taken Bureau Slachtofferhulp
Taken van het Bureau Slachtofferhulp inzake huiselijk geweld:
1. Het Bureau Slachtofferhulp begeleidt slachtoffers bij aangifte.
2. Het Bureau Slachtofferhulp begeleidt slachtoffers bij civielrechtelijke en strafrechterlijke procedures.
3. Het Bureau Slachtofferhulp verwijst slachtoffers door naar de specialistische hulpverlening in de
tweede lijn.
4. Het Bureau Slachtofferhulp vervult een eerstelijns rol in de aanpak van huiselijk geweld. Dat houdt in:
signaleren, informeren, psycho- educatie en begeleiding. De aanpak richt zich op slachtoffers en hun
kinderen. Het Bureau Slachtofferhulp werkt daarvoor samen met andere hulpverleners, politie
en justitie
5. Het Bureau Slachtofferhulp is mede verantwoordelijk voor afstemming tussen de hulpvormen die aan
de verschillende betrokkenen worden geboden en voor afstemming met politie en justitie.
Taken Reclassering
Taken van de reclassering inzake huiselijk geweld:
1. De reclassering zet zich in om een integrale aanpak van huiselijk geweld tot stand te brengen.
Deze aanpak richt zich op zowel slachtoffers, plegers en hun kinderen. De reclassering werkt daarvoor
samen met andere hulpverleners, politie en justitie.
2. De reclassering is mede verantwoordelijk voor afstemming tussen de hulpvormen die aan de
verschillende betrokkenen worden geboden en voor afstemming met politie en justitie.
3. De politie laat betrokkenen die bereid zijn hulp te aanvaarden bij het stoppen van geweld, een formulier
tekenen waarin de procedure van werken en informatie-uitwisseling staan beschreven.
4. Indien een cliënt wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris, vergewist de reclassering zich ervan of
de bewaring wordt toe- of afgewezen, dan wel geschorst (met eventueel bijzondere voorwaarden).
De reclassering brengt het slachtoffer daarvan direct op de hoogte.
5. Bij schorsing van de voorlopige hechtenis en bij bijzondere voorwaarden houden reclassering en politie
toezicht op de naleving van de gestelde schorsingsvoorwaarden. Bij overtreding van de schorsings-
voorwaarden wordt onverwijld de piketofficier van justitie ingelicht.
21
6 Zie paragraaf 3.4.2.4 ‘Privé geweld, een publieke zaak; een nota over de gezamelijke aanpak van huiselijk geweld.’
6. Na ontvangst van de vroeghulpmelding van de politie en/ of aanvraag voorlichtingsrapport van de
Officier van Justitie, met het verzoek een intake voor dadertherapie te verzorgen, wordt de zaak zo
spoedig mogelijk na binnenkomst toebedeeld aan een reclasseringswerker.
7. Binnen een week na ontvangst van de melding of aanvraag wordt met de cliënt een intakegesprek
gehouden om inzicht te krijgen in de motivatie van de cliënt en te onderzoeken of de cliënt voldoet aan
toelatingscriteria voor daderbehandeling.
8. Als de cliënt gemotiveerd is en voldoet aan toelatingscriteria, wordt direct contact opgenomen met de
instelling die dadertherapie verzorgt die de cliënt binnen een week voor een intakegesprek oproept.
9. Als de cliënt zich in voorlopige hechtenis bevindt, neemt de reclassering contact op met de behandelend
Officier van Justitie, die aangeeft of het Openbaar Ministerie zal meewerken aan een schorsing van de
voorlopige hechtenis met de bijzondere voorwaarde van daderbehandeling. Zo ja:
- dient de reclassering een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in voor de duur van een
dag ten behoeve van het intakegesprek voor daderbehandeling en/ of na ontvangst van het resultaat
van de intake voor daderbehandeling dient de reclassering een verzoek tot schorsing van de voorlopige
hechtenis in, met de bijzondere voorwaarde dat
- cliënt zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en de daderbehandeling zal volgen.
