practica - vlaamse psychologische en pedagogische kring€¦ · i. ontwikkelingsgeschiedenis en...
TRANSCRIPT
Academiejaar 2015-2016
Lesgever: Fanny Dumarey | Door: Delfien Vansteelandt
LESSEN +
NOTA’S
PRACTICA
GEDRAGSTHERAPIE
INHOUD
INLEIDING 1
PRACTICA 1
AANWEZIGHEID EN EVALUATIE 1
GEDRAGSTHERAPIE: INTRODUCTIE 2
DOEL OEFENINGEN 2
Skillslab 2
HET GEDRAGSTHERAPEUTISCH PROCES 3
HET EERSTE CONTACT 3
De aanmelding 3
Het intakegesprek 3
De therapeutische relatie 4
Voorbeeld 4
HET MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE 7
DE AANMELDING 7
MET WAT: ANALYSE VAN DE AANMELDINGSKLACHT 8
MET WAT: CONCRETISERING VAN DE KLACHTEN IN DE RUIMERE CONTEXT 8
DE KLACHTENANALYSE 8
I. ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS EN VERLOOP VAN DE KLACHTEN 8
II. HANTERINGSGEDRAG & SOCIALE ONDERSTEUNING 9
III. ZIEKTETHEORIE EN ATTRIBUTIES 11
IV. GEZONDHEIDSTHEORIE EN GENEZINGSTHEORIE 12
PROBLEEMSAMENHANG 12
1. VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG (VPS) 12
2. HOLISTISCHE THEORIE (HT) 12
DE VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG 12
OPBOUW 12
Aandachtspunten VPS 15
OPDRACHT 1: MAAK EEN VPS BIJ DE OPGEGEVEN CASUS 15
Klachten/probleemgebieden 15
Voorlopige Probleemsamenhang 16
BESPREKING VPS 16
Cruciaal 17
Voorbeeld bespreking 17
PROBLEEMANALYSE (ONDERZOEKSVRAGEN) EN DIAGNOSESTELLING: HET HYPOTHESETOETSEND MODEL 18
ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN 18
De empirische cyclus 18
Onderkenning en verklaring 18
OPERATIONALISEREN VAN ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN 19
Vragenlijsten 20
Metingen en opdrachten 20
Casus Evelyne 21
Topografische analyse 22
THERAPIESPECIFIEKE ANALYSES ZIJN ONDERDEEL VAN VERKLARENDE DIAGNOSTIEK 24
ALLE GEDRAG IS AANGELEERD 24
FUNCTIONELE ANALYSES: COMBINATIE VAN DE KLASSIEKE EN OPERANTE COMPONENT 25
Klassieke conditionering (Pavlov) 25
Van experiment naar klinische casusconceptualisatie 27
Eigen betekenis- + functie-analyse (= samen functionele analyse) 32
Hoe breng je de betekenis- en functie-analyse (= samen functionele analyse) terug naar de
cliënt? 33
INDICATIESTELLING – ADVIES 33
HOLISTISCHE THEORIE 33
DOELSTELLINGEN EN THERAPIEPLAN 34
I. Keuze van het eerste te bewerken probleem 34
II. Opstellen algemene en intermediaire doelstellingen 35
III. Indicatiestelling 38
IV. Opstellen therapieplan: koppelen componenten, intermediaire doelen en interventies 40
Inle
idin
g
1
INLEIDING
Anouk Vanden Bogaerde
Vakgroep Experimenteel Klinische en Gezondheidspsychologie
Gedragstherapie: stel je voor dat je ’s nachts alleen in bed ligt en je hoort lawaai (= situatie),
wat is het eerste dat je denkt (‘inbreker’) en voelt (‘angst’) en hoe voel je dat
(‘spierspanningen, hartkloppingen, ...) en wat doe je dan (‘gaan kijken, in bed blijven liggen en
luisteren’) ? gevolg: niet snel gaan slapen
o Sequentie: situatie gedachten gevoelens gedrag
o Moraal: het is niet zozeer de situatie die een bepaald gedrag gaat uitlokken!
Hetgeen wat je voelt en doet, is in grote mate afhankelijk van hetgeen je
denkt
Als je het gedrag wilt veranderen omdat de gevolgen ervan te zwaar
doorwegen, ga je iets moeten doen met de gedachten
Tweede stap: dat verhaal ga je nooit helemaal begrijpen (waarom net die
persoon dat denkt), als je de achtergrond en geschiedenis errond niet
kent, en eraan werkt
Gedragstherapie is omvattend: wat zit er onder het gedrag, en waar heeft
iemand de bijhorende ideeën vandaan gehaald?
o Het gebruiken van die sequens (5 G’s) is een goede tool om te gebruiken
o Kijken: waar in die keten kan ik het makkelijkst gaan ingrijpen?
o Practica: hoe ga ik dat gesprekstechnisch aanpakken om die informatie te verkrijgen,
om te weten waar je kan ingrijpen en welke interventies daarvoor nodig zijn?
PRACTICA
6 sessies:
1. Introductie en aanmelding en klachtenanalyse
2. Skillslab 1
3. VPS + Ondekennende probleemanalyse
4. Verklarende probleemanalyse
5. Holistische theorie en therapieplan
6. Skillslab 2
AANWEZIGHEID EN EVALUATIE
Aanwezigheid in de sessies is verplicht!
Evaluatie
o Periodieke evaluatie
Examen theorie (11/20)
Examen oefeningen (5/20) (ALTIJD een vraag over betekenis- en operante
analyse, ook soms over attributie, behandelplan, ...)
o Permanente evaluatie
Aanwezigheid & medewerking in de oefeningen (4/20)
→ informatieblad!
Opdrachtenbundel! (‘inspanningsverbintenis’)
Inle
idin
g
2
GEDRAGSTHERAPIE: INTRODUCTIE
Centraal:
o Opstellen van een individueel behandelplan op basis van een gedetailleerde
probleemanalyse
Individueel behandelplan: voor élke cliënt wordt een ander behandelplan
opgesteld (op basis van de probleemanalyse die gebeurd is => belangrijk!)
Vrij grondige probleemanalyse nodig, vooraleer je een interventie kunt
doen
Model voor probleemidentificatie
DOEL OEFENINGEN
Het model voor probleemidentificatie TOEPASSEN op papier en in gesprekken
Inoefenen door middel van:
o Gevalsbeschrijving
o Videocasus
o Rollenspel
o Skillslab
o Cases online (via link Minerva)
SKILLSLAB
Inoefenen vaardigheden:
o Inhoudelijk (‘Wat ga je vragen?’)
o Vormelijk (‘Hoe ga je dat precies bevragen?’)
Video / DVD
Inle
idin
g
3
HET GEDRAGSTHERAPEUTISCH PROCES
HET EERSTE CONTACT
DE AANMELDING
Over wie gaat het?
o Volwassenen melden vaak zichzelf aan
o Kan ook een aanmelding door de partner, familie, huisarts, ... zijn
Wat is de aard van de problemen?
o Je wil weten: ‘kan ik dat?’, zodat je eventueel kan doorverwijzen
o “Kun je kort even uitleggen waarover het gaat?”
o Is ook handig naar de eerste sessie toe, om al iets te weten
Waar woont de persoon?
o Als mensen te ver wonen, is dat motivationeel niet zo handig
+ informatie over het eerste gesprek (duur, wat er wordt besproken, ...)
+ financiële informatie (hoeveel het zal kosten, want momenteel wordt dat niet
terugbetaald)
+ contactgegevens van de persoon (zodat je hen kan opbellen in geval van ziekte, ...)
+ wie komt er mee naar het eerste gesprek?
o Moet je op 2 minuten tijd beslissen: wie laat je meekomen naar het eerste
gesprek?
o Je moet heel snel bij de pinken zijn en nagaan wat de hulpvraag is
Depressie alleen zien
Huwelijksprobleem best beide partners zien, zodat je met hen beiden
een therapeutische relatie kan opbouwen
o Wie heb ik nodig? Met wie moet ik een therapeutische relatie gaan vormen?
o Gedragstherapie bij kindjes: opletten dat er geen sprake is van een
angstprobleem, maar echt van een gedragsprobleem
o Bij pubers: als ouders bellen, is het belangrijk om na te gaan of het kind zelf op de
hoogte is dat er gebeld wordt, of ze akkoord zijn, of ze zelf bereid zijn te komen,
...
Pubers vanaf 15 jaar: meestal proberen hen alleen bij jou te krijgen
Pubers niet het idee geven dat je de kar trekt van de mama en papa!
“Ik ben hier voor jou, niet voor je ouders, en alles dat je hier vertelt, blijft (in
principe) tussen ons”
HET INTAKEGESPREK
Duur: 2 tot 3 gesprekken
Doel:
o Informatie verzamelen
o Opbouwen therapeutische relatie
o Taxatie van aangewezen zijn van behandeling
o Bijstellen verkeerde verwachtingen
Model voor probleem-
identificatie
Inle
idin
g
4
o Motiveren cliënt voor verdere behandeling
o Remoraliseren van de cliënt (bv. wanneer men het niet meer ziet zitten: geen
garantie stellen, maar wel hoop bieden), cf. inspanningsverbintenis
DE THERAPEUTISCHE RELATIE
= een werkrelatie: wederzijds engagement
o Taakgericht team
o Cliënt is een actief, autonoom persoon cliënt en therapeut zijn gelijke partners:
kennis (therapeut) + ervaring (therapeut)
o Beslissingen worden expliciet genomen
o Moeilijkheden worden samen besproken (cliënt ook laten feedback geven, je
durven kwetsbaar opstellen)
= een demystificerende relatie
o Transparantie
o Therapeut is een adequaat model, geen superman
o Therapeutische relatie zonder vooroordelen (!!): heel lastig om geen
vooroordelen te hebben over mensen! belangrijk: openheid naar mensen toe!
