noord-ierland zes jaar na het goede vrijdagakkoord van 1998 · in de bestaande literatuur over de...
TRANSCRIPT
Universiteit Antwerpen Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Academiejaar 2003-2004
Noord-Ierland zes jaar na het Goede Vrijdagakkoord van 1998
Een evaluatie van een historisch akkoord Promotor: Prof. Dr. D. Rochtus Eindwerk voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van gediplomeerde in de aanvullende studies in de Internationale Politiek Bram VERMEIREN Mei 2004
2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave.......................................................................................................................... 2
Inleiding..................................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 1: Verdeling van het Ierse eiland en de politieke evolutie in Noord-Ierland
(1921-1995)................................................................................................................................ 6
1.1 Inleiding ........................................................................................................................... 6
1.2 Verdeling van het Ierse eiland (1170 - 1921)................................................................... 8
1.2.1 De Britse heerschappij over het Ierse eiland (1170 – 1830) ..................................... 8
1.2.2 De “Home Rule” beweging en de scheiding van het Ierse eiland (1830-1921)........ 9
1.3 Evolutie van de politieke structuur in Noord-Ierland..................................................... 11
1.3.1 Het “Unionistische Stormontregime” tussen 1921 en 1972.................................... 11
1.3.2 Evolutie van de Unionistische politiek in Noord-Ierland (1921 - 1972)................. 13
1.3.3 Evolutie van de Nationalistische politiek in Noord-Ierland (1921-1967)............... 15
1.3.4 Het einde van het Stormontregime: de burgerrechtenbeweging (1969-1982) ........ 17
1.3.5 Evolutie naar een duaal partijsysteem in Noord-Ierland vanaf 1982 ...................... 18
1.3.5.1 Competitie tussen de gemeenschappen ............................................................ 18
1.3.5.2 Competitie binnenin de gemeenschappen tussen politieke partijen................. 19
1.4 Belangrijke politieke akkoorden over Noord-Ierland vóór 1998 ................................... 25
1.4.1 Het Sunningdale Akkoord van 1973 ....................................................................... 25
1.4.2 Het Anglo-Ierse Akkoord van 1985 ........................................................................ 26
1.4.3 De “Downing Street Declaration” van 15 december 1993 ..................................... 27
1.4.4 Het IRA-bestand van 1994...................................................................................... 27
1.4.5 Het “Frameworks document” van 22 februari 1995 ............................................... 27
1.5 Deelbesluit...................................................................................................................... 28
Hoofdstuk 2: het Goede Vrijdagakkoord van 1998 ............................................................ 30
2.1 Inleiding ......................................................................................................................... 30
2.2 De vredesonderhandelingen ........................................................................................... 31
2.2.1 Voorbereidingen en start van de onderhandelingen (1995 – 1996) ........................ 31
2.2.2 Vooruitgang in de onderhandelingen sinds 1997.................................................... 33
2.3 Het Goede Vrijdagakkoord ............................................................................................ 35
2.3.1 Grondwettelijke hervormingen ............................................................................... 36
3
2.3.2 “Strand One”: nieuwe democratische instellingen in Noord-Ierland...................... 37
2.3.2.1 De Assembly .................................................................................................... 37
2.3.2.2 De Regering...................................................................................................... 38
2.3.2.3 De rol van de Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierse aangelegenheden....... 38
2.3.2.4 Rol van het Britse parlement ............................................................................ 39
2.3.2.5 Adviserend publiek forum................................................................................ 39
2.3.3 “Strand Two”: vernieuwde samenwerking op het Ierse eiland ............................... 39
2.3.4 “Strand Three”: vernieuwde samenwerking tussen Ierland en het Verenigd
Koninkrijk ........................................................................................................................ 40
2.3.4.1 De Brits-Ierse Raad .......................................................................................... 40
2.3.4.2 De Brits-Ierse Intergouvernementele Conferentie ........................................... 40
2.3.5 Rechten, waarborgen en gelijkheid van kansen ...................................................... 40
2.3.5.1 Respect voor mensenrechten............................................................................ 40
2.3.5.2 Wetgeving en nieuwe instellingen in Noord-Ierland ....................................... 41
2.3.5.3 Economische, Sociale en Culturele rechten ..................................................... 41
2.3.6 Ontwapening, veiligheid en het politiewezen ......................................................... 42
2.4 Deelbesluit...................................................................................................................... 43
Hoofdstuk 3: Het huidige Noord-Ierland, zes jaar na het Goede Vrijdagakkoord ......... 44
3.1 Inleiding ......................................................................................................................... 44
3.2 De “Northern Ireland Act” van 1998 ............................................................................. 45
3.3 Evaluatie van het akkoord .............................................................................................. 47
3.3.1 Grondwettelijke hervormingen ............................................................................... 47
3.3.2 Verwezenlijkingen in Strand One ........................................................................... 48
3.3.3 Verwezenlijkingen in Strand Two........................................................................... 50
3.3.4 Verwezenlijkingen in Strand Three......................................................................... 51
3.3.5 Verwezenlijkingen op het vlak van Rechten, Waarborgen, Gelijkheid van kansen
en andere economische, sociale en culturele zaken ......................................................... 51
3.3.6 Verwezenlijkingen inzake veiligheid, politiezaken, rechtspraak en gevangenen ... 52
3.4 Deelbesluit...................................................................................................................... 54
Algemeen Besluit .................................................................................................................... 55
Bibliografie
Bijlage: Kaarten
4
Algemene Inleiding
Op 26 november 2003 zijn de radicale Noord-Ierse partijen als grote overwinnaar uit de
verkiezingen voor het Noord-Ierse parlement gekomen. Aan de protestantse zijde is de
Democratische Unionistische Partij van dominee Ian Paisley, die het Goede Vrijdagakkoord
van 1998 nooit heeft ondertekend, de grootste partij geworden. Aan de katholieke zijde boekt
de gematigde SDLP van de Noord-Ierse eerste minister David Trimble aanzienlijke verliezen
ten aanzien van het radicale nationalistische Sinn Féin van Gerry Adams.
Volgens vele waarnemers betekent deze verkiezingsuitslag mogelijk het einde van de Noord-
Ierse hoop op meer vrede en is de situatie nog uitzichtlozer gemaakt. De radicale partijen uit
beide gemeenschappen willen hoegenaamd niet weten van toegevingen en weigeren met
elkaar samen te werken op een zogenaamde cross-community basis. Hiermee lijkt de
uitvoering van een aantal cruciale onderdelen van het historische Goede Vrijdagakkoord van
1998 op de achtergrond te raken na een hoopvolle start eind jaren ’90.
Het blijkt dus dat na een periode van amper zes jaar de verdere uitvoering van het Goede
Vrijdagakkoord op de helling komt te staan terwijl in 1998 nog nagenoeg alle politieke
partijen en de ganse Noord-Ierse bevolking het eens waren over de unieke kans die het
akkoord bood om meer vrede te brengen in Noord-Ierland. Dit brengt ons bij de
probleemstelling van dit eindwerk: wat waren de gevolgen van de invoering van het Goede
Vrijdagakkoord en hoe moeten we het akkoord zes jaar later evalueren?
In het eerste hoofdstuk schetst ik de politieke context waarbinnen het Goede Vrijdagakkoord
is kunnen ontstaan. Hoe heeft het politieke systeem in Noord-Ierland zich na de verdeling van
het Ierse eiland in 1921 ontwikkeld? Hoe plaatsen politieke partijen zich in het politieke
spectrum en welke politieke partijen spelen een grote rol in de dagelijkse politiek in Noord-
Ierland? Verder bespreek ik in het eerste hoofdstuk de rol die de Britse en Ierse regeringen
hebben gespeeld in het ondertekenen van een aantal akkoorden voorafgaand aan het Goede
Vrijdagakkoord van 1998.
5
In het tweede hoofdstuk maak ik een bespreking van de inhoud van het Goede
Vrijdagakkoord dat op 10 april 1998 werd ondertekend tussen de Britse en Ierse regeringen en
negen van de tien Noord-Ierse politieke partijen. Allereerst geef ik kort weer hoe de
onderhandelingen zijn verlopen om vervolgens de belangrijkste bepalingen uit het akkoord
toe te lichten.
In het derde hoofdstuk maak ik tenslotte een evaluatie van het Goede Vrijdagakkoord. Zes
jaar na de ondertekening, moeten we terugblikken en nagaan op welke punten het akkoord
heeft bijgedragen tot een meer stabiele situatie in Noord-Ierland en op welke punten er nog
steeds geen vooruitgang is geboekt.
Het is zeker niet de bedoeling om het hele Noord-Ierse conflict hier uit de doeken te doen. Dat
zou ons te ver leiden van de onderzochte stelling over de gevolgen van de invoering van het
Goede Vrijdagakkoord in Noord-Ierland in 1998.
6
Hoofdstuk 1: Verdeling van het Ierse eiland en de politieke evolutie in
Noord-Ierland (1921-1995)
1.1 Inleiding
In de bestaande literatuur over de geschiedenis en de mogelijke toekomst van Noord-Ierland
in Groot-Brittannië wordt dikwijls verwezen naar het bestaan van het “Noord-Ierse
probleem”. Eigenlijk kan je de situatie in Noord-Ierland moeilijk herleiden tot het bestaan van
één bepaald probleem of oorzaak. Een probleem waar dan als het ware één oplossing voor
gevonden kan worden.
Als we een oplossing willen vinden voor de complexe situatie in Noord-Ierland, dan moeten
we in eerste instantie vaststellen dat het “Noord-Ierse probleem” eigenlijk niet bestaat. We
moeten spreken van een complex geheel van oorzaken en evoluties die zorgen voor een
heleboel problemen in Noord-Ierland. Ten eerste bestaat er duidelijk een constitutioneel
probleem met betrekking tot de status van Noord-Ierland. Moet de Noord-Ierse bevolking
volledig geïntegreerd worden in een verenigd Iers eiland, of moeten ze deel blijven uitmaken
van het Verenigd Koninkrijk? Vervolgens moeten we rekening houden met het bestaan van
sociale en economische ongelijkheden tussen katholieken en protestanten in Noord-Ierland.
De oorzaken van deze ongelijkheden zijn moeilijk te verklaren. Verder spelen andere
problemen een grote rol in de huidige Noord-Ierse realiteit: het veiligheidsprobleem, de
problemen rond religieuze en politieke verscheidenheid in Noord-Ierland, de verscheiden
culturele identiteit die aanwezig is in Noord-Ierland en die zich vertaalt in het onderwijs en
het gebruik van de Ierse taal. Deze problemen zijn zo met elkaar verweven dat we ze niet los
van elkaar mogen behandelen. Een oplossing zoeken – en vinden - voor de Noord-Ierse
impasse betekent dus vertrekken vanuit een opsomming van alle gerelateerde oorzaken van
het conflict.
Het is niet de bedoeling om hier uitgebreid stil te staan bij de hele ontstaansgeschiedenis van
de complexe situatie die er vandaag heerst in Noord-Ierland en bij een gedetailleerd
onderzoek naar alle mogelijke factoren die daartoe hebben bijgedragen. Dat zou ons afleiden
7
van de onderzochte stelling over de gevolgen van de invoering van het Goede Vrijdagakkoord
in Noord-Ierland in 1998.
Het is daarentegen wel zeer belangrijk om de context te schetsen waarbinnen uiteindelijk het
Goede Vrijdagakkoord is kunnen totstandkomen in Noord-Ierland. Het feit dat verschillende
politieke partijen zich hebben kunnen verzoenen tot het sluiten van een veelomvattend
akkoord over de – toekomstige – situatie in Noord-Ierland dient wel in haar juiste politieke
context geplaatst te worden. Het is in de Noord-Ierse geschiedenis sinds 1921 namelijk niet zo
eenvoudig gebleken om een dusdanig akkoord te sluiten tussen ideologisch - en politiek - zo
verschillende partijen.
Daarom moeten we ons in dit eerste hoofdstuk verdiepen in de wijze waarop de Noord-Ierse
tegenstellingen tussen unionisten en nationalisten – en daarmee samenhangend katholieken en
protestanten – zijn kunnen ontstaan en de rol die deze tegenstellingen spelen in de dagelijkse
politiek van de partijen van Noord-Ierland.
Hierbij maak ik ten eerste een bespreking van de achtergrond tot de scheiding van het Ierse
eiland in 1921. Vertrekkende vanuit de Britse heerschappij op het eiland sinds 1170 belanden
we bij de “Home Rule” beweging van 1870 die uiteindelijk heeft geleid tot de creatie van de
Republiek Ierland in het zuiden en van een Noord-Ierse deelstaat die bij het Verenigd
Koninkrijk werd gevoegd. Vervolgens bespreek ik in het tweede deel de politieke cultuur in
de Noord-Ierse deelstaat sinds 1921. Hier bespreek ik het ontstaan van het “Stormontregime”
tussen 1921 en 1972, de ontwikkelingen van de unionistische en nationalistische politiek
tijdens deze periode, het einde van het Stormontregime in 1972 na het ontstaan van de
burgerrechtenbeweging en het ontstaan van een modern duaal partijsysteem in Noord-Ierland
sinds 1982 met een politieke strijd binnenin de katholieke en protestantse gemeenschap. Tot
slot maak ik in het derde deel van dit hoofdstuk een overzicht van de belangrijkste politieke
akkoorden - sinds het “Anglo-Iers” akkoord van 1985 - die verregaande pogingen tot vrede in
Noord-Ierland hebben betekend.
8
1.2 Verdeling van het Ierse eiland (1170 - 1921)
1.2.1 De Britse heerschappij over het Ierse eiland (1170 – 1830)
Het is niet eenvoudig om een keuze te maken van het ogenblik waarop men de Ierse
geschiedenis moet aanvatten om een bespreking te maken van de huidige politieke situatie in
Noord-Ierland. Bij een overzicht van de Anglo-Ierse betrekkingen kunnen we in theorie reeds
starten toen de Engelse koning Henry III rond 1260 een claim legde op het eiland Ierland en
de hele eilandengroep wilde verenigen. In de eeuwen daaropvolgend trachtten de Engelse
koningen steeds hun wil op te leggen aan het Ierse eiland via het opleggen van de Engelse
administratie en het gebruik van de Engelse taal. (Dunn, 1995: 15)
In de loop van de zestiende eeuw onderwierpen de Tudor vorsten Hendrik VIII, Edward VI,
Mary I en Elisabeth I (1533-1603) geheel Ierland en ging de Keltische orde langzaam ten
onder. In 1558 verbood Elisabeth I het opdragen van de heilige mis, waarna de katholieke
kerk ondergronds ging. Ulster (Noord-Ierland) bood de meeste weerstand tegen de politiek
van Elisabeth I. Een drie jaar durende opstand volgde, maar ging verloren. Gevolg was dat
veel Ierse leiders vluchtten naar het Europese vasteland, de “Flight of the Earls”. Op dat
moment werd Ierland volledig overheerst door de Engelsen. De zes noordelijke graafschappen
kwamen in bezit van Schotse en Engelse protestanten, tot grote woede van de katholieke
Ieren. Hier begon in feite de tweedeling van Noord-Ierland die tot op de dag van vandaag
voortbestaat. Toen begon een periode1 van immigratie van vele kolonisten uit alle uithoeken
van Engeland. Ze waren meestal protestants van geloof en vestigden zich als een gesloten
gemeenschap in de provincie. In 1703 was nog slechts 5% van de provincie Ulster in handen
van autochtone, katholieke Ieren. (Dunn, 1995: 15-16)
In de eeuwen daaropvolgend ontstonden er vele revoltes tussen de Ierse katholieken en de
geïmmigreerde protestanten uit het Engelse continent. Het Ierse parlement – als deelparlement
van het Britse rijk- vaardigde een maatregelen uit in het nadeel van katholieken en werd
gezien als louter protestants gezind. In 1801 werd als gevolg van de Act of Union het Ierse
parlement ontbonden waardoor er een meer directe controle over Ierse zaken kon worden
uitgeoefend door het Britse parlement in Westminster. (Dunn, 1995: 16)
1 Deze periode wordt in het Engels de “Plantation of Ulster” genoemd, en startte in 1609, waarbij vele kolonisten naar de provincie werden aangetrokken door een genereus aanbod van land door de Engelse heerschappij.
