onderzoek naar de invloed van de benadering van ... · web viewonderzoek naar de invloed van de...
TRANSCRIPT
Abstract
In deze scriptie is onderzocht wat de invloed is van accountingbenaderingen, rules-based en
principles-based, op de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen. Winststuring
doet afbreuk aan de getrouwe weergave van de jaarrekening en hierdoor kunnen gebruikers van de
jaarrekening worden misleid. Het is daarom van belang dat winststuring zoveel mogelijk wordt
beperkt. Voorgaande onderzoeken hebben aangetoond dat zowel rules-based
accountingstandaarden als principles-based accountingstandaarden invloed uitoefenen op de
hoeveelheid winststuring. Er is echter geen overeenstemming of de winststuring kan worden beperkt
aan de hand van deze accountingstandaarden of juist wordt aangewakkerd. Aan de hand van het
Modified Jones model en een regressieanalyse is onderzoek gedaan naar de invoering van de nieuwe
accountingstandaarden IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12. Deze accountingstandaarden hebben striktere en
gedetailleerdere regels dan voorheen en bieden de mogelijkheid te onderzoeken welke
accountingbenadering winststuring kan beperken. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken
dat de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen is afgenomen sinds de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden. Er kan worden dus worden geconcludeerd dat
rules-based accountingstandaarden winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen doet afnemen.
Onderzoek naar De invloed van de benadering van accountingstandaarden op winststuring
Sectie Accounting, Auditing & Control
Nick van der Stelt|[email protected]
Bachelor Economie & BedrijfseconomieErasmus Universiteit Rotterdam
Scriptiebegeleider: Dhr. H.J. Bouwer18-07-2016
VoorwoordVoor u ligt mijn bachelor scriptie ter afronding van de opleiding Economie en Bedrijfseconomie aan
de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Deze scriptie is het resultaat van het onderzoek op gebied van
Accounting, Auditing en Control. Dit betreft een onderzoek naar de verbanden tussen accounting
benaderingen (rules-based en principles-based) en winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen.
De aanleiding van mijn keuze voor dit onderwerp is gebaseerd op de discussies die zijn gevoerd
tijdens het werkcollege Externe Verslaggeving. Hierin is winststuring veelvuldig aan bod gekomen en
ontstonden er interessante discussies over welke accountingbenadering winststuring kan beperken.
Net als in de literatuur waren mijn medestudenten en ik niet in staat om tot een eenduidige
conclusie te komen.
Gedurende mijn scriptietraject ben ik begeleid door de heer H.J. Bouwer. Bij deze wil ik hem heel
graag bedanken voor alle ondersteuning en waardevolle terugkoppeling op mijn scriptie. Zijn
duidelijke suggesties en concrete opmerkingen hebben het niveau van deze scriptie enorm
bevorderd. Daarnaast wil ik ook mijn familie bedanken voor alle steun en support tijdens mijn
scriptietraject. Zonder deze mensen zou ik niet tot dit eindresultaat zijn gekomen.
Nick van der Stelt
1
InhoudsopgaveHoofdstuk 1 Inleiding 4
1.1 Achtergrond 4
1.2 Doelstelling 5
1.3 Probleemstelling 5
1.4 Afbakening onderwerp 6
1.5 Structuur 6
Hoofdstuk 2 Winststuring 7
2.1 Inleiding 7
2.2 Definitie van winststuring7
2.3 Motieven van winststuring 7
2.4 Methoden van winststuring 9
2.5 Winststuring herkennen 11
2.6 Samenvatting 12
Hoofdstuk 3 Principles-based accountingstandaarden 13
3.1 Inleiding 13
3.2 Definitie Principles-based accountingstandaarden 13
3.3 Kwalitatieve kenmerken van het Stramien 16
3.4 Voordelen 17
3.5 Nadelen 19
3.6 Winststuring 20
3.7 Samenvatting 23
Hoofdstuk 4 Rules-based accountingstandaarden 25
4.1 Inleiding 25
4.2 Definitie Rules-based accountingstandaarden 25
4.3 Voordelen 28
4.4 Nadelen 30
4.5 Winststuring 31
4.6 Samenvatting 34
Hoofdstuk 5 Internationale ontwikkelingen 36
5.1 Inleiding 36
5.2 Terugblik 36
5.3 Ontwikkelingen IFRS 37
5.4 Hypothesen 38
2
5.5 Samenvatting 39
Hoofdstuk 6 Data en Methodologie 40
6.1 Inleiding 40
6.2 Onderzoeksmethoden 40
6.3 Data 43
6.4 Opzet van het onderzoek 44
6.5 Samenvatting 48
Hoofdstuk 7 Resultaten 49
7.1 Inleiding 49
7.2 Beschrijvende statistieken 49
7.3 Regressiemodellen 51
7.4 Samenvatting 53
Hoofdstuk 8 Conclusie 54
8.1 Inleiding 54
8.2 Discussie deelvragen 54
8.3 Beantwoording onderzoeksvraag 55
8.4 Beperkingen van het onderzoek 57
8.5 Aanbevelingen voor verder onderzoek 57
Referentielijst 58
Appendix 1: Vergelijking tussen modellen om winststuring te herkennen 60
Appendix 2: Sample met beursgenoteerde AEX-ondernemingen 62
3
1. Inleiding1.1 Achtergrond
Het bestuur van een onderneming is verplicht jaarlijks een enkelvoudige jaarrekening op te maken
en, indien van toepassing, tevens een geconsolideerde jaarrekening. Het doel van de jaarrekening is
om gebruikers van deze jaarrekening inzicht te geven over de financiële positie, de resultaten en de
eventuele wijzigingen in de financiële positie van een onderneming (Böhmer, Hoogendoorn &
Kruit, 2015). Aan de hand van deze informatie kunnen gebruikers van de jaarrekening economische
beslissingen nemen betreffende de onderneming. Het is daarom belangrijk dat de jaarrekening een
getrouwe weergave geeft van de actuele situatie van een onderneming. Daartegenover hebben
managers van ondernemingen belang bij een jaarrekening waarin de cijfers van de onderneming een
zo rooskleurig mogelijk beeld geven van de onderneming. Managers zullen daarom de neiging
hebben om de resultaten van de onderneming in een voor hen positieve richting te sturen, het
zogenaamde earnings management (winststuring). Managers zullen proberen mogelijkheden te
vinden binnen de accountingstandaarden om hun winsten te sturen (Healy & Wahlen, 1999).
Winststuring doet afbreuk aan de getrouwe weergave van de jaarrekening en hierdoor kunnen
gebruikers van de jaarrekening worden misleid. Het is daarom van belang dat winststuring zoveel
mogelijk wordt beperkt. De huidige accountingstandaarden zijn veelal niet afdoende om winststuring
te voorkomen. Het is dus belangrijk te onderzoeken hoe accountingstandaarden moeten worden
ingericht om winststuring te beperken.
In de zoektocht naar accountingstandaarden die winststuring zullen beperken, is het belangrijk te
onderzoeken of moet worden gekozen voor rules-based of principles-based benadering. Hiermee
wordt direct een koppeling gemaakt naar de oneindige discussie welke van de accountingsystemen,
rules-based of principles-based, de voorkeur geniet met betrekking tot de beperking van winststuring
(Collins, Pasewark & Riley, 2012). Rules-based accountingstandaarden zijn standaarden waarbij niet
of nauwelijks kan worden afgeweken van de specifieke regels. Daartegenover staat principles-based
waarbij gegronde redenen kunnen zijn om van de specifieke regels af te wijken. Het systeem van de
International Accounting Standards Board (IASB), International Financial Reporting Standards (IFRS),
kan worden gezien als een principles-based accountingstandaard in vergelijking tot het Amerikaanse
accountingsysteem, United States Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP). US GAAP
wordt juist gekenmerkt als een accountingsysteem met strike regelgeving (Böhmer, Hoogendoorn &
Kruit, 2015).
4
In het verleden is al het nodige onderzoek gedaan naar de invloed van beide systemen op de
accountingkwaliteit. Desondanks is geen eenduidig antwoord gevonden op de vraag welke van beide
systemen beter is. Ook is in voorgaande onderzoeken niet duidelijk geworden welke van beide
systemen de beste bijdrage heeft in de beperking van winststuring. Dit onderzoek hoopt daarom een
bijdrage te leveren in de discussie welk accountingsysteem de beste bijdrage kan leveren in de
beperking van winststuring om op deze manier de accountingkwaliteit van de jaarrekening te
verbeteren.
1.2 Doelstelling
De doelstelling van deze scriptie is het vinden van een oplossing om winststuring te beperken. Zoals
eerder aangegeven is het van belang voor gebruikers van de jaarrekening dat de jaarrekening een
getrouwe weergave geeft van de huidige situatie van een onderneming. Hiermee zal voornamelijk
een bijdrage worden geleverd in de vorm van aanbevelingen voor de vorming van nieuwe
accountingstandaarden die de mogelijkheden tot winststuring zullen beperken. In dit onderzoek zal
worden gekeken welk accountingsysteem, principles-based of rules-based, de beste bijdrage levert
aan het beperken van winststuring. Deze scriptie zal daarom ook een bijdrage leveren aan de rules-
based/principles-based discussie.
1.3 Probleemstelling
De volgende probleemstelling staat centraal in dit onderzoek:
“Welke benadering met betrekking tot accountingstandaarden moet worden gekozen om
winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen te beperken?”
Om een antwoord te vinden op bovenstaande probleemstelling zal deels een literatuuronderzoek en
deels een empirisch onderzoek worden gedaan naar de invloeden van principles-based en rules-
based accounting op de winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen. Ter beantwoording van
de probleemstelling zal gebruik worden gemaakt van een vijftal deelvragen, namelijk:
1. Wat is winststuring?
2. Wat zijn de motieven van managers om de winsten van een onderneming te sturen?
3. Wat zijn de methoden die managers aangrijpen om winsten te sturen?
4. Wat is de invloed van principles-based accounting op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen?
5. Wat is de invloed van rules-based accounting op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen?
5
1.4 Afbakening onderwerp
In deze scriptie zal onderzoek worden gedaan welke benadering met betrekking tot
accountingstandaarden de voorkeur geniet bij het beperken van winststuring. Er zal onderzoek
worden gedaan naar de hoeveelheid winststuring bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.
De uitkomsten van deze scriptie zullen dus betrekking hebben op beursgenoteerde ondernemingen
die gebruik maken van de IFRS accountingstandaarden aangezien Europese beursgenoteerde
ondernemingen sinds 2005 verplicht zijn om IFRS accountingstandaarden toe te passen op de
externe verslaggeving. In de afgelopen jaren heeft de IASB de nodige accountingstandaarden
vervangen om de accounting kwaliteit te verbeteren. In dit empirische onderzoek zal worden
gekeken of de invoering van deze nieuwe (verbeterde) standaarden een bijdrage hebben geleverd
aan de beperking van winststuring en of dit aan de hand van een meer principles-based benadering is
gebeurd of een meer rules-based benadering. Er zal onder andere gekeken gaan worden naar de
invoering van IFRS 10 met betrekking tot Special Purpose Entities en IFRS 11 met betrekking tot Joint
Ventures. Met dit empirisch onderzoek wordt een koppeling gemaakt met het theoretische gedeelte
van deze scriptie. Zo kan worden gekeken hoe de praktijk zich verhoudt met conclusies uit
voorgaande onderzoeken.
1.5 Structuur van het onderzoek
Deze scriptie zal deels bestaan uit een literatuuronderzoek en deel uit een empirisch onderzoek. In
hoofdstuk 2 van deze scriptie zal worden ingegaan op de definitie van winststuring en de motieven
en methoden die managers hebben om de winsten te sturen. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 worden
ingegaan op principles-based accountingstandaarden. In dit hoofdstuk zal een uiteenzetting worden
gemaakt over de voor- en tegenstanders van deze benadering met betrekking tot de beperking van
winststuring. Aansluitend zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op rules-based accountingstandaarden
en wederom een uiteenzetting worden gemaakt over de voor- en tegenstanders van deze
benadering met betrekking tot de beperking van winststuring. In hoofdstuk 5 zullen de recente
ontwikkelingen in accountingstandaarden van de IASB worden beschreven. De recente
ontwikkelingen zullen worden gekoppeld aan de conclusies uit voorgaande onderzoeken met
betrekking tot winststuring. In dit hoofdstuk zullen ook een tweetal hypothesen worden toegelicht
die zullen worden getoetst aan de hand van een empirisch onderzoek. Vervolgens zal in hoofdstuk 6
de opzet van het empirisch onderzoek worden beschreven. Aansluitend zullen de resultaten van dit
onderzoek worden beschreven in hoofdstuk 7. In het laatste hoofdstuk worden de verschillende
visies uit het literatuuronderzoek en de uitkomsten uit het empirisch onderzoek bediscussieerd en zal
6
een antwoord worden gegeven op de probleemstelling en de bijbehorende deelvragen. Ook zullen in
dit hoofdstuk enkele tekortkomingen van dit onderzoek worden besproken en zullen suggesties
worden gedaan voor vervolgonderzoek.
2. Winststuring2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de definitie van winststuring. Aansluitend zal worden
gekeken naar de verschillende motieven die managers hebben om de winsten te sturen, zoals het
verkrijgen van (hogere) bonussen, het positief beïnvloeden van de aandelenkoers en emissiekoers en
het verlagen van belastingen. Daarnaast zullen de methoden die managers gebruiken om de winsten
te sturen aan bod komen. Hier zal onder andere ingegaan worden op big bath accounting, income
smoothing, misbruik van het begrip materialiteit en winstrealisatie. Tot slot zal een korte
samenvatting worden gegeven van de verschillende concepten en theorieën in dit hoofdstuk.
2.2 Definitie van winststuring
In bestaande literatuur zijn verschillende definities van het begrip winststuring te vinden. In deze
scriptie zal de definitie van Healy en Wahlen worden toegepast gezien dit veelal de juiste lading dekt
van het begrip winststuring in bestaande literaire werken. Healy en Wahlen (1999) definiëren het
begrip winststuring als het fenomeen dat ontstaat wanneer managers gebruikmaken van hun
beoordelingsvermogen met betrekking tot de toepassing van accountingstandaarden in de financiële
verslaggeving en in het structureren van transacties van de onderneming om ofwel gebruikers van de
jaarrekening te misleiden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming, of
contractuele resultaten die afhankelijk zijn van gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te
beïnvloeden. Healy en Wahlen (1999) spreken van twee situaties waar winststuring wordt
waargenomen; in het geval dat het management de financiële verslaggeving probeert te beïnvloeden
en daardoor de gebruikers van de jaarrekening te misleiden en als het management een poging doet
om contractuele resultaten die afhankelijk zijn van gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te
manipuleren.
2.3 Motieven van winststuring
Managers hebben verschillende motieven om de winsten van een onderneming te sturen. Een van
de belangrijkste motieven voor winststuring is het verkrijgen of vergroten van bonussen of
beloningen. Daarnaast kunnen het verkrijgen van een hogere emissieprijs, het verhogen van de
aandelenkoers, het vermijden of verlagen van belastingen of het verkrijgen van kredieten tegen
betere voorwaarden worden aangemerkt als motieven voor winststuring (Xiong, 2006).
7
2.3.1 Verkrijgen of vergroten van bonussen of beloningen
Zoals eerder aangegeven kan het verkrijgen of vergroten van bonussen of beloningen worden
aangemerkt als een van de meest voorkomende motieven van managers om de winsten te sturen.
Indien managers contractueel recht hebben op een beloning als zij bepaalde prestaties leveren,
kunnen zij een prikkel krijgen om de winsten te sturen. Immers, door de winsten te sturen en
hiermee de prestaties van een onderneming te stimuleren verkrijgen zij het recht op een (hogere)
beloning (Hall & Liebman, 1998). Daarnaast worden managers regelmatig betaald in de vorm van
aandelenopties. Door het sturen van de winsten kunnen managers de aandelenkoers bevorderen en
hiermee dus ook zorgen voor een hogere winstuitkering. Ook via deze weg zullen de managers
worden beloond voor het sturen van de winsten (Hall & Liebman, 1998).
2.3.2 Positieve beïnvloeding van de aandelenkoers
Ook het positief beïnvloeden van de aandelenkoers van de onderneming is een belangrijk motief
voor managers om de winsten te sturen. Door de winsten te sturen zullen de resultaten van de
onderneming positief worden beïnvloed waardoor ook de aandelenkoers van de onderneming
positief wordt beïnvloed. Zoals Hall en Liebman (1998) concludeerden zal een hogere aandelenkoers
leiden tot een hogere winstuitkering en hiermee dus ook tot een hogere beloning voor de managers.
Daarnaast is een hoge aandelenkoers ook belangrijk met het oog op een eventuele overname. De
financiering van een overname geschiedt veelal in de vorm van aandelen en met een hoge
aandelenkoers kunnen grotere overnames worden gedaan. Daarnaast zal een hogere aandelenkoers
ook meer geld opleveren bij verkoop (Xiong, 2006).
2.3.3 Verkrijging van een hogere emissieprijs
De verkrijging van een hogere emissieprijs kan ook een motief zijn om de winsten te sturen.
Onderzoek heeft aangetoond dat managers vóór de beursgang winsten sturen om een hogere prijs
voor de aandelen te ontvangen bij emissie. Doordat de gerapporteerde winsten van de onderneming
hoger zullen uitvallen, zal de aandelenprijs bij emissie hoger uitvallen en zal dit de onderneming
meer geld opleveren. Ook zal de liquiditeit van de onderneming toenemen door de hogere
aandelenprijs bij emissie (Xiong, 2006).
2.3.4 Verkrijgen van kredieten tegen betere voorwaarden
8
Daarnaast kan ook het verkrijgen van kredieten van een financiële instelling tegen gunstigere
voorwaarden worden aangemerkt als een motief om de winsten te sturen. Indien de gerapporteerde
winsten van een onderneming hoger zullen zijn, zal deze onderneming als minder risicovol worden
beschouwd door financiële instellingen. Hierdoor zullen de financiële instellingen vaak eerder
geneigd zijn om kredieten te verstrekken en daarnaast ook tegen gunstigere voorwaarden. De bank
heeft namelijk meer zekerheid dat deze onderneming zijn betalingsverplichtingen kan voldoen
(Mulford & Comiskey, 2002).
2.3.5 Vermijden of verlagen van belastingen
Waar de eerdergenoemde motieven leiden tot winststuring waarbij de prestaties van een
onderneming positief worden beïnvloed, zal dit motief leiden tot winststuring waar de prestaties
zullen worden gedrukt. Door winsten uit te stellen zullen de resultaten van de onderneming worden
gedrukt waardoor de onderneming ook minder vennootschapsbelasting hoeft te betalen. Het kan
daarom voor ondernemingen aantrekkelijk zijn om de winsten uit te stellen (Xiong, 2006).
2.4 Methoden van winststuring
Managers grijpen verschillende methoden aan om de winsten te sturen. Deze verschillende
methoden kunnen worden verdeeld in een tweetal categorieën (Van Beest & Knoops, 2011):
Het optimaal benutten van interpretatiemogelijkheden en keuzevrijheden die
accountingstandaarden bieden. Hierbij moet worden gedacht aan de keuze van
waarderingsgrondslagen of stelselwijzigingen. Daarnaast maken managers hier vaak ook
optimaal gebruik van de interpretatiemogelijkheden in het geval van schattingen. Door hier
een optimale keuze in te maken kunnen managers de winsten van de onderneming
beïnvloeden.