Je mag je eigen levenswaarden niet opleggen aan iemand!
Je kan wel de consequenties bespreken van de waarden die iemand erop
nahoudt
Cf. Roos van Leary: laat je niet in een bepaalde hoek dwingen
Dingen op tafel leggen! Waarom wil je niet komen? ...
= een empathische vertrouwensrelatie
o Vertrouwen is heel belangrijk
o Beleving: erkenning voor lijdensdruk (erken dat het zwaar is, hoe irrationeel de
gedachten/handelingen ook zijn)
o Empathie
Wat hier ook bij hoort: aangeven dat je je het niet kunt voorstellen, dat je
zelf even niet weet wat te zeggen, ...
o Bewaking confidentialiteit
= een noodzakelijke voorwaarde (maar niet voldoende)
Basisvaardigheden zoals empathie, respect & echtheid zijn cruciaal
VOORBEELD
Gesprek 1: Samen positie (CL)
o Bevestiging van inspanningen door therapeut
o Samenvatting met erkenning van lijdensdruk, ...
Gesprek 2: Onder positie (CL)
o Therapeut stelt zich kwetsbaar op t.o.v. cliënt
o Toestemming gevraagd om te noteren (maar op andere manier dan bij eerste CL):
‘Mag ik noteren?’
o “Blij dat jij mij zal kunnen vertellen hoe ik verder moet, want ik weet het niet
meer”
Inle
idin
g
5
o Verwachtingen bespreken + bijsturen: ‘Wat kan therapie doen?’
Vergelijking dat je op de dool bent in een onbekende stad, geen overzicht
hebt, over je toeren geraakt => therapie: overzicht (samen een kaart van
die stad opstellen, een plan bepalen, waar ga ik precies naartoe en welke
weg zou daar het meest geschikt zou zijn?)
Zicht + invloed op krijgen
Het is aan de cliënt zelf om die weg af te leggen!
o Veel bevestiging (‘bekommerde, bezorgde moeder’, ‘niet niets om
geconfronteerd te worden met een jongvolwassene die een beperkt
realiteitsbesef heeft’, ‘ik denk dat veel ouders met zo’n gevoel zitten’, ...)
o Dus: geven van empathie, maar tegelijk herkaderen
Gesprek 3: Tegen positie (CL)
o Huisarts heeft gezegd dat de CL moest komen praten => CL begrijpt het eigenlijk
niet zo goed
o Het gaat niet zo goed: veel stress, spanning => eerder al medicatie voor gekregen,
maar nu plots niet (want: psycholoog => maar waarom?)
o “Het klinkt alsof je niet weet wat je daarvan kunt verwachten?”
o Concentreren op de oorzaak, wat de spanningsbronnen zijn => toelichting van
keuze arts
o Therapie: gaan kijken naar wat de problemen zijn die zoveel stress veroorzaken,
en hoe daar wel wat invloed op te krijgen
o Ten eerste beginnen met een goed in kaart brengen van de problemen, en dan
eigenlijk kijken naar waar men een werkpunt van zal maken, wat men als eerste
probleemgebied zal proberen aan te pakken, en hoe men dat gaat doen
o Duidelijk overzicht van de therapiesessies, opbouw, ... (drietal sessies om de
problemen in kaart te brengen, ...)
o Cliënt stelt zich ondertussen al wat kwetsbaarder op: heeft het moeilijk, lastig, ...
en wil eruit geraken
o Je moet wel wat mandaat krijgen van je CL om iets te gaan behandelen => dit
probeert de TH te onderzoeken => belangrijk aspect + hangt samen met de
hulpvraag
o Belangrijk: jezelf wat bijscholen op vlak van medicatie! (bv. compendium kopen,
huisarts opbellen, ...)
Inle
idin
g
6
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
7
HET MODEL VOOR PROBLEEMIDENTIFICATIE
Het bieden van een gedragstherapeutisch handvat om de complexe aangelegenheid van de
probleemidentificatie te structureren om zo op een efficiënte manier tot een indicatiestelling
te komen => manier om aan casusconceptualisatie te doen
Cliëntperspectief: LUISTEREN + volledig het perspectief van de cliënt innemen/aanhoren
Therapeutperspectief: je kennis/ervaring als therapeut op die informatie leggen => wat haal ik
daar nu uit
VPS = consensus VPS
DE AANMELDING
Wie komt
o Wie is de cliënt? Wie is de aanmelder?
o Wie draagt de klachten? Wie ervaart het probleem?
met wat
o = aanmeldingsklacht
net nu
o Waarom nu?
o Wat is de directe aanleiding voor de raadpleging?
o Is er sprake van een crisis?
naar hier?
o Waarom komt de cliënt precies naar dit centrum?
o Hoe is de verwijzer betrokken?
o Wat zijn de verwachtingen?
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
8
MET WAT: ANALYSE VAN DE AANMELDINGSKLACHT
Wat is de inhoud van het probleem?
o Wat verstaat de cliënt onder de klacht? Wat bedoelt hij daarmee? Wat verstaat hij
daaronder? Wat houdt dat concreet in?
o Wat is de frequentie van het probleem? Hoe vaak komt dat voor? => hangt vaak
samen met de ernst van het probleem
o Wat zijn de emotionele, fysiologische, cognitieve en gedragsmatige componenten
van de klachtengebieden?
Denken
Voelen
Doen
Gevolgen
Sinds wanneer is het probleem aanwezig?
Wat is de ernst van het probleem? Hoeveel levensgebieden onderbreekt dat probleem?
Wat zijn de uitlokkende/inhiberende factoren? (bv. aanwezigheid partner)
MET WAT: CONCRETISERING VAN DE KLACHTEN IN DE RUIMERE CONTEXT
Welke klachten worden naast de aanmeldingsklacht nog aangegeven door de CL?
o Inventariseer moeilijkheden, klachten, problematisch gedrag
o Klacht = Omgeving x Persoon
Klacht: bv. vermoeidheid, ...
Omgeving: bv. drukke/veeleisende job, echtscheiding, verhuis, ...
Persoon: bv. de manier waarop iemand met al die omgevingsfactoren
omgaat, perfectionistisch, subassertief, ... => hier zit ons werkgebied als
psycholoog! => belangrijk om dit ook in je VPS op te nemen!!
Hoe tevreden is men op verschillende levensterreinen?
o Partner, kinderen, familiaal, werk, vrije tijd, vrienden, financieel, woning, …
o Het hoeft niet allemaal slecht te zijn!
o Wat doen ze graag? Waar zijn ze goed in? Hoe willen ze graag gezien worden?
o Zit niet enkel in dat slechte, heb ook oog voor de rest van de persoon!
DE KLACHTENANALYSE
I. ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS EN VERLOOP VAN DE KLACHTEN
Omtrent klacht
o Begin en interpunctie
o Variabiliteit qua intensiteit en frequentie
o Escalerend verloop, …
Hoe is dat al geëvolueerd (bv. 50% kans op herval bij depressie)
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
9
Omtrent persoonlijke ontwikkeling
o Diverse levensterreinen
o Tijdslijn (kan een hele sessie duren)
Beginnen op 0 jaar: je weet daar misschien niets meer van, maar wat
vertelt je mama daarover? => beetje beeld krijgen van temperament, ...
Doel: een heel breed perspectief krijgen op hoe de CL zich ontwikkeld
heeft, wat die heeft meegemaakt, ...
II. HANTERINGSGEDRAG & SOCIALE ONDERSTEUNING
Hanteringsgedrag:
o Gedrag gericht op de situatie: confrontatie versus vermijding
o Perceptie en evaluatie van het probleem: optimisme versus pessimisme
o Reductie van spanning + uiten van emoties
Op welke manier is men er in het verleden mee omgegaan?
Bv. 5e therapeut: ernstig probleem, vlug afhaken, ...
Wat zijn de valkuilen geweest? Waarom is de therapie stopgezet geweest?
Wat heeft de therapie bijgebracht?
Waartoe hebben de verschillende hanteringen geleid?
Sociale ondersteuning:
o Ondersteuning van partner, familie, vrienden, etc.
o Sociaal netwerk
Voorbeeldcasus Inge: 35 jaar, 1 kindje Janne van 1,5 jaar, 5 jaar getrouwd met Koen, last van
spanningsklachten, vermoeidheid, ziet niet zo goed in hoe het verder moet
o Ofwel heel open beginnen (‘Wat brengt je hier’), ofwel meer gefocust (o.b.v. wat
men tijdens de aanmelding aan de telefoon verteld heeft), wat personalia
bevragen, ...
o 6 maanden geleden zijn de klachten beginnen erger worden, maar daarvoor
waren deze er ook al
o 6 maand geleden beginnen werken: druk, niet meer toekomen aan ontspanning
o Directiesecretaresse: werkt voor een toeleveringsbedrijf => na de geboorte van
Janne even part-time gewerkt, maar 6 maanden geleden fulltime gewerkt
o Wees congruent met de emotie van de cliënt! (= non-verbaal empathisch zijn)
o Zit de hele tijd geblokkeerd (‘kapstok in kleren’) => heel de tijd
o Tijd bij een kinesist geweest
o Huisarts => beginnen doorvragen (want niet de eerste keer)
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
10
o Heel wat dingen die niet zo goed lopen in het leven: vooral thuis
‘Niets’ gaat goed
Relatie met man = moeilijk (is er bijna nooit, spanning, ...)