9
In de periode daarna werden een aantal bewegingen opgericht onder Ierse nationalisten, zoals
de “Repeal movement” in 1840 en de “Home Rule movement” in de jaren 1870, die zich hevig
verzetten – weliswaar op politiek niveau - tegen de Britse Unie. Andere bewegingen hadden
een meer gewelddadig karakter in hun verzet tegen het bestaan van de Britse Unie, zoals
bijvoorbeeld het “Fenian Brotherhood” en de “Irish Republican Brotherhood”. (Dunn, 1995:
16-17)
1.2.2 De “Home Rule” beweging en de scheiding van het Ierse eiland (1830-1921)
Het bleek duidelijk dat de Britse heerschappij over Ierland niet echt succesvol was en dat
Ierland verre van geïntegreerd kon worden op politiek en cultureel vlak. Er ontstonden vanaf
midden 1830 op het Ierse eiland een heleboel bewegingen die zich gingen inzetten voor meer
politieke autonomie. Hoewel deze bewegingen au fond dezelfde verwachtingen koesterden
omtrent meer autonomie op het Ierse grondgebied, verschilde de wijze waarop deze moest
worden verkregen grondig. (Mitchell, Wilford, 1999: 2)
Er waren enerzijds de “revolutionaire nationalisten” die vonden dat autonomie enkel kon
worden verkregen door een gewelddadige en zeer fysieke strijd tegen de Britse overheersing.
Hieruit ontstonden later bewegingen zoals het Irish Republican Brotherhood en Sinn Féin.
Daarnaast waren de “constitutionele nationalisten” veel minder gericht op een gewelddadige
afscheuring van Ierland en wilden door middel van hervormingen ervoor zorgen dat de Ierse
bevolking meer autonomie en zekerheid kreeg. (Mitchell, Wilford, 1999: 2). Deze meer
pragmatische en politieke benadering kan vandaag worden teruggevonden in de meeste
politiek partijen van Ierland en de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDLP) van John
Hume.
De Home Rule Beweging werd een politieke partij in 1873 en ijverde voor een federale
invalshoek op het hele Britse grondgebied. Deze partij was niet separatistisch of revolutionair
gezind en wilde voor Ierland meer zelfbestuur via een aparte wetgeving waardoor een aantal
bevoegdheden vanuit Westminster konden worden overgedragen naar het Ierse deelparlement
in Dublin. Vanaf 1874 werd de partijnaam veranderd tot de Ierse Parlementaire Partij (IPP).
Deze partij haalde in de opeenvolgende verkiezingen een aantal zetels in het Britse parlement
in Westminster, maar hun eisen voor meer zelfbestuur werden door de Britse Conservatieven
10
tegengewerkt. De Conservatieve partij vreesde een afname van het Britse gezag in andere
delen van het rijk indien ze zouden ingaan op de Ierse eis voor meer onafhankelijkheid.
Het was pas in 1912 dat er met een nipte meerderheid een Home Rule Bill2 voor meer
zelfbestuur in Ierland kon worden goedgekeurd in het Britse parlement toen de regerende
Liberale Partij de steun nodig had van de IPP om een meerderheid te vormen in de House of
Commons. De Britse Conservatieven en Unionisten stemden wel tegen.
Als gevolg van de introductie van de Home Rull Bill voor Ierland organiseerden de
unionistische partijen een groots publiek verzet met de ondertekening van een petitie door
meer dan 400.000 unionisten en werd een paramilitaire groepering opgericht, namelijk de
Ulster Volunteer Force. (Mitchell, Wilford, 1999: 3)
De basis voor de verdeling van het Ierse eiland werd gelegd in de Government of Ireland Act.
Deze wet werd reeds in 1914 goedgekeurd door het Britse parlement, maar werd als gevolg
van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog pas uitgevoerd in 1920. Deze wet creëerde de
politieke geografie van het Ierse eiland, die vandaag nog steeds bestaat. Er werden twee
wetgevende lichamen opgericht in Ierland onder het gezag van het Britse parlement: één
parlement voor “Noord-Ierland”, zijnde zes van de negen districten van de provincie Ulster in
het noorden van het Ierse eiland, en een ander parlement voor het zuiden van Ierland, zijnde
de jurisdictie over de andere 26 districten. (Mitchell en Wilford, 1999: 3)
De scheiding en de grenzen tussen Noord-Ierland en de rest van Ierland werden verder
vastgelegd met de ondertekening van het Anglo-Ierse Akkoord in 1921. De zes districten van
Noord-Ierland bleven dus deel uitmaken van de Britse unie, maar werden bestuurd via de
verkregen Home Rule Bill, met overgedragen bevoegdheden naar het Noord-Ierse parlement.
2 Een “Bill” is een andere benaming voor een Britse wet
11
1.3 Evolutie van de politieke structuur in Noord-Ierland
In dit deel wordt de evolutie van het Noord-Ierse bestuur besproken sinds de verdeling van het
eiland in 1921 en hoe de unionistische en nationalistische gemeenschap zich heeft aangepast
aan een nieuwe – verdeelde - realiteit op het Ierse eiland.
1.3.1 Het “Unionistische Stormontregime” tussen 1921 en 1972
Het nieuwe politieke systeem dat in Noord-Ierland sinds 1921 is ontstaan, en dat uiteindelijk
meer dan vijftig jaar in stand wordt gehouden, is eigenlijk niets meer dan een compromis
tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Zoals O’Leary en McGarry (1993: 107) het stellen
zegt de creatie van Noord-Ierland veel over het falen van het Verenigd Koninkrijk en Ierland
in het succesvol opbouwen van een staat of een natie. Noord-Ierland is net zo weinig een natie
als een volledige staat.
Noord-Ierland werd door het Britse bestuur gecreëerd met de zekerheid van het bestaan van
een stabiele unionistische meerderheid die de overgedragen verantwoordelijkheden met
voldoende autonomie en machtszekerheid kon uitoefenen met een bevoorrechte relatie ten
aanzien van het Britse bestuur in Londen. De politieke cultuur van Noord-Ierland werd in de
beginjaren na de verdeling van het Ierse eiland in 1921 hoofdzakelijk gedomineerd door angst
en onzekerheid in beide delen van de Noord-Ierse samenleving. Zowel bij de protestantse
unionistische als de katholieke nationalistische gemeenschap moest men zich aanpassen aan
de nieuwe realiteit die door het Anglo-Ierse akkoord van 1921 was gecreëerd.
De verdeling van het eiland heeft er in Noord-Ierland voor gezorgd dat in het noorden de
unionisten – protestanten – in de meerderheid waren en dat de nationalisten in het zuiden – en
de katholieken in het noorden – de verdeling zagen als zijnde niet legitiem en rechtvaardig.
De verdeling was volgens hen een zuivere tegemoetkoming aan de meerderheid van
protestanten in het noorden die zich niet wilden integreren in het zuiden om te komen tot een
onafhankelijke Ierse natie op het Ierse eiland. De protestanten waren ervan overtuigd dat
indien zij zouden worden opgenomen in een verenigde katholieke staat Ierland, ze hun
culturele en religieuze identiteit zouden verliezen en een deel zouden worden van het
katholieke “dogma” van de Ierse bevolking. (Cochrane, 1999: 4)
12
De meerderheid van de protestanten wilden dus kost wat kost de unie behouden met het
Verenigd Koninkrijk. Dit verklaart ook het hevige verzet van de Unionisten tegen de “Home
Rule Bill” en de “Government of Ireland Act”. Later werd ook de gewelddadige “Unionist
Volunteer Force” opgericht. Het unionistische politieke leiderschap was ervan overtuigd dat
ze de angst voor de katholieke heerschappij en de vrees voor de “Rome Rule”3 bij de
protestantse bevolking in Noord-Ierland moest gebruiken in haar electorale strategie om de
bevolking te winnen voor de blijvende unie met het Verenigd Koninkrijk. Het unionistische
leiderschap droeg de protestantse bevolking dus op om te stemmen voor de Unionistische
Patij (UP). Ze gebruikte de vrees van de protestantse bevolking voor een mogelijke
katholieke hereniging met het zuiden van Ierland in haar politieke electorale strategie.
Hierdoor werd het schisma tussen katholieken en protestanten duidelijk en kon een relatie
worden gelegd tussen het feit dat de katholieke bevolking meer nationalistisch is en de
protestantse bevolking meer unionistisch. (Cochrane, 1999: 3-4)
De protestantse gemeenschap stond dus logischerwijs oorspronkelijk zeer weigerachtig
tegenover de creatie van een Noord-Iers deelparlement met eigen, overgedragen
bevoegdheden van het Britse bestuur in Londen. Maar ze ondervond evenwel snel de
voordelen van het politieke meerderheidsregime. Het Noord-Ierse bestuur was tussen 1921 en
1971 ononderbroken in handen van de Unionistische Partij die enkel oog had voor de
instandhouding en de versterking van de politieke en ideologische hegemonie van de
protestantse meerderheid in de Noord-Ierse deelstaat. (Cochrane, 1999: 6)
Aan de nationalistische zijde was de politieke cultuur van volledig andere aard. De Noord-
Ierse nationalisten voelden zich na de scheiding volledig ingesloten in een nieuw systeem in
Noord-Ierland waarmee ze eigenlijk geen verbondenheid voelden en waarin ze duidelijk een
minderheid waren ten opzichte van de protestantse bevolking. Ze waren niet voorbereid op de
scheiding van het eiland en voelden zich aan hun lot overgelaten.
Er was verder niet echt een duidelijk politiek leiderschap aanwezig bij de nationalisten om op
politiek vlak een voorname rol te gaan spelen in de Noord-Ierse deelstaat. Ze wisten niet hoe
ze op de nieuwe situatie moesten reageren. De “constitutionele nationalisten” konden vrij snel
de overhand leggen op de grootste partij Sinn Féin, maar ze weigerden de rol van officiële
3 Rome Rule: dit is het katholicisme uitgedragen door de Heilige Kerk en de Paus
13
oppositiepartij in Noord-Ierland omdat dat volgens hen een legitimering zou betekenen van
het nadelige systeem dat was gecreëerd en waaraan ze niet wilden deelnemen.
Sinn Féin beoefende in de beginjaren een politiek van afwezigheid en de Nationalistische
Partij, die wel deel uitmaakte van het Noord-Ierse parlement, kon niet veel druk uitoefenen
omdat ze door de Unionistische Partij niet werd toegelaten om deel uit te maken van de
regering. Zowel Sinn Féin als de Nationalistische Partij waren dus eigenlijk niet in staat om
op te komen voor de belangen van de katholieke gemeenschap in Noord-Ierland.(Cochrane,
1999: 6)
Het Noord-Ierse constitutionele nationalisme geraakte vervolgens vervreemd van de Noord-
Ierse deelstaat, waardoor de katholieke gemeenschap geen enkele inspraak had in het bestuur
en waardoor geleidelijk aan meer en meer het geloof groeide dat enkel door gewelddadige
acties invloed kon worden uitgeoefend op het Noord-Ierse protestantse gezag. Dit zou de start
betekenen van de oprichting van gewelddadige paramilitaire organisaties die steeds meer
steun verworven bij de katholieke gemeenschap. (Cochrane, 1999: 6)
1.3.2 Evolutie van de Unionistische politiek in Noord-Ierland (1921 - 1972)
Het feit dat de Unionisten in Noord-Ierland de meerderheid uitmaken in het politieke bestel,
heeft ervoor gezorgd dat er gedurende meer dan vijftig jaar een onafgebroken protestantse -
unionistische - politiek is gevoerd. Alle verkiezingen tussen 1921 en 1972 waren zeer
voorspelbaar en waren eigenlijk niets meer dan een populariteitstest onder de heersende
politieke elite in de protestantse gemeenschap. De politieke doctrine in de heersende
Unionistische Partij was in hoofdzaak gericht op het versterken van de solidariteit binnenin de
protestantse gemeenschap en het verzekeren van een electorale cohesie bij de verkiezingen
waardoor de nationalistische ideologie nauwelijks aan bod kon komen op het politieke toneel.
Het grote succes van de Unionistische Partij tussen 1920 en 1969 was te wijten aan haar
mogelijkheid om eenheid te creëren binnen de unionistische gemeenschap. Cochrane (1999:
11) stelt dat dit succes een zeer paradoxaal gegeven is. De leiders van de Unionistische Partij
(UP) waren lid van de prestigieuze landjonkerdom van de Ulster terwijl de unionistische
beweging voornamelijk bestond uit de werkende klasse van de bevolking en dit tijdens een
periode van hoge werkloosheid. Het feit dat de UP zo’n grote steun kon verwerven bij diverse
14
lagen van de protestantse bevolking is te wijten aan de rol van de Orange Order. Deze orde
voorzag de protestantse bevolking in alle lagen van de gemeenschap van een soort van
gemeenschappelijke identiteit die kost wat kost diende te worden verdedigd tegen de Ierse
nationalistische dreiging. Het benadrukken van het bestaan van deze externe dreiging en het
versterken van de band van broederschap tussen protestanten gaf de Oranje-orde de
mogelijkheid om de bestaande klasseverschillen in de protestantse gemeenschap naar de
achtergrond te verdrukken en het vertrouwen te winnen als de onbetwiste leiders van Noord-
Ierland. (Cochrane, 1999: 11)
Het belang van het Orangisme wordt verder aangetoond door het feit dat tussen 1921 en 1969
nagenoeg alle leden van het Noord-Ierse bestuurskabinet lid waren van de Oranje-orde en dat
het Orangisme kon worden gebruikt als een instrument voor sociale controle binnen de
protestantse gemeenschap. Cochrane (1999: 12) stelt namelijk dat de protestantse werkende
klasse als het ware een sociaal contract sloot met de protestantse leidende bovenklasse. De
werkende klasse gaat ervan uit dat de protestantse bovenklasse het best de groepsbelangen
van de protestanten kan verdedigen ten aanzien van de katholieken en dat zij ook rekening
houdt met de sociaal-economische belangen van de werkende klasse. Zolang de protestantse
bovenklasse ervoor kan zorgen dat de katholieke gemeenschap niet aan de macht komt, blijft
het contract gelden. Dit zorgt jarenlang voor een ongekende eenheid binnenin de protestantse
gemeenschap.
Dus ten aanzien van de katholieke gemeenschap – in de absolute minderheid - stelde de
protestantse gemeenschap zich zeer verenigd op waardoor ze continu de macht in handen had,
maar binnenin de protestantse gemeenschap zijn er later wel een aantal strekkingen ontstaan
die een verschillende opvatting hadden ten aanzien van het sociaal-economische beleid van de
Noord-Ierse regering.
Dit had veel te maken met de positieve sociale en economische ontwikkelingen in het
Verenigd Koninkrijk tijdens de jaren ‘30 en ‘40. De Britse economie ontwikkelde zich
razendsnel en al snel bleek er een enorm ontwikkelingsverschil tussen de Noord-Ierse
welvaart en de Britse welvaart. Toen de sociale Labourregering van premier Attlee in het
Verenigd Koninkrijk in 1945 startte met een enorme uitbreiding en verhoging van de sociale
voorzieningen, met daarbij een expansieve budgettaire politiek ten aanzien van onderwijs en
gezondheid, voelde de Unionistische regering zich verplicht om gelijkaardige maatregelen te
15
nemen in Noord-Ierland, omdat ze dacht dat anders de Unionistische Partij enorme electorale
verliezen zou boeken ten aanzien van nieuwe, meer liberale unionistische bewegingen.
(Cochrane, 1999: 13)
Vanaf eind jaren ’30 ontstonden er nieuwe bewegingen die het unionistische leiderschap van
de UP bekampten. Een aantal liberale delen van de unionistische middenklasse bekritiseerden
het té conservatieve sociale en economische beleid van de toenmalige unionistische Eerste
Minister Sir James Craig4 (later Lord Craigavon). Tijdens de verkiezingen voor het Noord-
Ierse parlement5 in 1938 droegen de zogenaamde Progressieve Unionisten twaalf kandidaten
voor. Het feit dat deze Progressieve Unionisten er uiteindelijk niet in slaagden om de UP te
verzwakken was hoofdzakelijk te wijten aan een aantal ontwikkelingen in het zuiden van
Ierland. Sinds 1932 was de leider van de Ierse Vrijstaat, Eamon De Valera, namelijk
begonnen met een openlijke republikeinse claim te formuleren ten aanzien van het Noord-
Ierse territorium6. Dit zorgde ervoor dat de UP haar gekende strategie van protestantse
cohesie kon aanhouden bij de protestantse bevolking waardoor de rangen zich sloten rond de
heersende UP en de relatief nieuwe Progressieve partij volledig werd weggeveegd in de
verkiezingen van 19387.
De Unionistische Partij heeft tussen 1921 en 1972 onafgebroken de macht in handen gehad.
1.3.3 Evolutie van de nationalistische politiek in Noord-Ierland (1921-1967)
Ten aanzien van de ontwikkeling van de nationalistische politiek benadrukt Cochrane (1999:
15) dat de nationalisten te kampen hadden met twee belangrijke ervaringen sinds de verdeling
van het Ierse eiland in 1921.