Het uitstellen of naar voren halen van transacties. Hierbij kan worden gedacht aan het
uitstellen van leveringen van goederen of diensten zodat deze opbrengsten in een andere
periode zullen vallen. Doordat deze leveringen in een andere periode vallen kunnen de
winsten worden gestuurd.
Bovenstaande categorieën kunnen worden aangemerkt als de legale vormen om de winsten te
sturen. Naast de legale vormen wordt door Van Beest en Knoops (2011) ook gesproken over een
illegale vorm van winststuring; frauderen. De winsten worden in deze situatie beïnvloed door het
opzettelijk overtreden van wettelijke richtlijnen. In tegenstelling tot voorgaande legale categorieën
moet worden aangetekend dat frauderen strafbaar is (Van Beest & Knoops, 2011). In dit onderzoek
zal frauderen buiten beschouwing worden gelaten.
9
De bovenstaande methoden om de winsten te sturen hebben verschillende verschijningsvormen in
de praktijk. Enkele voorbeelden hiervan zijn big bath accounting, income smoothing, misbruik van
het begrip materialiteit en wel of niet erkennen van winsten. Deze verschillende verschijningsvormen
zullen nader worden toegelicht in de onderstaande secties.
2.4.1 Big Bath accounting
Big bath accounting is een verschijningsvorm die veelal voorkomt in perioden waar een onderneming
mindere resultaten behaald. Deze verschijningsvorm valt onder de categorie van het uitstellen of
naar voren halen van transacties. Ondernemingen zullen er in geval van verliezen of hoge kosten bij
deze methode vaak voor kiezen om direct nog meer kosten te nemen aangezien er toch al een verlies
wordt gemaakt. Op deze manier zal eenmalig een groot verlies worden geleden, maar zullen de
prestaties in toekomstige perioden positief worden beïnvloed (Levitt, 1998). De managers maken
deze keuze omdat zij verwachten dat gebruikers van de jaarrekening over het eenmalige verlies heen
kijken en zullen kijken naar de positieve resultaten die in het verschiet liggen. Bij deze vorm van
winststuring kan worden gesproken van het “opschonen van de balans” aangezien de vele kosten in
één keer worden genomen en ondernemingen in het volgende jaar als het ware opnieuw kunnen
beginnen (Levitt, 1998).
2.4.2 Income smoothing
Een derde verschijningsvorm van winststuring is het zogenaamde income smoothing. Bij deze vorm
van winststuring zullen de winsten over meerdere jaren worden geëgaliseerd. Managers zullen in de
jaren met goede resultaten de winsten proberen te drukken en in jaren met verliezen of kleinere
winsten de winsten proberen te vergroten. Managers bereiken deze egalisatie door gebruik te maken
van reserves. Mangers maken onrealistische aannames met betrekking tot bijvoorbeeld de
voorziening dubieuze debiteuren of garantiekosten. Op deze manier kunnen de reserves op peil
worden gehouden om de winsten te egaliseren (Levitt, 1998). Deze verschijningsvorm van
winststuring kan worden onderverdeeld onder de tweede categorie. De winsten worden als het ware
uitgesteld en naar voren gehaald om zo de winsten over meerdere jaren te egaliseren. Een mogelijke
reden die managers kunnen hebben om deze vorm van winststuring toe te passen is het beïnvloeden
van de winsten om zo hun bonussen te behalen of zeker te zijn dat hun baan niet ter discussie komt
te staan in slechte tijden (Healy, 1985).
2.4.3 Misbruik van het begrip materialiteit
Bij het opstellen van de jaarrekening moeten managers keuzes maken of informatie moet worden
opgenomen in de jaarrekening. Een belangrijk begrip met betrekking tot deze keuzes is materialiteit.
10
Informatie is materieel als het weglaten of het onjuist opnemen ervan de economische beslissingen
van de gebruikers van de jaarrekening kan beïnvloeden. Onderzoek heeft aangetoond dat managers
het begrip materialiteit vaak misbruiken om de winsten te sturen. Zo wordt informatie onterecht
opgenomen in de jaarrekening of wordt informatie onterecht uit de jaarrekening gelaten om zo de
resultaten van de onderneming te beïnvloeden. Deze verschijningsvorm kan worden onderverdeeld
in de eerste categorie aangezien managers gebruikmaken van de interpretatiemogelijkheden die de
definitie van materialiteit geeft (Levitt, 1998).
2.4.4 Winstrealisatie
De laatste verschijningsvorm van winststuring is winstrealisatie. Bij deze vorm van winststuring
worden opbrengsten van de onderneming onterecht als opbrengst geboekt of juist onterecht niet als
opbrengst geboekt. Deze vorm van winststuring ontstaat bijvoorbeeld als de opbrengsten al worden
geboekt, terwijl de producten nog niet of pas gedeeltelijk zijn geleverd en vice versa. De managers
proberen op deze manier de resultaten van de onderneming te beïnvloeden. Deze verschijningsvorm
kan worden onderverdeeld in de tweede categorie aangezien het tijdstip van het nemen
opbrengsten wordt gestuurd door managers (Schipper, 1989).
2.5 Winststuring herkennen
In de voorgaande paragrafen is een duidelijke definitie van winststuring gegeven en zijn de
verschillende motieven en methoden van managers om winsten te sturen besproken. Om onderzoek
te doen naar winststuring bij (beursgenoteerde) ondernemingen is het van belang om winststuring te
kunnen herkennen. Het is niet eenvoudig om winststuring bij ondernemingen te onderscheiden. In
de loop der jaren hebben verschillende economen modellen ontwikkeld die het mogelijk maken om
winststuring bij ondernemingen te herkennen. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: het Healy model,
het Jones model, het Industry model en het Modified Jones model (Mohanram, 2003). Deze
verschillende modellen zullen in hoofdstuk 5 uitvoerig worden besproken. Een belangrijke
overeenkomst tussen deze modellen is het gebruik maken van accruals. Accruals kunnen worden
omschreven als de kosten en opbrengsten die de verschillen tussen de winsten van een onderneming
en de cash flows verklaren. Accruals ontstaan bij het maken van accounting keuzes. Concreet kunnen
keuzes met betrekking tot voorzieningen, afschrijvingen en transacties die financieel nog niet zijn
afgewikkeld worden beschouwd als voorbeelden van accruals (Mohanram, 2003).
Accruals kunnen worden onderverdeeld als discretionary accruals en non-discretionary accruals.
Non-discretionary accruals kunnen worden omschreven als accruals die ontstaan uit normale
bedrijfsactiviteiten. Het feit dat managers geen invloed kunnen uitoefenen op deze normale
bedrijfsactiviteiten is een belangrijk kenmerk van non-discretionary accruals. Daartegenover staan
11
discretionary accruals. Discretionary accruals zijn de accruals die ontstaan uit invloeden van
managers, zoals winststuring (Mohanram, 2003). Discretionary accruals zijn dus een belangrijk
middel in dit onderzoek om de winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen te kunnen meten.
2.6 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de definitie van winststuring, de verschillende motieven van managers om de
winsten te sturen en de verschillende methoden van winststuring besproken. Het begrip winststuring
is gedefinieerd als het fenomeen dat ontstaat wanneer managers gebruikmaken van hun
beoordelingsvermogen met betrekking tot de toepassing van accountingstandaarden in de financiële
verslaggeving en in het structureren van transacties van de onderneming om ofwel gebruikers van de
jaarrekening te misleiden over de onderliggende economische prestaties van de onderneming, of
contractuele resultaten die afhankelijk zijn van gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te
beïnvloeden. De belangrijkste motieven die managers hebben om de winsten te sturen zijn het
behalen van hun bonussen door bepaalde prestaties te leveren en het verkrijgen van een hoge
aandelenkoers en/of emissiekoers. Daarnaast kunnen managers ook gemotiveerd worden om de
winsten te sturen om belastingen te vermijden of te verlagen of gunstige voorwaarden te verwerven
bij het verkrijgen van kredieten bij financiële instellingen. Vervolgens is ingegaan op de verschillende
methoden die managers aangrijpen om de winsten te sturen. Zo kunnen managers
interpretatiemogelijkheden en keuzevrijheden die accountingstandaarden bieden optimaal benutten.
Een andere methode is het uitstellen of naar voren halen van transacties. Een laatste methode is het
plegen van fraude. Hier moet worden aangetekend dat deze vorm strafbaar is. Deze methoden om
de winsten te sturen hebben verschillende verschijningsvormen in de praktijk, zoals big bath
accounting, income smoothing, het misbruik maken van het begrip materialiteit en het wel of niet
erkennen van winsten. Tot slot is besproken hoe winststuring kan worden herkend bij
(beursgenoteerde) ondernemingen. In de loop der jaren zijn verschillende modellen ontwikkeld door
economen die het mogelijk maken om winststuring herkenbaar te maken. Deze verschillende
modellen maken allen gebruik van accruals. Accruals kunnen worden omschreven als de kosten en
opbrengsten die de verschillen tussen de winsten van een onderneming en de cash flows verklaren.
Accruals kunnen worden onderverdeeld als discretionary- of non-discretionary accruals. Non-
discretionary accruals kunnen worden omschreven als accruals die ontstaan uit normale
bedrijfsactiviteiten. Discretionary accruals zijn daarentegen accruals die ontstaan door invloeden van
het management op de bedrijfsvoering. Discretionary accruals zijn een belangrijk middel om
winststuring op te sporen.
12
13
3. Principles-based Accountingstandaarden3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal om te beginnen worden ingegaan op de definitie van een principles-based
accountingstandaard. Vervolgens zal aan de hand van een literatuuronderzoek een antwoord worden
geformuleerd op de volgende deelvraag: wat is de invloed van principles-based accounting op de
hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen? Om deze deelvraag te
beantwoorden zal een uiteenzetting worden gemaakt tussen de voor- en nadelen van principles-
based accountingstandaarden. Vervolgens zal worden gekeken in hoeverre principles-based
accountingstandaarden als oplossing kunnen fungeren om winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen te beperken. Hierbij zullen de kwalitatieve kenmerken van het Stramien als leidraad
worden gebruikt om de kwaliteit van principles-based accountingstandaarden in kaart te brengen.
Tot slot zal in een korte samenvatting een antwoord worden geformuleerd op de bovenstaande
deelvraag en de behandelde concepten in dit hoofdstuk.
3.2 Definitie principles-based accountingstandaarden
Met betrekking tot de internationale accountingstandaarden kan onderscheid worden gemaakt in
twee verschillende benaderingen; de principles-based en rules-based accountingstandaarden.
Principles-based accountingstandaarden worden gekenmerkt als standaarden met algemene
uitgangspunten voor de verwerking en waardering van accounting aangelegenheden in de externe
verslaggeving (Van Beest, 2015). Rules-based accountingstandaarden daarentegen kenmerken zich
door gedetailleerde regelgeving waar onder geen enkele omstandigheid van mag worden afgeweken.
In hoofdstuk 4 zal verder worden ingegaan op rules-based accountingstandaarden.
3.2.1 Kenmerken principles-based accountingstandaarden
Zoals hierboven is benoemd worden principles-based accountingstandaarden gedefinieerd als
standaarden met (algemene) uitgangspunten zonder gedetailleerde regelgevingen (Van Beest, 2015).
Deze accountingstandaarden voor waardering en bepaling van elementen uit de jaarverslaggeving
bieden veel ruimte voor interpretatie aangezien er geen gedetailleerde regels zijn. Op het moment
dat de accountingstandaarden niet toereikend zijn om het beoogde doel van de jaarrekening, het
inzicht verschaffen van de huidige situatie van een onderneming, kunnen managers de
accountingstandaarden zodanig invullen dat wel aan het beoogde doel wordt voldaan.
Het is wel van belang dat afwijkingen van de accountingstandaarden worden onderbouwd in de
toelichting van de jaarrekening. Door dit toe te lichten in de jaarrekening blijft de jaarverslaggeving
begrijpelijk voor de gebruikers. Vanuit het perspectief van principles-based standaarden kan worden
14
gesteld dat gedetailleerde regels niet het vereiste inzicht geven in een onderneming.
Door te werken met principes in plaats van gedetailleerde regels zijn managers beter in staat om de
economische werkelijkheid weer te geven (Nelson, 2003).
Een van de kenmerken van principles-based accountingstandaarden komt direct tot uiting in de
definitie; het ontbreken van gedetailleerde regels. Principles-based accountingstandaarden zijn
standaarden met algemene uitgangspunten en laten ruimte voor interpretatie. Een tweede kenmerk
van principles-based accountingstandaarden is een hoge mate van flexibiliteit. Door het ontbreken
van strikte gedetailleerde regels zijn de accountingstandaarden flexibeler toepasbaar. Principles-
based accountingstandaarden worden ook gekenmerkt als standaarden met een hoge mate van
subjectiviteit (Van Beest & Knoops, 2011). De principles-based accountingstandaarden omvatten
slechts algemene uitgangspunten waar opstellers van de jaarrekening rekening zich aan moeten
houden. Door het ontbreken van gedetailleerde regels is er dus veel ruimte voor interpretatie. Dit
biedt dus ook veel ruimte voor professionele oordeelsvorming door opstellers van de jaarrekening
(Van Beest & Knoops, 2011). Tot slot zijn principles-based accountingstandaarden ook als minder
complex te bestempelen. Indien accountingstandaarden veel gedetailleerde regels bevatten, kan het
gecompliceerd zijn om deze accountingstandaarden toe te passen. In het geval zich een
uitzonderlijke situatie voordoet bij een onderneming kunnen opstellers van de jaarrekening moeite
hebben met het verwerken van deze situatie in de jaarverslaggeving. Door het ontbreken van deze
gedetailleerde regels zijn de accountingstandaarden minder gecompliceerd (Nelson, 2003).
3.2.2 Nationale en Internationale accountingstandaarden
De Nederlandse wet- en regelgeving kent een principles-based benadering. Deze benadering komt
tot uiting in artikel 2:362 in het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel wordt verwezen naar “de
normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd”. Concreet kan
worden gesteld dat de normen in het maatschappelijk verkeer leidend zijn bij de verwerking van
economische transacties van beursgenoteerde ondernemingen en laat de toepassing van deze
‘principes’ over aan de opstellers van de jaarverslagen (Van Beest, 2015). De Nederlandse wet- en
regelgeving voldoet aan de kenmerken van een principles-based benadering. Zo ontbreken
gedetailleerde regels in de accountingstandaarden. Door het ontbreken van gedetailleerde en strikte
regels zijn de accountingstandaarden minder complex en is er sprake van een hoge mate van
subjectiviteit. Daarnaast zijn de accountingstandaarden flexibel toepasbaar door het ontbreken van
strikte en gedetailleerde regels.
In vergelijking met internationale accountingstandaarden, zoals IFRS en US GAAP, kan worden
gesteld dat de Nederlandse wet- en regelgeving een sterkere principles-based benadering kent dan
15
deze internationale accountingstandaarden. De Nederlandse wet- en Regelgeving wordt namelijk
gekenmerkt met accountingstandaarden zonder strikte richtlijnen. Daartegenover staat US GAAP
met strikte richtlijnen die geen ruimte bieden voor subjectiviteit en flexibiliteit. Daarnaast zijn
accountingstandaarden onder US GAAP complex door de aanwezigheid van gedetailleerde en strikte
regels. Hiermee voldoen de accountingstandaarden van US GAAP niet aan de kenmerken om als
principles-based te worden aangemerkt (Schipper, 1989).
IFRS-richtlijnen kunnen worden gezien als de middenweg tussen de Nederlandse wet- en regelgeving
en US GAAP. De IFRS-richtlijnen zijn namelijk strikter dan de richtlijnen van de Nederlandse wet- en
regelgeving, maar bieden meer ruimte voor subjectiviteit dan accountingstandaarden onder US GAAP
(Schipper, 1989). De aanwezigheid van striktere richtlijnen dan bij de Nederlandse wet- en
regelgeving gaat ten koste van de
flexibiliteit en de ruimte voor
interpretatie. De
accountingstandaarden zijn minder
flexibel toepasbaar door de striktere
richtlijnen en de ruimte voor
interpretatie is beperkter dan onder de
Nederlandse wet- en regelgeving. De
striktere richtlijnen maken de
accountingstandaarden ook complexer voor opstellers van de jaarrekening dan onder de
Nederlandse wet- en regelgeving. Desondanks voldoen IFRS-richtlijnen wel aan de kenmerken van
een principles-based accountingstandaard, maar in mindere mate dan de Nederlandse wet- en
regelgeving (Hoogendoorn & Mertens, 2001).
3.2.3 Voorbeelden principles-based accountingstandaarden
Binnen de IFRS zijn er verschillende standaarden die een hoge mate van subjectiviteit met zich
meedragen. Inbreng van managers is vereist om de economische werkelijkheid weer te geven. IAS 16
is een voorbeeld van een accountingstandaard waar een subjectief inzicht noodzakelijk is om de
economische werkelijkheid weer te geven. IAS 16 heeft betrekking op materiële activa, activa die
worden aangehouden om goederen of diensten aan te bieden of voor bestuurlijke doeleinden en
waarvan de verwachting bestaat dat deze activa meer dan één periode meegaan (Böhmer,
Hoogendoorn & Kruit, 2015). Een voorbeeld van een materieel actief is een machine. Op deze
machine moet volgens IAS 16 worden afgeschreven, maar er worden geen regels voorgeschreven
met betrekking tot de gebruiksduur van deze machine. Hier komt het subjectieve karakter van IAS 16
naar voren; managers moeten namelijk zelf de inschatting maken wat de gebruiksduur is van de
16
machine om de economische werkelijkheid weer te geven en zo de afschrijvingskosten te bepalen
(Böhmer, Hoogendoorn & Kruit, 2015).
Een ander voorbeeld van een accountingstandaard waar een hoge mate van subjectiviteit tot uiting
komt is IAS 36. IAS 36 is de accountingstandaard die de verwerking van bijzondere
waardeverminderingen, ook wel impairment genoemd, voorschrijft. Om te bepalen of een
impairment noodzakelijk is moet een vergelijking worden gemaakt tussen de realiseerbare waarde
en de boekwaarde van de vaste activa, zoals een gebouw. Op basis van IAS 36 wordt de realiseerbare
waarde vastgesteld op de hoogste van de bedrijfswaarde en de directe opbrengstwaarde. De directe
opbrengstwaarde kan worden berekend door de reële waarde van het vaste activum te verminderen
met de verkoopkosten. De bedrijfswaarde kan worden berekend door de contante waarde te
berekenen van geschatte toekomstige kasstromen die kunnen worden gegenereerd door het vaste
activum. Een bijzondere waardevermindering dient plaats te vinden indien de boekwaarde hoger is
dan de realiseerbare waarde. Het subjectieve karakter van deze standaard komt tot uiting in de
berekening van de bedrijfswaarde aangezien de toekomstige kasstromen uit het vaste activum
moeten worden geschat door de managers (Böhmer, Hoogendoorn & Kruit, 2015).