Daarbij worden datum en tijdstip van het begin van de behandeling dan wel het intakegesprek
vermeld.
10. Binnen een maand na aanmelding ontvangt de reclassering een rapport van de instelling die de dader
behandeling verzorgt over de (duur van de) noodzakelijke behandeling van de cliënt.
11. Binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag van het reclasseringsrapport, zendt de reclasse-
ring een (kort) voorlichtingsrapport met daarin de actuele stand van zaken, de noodzakelijke behande-
ling, de beschrijving van het behandelprogramma en een afdoeningadvies aan Justitie. Daarbij wordt
ingegaan op de te stellen bijzondere voorwaarde(n), zoals verplicht reclasseringscontact en het volgen
van (een bepaald aantal modules) behandeling.
12. Nadat de voorlopige hechtenis is geschorst, dan wel nadat vonnis is gewezen, c.q. de zaak voorwaarde-
lijk is geseponeerd, houdt - voor zover van toepassing - de reclassering toezicht op de naleving van
gestelde bijzondere voorwaarde(n).
13. Bij overtreding van de gestelde bijzondere voorwaarde(n), dan wel na afloop van de gestelde termijn van
toezicht - of zoveel eerder als de reclassering verantwoord acht - zendt de reclassering bericht aan de
Officier van Justitie over het verloop van de naleving van de bijzonder voorwaarde(n).
22
Voorwaarde 1 Een systemische en intergenerationele benadering
Bij huiselijk geweld gaat het om geweld in veelal duurzame relaties, mensen die zich vaak – ondanks het
geweld – nauw met elkaar verbonden weten. Slachtoffers die veelal in een relatie van afhankelijkheid of
onvrijheid staan tot de pleger, willen dat het geweld stopt maar in veel gevallen willen zij niet de relatie of
het contact verbreken. Dat geldt niet alleen voor gezins- en familierelaties zoals tussen ouders en kinderen,
dat geldt ook voor intieme relaties tussen volwassenen. Slachtoffers en plegers gaan in veel gevallen – ook
nadat de buitenwereld zich met het geweld heeft bemoeid - op een of andere manier met elkaar verder.
Zeker wanneer het gaat om geweld tussen partners met kinderen: zij blijven via de kinderen als ouders met
elkaar verbonden.
Naarmate het mogelijk wordt om met een toegankelijk, laagdrempelig aanbod in een vroeger stadium hulp
te bieden, zal het in veel gevallen effectief zijn de verbondenheid tussen pleger en slachtoffer als belangrijk
gegeven te beschouwen. Dat betekent dat naast het afleren van het gewelddadig gedrag door de pleger en
het herstel van schade voor het slachtoffer er desgewenst ook aandacht zal moeten zijn voor verbetering of
herstel van relaties. Wanneer slachtoffers, plegers en andere direct betrokken gezins- en familieleden daar
behoefte aan hebben, dan zal de hulpverlening hen moeten ondersteunen bij het met elkaar betekenis
geven aan het geweld en aan het ontwikkelen van andere omgangs- en communicatiepatronen. In dat
proces speelt de individuele geschiedenis van betrokkenen een rol. Als er sprake is van intergenerationele
overdracht dan kan behandeling gericht op het verwerken van en het opnieuw betekenis geven aan
vroegere ervaringen bijdragen aan het doorbreken van patronen van het gebruik en het verdragen van
geweld.
Het inzicht van betrokkenen in de eigen problematiek kan worden vergroot wanneer in individuele of
gezamenlijke gesprekken met hen vanuit een systemische benadering de functie van het geweld wordt
onderzocht en gekeken wordt – ook vanuit een intergenerationeel perspectief - naar ieders rol bij het in
stand houden, vermijden of doorbreken van het geweld.
Ongeacht de vraag of na het geweld de onderlinge relaties tussen slachtoffer en pleger op enigerlei wijze
worden voortgezet of verbroken, in alle gevallen zal de hulpverlening gericht moeten zijn op een zodanige
verwerking van geweldservaringen dat herhaling van geweld in huidige en toekomstige relaties én
toekomstige generaties wordt voorkomen.