Ten eerste werd de nationalistische gemeenschap in Noord-Ierland nagenoeg met een
vingerknip omgeschapen van een meerderheid in een absolute minderheid. De katholieke
4 Sir James Craig was de eerste leider van de Noord-Ierse deelstaat die de creatie van de Noord-Ierse deelstaat geen goede zaak vond en verklaarde zelfs: “wij zijn een protestantse natie en ons parlement moet altijd protestants blijven” 5 Ook wel het “Stormont Parlement” genoemd naar de plaats waar het Noord-Ierse parlement is gevestigd, namelijk het Stormont Castle in Belfast. 6 Eamon De Valera had in de Ierse grondwet in Artikels 3 en 4 laten opnemen dat alle districten van het Ierse eiland behoorden tot het Ierse “nationale territorium” en het Ierse recht om daarover te besturen. In artikel 44 wordt een verwijzing gemaakt naar de speciale positie van de Heilige Katholieke Paus en de Roomse Kerk als beschermer van het Geloof van de meerderheid van de bevolking op het Ierse eiland. 7 De UP verhoogde haar meerderheid in het Noord-Ierse parlement met maar liefst 6 zetels
16
bevolking kreeg het gevoel dat ze overgelaten werd aan haar lot en aan het goeddunken van
de Unionisten. Ze vond niet onmiddellijk een politiek antwoord op de nieuwe situatie.
De tweede ervaring had ermee te maken dat ze als permanente minderheid niet konden
deelnemen aan politieke activiteiten en dat er aan hun eisen en noden geen gevolg kon worden
gegeven in de nieuwe deelstaat Noord-Ierland.
Sinds het midden van de jaren 20 had de Nationalistische Partij het pleit gewonnen van Sinn
Féin dat enkel nog een politiek van afwezigheid voerde en door de katholieke gemeenschap
dus meer en meer als irrelevant en onnuttig werd beschouwd. De katholieke gemeenschap
wilde dat er meer belang werd gehecht aan de socio-economische zaken dan aan het continue
nationalistische dogma dat Sinn Fein voerde. (Cochrane, 1999: 16)
In de Noord-Ierse verkiezingen tussen 1925 en 1929 won de Nationalistische Partij (NP)
beduidend meer zetels dan Sinn Fein8. Dit was slechts een zeer relatief succes aangezien de
NP nooit een echte politieke uitdaging kon betekenen voor de Unionistische Partij die haar
steeds uitsloot van regeringsdeelname. Op haar politiek laagtepunt in 1925 bezat de
Unionistische partij nog steeds 32 van de 52 zetels in het parlement. (Cochrane, 1999: 16)
De positie van de nationalisten werd nog meer verzwakt toen de unionisten in 1929 afstapten
van het principe van de proportionele representatie en overschakelden naar een systeem van
absolute meerderheidsverkiezingen9. Hierdoor konden de nationalisten het politieke systeem
nog minder onder druk zetten en werd de nationalistische minderheid nog meer op zichzelf
aangewezen om haar socio-economische grieven op te lossen. (Cochrane, 1999: 16)
In de jaren vijftig lanceerde de Irish Republican Army (IRA) uit gevoel van onmacht haar
gewapende strijd via de “border campaigns” tussen 1956 en 1962. Deze gewelddadige
grenscampagnes waren echter verre van een succes omdat ze zorgden voor veel slachtoffers
aan katholieke zijde, omdat er weinig sympathie voor deze acties waren in de katholieke
gemeenschap en omdat ze zeer hard beantwoord werden met het gebruik van tegengeweld
door de B-specials van de Britse regering. 8 In de verkiezingen van 1925 won de NP 10 zetels en Sinn Fein 2. In de verkiezingen van 1929 won de NP op haar hoogtepunt 11 zetels in het Noord-Ierse parlement en werd Sinn Fein weggeveegd uit het parlement. 9 Dit systeem zorgt ervoor dat de partij die de meeste stemmen haalt in een kiesdistrict alle zetels in het parlement voor dat kiesdistrict binnenhaalt.
17
1.3.4 Het einde van het Stormontregime: de burgerrechtenbeweging (1969-1982)
In 1967 werd de Noord-Ierse burgerrechtenassociatie (NICRA)10 opgericht door een aantal
burgers. Deze organisatie was opgericht om de verslechterende economische en sociale
toestand in Noord-Ierland aan te kaarten. Ze eiste dat de Unionistische leiders liberale
hervormingen zouden doorvoeren binnen Noord-Ierland. Er moest tevens een einde komen
aan de discriminerende tewerkstellingspolitiek en de woningen moesten volgens eerlijke
procedures worden toegewezen.
De eerste “burgerrechtenmars” werd georganiseerd op 24 augustus 1968 tussen Coalisland en
Dungannon in het district Tyrone en kon ondanks een lage opkomst wel rekenen op zeer veel
mediapubliciteit. Dit werkte als een soort van katalysator voor latere grotere betogingen,
stakingen en protesten eind jaren 60. Op 5 oktober 1968 mondde de oorspronkelijk goed
bedoelde betogingen voor meer burgerrechten uit in een groot drama en een clash tussen de
katholieke en protestantse gemeenschap. Er was een mars gepland in het protestantse stadje
Derry/Londonderry en de protestantse bevolking verwelkomde de
burgerrechtendemonstranten niet echt. Politiediensten dienden in te grijpen en er vielen meer
dan 80 gewonden.
De Noord-Ierse autoriteiten waren in de periode daaropvolgend niet echt opgewassen om aan
de ontstane burgerlijke ongehoorzaamheid een einde te maken. Ze vroegen de steun van de
Britse troepen om de situatie onder controle te krijgen. De katholieke gemeenschap was
hoopvol gestemd toen bleek dat de Britse overheid wilde tussenkomen in de gespannen
situatie tussen de protestantse gemeenschap en de burgerrechtenbeweging. Maar al snel
bleken de Britse troepen te zorgen voor meer spanningen dan voor meer rust. De provisionele
IRA11 organiseerde aanslagen tegen de Britse troepen waarop de Noord-Ierse regering
reageerde met de herinvoering van de legerdienst. Hierdoor escaleerde de situatie en vielen er
in deze periode zeer veel slachtoffers12.
10 NICRA staat voor de “Northern-Ireland Civil Rights Association” en was opgericht naar model van de succesvolle Amerikaanse burgerrechtenbewegingen van die periode 11 Tegenstellingen binnen de IRA leidden in 1970 tot een breuk tussen de zogenaamde provisionals en de officials 12 In 1972 bereikte het aantal slachtoffers een piekhoogte van 468 doden.
18
In 1972 beslist de Britse regering het Noord-Ierse zelfbestuur op te heffen voor onbepaalde
tijd en zelf het bestuur terug over te nemen. Op 22 maart wordt de regering ontbonden.
Er wordt een Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierland aangesteld die volledige controle
krijgt over de Noord-Ierse autoriteiten. Dit betekent het einde van het Stormontregime van de
Unionisten. Tijdens een lange periode daaropvolgend konden de Noord-Ierse politieke
partijen nagenoeg geen invloed uitoefenen op het Britse beleid in Noord-Ierland (Dunn, 1995:
18-19)
1.3.5 Evolutie naar een “modern” duaal partijsysteem in Noord-Ierland vanaf 1982
Ondanks het feit dat de politieke partijen sinds 1972 het bestuur van Noord-Ierland niet meer
in eigen handen hebben, evolueerde het partijsysteem van Noord-Ierland wel naar een zekere
vorm van competitie tussen de politieke partijen in de gemeenschappen vanaf eind jaren ‘70.
Het Noord-Ierse partijsysteem wordt gekenmerkt door een etnische verdeling van de politieke
partijen tussen de katholieke en protestantse gemeenschap. Dit wil zeggen dat er binnen het
geheel van de Noord-Ierse maatschappij kan gesproken worden van twee vormen van
competitie: enerzijds de competitie tussen de gemeenschappen van de samenleving en
anderzijds de competitie binnenin de gemeenschappen van de Noord-Ierse samenleving.
(Mitchell, 1999: 101)
1.3.5.1 Competitie tussen de gemeenschappen
De zeer uitgesproken verscheidenheid van de protestantse en katholieke gemeenschap maakt
de competitie tussen de twee gemeenschappen bijna onmogelijk. Er is in Noord-Ierland
slechts een zeer kleine kruiselingse beweging van kiezers tussen de gemeenschappen13. Op
electoraal vlak zijn in Noord-Ierland de katholieke en protestantse gemeenschap nagenoeg
exclusief. Op lange termijn kan enkel een demografische verschuiving zorgen voor
verschillen in politieke representatie van de beide gemeenschappen in de samenleving. In
Noord-Ierland is de demografische trend zodanig dat er een duidelijke en vaststaande groei
merkbaar is in het nationalistische blok, de katholieke gemeenschap. Deze vaststelling heeft
natuurlijk fundamentele gevolgen voor de gevoerde politiek van de partijen in beide
gemeenschappen. De notie dat binnen een aantal jaren de katholieke gemeenschap de 13 De meest gekende partij die in beide gemeenschappen steun geniet is de “Alliantie Partij”, zie verder
19
meerderheid van de Noord-Ierse bevolking uitmaakt, is cruciaal in het begrijpen van
bestaande tendensen in de houding van bestaande partijen en de steun van de bevolking voor
politieke partijen. Grafiek 1.1 toont de evolutie van electorale steun per blok tussen 1969 en
2003. Daar waar in de jaren ’60 tot ’80 een duidelijk overwicht bestond van het unionistische
blok van partijen, blijkt de demografische trend van een groeiende katholieke gemeenschap te
zorgen voor een verhoogd bewustzijn in het nationalistische blok. Hierdoor lijkt de schijnbaar
onaantastbare positie van de unionistische hegemonie weggewerkt te zijn in het voordeel van
de nationalisten.
Grafiek 1.1: Electorale steun per blok (1969-2003)
Electorale steun per blok (1969-2003)
0
10
20
30
40
50
60
70
1969
1970
1973
1973
1974
1974
1975
1977
1979
1979
1981
1982
1983
1984
1985
1987
1989
1989
1992
1993
1994
1996
1997
1997
2003
Jaar
%
Unionistisch blok Nationalistisch blok Niet confessioneel blok Anderen
Bron: Mitchell, 1999: 103, eigen bewerking verkiezingsresultaten
1.3.5.2 Competitie binnenin de gemeenschappen tussen politieke partijen
De tweede vorm van competitie die in het etnische partijsysteem in Noord-Ierland naar boven
komt is de evolutie van de competitie tussen de politieke partijen binnenin de protestantse en
katholieke gemeenschap. Hierbij is een evolutie te merken dat de traditioneel grootste partijen
in beide gemeenschappen – zijnde de UUP in het unionistische blok en de SDLP in het
nationalistische blok – worden uitgedaagd door nieuwe, meer radicale partijen die meer
stemmen winnen.
20
1. Competitie binnen het nationalistische blok
Begin jaren ‘80 besloot Sinn Féin de meer gematigde SDLP opnieuw politiek uit te dagen
voor de verkiezingen. Na de desastreuze politieke verliezen eind jaren ‘30 en ‘40 was Sinn
Féin sinds een aantal jaren terug politiek actief geworden in Noord-Ierland.
Grafiek 1.2: Partijsteun in het Nationalistische blok (1969-2003)
Partijsteun in Nationalistisch Blok
0
5
10
15
20
25
30
35
1969
1970
1973
1973
1974
1974
1975
1977
1979
1979
1981
1982
1983
1984
1985
1987
1989
1989
1992
1993
1994
1996
1997
1997
1998
2001
2001
2003
Verkiezingsjaar
% v
an to
taal
aan
tal s
tem
men
SDLP Sinn Féin Andere (Nat.Partij)
Bron: Mitchell, 1999: 98, eigen bewerking verkiezingsresultaten
Grafiek 1.2 schetst de evolutie van partijsteun in het nationalistische blok tussen 1969 en
2003. De Nationalistische Partij verloor begin jaren ’80 haar politieke macht ten aanzien van
de meer gematigde SDLP. Zoals blijkt uit de grafiek haalt de radicalere partij van Gerry
Adams - Sinn Féin - sinds 1999 stelselmatig meer stemmen dan de meer gematigde partij van
John Hume, de SDLP. Dit zorgt natuurlijk voor een mogelijke impasse in het verdere
vredesproces waarbij Sinn Féin zich niet altijd constructief heeft opgesteld (zie verder).
a) De Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDLP)
De Social and Democratic Labour Party (SDLP) was eind jaren ‘60 ontstaan uit de
burgerrechtenbeweging en had de Nationalistische Partij volledig in de verdrukking gebracht
toen de Nationalistische partijleider McAteer in de verkiezingen van 1969 werd verslagen
door de oprichting van de partij van John Hume, die later ook de partijleider werd van de
21
SDLP. (Mitchell, 1999: 102) John Hume werd verkozen in het Britse parlement in 1969 en
sinds 1979 zetelt hij ook in het Europese parlement waar hij tracht internationale sympathie
en steun te verwerven voor de Noord-Ierse situatie. (Heirman, 1998: 5)
Zoals uit Grafiek 1.2 blijkt was de SDLP gedurende lange tijd de meest representatieve
politieke partij ten aanzien van de katholieke nationalisten in Noord-Ierland en genoot zij van
de meeste sympathie bij de Noord-Ierse katholieke gemeenschap. De SDLP wijst elke vorm
van geweld af en wil uitsluitend democratische wegen bewandelen. Zij is ook bereid om te
onderhandelen met de partijen uit de protestantse gemeenschap en staat open voor
samenwerking en bestuur op cross-community basis14.
De SDLP was de eerste echte “moderne” politieke partij in Noord-Ierland die qua politieke
waarden en ideologie ruimer trachtte te gaan dan de meeste - louter op etnische verschillen
gebaseerde – politieke partijen zoals Sinn Féin. De SDLP aanvaardde dat er geen
constitutionele verandering zou worden doorgevoerd met betrekking tot de status van Noord-
Ierland zonder dat een meerderheid van de bevolking dit goedkeurde. De SDLP was als
nationalistische partij bereid om deel te nemen aan het bestuur van de provincie Ulster. Ze
hechtte meer de nadruk op de verbetering van de sociale en economische situatie van de
Noord-Ierse bevolking en op het zoeken van een oplossing die voor zowel de katholieke als
voor de protestantse gemeenschap aanvaardbaar was. (Mitchell, 1999: 100)
John Hume wordt gezien als de architect van het Noord-Ierse vredesproces sinds de jaren 90.
Hij speelde een fundamentele rol in de ondertekening van het historische Goede
Vrijdagakkoord in 1998 en hij won daarvoor tevens de Nobelprijs voor de vrede.
b) Sinn Féin15 (SF)
Deze politieke partij werd in 1905 door Arthur Griffith opgericht en was sindsdien vooral
actief in het zuiden van Ierland en heeft daar bijgedragen tot het omverwerpen van de oude
Ierse Parlementaire Partij en de oprichting van een eigen Iers parlement in 1918. (Dunn, 1995:
17)
14 Cross-community: de SDLP is bereid in een gezamenlijk bestuur met unionisten te zetelen 15 Letterlijk betekent Sinn Féin: “Wij alleen”.
22
Na de verdeling van het eiland Ierland in de onafhankelijke zuidelijke republiek en de Britse
deelstaat Noord-Ierland, verloor Sinn Féin heel wat populariteit in de republiek Ierland en
werd zij gereduceerd tot een kleine partij en vervangen door de nieuwe machtspartijen Fianna
Fail en Fine Gael. Aangezien de verdeling een feit was en daarmee voor de Ierse bevolking in
het zuiden de nationalistische droom verwezenlijkt was, verloor Sinn Féin een groot deel van
haar bestaansreden. De Ierse bevolking had nu nood aan goede bestuurspartijen die veel
belang hechtten aan sociale en economische thema’s en die de nieuwe Ierse republiek konden
voorzien van de nodige bestuursfundamenten. (Heirman, 1998: 5)
Toch startte Sinn Féin in de jaren ‘80 onder impuls van de charismatische leider Gerry Adams
met een nieuwe en hardere wervingscampagne in Noord-Ierland die gericht was op het
aantrekken van nieuwe nationalisten. Ze stelde zich voor als de enige partij die de
nationalistische belangen van de katholieke gemeenschap in Noord-Ierland het meest effectief
kon verdedigen. Volgens Sinn Féin was de SDLP te veel gericht op het zoeken naar
consensus met de protestantse gemeenschap waardoor zij te veel toegevingen had moeten
doen op het vlak van de grondwettelijke status van Noord-Ierland als deel van het Verenigd
Koninkrijk. Hierdoor werden de nationalistische belangen van de katholieke gemeenschap te
weinig benadrukt. (Mitchell, 1999: 103)
Reeds in de tweede verkiezing (voor het Westminster parlement) vormde Sinn Féin een
serieuze bedreiging voor het leiderschap van de SDLP van het nationalistische blok. In de
volgende verkiezingen bleek Sinn Féin een partij die niet meer kon worden genegeerd en die
een aanzienlijk deel van de kiezers had weten te bekoren. Grafiek 1.2 toont aan dat Sinn Féin
de laatste jaren haar politieke achterstand ten aanzien van de SDLP volledig heeft
weggewerkt. Sinds de laatste verkiezingen (eind november 2003) is de partij de grootste
geworden van het nationalistische blok.