Is al een hele tijd
Ook een bron van spanning
Goede band met dochtertje (‘leuke papa’, ‘moeder zaag’)
Moet al het opvoeden doen: verantwoordelijkheid
Stress, frustratie, weinig erkenning, ... => benoemen + hoe komt dat zo??
Welke gedachten zijn er nu? Wat gebeurt daar aan interpretaties? (PIJLEN!
Geen interpretaties geven)
Man: niet vaak thuis door zijn garage (wonen in een appartement
erboven)
Kwaad
Kan er niets over zeggen, hij staat er niet echt voor open
o Kan wel bij zus terecht
o Wat weten we nu al over Inge? Klachten, problemen, hypotheses?
Huwelijksproblemen: Koen geen tijd, weinig steun, verantwoordelijkheid
dochter + ‘strenge mama’, weinig erkenning, eenzaamheid, moeizame
communicatie met man (= P-factor!!)
Fulltime job
o Wat willen we nog weten?
Eventuele vroegere depressieve episodes?
Hoe de man denkt?
Zelfmoordideeën, gedachten?
Gezin van herkomst?
Persoonlijkheidsfactoren?
Waar loopt het precies fout? Waar zit het probleem? (vaak: een interactie
van vanalles en nog wat)
o Vrij close relatie met zus, zien elkaar elke zondag wanneer ze bij hun moeder gaan
eten
o Haar vader is not in the picture, kan zich weinig herinneren van de scheiding, nooit
over gepraat ook met zus, nadien ook geen vaderfiguren meer in leven, geen
vader gemist
o Moeder kon alles alleen, geen problemen
o Nooit voordien klachten
o Relatie voor de geboorte: wisselend, had toen ook al het idee dat zij overal met
hem mee naartoe ging, terwijl dat nu niet meer gaat
o Op werk beter: meer gevoel van controle (en niet in gezin)
o Blijft altijd bij Janne, heeft veel werk, ...
o Geen hobby’s
o Geen controle in huishouden: wat bedoelt ze daarmee? Over wat wil zij controle?
Controle over niks
Schoonouders: komen te pas en te onpas langs, wonen in hun
appartement(!) => Koen geeft zijn ouders altijd gelijk = bron van conflict
(moeten dankbaar zijn, hebben de garage gekregen, ...)
Al verschillende dingen geprobeerd, maar niet over gesproken (P-factor!)
Gedachten (?): geen begrip, ...?
Weet zij wel welke plaats een vader moet innemen in een gezin? Wat zijn
haar verwachtingen t.o.v. de vader?
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
11
Zij heeft dezelfde verwachtingen t.o.v. zichzelf als t.o.v. haar moeder
(MAAR: was een alleenstaande moeder)
Heeft ze wel leren praten?
o Heel idealistisch beeld van een relatie, vaderfiguur, ...
o Perfectionisme?
o Werk + huwelijksproblemen => druk
III. ZIEKTETHEORIE EN ATTRIBUTIES
Ziektetheorie
o Wat is de subjectieve toewijzing van oorzaak van de CL over zijn klachten? Hoe denkt
de cliënt zelf dat die klacht er gekomen is?
o Kanaal:
Gedragsmatig
Cognitief
Emotioneel / fysiologisch
Attributies
Oorzaken die mensen toeschrijven aan eigen en andermans gedrag
o Causaliteitsoorsprong
Intern: inspanning, aanleg, interesse, vaardigheden
Extern: leerkracht, toeval, moeilijkheid
o Stabiliteit: fluctuaties in tijd
Stabiel: aanleg, intelligentie, persoonlijkheid (‘ik ben zo’)
Onstabiel: inspanning, toeval, humeur
o Globaliteit: fluctuaties over ruimte
Globaal: effect op verschillende domeinen van gedrag
Specifiek: treedt op samenhangend met specifieke situaties die door
persoon worden aangegeven
o Controleerbaarheid
Controleerbaar: inspanning (‘ik kan er iets aan doen’)
Oncontroleerbaar: humeur (‘ik kan er niets aan doen’)
Ziektetheorie en attributies
o Cliënt zoekt informatie die attributies confirmeert
o Therapeut zoekt informatie die attributies disconfirmeert
→ belangrijk dat de therapeut de attributies herkadert/herstructureert
Van globaal naar situatiespecifiek
Van stabiel naar onstabiel
Van extern naar intern of omgekeerd
Van oncontroleerbaar naar controleerbaar
Voorbeeld: Lore is op een etentje, ze knoopt een gesprekje aan met de persoon naast haar.
Na een tijdje valt het gesprek stil
o Lore vertelt hierover dat ze weinig gemeen hadden, en dus weinig om over te
praten
o Lore vertelt hierover dat de andere persoon enkel korte antwoorden gaf en dat
daarom het gesprek stil is gevallen
o Lore vertelt hierover dat ze waarschijnlijk geen interessante dingen zei
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
12
o Lore vertelt hierover dat ze andere dingen aan haar hoofd had en zich daardoor
moeilijk kon concentreren op het gesprek
o Lore vertelt hierover dat ze niet erg ‘sociaal’ is, en vaak niet weet wat ze moet
zeggen
IV. GEZONDHEIDSTHEORIE EN GENEZINGSTHEORIE
Gezondheidstheorie
o Wat wil men bereiken als men klachtenvrij is?
o Wat zijn verwachtingen naar de toekomst?
Genezingstheorie
o = op welke manier denkt de cliënt dat er verbetering zal komen?
o Wat verwacht de cliënt van de therapie?
Wat is de hulpvraag van de cliënt?
o Één van de belangrijkste vragen: wat wil de cliënt bereiken? Wat wil de patiënt
doen?
o Je moet de hulpvraag weten, om er mandaat over te krijgen
PROBLEEMSAMENHANG
= overzichtelijk schema als eerste poging om de samenhang tussen de verschillende
probleemgebieden binnen het gehele functioneren samen te vatten
1. VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG (VPS)
= inventarisatie, ordening en samenhang van problemen op basis van beschikbare gegevens
uit aanmelding en klachtenanalyse
De VPS is een hypothese
→ moet worden getoetst
o Onderkennend
o Verklarend
2. HOLISTISCHE THEORIE (HT)
= aanpassing van de voorlopige probleemsamenhang op basis van gegevens uit
diagnosestelling, metingen en opdrachten
→ dus na toetsing en het doorlopen van de empirische cyclus
DE VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG
OPBOUW
Opbouw op grond van gegevens van de CL (aanmelding en klachtenanalyse): je somt alles op
(klachten, hypothesen, ...)
Aangevuld met therapeutische veronderstellingen: HYPOTHESEN
o Die beargumenteerbaar zijn (o.b.v. wat de CL verteld heeft)
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
13
o Die operationaliseerbaar zijn (moet je kunnen nagaan)
o Die in therapie verder moeten onderzocht worden
Werkwijze:
o Opstellen lijst met klachten, probleemgebieden, determinerende variabelen
Depressieve gevoelens
Ontslag
Verlies toekomstperspectief
Verlies van interesse en vreugde
Sociale isolatie
Slaapproblemen
Gerichtheid op prestatie
o Probleemgebieden clusteren
Samenbrengen functioneel identiek / syndromaal verwant gedrag onder
algemene noemer
Depressieve gevoelens*
Ontslag
Verlies toekomstperspectief
Verlies van interesse en vreugde*
Sociale isolatie
Slaapproblemen*
Gerichtheid op prestatie
Depressieve klachten*
Geen syndromen !!
o Chronologisch schematisch verloop
Van links (onwikkelingsgeschiedenisfactoren) naar rechts (het nu)
Van boven naar onder
o Causaliteitsrelaties aangeven door pijlen
Causaal pad: A → B
Bv. ontslag → depressieve klachten
Mediërende variabele: A → B → C
Bv. ontslag → negatief zelfbeeld → depressieve klachten
P-variabelen zijn meestal mediërend variabelen bij uistek
(makkelijker aan te pakken dan O-variabelen)
Modererende variabele: A → B
↑ C
Bv. grote prestatiegerichtheid → neg. zelfbeeld → depr. klachten
↑ Ontslag
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
14
Verticale lijnen: modererende en mediërende variabelen
Ook belangrijk in leergeschiedenis: opgroeien in een bepaalde omgeving, zorgt ervoor dat je
bepaalde leefregels krijgt (interessant om te bekijken!! Leefregels bevragen die impliciete
zaken zitten eronder en gaan mee beïnvloeden)
o Leergeschiedenis: je kiest datgene wat ervoor gezorgd heeft dat de problemen
ontstaan zijn
o Als je karakter gaat omschrijven, gebruik termen waarvan je weet dat je ze kan
testen (bv. consciëntieus: NEOPI-R, TCI, …)
Voorbeeldcasus Inge:
o Tweede kolom: kernovertuigingen (meestal formuleren als ‘ik moet alles perfect
doen’ i.p.v. ‘perfectionisme’, want is zowel de overtuiging als de handeling
beter opsplitsen in ‘ik moet alles goed doen’ en ‘keihard werken’)
o Beter ‘conflicten in de relatie’ dan ‘huwelijksproblemen’ of ‘relatieproblemen’
kies je woorden goed uit! Iemand moet voor zich kunnen zien hoe die cliënt is en
zich gedraagt
o Intrusieve schoonfamilie + belasting door eigen zaak (ander kotje)
o (te veel) kuisen wordt als hanteringsgedrag gezet, want gebruikt het als
spanningsreductie (dat leer je doordat je naar het gedrag en de klachten vraagt,
en de functie ervan): afhankelijk van de persoon kan het in de tweede kolom of
vierde kolom staan
o Vermoeidheid zit hier niet bij de depressieve klachten, het is eruit gehaald omdat
er twee wegen zijn: als je merkt dat één klacht vanuit verschillende takken komt,
moet je hem eruit halen
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
15
Als je op zoek gaat naar de chronologie, moet je dat schema gebruiken: waar begin ik, wat
krijg je dan als belangrijkste tussenstukken en hoe ga je daarmee om?