3.3 Kwalitatieve kenmerken van het Stramien
Met betrekking tot de beperking van winststuring wordt door verschillende economen aangedragen
om accountingstandaarden volgens de principles-based benadering op te stellen. Echter, er zijn ook
verschillende economen die beweren dat principles-based accountingstandaarden winststuring juist
in de kaart spelen. De meeste economen maken in hun onderbouwing gebruik van kwalitatieve
kenmerken volgens het Stramien. Kwalitatieve kenmerken zijn de eigenschappen van informatie uit
de externe verslaggeving die de informatie nuttig maken voor gebruikers van de jaarrekening. Het
Stramien kent de volgende kwalitatieve kenmerken (Böhmer, Hoogendoorn & Kruit, 1998):
Begrijpelijkheid. Dit kwalitatieve kenmerk toetst in hoeverre de informatie in de jaarrekening
te begrijpen is door de gebruikers van de jaarrekening. Er wordt echter wel verwacht dat de
gebruikers van de jaarrekening een redelijke kennis hebben van de economische activiteiten
en externe verslaggeving.
Relevantie. Informatie uit de externe verslaggeving is relevant indien deze informatie als
nuttig kan worden beschouwd in de besluitvorming die gebruikers van de jaarrekening
dienen te maken.
Betrouwbaarheid. De informatie uit de jaarverslaggeving van ondernemingen is
betrouwbaar te noemen indien deze een getrouwe weergave geeft van de werkelijkheid. De
17
informatie uit de jaarrekening dient volledig te zijn en vrij te zijn van enige vorm van
partijdigheid.
Vergelijkbaarheid. Externe verslaggeving van ondernemingen moet gebruikers van de
jaarrekening de mogelijkheid bieden om de informatie uit deze externe verslaggeving te
vergelijken tussen verschillende ondernemingen en tussen verschillende jaargangen van de
externe verslaggeving. Het is voor de vergelijkbaarheid van belang dat
accountingstandaarden uniform worden toegepast.
3.4 Voordelen
Binnen de economie zijn zowel voorstanders als tegenstanders van principles-based
accountingstandaarden. Beide soorten standaarden brengen zowel voordelen als nadelen met zich
mee. Daarom is geen van beide accountingstandaarden superieur ten opzichte van elkaar. Zoals
hiervoor is beschreven gebruiken economen kwalitatieve kenmerken van het Stramien om de
kwaliteit van de standaarden te meten en te vergelijken. Over het algemeen worden de kwalitatieve
kenmerken relevantie en (gedeeltelijk) begrijpelijkheid als voordelig beschouwd bij principles-based
accountingstandaarden, terwijl begrijpelijkheid, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid als minder
voordelig worden beschouwd voor principles-based accountingstandaarden.
3.4.1 Relevantie
Onder economen wordt de hoge mate van relevantie onder een principles-based benadering als een
van de grote voordelen genoemd. Door de hoge mate van subjectiviteit zijn managers namelijk beter
in staat om de economische werkelijkheid in kaart te brengen voor gebruikers van de jaarrekening.
Op deze manier kunnen deze gebruikers aan de hand van de jaarverslaggeving een goed beeld
krijgen van de situatie waar een onderneming zich in bevindt. Door de algemene uitgangspunten
naar eigen inzicht in te vullen, kunnen opstellers van de jaarrekening relevante informatie van een
onderneming duidelijk tot uiting laten komen in de jaarverslaggeving (Xiong, 2006).
3.4.2 Begrijpelijkheid
Omtrent het kwalitatieve kenmerk begrijpelijkheid bestaat de nodige discussie aangezien voor beide
accountingbenaderingen de begrijpelijkheid als sterk punt kan worden gezien. Onder een principles-
based benadering kan een hoge mate van begrijpelijkheid worden behaald door een toelichting op te
nemen in de jaarrekening. In deze toelichting kan worden beschreven wat de achterliggende redenen
zijn voor de gekozen verwerkingswijze van financiële gebeurtenissen (Mergenthaler, 2009). Er is
echter een keerzijde aan het opnemen van deze informatie in de toelichting van de jaarrekening.
Indien voor elk financieel feit een toelichting wordt opgenomen in de jaarrekening, krijgen gebruikers
van de jaarrekening een overdaad aan informatie die de begrijpelijkheid niet ten goede komt. Het is
18
daarom van groot belang dat opstellers van de jaarrekening een goede afweging maken welke
informatie relevant is en welke informatie beter achterwege kan worden gelaten (Mergenthaler,
2009).
3.4.3 Overige voordelen
Buiten de kwalitatieve kenmerken zijn ook algemene voordelen van principles-based
accountingstandaarden te onderscheiden. Om te beginnen wordt met deze standaarden de focus
verlegd van de vorm naar de economische werkelijkheid. De standaarden zijn niet langer gebonden
aan strikte regelgevingen waardoor managers ruimte krijgen om de economische werkelijkheid beter
in beeld te brengen. Dit biedt gebruikers van de jaarrekening de mogelijkheid om een beter beeld te
krijgen van de economische werkelijkheid van een onderneming. Indien de focus op de vorm zou
liggen dan voldoen ondernemingen aan de strikte regels, maar deze strikte regels brengen niet altijd
de economische werkelijkheid in kaart. Het is daarom voor gebruikers van de jaarrekening voordelig
dat de principles-based standaarden een betere weergave geven van de werkelijkheid (Collins,
Pasewark & Riley, 2012).
Een ander voordeel van principles-based accountingstandaarden is de vereenvoudiging van de
standaarden en de vereenvoudigde uitvoerbaarheid van deze standaarden. Door een algemeen
uitgangspunt te geven en de verdere invulling over te laten aan de managers zijn regels eenvoudiger
te begrijpen voor opstellers van de jaarrekening dan wanneer er strikte regels moeten worden
gevolgd onder rules-based standaarden. Onder accountingstandaarden met strikte regels wordt
getracht de regels zo te formuleren dat elke situatie wordt afgeschermd. Dit heeft als gevolg dat de
regels vaak erg ingewikkeld worden voor opstellers van de jaarrekening als er zich een
omstandigheid voordoet die afwijkend is van de regels. Indien zich een dergelijke situatie voordoet,
zijn managers met principles-based accountingstandaarden beter in staat om de standaarden naar de
economische werkelijkheid in te vullen. Principles-based standaarden zijn daarom vaak eenvoudiger
en ook gemakkelijker uitvoerbaar (Xiong, 2006).
Ook worden bijna alle mogelijke gebeurtenissen en transacties onder principles-based standaarden
afgedekt door de subjectieve invulling die managers kunnen geven aan de accountingstandaarden.
Waar standaarden met strikte regels nogal eens tekortschieten in sommige situaties kunnen
managers bij afwijkende situaties de standaarden zo invullen dat deze passend zijn. Dit is niet
mogelijk bij accountingstandaarden die strikte en gedetailleerde regels hebben (Collins, Pasewark &
Riley, 2012).
Daarnaast zijn principles-based accountingstandaarden robuuster ten aanzien van wijzigingen in het
bedrijfsleven. Door het subjectieve karakter van de accountingstandaarden zijn managers beter in
19
staat om veranderingen in het bedrijfsleven op te vangen. Indien een nieuwe invulling van de
accountingstandaarden noodzakelijk is om de economische werkelijkheid goed te blijven weergeven,
bieden principles-based accountingstandaarden meer ruimte tot aanpassing dan rules-based
accountingstandaarden (Benston, Bromwich & Wagenhofer, 2006).
3.5 Nadelen
Naast de nodige voordelen van principles-based accountingstandaarden zijn er ook nadelen
verbonden aan het subjectieve karakter van deze standaarden. Zo gaat het subjectieve karakter ten
koste van de vergelijkbaarheid tussen verschillende ondernemingen. Daarnaast wordt de
betrouwbaarheid in twijfel getrokken. Ook is er het nodige aan te merken op de begrijpelijkheid van
deze accountingstandaarden. Naast de toetsing aan de hand van de kwalitatieve kenmerken zijn er
ook nog algemene nadelen verbonden aan deze accountingbenadering.
3.5.1 Vergelijkbaarheid
Een van de belangrijkste nadelen van principles-based accountingstandaarden is de
vergelijkbaarheid. Door het subjectieve karakter van de accountingstandaarden worden deze
standaarden ook verschillend toegepast door opstellers van de jaarrekening. IAS 16 is een goed
voorbeeld van een principles-based standaard die de vergelijkbaarheid van de jaarverslaggeving
aantast (Mergenthaler, 2009). Zo kunnen managers van twee verschillende ondernemingen
bijvoorbeeld een verschillende gebruiksduur aanhouden voor precies dezelfde machine. Doordat
beide managers een andere inschatting maken van de gebruiksduur van deze machine is er ook een
verschil in afschrijvingskosten waar te nemen. Dit voorbeeld laat zien de subjectieve invulling die
managers geven aan de accountingstandaard ten koste gaat van de vergelijkbaarheid (Mergenthaler,
2009).
3.5.2 Betrouwbaarheid
Het tweede grote nadeel van principles-based standaarden is de aantasting van de betrouwbaarheid
van de jaarverslaggeving. Doordat managers veel ruimte krijgen om de accountingstandaarden naar
eigen inzicht toe te passen is er veel ruimte om de jaarcijfers te sturen. In extreme gevallen kunnen
managers de cijfers zo manipuleren dat er fraude wordt gepleegd. Zoals in hoofdstuk 2 is besproken
kunnen managers geprikkeld worden door winstbonussen om de winsten te sturen. Door de
accountingstandaarden op een voor hen zo gunstig mogelijke manier toe te passen kunnen de
winsten worden opgeschaald, terwijl de werkelijke winsten veel lager blijken te liggen. De
mogelijkheden tot winststuring komt de betrouwbaarheid van de jaarverslaggeving niet ten goede.
20
Naast de winstbonussen zijn er nog meer prikkels die managers de winsten doen sturen (Field, Lys &
Vincent, 2001).
3.5.3 Begrijpelijkheid
Zoals besproken in de vorige paragraaf kunnen de principles-based accountingstandaarden de
begrijpelijkheid zowel aantasten als verbeteren. Door de achterliggende gedachtegang omtrent het
toepassen van een accountingstandaard op te nemen in de toelichting kan de jaarverslaggeving
begrijpelijker worden gemaakt. Echter, er zijn ook valkuilen met betrekking van het opnemen van
deze informatie in de toelichting. Indien elk financieel feit zou worden toegelicht in de
jaarverslaggeving krijgt de gebruiker van de jaarrekening een overdaad aan informatie. Deze
overdaad aan informatie komt de begrijpelijkheid van de jaarverslaggeving niet ten goede. Het is
daarom belangrijk voor de opstellers van de jaarrekening om alleen relevante informatie op te
nemen in de toelichting en enige structuur aan te brengen in deze toelichting. Op deze manier draagt
de toelichting bij aan het vergroten van de begrijpelijkheid. Echter, uit onderzoek is gebleken dat het
ondernemingen vaak schort aan een gestructureerde toelichting en daarom kan worden gesteld dat
de begrijpelijkheid vaak te leiden heeft onder principles-based accountingstandaarden
(Mergenthaler, 2009).
3.5.4 Overige nadelen
Naast de nadelen die tot uiting komen in de kwalitatieve kenmerken zijn er ook nog een aantal
andere nadelen die principles-based accountingstandaarden met zich meedragen. Om te beginnen is
naleving van de accountingstandaarden moeilijker te controleren gezien de grote mate van
subjectiviteit van de accountingstandaarden. Doordat elke manager een eigen inzicht heeft over de
toepassing van een accountingstandaard is het lastiger om na te gaan of er wordt voldaan aan de
accountingstandaard. Dit ontstaat door het ontbreken van afgrenzing van de accountingstandaarden.
Controle is met een hoge mate van subjectiviteit en het ontbreken van afgrenzingen binnen de
accountingstandaarden gecompliceerder dan wanneer elke opsteller van de jaarrekening zich aan
vaste regels moet houden (Burgstahler & Eames, 1998).
Daarnaast vergen principles-based accountingstandaarden meer professionaliteit bij opstellers van
de jaarrekening en toezichthouders. Managers krijgen ruimte om de accountingstandaarden naar
eigen inzicht toe te passen, maar het is wel belangrijk dat deze manager de nodige kennis heeft op
dit gebied. Ondanks dat de accountingstandaard naar eigen inzicht kan worden ingevuld, moet deze
wel voldoen aan de accountingstandaard. Daarnaast krijgen opstellers van de jaarrekening met de
hoge mate van subjectiviteit ook meer mogelijkheden en is kennis en kunde vereist om de juiste
verwerkingswijze te kiezen (Benston, Bromwich & Wagenhofer, 2006).
21
3.6 Winststuring
In de voorgaande paragrafen zijn de voor- en nadelen besproken van principles-based
accountingstandaarden. Een van de nadelen van principles-based accountingstandaarden is de
mindere betrouwbaarheid die ontstaat door onder andere winststuring. Er is echter veel discussie in
hoeverre principles-based standaarden winststuring beperken of juist aanjagen. Wat is de invloed
van principles-based accounting op de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen?
De econoom Nobes (2005) is een voorstander van principles-based accountingstandaarden om
winststuring te beperken. Deze econoom is van mening dat economische transacties en
gebeurtenissen kunnen worden gestructureerd aan de hand van principles-based
accountingstandaarden en hiermee winststuring kan worden beperkt, omdat bij principles-based
accounting de economische betekenis de juridische betekenis overstijgt. Nobes gebruikt lease
accounting om zijn waarnemingen te bevestigen. In het geval er gebruik zal worden gemaakt van de
accountingstandaarden onder US GAAP zou een sale-and-leaseback transactie kunnen worden
gestructureerd zodat deze als operationele lease kan worden beschouwd, terwijl in werkelijkheid
sprake is van een financial lease. Het is belangrijk om de aard van de leaseovereenkomst te
onderscheiden aangezien het bij een operationele lease mogelijk is om een boekwinst te behalen,
terwijl dit niet mogelijk is bij een financial leaseovereenkomst. Dit verschil biedt dus de mogelijkheid
voor ondernemingen om de winsten te sturen. Indien de economische betekenis de voorkeur geniet
is het echter niet langer mogelijkheid om de aard van een dergelijke sale-and-leaseback transactie te
vervormen en hiermee wordt ook de winststuring beperkt (Nobes, 2005). In dit voorbeeld wordt
door managers optimaal gebruik gemaakt van interpretatiemogelijkheden en keuzevrijheden die
accountingstandaarden bieden, zoals besproken in hoofdstuk 2.
Prikkels tot winststuring zetten managers aan om de specifieke mogelijkheden binnen de
accountingstandaarden te benutten om winstdoelen te behalen. Uit onderzoek is gebleken dat onder
IFRS-richtlijnen zowel income smoothing als big bath accounting wordt toegepast om de winsten te
sturen (Knoops, 2004). Knoops geeft aan dat principle-based accountingstandaarden leiden tot meer
winststuring. Bij het bepalen van immateriële vaste activa onder IFRS de boekwaarde wordt
vergeleken met de realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde is het hoogste bedrag van de
opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde. Het is gebleken dat er prikkels zijn om de hoogte van de
bedrijfswaarde te beïnvloeden door de hoogte van de verdisconteringsvoet te beïnvloeden. De
hoogte van de verdisconteringsvoet wordt bepaald aan de hand van schattingen gemaakt door
managers. Hiermee wordt de bedrijfswaarde van de immateriële activa gemanipuleerd en wordt de
22
hoogte van de impairment beïnvloedt en ontstaat de mogelijkheid om de winsten te sturen.
Managers maken in een dergelijke situatie dus optimaal gebruik van de subjectiviteit die de
principles-based accountingstandaarden bieden (Knoops, 2004).
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat principles-based accountingstandaarden leiden tot meer
winststuring met betrekking tot impairment loss accounting. Ook in dit geval kunnen managers met
deze accountingstandaarden optimaal gebruik maken van de subjectiviteit die deze standaarden
bieden om hiermee de winsten te sturen (Van Beest, 2015). Door optimaal gebruik te maken van de
keuzemogelijkheden die de accountingstandaarden bieden kunnen managers de hoogte van
impairment verliezen beïnvloeden en op deze manier de winsten van de onderneming sturen.
De heer Van Beest concludeerde uit zijn onderzoek dat zowel accountingstandaarden met een hoge
mate van subjectiviteit als accountingstandaarden waar geen ruimte voor interpretatie mogelijk is,
geen soelaas bieden om winststuring te voorkomen. Echter, de aard van de accountingstandaarden
kunnen wel invloed uitoefenen op de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen
(Van Beest, 2015).
Uit onderzoek is gebleken dat ondernemingen die gebruik maken van principles-based
accountingstandaarden de bijzondere waardevermindering veelal gebruiken om hun winsten te
sturen. IAS 16 geeft managers namelijk de ruimte om de bijzondere waardevermindering te
vergroten of te verkleinen door het schattingselement in deze accountingstandaard (Field, Lys &
Vincent, 2001). Het meest opvallende aan het onderzoek van Field, Lys en Vincent (2001) is dat de
accountingbenadering geen significante invloed heeft op het gemiddelde bedrag waarmee de
winsten worden gestuurd. Uit hun onderzoek is gebleken dat het vergroten of verkleinen van de
flexibiliteit in de accountingstandaarden winststuring niet kunnen voorkomen, omdat er een
substitutie-effect ontstaat. Op het moment dat de accountingstandaarden meer ruimte geven voor
subjectiviteit zullen managers hun winsten bijvoorbeeld via de bijzondere waardevermindering willen
sturen. Als de ruimte voor subjectiviteit juist wordt teruggebracht, zullen managers de winsten
bijvoorbeeld willen sturen aan de hand van lease accounting. In het voorbeeld met lease accounting
worden de regels zo gestructureerd dat de winsten kunnen worden gestuurd. Winststuring zal
volgens dit onderzoek dus niet kunnen worden voorkomen door de flexibiliteit in
accountingstandaarden aan te passen (Field, Lys & Vincent, 2001).
Special Purpose Entities (SPE’s) zijn ook een middel voor managers om de winsten te sturen. Dit is
een entiteit opgericht voor het uitvoeren van specifieke activiteiten voor het moederbedrijf. De
daarbij behorende activa en passiva worden ondergebracht in een aparte balans en komen dus niet
voor in de balans van het moederbedrijf (Dechow & Skinner, 2000). Onderzoek van Dechow en
23
Skinner (2000) heeft aangetoond dat managers risicovolle bezittingen en schulden onderbrengen in
SPE’s om op deze manier de eigen boekhouding op te schonen. Het management maakt optimaal
gebruik van de subjectieve inschattingen die IFRS (principles-based) geeft. Managers structureren
SPE’s op een dusdanige wijze dat de SPE’s niet hoeven te worden meegenomen in het
consolidatieproces. Risicovolle bezittingen en schulden verdwijnen hierdoor uit het moederbedrijf
waardoor het eigen vermogen toeneemt en de winsten kunnen worden gestuurd. De principles-
based accountingstandaarden bieden geen uitkomst om deze vorm van winststuring tegen te gaan
(Dechow & Skinner, 2000).
De verschillende onderzoeken ter kennisgeving aangenomen, kan worden gesteld dat er geen
eenduidig antwoord is te formuleren op de deelvraag. De verschillende onderzoekers zijn het eens
dat de principles-based accountingstandaarden invloed uitoefenen op de hoeveelheid winststuring
bij beursgenoteerde ondernemingen, maar de meningen zijn verdeeld over in welke richting deze
invloed wordt uitgeoefend. Nobes is namelijk van mening dat winststuring kan worden beperkt aan
de hand van principles-based accountingstandaarden, omdat economische transacties kunnen
worden gestructureerd. Het onderzoek van Knoops heeft echter aangetoond dat winststuring juist
wordt aangewakkerd door de interpretatiemogelijkheden die principles-based
accountingstandaarden bieden. De waarnemingen van Knoops worden bevestigd door het onderzoek
van Van Beest en door het onderzoek van Field, Lys en Vincent. Uit het laatstgenoemde onderzoek is
echter wel gebleken dat het gemiddeld bedrag waarmee winsten worden gestuurd niet kan worden
beïnvloed door de accountingbenadering.