Zoals blijkt uit Grafiek 1.2 heeft de deelname van Sinn Féin in het nationalistische blok er wel
toe bijgedragen dat het aantal stemmen voor het nationalistische blok (van SDLP en Sinn
Féin) continu is gegroeid sinds 1980. Sinn Fèin is er met andere woorden in geslaagd om een
groter deel van de katholieke gemeenschap te winnen voor het voeren van een “actief”
nationalisme in Noord-Ierland.
23
Sinn Féin is tijdens de aanvangsfase van het vredesoverleg van de jaren 90 nauwelijks
betrokken bij de onderhandelingen. Dit heeft te maken met het feit dat Sinn Féin het gebruik
van geweld niet echt afzweert, en wordt beschouwd als de politieke arm van de belangrijkste
paramilitaire organisatie, het Iers Republikeins leger of IRA. (Heirman, 1998:5)
2. Competitie binnen het Unionistische blok
Grafiek 1.3: Partijsteun in het Unionistisch blok (1969-2003)
Partijsteun in Unionistisch blok
0
10
20
30
40
50
60
70
1969
1970
1973
1973
1974
1974
1975
1977
1979
1979
1981
1982
1983
1984
1985
1987
1989
1989
1992
1993
1994
1996
1997
1997
1998
2001
2001
2003
verkiezingsjaar
% v
an to
taal
aan
tal s
tem
men
UUP DUP Andere un.partijen
Bron: Mitchell, 1999: 98, eigen bewerking verkiezingsresultaten
Binnen het unionistische blok is duidelijk merkbaar uit bovenstaande grafiek dat de stemmen
steeds verdeeld worden onder de grotere partijen. In de periode tussen 1921 en 1972 haalde de
Unionistische Partij, later de UUP, steeds de ruime meerderheid op kleinere partijen. Later
krijgt de UUP te maken met een meer radicale partij, de DUP, die steeds meer stemmen haalt.
a) De United Unionist Party (UUP)
Tussen 1921 en 1972 was de UUP nagenoeg de enige partij in het Noord-Ierse parlement en
vormde het onafgebroken de regering. De UUP kan op veel steun rekenen van de protestantse
Oranje-orde.
24
De UUP heeft tijdens de periode van de burgerrechtenbewegingen eind jaren 60 en begin
jaren 70 onder grote druk toegevingen moeten doen ten aanzien van de katholieke
gemeenschap en heeft een hele reeks van sociale en economische hervormingen doorgevoerd.
Niettemin houdt deze partij een zeer strakke lijn aan ten aanzien van de unie met het Verenigd
Koninkrijk.
Binnen het unionistische blok krijgt de United Unionist Party (UUP) – ook wel de Official
Unionist Party genoemd - sinds de jaren 80 hevige concurrentie van de meer radicale
Democratische Unionistische Partij (DUP) van dominee Ian Paisley.
b) De Democratic Unionist Party (DUP)
Sinds de jaren 80 had de DUP de indruk weten te creëren dat zij de enige unionistische partij
was die zich niet had laten verleiden tot samenwerking met het katholieke nationalistische
kamp en het sluiten van akkoorden tussen de Ierse en Britse regering. Volgens de DUP was de
UUP verantwoordelijk voor het “verraad” van het Anglo-Iers akkoord van 198516 en de
constitutionele dreiging ten aanzien van Noord-Ierland die van het akkoord uitging. (Mitchell,
1999: 108)
De radicaal-unionistische DUP werd in 1971 door de protestantse dominee Ian Paisley
opgericht met als enig doel het voorkomen van een machtsdeling met de Noord-Ierse
katholieken. Via zijn opruiend taalgebruik tracht Paisley de angst bij de protestanten voor het
“katholieke gevaar” aan te wakkeren en de DUP als zweeppartij te gebruiken tegen de
onderhandelingen en tegen de samenwerking van katholieke en protestantse partijen. De
laatste jaren lijkt zijn strategie aan te slaan bij de protestantse gemeenschap die steeds kiest
voor deze radicale partij (Heirman, 1998: 4)
Tijdens de laatste verkiezingen van november 2003 werd de Democratische Unionistische
Partij de grootste protestantse partij in Noord-Ierland en is het maar zeer de vraag of er een
nieuwe Noord-Ierse regering zal gevormd worden en of er nog vooruitgang kan worden
geboekt in het vredesproces aangezien de DUP het Goede Vrijdagakkoord niet heeft
ondertekend en het absoluut niet wil steunen.
16 In dit akkoord wordt de mogelijkheid tot vereniging met de Ierse Republiek voorzien indien de meerderheid van de Noord-Ierse bevolking de wil uit om te verenigen.
25
3. Andere politieke formaties
In het moderne partijsysteem in Noord-Ierland zijn er in de loop der jaren ook andere partijen
opgericht die zich niet op de etnische scheidingslijn tussen de protestantse en katholieke
gemeenschap bevonden en die steun genoten bij beide gemeenschappen. Deze partijen hebben
echter nooit kunnen rekenen op aanzienlijke steun van de Noord-Ierse bevolking.
De meest gekende partij is ongetwijfeld de “Alliance Party of Northern Ireland” (APNI). Het
is vrijwel de enige partij die steun vindt aan beide kanten van het politieke spectrum in
Noord-Ierland. De partijleider is Lord John Alderdice. Deze partij vertrekt vanuit een reële
machtsdeling tussen katholieken en protestanten. Op haar hoogtepunt haalde de partij meer
dan 8 procent van de stemmen, maar de laatste jaren is haar stemmenaantal echter drastisch
teruggelopen. In de laatste verkiezingen van november 2003 haalde partij nog slechts 3,8%
van de stemmen in Noord-Ierland.
1.4 Belangrijke politieke akkoorden over Noord-Ierland vóór 1998
In het laatste deel volgt een overzicht van de belangrijkste politieke akkoorden tussen de
betrokken partijen met als doel het creëren van een stabiele toestand voor de Noord-Ierse
bevolking.
1.4.1 Het Sunningdale Akkoord van 1973
Onmiddellijk na het einde van het Noord-Ierse zelfbestuur in 1972 leverden alle betrokken
partijen inspanningen om de situatie in Noord-Ierland te herstellen en terug te komen tot een
Noord-Ierse regering met eigen, overgedragen bevoegdheden.
De hervormingspogingen tussen de Ierse en Britse regering en de grootste politieke partijen in
Noord-Ierland waren reeds in 1973 bijna succesvol. Het Sunningdale akkoord voorzag voor
de eerste maal in een soort van gemeenschappelijke regering in Noord-Ierland. Er zou een
nieuwe Noord-Ierse regering worden gevormd met een machtsdeling tussen
vertegenwoordigers van de katholieke en van de protestantse gemeenschap. Verder zou er een
soort van “Raad van Ierland” worden opgericht waar vertegenwoordigers van de Noord-Ierse
26
regering en de Ierse regering in het zuiden elkaar regelmatig zouden ontmoeten en ze zouden
onderwerpen van gemeenschappelijk belang bespreken. Noord-Ierland zou wel een deel
blijven van het Verenigd Koninkrijk. (Hume, 1996: 59-60)
De nieuwe Noord-Ierse regering ging van start in 1974 met Brian Faulkner (UUP) als eerste
minister en Gerry Fitt (SDLP) als vice-premier. Maar reeds na vijf maanden moest ze haar
ontslag indienen. Op 28 mei trok de UUP zich uit de regering terug. Eigenlijk was de regering
vrij succesvol omdat er een groot vertrouwen was tussen de regeringspartijen. Maar als
gevolg van een Unionistische staking in mei 1974 door de Unionist Workers’ Council en het
feit dat de radicale dominee Ian Paisley de machtsdeling tussen de partijen niet ondersteunde,
besloot de Britse regering de Noord-Ierse regering te ontbinden en terug het bestuur voor
Noord-Ierland over te laten aan de eigen Staatssecretaris voor Noord-Ierland. (Hume, 1996:
60)
1.4.2 Het Anglo-Ierse Akkoord van 1985
Dit akkoord, dat op 15 november 1985 werd ondertekend tussen de Britse premier Margaret
Thatcher en de Ierse eerste minister Garret FitzGerald, voorzag in een gelijke erkenning en
respect voor de beide Nationalistische en Unionistische tradities. Nationalisten werden via dit
akkoord formeel op gelijke voet geplaatst met de Unionisten.
Het akkoord bepaalde dat de Britse en Ierse regeringen een intergouvernementele conferentie
zouden oprichten belast met Noord-Ierland en met de betrekkingen tussen het Noord-Ierse
deel en de Ierse Republiek in het zuiden. De Britse en Ierse regering stellen verder dat er
wederzijdse inspanningen zouden worden geleverd om geschillen en twistpunten met elkaar te
bespreken in de conferentie. (Hume, 1996: 65)
Noord-Ierland zou nog steeds worden bestuurd door de Britse regering, maar het akkoord
voegde er de dimensie aan toe dat de Nationalisten nu volledig konden participeren aan het
Noord-Ierse bestuur zonder bevooroordeeld te worden door hun nationalistische
verwachtingen voor een verenigd Ierland. (Hume, 1996: 65)
Dit akkoord was het eerste akkoord waarbij de Ierse en Britse regering zich formeel bereid
verklaarden om samen te werken op het vlak van gemeenschappelijke thema’s. Dit akkoord
27
werd gezien als een kader waarbinnen verder gezocht kon worden naar een oplossing. (Hume,
1996: 65)
In tegenstelling tot een grote instemming aan nationalistische zijde, werd het akkoord aan
unionistische zijde zeer afwijzend onthaald.
1.4.3 De “Downing Street Declaration” van 15 december 1993
Deze gezamenlijke verklaring van de toenmalige Britse premier John Major en de Ierse
Taoiseach17, Albert Reynolds, voorzag voor de eerste maal een mogelijke samenwerking met
Sinn Féin tijdens de onderhandelingen van het vredesproces. Beide eerste ministers zouden
Sinn Féin toelaten tot de onderhandelingstafel indien zij formeel het gebruik van geweld zou
afzweren en het een staakt-het-vuren van drie maanden zou kunnen bewerkstelligen bij het
IRA. Verder zouden er enkel constitutionele wijzigingen aan de status van Noord-Ierland
worden aangebracht indien de meerderheid van de Ierse bevolking hiermee akkoord ging.
(Dunn, 1995: 23)
Deze gezamenlijke verklaring werd gezien als een eerste grote poging om een doorbraak te
forceren in het Noord-Ierse vredesproces waarbij zowel constitutionele als
veiligheidsproblemen gezamenlijk besproken werden. (Heirman, 1998: 23)
1.4.4 Het IRA-bestand van 1994
Op 31 augustus 1994 legt het Iers-Republikeins Leger de wapens neer en kondigt aan dat het
haar militaire operaties stopt. Hierdoor wil de IRA bijdragen aan het vredesproces dat hiermee
definitief gestart lijkt te zijn.(Heirman, 1998: 29)
1.4.5 Het “Frameworks document” van 22 februari 1995
Dit document vormt de basis voor de onderhandelingen met alle politieke partijen en de Britse
en Ierse regeringen. Het reikt ook enkele instrumenten aan die kunnen bijdragen tot een
verbeterde samenwerking tussen Noord-Ierland en de republiek Ierland en tussen Ierland en
het Verenigd Koninkrijk. (Heirman, 1998: 29)
17 De Taoiseach is de Ierse benaming voor eerste minister
28
1.5 Deelbesluit
Als we ons verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van de tegenstellingen tussen katholieken
en protestanten in Noord-Ierland, valt het op dat er reeds in de jaren 1830 een heleboel
bewegingen werden opgericht die zich hevig verzetten tegen de Britse overheersing op het
Ierse eiland. In 1873 ijverde de “Home Rule Beweging” voor meer zelfbestuur voor het Ierse
eiland en de oprichting van een eigen Iers deelparlement met wetgevende bevoegdheden. In
1912 slaagde de beweging er mits hulp van de Britse liberale partij in om een Home Rule Bill
goed te keuren in het Britse parlement die voorzag in meer onafhankelijkheid op het Ierse
eiland. Als gevolg van de introductie van de Home Rule Bill organiseerden de bestaande
unionistische partijen in Noord-Ierland een groots publiek verzet tegen meer
onafhankelijkheid en voor de unie met het Verenigd Koninkrijk. Het Anglo-Ierse akkoord van
1921 legde de wettelijke basis voor de verdeling van het Ierse eiland in twee delen: de zes
districten van Noord-Ierland bleven deel uitmaken van de Britse Unie maar kregen een eigen
bestuur terwijl de overige 26 districten een soort van “Ierse vrijstaat” werden en later de Ierse
Republiek.
De verdeling van het Ierse eiland had er voor gezorgd dat in het noorden de protestantse
gemeenschap de meerderheid uitmaakte van de bevolking. Gedurende meer dan vijftig jaar
zou de Unionistische Partij de absolute meerderheid uitmaken van het Noord-Ierse parlement
en de Noord-Ierse regering. De Unionistische Partij gebruikte de “katholieke vrees” om haar
macht te versterken en eenheid te brengen in de protestantse gemeenschap ten voordele van
het behoud van de unie met het Verenigd Koninkrijk. De katholieke gemeenschap – en de
nationalistische partij – was ononderbroken in de minderheid en had zich moeilijk kunnen
aanpassen aan de nieuwe realiteit. Sinn Féin blonk uit in afwezigheid en weigerde de nieuwe
situatie in Noord-Ierland te erkennen. De katholieke bevolking vond weinig politiek gehoor
voor haar sociaal-economische noden. Hierdoor ontstond de idee dat enkel het gebruik van
geweld de nodige aarde aan de dijk kon brengen.
Eind jaren 60 kwam er een burgerrechtenbeweging tot stand die de sociale en economische
achtergestelde situatie in Noord-Ierland aankaartte. Ze eiste dat de Unionistische leiders
hervormingen zouden doorvoeren. Er werden marsen en betogingen georganiseerd en één
ervan mondde uit in een ware krachtmeting tussen katholieken en protestanten. De Britse
29
regering besloot terug de macht in eigen handen te nemen en schortte het Noord-Ierse
zelfbestuur op in 1972. Dit betekende het einde van het Unionistische regime.
Sinds de jaren ’70 wordt het Noord-Ierse partijsysteem gekenmerkt door een duale
ontwikkeling.
Enerzijds kunnen we vaststellen dat de politieke partijen gevormd worden langs de etnische
scheidingslijnen van katholieken en protestanten. Er is nagenoeg geen politieke beweging
over deze etnische scheidingslijnen heen en verkiezingen worden gekenmerkt door een strikte
scheiding van de uitgebrachte stemmen binnen de gemeenschappen. De enige factor die wel
een belangrijke rol speelt is de demografische evolutie op lange termijn. In Noord-Ierland
stellen we een groei vast van de katholieke bevolking ten koste van de protestantse bevolking.
Dit zou er op kunnen wijzen dat op lange termijn de katholieke bevolking de meerderheid zal
uitmaken van de Noord-Ierse bevolking.
Anderzijds kunnen we vaststellen dat binnenin de gemeenschappen er een evolutie aan de
gang is die wijst op een radicalisering van de politiek en een verscherping van de
scheidingslijnen tussen de gemeenschappen. De traditioneel meer onderhandelingsgezinde
partijen verliezen aan steun en de radicale partijen winnen aan steun. Dit zou kunnen wijzen
op een zeer moeizame toekomst voor het Noord-Ierse vredesproces en het is dan maar de
vraag of het Goede Vrijdagakkoord van 1998 volledig zal kunnen worden uitgevoerd.
Bij de akkoorden die sinds 1973 zijn ondertekend tussen de betrokken partijen is het
belangrijk te onthouden dat de Ierse en Britse leiders wel degelijk getracht hebben om een
oplossing te zoeken voor het Noord-Ierse vraagstuk. In diverse akkoorden hebben ze het
belang onderschreven van wederzijdse samenwerking en het feit dat het uiteindelijk de
Noord-Ierse bevolking is die zal beslissen over de toekomst van Noord-Ierland.
30
Hoofdstuk 2: het Goede Vrijdagakkoord van 1998
2.1 Inleiding
Zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk is het politieke systeem in Noord-Ierland zeer verdeeld.