o Je kan in het begin of op het einde beginnen
Maak een onderscheid tussen ‘need to know’ en ‘nice to know’ in je VPS
Voorbeeldcasus Evelyne:
o Krachten temperament en krachten omgeving kun je links naast de lijn schrijven
o Leefregels ook links zetten, bv. ‘je moet je altijd goed gedragen als dochter van
een leerkracht’
o Woord ‘weinig’ vervangen door ‘gemis’ (bv. ‘gemis aan warmte en affectie in
GVH’)
o Kernzaak: negatief zelfbeeld
o Drie componenten van piekeren: negatieve gedachten negatieve gevoelens
stilvallen
Deze drie componenten versterken elkaar wederzijds
o Sociale vaardigheden: ofwel ‘onvoldoende sociale vaardigheden’, ofwel ‘niet
(durven) toepassen sociale vaardigheden’
AANDACHTSPUNTEN VPS
Dekt het schema inhoudelijk de lading?
o Let op met waardeoordelen in je VPS (niet: goede/slechte)
o Voordat je een VPS maakt, moet je eerst een ordening maken:
Leergeschiedenis: vroegere milieufactoren, life-events, huidige leefsituatie
Biologische factoren
Aanleg
Kernovertuigingen
Hanteringsgedrag
Klachten
o Je moet bundelen waar je kan (bv. in depressieve symptomen)
Chronologie
Circulariteit
o Mensen lopen vast
o Werkt vaak ter bevestiging van de kernovertuigingen (motor van alles):
circulariteit!!
Overzichtelijkheid
o Let ook op verticale lijnen! (modererende en mediërende variabelen)
OPDRACHT 1: MAAK EEN VPS BIJ DE OPGEGEVEN CASUS
KLACHTEN/PROBLEEMGEBIEDEN
Spanningsklachten, zit de hele tijd geblokkeerd (‘kapstok in kleren’) sterke druk
Vermoeidheid
Gevoel van uitzichtloosheid
6 maand geleden beginnen werken: druk, niet meer toekomen aan ontspanning
Toen zijn de klachten beginnen erger worden, maar daarvoor waren deze er ook al
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
16
‘Moeilijke’ relatie met man (is er bijna nooit, spanning) én grootouders conflicten
Sterk verantwoordelijkheidsgevoel: opvoeding, huishouden, job, …
Stress, frustratie, weinig erkenning/steun, eenzaamheid ...
Weinig transparante/constructieve communicatie: doet alles, behalve erover spreken (= P-
factor!)
Scheiding vader ‘not in the picture’
Moeder als rolmodel: hoge verwachtingen voor zichzelf perfectionisme?
Sterke zelfopoffering: ging vroeger altijd mee met haar man, blijft thuis voor dochtertje (geen
hobby’s, …)
Gevoel van controleverlies (huishouden, schoonouders)
Onrealistische verwachtingen t.o.v. moeder- én vaderfiguur, relaties (= idealistisch)?
VOORLOPIGE PROBLEEMSAMENHANG
BESPREKING VPS
De therapeut geeft de probleemsamenhang schematisch weer
o Aanknopen bij wat de CL heeft gezegd
Ga zoeken naar ‘hoe vertaalt deze persoon dit?’ (ook belangrijk om naar
cultuur te vragen: wat betekent dat voor jou? + geloof moet ook een
plaats krijgen!)
o Eenvoudig kort en duidelijk
o Leeftijd en cognitieve capaciteiten CL
o Mening van de CL
→ DOEL: consensus over VPS
Heel belangrijk: consensus: cliënten moeten het zien zitten
Geen consensus = omdat je de connectie met je cliënt niet hebt (“Waar
zijn we elkaar verloren?”)
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
17
T en CL zijn het eens
o Verdergaan in het model voor probleemsamenhang
→ heeft implicaties voor
Indicatiestelling en behandelplan
Selectie van interventies
Voorspelling & evaluatie: wat zal er veranderen?
T en CL zijn het oneens
o T volgt CL
o Geen weerstandsanalyse vanuit T
Geen consensus = omdat je de connectie met je cliënt niet hebt (“Waar
zijn we elkaar verloren?”)
NOOIT je VPS verdedigen door te gaan strijden!
o Diagnostische functie: waar kunnen we elkaar terugvinden?
o Therapeutische relatie - vertrouwen
Durf de therapeutische relatie, het vertrouwen, bevragen (‘moeilijk om
mensen te vertrouwen’ of erger: ‘het klikt niet’) na aantal sessies en het
klikt niet: doorverwijzen (+ cliënt ontschuldigen)
CRUCIAAL
Functies voor de T
o Relaties tussen probleemgebieden samenvatten in schema
o Overzichtelijkheid
o Basis voor opdrachten, vragenlijsten, tests en vragen
o Met CL op eenzelfde manier naar problemen te kijken
Functies voor de CL
o Eerste vorm van cognitieve herstructurering en re-attributie
Kernovertuigingen al wat doen wringen (‘je kan toch ook goed denken,
want het is dankzij jou dat we die VPS hebben kunnen opstellen’)
o Klacht wordt oplosbaar
Benoem dat ook (‘hierin zie ik echt wel potentieel om te gaan
veranderen’)
o Minder hulpeloosheid
o Theoretisch inzicht in zichzelf
Mensen leren vanop een afstand naar zichzelf kijken: metaperspectief (er
niet meer in zitten, maar een stap achteruit doen en zichzelf zien: hoe ze
denken, zich voelen, zich gedragen, … en hoe dat alles in stand gehouden
wordt)
o Wijze van denken (model leren)
VOORBEELD BESPREKING
De VPS noemt ‘voorlopig’ omdat het nog getest/getoetst moet worden
“Ik heb alles wat we de afgelopen sessies besproken hebben, wat geordend in een schema. Ik
ga je dit even uitleggen en zou dan graag horen wat je ervan vindt”
o Eerste kolom: “Dit zijn de dingen die ik eruit haal, omdat ik vermoed dat zij nu nog
een invloed hebben op je leven”
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
18
o Elke component en elke pijl: eensgezindheid nodig: “Kun je je daarin vinden?”,
“Wat vind je van die term?”
o VPS samen opstellen:
“Ik heb geordend en zie … als belangrijk: K O P”
“Als iemand bij ons terecht komt, gaan we naar die 3 factoren kijken, en hoe
die ervoor zorgen dat iemand er niet uit geraakt”
“Ik heb het model zo voor jou vertaald?”
Gebruik je know-how ook om mensen te ontschuldigen (bv. bij depressie: 1
op de 4 mensen wordt ooit depressief)
PROBLEEMANALYSE (ONDERZOEKSVRAGEN) EN DIAGNOSESTELLING: HET
HYPOTHESETOETSEND MODEL
ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN
Belangrijk voor examen! (hypothesetoetsing: onderkennend en verklarend) + testen die hier
besproken zijn kennen + topografische analyses (gedachten – gevoelens – gedrag)
DE EMPIRISCHE CYCLUS
De VPS moeten we gaan onderzoeken
ONDERKENNING EN VERKLARING
Onderkenning = probleemanalyse
o = toetsen van de aanwezigheid en de ernst van een variabele
o Uit welke elementen bestaat het probleem?
Wat is de ernst / intensiteit van het probleem?
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
19
Dit gaat over de afzonderlijke hokjes (zijn de kenmerken er, hoe sterk zijn
deze?)
Oplijsten welke hokjes en welke pijlen je gaat onderzoeken keuzes
maken
Tijd?
Instrumenten? (nodig om VPS te toetsen + goede en haalbare
manier?)
Er zijn ook veel gestructureerde interviews die peilen naar klachten
Casus Evelyne: meenemen ter onderkenning, om te objectiveren (hoe
vaak? Hoe lang duurt dat?) kotjes (onderkennend):
Depressie
Perfectionisme
(Te veel) kuisen
Stress / spanning
Niet praten / afreageren
Conflicten in de relatie
Verklaring = diagnosestelling
o = verduidelijking van de relatie tussen variabelen
o Pijlen (verklarend):
Perfectionisme stress/spanning
Kuisen vermoeidheid
Stress / spanning kuisen
Conflicten depressieve klachten
…
Enige pijl die we niet moeten onderzoeken: depressieve klachten
vermoeidheid
OPERATIONALISEREN VAN ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
20
VRAGENLIJSTEN
Onderkennend: vragenlijsten + klinische interviews SCID I en II
Er bestaan gigantisch veel vragenlijsten die je kan gebruiken: zorg ervoor dat je ervaren wordt
in vragenlijsten van courante problemen en dat je die goed beheerst (eerst ook zelf invullen!)