3.7 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de definitie van principles-based accountingstandaarden, de verschillende voor-
en nadelen van principles-based accountingstandaarden besproken en in hoeverre winststuring kan
worden beperkt aan de hand van principles-based accountingstandaarden. De kenmerken, voor- en
nadelen en een aantal kernpunten met betrekking tot de beperking van winststuring zijn opgenomen
in het onderstaande schema (figuur 2). Principles-based accountingstandaarden kunnen worden
gekenmerkt als accountingstandaarden met algemene uitgangspunten voor de verwerking en
waardering van accounting aangelegenheden in de externe verslaggeving. Belangrijke kenmerken
van dergelijke accountingstandaarden zijn de hoge mate van subjectiviteit en het ontbreken van
gedetailleerde regels. Daarnaast worden principles-based accountingstandaarden gekenmerkt als
flexibel toepasbaar en zijn deze accountingstandaarden minder complex dan accountingstandaarden
met gedetailleerde en strikte regels. De kwaliteit van accountingstandaarden wordt veelal gemeten
aan de hand van kwalitatieve kenmerken van het stramien. De voor- en nadelen van principles-based
24
accountingstandaarden zijn ook uiteengezet aan de hand van de kwalitatieve kenmerken
betrouwbaarheid, relevantie, vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid. Er is aangetoond dat principles-
based accountingstandaarden bijdragen aan een hoge relevantie. Daarentegen zorgt de hoge mate
van subjectiviteit voor een mindere betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid. Met betrekking tot
begrijpelijkheid bestaat enige consensus; enerzijds draagt de toelichting bij aan een hogere mate van
begrijpelijkheid, anderzijds zorgt de overdaad aan informatie in deze toelichting juist tot een
onoverzichtelijke situatie die de begrijpelijkheid niet ten goede komt.
Met betrekking tot de beantwoording van de deelvraag is er geen eenduidig antwoord te
formuleren. Enerzijds is Nobes van mening dat principles-based accountingstandaarden winststuring
juist kan beperken, omdat economische transacties en gebeurtenissen kunnen worden
gestructureerd aan de hand van principles-based accountingstandaarden. Anderzijds concludeerde
Knoops dat prikkels tot winststuring, zoals winstbonussen, managers aanzet op mogelijkheden
binnen accountingstandaarden te benutten om winstdoelen te bereiken. De ruimte voor
subjectiviteit leidt daarom tot winststuring. Deze conclusies werden ook bevestigd in het onderzoek
van Van Beest. In dit onderzoek werd geconcludeerd dat winststuring niet kan worden uitgesloten,
maar dat de accountingbenadering wel invloed kan uitoefenen op de hoeveelheid winststuring.
Geconcludeerd kan worden dat principles-based accountingstandaarden wel degelijk invloed kunnen
uitoefenen op de hoeveelheid winststuring, maar er is geen overeenstemming of de winststuring kan
worden beperkt of juist wordt aangewakkerd door principles-based accountingstandaarden.
25
26
4. Rules-based Accountingstandaarden4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal om te beginnen worden ingegaan op de definitie van een rules-based
accountingstandaard. Vervolgens zal aan de hand van een literatuuronderzoek een antwoord worden
geformuleerd op de volgende deelvraag: wat is de invloed van rules-based accounting op de
hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen? Om deze deelvraag te
beantwoorden zal een uiteenzetting worden gemaakt tussen de voor- en nadelen van rules-based
accountingstandaarden. Vervolgens zal worden gekeken in hoeverre rules-based
accountingstandaarden als oplossing kunnen fungeren om winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen te beperken. Hierbij zullen de kwalitatieve kenmerken van het Stramien als leidraad
worden gebruikt om de kwaliteit van rules-based accountingstandaarden in kaart te brengen. Tot slot
zal in een korte samenvatting een antwoord worden geformuleerd op de bovenstaande deelvraag en
de behandelde concepten in dit hoofdstuk.
4.2 Definitie rules-based accountingstandaarden
Binnen de internationale accountingstandaarden kan onderscheid worden gemaakt tussen
principles-based- en een rules-based accountingbenadering. Zoals in hoofdstuk 3 is besproken
worden principles-based accountingstandaarden gekenmerkt als standaarden met algemene
uitgangspunten, zonder gedetailleerde regels en ruimte voor interpretatie (Van Beest, 2015). Daar
lijnrecht tegenover staan rules-based accountingstandaarden. Deze accountingstandaarden worden
gekenmerkt door gedetailleerde regels waar onder geen enkele omstandigheid van kan worden
afgeweken. Bij deze accountingstandaarden bieden daarom ook geen ruimte voor interpretatie
(Collins, Pasewark & Riley, 2012).
4.2.1 Kenmerken rules-based accountingstandaarden
Rules-based- en principles-based accountingstandaarden zijn tegenpolen van elkaar. Dit is ook terug
te vinden in de kenmerken van beide accountingstandaarden. Waar principles-based
accountingstandaarden worden gekenmerkt als accountingstandaarden zonder gedetailleerde
regelgeving met een hoge mate van subjectiviteit en met interpretatiemogelijkheden, worden rules-
based accountingstandaarden juist gekenmerkt als accountingstandaarden met gedetailleerde en
strikte regels (Van Beest, 2015). Daarnaast hebben rules-based accountingstandaarden een
dwingend karakter die tweeledig kan worden uitgelegd. Zo bieden rules-based
accountingstandaarden geen ruimte om af te wijken van de gedetailleerde regelgeving. Daarnaast
zijn ondernemingen verplicht om de regels toe te passen (Schipper, 2003). Tenslotte worden rules-
27
based accountingstandaarden gekenmerkt als accountingstandaarden die elke mogelijke
economische gebeurtenis afdekt. In de praktijk komt het echter voor dat een uitzonderlijke situatie
ontstaat waar deze accountingstandaarden niet op toepasbaar zijn. In een dergelijke situatie dienen
regels te worden toegevoegd of een herziening te worden gedaan van de accountingstandaard
(Nelson, 2004). Rules-based accountingstandaarden worden dus gekenmerkt als gedetailleerde en
strikte regels met een dwingend karakter die elke mogelijke economische gebeurtenis afdekken.
4.2.2 Nationale en internationale accountingstandaarden
In het voorgaande hoofdstuk is besproken hoe (inter)nationale accountingstandaarden zich
verhouden met de principles-based benadering. De Nederlandse wet- en regelgeving kan in
vergelijking met IFRS-richtlijnen en accountingstandaarden onder US GAAP worden gezien als een
principles-based accountingstandaard. US GAAP kan worden gezien als het minst principles-based en
de IFRS-richtlijnen kunnen worden gezien als een middenweg tussen beide standaarden. De
verhouding tussen eerdergenoemde accountingstandaarden met de rules-based benadering is
precies tegenovergesteld. De Nederlandse wet- en regelgeving kan niet worden omschreven als een
rules-based accountingstandaard. De Nederlandse wet- en regelgeving heeft geen gedetailleerde
regels en het dwingend karakter in de accountingstandaarden ontbreekt (Schipper, 1989).
Lijnrecht tegenover de Nederlandse wet- en regelgeving staat US GAAP. US GAAP wordt gekenmerkt
als accountingstandaard met strikte en gedetailleerde regelgeving. Daarnaast bevat US GAAP ook het
dwingend karakter aangezien er geen ruimte is om af te wijken van de accountingstandaarden. US
GAAP past daarom in het profiel van een
rules-based accountingstandaard. Wederom
kan IFRS worden aangemerkt als middenweg
tussen beide accountingstandaarden. IFRS
kan net als de Nederlandse wet- en
regelgeving worden aangemerkt als een
principles-based accountingstandaard
aangezien het dwingend karakter in deze
standaard ontbreekt en er weinig
gedetailleerde regels zijn. Daarentegen bevat
IFRS wel meer regels/richtlijnen dan de Nederlandse wet- en regelgeving waardoor er minder ruimte
wordt geboden om af te wijken van de accountingstandaarden dan onder de Nederlandse wet- en
regelgeving (Schipper, 1989).
28
4.2.3 Voorbeelden rules-based accountingstandaarden
Binnen US GAAP zijn er verschillende accountingstandaarden met gedetailleerde regels en een
dwingend karakter. Een voorbeeld van een dergelijke standaard is FAS 13 met betrekking tot de
verwerking van een leaseovereenkomst in de jaarverslaggeving. Met betrekking tot
leaseovereenkomsten kan in de verwerking onderscheid worden gemaakt tussen operational lease
en financial lease. Een financial lease wordt verwerkt als een overname van activa en er ontstaan
betalingsverplichtingen voor de huurder van het activum. Indien een leaseovereenkomst wordt
aangemerkt als operational lease wordt deze behandeld als huidige operationele kosten en vindt
geen overname van het activum plaats. FAS 13 schrijft een aantal criteria voor die bepalen of een
leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als financial lease of als operational lease. FAS 13
schrijft de volgende criteria voor:
Het activum wordt aan het einde van de periode aan de lessee (huurder) overgedragen;
De huurovereenkomst bevat een koopoptie;
De leasetermijn is gelijk aan of meer dan 75 procent van de economische levensduur van het
activum;
De contante waarde aan het begin van de leaseperiode van de minimale leasebetalingen is
gelijk aan of hoger dan 90 procent van de overschrijding van de reële waarde.
Indien een leaseovereenkomst voldoet aan minimaal een van bovenstaande criteria dan wordt deze
leaseovereenkomst aangemerkt als financial lease. Indien aan geen enkele van bovenstaande criteria
wordt voldaan dan wordt een dergelijke leaseovereenkomst aangemerkt als operational lease.
FAS 13 is bij uitstek een voorbeeld van een rules-based accountingstandaard. Voor de bepaling van
de aard van een leaseovereenkomst gelden gedetailleerde en strikte regels met een dwingend
karakter. FAS 13 is in elke situatie toepasbaar en biedt geen ruimte voor interpretatie of
mogelijkheden om af te wijken van deze regels.
Naast FAS 13 kan FAS 2 ook worden omschreven als een rules-based accountingstandaard. FAS 2
omvat de regels omtrent de verwerking van Research en Development (R&D) kosten. In FAS 2 is een
lijst met kostenposten opgenomen die mogen worden aangemerkt als R&D kosten. Daarnaast is ook
een lijst met kostenposten opgenomen die niet mogen worden aangemerkt als R&D kosten. In
onderstaand schema is een aantal voorbeelden beschreven van kosten die volgens FAS 2 wel of niet
mogen worden aangemerkt als R&D kosten.
29
Tabel 1: Verwerking van kosten onder FAS 2.
Wel aangemerkt als R&D kosten Niet aangemerkt als R&D kosten
Laboratoriumonderzoek gericht op de verwerving van nieuwe ontwikkelingen.
Kosten gemoeid bij de kwaliteitscontrole tijdens de productie.
Kosten gemoeid met onderzoek naar toepassing van nieuwe onderzoeksresultaten.
Kosten voor het verfijnen en verbeteren van de kwaliteit van een bestaand product.
Kosten gemoeid met het ontwerpen, de bouw en het testen van prototypes en modellen.
Kosten gemoeid bij seizoensgebonden wijzigingen in bestaande producten.
Kosten gemoeid bij het ontwerpen van gereedschappen voor nieuwe technologieën.
Juridische kosten bij het aanvragen van octrooien of rechtszaken.
Bovenstaande tabel biedt een aantal concrete voorbeelden van kosten die wel/niet mogen worden
aangemerkt als R&D kosten. FAS 2 bevat gedetailleerde regels om te bepalen of gemaakte kosten
mogen worden aangemerkt als R&D kosten. Deze accountingstandaard heeft daarnaast een
dwingend karakter aangezien de regels verplicht moeten worden opgevolgd en er geen
mogelijkheden zijn om af te wijken van deze accountingstandaard. Hiermee voldoet FAS 2 aan de
kenmerken van een rules-based accountingstandaard.
4.3 Voordelen
Binnen de economie zijn er zowel voor- als tegenstanders van rules-based accountingstandaarden.
De kwaliteit van de accountingstandaarden wordt gemeten aan de hand van de kwalitatieve
kenmerken van het Stramien. Dit betreft de begrijpelijkheid, relevantie, vergelijkbaarheid en
betrouwbaarheid. Naast deze kwalitatieve kenmerken zijn uiteraard ook andere voor- en nadelen te
vinden. Aan de hand van deze kwalitatieve kenmerken kan een vergelijking worden gemaakt tussen
de principles-based- en rules-based benadering. In hoofdstuk 3 is duidelijk geworden dat principles-
based accountingstandaarden bijdragen aan een hoge relevantie en gedeeltelijk zorgen dat
informatie uit de jaarrekening begrijpelijk is. Rules-based accountingstandaarden scoren
daarentegen goed op het gebied van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid (Nelson,
2004).
4.3.1 Vergelijkbaarheid
Rules-based accountingstandaarden zorgen ervoor dat de vergelijkbaarheid van de jaarverslaggeving
toeneemt. Opstellers van de jaarrekening dienen zich te houden aan de gedetailleerde regels die
worden voorgeschreven door de rules-based accountingstandaarden. Aangezien elke manager zich
aan dezelfde regels dient te houden, wordt de jaarverslaggeving volgens dezelfde regels opgesteld.
30
Dit biedt de mogelijkheid om de jaarverslagen van verschillende ondernemingen met elkaar te
vergelijken. Indien managers de mogelijkheid zouden hebben om accountingstandaarden naar eigen
inzicht in te vullen, zoals onder de principles-based benadering, gaat dit ten koste van de
vergelijkbaarheid. Managers kunnen namelijk een verschillende interpretatie hebben waardoor de
accountingstandaard op verschillende manieren wordt toegepast en de resultaten tussen
verschillende ondernemingen niet kunnen worden vergeleken. Door de strikte toepassing onder de
rules-based benadering worden de accountingstandaarden uniform toegepast en is het wel mogelijk
om resultaten van verschillende ondernemingen met elkaar te vergelijken (Schipper, 2003).
4.3.2 Betrouwbaarheid
Naast een toename van de vergelijkbaarheid dragen rules-based accountingstandaarden ook bij aan
een toename van de betrouwbaarheid van de jaarverslaggeving. Aangezien onder rules-based
accountingstandaarden gedetailleerde regels dienen te worden opgevolgd, is de verwerking van
economische feiten in de jaarverslaggeving gemakkelijker te toetsen door toezichthouders.
Toezichthouders kunnen eenvoudiger fouten in de jaarverslaggeving herkennen en managers de
opdracht geven om dit aan te passen voordat de jaarverslaggeving openbaar wordt gemaakt. De
informatie in de jaarverslaggeving geeft hiermee een getrouw beeld van de werkelijkheid. Rules-
based accountingstandaarden dragen daarom bij aan een hogere betrouwbaarheid (Mergenthaler,
2009).
4.3.3 Begrijpelijkheid
Ook de begrijpelijkheid van de jaarverslaggeving neemt toe onder rules-based
accountingstandaarden. Managers dienen zich aan strikte regels te houden waardoor gebruikers van
de jaarrekening gemakkelijker kunnen achterhalen hoe de informatie in de jaarverslaggeving tot
stand is gekomen. Hierbij moet wel worden aangetekend dat ervan uit wordt gegaan dat gebruikers
van de jaarrekening enige kennis op dit vakgebied hebben. Door de afwezigheid van
interpretatiemogelijkheden zijn de accountingstandaarden meer gestructureerd en beter te
herkennen. Gebruikers van de jaarrekening zijn daarom beter in staat om de informatie in de
jaarverslaggeving te begrijpen en te vergelijken (Schipper, 2003).
4.3.4 Overige voordelen
Naast de voordelen die tot uiting komen in de kwalitatieve kenmerken van het Stramien zijn er nog
meer voordelen van rules-based accountingstandaarden. Om te beginnen bieden rules-based
accountingstandaarden meer richting aan zowel opstellers van de jaarverslaggeving als aan de
toezichthouders. Door de gedetailleerde regels is het voor opstellers van de jaarverslaggeving
31
gemakkelijker te herkennen hoe een economisch feit moet worden verwerkt. Daarnaast is het voor
toezichthouders ook beter toetsbaar of een managers zich houdt aan de regels voor de verwerking
van economische feiten in de jaarverslaggeving. Aangezien managers zich aan gedetailleerde regels
dienen te houden, kunnen toezichthouders gemakkelijker toetsen of zij hieraan hebben voldaan
(Xiong, 2006).
Daarnaast wordt ook de beoordelingsruimte van managers beperkt door rules-based
accountingstandaarden. Door de gedetailleerde regels en het dwingend karakter van rules-based
accountingstandaarden worden de mogelijkheden tot interpretatie uitgesloten. Hierdoor wordt het
voor managers moeilijker om economische gebeurtenissen of transacties naar eigen inzicht te
verwerken (Burgstahler & Eames, 1998).
Tot slot wordt ook de bedoeling van regelgevers duidelijker gecommuniceerd door de gedetailleerde
regelgeving. Regelgevers stellen de accountingstandaarden op om transparantie te bevorderen en
gebruikers van de jaarrekening in staat te stellen om ondernemingen te beoordelen. Door de
gedetailleerde regels en het dwingend karakter zijn managers niet in staat om af te wijken van de
accountingstandaarden. Op deze manier zullen managers worden gedwongen om economische
feiten te verwerken volgens deze accountingstandaarden en wordt de informatie die regelgevers tot
uiting willen laten komen in de accountingstandaard gepubliceerd in de jaarverslaggeving. Dit
bevordert de transparantie van ondernemingen en biedt gebruikers van de jaarrekening de
mogelijkheid om een onderneming te beoordelen (Benston, Bromwich & Wagenhofer, 2006).
4.4 Nadelen
Naast de nodige voordelen van rules-based accountingstandaarden zijn er ook de nodige nadelen
verbonden aan de gedetailleerde regels van deze accountingstandaarden. Zo wordt de relevantie van
informatie in de jaarverslaggeving in twijfel getrokken. Naast de toetsing aan de hand van de
kwalitatieve kenmerken is er ook nog een aantal algemene nadelen verbonden aan deze
accountingbenadering.