Voorwaarde 2 Multicultureel en vraaggericht
Aansluiting bij de vragen en behoeften van cliënten is een belangrijke voorwaarde om succesvol hulp te
kunnen bieden. Die aansluiting zal op meerdere niveaus en vanuit verschillende perspectieven moeten
worden gezocht. In de eerste plaats is het van belang dat de hulp geboden wordt vanuit kennis van de
eigen taal en culturele achtergrond van de cliënt. Daarnaast zal in het directe contact met cliënten aanslui-
ting gezocht moeten worden bij hun individuele hulpvraag. Niet het programma of het protocol maar de
vraag van de cliënt dient sturing te geven aan de inhoud en richting van de hulp. Uitdrukkelijk zal rekening
moeten worden gehouden met de tijd die veel slachtoffers nodig hebben om zich er van bewust te worden
dat het misschien ook anders kan, dat zij andere keuzes kunnen maken. Hulp op maat is noodzakelijk. Voor
23
randvoorwaarden zorgprogramma’s huiselijk geweld
Deel 1
Algemene randvoorwaarden
het ontwikkelen van een vraaggericht aanbod is daarnaast op regionaal niveau inzicht nodig in de aard en
omvang van de vraag van cliënten.
Voorwaarde 3 Aandacht voor bijzondere groepen
In deze notitie wordt op basis van leeftijd en de positie ten opzichte van het geweld, een aantal doel-
groepen onderscheiden. Binnen de programma's die voor verschillende doelgroepen worden ontwikkeld
zal aandacht moeten worden besteed aan bijzondere groepen als verstandelijk gehandicapten en mensen
met psychiatrische- en verslavingsproblematiek. In de praktijk kan dit betekenen dat de betreffende sector
tenminste een aantal modules ontwikkelt en aanbiedt of dat bijzondere deskundigheid wordt ingezet om
modules zodanig aan te passen dat ze aansluiten bij de specifieke behoeften van een bijzondere groep.
Voorwaarde 4 Interdisciplinair en intersectoraal
Zorgprogramma's huiselijk geweld omvatten tenminste een aanbod voor zowel plegers als slachtoffers,
vaak gaat het ook om verschillende leeftijdsgroepen. De gevolgen voor het slachtoffer kunnen zeer divers
zijn, zoals lichamelijk letsel, verlies van zelfvertrouwen of huisvestingsproblemen. Ook voor plegers geldt
dat meerdere problemen kunnen bijdragen aan het ontstaan van geweld.
De uiteenlopende problemen vereisen de inzet van verschillende disciplines die werkzaam zijn in verschillende
sectoren: artsen, maatschappelijk werkers, therapeuten, psychiaters, groepsleiders en anderen.
Voorwaarde 5 Laagdrempelig en outreachend
In veel gevallen komt het geweld pas na lange tijd naar buiten. Voor zowel plegers als slachtoffers geldt dat
zij ieder hun eigen barrières te overwinnen hebben voordat zij met hun ervaringen naar buiten treden.
Gevoelens van schuld en schaamte, van afhankelijkheid en loyaliteit dragen er in veel gevallen aan bij dat
het geweld jarenlang kan doorgaan. De schade neemt daardoor voor alle betrokkenen in ernst toe en er
resteren minder mogelijkheden om op zichzelf belangrijke onderlinge relaties tussen slachtoffers en plegers
te verbeteren.