Plaatsen met vragenlijsten: testotheek database, website COTAN, Tijdschrift voor Psychiatrie
o BDI: alle diagnostische criteria van depressie bevraagd (peilt naar depressieve
episode)
o EBP voor depressie: pillen + praten belangrijk om te weten of het over
depressie gaat (+ ook omdat een heel belangrijk/gevaarlijk criterium van depressie
zelfmoord(gedachten) is)
Onderkennende onderzoeksvraag: goed nadenken over welke normen je kiest
o Ja/neen vraag: vaak normale normen + mensen die wel voldoen aan het criterium
Belangrijk: kritieke items bij vragenlijsten = zaken die je extra in de gaten moet houden
Als we geen vragenlijsten beschikbaar hebben, gebruiken we de 5 G’s
o Dit stuur je niet door mensen op het onderwerp te gaan wijzen (bv. enkel
‘spanning’: sta stil bij de momenten waarop de spanning hoog was)
o De hokjes afzonderlijk zijn onderkennend, de rij is verklarend
Er bestaat geen vragenlijst voor ‘te veel kuisen’: hou een dag bij hoe je kuist en hoeveel tijd je
daaraan besteedt dat is de objectiveerbaarheid van ‘te veel kuisen’ (registratieopdracht)
o Zo’n oefeningen zijn onderkennend: neem een gewone, typische doordeweekse
dag, maar zorg dat mensen niet overbelast worden door zo’n opdracht!! (dus
vraag niet om dit een hele week bij te houden)
METINGEN EN OPDRACHTEN
Opstellen
o Let op hypothese!
o Elementen:
Antecedenten en consequenten
Klacht: Gedachten, Gevoelens, Gedrag
Algemene waardering (spanningsthermometer)
o Niet te lang
o Taal & stijl
Meegeven
o Aansluiten
o Opbouw in sessie
o Elke vraag overlopen
o Geheugensteun
o Motiveren
Verwerking
o Bespreken: altijd terugkoppeling!
o Meer gedetailleerde uitwerking: T.A.
o Grafieken
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
21
G-schema
CASUS EVELYNE
Situatie spanningsniveau in de relatie met Koen gedrag gevolg
Je kan het 5G schema gaan inkorten, zaken weglaten
o Situatie = belangrijk = feitelijk (er hangt geen oordeel aan)
We leren dat ze zwijgt, zich terugtrekt
SCL: voordeel = vrij brede klachtenrange (maar: allemaal bij de persoon zelf, niet in de
interactie)
Outcome Questionnaire (OQ 42) peilt meer naar interpersoonlijk contact + rollen die men
moet opnemen + voordeel dat het minder items heeft (42)
Interpersoonlijke kan ook met IOA
o Kritiek geven: hoog = niet doen
o Spanning: hoe hoog is de spanning?
o Frequentie: hoe vaak doe ik het?
UCL: hoe gaat men om met stress?
o Actief: handen uit de mouwen
o Palliatief: zitten en wachten tot het over is
o Passief reactie patroon: aanmodderen totdat er iets gebeurt, meer gelaten
Maudsley Marital Questionnaire: een van de weinige vragenlijsten die kan peilen naar
relatieproblemen
o Heel belangrijk: moet zowel door de cliënt als door de partner worden ingevuld
o Welke resultaten + verschillen met partner??
o Hoe hoger de score, hoe ontevredener men is
o Belangrijk als je met een discrepantie in het koppel zit
Laatste: 5 G’s, maar nu over de schoonouders we zien: er is veel intrusie
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
22
TOPOGRAFISCHE ANALYSE
= Nauwkeurige analyse van situaties waarin het probleem zich stelt met de bedoeling
functionele analyses te kunnen opstellen
o = het verzamelen van feitelijkheden
o = OBSERVATIE (geen hypothesevorming)
o Je neemt een heel concrete situatie uit het leven van de cliënt, en je gaat daarbij in
de diepte:
Gedachten
Gevoelens
Gebeurtenis
Gedrag
Gevolgen
o Knelpunt: het gaat enkel over het moment zelf: je moet mensen leren om
helemaal in het hier en nu te blijven
o Mensen stellen ook vaak gedrag waar ze zich niet bewust van zijn (maar: wil niet
zeggen dat mensen daar niet bij nadenken)
o Dergelijke oefening geef je altijd mee met een stuk onderkennend en verklarend:
“Ik wil jou een oefening meegeven. Dat gaat over …, omdat ik dat beter
wil leren snappen en om te zien wat er daar precies gebeurt.”
o Ander knelpunt: mensen missen vaak van categorie
Bv. “Ik voel me minderwaardig” dit is geen gevoel, maar een gedachte
Gebruik voor gevoelens nooit het woord ‘slecht’: het geeft enkel de
richting van het gedrag, maar het is niet concreet genoeg
(emotiewoorden = belangrijk soms moet je die woordenschat
aanreiken, bv. op een blaadje met allemaal emotiewoorden: “zoek maar”)
Stop nooit na één gevoel (want: heel vaak hebben mensen verschillende
gevoelens)
Het kan zijn dat je bij een bepaalde gedachte ook nog een bepaald gevoel
mist (bv. bij dingen die dubbel zijn vaak kijken mensen te veel naar één
kant)
o Elke opdracht, vragenlijst, … die je aan je cliënt meegeeft, moet je zelf ook
gedaan hebben zodat je die goed kent (bv. ook een voorbeeld uitwerken in de
sessie)
o We doen dit niet zomaar! Mensen moeten het onderscheid leren maken tussen de
5 G’s, maar aan de andere kant ga je die informatie ook gebruiken om functionele
analyses te gaan doen
Antecedenten: door welke situaties wordt het gedrag uitgelokt?
Consequenten: wat is het gevolg van het gedrag, en houdt dus het gedrag in stand?
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
23
Voornamelijk gesprekstechnisch (maar: is ook heel interessant als huiswerkopdracht):
bespreking van een incident
o Naar aanleiding van registratie of metingen
o D.m.v. experiment of rollenspel (het kan ook evengoed gaan over iets dat in de
sessie gebeurt: bv. rotdag, of iets dat de cliënt niet ziet zitten)
o In imagine terugkeren naar de situatie + laten herbeleven en hervertellen
o Directe rechtstreekse observatie (niet interpretatie!) of gedrag laten
demonstreren
→ Filmisch en schematisch verloop (bv. wanneer een vogeltje meekijkt)
→ Meerdere verschillende situaties
Resultaat : een keten van
o Gedrag
o Emoties
o Cognities
o Antecedenten en consequenten
Concreet en gedetailleerd in chronologie zetten
o = opzetten van SRS schema’s
Gesprekstechnisch: CONCRETISEREN, PARAFRASEREN & SAMENVATTEN
o Soms kan informatie schaamtevol of emotioneel geladen zijn, waardoor je die
niet meteen verkrijgt
Let op: mensen durven niet altijd alles zeggen!
Probeer alle zaken op tafel te krijgen!
o TA is belangrijk, maar niet ten koste van de therapeutische relatie
Als mensen écht een antipathie hebben voor dit soort opdrachten, dan
doe je het gewoon niet schriftelijk
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
24
Maar: dan heb je wel de taak als therapeut om dit onderscheid steeds te
maken (gedachten – gedrag – gevoelens – …)
o Gedrag dat zich NIET voordoet: kijken naar situaties waarin bepaald gedrag wel
verwacht wordt
Kijk daar ook naar
Heel vaak gaan we kijken naar problematisch gedrag dat zich wel
voordoet, maar heel vaak ga je bepaalde gedragingen heel normaal vinden
in een bepaalde situatie, terwijl ze er niet zijn
Bv. voor zichzelf opkomen wanneer men onrecht aangedaan
wordt
Casus Inge:
o Onderkennend
Negatieve gevoelens
Kernovertuiging: “Ik doe er niet toe”
Gebrekkige communicatie
o Verklarend
Werksituatie Koen heeft impact op de relatieproblemen
Op het moment dat je dit hebt uitgewerkt, keer je terug naar je VPS: dit klopt, dit ook, …
o Let ook op bij bv. hoogopgeleide mensen dat je ook bij hen heel gestructureerd te
werk gaat (keer vaak terug naar je VPS)
o Start opdracht: bv. “Ik weet dat je sterk afziet van de werksituatie van Koen en
jullie onderlinge communicatie. Ik wil het helemaal kunnen snappen.”