4.4.1 Relevantie
Indien een opsteller van de jaarrekening aan alle regels van een rules-based accountingstandaard
heeft voldaan en dit gecontroleerd is door de toezichthouder, kan worden gesproken van
begrijpelijke, betrouwbare en vergelijkbare informatie over de onderneming. De vraag is echter of
deze informatie voldoende relevant is voor gebruikers van de jaarrekening. Economische feiten
worden door managers volgens de gedetailleerde regels verwerkt, maar hierbij gaat regelmatig
relevante informatie verloren. Rules-based accountingstandaarden bieden houvast aan opstellers
32
van de jaarrekening voor de verwerking van economische feiten, maar spelen niet altijd juist in op
uitzonderlijke situaties waardoor relevante informatie voor de gebruikers van de jaarrekening
verloren gaat (Xiong, 2006). Daarnaast wordt onder de rules-based benadering een aantal zaken niet
meegenomen in de jaarverslaggeving, omdat men meer waarde hecht aan de betrouwbaarheid dan
de relevantie van de jaarverslaggeving. Een voorbeeld hiervan is zelfontwikkelde immateriële activa,
zoals opgebouwde kennis en vaardigheden, ontwikkelde goodwill, uitgaverechten en
klantenbestanden niet worden opgenomen in de jaarverslaggeving (Brouwer, 2014). Deze zaken
kunnen relevante informatie bevatten voor gebruikers van de jaarrekening voor hun beoordeling
over de onderneming. Rules-based accountingstandaarden schrijven voor dat deze zaken niet mogen
worden opgenomen in de jaarverslaggeving, terwijl bij een professionele beoordeling wellicht was
besloten om deze informatie wel op te nemen in de jaarverslaggeving om een getrouwer beeld van
de economische werkelijkheid te verkrijgen. Rules-based accountingstandaarden kunnen door hun
gedetailleerde regels relevante informatie achterwege laten en niet relevante informatie opnemen in
de jaarrekening (Brouwer, 2014).
4.4.2 Overige nadelen
Naast de vraagtekens die worden gesteld bij de relevantie van informatie die rules-based
accountingstandaarden bieden zijn er ook nog andere nadelen die de rules-based benadering met
zich meedraagt. Om te beginnen zorgen de vele gedetailleerde regels binnen een rules-based
accountingstandaard ervoor dat de verwerking van economische gebeurtenissen complex is. Voor de
verwerking van deze economische gebeurtenissen is vaak een omvangrijke en professionele
begeleiding nodig. Managers kunnen door de vele regels “door de bomen het bos niet meer zien”
(Mergenthaler, 2009).
Daarnaast zijn rules-based accountingstandaarden minder goed in staat om met veranderingen om
te gaan. Indien bijvoorbeeld een nieuwe financieringsvorm ontstaat voor ondernemingen zijn rules-
based accountingstandaarden niet flexibel genoeg om dit op een juiste manier te verwerken in de
jaarverslaggeving. Er zal een toevoeging moeten worden gedaan aan bestaande regels om deze
verwerking voor te schrijven. Dit is echter een tijdrovend proces. In dergelijke situaties is het gebrek
aan flexibiliteit in de accountingstandaarden als nadelig te omschrijven (Brouwer, 2014).
Ook blijft het risico bestaan dat de uitvoerige regelgeving wordt omzeild door managers. Managers
zullen transacties en economische gebeurtenissen zo willen structureren en verwerken in de
jaarverslaggeving dat dit leidt tot een gunstiger resultaat. Nobes heeft aangetoond dat managers
transacties volgens gedetailleerde regels structureren om een financial leaseovereenkomst aan te
33
kunnen merken als een operational leaseovereenkomst. Op deze manier kunnen managers invloed
uitoefenen op de resultaten van hun onderneming (Nobes, 2005).
4.5 Winststuring
In de voorgaande paragrafen zijn de voor- en nadelen besproken van rules-based
accountingstandaarden. Een van de nadelen van principles-based accountingstandaarden is dat het
risico blijft bestaan dat de uitvoerige regelgeving wordt omzeild door managers met winststuring tot
gevolg. Er is echter veel discussie over in hoeverre principles-based standaarden winststuring
beperken of juist aanjagen. Wat is de invloed van rules-based accounting op de hoeveelheid
winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen?
Zoals in hoofdstuk 3 en in de voorgaande paragraaf al tot uiting is gekomen is Nobes een
tegenstander van rules-based accounting met betrekking tot het beperken van winststuring. Nobes
(2005) heeft onderzoek gedaan op het gebied van lease transacties. In dit onderzoek wordt
geconcludeerd dat managers sale-and-leasetransacties onder US GAAP (rules-based) dermate
structureren dat een financial lease kan worden aangemerkt als een operational lease. Het is
belangrijk om de aard van de leaseovereenkomst te onderscheiden aangezien het bij een
operationele lease mogelijk is om een boekwinst te behalen, terwijl dit niet mogelijk is bij een
financial leaseovereenkomst. Dit verschil biedt dus de mogelijkheid voor ondernemingen om de
winsten te sturen (Nobes, 2005).
De Special Purpose Entities zijn een ander voorbeeld waar rules-based accountingstandaarden (US
GAAP) tekortschieten om winststuring te beperken. Managers maken gebruik van SPE’s om schulden
en bezittingen met veel risico uit de boekhouding te houden. Managers structureren SPE’s op een
dusdanige manier dat de SPE’s niet meegeconsolideerd hoeven te worden. Op deze manier werd het
eigen vermogen van de onderneming vergroot en hiermee de winsten van de onderneming gestuurd.
De rules-based accountingstandaarden waren niet in staat om deze vorm van winststuring te
voorkomen (Soroosh & Ciesielski, 2004). In hoofdstuk 3 is tot uiting gekomen dat ook principles-
based accountingstandaarden geen uitkomst bieden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat
managers de grenzen van de accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s opzoeken om hun
winsten te sturen. Door de winsten te sturen hopen managers tot gunstigere voorwaarden te komen
om kapitaal aan te trekken. Dechow en Skinner (2000) hebben aangetoond dat bedrijven die
verhoudingsgewijs meer behoefte hebben aan kapitaalinjecties, significant meer SPE’s gebruiken om
schulden uit de eigen boekhouding te houden.
Er zijn echter ook voorstanders van rules-based accountingstandaarden met betrekking tot het
beperken van winststuring. Onderzoek van Heemskerk en Van der Tas (2006) heeft aangetoond dat
34
de verplichte invoering van IFRS voor Nederlandse, beursgenoteerde ondernemingen in 2005 een
positief effect heeft gehad op de kwaliteit van de jaarverslaggeving. Met de verplichte invoering van
IFRS hebben de accountingstandaarden voor Nederlandse ondernemingen een ‘meer’ rules-based
karakter gekregen. Door de verplichte invoering van IFRS is namelijk minder ruimte voor subjectieve
inschattingen van managers. Het onderzoek van Heemskerk en Van der Tas (2006) heeft aangetoond
dat deze verplichte invoering van IFRS de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen heeft doen afnemen.
Het onderzoek van Van Beest (2015) bespreekt een ander voordeel van rules-based accounting met
betrekking tot het beperken van winststuring. Onderzoek van Van Beest heeft aangetoond dat
managers optimaal gebruik maken van keuzemogelijkheden met betrekking tot impairment loss
accounting om hiermee de winsten te sturen. Door de grote mate van subjectiviteit in principles-
based accountingstandaarden kunnen managers aan de hand van impairments de winsten sturen.
Een strengere regelgeving biedt volgens Van Beest (2015) uitkomst om deze vorm van winststuring te
beperken. Door striktere regels voor te schrijven worden managers beperkt in de
keuzemogelijkheden en hiermee kan winststuring worden teruggedrongen. De aard van
accountingstandaarden kan namelijk invloed uitoefenen op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen (Van Beest, 2015).
Tot slot bieden striktere regels ook een uitkomst bij winststuring aan de hand van Joint Ventures. Een
Joint Venture is een vorm van samenwerking waarbij samenwerkende entiteiten een deel van hun
vermogen inbrengen in een nieuw op te richten dochteronderneming (Nelson, Elliot & Tarpley,
2002). Managers kunnen namelijk geneigd zijn om winsten gemaakt door Joint Ventures mee te
nemen in het consolidatieproces, terwijl het moederbedrijf eigenlijk niet genoeg zeggenschap heeft.
Indien gebruik wordt gemaakt van accountingstandaarden met een hoge mate van subjectiviteit
kunnen managers de regels dusdanig structureren dat deze Joint Venture meegenomen wordt in het
consolidatieproces, terwijl er eigenlijk niet genoeg zeggenschap is in de Joint Venture. Een belangrijk
motief voor managers is het behalen van bonussen. Op deze manier kunnen managers meer winst
overleggen en neemt hun bonus toe. Door strikte regels op te stellen met betrekking tot het
opnemen van Joint Ventures in het consolidatieproces kan deze vorm van winststuring worden
beperkt (Nelson, Elliot & Tarpley, 2002).
De verschillende onderzoeken ter kennisgeving aangenomen kan worden gesteld dat er geen
eenduidig antwoord is te formuleren op de deelvraag. De verschillende onderzoekers zijn het eens
dat de rules-based accountingstandaarden invloed uitoefenen op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen, maar de meningen zijn verdeeld over in welke richting deze
35
invloed wordt uitgeoefend. Nobes is namelijk van mening dat winststuring toeneemt, omdat
managers regels dusdanig structureren dat hiermee de winsten kunnen worden gestuurd. Ook met
betrekking tot SPE’s bieden rules-based accountingstandaarden geen uitkomst om winststuring te
beperken. Daartegenover stellen Heemskerk en van der Tas dat met de verplichte invoering van IFRS
de kwaliteit van de jaarverslaggeving is toegenomen en de hoeveelheid winststuring is gedaald. Door
de verplichte invoering van IFRS kregen de accountingstandaarden voor beursgenoteerde
ondernemingen in Nederland minder ruimte voor subjectiviteit. Ook Van Beest concludeert dat door
middel van striktere regels keuzemogelijkheden van managers afnemen en de hoeveelheid
winststuring hiermee kan worden beperkt.
4.6 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de definitie van rules-based accountingstandaarden, de verschillende voor- en
nadelen van rules-based accountingstandaarden besproken en in hoeverre winststuring kan worden
beperkt aan de hand van rules-based accountingstandaarden. De kenmerken, voor- en nadelen en
een aantal kernpunten met betrekking tot de beperking van winststuring zijn opgenomen in het
onderstaande schema (figuur 4). Rules-based accountingstandaarden kunnen worden gekenmerkt als
accountingstandaarden met gedetailleerde regels en een dwingend karakter. Managers zijn namelijk
verplicht om de regels toe te passen en er is geen mogelijkheid om een eigen interpretatie los te
laten op de accountingstandaarden. FAS 2 en FAS 13 (US GAAP) zijn voorbeelden van rules-based
accountingstandaarden. Ook de kwaliteit van rules-based accountingstandaarden kan worden
gemeten aan de hand van de kwalitatieve kenmerken van het Stramien. Rules-based
accountingstandaarden dragen bij aan een verhoogde betrouwbaarheid, begrijpelijkheid en
vergelijkbaarheid van de jaarverslaggeving. Daarentegen zorgt de gedetailleerde regelgeving met een
dwingend karakter ervoor dat in sommige situaties relevante informatie niet wordt opgenomen in de
jaarverslaggeving, omdat dit niet wordt voorgeschreven door de regels. Dit gaat ten koste van de
getrouwe weergave van de economische werkelijkheid van een onderneming.
Met betrekking tot de beperking van winststuring lopen de meningen uiteen. Uit onderzoek van
Nobes is gebleken dat winststuring juist toeneemt aan de hand van winststuring, omdat managers
transacties dusdanig structureren aan de hand van de strenge regelgeving dat hiermee de winsten
kunnen worden gestuurd. Daarnaast bieden rules-based accountingstandaarden ook geen uitkomst
met betrekking tot het beperken van winststuring aan de hand van SPE’s. Uit onderzoek van
Heemskerk en Van der Tas is echter gebleken dat winststuring juist is afgenomen aan de hand van
een verplichte invoering van IFRS gepaard met striktere regelgevingen. De keuzemogelijkheden
worden namelijk beperkt door de striktere regels. Rules-based accountingstandaarden hebben wel
36
degelijk invloed op de hoeveelheid winststuring, maar er is geen overeenstemming of de
winststuring kan worden beperkt aan de hand van deze accountingstandaarden of juist wordt
aangewakkerd.
37
5. Internationale ontwikkelingen5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal stil worden gestaan bij de recente ontwikkelingen met betrekking tot de
accountingstandaarden. In de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat er zowel voorstanders van
rules-based accounting als voorstanders van principles-based accounting zijn met betrekking tot de
beperking van winststuring. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 zijn verschillende voorbeelden van
winststuring behandeld waar accountingstandaarden worden gestructureerd door managers, zoals
SPE’s en Joint Ventures. Om te beginnen worden de verschillende problemen op het gebied van deze
economische gebeurtenissen en transacties besproken. Vervolgens zullen de ontwikkelingen in
accountingstandaarden om deze problemen op te lossen worden besproken. Aansluitend zullen deze
ontwikkelingen resulteren in een tweetal hypothesen die in hoofdstuk 6 zullen worden getoetst aan
de hand van een empirisch onderzoek. Tot slot zal een korte samenvatting worden gegeven van dit
hoofdstuk.
5.2 Terugblik
In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 zijn verschillende onderzoeken aan bod gekomen die problemen met
accountingstandaarden beschreven. Zo werden SPE’s als voorbeeld gegeven van rules-based
accountingstandaarden die tekortschieten om winststuring te beperken. De huidige
accountingstandaarden van US GAAP en IFRS zijn niet in staat om winststuring aan de hand van deze
SPE’s te beperken (Soroosh & Ciesielski, 2004). Managers structureren de huidige regelgevingen op
een dusdanige manier dat het mogelijk is om de winsten te sturen. Onder US GAAP worden de
winsten gestuurd door het structureren van de regels, terwijl onder IFRS optimaal gebruik wordt
gemaakt van de keuzemogelijkheden die deze standaarden bieden. Managers worden gedreven door
incentives zoals bonussen of de mogelijkheden om kapitaal onder gunstigere voorwaarden aan te
trekken (Dechow & Skinner, 2000).
Een tweede onderzoek bracht de problemen met Joint Ventures in kaart. Managers kunnen namelijk
geneigd zijn om winsten gemaakt door Joint Ventures mee te nemen in het consolidatieproces,
terwijl het moederbedrijf eigenlijk niet genoeg zeggenschap heeft. Indien gebruik wordt gemaakt van
accountingstandaarden met een hoge mate van subjectiviteit, zoals principles-based
accountingstandaarden onder IFRS, kunnen managers de hoge mate van subjectiviteit uitbuiten
zodat deze Joint Venture meegenomen wordt in het consolidatieproces, terwijl er eigenlijk niet
genoeg zeggenschap is in de Joint Venture (Nelson, Elliot & Tarpley, 2002).
38
5.3 Ontwikkelingen IFRS
De problemen met betrekking tot winststuring in bovenstaande situaties worden erkend door de
IASB. Met ingang van 1 januari 2013 heeft de IASB daarom nieuwe richtlijnen opgesteld met
betrekking tot het consolidatieproces van SPE’s (IFRS 10), het consolidatieproces van Joint Ventures
(IFRS 11) en de toelichtingsvereisten voor Joint Ventures (IFRS 12).
5.3.1 IFRS 10
Gezien de problemen met betrekking tot de verwerking van SPE’s heeft de IASB besloten nieuwe
richtlijnen in te voeren (IFRS 10). Met de invoering van IFRS 10 is de interpretatieruimte voor
managers afgenomen. Er is minder ruimte voor subjectiviteit als het gaat om het wel of niet ‘in
control’ zijn over een dochtermaatschappij. Het consolidatieproces onder IFRS 10 is toepasbaar voor
elke entiteit. Doordat het begrip ‘control’ een bredere definitie heeft gekregen onder IFRS 10 is er
minder ruimte voor managers een SPE buiten het consolidatieproces te houden indien men ‘in
control’ is (Böhmer, Hoogendoorn & Kruit, 2015). Door de beperking van de subjectiviteit en de
ruimere definitie van control hebben de accountingrichtlijnen onder IFRS meer rules-based
geworden dan voorheen. Er zijn namelijk striktere richtlijnen opgesteld en er is minder ruimte voor
subjectiviteit.
5.3.2 IFRS 11 en IFRS 12
Met de invoering van IFRS 11 worden de keuzemogelijkheden in het consolidatieproces van een Joint
Venture beperkt. Waar onder de oude accountingstandaard (IAS 31) kon worden gekozen voor de
proportionele consolidatiemethode of de equity-methode, is het onder IFRS 11 niet langer mogelijk
om Joint Ventures te consolideren aan de hand van de proportionele methode (Hal & Roelofsen,
2011). Door de beperking van de keuzemogelijkheden in het consolidatieproces kan een betere
consistentie worden bereikt tussen verschillende ondernemingen. Dit heeft een positief effect op de
vergelijkbaarheid van de jaarverslaggeving. Dit wordt daarnaast ook ondersteund door de invoering
van IFRS 12. Hierin zijn de nieuwe toelichtingsvereisten opgenomen met betrekking tot Joint
Ventures. Met de invoering van IFRS 11 en IFRS 12 hebben de accountingrichtlijnen een meer rules-
based karakter gekregen dan voorheen aangezien er minder interpretatiemogelijkheden zijn voor
managers door striktere en gedetailleerdere regels (Hal & Roelofsen, 2011).
De ontwikkelingen in de accountingstandaarden van IFRS bieden de mogelijkheid te onderzoeken
wat de invloed is van het strikter maken van (principles-based) accountingstandaarden op de
hoeveelheid winststuring. Door de invoering van deze nieuwe accountingstandaarden wordt de
verwachting geschept dat winststuring zal afnemen (Soroosh & Ciesielski, 2004). De exacte invloed
39
van deze nieuwe accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring zal worden onderzocht aan
de hand van een empirisch onderzoek. Hiervoor dienen hypothesen te worden opgesteld.
5.4 Hypothesen
Voor gebruikers van de jaarrekening is het van belang dat de externe financiële verslaggeving
betrouwbaar is om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie van een onderneming. In
hoofdstuk 2 is besproken dat de aanwezigheid van winststuring ten koste gaat van de
betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. Het is duidelijk geworden dat er geen eenduidig
antwoord is met betrekking tot de invloed van zowel rules-based- als principles-based
accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring. Door de invoering van IFRS 10, IFRS 11 en
IFRS 12 worden de huidige (principles-based) accountingstandaarden strikter en zijn er minder
interpretatiemogelijkheden voor managers. Hierdoor wordt de verwachting geschept dat de
invoering van deze nieuwe accountingstandaarden de hoeveelheid winststuring zal doen afnemen
(Soroosh & Ciesielski, 2004).
Om te beginnen zal moeten worden onderzocht of managers gebruik maken van SPE’s en/of Joint
Ventures om de winsten te sturen. De winststuring die ontstaat door het structureren van
accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint Ventures wordt ook gekenmerkt door een
grote schommelingen van de waarde van de leverage (Dechow & Skinner, 2000). De leverage kan
worden omschreven als de verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen van de
onderneming (Dechow & Skinner, 2000). Om aan te tonen dat managers de keuzemogelijkheden in
accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint Ventures benutten om de winsten te
sturen, is de volgende hypothese opgesteld:
Hypothese 1: De schommeling in de leverage toont aan dat managers gebruik maken van SPE’s en
Joint Ventures om de winsten te sturen.
Indien is aangetoond dat managers gebruikmaken van de keuzemogelijkheden in de huidige
accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint Ventures om de winsten te sturen, kan
worden onderzocht wat de invloed is van de invoering van de nieuwe accountingstandaarden op de
hoeveelheid winststuring. De verwachting wordt gewekt dat de invoering van de nieuwe
accountingstandaarden de hoeveelheid winststuring zal doen afnemen aangezien deze nieuwe
accountingstandaarden minder interpretatiemogelijkheden bieden voor managers. Uit verschillende
onderzoeken, besproken in hoofdstuk 4, wordt geconcludeerd dat het beperken van de
keuzemogelijkheden en het invoeren van striktere regelgevingen de hoeveelheid winststuring doet
beperken. Verschillende onderzoekers zijn het hier echter niet mee eens. Deze discussie staat
daarom centraal in de tweede hypothese van dit empirisch onderzoek. Deze hypothese luidt:
40
Hypothese 2: De invoering van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 doet de hoeveelheid winststuring afnemen.