De eerdergenoemde gevoelens leiden namelijk tot een voortdurende twijfel over de vraag welke keuze de
juiste is en daarmee tot een ambivalente houding ten opzichte van de hulpverlening. Het ene moment is de
lijdensdruk zo groot dat hulp van buiten met twee handen wordt aangegrepen, het volgende moment is er
een mengeling van hoop op verbetering, angst voor de gevolgen en onzekerheid over de toekomst die doen
kiezen voor behoud van het bekende en het zich afsluiten van hulp van buiten. Het is daarom van groot
belang dat de hulp laagdrempelig wordt aangeboden. Dat wil zeggen: makkelijk bereikbaar, dicht bij huis en
zonder dat er hoge eisen worden gesteld aan motivatie of hulpvraag. Tevens is daarvoor nodig dat op lokaal
niveau tussen ketenpartners afspraken worden gemaakt over 24- uurs bereikbaarheid en beschikbaarheid
van het hulpaanbod. Als minimale voorwaarde geldt dat de functie informatie en advies 24 uur bereikbaar
is en dat crisisopvang 24 uur bereikbaar en beschikbaar is.
Hulp aan slachtoffers zal aan moeten sluiten bij hun ambivalenties. Dat betekent onder andere dat bij het
begin van het contact er geen eisen moeten worden gesteld rond het betrekken van de pleger in de hulp-
verlening, het doen van aangifte of het verbreken van de relatie met de pleger. Tegelijkertijd moet er, vanuit
de wetenschap dat het voor slachtoffers moeilijk is om hulp van buiten te accepteren, outreachend worden
gewerkt. De hulp moet zodanig zijn georganiseerd dat wanneer de cliënt niet verschijnt op afspraken of
vroegtijdig afhaakt, de hulpverlener stappen onderneemt om het contact met de cliënt te herstellen.
Niet alleen voor slachtoffers maar ook voor plegers moet uitdrukkelijk de mogelijkheid worden gecreëerd
24
om op eigen initiatief hulp te zoeken. Hulp aan plegers komt nu vrijwel uitsluitend tot stand via dwang of
drang na melding of aangifte door het slachtoffer of door derden. Voor plegers die zelf hulp zoeken bestaat
nog geen laagdrempelig hulpaanbod, bijvoorbeeld in de vorm van informatie- en adviespunten of gespreks-
groepen voor plegers.
Voorwaarde 6 Specialisatie van beroepskrachten
De problematiek van huiselijk geweld is complex. Van beroepskrachten mag worden verwacht dat zij bekend
zijn met de mechanismen die zich in geweldssituaties voordoen, met de factoren die bijdragen aan het
gebruik en het verdragen van geweld en met interventies die effectief zijn bij het stoppen van geweld. Ook
moeten zij intensief kunnen samenwerken met andere beroepskrachten en disciplines. Voor de kwaliteit
van de hulp is het noodzakelijk dat beroepskrachten de mogelijkheid wordt geboden zich te specialiseren.
In trainingen en opleiding zullen zij zich de juiste vaardigheden en kennis eigen moeten kunnen maken.
Ook zullen zij voldoende ervaring moeten kunnen opbouwen.
Voorwaarde 7 Casemanagement
De inzet vanuit verschillende sectoren van meerdere hulpvormen of modules die gelijktijdig en of volg-
tijdelijk kunnen worden ingezet voor de hulp en ondersteuning aan cliëntsystemen, vereist coördinatie
op verschillende niveaus. In complexe situaties kan een groot aantal professionals bij de aanpak van de
problematiek betrokken zijn. Omdat hulp op maat geboden moet worden is afstemming op het niveau van
de individuele cliënt niet een vanzelfsprekend gegeven, ook niet wanneer de afstemming en samenhang op
programmaniveau goed geregeld zijn. Doelen en trajecten zijn op individueel niveau verschillend. Wanneer
meerdere professionals betrokken zijn, kan extra investering in afstemming noodzakelijk zijn. De case-
manager kan overleg tussen professionals stimuleren en faciliteren en hij kan de continuïteit bewaken
van de hulp die geboden wordt. Tevens heeft hij een belangrijke signalerende functie naar de programma-
coördinator als het gaat om afstemmingsproblemen en hiaten in het aanbod.
Voorwaarde 8 Programmacoördinatie
Een systemische en intergenerationele benadering stelt hoge eisen aan de onderlinge afstemming en
samenhang tussen de verschillende hulpvormen die zowel gelijktijdig als volgtijdelijk worden ingezet voor
hulp en ondersteuning aan alle betrokkenen.