De protestantse unionisten willen kost wat kost een unie behouden met het Verenigd
Koninkrijk terwijl de katholieke nationalisten meer heil zien in een vereniging van het hele
Ierse eiland. Beide groeperingen hebben dus een fundamenteel verschillende visie ten aanzien
van de toekomst van Noord-Ierland. De onderhandelingen hebben geleid tot een nieuwe visie
omtrent de rol die het Verenigd Koninkrijk en de Ierse republiek moeten spelen met
betrekking tot Noord-Ierland. Deze hebben de opdracht om een nieuwe start te maken in de
verbetering van betrekkingen binnen Noord-Ierland, tussen Noord-Ierland en de Ierse
republiek en tussen de Ierse Republiek en het Verenigd Koninkrijk.
Uiteindelijk wordt op 10 april 1998 het Goede Vrijdagakkoord ondertekend door de Britse,
Ierse en Noord-Ierse onderhandelaars. Nagenoeg alle Noord-Ierse partijen scharen zich achter
het historische vredesakkoord en een nieuw begin voor Noord-Ierland. Enkel de Unionistische
Democratische Partij (DUP) van dominee Paisley weigert het akkoord te ondertekenen.
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het Goede Vrijdagakkoord besproken. In het eerste deel
lichten we kort de totstandkoming van het akkoord toe en de verschillende posities die de
onderhandelende partijen aannamen sinds de start van de onderhandelingen op 10 juni 1996.
In het tweede deel wordt vervolgens stilgestaan bij de belangrijkste bepalingen uit het
vredesakkoord. Centraal in het akkoord staan ten eerste de vastlegging en erkenning van een
nieuw grondwettelijk statuut voor Noord-Ierland, ten tweede de oprichting van nieuwe
politieke structuren in Noord-Ierland (Assemblee en regering) en ten derde de verbetering van
de veiligheidstoestand in Noord-Ierland.
31
2.2 De vredesonderhandelingen
2.2.1 Voorbereidingen en start van de onderhandelingen (1995 – 1996)
Reeds in 1995 starten de voorbereidingen18 voor de historische onderhandelingen tussen alle
betrokken partijen in de Noord-Ierse impasse om te komen tot een oplossing. Er vinden op het
einde van 1995 voorbereidende gesprekken plaats tussen de Britse en Ierse regering om de
basis, de structuur, de participatie en de agenda van de onderhandelingen vast te leggen.
Daarnaast wordt een Internationaal Orgaan opgericht. De gewezen Amerikaanse senator
George Mitchell wordt hoofd van dit Orgaan dat de bereidheid tot ontwapening bij
paramilitaire groeperingen in Noord-Ierland moet onderzoeken en grondprincipes moet
vaststellen die door alle partijen die mee willen onderhandelen moeten worden nageleefd.
(Northern Ireland Office, 1999)
In april 1996 wordt vervolgens een Noord-Ierse Wet goedgekeurd in het Britse Parlement om
formeel de aanvang van de onderhandelingen over Noord-Ierland vast te leggen. De wet
voorziet in a) verkiezing van alle partijen die mogen deelnemen aan de onderhandelingen, b)
een verkozen “Noord-Iers Constitutioneel Forum” dat dialoog en begrip tussen de Noord-
Ierse partijen moet versterken en c) de organisatie van een referendum waar de resultaten van
de onderhandelingen voorgelegd worden aan de goedkeuring van de Noord-Ierse bevolking.
(Northern Ireland Office, 1999)
Op 30 mei 1996 worden er vervolgens in Noord-Ierland verkiezingen georganiseerd en
worden uiteindelijk tien partijen verkozen om deel te nemen aan de onderhandelingen en te
zetelen in het Constitutioneel Forum: de UUP, de SDLP, de DUP, Sinn Féin, de Alliance
Party, de United Kingdom Unionist Party (UKUP), de Progressive Unionist Party (PUP), de
Ulster Democratic Party (UDP), de Northern Ireland Women’s Coalition (NIWC) en de
Labour Grouping. (Northern Ireland Office, 1999)
Zowel de Britse als Ierse regering leggen vervolgens een set van Grondregels op tafel waar
alle partijen zich aan dienen te houden tijdens de vredesonderhandelingen. Alle partijen
moeten een duidelijke verklaring afleggen over de principes van democratie en het niet
18 Ook wel gekend als het “Twin Track Initiatief” dat door de Britse en Ierse regering wordt gelanceerd op 28 november 1995 om voldoende vertrouwen te creëren waarbinnen onderhandelingen kunnen plaatsvinden
32
gebruiken van geweld. Er zijn zes principes19 waaraan de partijen moeten voldoen indien ze
willen deelnemen aan de onderhandelingen, zijnde a) uitsluitend gebruik van democratische
en vreedzame middelen om politieke conflicten op te lossen, b) volledige ontwapening van
alle paramilitaire organisaties, c) de ontwapening moet verifieerbaar zijn door een
onafhankelijke commissie, d) afwijzing van gebruik van geweld en dreiging tot gebruik van
geweld om de resultaten van de onderhandelingen te beïnvloeden, e) uitsluitend gebruik van
vreedzame politieke middelen om het resultaat van onderhandelingen te beïnvloeden en f)
afkeuren en stoppen van praktijken zoals slaan en bloedwraak. (Northern Ireland Office,
1999)
De onderhandelingen, die later zullen leiden tot het Goede Vrijdagakkoord, starten formeel op
10 juni 1996 in het Kasteel van Belfast. Onder voorzitterschap van de Amerikaanse oud-
senator George Mitchell start het politieke overleg over de toekomst van Noord-Ierland tussen
de belangrijkste partijen in aanwezigheid van de Britse en Ierse premiers Major en Bruton.
Negen van de tien partijen uit het Noord-Iers Constitutioneel Forum - die meer dan 85% van
de stemmen representeren - nemen deel aan de onderhandelingen. Enkel Sinn Féin, dat wordt
gezien als de politieke vleugel van de paramilitaire organisatie IRA, blijft officieel uitgesloten
van de onderhandelingen omdat ze niet voldoen aan de Grondregels. (Heirman, 1998: 36)
De algemene doelstelling van de onderhandelingen is het opstarten van nieuwe betrekkingen
tussen de partijen in Noord-Ierland, op het Ierse eiland en tussen het Ierse eiland en het
Verenigd Koninkrijk. Het doel wordt verder uitgesplitst in drie concrete delen: er moet een
akkoord worden bereikt over de oprichting van nieuwe structuren en instellingen die de
betrekkingen formeel mogelijk maken binnen Noord-Ierland (“Strand One”), binnen het hele
eiland (“Strand Two”) en tussen de Ierse en Britse regering (“Strand Three”).
In de aanvangsfase van de onderhandelingen wordt echter lang stilgestaan bij een aantal
technische aspecten. Zo duurt het zeer lang vooraleer overeenstemming kan worden bereikt
over “het sluiten van overeenkomsten”. Overeenkomsten kunnen enkel worden gesloten
indien er een “voldoende consensus” aanwezig is bij de partijen, dit betekent een parallelle
meerderheid bij de vertegenwoordigers van beide gemeenschappen. (Northern Ireland Office,
1999)
19 Ook wel de “Mitchell-principes” genoemd.
33
2.2.2 Vooruitgang in de onderhandelingen sinds 1997
Tussen juni 1996 en maart 1997 kan zeer weinig vooruitgang worden geboekt en geraken de
onderhandelingen in het slop. De partijen kunnen namelijk geen overeenstemming bereiken
over de ontwapening van paramilitaire organisaties die banden hebben met partijen die
toegelaten zijn tot de onderhandelingstafel20. Aan de onderhandelingstafel accepteren de grote
partijen niet dat Sinn Féin zou worden toegelaten tot de onderhandelingen. Enkel indien ze
formeel het gebruik van geweld afzweren, mogen ze deelnemen aan het vredesoverleg.
(Northern Ireland Office, 1999)
Een belangrijk keerpunt in de ontstane onderhandelingsimpasse zijn de verkiezingen van mei
1997 in het Verenigd Koninkrijk. De nieuwe Britse Labourregering onder leiding van Tony
Blair is vastbesloten om de onderhandelingen terug een nieuw leven in te blazen. Hij
publiceert een Aide Mémoire waarin hij de voorwaarden tot deelname van Sinn Féin aan het
vredesoverleg nog een keer duidelijk vooropstelt. Hij laat tevens regeringsmedewerkers toe
overleg te plegen met Sinn Féin en eist dat Sinn Féin alles in het werk stelt om een staakt-het-
vuren van minstens zes weken te kunnen handhaven. Blair verklaart nogmaals dat de Britse
regering vastbesloten is om vertrouwenswekkende maatregelen te treffen ten aanzien van alle
partijen gebaseerd op de principes van gelijke kansen, gelijke behandeling en respect voor alle
partijen. (Northern Ireland Office, 1999)
Uiteindelijk kondigt de IRA op 19 juli 1997 een onvoorwaardelijk staakt-het-vuren af en de
Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierland, Mo Mowlam, verklaart zes weken later dat het
staakt-het-vuren volledig is hersteld en dat Sinn Féin eindelijk voldoet aan de voorwaarden tot
deelname aan de vredesonderhandelingen. Op 9 juni neemt Sinn Féin plaats aan de
onderhandelingstafel en verklaart bereid te zijn de Grondregels te accepteren.
Vanaf september 1997 starten vervolgens de inhoudelijke gesprekken tussen de politieke
partijen. Onderhandelingen worden gevoerd in de drie “strands” in de periode tussen oktober
1997 en januari 1998. In dezelfde periode onderzoekt een nieuwe onafhankelijke
Internationale Ontwapeningscommissie, onder voorzitterschap van de Canadese Generaal
20 Zowel de UDP als Sinn Féin erkennen dat ze banden hebben met respectievelijk de paramilitaire organisaties Ulster Freedom Fighters (UFF) en het Irish Republican Army (IRA)
34
John de Chastelein, de mogelijkheden tot ontwapening en ontmanteling van paramilitaire
organisaties21. (Northern Ireland Office, 1999)
Tussen januari en februari 1998 laait het geweld weer op in Noord-Ierland met sektarische
moorden op een aantal burgers vanwege de unionistische paramilitaire organisatie “Ulster
Freedom Fighters” (UFF). De Ulster Democratic Party (UDP), die aanwezig is bij de
onderhandelingen, erkent nauwe banden te onderhouden met de UFF. De Britse en Ierse
regering besluiten vervolgens dat de UDP niet meer voldoet aan de Grondregels en dat de
partij dus niet meer welkom is aan de onderhandelingstafel. De regeringen stellen echter wel
onmiddellijk een mogelijke hernieuwde deelname van de UDP in het vooruitzicht indien de
UFF een onherroepelijk staakt-het-vuren kan aantonen. Op 23 februari wordt de UDP terug
toegelaten aan de onderhandelingstafel nadat de UFF enkele weken daarvoor een
onvoorwaardelijk en onherroepelijk staakt-het-vuren heeft afgekondigd. (Britse Overheid,
1999)
Ondertussen tracht de Britse premier Tony Blair extra druk uit te oefen op het
meerpartijenoverleg om snel te komen tot een akkoord. Hij vreest dat het overleg weer door
geweld zal overvleugeld worden en dat het akkoord dan nog moeilijk zal kunnen worden
bereikt. Op 26 januari verhuizen de onderhandelaars naar het Lancaster House in Londen,
waar Tony Blair een tijdschema tracht op te dringen om te komen tot een
ontwerpvredesakkoord voor 10 april 1998.
Sinn Féin wordt op 20 februari 1998 voor een tweede maal uitgesloten van de
onderhandelingstafel nadat de IRA betrokken is bij een moordpartij op twee personen in
Noord-Ierland. Ook hier wordt door de Britse en Ierse regering een hernieuwde deelname van
Sinn Féin weer snel in het vooruitzicht geplaatst als de IRA opnieuw een staakt-het-vuren kan
aantonen gedurende een lange periode. Op 26 maart wordt ook Sinn Féin terug toegelaten tot
het vredesoverleg. (Britse Overheid, 1999)
21 De gekende paramilitaire organisaties zijn: de IRA; de UFF; de Ulster Volunteer Force (UVF) - dit is de oudste unionistisch-protestantse organisatie heropgericht in 1966 om de IRA te bestrijden; de Combined Loyalist Military Command (CLMC) - dit is de koepelvereniging van de unionistische paramilitaire organisaties; het Irish National Liberation Army (INLA) - dit is de militaire vleugel van de Irish Republican Socialist Party die ontstond in 1974 met een uitgesproken socialistisch-revolutionaire inslag; de Continuity Army Council (CAC)- dit is een splintergroep van de meest radicale IRA-activisten en de Loyalist Volunteer Force (LVF) – afgescheurd van de UVF in 1996
35
2.3 Het Goede Vrijdagakkoord
Uiteindelijk zijn de politieke partijen op 10 april 1998, na een laatste marathonzitting van 33
uur in aanwezigheid van de Britse premier Tony Blair en zijn Ierse collega Ahern, er in
geslaagd om het “historische” Goede Vrijdagakkoord te ondertekenen. (Heirman, 1998:48)
De inhoud van het akkoord kan worden samengevat rond enkele belangrijke pijlers. Het
akkoord start met een steunverklaring van alle ondertekenende partijen. Daarna wordt
onmiddellijk overgegaan tot een overzicht van een aantal noodzakelijke grondwettelijke
ingrepen in de Britse en Ierse wetgeving met betrekking tot de status van Noord-Ierland.
Vervolgens wordt in drie opeenvolgende hoofdstukken – behandeld als “strands” –
weergegeven hoe de complexe Noord-Ierse toestand verweven is met Ierland en het Verenigd
Koninkrijk. De hoofdstukken bevatten de concrete afspraken rond de oprichting van een
aantal essentieel geachte instellingen voor zelfbestuur in Noord-Ierland. In het eerste
hoofdstuk worden de modaliteiten rond de oprichting van een “Noord-Ierse Assembly”
geschetst. Het tweede hoofdstuk bevat de afspraken rond de samenstelling en doelstelling van
een op te richten “Noord-Zuid Raad”. Het derde hoofdstuk tenslotte handelt over de
oprichting van een “Brits-Ierse Raad” en een “Intergouvernementele conferentie”.
Verder legt het Akkoord de nadruk op de ontwapening en ontmanteling van de vele
paramilitaire groeperingen en de verbetering van de veiligheid in de hele Noord-Ierse regio.
Hierin speelt de hervorming van de politiediensten en justitie een belangrijke rol. Tot slot
worden ook afspraken gemaakt rond de vrijlating van gevangenen en de wijze waarop alle
ondertekenende partijen het historische vredesakkoord zullen naleven en evalueren.
In dit deel worden achtereenvolgens de belangrijkste bepalingen van het akkoord in detail
besproken. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de grondwettelijke hervormingen die
werden doorgevoerd, vervolgens worden de drie strands besproken en ten slotte staan we stil
bij de bescherming van de mensenrechten en de hervormingen in justitie en bij de
politiediensten.
36
2.3.1 Grondwettelijke hervormingen
In dit deel van het Akkoord wordt stilgestaan bij de nodige hervormingen die de diverse
bepalingen van het Akkoord met zich mee brengen in de Britse wetgeving en de Ierse
Grondwet.
De eerste paragraaf stelt dat er een nieuwe “Brits-Ierse Overeenkomst” moet worden gesloten
die de oude Anglo-Ierse Overeenkomst zal doen verdwijnen. Deze oude overeenkomst uit
1921 regelde de onafhankelijkheid van 26 van de 32 “counties” op het Ierse eiland. Deze
vormden de nieuwe republiek Ierland terwijl de overige 6 counties onder bestuur bleven staan
van het Verenigd Koninkrijk. Wel werden toen bepaalde bevoegdheden overgedragen naar
een lokaal parlement en een lokale regering die werd opgericht in het beroemde Stormont
Castle te Belfast.
De nieuwe Brits-Ierse Overeenkomst zal definitief de status en de mogelijke toekomst van
Noord-Ierland op papier vastleggen. Deze overeenkomst bevat zes duidelijk geformuleerde
bepalingen. (GFA, 1998)
De overeenkomst stelt ten eerste dat de wil van de meerderheid van de Noord-Ierse
bevolking22 moet worden gerespecteerd in het bepalen van de status van Noord-Ierland, of dit
nu betekent het verderzetten van de Unie met het Verenigd Koninkrijk of de aanhechting bij
een verenigd Ierland. (GFA, 1998)
Ten tweede zal de nieuwe overeenkomst bepalen dat enkel de bevolking van Ierland het recht
toekomt om te beslissen over haar toekomst en dat ze haar recht van zelfbeschikking kan
uitoefenen om te komen tot een verenigd Ierland. (GFA, 1998)
Ten derde erkennen beide regeringen dat op dit ogenblik de meerderheid van de Noord-Ierse
bevolking de wil heeft geuit om de Unie met het Verenigd Koninkrijk te behouden en dat
deze wil vrij en legitiem werd geuit.