5.4 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de internationale ontwikkelingen besproken met betrekking tot een aantal
accountingstandaarden. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 zijn een aantal onderzoeken beschreven
waaruit blijkt dat managers SPE’s en Joint Ventures gebruiken om de winsten van hun
ondernemingen te sturen. De oude accountingrichtlijnen bleken niet in staat om deze vormen van
winststuring te beperken. Aan de hand van de invoering van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 hoopt de
IASB deze vormen van winststuring te beperken. Deze nieuwe accountingrichtlijnen beperken
managers in hun keuzemogelijkheden en schrijven striktere regelgevingen voor. Met de invoering
van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 is de convergentie waar te nemen van de principles-based
accountingrichtlijnen van de IASB naar een meer rules-based karakter. Deze ontwikkelingen zijn
aanleiding voor het opstellen van een tweetal hypothesen die in het hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7
zullen worden getoetst.
41
6. Data en Methodologie6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal de opzet van het empirisch deel van dit onderzoek worden behandeld. Het doel
van het empirisch onderzoek is de verschillende theorieën uit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 te testen in
de werkelijkheid. Dit zal worden gedaan aan de hand van de hypothesen die zijn opgesteld in
hoofdstuk 5. Om te beginnen zullen verschillende onderzoeksmethoden worden beschreven die
toepasbaar zijn op dit vakgebied. Vervolgens zal de keuze tussen de verschillende
onderzoeksmethoden worden toegelicht. Aansluitend zal worden besproken hoe de dataverzameling
tot stand is gekomen en de keuzes hierin worden toegelicht. Tenslotte zal ook worden besproken
hoe de tot stand gekomen data zal worden verwerkt om tot een analyse te komen.
6.2 Onderzoeksmethoden
6.2.1 Soorten onderzoek
Het doel van empirische wetenschappen is het tot stand laten komen van empirische beweringen
aan de hand van een empirische cyclus. Aan de hand van inductie uit empirische waarnemingen of
theorieën kunnen hypothesen worden opgesteld. Bij inductie worden empirische waarnemingen van
het bijzondere naar het algemene geredeneerd. Een onderzoeker bekijkt aan de hand van bepaalde
data wat de reikwijdte is van deze waarnemingen. Een inductieve redenering is altijd generaliserend
en versterkend, omdat deze redenering verder gaat dan wat bekend is (Koning, 2006). De opgestelde
hypothesen kunnen vervolgens worden getoetst. Toetsing kan leiden tot verwerping of tot
bevestiging van de hypothesen. Met betrekking tot het toetsen van de opgestelde hypothesen kan
onderscheid worden gemaakt tussen twee verschillende soorten onderzoek, namelijk kwalitatief
onderzoek en kwantitatief onderzoek (Koning, 2006).
Een kwalitatief onderzoek wordt gekenmerkt als een onderzoek waar geen statistische technieken
worden gehanteerd in het toetsen van hypothesen. Dergelijke onderzoeken bestaan over het
algemeen uit casestudies. Kwantitatieve onderzoeken maken daarentegen wel gebruik van
statistische technieken om hypothesen te toetsen en de geldigheid van redeneringen proberen aan
te tonen. Een belangrijk aspect van deze vorm van onderzoeken is het verzamelen van een dataset.
Deze statistische gegevens kunnen op verschillende manieren worden verkregen, zoals enquêtes of
bestaande data. Kwantitatieve onderzoeken hebben als doel het vinden van causale verbanden
(Koning, 2006).
42
In dit empirisch onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een kwantitatief onderzoek, omdat aan
de hand van een dataset gezocht zal worden naar de verbanden tussen de keuze van
accountingbenadering en de hoeveelheid winststuring. Een kwantitatief onderzoek is door het
gebruik van statistische technieken een beter middel om deze verbanden te onderzoeken.
6.2.2 Onderzoeksmethoden met betrekking tot winststuring
Er zijn drie verschillende onderzoeksmethoden te onderscheiden met betrekking tot winststuring.
Een archival onderzoek is de meest gebruikte onderzoeksmethode met betrekking tot het opsporen
van winststuring. Daarnaast kan ook worden gekozen om winststuring op te sporen aan de hand van
een survey. Tot slot kunnen ook experimenten worden toegepast om winststuring op te sporen
(Van Beest & Knoops, 2011)
Een archival onderzoek (letterlijk: archiefonderzoek) maakt gebruik van databanken waar informatie
van veel bedrijven aanwezig is, zoals jaarcijfers. Een voordeel van een archival onderzoek om
winststuring op te sporen is dat de resultaten uit het onderzoek inductief kunnen worden toegepast.
Deze resultaten kunnen generaliserend worden toegepast. Er zitten echter ook nadelen aan een
archival onderzoek met betrekking tot de opsporing van winststuring. Er kunnen zich bijvoorbeeld
problemen voordoen met vergeten variabelen of de endogeniteit van het onderzoek. Een ander
belangrijk nadeel is dat winststuring slechts indirect kan worden gemeten en uiteindelijk slechts
vermoedens kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de aanwezigheid van winststuring.
Winststuring zal namelijk moeten worden gemeten aan de hand van een proxy (discretionary
accruals), omdat een directe methode om winststuring te meten nauwelijks mogelijk is bij een
archival onderzoek (Van Beest & Knoops, 2011).
De problemen die zich voordoen bij een archival onderzoek zijn bij surveys en experimenten in
mindere mate aanwezig. Surveys en experimenten kunnen worden aangemerkt als onderzoeken
naar het gedrag van mensen. Beide onderzoeksmethoden creëren een situatie waar proefpersonen
een keuze zullen moeten maken. Deze keuze verschaft vervolgens waardevolle informatie voor
onderzoekers. Bij een experiment wordt een situatie gecreëerd waar alle overige variabelen geen
significante invloed uit zullen kunnen oefenen (Koning, 2006). In een dergelijk experiment is het wel
mogelijk om winststuring direct te meten en kan er ook worden geconcludeerd dat winststuring wel
of niet aanwezig is. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van archival onderzoek waar slechts
vermoedens kunnen worden uitgesproken. Een groot nadeel van experimenten als
onderzoeksmethode om winststuring op te sporen is dat de resultaten niet kunnen worden
gegeneraliseerd. Surveys zijn daarentegen minder in staat om winststuring direct te meten dan
43
experimenten. Daarentegen kunnen de resultaten uit een survey wel beter worden gegeneraliseerd
(Van Beest & Knoops, 2011).
In dit empirisch onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een archival onderzoek. Ondanks de
nadelen die verbonden zijn aan deze onderzoeksmethode, geniet deze onderzoeksmethode wel de
voorkeur. Met een archival onderzoek kunnen de onderzoeksresultaten namelijk worden
gegeneraliseerd. Dit is van groot belang aangezien dit onderzoek de invloed van de
accountingbenadering op de hoeveelheid winststuring in het algemeen wil onderzoeken. De
resultaten moeten dus niet alleen toepasbaar zijn op de sample, maar ook in algemene zin.
6.2.3 Modellen om winststuring te herkennen
In hoofdstuk 2 is beschreven dat discretionary accruals een belangrijk middel zijn in het onderzoek
om winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen te herkennen. Daarnaast is al kort besproken
dat in de loop der jaren verschillende modellen zijn ontwikkeld om winststuring in kaart te brengen.
Dechow, Sloan en Sweeney (1995) maken onderscheid in vijf verschillende methoden, namelijk het
Healy model, het DeAngelo model, het Industry model, het Jones model en tot slot het Modified
Jones model. Een belangrijke overeenkomst van deze modellen is het gebruik van discretionary
accruals om winststuring te herkennen. Er zijn echter ook verschillen in deze modellen te
onderscheiden. In Appendix 1 zijn deze verschillende modellen vergeleken.
De verschillende voor- en nadelen van deze modellen in ogenschouw genomen (zie Appendix 1), is
voor dit empirisch onderzoek gekozen om de Modified Jones model toe te passen om de winststuring
bij beursgenoteerde ondernemingen in kaart te brengen. De problemen van het Jones model zijn in
dit model namelijk opgelost waardoor het Modified Jones model de voorkeur geniet. Daarnaast
voldoen het DeAngelo- en Healy model niet voor dit onderzoek aangezien deze modellen
veronderstellen dat non-discretionary accruals constant blijven, terwijl Jones (1991) heeft
aangetoond dat deze accruals variabel zijn. Het Industry model brengt ook nadelen met zich mee met
betrekking tot de veronderstelling dat ondernemingen binnen eenzelfde industrie een gelijke
variëteit hebben in hun non-discretionary accruals. Tot slot zal in dit onderzoek niet één industrie
worden onderzocht waardoor dit model niet relevant is voor dit onderzoek.
Buiten de voordelen van het Modified Jones model ten opzichte van de overige modellen is ook voor
dit model gekozen vanwege voorgaande onderzoeken. De verschillende onderzoeken met betrekking
tot winststuring die zijn besproken in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 zijn namelijk ook uitgevoerd aan de
hand van het Modified Jones model. De tegenstrijdige meningen met betrekking tot de keuze tussen
rules-based- of principles-based accounting kunnen op deze manier beter worden getoetst aangezien
dezelfde methodiek wordt toegepast.
44
6.3 Data
6.3.1 Dataverzameling
In dit empirisch onderzoek zal een archival onderzoek worden gedaan waarbij gebruik zal worden
gemaakt van financiële gegevens van een databank. Deze gegevens zullen worden verkregen via de
company.info. Via deze databank zijn de externe financiële verslaggevingen van miljoenen bedrijven
over de hele wereld verkrijgbaar. Aan de hand van deze financiële gegevens zal dit empirisch
onderzoek worden uitgevoerd.
De sample van dit onderzoek zal bestaan uit beursgenoteerde bedrijven in Nederland. De
Amsterdam Exchange Index (AEX) ondernemingen biedt hierin uitkomst. De AEX bevat een grote
variëteit in ondernemingen aangezien er veel verschillende sectoren zijn opgenomen. Door de grote
variëteit kunnen uitkomsten van dit onderzoek universeel worden toegepast en niet in slechts één
sector. Echter, niet alle AEX-ondernemingen zijn bruikbaar in dit onderzoek. Ondernemingen zonder
Joint Ventures en/of SPE’s zijn niet bruikbaar voor dit onderzoek en zijn daarom geëlimineerd uit de
sample. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een sample van 18 AEX-ondernemingen. Een lijst met deze
ondernemingen is opgenomen in Appendix 2.
In dit onderzoek zal de invloed van de invoering van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 worden onderzocht.
Deze nieuwe accountingstandaarden zijn ingevoerd per 1 januari 2013. Geen van de AEX-
ondernemingen in de sample heeft gebruik gemaakt van early adoption, de mogelijkheid om de
accountingstandaarden al eerder toe te passen, waardoor 1 januari 2013 als peildatum kan worden
genomen voor de invoering van de nieuwe accountingstandaarden. Om de invloed van de invoering
van deze accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring te meten, zal een vergelijking
worden gemaakt tussen twee jaargangen voor de invoering (jaarverslaggeving 2011 en 2012) en
twee jaargangen na de invoering (jaarverslaggeving van 2013 en 2014).
Om dit onderzoek uit te voeren zijn de volgende balansposten uit de verschillende jaarrekeningen
noodzakelijk: totale bezittingen, vlottende activa, vlottende passiva, totale schulden, kas en
kasequivalenten, netto ontvangsten, omzet, materiële activa en de afschrijvingen en amortisatie. De
verschillende waarden van deze balansposten van elk van de ondernemingen uit de sample zijn
noodzakelijk om het onderzoek uit te voeren.
6.3.2 Dataverwerking
45
Om de grote hoeveelheid data in dit onderzoek te kunnen verwerken en analyseren, zal gebruik
worden gemaakt van de programma’s Microsoft Excel en Statistical Package for the Social Sciences
(SPSS). Microsoft Excel is belangrijk om de grote hoeveelheid financiële gegevens van
beursgenoteerde ondernemingen in kaart te brengen. Buiten het in kaart brengen van de financiële
gegevens zal Microsoft Excel ook worden gebruikt om de totale accruals, non-discretionary accruals
en discretionary accruals te berekenen aan de hand van verschillende vergelijkingen. Deze
vergelijkingen zullen in paragraaf 4 worden behandeld. Het programma SPSS stelt ons in staat om
regressieanalyses uit te voeren. Aan de hand van deze analyses kunnen relaties tussen verschillende
variabelen, de afhankelijke en onafhankelijke variabele, in kaart worden gebracht.
Regressieanalyses aan de hand van modellen zijn een belangrijk onderdeel van dit onderzoek. Met
deze analyses kunnen relaties tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen worden onderzocht.
Aan de hand van een regressiemodel kunnen regressiecoëfficiënten worden geschat. Deze
coëfficiënten kunnen vervolgens worden geanalyseerd en de relatie tussen de afhankelijke variabele
en onafhankelijke variabelen kan worden bepaald. In dit onderzoek zal een significantieniveau van
95% worden aangehouden.
Nadat de financiële gegevens in kaart zijn gebracht en regressieanalyses zijn uitgevoerd, zullen de
resultaten van het onderzoek worden gegeven aan de hand van beschrijvende statistieken. Deze
statistieken brengen de resultaten van het onderzoek overzichtelijk en informatief in kaart. Aan de
hand van deze beschrijvende statistieken kunnen uiteindelijk de hypothesen worden getoetst en
conclusies worden getrokken.
6.4 Opzet van het onderzoek
De voor- en nadelen van de verschillende modellen uiteengezet hebbende en het feit dat veel
voorgaande onderzoeken ook gebruik maken van het Modified Jones model om winststuring te
onderzoeken, is gekozen om het Modified Jones model te implementeren in dit onderzoek. In deze
paragraaf zal in worden gegaan op het technisch aspect van het Modified Jones model en de
methodiek van dit onderzoek worden besproken.
Het Modified Jones model maakt gebruik van accruals om winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen op te sporen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen discretionary accruals,
accruals die ontstaan door beslissingen vanuit het management, en non-discretionary accruals,
accruals die worden veroorzaakt door normale bedrijfsactiviteiten waar het management geen
invloed op heeft. Discretionary accruals zijn een indicatie voor winststuring door het management
van ondernemingen. De discretionary accruals kunnen worden afgeleid uit de totale accruals aan de
hand van een aantal stappen.
46
Om te beginnen moeten de totale accruals van een onderneming worden berekend. In dit onderzoek
zal dit worden berekend aan de hand van een Excel-sheet. Om de totale accruals te berekenen dient
de volgende formule te worden toegepast:
TAt=( ΔCAt−ΔCLt−ΔCasht−Depreciationt )/( A t−1)
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
TAt = De totale accruals in jaar t
ΔCA t = De verandering in vlottende activa tussen jaar t en t-1
ΔCLt = De verandering in vlottende passiva tussen jaar t en t-1
ΔCasht = De verandering in kas en kasequivalenten (cash) tussen jaar t en t-1
Depreciationt = De afschrijvings- en amortisatiekosten in jaar t
At−1 = De totale bezittingen in jaar t-1
Zodra de totale accruals zijn afgeleid uit de informatie van ondernemingen aan de hand van
bovenstaande formule, dient onderscheid te worden gemaakt tussen discretionary- en non-
discretionary accruals. Om dit onderscheid te kunnen maken dienen eerst de bedrijfsspecifieke
parameters voor iedere onafhankelijke variabele te worden bepaald aan de hand van een
regressieanalyse. Deze regressieanalyse wordt uitgevoerd aan de hand van het programma SPSS.
Eerdergenoemde bedrijfsspecifieke parameters geven de verhouding weer tussen de afhankelijke- en
onafhankelijke variabelen in de regressievergelijking.
Aan de hand van onderstaande regressievergelijking en SPSS kunnen de bedrijfsspecifieke
parameters worden bepaald. In deze regressievergelijking worden de totale accruals (afhankelijke
variabele) beïnvloed door de totale bezittingen, de verandering in opbrengsten en de materiële vaste
activa. Daarnaast is een error term in de vergelijking opgenomen om de invloeden van variabelen die
niet zijn opgenomen in de regressievergelijking maar wel invloed hebben op de afhankelijk variabele,
te vertegenwoordigen.
De schattingen van de bedrijfsspecifieke parameters kunnen worden bepaald aan de hand van de
volgende formule:
TAt
A t−1=α 1( 1
A t−1 )+α2( Δ REV t
A t−1)+α 3( PPE t
A t−1)+εt
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
TAt = De totale accruals in jaar t
47
At−1 = De totale bezittingen in jaar t-1
Δ REV t = De omzet in jaar t minus de omzet in jaar t-1
PPE t = De materiële vaste activa in jaar t
ε t = De error term in jaar t
α 1, α 2 ,α 3 = De bedrijfsspecifieke parameters
In dit onderzoek zullen de totale regressiecoëfficiënten van de sample worden toegepast. Deze totale
regressiecoëfficiënten zullen dus representatief zijn voor alle onderzochte ondernemingen. Echter,
voor elk boekjaar zullen afzonderlijke regressiecoëfficiënten worden bepaald.
De volgende stap in het opsporen van winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen is het
berekenen van de non-discretionary accruals. Opnieuw zal gebruik worden gemaakt van een Excel-
sheet om deze afhankelijke variabele, in dit geval de non-discretionary accruals, te berekenen. Dit zal
worden gedaan aan de hand van de volgende formule:
NDA t
At−1=α1( 1
At−1 )+α 2( ΔREV t−Δ REC t
A t−1)+α 3( PPE t
At−1)
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
NDA t = De non-discretionary accruals in jaar t
At−1 = De totale bezittingen in jaar t-1
Δ REV t = De omzet in jaar t minus de omzet in jaar t-1
PPE t = De materiële vaste activa in jaar t
Δ REC t = De netto ontvangsten in jaar t minus de netto ontvangsten in jaar t-
1 α 1, α 2 ,α 3 = De bedrijfsspecifieke parameters
Gegeven dat aan de hand van bovenstaande formule de non-discretionary accruals kunnen worden
berekend en de totale accruals aan de hand van de tweede formule, kunnen ook de discretionary
accruals worden berekend. De discretionary accruals kunnen worden berekend door het verschil te
nemen tussen de totale accruals en de non-discretionary accruals. Dit komt tot uiting in de volgende
formule:
DA t=TAt−NDA t
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
DA t = De discretionary accruals in jaar t
TAt = De totale accruals in jaar t
NDA t = De non-discretionary accruals in jaar t
48
In de volgende fase van dit empirisch onderzoek zal een verklaring worden gezocht voor de
discretionary accruals aan de hand van regressiemodellen met een tweetal verklarende variabelen.