Zo kan een drempelloze overgang tussen de verschillende hulpvormen of modules van het programma
bijdragen aan de continuïteit van de hulp. Cliënten ervaren daardoor samenhang en zullen het programma
minder snel vroegtijdig verlaten. Eenmaal toegelaten tot het programma betekent dat alle voor de cliënt
geïndiceerde hulpvormen direct toegankelijk zijn. Wordt de cliënt binnen het programma doorverwezen
naar een andere hulpvorm, dan dient hij dus niet meer te stuiten op toelatingsprocedures of –criteria.
Dat betekent voor de hulpverleners in het programma dat zij goed op de hoogte moeten zijn van de
indicaties voor de andere hulpvormen.
Een aanpak waar de onderlinge verbondenheid tussen slachtoffers en plegers een belangrijke gegeven in
de behandeling vormt, kan niet volstaan met het goed regelen van de overgangsmomenten tussen de
verschillende hulpvormen of modules. Voor afstemming van de individuele behandeling van slachtoffers,
plegers en andere direct betrokkenen is het noodzakelijk dat de verschillende hulpvormen ook op het niveau
van doelen en methoden op elkaar worden afgestemd.
Bovendien zal de samenwerking tussen betrokken partijen voortdurend moeten worden onderhouden,
geëvalueerd en bijgesteld.
25
26
Basisprogramma huiselijk geweld tegen kinderen
Een zorgprogramma dat zich richt op de aanpak van geweld tegen kinderen in de thuissituatie vereist de
inzet van verschillende hulpvormen op meerdere niveaus. Uit de beschikbare modules kan op individueel
niveau en op basis van de behoefte van betrokkenen een programma worden samengesteld. Bij kinder-
mishandeling dient een individueel programma in ieder geval te bestaan uit een concreet aanbod voor:
- het kind
- de mishandelende ouder
- de niet-mishandelende ouder
- nazorg
Kindmodules
Voor mishandelde kinderen zullen tenminste de volgende modules beschikbaar moeten zijn:
Diagnostiek Speltherapie Individuele Groeps-
begeleiding hulpverlening
Trainings- Pleegzorg Residentiële Kinder-
programma opvang bescherming
Koppeling naar andere programma's
Vooral bij heel jonge kinderen kan de hulpverlening zich niet (uitsluitend) baseren op een hulpvraag maar
zal door middel van diagnostiek inzicht moeten worden verkregen in de aard van de problematiek. Op basis
daarvan kunnen indicaties voor verdere hulpverlening worden gesteld. De hulp aan het kind zal er op gericht
zijn de schade te herstellen en het kind nieuwe ontwikkelingskansen te bieden. Afhankelijk van de leeftijd zal
daarvoor speltherapie of individuele begeleiding van het kind worden ingezet. Voor kinderen en jongeren
vanaf ongeveer 12 jaar kan deelname aan groepshulpverlening in belangrijke mate bijdragen aan een
gezonde ontwikkeling. Ook trainingsprogramma's gericht op het vergroten van de weerbaarheid en van
sociale vaardigheden kunnen daaraan bijdragen. Broers en zussen van het mishandelde kind zijn in veel
gevallen getuige van het geweld. Voor doorbreking van het geweldspatroon is het van belang dat ook met
hen over de mishandeling wordt gesproken. Ook voor hen kan hulp noodzakelijk zijn. Vanuit het programma
huiselijk geweld tegen volwassenen zal een aanbod gedaan moeten worden van een of meer modules die
beschikbaar zijn voor kinderen die getuige zijn van geweld.
In de situaties dat binnen het gezin de veiligheid van het kind onvoldoende kan worden gegarandeerd kan
plaatsing in de pleegzorg of in de residentiële opvang noodzakelijk zijn. Daar waar ouders niet bereid zijn
27
randvoorwaarden zorgprogramma’s huiselijk geweld
Deel 2
Basiselementen voor verschillende doelgroepen
om de noodzakelijk geachte hulp mogelijk te maken, kan die zonodig door middel van een maatregel voor
kinderbescherming worden afgedwongen.