22 Met de term “Noord-Ierse bevolking” bedoelen de Britse en Ierse Regeringen alle personen geboren in Noord-Ierland en, op het ogenblik van hun geboorte, minstens één ouder met ofwel het Britse burgerschap, ofwel het Ierse burgerschap ofwel erkend als permanente inwoner van Noord-Ierland.
37
Ten vierde bevestigen de beide regeringen dat indien de Noord-Ierse bevolking gebruik maakt
van haar rechten en zou beslissen om te komen tot een verenigd Ierland, dat beide regeringen
de nodige maatregelen moeten nemen om deze beslissing mogelijk te maken in de hun beider
wetgevingen.
Ten vijfde stellen beide regeringen dat de macht in Noord-Ierland steeds zal worden
uitgeoefend op een strikt onpartijdige wijze ten aanzien van alle Noord-Ierse inwoners en dat
steeds rekening zal worden gehouden met de diversiteit van de identiteiten en tradities in
Noord-Ierland.
Ten zesde stelt de overeenkomst dat alle burgers van Noord-Ierland het aangeboren recht
hebben om zich te identificeren als Iers, Brits, of beiden, aangezien ze dit mogen kiezen en
dat beide regeringen de keuze van het burgerschap erkennen en respecteren.
2.3.2 “Strand One”: nieuwe democratische instellingen in Noord-Ierland
2.3.2.1 De Assembly
In de eerste Strand worden de technische bepalingen van de oprichting van een “Noord-Ierse
Assemblee” – dit is een parlement – vastgelegd. De Assemblee zal in staat worden gesteld om
zowel het uitvoerende als wetgevende gezag uit te oefenen in Noord-Ierland voor alle
overgedragen bevoegdheden. (GFA, 1998)
De Assemblee zal 108 democratisch verkozen leden tellen op basis van een evenredige
vertegenwoordiging. De Assemblee neemt ten volle de uitvoerende en wetgevende taken op
zich ten aanzien van het Noord-Ierse beleid. Op de eerste bijeenkomst van het parlement
zullen alle parlementsleden hun identiteit – unionistisch, nationalistisch of andere - moeten
kenbaar maken om beslissingen op cross-community basis mogelijk te maken. (GFA, 1998)
In de besluitvormingsprocedures van de Assemblee worden een aantal belangrijke
waarborgen opgenomen ter bescherming van beide gemeenschappen. Via de cross-
community besluitvormingswijze worden de verschillende gemeenschappen binnen Noord-
Ierland gedwongen tot samenwerking en gemeenschappelijke besluitvorming. (GFA, 1998)
38
Voor belangrijke beslissingen23 wordt in de werking van de Assemblee voorzien in een
besluitvorming op cross-community basis. Beslissingen kunnen dan pas worden genomen met
een parallelle instemming waarbij er bij zowel unionisten als nationalisten een meerderheid
aanwezig is. Er kan daarnaast ook worden gewerkt met een gewogen meerderheid zodat een
besluit slechts wordt aangenomen indien er een totale meerderheid is in het parlement van
60% én een meerderheid van minimum 40% bij unionisten én nationalisten. (GFA, 1998)
2.3.2.2 De Regering
Het Uitvoerend Gezag – de regering - vloeit rechtstreeks voort uit de werking van de
Assemblee. (GFA, 1998)
De Noord-Ierse regering bestaat uit de Eerste Minister en de Vice Eerste Minister. Zij worden
gezamenlijk verkozen door de Assemblee op cross community basis. Daarnaast zijn er nog
maximum tien ministers die worden aangesteld door de politieke partijen afhankelijk van de
zetelverdeling in de Assemblee. De regering vormt dan een “Executief Comité” onder
voorzitterschap van de Eerste Minister en de Vice-Eerste Minister. Hier wordt het werk van
de Ministers op elkaar afgestemd en worden de buitenlandse betrekkingen van de Noord-Ierse
regering voorbereidt. Verder doet het Executief Comité dienst als forum voor discussie over
vakoverschrijdende onderwerpen en kunnen er indien nodig beleidsprioriteiten worden
vastgelegd of kan een gemeenschappelijk standpunt worden gevormd.
2.3.2.3 De rol van de Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierse aangelegenheden
Sinds 1972 heeft de Britse regering opnieuw een Staatssecretaris aangewezen die rapporteert
en besluiten uitvoert over alle aangelegenheden die te maken hebben met de Noord-Ierse
regio.
De Britse staatssecretaris voor Noord-Ierse aangelegenheden blijft verantwoordelijk voor alle
zaken die niet uitdrukkelijk zijn toegewezen aan de Assemblee. Hij moet hiervoor wel steeds
overleg plegen met de Assemblee en met de Ministers. Hij kan wel elke wetgeving in
voorbehouden zaken uit de Assemblee voorleggen aan het Parlement in Westminster en daar
23 Voorbeelden van beslissingen die worden genomen op cross-community basis zijn de verkiezing van de voorzitter van de Assemblee, de verkiezing van de Eerste Minister, de vice-eerste minister, standing orders en budgettoewijzingen.
39
laten goedkeuren. Verder is de Staatssecretaris de vertegenwoordiger van alle Noord-Ierse
belangen in het Britse kabinet. (GFA, 1998)
2.3.2.4 Rol van het Britse parlement
Het parlement blijft bevoegd om wetgeving te maken voor Noord-Ierland. Ze kan verder
steeds wetgeving uitvaardigen indien dit nodig is om haar internationale verplichtingen na te
komen met betrekking tot Noord-Ierland. (GFA, 1998)
2.3.2.5 Adviserend publiek forum
Dit forum wordt opgericht om de civiele maatschappij te betrekken bij de Noord-Ierse
besluitvorming in sociale, economische en culturele zaken. Het forum is samengesteld uit
vertegenwoordigers van de bedrijfswereld, de vakbonden, de welzijnssector en alle andere
sectoren die door de Eerste Minister nodig worden geacht om bij te dragen. (GFA, 1998)
2.3.3 “Strand Two”: vernieuwde samenwerking op het Ierse eiland
Het Goede Vrijdagakkoord voorziet verder in de oprichting van een Noord-Zuid Ministeriële
Raad. Deze raad moet de regeringsverantwoordelijken van Ierland en Noord-Ierland bij elkaar
brengen waardoor wederzijdse consultatie, samenwerking en uniforme actie ten aanzien van
het hele Ierse eiland mogelijk wordt in zaken van wederzijds belang. (GFA, 1998)
Voor beleidssectoren van gemeenschappelijk belang en voor grensoverschrijdende
samenwerking (bijvoorbeeld landbouw, onderwijs, transport, milieu, waterwegen, sociale
zekerheid, toerisme) komt de Noord-Zuid Raad van Ministers regelmatig bijeen. Op deze
Raad kan informatie worden uitgewisseld en kunnen besluiten worden genomen over alle
zaken met een cross-border of all-island belang. Alle besluiten worden steeds genomen met
eensgezindheid van beide partijen. (GFA, 1998)
40
2.3.4 “Strand Three”: vernieuwde samenwerking tussen Ierland en het Verenigd
Koninkrijk
2.3.4.1 De Brits-Ierse Raad
Met de oprichting van een “Brits-Ierse Raad” willen de partijen het belang aantonen van
wederzijdse consultatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de Ierse Republiek. Met de Brits-
Ierse Raad willen de partijen de harmonieuze en de wederzijdse voordelige ontwikkeling van
betrekkingen tussen de bevolking van het hele eiland bevorderen. (GFA, 1998)
2.3.4.2 De Brits-Ierse Intergouvernementele Conferentie
Een permanente Brits-Ierse Intergouvernementele Conferentie wordt opgericht ter vervanging
van de vroegere Anglo-Ierse Raad en de Intergouvernementele Conferentie uit het oude
Engels-Ierse Akkoord van 1985. (GFA, 1998)
Deze conferentie moet de bilaterale samenwerking met betrekking tot alle zaken van
wederzijds belang op alle niveaus mogelijk maken. Er wordt in dit kader vooral gestreefd naar
samenwerking op het vlak van veiligheidszaken met aandacht voor rechten, justitie,
gevangenissen en politiezaken. (GFA, 1998)
2.3.5 Rechten, waarborgen en gelijkheid van kansen
2.3.5.1 Respect voor mensenrechten
De partijen hechten in het akkoord veel belang aan wederzijds respect, burgerrechten en
godsdienstvrijheid van alle inwoners van de Noord-Ierse gemeenschap. In het bijzonder wordt
aandacht gevraagd voor:
- recht op politieke meningsuiting;
- recht op vrije meningsuiting en recht op religieuze vrijheid;
- recht op nastreven van bepaalde democratische nationale en politieke ambities;
- recht op vrije keuze van verblijfplaats;
- recht op gelijke kansen en alle vormen van sociale en economische activiteiten;
41
2.3.5.2 Wetgeving en nieuwe instellingen in Noord-Ierland
Het akkoord bepaalt dat zo veel als mogelijk de Europese Conventie van Mensenrechten moet
worden geïncorporeerd in de Noord-Ierse wetgeving. Daarnaast moeten alle openbare
autoriteiten hun functies uitoefenen met respect voor de gelijkheid van kansen inzake
religieuze vrijheid, geslacht, leeftijd, huwelijkssituatie en seksuele voorkeur. (GFA, 1998)
Er wordt een nieuwe “Noord-Ierse Commissie voor Mensenrechten” opgericht die zal instaan
voor het vastleggen van een nieuwe Noord-Ierse “Bill of Rights” met daarin de naleving van
het respect voor de identiteit en het ethos van beide gemeenschappen in Noord-Ierland en het
recht om niet gediscrimineerd te worden in de private en publieke sector. (GFA, 1998)
Er wordt verder een “Gezamenlijk Comité” opgericht dat dienst zal doen als forum voor
mensenrechten op het hele Ierse eiland. Dit comité zal onderzoek doen naar de haalbaarheid
van de creatie van een Iers Charter voor Mensenrechten. (GFA, 1998)
De partijen erkennen ook het feit dat vooral jonge mensen uit streken die getroffen werden
door de troubles te kampen hebben met specifieke moeilijkheden en dat ze ondersteund
moeten worden door middel van de ontwikkeling van specifieke activiteiten. De partijen zijn
verheugd over de essentiële en positieve rol van vele vrijwilligersorganisaties op dit vlak en
vragen voor een verdere ondersteuning ervan. (GFA, 1998)
2.3.5.3 Economische, Sociale en Culturele rechten
Alle betrokken regeringen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in het nastreven van
een duurzame economische groei in Noord-Ierland en het bevorderen van sociale inclusie. Er
moet een nieuwe regionale en economische ontwikkelingsstrategie voor Noord-Ierland
worden uitgewerkt met aandacht voor moeilijke thema’s als de verdeelde maatschappij en
sociale cohesie in stedelijke, landelijke en grensgebieden en de ontwikkeling van een nieuwe
benadering ten aanzien van de vervoersproblemen in Noord-Ierland. Op economisch vlak
dient een economische planning te worden opgesteld op korte en middellange termijn en
moeten maatregelen worden ondernomen tot verbetering van de arbeidsgelijkheid.
(GFA,1998)
42
Het akkoord bevat verder de erkenning van alle partijen voor de taalverscheidenheid in
Noord-Ierland en dat het Verenigd Koninkrijk een verantwoordelijk is voor het bevorderen
van het gebruik van de Ierse taal en voor het wegwerken van taalrestricties. (GFA, 1998)
2.3.6 Ontwapening, veiligheid en het politiewezen
Alle deelnemers van het akkoord verbinden zich tot de totale ontwapening en ontmanteling
van alle militair aangehouden wapens en van alle paramilitaire organisaties, binnen de twee
jaar. Een onafhankelijke internationale commissie voor ontmanteling zal de vooruitgang in
deze zaken opvolgen en regelmatig rapporteren aan de betrokken regeringen. (GFA, 1998)
De Britse regering neemt het engagement op zich om bij te dragen tot een normalisering van
de veiligheidssituatie in Noord-Ierland. Zij zal het aantal en de rol van haar gewapende
troepen in Noord-Ierland aanzienlijk verminderen tot een aanvaardbaar niveau. Daarnaast zal
ze alle veiligheidsblokkades verwijderen en alle noodmaatregelen en noodtroepen
terugtrekken. (GFA, 1998)
De partijen zijn er van overtuigd dat dit vredesakkoord een kans biedt aan het politiewezen in
Noord-Ierland om opnieuw te starten en de nodige steun van de gemeenschap te verwerven in
het uitvoeren van haar taken. (GFA, 1998)
Daarnaast zullen alle Noord-Ierse gevangenen die daarvoor in aanmerking komen, worden
vrijgelaten. Gevangenen die kunnen worden gelinkt aan organisaties die niet deelnemen aan
het staakt-het-vuren zullen geen aanspraak kunnen maken op deze regeling.
43
2.4 Deelbesluit
Het Goede Vrijdagakkoord is het resultaat van een lange en moeilijke periode van
onderhandelingen tussen de Britse en Ierse regering en de gescheiden Noord-Ierse
gemeenschappen. Negen van de tien politieke partijen worden toegelaten tot het
vredesoverleg, dat op deze manier een historisch ongekend hoge representatie betekent aan de
onderhandelingstafel van de beide gemeenschappen.
Na een moeizame periode en weinig vooruitgang betekenen de verkiezingen in het Verenigd
Koninkrijk een nieuwe impuls voor het vredesoverleg. De nieuwe Britse premier Tony Blair
is vastbesloten een oplossing te vinden voor Noord-Ierland en zet alle partijen onder druk om
ondanks de aanhoudende gewelddadige dreiging van paramilitaire organisaties vooruitgang te
boeken rond de onderhandelingstafel. Uiteindelijk ondertekenen de partijen, na een laatste
marathonzitting van 33 uren, op vrijdag 10 april 1998 het historische Goede Vrijdagakkoord.
Enkel de DUP van dominee Ian Paisly is gekant tegen de bereikte overeenkomst.
Het akkoord bepaalt de oprichting van een heleboel nieuwe instellingen en
samenwerkingsverbanden in Noord-Ierland. Er wordt een Noord-Iers parlement opgericht met
eigen wetgevende bevoegdheden waar beide gemeenschappen zullen vertegenwoordigd zijn.
Een regering wordt gevormd en zal het Noord-Ierland kunnen besturen op cross-community
basis. Daarnaast worden een aantal Raden en Conferenties opgericht met het oog op
samenwerking tussen Ieren, Noord-Ieren en Britten in zaken van wederzijds belang.
Tot slot zullen de Noord-Ierse justitie en de Noord-Ierse politiedienst worden omgevormd tot
nieuwe instellingen die op een onafhankelijke wijze de veiligheid en de bescherming van
individuen kunnen garanderen. Ook worden instellingen gecreëerd die over de rechten van de
Noord-Ierse bevolking zullen waken en erkennen de Britse en Ierse regering dat ze een
belangrijke verantwoordelijkheid hebben in het streven naar meer economische en sociale
vooruitgang in Noord-Ierland.
44
Hoofdstuk 3: Het huidige Noord-Ierland, zes jaar na het Goede
Vrijdagakkoord
3.1 Inleiding
Toen het Goede Vrijdagakkoord op 10 april 1998 werd ondertekend wisten alle betrokken
partijen dat er een zeer belangrijke optie was genomen op een definitieve oplossing voor de
situatie in Noord-Ierland. Een nieuw perspectief op vrede kon worden geopend en leek nu ook
echt haalbaar. Natuurlijk bood de ondertekening van het akkoord geen absolute garantie voor
de toekomst. Veel zou afhangen van de mate waarin alle partijen hun beloften en garanties
konden nakomen. Het Goede Vrijdagakkoord moest in de Britse wetgeving verankerd worden
via een nieuwe “Noord-Ierse Wet” waarin alle wezenlijke bepalingen van het akkoord
duidelijk werden aangegeven. Op een aantal belangrijke punten moesten de regeringen van
Ierland en het Verenigd Koninkrijk wetswijzigingen doorvoeren en zelfs de grondwet
aanpassen. De wetgevende instanties hadden een enorme verantwoordelijkheid in de
uitvoering en opvolging van het Goede Vrijdagakkoord.
In dit deel bespreek ik ten eerste de wijze waarop het Goede Vrijdagakkoord is uitgevoerd en
omgezet in wetgeving. Hierbij wordt de inhoud van de “Noord-Ierse wet” besproken. Met
betrekking tot een aantal onderwerpen van het akkoord, moest een nieuwe wet de nodige
garanties bieden voor de toekomstige status en rol van de nieuwe instellingen, organen,
parlementen en diensten in Noord-Ierland.