De verklarende variabelen in deze regressiemodellen zijn “IFRS” en “leverage”. “IFRS” is een dummy
variabele die representatief is voor de invoering van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS. Deze dummy variabele
zal de waarde 0 aannemen indien deze nieuwe accountingstandaarden nog niet van toepassing zijn
(2011 en 2012) en de waarde 1 aannemen indien deze nieuwe accountingstandaarden wel van
toepassing zijn (2013 en 2014). Een tweede verklarende variabele is de “leverage”. Deze waarde kan
voor iedere jaargang worden berekend door de verhouding tussen het vreemd vermogen en het
totale vermogen te nemen. De geringe omvang van dit onderzoek heeft doen besluiten om af te zien
van controlevariabelen. Naast de geringe omvang is de verwachting dat het nut van deze variabelen
minimaal zal zijn aangezien de sample bestaat uit ondernemingen die in verschillende sectoren actief
zijn. Daarnaast zijn de ondernemingen van eenzelfde omvang aangezien deze worden aangemerkt als
de grootste marktkapitalisatie in Nederland.
Om een verklaring te zoeken voor de discretionary accruals zal gebruik worden gemaakt van een
tweetal regressiemodellen met beide een tweetal verklarende variabelen. Aan de hand van deze
regressiemodellen kan worden onderzocht of er sprake is van een samenhang tussen winststuring
(discretionary accruals) en de verklarende variabelen “IFRS” en “leverage”. Het eerste
regressiemodel heeft de absolute waarde van de discretionary accruals als afhankelijke variabelen.
Het gebruik van de absolute waarde van de discretionary accruals is noodzakelijk om de eerste
hypothese te toetsen. In deze hypothese wordt namelijk alleen het verband tussen de nieuwe
accountingstandaarden en de hoeveelheid winststuring onderzocht. De richting (positieve of
negatieve invloed) die een eventuele invloed heeft, wordt buiten beschouwing gelaten. Dit
regressiemodel ziet er als volgt uit:
ADA i=α 0+α1 IFRSi+α 2LEVERAGE i+εi
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
ADA i = De absolute discretionary accruals
IFRSi = Dummy met waarde 1 indien accountingstandaarden van toepassing zijn
LEVERAGEi = De non-discretionary accruals in jaar t
ε i = Error term
Om te onderzoeken of de invoering van de nieuwe accountingstandaarden de hoeveelheid
winststuring doet afnemen, is bovenstaande regressie niet bruikbaar. Om te bepalen of er sprake van
een positieve of negatieve invloed op de hoeveelheid winststuring dient gebruik te worden gemaakt
49
van discretionary accruals in plaats van absolute discretionary accruals. Het regressiemodel om dit te
onderzoeken ziet er als volgt uit:
DA i=α0+α1 IFRS i+α2 LEVERAGEi+εi
De elementen in bovenstaande formule hebben de volgende betekenis:
DA i = De discretionary accruals
IFRSi = Dummy met waarde 1 indien accountingstandaarden van toepassing zijn
LEVERAGEi = De non-discretionary accruals in jaar t
ε i = Error term
6.5 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de verschillende onderzoeksmethoden besproken die toepasbaar zijn in dit
vakgebied. De verschillen tussen kwalitatieve- en kwantitatieve onderzoeken zijn besproken, de
verschillen tussen archival onderzoek, surveys en experimenten en de verschillende modellen om
winststuring op te sporen zijn beschreven. Dit onderzoek is een kwantitatief, archival onderzoek. De
verschillende voor- en nadelen van de modellen uiteengezet, is gekozen om het Modified Jones
model toe te passen in dit onderzoek.
Vervolgens is ook ingegaan op de data die zal worden gebruikt in dit onderzoek. De sample van dit
onderzoek bestaat uit 18 AEX-ondernemingen. Deze verschillende AEX-ondernemingen zijn actief in
verschillende sectoren waardoor resultaten uit dit onderzoek universeel toepasbaar zijn en niet
slechts in één sector. De data is afkomstig van de financiële databank Company.info. Deze databank
verschaft externe financiële verslaggevingen van de ondernemingen uit de sample. Om de invloed
van de invoering van deze accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring te meten, zal een
vergelijking worden gemaakt tussen twee jaargangen voor de invoering (jaarverslaggeving 2011
en 2012) en twee jaargangen na de invoering (jaarverslaggeving van 2013 en 2014).
De data zal worden verwerkt aan de hand van Microsoft Excel en het programma SPSS. Microsoft
Excel zal worden gebruikt om de discretionary accruals te berekenen. SPSS zal worden gebruikt om
regressieanalyses uit te voeren. Tot slot is ingegaan op het technische aspect van het Modified Jones
model. De totstandkoming van de verschillende regressievergelijkingen zijn behandeld en er is een
toelichting gegeven op de verschillende elementen in deze regressievergelijkingen. In het volgende
hoofdstuk zullen de resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd.
50
7. Resultaten7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden weergegeven van het besproken onderzoek in
hoofdstuk 6. Ten eerste zullen verschillende beschrijvende statistieken worden besproken die in dit
onderzoek tot uiting zijn gekomen aan de hand van de analyses in SPSS. In overzichtelijke tabellen
zullen deze beschrijvende statistieken worden weergegeven. Vervolgens zullen de uitkomsten van de
regressieanalyse worden besproken. Aan de hand van deze regressieanalyses zal worden gekeken
naar de mogelijke invloeden van de “leverage” en het invoeren van de nieuwe IFRS
accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring. Tot slot zal een korte samenvatting worden
gegeven over de resultaten in dit hoofdstuk.
7.2 Beschrijvende statistieken
Om de discretionary accruals te kunnen berekenen, dienen eerst de bedrijfsspecifieke parameters
voor iedere jaargang te worden berekend. Deze bedrijfsspecifieke parameters zullen representatief
zijn voor alle ondernemingen in de sample. Aan de hand van een lineaire regressie in SPSS worden de
verschillende parameters berekend. In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van deze lineaire
regressie weergegeven. Opvallend aan deze resultaten is dat de onafhankelijke variabelen
(weergegeven in de linker kolom) niet in alle jaargangen significant zijn. In dit onderzoek is namelijk
een significantieniveau van 95% aangehouden. Dit kan mogelijk verklaard worden door de beperkte
omvang van de sample. Desondanks zullen de bedrijfsspecifieke parameters (B) worden gebruikt,
omdat deze noodzakelijk zijn voor het berekenen van de discretionary accruals.
Tabel 2: Geschatte bedrijfsspecifieke parameters per jaar a
2011 2012 2013 2014
B Sign .b B Sign.b B Sign.b B Sign.b
(Constant) -1,6E-06 0,156 7,9E-08 0,271 -2,7E-08 0,564 -5,8E-09 0,613
1/At−1 0,364 0,214 -0,09 0,049 0,029 0,012 -0,631 0,000
Δ REV t/ At−1 1,9E-08 0,001 1,3E-05 0,532 6,9E-07 0,542 4,7E-06 0,429
PPE t / At−1 1,7E-07 0,293 1,2E-05 0,278 5,3E-05 0,089 4,9E-07 0,835
a. Afhankelijke variabele: TAt / A t−1.b. Significantieniveau: 95% (α=0,05).
Aangezien de bedrijfsspecifieke parameters bekend zijn, kunnen nu de discretionary accruals worden
berekend. Aan de hand van het Modified Jones model inclusief bovenstaande parameters kunnen de
51
discretionary accruals worden berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van Microsoft Excel.
Vervolgens is een analyse gemaakt van de belangrijkste variabelen voor de regressieanalyse. In tabel
3 is het aantal observaties, de gemiddelden en de standaarddeviaties van de totale bezittingen,
totale accruals, discretionary accruals, absolute discretionary accruals en de leverage opgenomen.
Deze verschillende gegevens zijn voor zowel de gehele sample opgenomen, maar er is ook
onderscheid gemaakt in de periode waar de nieuwe accountingstandaarden niet van toepassing zijn
(2011-2012) en de periode waarin deze nieuwe accountingstandaarden wel van toepassing zijn
(2013-2014). Daarnaast zijn in de rechter kolom van tabel 3 de resultaten van een two-sample t-test
opgenomen. Aan de hand van deze test is gekeken of de gemiddelden van de variabelen van de
periode waarin de nieuwe accountingstandaarden van toepassing zijn significant afwijken van de
gemiddelden in de periode waar deze niet van toepassing zijn.
Tabel 3: Beschrijvende statistieken
a. Significantieniveau: 95% (α=0,05). D.o.f. is de laagste van n1-1 en n2-1.b. Significant als t>t*.
Aan de hand van deze tabel kunnen een aantal zaken worden waargenomen. Om te beginnen is uit
de bovenstaande tabel af te leiden dat de discretionary accruals over de gehele periode een
negatieve waarde aannemen, namelijk -0,1063 met een standaarddeviatie van 0,59874. Wat
daarnaast opvalt aan deze beschrijvende statistieken is dat de gemiddelde omvang van de absolute
discretionary accruals groter is dan de discretionary accruals. Het gemiddelde van deze variabele
bedraagt namelijk 0,2438 en heeft een standaarddeviatie van 0,52178. Dit verschil kan worden
verklaard door het feit dat de discretionary accruals een gemiddelde van nul bevat, terwijl bij
absolute discretionary accruals deze nul zal ontbreken. In het geval dat bij discretionary accruals de
nul ook zal ontbreken, zal het gemiddelde van deze variabele ook groter worden. Zoals besproken in
hoofdstuk 6 zullen de absolute discretionary accruals worden gebruikt om de invloed van de nieuwe
accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring te toetsen. De discretionary accruals zullen
worden gebruikt om te bepalen of de winststuring zal afnemen aan de hand van deze nieuwe
accountingstandaarden.
52
Ook is het gemiddelde van de leverage in de tabel waar te nemen, namelijk 0,6534. De gemiddelde
verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen voor de beursgenoteerde
ondernemingen in deze sample ligt dus op 0,6534. De leverage heeft daarnaast een
standaarddeviatie van 0,13568. Het gemiddelde van de totale bezittingen ligt op 594.128. Dit
gemiddelde moet worden geïnterpreteerd als € 594.128.000.000 aangezien voor de
overzichtelijkheid de waarden van de totale bezittingen in miljoenen zijn weergegeven.
Daarnaast is gekeken naar de verschillen tussen de periode waar de nieuwe accountingstandaard nog
niet van toepassing was en de periode waar deze wel van toepassing was. De gemiddelden de totale
bezittingen, discretionary accruals, absolute discretionary accruals en de leverage liggen in de
periode na de invoering van de nieuwe accountingstandaarden hoger dan de periode ervoor. De
toename van de leverage kan worden geïnterpreteerd als een toename van het vreemd vermogen
ten opzichte van het totale vermogen. In de periode na de invoering van de nieuwe
accountingstandaarden ligt de hoeveelheid vreemd vermogen verhoudingsgewijs hoger dan in de
periode ervoor. Aan de hand van de two-sample t-test is gekeken naar de significantie van de
toename of afname van de gemiddelden. Aan de hand van de two-sample t-test kan worden
geconcludeerd dat alleen de gemiddelden van de discretionary accruals en absolute discretionary
accruals in de periode na de invoering van de nieuwe accountingstandaarden significant verschillen
ten opzichte van de periode hiervoor. Dit resultaat geeft een eerste indicatie dat de invoering van de
nieuwe accountingstandaarden een significante invloed heeft op de winststuring.
7.3 Regressiemodellen
Aan de hand van een tweetal regressievergelijkingen zal het verband tussen de invoering van de
nieuwe accountingstandaarden en de hoeveelheid winststuring worden onderzocht. Deze
regressieanalyse is uitgevoerd in het programma SPSS. Zoals in hoofdstuk 6 is besproken zal gebruik
worden gemaakt van een tweetal verklarende variabelen. De regressieanalyse is uitgevoerd aan de
hand van de volgende modellen:
ADA i=α 0+α1 IFRSi+α 2LEVERAGE i+εi
DAi=α0+α1 IFRS i+α2 LEVERAGEi+εi
Aan de hand van het eerste model zal getracht worden de eerste hypothese te toetsen. Aan de hand
van deze resultaten kan worden aangetoond of managers de keuzemogelijkheden in
accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint Ventures benutten om de winsten te
sturen. Aan de hand van de tweede regressievergelijking zal de tweede hypothese worden getoetst.
Aan de hand van deze resultaten kan een conclusie worden getrokken over welke invloed de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden heeft op de hoeveelheid winststuring.
53
In tabel 4 zijn de resultaten van de regressieanalyses uiteengezet. De uitkomsten van de
regressieanalyse met betrekking tot de eerste regressievergelijking zijn onder de kop ADA i terug te
vinden en de uitkomsten van de regressieanalyse van de tweede vergelijking zijn uiteengezet onder
de kop DA i. Om te beginnen zal worden gekeken naar de regressievergelijking met de absolute
discretionary accruals. De coëfficiënt van de dummyvariabele IFRS kan als volgt worden
geïnterpreteerd: indien de dummyvariabele de waarde 1 aanneemt zal de ADA met 0,307 afnemen.
Uit de resultaten van de regressievergelijking blijkt ook dat de leverage een negatieve relatie heeft
met winststuring (B=-0,307). Dit kan als volgt worden geïnterpreteerd: bij een stijging van de
leverage met 0,1 zullen de absolute discretionary accruals met 0,0307 afnemen.
In dit model is te zien dat zowel de dummyvariabele IFRS (0,017 < 0,05) als de variabele “leverage”
(0,01 < 0,05) statistisch significant zijn bij een significantieniveau van 95%. Hieruit kan worden
geconcludeerd dat beide verklarende variabelen een significante invloed hebben op winststuring. De
eerste hypothese zal dus niet worden verworpen. Hiermee is aangetoond dat managers gebruik
maken van de keuzemogelijkheden in accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint
Ventures om de winsten te sturen. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de invoering van de
nieuwe accountingstandaarden een significante invloed heeft op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen. Er kan echter nog niet worden geconcludeerd dat de hoeveelheid
winststuring afneemt aangezien hier gebruik is gemaakt van absolute discretionary accruals.
Tabel 4: Resultaten regressieanalysen
Absolute discretionary accruals (
ADA i¿
Discretionary accruals (DA i)
B Sign.a B Sign.a
(Constante) 0,895 0,161 0,561 0,291
IFRS (dummy) -0,307 0,017 -0,354 0,048
Leverage -0,386 0,001 0,203 0,153
Adjusted R2 0,092 0,039
F (sign.) 8,136 (0,003) 4,826 (0,043)
a. Significantieniveau: 95% (α=0,05).
Om de tweede hypothese te toetsen zal gekeken worden naar de tweede regressieanalyse. De
resultaten van de tweede regressieanalyse laten zien dat de invloed van de leverage in dit
54
regressiemodel niet significant is. Daarom kunnen er geen conclusies worden verbonden aan deze
verklarende variabele. De dummyvariabele IFRS heeft echter wel een significante invloed op de
discretionary accruals. De coëfficiënt in van deze variabele kan als volgt worden geïnterpreteerd:
indien de dummy variabele de waarde 1 aanneemt, zullen de discretionary accruals met 0,354
afnemen. Gezien de significantie van deze variabele en de negatieve invloed op de discretionary
accruals zal de tweede hypothese niet worden verworpen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden de hoeveelheid winststuring doet afnemen.
Indien de twee modellen worden vergeleken, kan worden gesteld dat het model met de absolute
discretionary accruals een hogere verklaringskracht heeft (0,092>0,039). De Adjusted R2 neemt de
waarde 0,092 aan in dit model. Dit betekent dat dit regressiemodel 9,2% van de variantie in
winststuring verklaard.
7.4 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van dit onderzoek uiteengezet. Aan de hand van regressieanalyses
zijn de hypothesen uit hoofdstuk 5 getoetst. In het eerste deel zijn verschillende beschrijvende
statistieken uit het onderzoek beschreven. De interpretaties van de verschillende coëfficiënten zijn
hierin uiteengezet. Interessant voor het onderzoek zijn de resultaten van de two-sample t-test. Aan
de hand van deze test is gekeken naar de verschillen in de variabelen tussen de periode waar de
nieuwe accountingstandaard nog niet van toepassing was en de periode waar deze wel van
toepassing was. Aan de hand van de two-sample t-test kon worden geconcludeerd dat alleen de
gemiddelden van de discretionary accruals en absolute discretionary accruals in de periode na de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden significant verschillen ten opzichte van de periode
hiervoor. Dit resultaat geeft een eerste indicatie dat de invoering van de nieuwe
accountingstandaarden een significante invloed heeft op de winststuring.
Vervolgens zijn de hypothesen getoetst aan de hand van een tweetal regressievergelijkingen. Aan de
hand van deze regressieanalyse is gebleken dat de invoering van de nieuwe accountingstandaarden
een significante invloed heeft op de hoeveelheid winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen.
Er kon echter nog niet worden geconcludeerd dat de hoeveelheid winststuring afneemt aangezien
hier gebruik is gemaakt van absolute discretionary accruals. Daarnaast kon worden geconcludeerd
dat managers gebruik maken van de keuzemogelijkheden in accountingstandaarden met betrekking
tot SPE’s en Joint Ventures om de winsten te sturen. Aan de hand van de tweede regressieanalyse is
onderzocht of de winststuring afneemt door de invoering van de nieuwe accountingstandaarden. Uit
deze analyse is gebleken dat de invoering van de nieuwe accountingstandaarden de hoeveelheid
55
winststuring doet beperken. Er is namelijk een negatieve relatie te onderscheiden tussen de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden en de hoeveelheid winststuring.
56
8. Conclusie8.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de beantwoording van de onderzoeksvraag centraal. Om te beginnen zullen de
antwoorden van het vijftal deelvragen worden behandeld. Aan de hand van de uitkomsten van het
literatuuronderzoek en de resultaten van het empirisch onderzoek zal vervolgens een antwoord op
de onderzoeksvraag worden geformuleerd. Tenslotte zullen de beperkingen van dit onderzoek
worden beschreven en zullen aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.
8.2 Discussie deelvragen
Winststuring kan worden gedefinieerd als het fenomeen dat ontstaat wanneer managers
gebruikmaken van hun beoordelingsvermogen met betrekking tot de toepassing van
accountingstandaarden in de externe verslaggeving en in het structureren van transacties van de
onderneming om ofwel gebruikers van de jaarrekening te misleiden over onderliggende
economische prestaties van de onderneming, of contractuele resultaten die afhankelijk zijn van de
gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te beïnvloeden.
De belangrijkste motieven die managers hebben om de winsten te sturen zijn het behalen van hun
bonussen door bepaalde prestaties te leveren en het verkrijgen van een hoge aandelenkoers en/of
emissiekoers. Daarnaast kunnen managers ook gemotiveerd worden om de winsten te sturen om
belastingen te vermijden of te verlagen of gunstige voorwaarden te verwerven bij het verkrijgen van
kredieten bij financiële instellingen.
Managers grijpen verschillende methoden aan om de winsten te sturen, zoals het optimaal benutten
van interpretatiemogelijkheden en keuzevrijheden die accountingstandaarden bieden. Een andere
methode is het uitstellen of naar voren halen van transacties. Een laatste methode is het plegen van
fraude. Hier moet worden aangetekend dat deze vorm strafbaar is. Deze methoden om de winsten te
sturen hebben verschillende verschijningsvormen in de praktijk, zoals big bath accounting, income
smoothing, het misbruik maken van het begrip materialiteit en het wel of niet erkennen van winsten.