Kinderen die naast slachtoffer, ook getuige zijn van geweld, moeten zonodig gebruik kunnen maken van
modules uit het basisprogramma huiselijk geweld tegen volwassenen.
Modules voor plegers
Informatie en Individuele Lotgenoten- Dader-
advies Begeleiding groep therapie
Ouders die hun kinderen mishandelen worden daar in veel gevallen door hun omgeving op geattendeerd.
Vaak zijn het beroepskrachten die signalen opvangen en daarover in gesprek gaan met ouders. Ook worden
ouders – na een melding vanuit de omgeving - door de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling aan-
gesproken op hun gedrag. Het aantal gevallen waarin mishandelende ouders zelf om hulp vraagt lijkt
vooralsnog verwaarloosbaar klein; bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling komen ze althans
nauwelijks voor. Toch is het voor een vroegtijdige onderkenning van belang dat ouders die bij de opvoeding
van hun kinderen dreigen te ontsporen, ook zelf de stap zetten naar de hulpverlening. Daarvoor zijn
laagdrempelige voorzieningen nodig waar ouders voor informatie en advies terechtkunnen met vragen
over opvoeding en voor verwijzing naar programma's voor opvoedingsondersteuning en voor individuele
begeleiding die zich richten op het versterken van de competenties van ouders. In individuele begeleiding
kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan het verwerken van vroegere negatieve ervaringen die
bijdragen aan het gebruik van geweld in het hier en nu. In het verlengde daarvan kan ook deelname aan
een lotgenotengroep een belangrijke steun in de rug betekenen voor mishandelende ouders. Vormen
van dadertherapie worden bij kindermishandeling vooral ingezet als het gaat om seksueel misbruik van
kinderen.
Modules voor niet- mishandelende partners
Individuele Groeps- Koppeling naar andere
begeleiding Hulpverlening programma's
Wanneer kinderen door de partner worden mishandeld, levert dat ook voor de niet-mishandelende partner/
ouder belangrijke problemen op. Loyaliteitsconflicten en gevoelens van schuld en schaamte spelen een
belangrijke rol en verdienen aandacht in individuele begeleiding. Daarin kunnen zij ook hulp krijgen bij de
manier waarop zij hun kinderen ondersteuning kunnen bieden bij de verwerking van de problemen.
De laatste jaren zijn vormen van groepshulpverlening ontwikkeld voor met name moeders van seksueel
misbruikte kinderen.
Ouders die zelf ook slachtoffer blijken te zijn van mishandeling moeten gebruik kunnen maken van modules
uit het basisprogramma huiselijk geweld tegen volwassenen.
28
Modules voor beide partners
Partnerrelatie gesprekken Pedagogische ondersteuning
Kindermishandeling kan belangrijke gevolgen hebben voor de relatie tussen beide partners. Het geweld
brengt schade aan het onderling vertrouwen en, wanneer zij daar behoefte aan hebben, zullen zij in
partnerrelatie gesprekken moeten kunnen werken aan de verbetering van hun relatie. Daarnaast zal in veel
gevallen ook pedagogische ondersteuning noodzakelijk zijn voor het aanleren van gedragsalternatieven.
Modules voor het hele gezin
Systeemgesprekken
In en aantal gevallen zal er behoefte zijn in systeemgesprekken te werken aan herstel van onderlinge relaties.
Basisprogramma huiselijk geweld tegen volwassenen
Een zorgprogramma dat zich richt op de aanpak van huiselijk geweld tegen volwassenen vereist de inzet van
verschillende hulpvormen op meerdere niveaus. Uit de beschikbare modules kan op individueel niveau en op
basis van de behoefte van betrokkenen een programma worden samengesteld. Bij huiselijk geweld tegen
volwassenen dient een individueel programma in ieder geval te bestaan uit een concreet aanbod voor:
- het slachtoffer
- de pleger
- de kinderen die getuige zijn van het geweld
- nazorg
Modules voor slachtoffers
Voor de hulpverlening aan volwassenen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld zal tenminste een viertal
modules beschikbaar moeten zijn.