o De cliënt moet met zo’n opdracht een stap achteruit: metaperspectief ( erin
zitten)
o Inge moet kunnen zien dat haar reactie de boel verergert: we willen Inge ook
duidelijk maken dat zij ook haar aandeel heeft in het feit dat het probleem blijft
bestaan
THERAPIESPECIFIEKE ANALYSES ZIJN ONDERDEEL VAN VERKLARENDE
DIAGNOSTIEK
ALLE GEDRAG IS AANGELEERD
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
25
KC: hoe je je gaat gedragen, wordt bepaald door de situatie passief leren (geen moeite)
OC: het gedrag wordt gedetermineerd door wat volgt intentioneel leren
FUNCTIONELE ANALYSES: COMBINATIE VAN DE KLASSIEKE EN OPERANTE COMPONENT
KLASSIEKE CONDITIONERING (PAVLOV)
= leren van BETEKENISSEN: de CS activeert de representatie van de UCS, en lokt zo de CR uit
→ een oorspronkelijk neutrale S verwerft een nieuwe betekenis door associatie met een
bepaalde (intrinsiek beladen) gebeurtenis
o Alles wat ontstaat voor het leerproces = ongeconditioneerd
o Alles wat ontstaat door/na het leerproces = geconditioneerd
betekenisanalyse
Van experiment naar klinische casusconceptualisatie: een aantal voorbeelden
Mogelijke betekenissen:
o “In een kleine ruimte krijg ik weinig lucht en kan ik doodgaan”
o “Ik word altijd in de steek gelaten”
o “Ik zal mij belachelijk maken”
o “Ik ben een waardeloze partner”
o …
Dit is waar je naar op zoek gaat
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
26
Maar: een dergelijke betekenis zoeken is moeilijk, omdat mensen vaak de
UCS niet meer kennen
3 paden naar het aanleren van betekenissen
o Directe ervaring
o Modelleren
Hierbij kan het best zijn dat de betekenis die iemand leert, anders is dan de
betekenis van het model
Wat iemand doet, kan soms met een heel andere betekenis door de
andere opgenomen worden
o Informatie
Is heel groot/belangrijk de dag van vandaag
Relatie CS - UCS
o Sequentieel = de CS is predictief voor de UCS (ALS … DAN …)
Men heeft de verwachting (!) dat de UCS echt zal gebeuren
Bv. ‘als ik een hond zie die blaft, dan gaat die bijten’
→ exposure als interventie (want: dit zijn meestal de zaken die mensen
gaan vermijden)
o Referentieel = de CS refereert/verwijst naar de UCS, maar is niet predictief (het
doet wel denken aan)
Men heeft niet de verwachting dat de UCS ook feitelijk zal gebeuren
Bv. “de foto van mijn grootmoeder, roept gedachten aan mijn kindertijd
op” durf vragen wélke gedachten! (vul het niet zelf in)
Probeer te weten te komen aan wat men dan precies denkt
Denkt niet te vaak dat je het snapt!
→ exposure niet effectief als interventie, werken aan representatie
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
27
VAN EXPERIMENT NAAR KLINISCHE CASUSCONCEPTUALISATIE
DE KLASSIEKE COMPONENT
o Kernthema: ‘dat gebeurt met mij’, ‘ik doe er niet toe’, ‘ik ben een object’, …
een kernthema heb je altijd (kan ontstaan door een kerngebeurtenis, of door een
herhaling van leerprocessen)
o Kerngebeurtenis: één gebeurtenis die zo sterk/fel was, dat deze representatie
ontstaan is kan er zijn, maar moet niet
o CR zit altijd op het ‘lijfniveau’, niet op gedragsniveau
Emoties (maar: voor sommige mensen is dat moeilijk te beschrijven)
Psychofysiologie (bv. ‘een dolk in mijn hart’)
Actietendens: de drang om iets te doen het gaat over wat men zou
willen doen (maar: men stelt het gedrag nog niet)
De geconditioneerde stimulus (CS)
o CS: activeert de representatie van de UCS/UCR
Essentiële stimuli: cruciale stimuli
Intern / extern
Intern: bv. verhoogde hartslag, je verslikken, bepaalde gedachten,
…
Algemeen / specifiek
Algemeen: bv. ‘het is mijn dag niet’, ‘het gaat mij niet’, … heel
brede gedachte, maar gaat waarschijnlijk wel naar een mooi
kernthema
CS niet intrinsiek emotioneel beladen, maar verwijst naar UCS/UCR
(mensen hebben dat geleerd)
o CS –: inhibitorische stimulus
CS - heeft betekenis die tegengesteld is aan de betekenis van de CS +
Het is heel belangrijk om hier op te letten! Wanneer leidt de CS niet tot de
CR? (bv. met een vriendin erbij, …)
Dit is niet hetzelfde als een occasion setter! (en dan wordt een bepaalde
kernovertuiging wel/niet geactiveerd)
(even tussendoor: onregelmatige bekrachtiging/conditionering is meestal
sterker dan regelmatige bekrachtiging/conditionering!)
o Occasion setter (OS): geeft aan wanneer de CS-UCS relatie al dan niet aanwezig is
“In deze occasion geldt de situatie ‘als … dan …’ “
OS heeft zelf geen betekenis verworven
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
28
OS + / OS –
Dit zorgt ervoor dat het kernthema/de betekenis niet wakker wordt (en
het gaat dus niet om een bepaalde betekenis)
Bv. de aanwezigheid van anderen, zorgt ervoor dat je er niet over
struikelt
Bv. in de Carrefour word ik nooit bang
Dit gaat meestal om heel concrete zaken!!
De ongeconditioneerde stimulus / ongeconditioneerde respons (US/UR)
o = een situatie die intrinsiek aversief is (lokt automatisch emotie uit)
Ervaringen van frustratie, onzekerheid, oncontroleerbaarheid, conflict
Zelfbehoud: biologisch / psychosociaal / metafysisch
Dieper liggende associaties!
o Kerngebeurtenis: relevant emotioneel gebeuren
! Er hoeft niet per sé een kerngebeurtenis te zijn
o Kernthema: relevant emotioneel thema / centrale cognitie
o Het zijn de kerngedachten die in de UCS-UCR representatie zitten!
De geconditioneerde respons (CR)
o = emotionele reactie
Emotie (angst , spanning, kwaadheid, verdriet, …)
Psychofysiologie (hartkloppingen, duizeligheid; etc…)
Actietendens (de drang om …)
Metaforen kunnen hier ook (maar: dan moet je ervoor zorgen dat je goed
begrijpt wat men ermee bedoelt)
o GEEN OPERANT GEDRAG!!!! (enkel de drang)
Waar vind je informatie over de UCS/UCR?
o Informatie over betekenisverlening vind je vaak in: gedachten en interpretaties
Thema’s die terugkomen
o Metingen
o Topografishe analyse
o Bevragen door
Arrow down
Affect bridge
Dit gaat nog altijd over de neiging tot gedrag
Assumpties: ALS … DAN …
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
29
Voorbeeld van 9-jarige Bart: bang van hond:
o CS: hond zien / horen blaffen / denken aan een hond (= intern)
o UCS/UCR-representatie:
Kerngedachte: honden bijten, zijn agressief/gevaarlijk
Kerngebeurtenis: gebeten worden
Sequentieel (bij kinderen krijg je niet zo vaak dat referentieel leren)
o CR: angst, wenen (fysiologische reactie), …
Mensen zien CS CR (maar: wij weten dat de UCS/UCR-representatie
eronder zit)
Voorbeeld van verpleegster Magda (die piekert over medische fouten):
o CS: nadenken/piekeren over werk en verantwoordelijkheden, over medicatie, …(=
interne stimulus) er wordt hier een representatie van een fout ontwikkeld
(UCS), zonder dat deze zich ooit heeft voorgedaan
o UCS/UCR-representatie:
Kerngedachte: ‘mijn fout zal grote gevolgen hebben’ en ‘ik mag geen
fouten maken’
Kerngebeurtenis: lezen van het artikel
Sequentieel verband (zal meestal zo zijn: referentiële verbanden zijn vrij
beperkt)
o CR: spanning en stress
Voorbeeld van 42-jarige Wannes met depressieve klachten:
o CS: in een relatie zijn (dit is moeilijk te vinden, aangezien het zo breed is) (UCS:
een band hebben: ALS … DAN …)
o UCS-UCR-representatie:
Kerngedachte: uiteindelijk wordt ik in de steek gelaten
Kerngebeurtenis: verlating door moeder
Sequentieel
o CR: depressieve klachten, jaloezie, drang om te controleren (= intentie)
Waar vind je informatie over de UCS/UCR?
o Informatie over de betekenisverlening vind je vaak in:
Gedachten en interpretaties
Thema’s die terugkomen
o Bevragen door:
Arrow down
Affect bridge: starten bij het gevoel en de brug maken met het verleden
(waar is dat ontstaan?)
DE OPERANTE COMPONENT
Operante conditionering: hoe komt het dat problematisch gedrag in stand gehouden wordt?
→ leren van de samenhang tussen wat organisme doet en het resultaat wat er op volgt
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
30
o Zolang mensen iets doen, hebben ze er een ‘goede reden’ voor (ook al kennen ze
die zelf niet) die reden moet je zoeken
Positief
S+
Negatief
S –
Toedienen
+S
+ S +
Positieve bekrachtiging
+ S –
Positieve bestraffing
Wegnemen
– S
– S +
Negatieve straf
– S –
Negatieve bekrachtiging
Niet optreden
°S
° S +
Uitdoving
° S –
Negatieve bekrachtiging
Gedrag met positieve consequenties (bekrachtiging) zal meer voorkomen
Gedrag met negatieve consequenties (bestraffing) zal minder voorkomen
De operante component:
o Sd = discriminatieve stimulus (= die stimulus die ervoor zorgt dat dat gedrag volgt)
o Respons: meestal heb je verschillende responsen (nagaan: heb ik ze allemaal en
klopt het wel?)
o Sr = gevolg (ook: meestal meerdere gevolgen)
Vermijdingsgedrag: heel vaak afname van de emotionele respons
Maak een onderscheid tussen KT en LT
Conditionering: twee belangrijke factoren:
o Tijd: komt het samen voor in de tijd?
o Contingentie: ‘hoe logisch is deze band?’ je kunt het zowel zien bij je
betekenisanalyse als functie-analyse
Niet-contingent bv. bij automutilatie, is de pijn
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
31
Contingentie
o = bepaalt wat de persoon leert, wat gedrag in stand houdt
o Wat is contingent?