In het literatuuronderzoek is ook onderzocht wat de invloeden zijn van zowel principles-based
accountingstandaarden als rules-based accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen. Geconcludeerd kan worden dat principles-based
accountingstandaarden wel degelijk invloed kunnen uitoefenen op de hoeveelheid winststuring,
maar er is geen overeenstemming of de winststuring kan worden beperkt of juist wordt
aangewakkerd door principles-based accountingstandaarden. Enerzijds is Nobes van mening dat
57
principles-based accountingstandaarden winststuring juist kan beperken, omdat economische
transacties en gebeurtenissen kunnen worden gestructureerd aan de hand van principles-based
accountingstandaarden. Anderzijds concludeerde Knoops dat prikkels tot winststuring, zoals
winstbonussen, managers aanzet op mogelijkheden binnen accountingstandaarden te benutten om
winstdoelen te bereiken. De ruimte voor subjectiviteit leidt daarom tot winststuring. Deze conclusies
werden ook bevestigd in het onderzoek van Van Beest. In dit onderzoek werd geconcludeerd dat
winststuring niet kan worden uitgesloten, maar dat de accountingbenadering wel invloed kan
uitoefenen op de hoeveelheid winststuring.
Ook rules-based accountingstandaarden hebben invloed op de hoeveelheid winststuring, maar ook
hier is geen overeenstemming of de winststuring kan worden beperkt aan de hand van deze
accountingstandaarden of juist wordt aangewakkerd. Uit onderzoek van Nobes is gebleken dat
winststuring juist toeneemt aan de hand van winststuring, omdat managers transacties dusdanig
structureren aan de hand van de strenge regelgeving dat hiermee de winsten kunnen worden
gestuurd. Daarnaast bieden rules-based accountingstandaarden ook geen uitkomst met betrekking
tot het beperken van winststuring aan de hand van SPE’s. Uit onderzoek van Heemskerk en Van der
Tas is echter gebleken dat winststuring juist is afgenomen aan de hand van een verplichte invoering
van IFRS gepaard met striktere regelgevingen. De keuzemogelijkheden worden namelijk beperkt door
de striktere regels.
8.3 Beantwoording onderzoeksvraag
De doelstelling van deze scriptie is het vinden van een oplossing om winststuring te beperken. In dit
onderzoek zal worden gekeken welk accountingsysteem, principles-based of rules-based, de beste
bijdrage levert aan het beperken van winststuring. De volgende probleemstelling staat centraal in dit
onderzoek:
“Welke benadering met betrekking tot accountingstandaarden moet worden gekozen om
winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen te beperken?”
Het literatuuronderzoek is onvoldoende om deze onderzoeksvraag te beantwoorden aangezien er
discussie bestaat over wat de exacte invloeden zijn van beide accountingbenaderingen op de
hoeveelheid winststuring. Door middel van het empirisch onderzoek is getracht een antwoord te
vinden op de onderzoeksvraag. In dit empirisch onderzoek is onderzocht welke invloed de invoering
van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 heeft op de winststuring van beursgenoteerde ondernemingen. Dit
zijn accountingstandaarden met betrekking tot de verwerking van Joint Ventures en SPE’s in de
externe jaarverslaggeving. Met de invoering van deze nieuwe accountingstandaarden hebben de
IFRS-accountingstandaarden (principles-based) striktere en gedetailleerdere regels gekregen.
58
Hierdoor kan worden gekeken of rules-based accountingstandaarden of principles-based
accountingstandaarden winststuring kunnen beperken. Daarnaast is onderzocht of managers Joint
Ventures en/of SPE’s gebruiken om de winsten te sturen. In het empirisch onderzoek zijn twee
hypothesen getoetst, namelijk:
Hypothese 1: De schommeling in de leverage toont aan dat managers gebruik maken van
SPE’s en Joint Ventures om de winsten te sturen.
Hypothese 2: De invoering van IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 doet de hoeveelheid winststuring
afnemen.
Aan de hand van het Modified Jones model en een tweetal regressiemodellen zijn bovenstaande
hypothesen getoetst. Om te beginnen is een two-sample t-test uitgevoerd. Aan de hand van deze
test is gekeken naar de verschillen in de variabelen tussen de periode waar de nieuwe
accountingstandaarden nog niet van toepassing waren en de periode waar deze wel van toepassing
waren. Aan de hand van de two-sample t-test kon worden geconcludeerd dat alleen de gemiddelden
van de discretionary accruals en absolute discretionary accruals in de periode na de invoering van de
nieuwe accountingstandaarden significant verschillen ten opzichte van de periode hiervoor. Dit
resultaat geeft een eerste indicatie dat de invoering van de nieuwe accountingstandaarden een
significante invloed heeft op de winststuring.
Vervolgens zijn de hypothesen getest aan de hand van twee regressiemodellen. Uit de resultaten kan
worden geconcludeerd dat managers gebruik maken van de keuzemogelijkheden in
accountingstandaarden met betrekking tot SPE’s en Joint Ventures om de winsten te sturen. Aan de
hand van de tweede regressieanalyse is onderzocht of de winststuring afneemt door de invoering
van de nieuwe accountingstandaarden. Uit deze analyse is gebleken dat de invoering van de nieuwe
accountingstandaarden de hoeveelheid winststuring doet beperken. Er is namelijk een negatieve
relatie te onderscheiden tussen de invoering van de nieuwe accountingstandaarden en de
hoeveelheid winststuring.
Aan de hand van de resultaten uit het empirisch onderzoek, gecombineerd met de uitkomsten uit
het literatuuronderzoek, kan worden geconcludeerd dat rules-based accountingstandaarden beter in
staat zijn om winststuring te beperken dan principles-based accountingstandaarden. Door de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden is de winststuring bij beursgenoteerde
ondernemingen namelijk afgenomen. Dit kan verklaard worden door de striktere en gedetailleerdere
regels in de nieuwe accountingstandaarden. Hierdoor hebben de managers minder
interpretatiemogelijkheden en keuzevrijheden en dus minder methoden om de winsten te sturen.
Om winststuring te beperken kan dus beter worden gekozen voor rules-based
59
accountingstandaarden. Echter, rules-based accountingstandaarden brengen ook nadelen met zich
mee, zoals de complexiteit van deze accountingstandaarden en de negatieve invloeden op de
relevantie van financiële informatie in de externe verslaggeving. De IASB zal dus een afweging
moeten maken tussen de voordelen, afname van winststuring, en de nadelen die rules-based
accountingstandaarden met zich meebrengen.
De resultaten van dit onderzoek ontkrachten de conclusies van Nobes. Nobes is namelijk van mening
dat striktere regels in accountingstandaarden winststuring doet toenemen, terwijl de resultaten van
dit onderzoek juist hebben aangetoond dat winststuring wordt beperkt door het invoeren van
striktere regels. Hierdoor komen de resultaten van dit onderzoek wel overeen met het onderzoek
van Heemskerk en Van der Tas en het onderzoek van Nelson, Elliot en Tarpley. Uit beide
onderzoeken kon worden geconcludeerd dat winststuring kan worden beperkt aan de hand van
rules-based accountingstandaarden. De conclusie van beide onderzoeken wordt ondersteund met de
resultaten van dit onderzoek.
8.4 Beperkingen van het onderzoek
Een van de beperkingen van dit onderzoek is dat slechts naar de korte termijn invloeden van de
invoering van de nieuwe accountingstandaarden is gekeken. Op de korte termijn neemt winststuring
af door de invoering van de nieuwe accountingstandaarden. Over de lange termijn kunnen echter
geen conclusies worden getrokken, want wellicht vinden managers nieuwe methoden om de winsten
te sturen aan de hand van SPE’s en/of Joint Ventures. Daarnaast is alleen gekeken naar de
verschuiving van principles-based accountingstandaarden naar accountingstandaarden met een
rules-based karakter. Er is in dit onderzoek niet gekeken naar de invloeden op winststuring van een
verschuiving van rules-based accountingstandaarden naar accountingstandaarden met een
principles-based karakter.
8.5 Aanbevelingen voor verder onderzoek
In vervolgonderzoek zou kunnen worden gekeken naar de lange termijn invloeden van de invoering
van de nieuwe accountingstandaarden. Hierbij kan worden gedacht aan een termijn van vijf jaar.
Daarnaast zou onderzoek kunnen worden gedaan naar een verschuiving van rules-based
accountingstandaarden naar accountingstandaarden met een principles-based karakter en welke
invloed dit heeft op de winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast zou de invloed
van wijzigingen in andere accountingstandaarden op de hoeveelheid winststuring kunnen worden
onderzocht.
60
LiteratuurlijstBenston, G.J., Bromwich, M. & Wagenhofer, A. (2006). Principles-based versus rules-based
accounting standards: The FASB’s standard setting strategy. Abacus, 42 (2), 165-188.
Böhmer, S., Hoogendoorn, M.N. & Kruit, R. (2015). Ernst & Young Handboek Jaarrekening 2015.
Deventer: Wolters Kluwer.
Brouwer, A. (2014). Innovatie in de jaarrekening. Spotlight special PWC, 21 (2), 16-20.
Burgstahler, D. & Eames, M. (1998). Management of earnings and analyst’s forecasts. Working paper
University of Washington, Washington.
Collins, D.L., Pasewark, W.R. & Riley, M.E. (2012). Financial reporting outcomes under Rules-based
and Principle-based accounting standards. Accounting Horizons, 26 (4), 681-705.
DeAngelo, L.E. (1986). Accounting numbers as Market Valuation Substitutes: A Study of Management
Buyouts of Public Stockholders. The Accounting Review, 61 (3), 400-420.
Dechow, P.M. & Skinner, D.J. (2000). Earnings management: Reconciling the views of Accounting
Academics, Practitioners, and Regulators. Accounting Horizons, 14 (2), 235-250.
Dechow, P.M. & Sloan, R.G. (1991). Executive incentives and the horizon problem: an empirical
investigation. Journal of Accounting and Economics, 14 (2), 51-89.
Dechow, P.M., Sloan, R.G. & Sweeney, A.P. (1995). Detecting earnings management. The Accounting
Review, 4 (1), 193-225.
Field, T.D., Lys, T.Z. & Vincent, L. (2001). Empirical research on accounting choice. Journal of
Accounting and Economics, 31 (1), 255-307.
Hal, R. & Roelofsen, E. (2011). IFRS 11 ‘Joint Arrangements’: meer dan het schrappen van een keuze.
Spotlight, 18 (3), 22-28.
Hall, B.J. & Liebman, J.B. (1998). Are CEOs really paid like bureaucrats. The quarterly Journal, 113 (3),
653-691.
Healy, P.M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions. Journal of Accounting and
Economics, 7 (6), 85-107.
Healy, P.M. & Wahlen, J.M. (1999). A review of the Earnings Management literature and its
implications for standard setting. Accounting Horizons, 13 (4), 365-381.
Heemskerk, M. & Van der Tas, L. (2006). Veranderingen in resultaatsturing als gevolg van de
invoering van IFRS. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 17 (8), 1-9.
61
Hoogendoorn, M.N. & Mertens, G.M.H. (2001). Kwaliteit van de financiële verslaggeving in
Nederland. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 75 (10), 406-420.
Jones, J.J. (1991). Earnings Management During Import Relief Investigations. Journal of Accounting
Research, 29 (2), 3-18.
Knoops, C.H. (2004). Bijzondere waardevermindering van vaste activa. Maandblad voor Accountancy
& Bedrijfseconomie, 78 (6), 282-292.
Koning, F. (2006). Methoden voor wetenschappelijk onderzoek. Maandblad voor Accountancy en
bedrijfseconomie, 7 (3), 100-107.
Levitt, A. (1998). The numbers game. The CPA Journal, 68 (12), 14-20.
Mergenthaler, R. (2009). Principles-Based versus Rules-Based Standards and Earnings Management.
Working Paper University of Iowa, Iowa.
Mohanram, P.S. (2003). How to manage Earnings Management. Accounting World, 6 (2), 1-11.
Mulford, C.W. & Comiskey, E.E. (2002). The financial numbers game: Detecting creative accounting
practices. New York: John Wiley & Sons.
Nelson, M.W. (2003). How are earnings managed? Examples from auditors. Accounting Horizons,
17 (2), 17-35.
Nelson, M.W. (2004). Behavioural evidence on the effects of principle and rule based standards.
Accounting Horizons, 17 (1), 91-104.
Nelson, M.W., Elliot, J.A. & Tarpley, R.L. (2002). Evidence from Auditors about managers’ and
accountants’ earnings management decisions. The Accounting Review, 77 (3), 175-202.
Nobes, C.W. (2005). Rules-Based Standards and the Lack of Principles in Accounting. Accounting
Horizons, Vol. 19 (1), 25-34.
Schipper, K. (1989). “Commentary on earnings management. Accounting Horizons, 3 (4), 91-102.
Schipper, K. (2003). Principle based accounting standards. Accounting Horizons, 17 (1), 61-72.
Soroosh, J. & Ciesielski, J.T. (2004). Accounting for Special Purpose Entities Revised: FASB
Interpretation 46 (R). The CPA Journal, 74 (7), 1-27.
Van Beest, F. van (2015). Rules-Based and Principles-Based Accounting Standards and the Interplay
with Earnings Management. Journal of Modern Accounting and Auditing, 4 (3), 5-19.
Van Beest, F. van & Knoops, C.D. (2011). Verslaggevingsstandaarden en resultaatsturing. Maandblad
voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 85 (10), 489-500.
Xiong, Y. (2006). Earnings management and its measurement: a theoretical perspective. The Journal
of American Academy of Business, 9 (1), 214-219.
62
Appendix 1: Vergelijking tussen modellen om winststuring te herkennenOnderstaand zijn de verschillende modellen om winststuring te herkennen vergeleken. Een
belangrijke overeenkomst van deze modellen is het gebruik van discretionary accruals om
winststuring te herkennen. Er zijn echter ook verschillen in deze modellen te onderscheiden.
Het Healy model
Het doel van het Healy model is het maken van een voorspellingen met betrekking tot winststuring
door het management van een onderneming. Een belangrijke aanname van dit model is het constant
blijven van non-discretionary accruals in elke periode. Healy (1985) stelt daarentegen dat de
discretionary accruals variëren in verschillende perioden. Door het constant blijven van non-
discretionary accruals kunnen discretionary accruals in kaart worden gebracht door het verschil te
berekenen tussen de totale accruals en de non-discretionary accruals (Healy, 1985)
DeAngelo model
Het DeAngelo model borduurt verder op het Healy model. Ook in dit model wordt de aanname
gemaakt dat non-discretionary accruals constant blijven. Ook het berekenen van de discretionary
accruals verschilt niet van het Healy model. Het verschil tussen het DeAngelo model en het Healy
model is het feit dat het DeAngelo model slechts één periode terug in ogenschouw kan nemen,
terwijl het Healy model meerdere perioden op kan nemen in de berekening van de discretionary
accruals (DeAngelo, 1986).
Het Jones model
Het Jones model verschilt van bovenstaande modellen door te stellen dat non-discretionary accruals
variabel zijn in plaats van constant. Jones (1991) stelt dat dit kan worden verklaard door de
veranderingen in de verkoopopbrengsten en veranderingen in de waardering van vaste activa ten
opzichte van eerdere jaargangen. De berekening van de discretionary accruals is wel overeenkomstig
met het Healy model en het DeAngelo model. Nadelig aan het Jones model is dat
verkoopopbrengsten kunnen worden beïnvloed door het management en dit ten koste gaat van de
betrouwbaarheid van het model.
Het Industry model
Het Industry model van Dechow en Sloan (1991) is vergelijkbaar met het Jones model. Het Industry
model heeft net als het Jones model de veronderstelling dat non-discretionary accruals variabel zijn
63
en ook de methode om de discretionary accruals te berekenen komt overeen. Waar het Industry
model zich in onderscheid is de veronderstelling dat de variabiliteit in non-discretionary accruals
gelijk is binnen eenzelfde industrie. Dechow en Sloan (1991) hebben met hun onderzoek aangetoond
dat de variabiliteit voor elke onderneming binnen de industrie eenzelfde patroon heeft. Er zijn echter
nadelen verbonden aan deze veronderstelling. Zo wordt de variabiliteit in non-discretionary accruals
die alleen binnen een onderneming plaatsvindt niet in ogenschouw genomen in dit model. Een ander
nadeel van dit model is dat alleen de correlatie non-discretionary accruals worden meegenomen in
het model, de correlatie van discretionary accruals wordt buiten beschouwing gelaten.
Het Modified Jones model
Het probleem binnen het Jones model was de mogelijke beïnvloeding van verkoopopbrengsten. Deze
manipulatie gaat namelijk ten koste van de betrouwbaarheid van dit model. Dechow, Sloan en
Sweeney (1995) hebben het Jones model aangepast (gemodificeerd) om dit probleem te voorkomen.
In het Modified Jones model wordt de netto omzet aangeduid als non-discretionary accruals.
Daarnaast worden afwaarderingen in voorraden als discretionary accruals aangemerkt. In het Jones
model worden deze afwaarderingen wel meegenomen in non-discretionary accruals. Door dit
onderscheid te maken in de verkoopopbrengsten hebben Dechow, Sloan en Sweeney het probleem
met gemanipuleerde verkoopopbrengsten op weten te lossen aangezien deze manipulatie werd
veroorzaakt door afwaarderingen in de voorraden (Dechow, Sloan & Sweeney, 1995).
De verschillende voor- en nadelen van deze modellen in ogenschouw genomen, is voor dit empirisch
onderzoek gekozen om de Modified Jones model toe te passen om de winststuring bij
beursgenoteerde ondernemingen in kaart te brengen. De problemen van het Jones model zijn in dit
model namelijk opgelost waardoor het Modified Jones model de voorkeur geniet. Daarnaast voldoen
het DeAngelo- en Healy model niet voor dit onderzoek aangezien deze modellen veronderstellen dat
non-discretionary accruals constant blijven, terwijl Jones (1991) heeft aangetoond dat deze accruals
variabel zijn. Het Industry model brengt ook nadelen met zich mee met betrekking tot de
veronderstelling dat ondernemingen binnen eenzelfde industrie een gelijke variëteit hebben in hun
non-discretionary accruals. Tot slot zal in dit onderzoek niet één industrie worden onderzocht
waardoor dit model niet relevant is voor dit onderzoek.
Buiten de voordelen van het Modified Jones model ten opzichte van de overige modellen is ook voor
dit model gekozen vanwege voorgaande onderzoeken. De verschillende onderzoeken met betrekking
tot winststuring die zijn besproken in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 zijn namelijk ook uitgevoerd aan de
hand van het Modified Jones model. De tegenstrijdige meningen met betrekking tot de keuze tussen
64
rules-based- of principles-based accounting kunnen op deze manier beter worden getoetst aangezien
dezelfde methodiek wordt toegepast.
65
Appendix 2: Sample met beursgenoteerde AEX-ondernemingen
Naam AEX-onderneming Land van herkomst
1. Aalberts Industries N.V. NL
2. Akzo Nobel N.V. NL
3. ASML Holding N.V. NL
4. Gemalto N.V. NL
5. Heineken Holding N.V. NL
6. Koninklijke Ahold N.V. NL
7. Koninklijke Boskalis Westminster N.V. NL
8. Koninklijke DSM N.V. NL
9. Koninklijke KPN N.V. NL
10. Koninklijke Philips N.V. NL
11. Koninklijke Vopak N.V. NL
12. Randstand Holding N.V. NL
13. RELX NL
14. Royal Dutch Shell plc NL
15. TNT Express N.V. NL
16. Unibail-Rodamco SE NL
17. Unilever N.V. NL
18. Wolters Kluwer N.V. NL
66