Informatie en Individuele Groeps- Residentiële
advies begeleiding hulpverlening opvang
Koppeling naar andere
programma's
Om in een vroeg stadium hulp te kunnen bieden zal het aanbod laagdrempelig en makkelijk toegankelijk
moeten zijn. Een goed bereikbaar en herkenbaar Informatie- en Adviespunt kan er toe bijdragen dat
slachtoffers al aan de bel trekken op een moment dat er nog mogelijkheden zijn om met elkaar naar
oplossingen te zoeken. Naast het verstrekken van informatie en advies kunnen slachtoffers vanuit dit punt
ook verwezen worden naar een hulpaanbod dat bestaat uit individuele begeleiding of uit partnerrelatie-
gesprekken. Deelname aan groepshulpverlening kan voor slachtoffers betekenen dat ze zich minder schuldig
29
voelen en zij herkenning vinden bij anderen. Voor die gevallen dat de veiligheid van het slachtoffer in het
geding is, zal residentiële opvang beschikbaar moeten zijn.
Modules voor plegers
Informatie en Lotgenoten Dader-
advies groep therapie
Mensen die hun partner mishandelen kloppen in de regel niet zelf bij de hulpverlening aan. Toch is het
voor een vroegtijdige onderkenning van belang dat aan plegers de mogelijkheid geboden wordt ook zelf de
stap te zetten naar de hulpverlening. Daarvoor zijn laagdrempelige voorzieningen nodig waar plegers voor
informatie en advies terechtkunnen en waar zij verwezen kunnen worden voor deelname aan een
lotgenotengroep of aan dadertherapie.
Modules voor kinderen die getuigen zijn van geweld
Diagnostiek Speltherapie Individuele Groeps-
begeleiding hulpverlening
Koppeling naar andere
programma's
Wanneer kinderen getuige zijn van geweld tussen hun ouders of tussen één van de ouders en zijn of haar
partner, dan kunnen zij daar ernstige schade van ondervinden. Met behulp van diagnostiek kan in een aantal
gevallen inzicht verkregen worden in de aard en ernst van die gevolgen. Afhankelijk van hun leeftijd zal aan
kinderen de mogelijkheid geboden moeten worden om deel te nemen aan speltherapie of gebruik te maken
van individuele begeleiding. Daarnaast sluit vooral groepshulpverlening aan bij de behoeften van deze
kinderen. Omdat relatief veel kinderen naast getuige ook slachtoffer zijn van geweld zal er vanuit dit
programma ook gebruik moeten kunnen worden gemaakt van modules uit het programma voor
mishandelde kinderen.
Modules voor beide partners
Partnerrelatie Gesprekken
Geweld tussen partners heeft belangrijke gevolgen voor hun relatie. Het geweld brengt schade aan het
onderling vertrouwen en, wanneer zij daar behoefte aan hebben, zullen zij in partnerrelatie gesprekken
moeten kunnen werken aan de verbetering van hun relatie.
30
Modules voor beide partners en hun kinderen
Systeem gesprekken
In en aantal gevallen zal er behoefte zijn in systeemgesprekken te werken aan herstel van onderlinge relaties.
Basisprogramma huiselijk geweld tegen ouderen
Een zorgprogramma dat zich richt op de aanpak van huiselijk geweld tegen ouderen vereist de inzet van
verschillende hulpvormen op meerdere niveaus. Uit de beschikbare modules kan op individueel niveau en op
basis van de behoefte van betrokkenen een programma worden samengesteld. Bij huiselijk geweld tegen
ouderen dient een individueel programma in ieder geval te bestaan uit een concreet aanbod voor:
- het slachtoffer
- de pleger
- nazorg
Modules voor slachtoffers
Voor de hulpverlening aan ouderen die slachtoffer zijn van geweld in de thuissituatie zal tenminste een
viertal modules beschikbaar moeten zijn.