Afhankelijk van het verhaal van de cliënt, wat heeft de cliënt geleerd?
Wat heeft meeste waarde voor cliënt?
“Deze bekrachtiging zorgt ervoor dat het gedrag blijft bestaan”
o Indien cliënt rookt omdat hij er zich minder gespannen door voelt,
Dan spanningsreductie contingente consequentie
Dan zijn negatieve gevolgen niet-contingente consequenties
o Bij verslaving/disfunctioneel gedrag vaak:
KT gevolgen contingent (spanningsreductie, …)
LT gevolgen niet-contingent (bibberen, …)
Voorbeeld: vrouw gaat samen met haar man inkopen doen op de vogelmarkt. Bij het kraampje
van Eddy die handtassen verkoopt blijven ze staan. Aanvankelijk gaat haar interesse uit naar de
handtassen die worden gedemonstreerd. Vorige maand was ze immers al van plan er één aan te
schaffen. Door al de drukte rondom hen krijgt ze het echter benauwd. Uit angst flauw te zullen
vallen in het bijzijn van zoveel mensen, vlucht ze snel weg. Haar echtgenoot blijft staan zonder
iets in de gaten te hebben.
Operante component:
o Vanuit TA (SRS ketens) komen tot essentiële leerwetten (= intentioneel leren)
o Doel: relatie leggen tussen problematisch gedrag en relevante antecedenten en
consequenten
o Zoeken naar essentiële terugkerende leerwetten
De R staat steeds voor het gedrag (operant) van diegene die leert
De S is de consequentie voor degene die leert
Voorbeeld van 9-jarige Bart: bang van hond:
o Sd: actieve angst voor honden (= ‘angst wakker geworden door …’)
o R: vluchten/weglopen, thuis blijven, niet praten erover, niet naar vrienden/familie
met een hond gaan
o S:
– S – : angst naar beneden (bij weglopen)
° S – : angst vermijden (bij thuisblijven)
+ S - : angst blijft en zal waarschijnlijk toenemen (bij niet praten) = KT
– S – : angst naar beneden (bij niet praten) = LT
° S – : angst vermijden (bij niet naar vrienden gaan)
o Contingent: weglopen, niet naar vrienden met een hond gaan, niet praten (LT)
Niet praten = op KT niet contingent (want: de angst neemt toe) is iets
wat mensen zelf vaak niet zien!
Of: drukte op de markt + benauwde gevoel
Positieve
gevolgen
Negatieve
gevolgen
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
32
Voorbeeld van verpleegster Magda (die piekert over medische fouten):
o Sd: actieve spanning voor professionele fouten maken (= ‘angst wakker geworden
door …’), cf. ‘ik mag niet mis doen’
o R: piekeren en nadenken over mogelijke (medische) fouten, dubbelchecken,
piekeren over de gevolgen van fouten, nadenken over mogelijke oplossingen voor
fouten
o S:
+ S - : meer spanning en stress (bij piekeren)
- S - : minder angst en spanning (bij dubbelchecken) (deze vrouw voelt
geen opluchting, dus geen + S +) ga je ook heel vaak hebben bij
dwangproblemen (want: de representatie blijft bestaan, dus geen
opluchting)
+ S - : meer spanning en stress (bij piekeren over gevolgen van fouten)
+ S + : rustiger gevoel, voorbereid gevoel (bij denken over oplossingen:
KT)
+ S - : meer spanning en stress (bij denken over oplossingen: LT)
o Fundamenteel verschil tussen piekeren en nadenken!!
Piekeren: in cirkels draaien en geen oplossing vinden, waardoor men zich
slecht blijft voelen moeten mensen stoppen
Nadenken: stapsgewijs een aantal stappen zetten, waardoor men tot een
oplossing komt en de boel verdwijnt mag, zolang het niet te lang duurt
o Contingent (helpt dit gedrag mij om het gevoel naar beneden te krijgen?): dubbel
checken
Niet contingent: alles wat piekeren is
Voorbeeld van 42-jarige Wannes met depressieve klachten:
o Sd: jaloezie en depressieve klachten in de relatie, nadenken over de relatie/trouw
van de partner
Een Sd haal je altijd uit de CR in de context van de CS
o R: gsm en mails controleren, ruzie maken
o S:
+ S - : meer spanningen (bij ruzies)
+ S - : slechtere band, slechtere relaties (bij ruzies)
- S - : druk van de ketel (bij ruzies)
Hetzelfde gedrag kan verschillende consequenten hebben!
+ S - : meer spanning met partner (bij controleren)
+ S +: geruststelling (‘oef’) (bij controleren)
Er kan nog veel meer, maar je moet alles checken! (alle mogelijke
gevolgen)
o Contingent: …
EIGEN BETEKENIS- + FUNCTIE-ANALYSE (= SAMEN FUNCTIONELE ANALYSE)
Komt op het examen!! (wel best o.b.v. 5 G’s)
CS: schoolwerk, saaie momenten
UCS-UCR-representatie:
o Kerngedachte: schoolwerk is saai, als ik schoolwerk doe verveel ik me, ik heb nood
aan variatie
Sequentieel
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
33
CR: verveling
Sd: verveling
R: Facebook checken
S:
o + S - : minder verveling
o - S + : minder tijd om te studeren, om iets nuttig te doen
o + S + : ik ben weer op de hoogte van andere mensen
o - S - : kwaad op mezelf voor de verspilde tijd
HOE BRENG JE DE BETEKENIS- EN FUNCTIE-ANALYSE (= SAMEN FUNCTIONELE ANALYSE) TERUG
NAAR DE CLIËNT?
Introductie: “Kijk, we hebben nu al even bekeken hoe de dingen met elkaar samen hangen.
Dit wil ik nu nog even met jou in detail te gaan uitwerken. Dit doen wij door stil te staan bij
twee analyses: de eerste hoe je er vooral over denkt, en de tweede hoe je er mee omgaat.”
Eerst: betekenisanalyse
o Over de UCS/UCR-representatie: “dit zit eronder”
Dan: functie-analyse
o “Wat ga je ermee doen en wat is het effect?”
Maak het begrijpelijk voor de mensen! Zorg dat het een taal wordt die zij ook gaan spreken
VPS brengt rust, maar hier ga je nog iets in de breedte
INDICATIESTELLING – ADVIES
HOLISTISCHE THEORIE
= getoetste voorlopige probleemsamenhang (een aantal zaken die we eerst veronderstelden,
hebben we ondertussen onderkend) vaak gaat men enkel dit bespreken met de cliënt
Onderkennend getoetst, d.m.v.
o Vragenlijsten
o Registraties
o Opdrachten
o TA
o Observaties
Hokjes
Verklarend getoetst, d.m.v.
o TA
o Functionele analyse (klassieke en operante component)
o Registraties en opdrachten
o Observaties
Causale verbanden (pijlen)
Nagaan welke veranderingen er moeten aangebracht worden aan de VPS:
1. Toevoeging elementen functionele analyses
2. Syndromen vormen o.b.v. onderkennende fase
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
34
3. Wegvallen/toevoegen elementen (klachten/pijlen) o.b.v. verklaring en
onderkenning
4. Overzichtelijkheid
= uitgangspunt voor de indicatiestelling
o Welke elementen staan centraal?
o Aan welke elementen wil de cliënt werken?
DOELSTELLINGEN EN THERAPIEPLAN
Doelstellingen: wat moet hier, bij deze persoon, veranderen? (maar: soms ook harm
avoidance, bv. bij een chronische psychotische problematiek)
Behandeling en interventies plannen op basis van
o Individuele diagnostiek: FUNCTIONELE ANALYSES
o Individuele bepaling voor elke cliënt: wat werkt voor wie?
INDICATIESTELLING
=
wetenschappelijke diagnostiek
+
evidence based behandelinzichten (Web of Science; up to date blijven!)
+
cliëntperspectief omtrent behandeling (~ ziektetheorie)
Werkwijze:
1. Keuze te bewerken problemen + bepaling volgorde behandeling
= baseren op HT
2. Opstellen algemene en intermediaire doelstellingen
= baseren op BA en FA
3. Indicatiestelling
= welke interventiestrategieën meest aangewezen
4. Opstellen therapieplan
= koppeling problemen en doelen en behandeling
I. KEUZE VAN HET EERSTE TE BEWERKEN PROBLEEM
Bepaling op basis van relevantie en volgorde vanuit de HT
Afwegingen zijn:
o Veranderbaarheid van probleemgebieden
o Ernst en urgentie problemen
o Centraliteit van probleem in HT
o Behandelbaarheid van het probleem
o Eerste indruk over interventiemogelijkheden
o Contra-indicaties
o Kans van slagen van interventie (niet te grote veranderingen: succeservaringen +
motivatie om verder te gaan)
o Motivatie van de cliënt
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
35
Marcia Linehan: volgorde van doelen
1. Levensbedreigend gedrag (zelfverwonding, suïcide, overdosis, risicogedrag,
majeure depressie, let op voor het niet-onderkennen van lichamelijke problemen
(!), …)
2. Therapie-interfererend of belemmerend gedrag (wantrouwen (= angst),
geldproblemen, praktische problemen, motivatie, …)
3. Vaardigheden die we nodig hebben om ons functioneren te verbeteren en dus de
klachten verminderen (assertiviteitstraining, exposure, overtuigingen, …) heel
brede groep (de meeste zitten hier) en zijn we vaak heel lang mee bezig
4. Aspecten die zorgen voor een verbetering van de levenskwaliteit (hogere studies,
…) ziet mijn leven eruit zoals ik wil, of wil ik toch een aantal dingen fundamenteel
veranderen?