Vervolgens maak ik in een tweede deel als evaluatie een overzicht van de belangrijkste
verwezenlijkingen sinds de ondertekening van het Goede Vrijdagakkoord in 1998. Een
heleboel maatregelen werden door de verantwoordelijke partijen duidelijk succesvol
geïmplementeerd. Er zijn echter een aantal onderwerpen waar tot op vandaag jammer genoeg
nog geen vooruitgang kon worden geboekt. Het feit dat in oktober 2002 het Noord-Ierse
bestuur werd opgeschort door de Britse Staatssecretaris en de recente uitslag van de
verkiezingen voor een nieuwe Noord-Ierse Assembly zullen ongetwijfeld hun rol spelen in de
verdere zoektocht naar een defenitieve oplossing voor vrede in Noord-Ierland.
45
3.2 De “Northern Ireland Act” van 1998
De Northern Ireland Act (Noord-Ierse Wet) geeft wettelijk gevolg aan een groot aantal
bepalingen en maatregelen uit het Goede Vrijdagakkoord. Voor veel van deze bepalingen was
immers een verdere wettelijke handeling nodig in de parlementen van Ierland en het Verenigd
Koninkrijk om ze werkelijk te kunnen uitvoeren. (NIO, 1999a)
De Wet werd door het Britse Lagerhuis op 19 november 1998 gestemd en kreeg
onmiddellijke uitvoering. Het is een vrij lange en complexe wet die uit welgeteld 101
clausules en 15 uitvoeringsschema’s bestaat. Ze regelt het principe van de toestemming die
nodig is om grondwettelijke wijzigingen door te voeren aan de status van Noord-Ierland, ze
bevat de nodige werkinstrumenten voor de nieuwe Noord-Ierse administratie en ze regelt de
oprichting van de samenwerkingsverbanden tussen Noord-Ierland en de Ierse Republiek en
tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Ook de dwingende bepalingen met betrekking tot
de naleving van mensenrechten en gelijkheid staan opgesomd in deze Noord-Ierse wet.
Een belangrijk deel van de Noord-Ierse wet behandelt de wetgevende bevoegdheden van de
nieuwe Noord-Ierse Assembly. Deze staan opgesomd in secties 5 tot 15 van deel 2 van de
wet. (NIO, 1999a)
De Noord-Ierse Assembly beschikt over de primaire wetgevende bevoegdheid. Hierdoor kan
ze via een ‘Bill’ de nodige wetgeving met betrekking tot Noord-Ierland aanmaken. Er zijn wel
enkele uitzonderingen geformuleerd:
• er wordt een legislatief competentiekader opgemaakt dat de Noord-Ierse wetgevende
bevoegdheden duidelijk begrenst. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de wetgeving
overeenkomt met het Europees Gemeenschapsrecht en de Europese Conventie van
Mensenrechten, de wet op discriminatie of de uitgezonderde beleidsdomeinen die tot
de bevoegdheid van de centrale Britse overheid behoren;
• de rechtbanken dienen te waken over de overeenstemming van de Noord-Ierse
wetgeving met dit legislatief kader;
• binnen het legislatief competentiekader kan de Assembly volledig autonoom ‘Bills’
goedkeuren met betrekking tot alle getransfereerde beleidsdomeinen24;
24 In een aantal bijzondere zaken kan de Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierland wel om een Royal Assent , of koninklijke bekrachtiging, van de wet verzoeken.
46
• de Assembly moet voor wetgeving in gereserveerde beleidsdomeinen25 steeds de
goedkeuring vragen aan de Staatssecretaris voor Noord-Ierland, dit wordt meestal nog
eens onderworpen aan een parlementaire controle in Westminster.
De Noord-Ierse wet legt vervolgens in sectie 16 tot en met 30 de overeengekomen
bevoegdheden en de rol van het Uitvoerende gezag in Noord-Ierland nauwkeurig vast:
• de Assembly verkiest de Eerste Minister en Vice Eerste Minister;
• vastlegging van een maximum aantal en de functies van de Noord-Ierse ministers;
• verdeling van de ministerportefeuilles volgens proportionele vertegenwoordiging in de
Assembly;
• oprichting van een Uitvoerend Comité met alle ministers;
• oprichting van Statutaire Comité’s in de Assembly die raad geven aan de betrokken
Minister;
• voortzetting van de werkzaamheden van de Noord-Ierse Departementen, wel met een
hervorming van hun structuur.
In secties 31 tot 51 worden de procedures en verkiezingen in de Noord-Ierse Assembly verder
uitgewerkt en in wettelijke vorm vastgelegd. De belangrijkste bepalingen zijn:
• vierjaarlijkse verkiezing van een nieuwe Assembly;
• elk parlementair kiesdistrict verkiest zes parlementsleden;
• haar werking wordt vastgelegd in permanente orders die op cross comunity basis
worden overeengekomen.
Verder legt de Noord-Ierse wet nog enkele bepalingen vast met betrekking tot de oprichting
van de Noord-Zuid en de Oost-West organen en de oprichting van het publiek forum. In
secties 57 tot 67 worden de financiële voorzieningen vastgelegd en in secties 68 tot 78 worden
de afspraken over de naleving en bevordering van de mensenrechten en gelijke kansen in de
wet opgenomen. (NIO, 1999a)
Op 19 november 1998 krijgt deze “Northern Ireland Act” door middel van een koninklijke
bekrachtiging de vorm van Wet en verschaft een wettelijke basis voor de uitvoering van het
25 Gereserveerde beleidsdomeinen zijn ordehandhaving, strafrecht en alle zaken onder bevoegdheid van de Staatssecretaris voor Noord-Ierland
47
Goede Vrijdagakkoord. Deze nieuwe wet vervangt de oudere wetgeving met betrekking tot
Noord-Ierland. Zo verliezen de “Government of Ireland Act” uit 1920, de “Noord-Ierse
Constitutie Act” en de “Noord-Ierse Assembly Act” uit 1973, de “Noord Ierse Direct Rule
Act” uit 1974 allemaal hun wettelijke kracht. (NIO, 1999a)
3.3 Evaluatie van het akkoord
In dit deel volgt een overzicht van de belangrijkste verwezenlijkingen die zijn doorgevoerd
sinds de ondertekening van het Goede Vrijdagakkoord in 1998. De evaluatie van het Goede
Vrijdagakkoord wordt besproken volgens de indeling in hoofdstukken van het Akkoord.
Hierdoor krijgen we een goed zicht op de huidige stand van zaken van het vredesproces in
Noord-Ierland.
3.3.1 Grondwettelijke hervormingen
Een belangrijke eis om het Goede Vrijdagakkoord werkelijk tot een gedragen instrument in de
gehele Noord-Ierse gemeenschap en in de Ierse Republiek te maken, was de organisatie van
een referendum bij de bevolking op 22 mei 1998. In Noord-Ierland werd het Akkoord
goedgekeurd door de bevolking met een meerderheid van 71,1% van de stemmen en in de
Ierse Republiek kon het akkoord rekenen op een grote meerderheid van 94,4% van de
bevolking. Het Goede Vrijdagakkoord kon dus rekenen op een grote steun bij zowel de
Noord-Ierse bevolking als de inwoners van de Ierse republiek.
Een zeer belangrijke grondwettelijke wijziging in de Britse wetgeving was de goedkeuring
van de ‘Northern Ireland Act’ eind 1998 (zie 3.2 Northern Ireland Act). Deze wet betekende
een formele vastlegging van de principes van het Goede Vrijdagakkoord in de Britse
Wetgeving.
Op 2 december 1999 werd een nieuw Brits-Iers Akkoord gesloten dat alle vorige
akkoorden26 tussen het Verenigd Koninkrijk en de Ierse Republiek vervangt. Dit nieuwe
akkoord stelt dat de wil en het recht van de meerderheid van de Noord-Ierse bevolking moet
26 Dit waren de Anglo-Ierse overeenkomst uit 1921 waardoor de Ierse verdeling een feit werd en de overeenkomst uit 1985 die de status quo betekende van de verdeling zolang de meerderheid van de bevolking dit wil.
48
worden gerespecteerd en dat de grondwettelijke status van Noord-Ierland enkel kan worden
gewijzigd als de meerderheid van de bevolking dat wil. En op dit ogenblik is het niet
waarschijnlijk dat de bevolking kiest voor een unie met de Ierse Republiek. Maar als de
Noord-Ierse bevolking gebruik maakt van haar rechten, dan moeten zowel de Ierse Republiek
als het Verenigd Koninkrijk de nodige maatregelen nemen om de nodige wettelijke
maatregelen te nemen.
Dit akkoord had als gevolg dat de Ierse wetgeving wijzigingen heeft doorgevoerd aan de
beruchte artikelen 2 en 3 van haar grondwet die nog steeds de Ierse claim op het Noorden
rechtvaardigde.
3.3.2 Verwezenlijkingen in Strand One
“Strand One” van het Akkoord bevatte de maatregelen die zouden worden genomen door de
partijen in het kader van de oprichting van een aantal democratische instellingen in Noord-
Ierland om het Noord-Ierse beleid beter uit te oefenen. In dit kader werden de Assembly, de
Uitvoerende Autoriteit27 en de betrekkingen met andere instellingen uit Noord-Ierland in het
akkoord opgenomen. (GFA, 1998)
Op 25 juni 1998 werden voor de eerste maal verkiezingen gehouden voor de nieuw opgerichte
Noord-Ierse Assembly. De UUP van David Trimble werd de grote winnaar van deze
verkiezingen. De partij haalt 28 zetels binnen in de Assembly. De SDLP krijgt 24 verkozenen
in de Assembly en Sinn Féin 18. De DUP haalt 20 zetels en de andere zetels worden verdeeld
over de kleinere partijen APNI (6), UKUP (5), PUP (2), NIWC (2) en onafhankelijken (3).
Tijdens de eerste zitting van de Assembly op 29 juni wordt volgens de vastgelegde
procedures28 David Trimble verkozen tot eerste minister en Seamus Mallon (SDLP) tot vice
eerste minister. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Op 18 december 1998 kunnen de partijen het eens worden over de samenstelling en de
taakverdeling van de nieuwe Noord-Ierse Departementen. Er worden tien departementen
27 De Uitvoerende Autoriteit bestaat uit de Eerste Minister, de vice Eerste Minister en maximum tien andere ministers met departementele verantwoordelijkheden. 28 Ze worden gezamenlijk verkozen door de Assembly op een cross-community basis (Art. 5(d)(i) en 15 Akkoord)
49
opgericht voor alle bevoegdheden van de Noord-Ierse Autoriteit29. (Britse en Ierse overheid,
2001b)
Het is pas een jaar later op 29 november 1999 dat de Assembly eindelijk een cross-comunity
ministerploeg van 10 ministers kan aanduiden verdeeld onder de grote partijen UUP, SDLP,
Sinn Féin en de DUP. Er was nogal wat onenigheid over het feit of Sinn Féin wel of niet deel
kon uitmaken van de nieuwe Noord-Ierse Uitvoerende Autoriteit. In het licht van het Goede
Vrijdagakkoord was dit echter een voorwaarde. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Op 2 november 1999 wordt de “Devolution Order” goedgekeurd in het Britse parlement en
wordt zo formeel de macht van het Britse gezag in de vastgelegde beleidsdomeinen
overgedragen naar de Noord-Ierse Assembly en de Uitvoerende Autoriteit. De Britse
Staatssecretaris voor Noord-Ierland en de Britse Minister van Buitenlandse zaken blijven wel
op post om te waken over de correcte toepassing van de bevoegdheidsdomeinen. (Britse en
Ierse overheid, 2001b)
In de periode tot oktober 2002 zullen de Noord-Ierse Assembly en de Uitvoerende Autoriteit
hun werkzaamheden binnen de vastgelegde bevoegdheidsdomeinen stelselmatig uitbreiden.
Zo zal ze jaarlijks een begroting opstellen, programmafondsen creëren en werkingsverslagen
voorleggen.
Sinds oktober 2002 zijn de werkzaamheden en bevoegdheden van de Noord-Ierse Assembly
en de Uitvoerende Autoriteit opgeschort door de Britse Staatssecretaris voor Noord-Ierse
zaken Mo Mowlam. Deze nam via een “Order” de verantwoordelijkheden van de Noord-Ierse
departementen terug op zich. Dit was het gevolg van de spanningen die waren ontstaan tussen
de SDLP en Sinn Féin. Sinn Féin werd er van beschuldigd te hebben gespionneerd in de
kantoren van de SDLP waardoor deze weigerde nog samen te werken met Sinn Féin en eiste
dat alle Ministers van Sinn Féin hun taken en uitvoerende functies zouden neerleggen. Sinn
Féin weigerde dit te doen waardoor de eerste minister en vice eerste minister hun functies
neerlegden.
29 Departementen opgericht voor: Landbouw en Plattelandsontwikkeling, Openbare Ruimte, Regionale Ontwikkeling, Sociale Ontwikkeling, Onderwijs, Hoger en Voortgezet Onderwijs, Bedrijven – handel en investeringen, Cultuur - kunsten en ontspanning, Gezondheid - Sociale Diensten en Openbare veiligheid en Financiën en Personeel.
50
In 2004 is de situatie nog steeds ongewijzigd. Ondanks pogingen van de Britse premier om
een nieuwe impuls te geven aan het Noord-Ierse zelfbestuur, functioneert de Noord-Ierse
regering niet meer en zijn de werkzaamheden in het Noord-Ierse parlement op een zeer laag
pitje gezet. Eind 2003 werden er wel nieuwe verkiezingen georganiseerd voor het parlement,
maar de verkiezings-overwinning van de radicale partijen zal de vorming van een nieuwe
cross-community regering bemoeilijken.
3.3.3 Verwezenlijkingen in Strand Two
In Strand Two van het Goede Vrijdagakkoord hebben de partijen hoofdzakelijk stilgestaan bij
de betrekkingen tussen alle actoren in Ierland, Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk. De
ondertekenaars waren er van overtuigd dat de betrekkingen noodzakelijk zijn voor het Noord-
Ierse vredesproces en vonden het zeer belangrijk dat de betrekkingen tussen deze partijen
werden geformaliseerd in de oprichting van organen en raden. (GFA, 1998)
Op 18 december 1998 werd overeengekomen dat op twaalf gebieden er gezamenlijke
programma’s zouden worden georganiseerd tussen de regeringen uit Noord-Ierland en de
Ierse republiek. Deze programma’s worden gezamenlijk uitgevoerd in de nieuw opgerichte
“implementatie-organen30”. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Op 8 maart 1999 ondertekenen de twee regeringen het akkoord over de oprichting van de
Noord-Zuid Ministeriële Raad en de Implementatie-organen. Op 2 december 1999 traden ze
officieel in functie nadat de Brits-Ierse Overeenkomst uitvoering kreeg. Op 13 december 1999
werd de eerste plenaire bijeenkomst van de Minsters georganiseerd en op 24 januari 2000
werd een eerste officiële sectorale bijeenkomst gehouden van de Minister bevoegd voor
Handel en Investeringen. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Sindsdien heeft de Noord-Zuid Raad vele malen een bijeenkomst georganiseerd zowel op
topniveau als op het sectorale bevoegdheidsniveau. De implementatieorganen werden
volledig opgericht en hebben een gezamenlijk operationeel budget van meer dan 64 miljoen
Britse pond. (Britse en Ierse overheid, 2001)
30 De zes nieuwe implementatieorganen zijn: binnenlandse waterwegen, voedselveiligheid, handelsontwikkeling, speciale EU programma’s rond taal, aquacultuur en zeebeleid.
51
3.3.4 Verwezenlijkingen in Strand Three
Het derde belangrijke deel waarin het Goede Vrijdagakkoord voorziet om het Noord-Ierse
vredesproces verder te begeleiden is de oprichting van een Brits-Ierse Raad en een Brits-Ierse
intergouvernementele conferentie. Verder zouden ook de parlementaire samenwerking tussen
de landen worden bevorderd door de oprichting van een Brits-Iers Interparlementair orgaan.
Op 17 december 1999 werd een eerste plechtige bijeenkomst op topniveau georganiseerd van
de Brits-Ierse Raad in Londen. De Brits-Ierse Raad bestaat uit de vertegenwoordigers van de
Britse en Ierse regering, de overgedragen Noord-Ierse, Schotse en Welshe regering en de
vertegenwoordigers van de Kanaaleilanden en het eiland Man. Deze Raad kwam op de eerste
bijeenkomst een “Memorandum of Understanding” overeen over de werkprocedures en een
gezamenlijke lijst van punten waar prioritair aan zou gewerkt worden. Hoog op de lijst staan
gesprekken tussen de regeringen over drugs, openbare ruimte, sociale inclusie, vervoer en de
kenniseconomie. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Naast de Brits-Ierse Raad werd op 17 december 1999 eveneens een eerste bijeenkomst
georganiseerd van Brits-Ierse Intergouvernementele Conferentie. Dit orgaan is in het leven
geroepen om de bilaterale samenwerking op alle niveau’s en op alle vlakken tussen de Britse
en Ierse regering mogelijk te maken. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
3.3.5 Verwezenlijkingen op het vlak van Rechten, Waarborgen, Gelijkheid van kansen
en andere economische, sociale en culturele zaken
Op dit vlak is veel vooruitgang geboekt sinds de ondertekening van het Goede
Vrijdagakkoord. De belangrijkste taak in dit verband was de incorporatie van een heleboel
rechten en principes in de Ierse en Britse wetgeving.