Informatie en Individuele (tijdelijk) Opname in
advies begeleiding verzorgings-
of verpleeghuis
Zorg en
ondersteuning
Om in een vroeg stadium hulp te kunnen bieden zal het aanbod laagdrempelig en makkelijk toegankelijk
moeten zijn. Slachtoffers van ouderenmishandeling zijn in de regel niet in staat zelf aan de bel te trekken.
De professionele hulpverlener die de oudere in de thuissituatie ondersteunt zal in de meeste gevallen actie
ondernemen. Er dient daarvoor een goed bereikbaar en herkenbaar Informatie- en Adviespunt te zijn.
Deze kan er toe bijdragen dat hulpverleners ondersteuning krijgen bij de complexe problematiek. Naast het
verstrekken van informatie en advies kunnen slachtoffers vanuit dit punt ook verwezen worden naar een
hulpaanbod dat bestaat uit individuele begeleiding. Voor die gevallen dat de veiligheid van het slachtoffer in
het geding is of de zorg (tijdelijk) niet geboden kan worden door de mantelzorger zal opvang beschikbaar
moeten zijn in een verzorgings- of verpleeghuis. Eventuele opvang van oudere mannen of vrouwen zou in
crisissituaties ook moeten kunnen plaatsvinden binnen de bestaande algemene crisisopvang of binnen de
vrouwenopvang.
Aan de oudere zal bij het tijdelijk wegvallen van de mantelzorger de mogelijkheid moeten worden geboden
om – zo mogelijk tijdelijk en aanvullend - zorg en ondersteuning van anderen in te roepen, bijvoorbeeld
door gebruik te maken van het aanbod van de (vrijwillige) thuiszorg. Het kan een preventieve functie
hebben waar het ontsporingen in de zorg betreft, maar tevens een deel van de oplossing zijn wanneer er
reeds sprake is van grensoverschrijdend gedrag jegens een oudere.
31
Modules voor plegers
Informatie en Adviseren en Individuele
advies ontlasten in zorgtaken begeleiding
Wanneer de pleger van ouderenmis(be)handeling tevens de (primaire) mantelzorger is, kan de mishandeling
een gevolg zijn van langdurige overbelasting van de mantelzorger. Door overbelasting, onmacht en
frustratie kan iemand over eigen en andermans grenzen gaan. In die situatie geven plegers vaak via subtiele
signalen aan dat de zorg voor de oudere hen teveel wordt. Vooral professionele zorgverleners spelen een
belangrijke rol in het herkennen van deze signalen. Adviseren en ondersteunen zorgtaken, bijvoorbeeld door
gebruik te maken van het aanbod van een Steunpunt Mantelzorg, kan overbelasting voorkomen. Het kan
een preventieve functie hebben waar het ontsporingen in de zorg betreft, maar tevens een deel van de
oplossing zijn wanneer reeds sprake is van grensoverschrijdend gedrag jegens een oudere.
Voor een vroegtijdige onderkenning is het van belang dat aan plegers de mogelijkheid geboden wordt ook
zelf de stap te zetten naar de hulpverlening. Erkennen dat je over grenzen dreigt te gaan of bent gegaan,
is vanzelfsprekend een grote stap voor mantelzorgers. Daarvoor zijn laagdrempelige voorzieningen nodig
waar plegers voor informatie en advies terechtkunnen en waar zij verwezen kunnen worden naar
individuele begeleiding.
32
Colofon
Uitgave Deze brochure is ontwikkeld door het Nederlands
Instituut voor Zorg en Welzijn te Utrecht op verzoek
van het ministerie van Justitie, projectbureau landelijk
project ‘voorkomen en bestrijden huiselijk geweld’.
Oplage 5.000
Vormgeving Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag.
Druk Hega Offset, Den Haag
Bestellen Exemplaren van deze nota zijn te bestellen via:
www.huiselijkgeweld.nl
of afdeling Criminaliteitspreventie,
Ministerie van Justitie,
Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie
Postbus 20301, 2500 EH DEN HAAG
April 2002