5. Doorwerken van trauma (traumatisch verleden)
Belangrijk dat men eerst voldoende ‘onderbouw’ heeft om hieraan te
werken
Maar je negeert het niet: in stap 3 wordt bv. al gewerkt aan coping met
herbeleving, of confrontatie met bepaalde triggers, …
Deze volgorde kun je ook aan de cliënt meegeven (en zelfs naartoe verwijzen, of
bv. aangeven dat je een stap terugvalt)
Doelen: SMARTI
o Specifiek: doelen moeten concreet + positief geformuleerd worden! (bv.
verminderen van het controlegedrag)
o Meetbaar: je moet kunnen objectiveren dat er een vermindering/vermeerdering is
(bv. met een schaal, vragenlijst, turven, …)
o Acceptabel: zowel voor de cliënt als voor de therapeut (het moet haalbaar zijn)
o Realistisch: kunnen we het bereiken? (opnieuw: het moet haalbaar zijn)
o Tijdgebonden (gemiddelde tijd aangeven + wanneer je zal evalueren, maar je kan
niets beloven)
o Inspirerend
Wanneer de cliënt een bepaald doel niet ziet (of niet kan, cf. ‘dat lukt mij toch niet’), dan zit je
in de fase van de therapie-interfererende of belemmerende gedragingen/aspecten (fase 2)
Ook probleem: onveranderbare aspecten (bv. ‘narcistische man’)
II. OPSTELLEN ALGEMENE EN INTERMEDIAIRE DOELSTELLINGEN
Wat is het doel van de behandeling in het algemeen en omtrent bepaalde probleemgebieden?
Concreet en operationaliseerbaar formuleren:
o Bv. zelfstandig boodschappen kunnen doen, inslapen na 20 minuten, …
Realistisch formuleren
o Bv. een perfectionist moet je niet nonchalant maken
Tijdselement inbouwen
o Bv. na 2 weken verminderen dwanghandelingen
Problemen met stellen van doelen:
o Geen enkel doel wordt haalbaar geacht (passiviteit) fase 2 (doelen)
o Probleem is afhankelijk van onveranderbare elementen
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
36
o Eén van de betrokken partijen is het niet eens met de doelbepaling bespreken
+ middenweg zoeken (en: tijd en mandaat vragen om aan de slag te gaan)
o Cliënt vindt de doelstellingen irrelevant, triviaal eigenlijk mag je dit niet
meemaken! (dan ben je je cliënt onderweg kwijtgeraakt)
Onderscheid algemeen doel en intermediaire doelstellingen
o Algemeen doel (= groot doel): wat is het doel van de behandeling in het algemeen?
Vaak aanmeldingsvraag (depressieve klachten of angstklachten naar
beneden, assertiever worden, uitgerust zijn, …)
Deze zijn belangrijk, maar ook groot en: daar is tijd voor nodig!
Extra doelstellingen therapeut:
Bv. werken aan assertiviteit, ouders bij therapie betrekken,
vaardigheden bijbrengen, inzicht
o Intermediaire doelen: welke stappen moet ik ondernemen om het grote doel te
bereiken?
= oorzakelijke, instandhoudende factoren bewerken (bv. reduceren van
angst en spanning, veranderen kerncognitie, …)
We kunnen op elk van de componenten van de functionele analyse
werken
CS: omgeving veranderen (mag geen vermijding worden!), het
moet een positieve verandering zijn (bv. van school veranderen,
herinneringen aan trauma/misbruiker weghalen, traumatiserende
zaken weggooien, …), of leren een onderscheid maken tussen
CS’en (bv. angst voor alles dat blauw is, naar angst voor een
blauwe overal)
UCS-UCR: exposure, socratische dialoog, gedragsexperimenten
…
Oorzakelijk: BETEKENISANALYSE
Instandhoudend: OPERANTE ANALYSE
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
37
doel: UCS/UCR-representatie doorbreken
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
38
III. INDICATIESTELLING
= Bepalen van de meest geschikte behandeling (toepassing zie volgend jaar!)
Enerzijds nagaan vanuit expertperspectief:
o Evidence based
o Individuele diagnostiek: baseren op FA en BA
Anderzijds rekening houden met cliëntperspectief:
o Slaagkans
o Contra-indicaties
o Informeren over mogelijkheden en beperkingen interventies (checken)
Intermediaire doelstellingen betekenisanalyse
o Flooding: soms beter om dit te doen dan met een angsthiërarchie (bv. bij
spinnenfobie, vliegangst)
UCS/UCR
o Betekenis wijzigen: leuke techniek = meerdimensioneel evalueren
Bv. bepaalde kernovertuiging: bv. ‘ik ben dom’ ‘denk nu even aan
mensen die jij slim vindt, op welke manieren zijn die anders dan jou?’
Laag diploma (basisonderwijs) _______________________ unief
Laag salaris _________________________________ hoog salaris
Weinig aanzien _______________________________ veel aanzien
…
Vraag: ‘zorg dat je een heel concreet persoon in gedachten hebt’
(vriendenkring, familie, rolmodellen, BV’s, …)
Is dat anders een toffe mens?
Zijn er ook andere eigenschappen waar die persoon niet zo goed
op scoort?
Empathisch ________________________________ Egocentrisch
Op hoogte van actualiteit _____________________ Niet bezig met
Let wel op dat hier geen oordelen staan!
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
39
Men gaat op zoek naar heel veel dimensies: blad vol + zelf zaken
toevoegen
Bereidheid te luisteren _____________ Sterke focus op eigen visie
OPM.: best alle positieve zaken aan een kant en alle negatieve
Dan: 2 kopies: van iemand invullen die men het meest bewondert, daarna
voor zichzelf invullen (soms ook partner laten invullen)
Als je de combinatie van aspecten goed maakt, kan het niet anders dan
dat de cliënt op bepaalde zaken goed scoort
Dan besef: ‘ik ben een totale uitspraak aan het doen, die eigenlijk maar
voor een aantal zaken geldt’
Je kan dit blad na verloop van tijd ook terug boven halen (zeg eens hoe
het nu is?)
o Andere variant: de taart of het taartdiagram
Gaat men gebruiken als mensen hun eigen verantwoordelijkheid of
controle in bepaalde situaties gaan overdrijven
Bv. ‘het is mijn schuld dat we een 4 hebben gekregen voor de groepstaak’
Wat willen we weten?
Wie deed er nog mee (bv. 2 anderen)
Wie heeft welke taken/onderdelen gedaan?
Wat weet je over de verbeterstijl? (+ gemiddelde?)
+ concreet op de taak doorvragen (instructie, weinig publicaties
errond, …)
DUS: op zoek gaan naar mogelijke alternatieve verklaringen voor
de slechte resultaten stukjes van de taart (‘jouw schuld’ klopt
niet!) + hoe kun je met al die factoren omgaan zodat …?
o Psychodrama: heel vaak bij mensen met persoonlijkheidsstoornissen
(corrigerende ervaringen modelleren/ensceneren) + complimenten!! (desnoods
introduceren met: ‘je moet me niet geloven, maar ik vind het knap dat …’)
o CR: gaat vooral over de fysiologische reacties, het gevoel, … (nog niet het
operante) met het lichaam werken
Mindfulness ≠ relaxatie (heeft het wel vaak als effect)
2 grote groepen: progressieve spierrelaxatie en autogene training
(mentaal oproepen van warmte en zwaarte in ledematen)
Intermediaire doelstellingen operante analyse:
He
t m
od
el v
oo
r p
rob
lee
mid
en
tifi
cati
e
40
o Sd: hoe kunnen we deze S voorkomen (niet door vermijden!) of er een onderscheid
in maken? bv. een gevoel van spanning differentiëren van andere momenten
van spanning/opwinding/…
o R: vooral kijken naar wat we mensen willen aanleren
Oefenen
Modelling
Informatie meegeven
Gedragsexperimenten
Rollenspel
Bv. bepaalde gedragingen in de sessie uitproberen (en bevestigen: ‘besef
je wat je nu gedaan hebt?’)
Zelfhulpboeken (maar: tip: je geeft maar mee wat je zelf kent: zelf lezen,
zelf uitproberen, …)
o Als R hebben we ook nog zoiets als uitdoving (= door beloningen weg te nemen)
makkelijker bij kinderen dan bij volwassenen
Opletten voor inhiberende conditionering (afhankelijk van context) !!
IV. OPSTELLEN THERAPIEPLAN: KOPPELEN COMPONENTEN, INTERMEDIAIRE DOELEN EN
INTERVENTIES
Voor onszelf een ordening maken van wat we op elk niveau doen dan ben je ook zeker dat
je alle niveaus bekeken hebt
o Wat kan allemaal? dan keuze maken: met wat beginnen we nu?
o Hoe langer we werken, hoe minder we dit doen (want: meer op automatische
piloot)
o Lezen, uitzoeken (hoe giet ik dit in mijn gedragstherapeutisch model?), … =
belangrijk!