Op 2 oktober 2000 werd de “Human Rights Act” goedgekeurd en kreeg het rechtstreekse
werking in de Britse Wetgeving. Deze wet is eigenlijk een vertaling van de Europese
Conventie van Mensenrechten. (Britse en Ierse overheid, 2001)
Via de “Norhern Ireland Act” worden alle Noord-Ierse openbare diensten verplicht om hun
taken uit te voeren met respect voor de gelijkheid van kansen voor de Noord-Ierse bevolking.
Via deze wet kon op 1 maart 1999 de nieuwe Noord-Ierse mensenrechtencommissie van start
52
gaan. Op 1 oktober 1999 werd de Gelijkheidscommissie opgericht. (Britse en Ierse overheid,
2001b)
Ook in het Ierse parlement werd het nodige werk geleverd om mensenrechten een betere
plaats te geven in de wetgeving. In juni 2001 werd in het Ierse parlement de nodige wetgeving
aangebracht om te komen tot een inpassing van de Europese Conventie van Mensenrechten in
de Ierse wetgeving. Verder werden in 1999 en 2000 een Mensenrechtencommissie opgericht
in Ierland en ratificeerde de Ierse overheid de Minderhedenconventie van de Raad van
Europa. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Op het vlak van economische en sociale ontwikkeling heeft de Britse regering in maart 1999
een rapport opgemaakt met als titel “Strategy 2010” dat werd goedgekeurd in de Noord-Ierse
Assembly. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
3.3.6 Verwezenlijkingen inzake veiligheid, politiezaken, rechtspraak en gevangenen
Reeds in juni 1998 vertrouwen de Britse en Ierse regering de verantwoordelijkheid van het
toezicht op ontwapening toe aan de Internationale Onafhankelijke Ontwapeningscommissie.
Op 18 december 1998 besluit het Loyalist Volunteer Force 31 om een klein deel van haar
wapens in te ruilen. Afgezien van het feit dat de IRA een aantal keren op punt heeft gestaan
om wapens in te leveren, hebben er sindsdien geen verdere ontmantelingen van wapens
plaatsgevonden in Noord-Ierland. (EU2004)
De Commissie, die wordt voorgezeten door de Canadese generaal John de Chastelain, heeft
sinds 1998 talloze rapporten gepubliceerd over de toestand van de ontmanteling van wapens,
maar is er tot nog toe niet in geslaagd om fundamentele vooruitgang te boeken bij de
paramilitaire organisaties om hun wapens in te leveren. (
Er hebben in 2000 wel een aantal wederzijdse ontmoetingen plaatsgevonden tussen de
vertegenwoordigers van de paramilitaire organisaties en de Commissie en er zijn een vijftal
geheime wapeninspecties doorgevoerd door Internationale Wapeninspecteurs.
31 Het LVF is reeds vanaf de jaren ‘70 actief als het “mid-ulster brigade” deel van de Ulster Volunteer Force, maar heeft zich ervan afgescheurd in 1996.
53
Op het vlak van de normalisering van de veiligheidstoestand heeft de Britse regering haar
verantwoordelijkheden duidelijk opgenomen. Ze heeft het aantal gewapende troepen in
Noord-Ierland verminderd met 3.500 eenheden (tot 13.500 eenheden). Daarnaast werden 43
militaire posten gesloten, 6 grensposten geopend en werden 102 grenswegen terug
toegankelijk voor verkeer tussen Noord-Ierland en Ierland. (Britse en Ierse overheid, 2001a)
De bestaande Britse Noodwet werd in 2000 vervangen door een nieuwe anti-terrorisme Wet.
Hierdoor is het aantal Britse noodtroepen in Noord-Ierland gereduceerd en ingezet in nieuwe
anti-terrorisme activiteiten buiten Noord-Ierland. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
Inzake politiewezen werd een onafhankelijke commissie opgericht die aanbevelingen zou
moeten doen over de oprichting en de mogelijkheden van een nieuw politie-apparaat voor
Noord-Ierland. Deze onafhankelijke commissie, voorgezeten door Chris Patten32 publiceerde
haar bevindingen in het Patten Report van 9 september 1999. Sindsdien heeft de Britse
regering op basis van het Patten Rapport een aantal maatregelen ondernomen, waaronder:
• Goedkeuring van een nieuwe politiekaderwet op 23 november 2000;
• “Implementatieplan” goedgekeurd in juni 2000.
Deze twee wettelijke instrumenten hebben aanleiding gegeven tot de aanstelling van nieuwe
vertegenwoordigers voor de beide gemeenschappen in de “Policing Board” volgens de
samenstelling van de Noord-Ierse Assembly. Verder werden nieuwe maatregelen genomen op
het vlak van de opstelling van een nieuwe gedragscode, nieuwe benaming, nieuwe uniformen
en vlaggen, nieuw beleid van aanspreekbaarheid en verantwoordelijkheid van agenten, …
Tot slot werd de vroegere naam van het politiekorps, de Royal Ulster Constubal, in oktober
2000 vervangen door de nieuwe onpartijdige naam, Police Service of Northern Ireland.
Verdere hervormingen zullen plaatsvinden nadat de onafhankelijke commissie daarvoor een
rapport zal neerleggen. (Britse en Ierse overheid, 2001b)
32 Chris Patten was de voormalige Gouverneur van Hong Kong en Brits Minister voor Noord-Iersland
54
3.4 Deelbesluit
Er kan duidelijk worden gesteld dat op een aantal vlakken zeer veel vooruitgang is geboekt
sinds de ondertekening van het Goede Vrijdagakkoord in 1998. De maatregelen die de
partijen zouden nemen op het vlak van (1) het principe van het recht van de Noord-Ierse
bevolking op de wijziging van de grondwettelijke status van Noord-Ierland via een
referendum, (2) het opzetten van een Noord-Ierse Assembly, (3) de afwijzing van de Ierse
claim op het Noord-Ierse territorium en (4) de vrijlating van gevangen zijn volledig
doorgevoerd.
De hervorming van het Noord-Ierse politie-apparaat is nog niet volledig doorgevoerd, maar er
kan wel gesproken worden van fundamentele vooruitgang.
Op het vlak van de ontwapening en ontmanteling van de paramilitaire organisaties in Noord-
Ierland is nagenoeg geen vooruitgang geboekt. De enige noemenswaardige actie tot
ontwapening werd geleverd door de LVF die een beperkt aantal wapens inleverde. De grotere
paramilitaire organisaties (IRA, UVF en UDA) hebben tot op vandaag geen duidelijke actie
ondernomen om bij te dragen tot het vredesproces en om hun wapens in te leveren. Het ziet er
zelfs naar uit dat geen van deze drie organisaties ooit hun wapens definitief zullen inleveren.
55
Algemeen Besluit
De verdeling van het Ierse eiland in 1921 bracht grote politieke gevolgen met zich mee.
Opeens maakte de protestantse gemeenschap de absolute meerderheid uit van de nieuwe
Britse deelstaat en de Unionistische Partij regeerde onafgebroken tussen 1921 en 1972. De
katholieke bevolking werd slecht vertegenwoordigd door de nationalistische partijen die een
politiek van afwezigheid voerden omdat ze de nieuwe situatie op het Ierse eiland niet wilden
erkennen. De katholieke bevolking vond weinig gehoor voor haar sociaal-economische
noden.
Eind 1972 werd het Noord-Ierse zelfbestuur opgeheven als gevolg van spanningen tussen de
katholieke en de protestantse gemeenschap en het gebruik van geweld door paramilitaire
groeperingen. De Britse regering schortte het Stormontregime op en nam zelf de touwtjes in
handen. Dit betekende het einde van het Unionistische regime.
In dezelfde periode evolueert het Noord-Ierse partijsysteem verder naar een moderne duale
ontwikkeling. We kunnen vaststellen dat de Noord-Ierse politieke partijen hoofdzakelijk
worden gevormd langs de etnische scheidingslijnen van katholieken en protestanten en dat er
geen evolutie merkbaar is naar een meer gemeenschapsoverschrijdende politiek gebaseerd op
de sociale en economische behoeften van de Noord-Ierse samenleving. Verder is er een
evolutie merkbaar naar een radicalisering van de politiek binnen de gemeenschappen. Dit kan
nefaste gevolgen hebben voor het succesgehalte van het Noord-Ierse vredesoverleg.
Sinds lange tijd erkennen de Britse en Ierse regering hun verantwoordelijkheid om een
oplossing te vinden voor het Noord-Ierse vraagstuk. Diverse keren is er onderhandeld en zijn
er akkoorden gesloten die het belang aankaarten van wederzijdse samenwerking tussen de
inwoners van het hele Britse en Ierse eiland. Maar keer op keer slagen bepaalde radicale
groepen en politieke partijen erin om het vredesoverleg te blokkeren.
Het Goede Vrijdagakkoord van 10 april 1998 is het resultaat van een lange en moeilijke
periode van onderhandelingen tussen de Britse en Ierse regering en de verschillende Noord-
Ierse gemeenschappen. Negen van de tien politieke partijen in Noord-Ierland worden
toegelaten tot het vredesoverleg en zullen uiteindelijk het historische akkoord ondertekenen.
56
Het Akkoord betekent een nieuwe start voor de betrekkingen tussen alle betrokken partijen op
het Britse en Ierse eiland. Het stelt duidelijk dat de grondwettelijke status van Noord-Ierland
enkel wordt gewijzigd indien een meerderheid van de bevolking daarmee instemt, of dit nu
betekent het verderzetten van de Unie met Noord-Ierland of de vereniging met de Ierse
republiek.
Het bepaalt verder dat nieuwe instellingen en samenwerkingsverbanden moeten worden
opgericht in Noord-Ierland. Er moet terug werk gemaakt worden van een Noord-Iers
parlement dat beschikt over eigen bevoegdheden en waar beide gemeenschappen
vertegenwoordigd zijn. De regering moet functioneren op cross-community basis.
Als we nu zes jaar later het akkoord evalueren, kunnen we duidelijk vaststellen dat er aan een
heleboel bepalingen werkelijk gehoor is gegeven. Met betrekking tot de grondwettelijke
hervormingen heeft het Britse parlement een nieuw akkoord gesloten dat de grondwettelijke
status van Noord-Ierland opnieuw vastlegt. Daarnaast werden een heleboel instellingen
gecreëerd en kreeg een nieuwe Noord-Ierse regering onder leiding van David Trimble de kans
om op cross-community basis het beleid van de Assemblee uit te voeren. Maar als gevolg van
spanningen werd de regering eind 2002 opgeschort en werden de bevoegdheden terug
opgenomen door de Britse staatssecretaris voor Noord-Ierland, Mo Mowlam. Sindsdien zit het
Noord-Ierse zelfbestuur weer in het slop. Toch werd eind 2003 opnieuw getracht uit de
impasse te geraken. In november 2003 werden er verkiezingen georganiseerd voor de Noord-
Ierse Assemblee. Deze zorgden in beide gemeenschappen voor een geweldige
verkiezingsoverwinning van de radicale partijen. Het is maar zeer de vraag of het nu nog
mogelijk is om een nieuwe Noord-Ierse regering te vormen die het Goede Vrijdagakkoord
verder kan uitvoeren.
Belangrijke uitdagingen nu zijn de verdere uitbouw van de werking van samenwerkings-
verbanden zoals de conferenties en de raden, de hervormingen in justitie en de ontwapening
van de gewelddadige paramilitaire organisaties.
57
Bibliografie ARK, (2004), Who won what when and where?, http://www.ark.ac.uk/elections BBCNEWS, (2003), Northern Ireland chronology: 1998-1999, http://news.bbc.co.uk/go/pr/fr/-/1/hi/northern_ireland/539391.stm BBCNEWS, (2003), Northern Ireland chronology: 2000, http://news.bbc.co.uk/go/pr/fr/-/1/hi/northern_ireland/2933941.stm BBCNEWS, (2003), Northern Ireland chronology: 2001, http://news.bbc.co.uk/go/pr/fr/-/1/hi/northern_ireland/2933947.stm BRITSE OVERHEID, (1999), Talks leading to the Belfast Agreement, BRITSE EN IERSE OVERHEID, (2001a), Summary of political developments since the Good Friday Agreement. Updated 30 may 2001, http://www.nio.gov.uk/pdf/sopdsgfa.pdf BRITSE EN IERSE OVERHEID, (2001b), Achievements in implementation of the Good Friday Agreement. A paper by the British and Irish Governments, BRITSE EN IERSE OVERHEID, (2003), Joint Declaration by the British and Irish Governments, 23p. CAIN, (1998), Assembly Election (NI) Thursday 25 june 1998, http://cain.ulst.ac.uk/issues/politics/election/ra1998.htm. CAIN, (2003), Summary of results for Northern Ireland, http://www.cain.ulst.ac.uk/politics/election/ra2003.htm. DE COCK, J., (2002), ‘Reportage. Noord-Ierland zwalpt van crisis naar crisis’ in De Standaard Online, 9 oktober DE STANDAARD, (2003), ‘Vredesproces Noord-Ierland opnieuw op keerpunt’ in De Standaard, DE VRIES, B., (2004), ‘Noord-Ieren morren over duur, maar werkloos parlement’ in De Standaard, 3-4 april: 20 DE VRIES, B., (2004), ‘Noord-Ierland zes jaar na het Goede-Vrijdagakkoord’ in De Standaard Online, 10 april DUNN, S., (1995), Facets of the Conflict in Northern Ireland, London: Macmillan Press ltd, 289p. ELLIOTT, S., FLACKES, W.D., (1998), Northern Ireland: a political directory 1968-1999, Belfast: Blackstaff Press, 616p. FAUCOMPRET, E., (2000), ‘Vrede in Noord-Ierland? in Streven, 2000(9): 715-729
58
HEIRMAN, M., (1998), Noord-Ierland. Het Goede Vrijdagakkoord, Antwerpen: IPIS Research: 55p. HUME, J., (1996), A New Ireland: politics, peace and reconciliation, Colorado: Roberts Rinehart Publishers, 218p. MANSSENS, J., (1998), Noord-Ierland en het Goede Vrijdagakkoord: een analyse. PSW Papers, Antwerpen: Universiteit Antwerpen, 37p. MITCHELL, P., WILFORD, P., (1999), Politics in Northern Ireland, Oxford: Westview Press, 317p. NEEFS, E., (2003), ‘Breedhoek. Noord-Ierland. Berlijnse muren nog altijd overeind in uithoekje van Europa’ in De Standaard Online, 5 juli NEEFS, E., (2003), ‘Trimble boort Noord-Ierse hoop grond in’ in De Standaard, 22 oktober: 8 NEEFS, E., (2003), ‘Noord-Ieren hebben recht op moedige leiders’ in De Standaard, 29 oktober: 10 NEEFS, E., (2003), ‘Overwinning radicalen bedreigt vredesakkoord’ in De Standaard, 24 november: 7 NEEFS, E., (2003), ‘Noord-Ierse kiezer wikt, IRA beschikt’ in De Standaard, 29-30 november: 9 NORTHERN IRELAND ASSEMBLY (NIA), (1998), What is the Northern Ireland Act, http://www.nio.gov.uk/issues/agreelinks/overview NORTHERN IRELAND ASSEMBLY (NIA), (1998), Good Friday Agreement, http://www. 69p., NORTHERN IRELAND OFFICE, (1999a), Making a reality of the Good Friday Agreement: the Northern Ireland Act 1998 NORTHERN IRELAND OFFICE, (1999b), Political Development Since 1987, internet ROOX, I., (2003), ‘Reportage. Noord-Ierland vijf jaar na het vredesakkoord’ in De Standaard Online, 28 mei ROOX, I., (2003), ‘We lopen weer normaal op straat’ in De Standaard, 24 november: 7 SMITH, M.R.L, (1998), ‘Peace in Ulster? A Warning from History’ in Jane’s Intelligence Review. 10, 7: 4-6
59
TONGE, J., (1998), Northern Ireland. Conflict and change, London: Uitgeverij Prentice Hall, 218p. VAN BEKHOVEN, L., (2000), Land van de gespleten God: Noord-Ierland en de troubles, 222p. VRTNIEUWS.NET, (2003), ‘Radicalen winnen Noord-Ierse verkiezingen’ in vrtnieuws.net, 28 november
60
Bijlage: Kaarten
Kaart 1: Republiek Ierland en Noord-Ierland
Bron: CIA World Factbook, 2002
Kaart 2: De 6 districten van Noord-Ierland
Bron: XX