receptie van prosodie bij personen met de ziekte van parkinson · 2012-12-05 · 4.3.2 rol van...
TRANSCRIPT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Receptie van prosodie bij personen met de ziekte van
Parkinson
Lotte De Vos en Karen Godderis-Coene
Promotor: prof. dr. Marc De Bodt
Copromotoren: dr. Gwen Van Nuffelen
drs. Heidi Martens
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in
de logopedische en audiologische wetenschappen
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2011-2012
Receptie van prosodie bij personen met de ziekte van
Parkinson
Lotte De Vos en Karen Godderis-Coene
Promotor: prof. dr. Marc De Bodt
Copromotoren: dr. Gwen Van Nuffelen
drs. Heidi Martens
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in
de logopedische en audiologische wetenschappen
ABSTRACT
De studie had tot doel de receptieve prosodische vaardigheden van
parkinsonpatiënten in kaart te brengen. Hiertoe werden 26 parkinsonpatiënten en 26
gezonde controlepersonen getest. De test omvat twee onderdelen: begrip van
prosodische betekenis (= identificatietaak) en perceptie van prosodische vorm (=
discriminatietaak). Om een volgorde-effect van de testonderdelen uit te sluiten,
maakten we gebruik van een cross-over design. De volgende onderzoeksvragen
kwamen aan bod: (1) Verschillen parkinsonpatiënten en controlepersonen in de
receptie van prosodie? (2) Is er een significante discrepantie tussen begrip en
perceptie van prosodie binnen beide groepen? (3) Zijn er factoren die de receptieve
prosodische vaardigheden van een persoon significant beïnvloeden? (4) Heeft de
volgorde van aanbieden enig effect op de receptieve prosodische mogelijkheden van
een persoon? Er konden geen significante verschillen worden aangetoond tussen
parkinsonpatiënten en controlepersonen in de receptie van prosodie. Wel werden
binnen beide groepen significante verschillen gevonden tussen begrip en perceptie.
Leeftijd oefende een significant negatieve invloed uit op de totaalscore. Een
volgorde-effect kon niet worden aangetoond.
The aim of this study was to set up a test to determine the receptive prosodic abilities
in patients with Parkinson’s Disease. Therefore, 26 patients with Parkinson’s Disease
and 26 healthy volunteers (= control group) were tested. The test consists of two
parts: comprehension of prosodic meaning (= identification test) and perception of
prosodic form (= discrimination test). To exclude sequence effect, a cross-over
design was used. The following questions were discussed: (1) Does the reception of
prosody differ between patients with Parkinson’s Disease and the control group? (2)
Is there a significant discrepancy between comprehension and perception of prosody
within both groups? (3) Is there a significant influence of factors on the receptive
prosodic abilities of a person? (4) Does the sequence of presenting have an effect on
the receptive prosodic abilities of a person? The following conclusions could be
drawn: (1) No significant differences in the reception of prosody were observed
between the groups. (2) Significant differences in perception and comprehension of
prosody within the groups were present. (3) Age had a significant negative influence
on the total score. (4) No sequence effect could be proven.
INHOUD
ABSTRACT ..................................................................................................................
INHOUD .......................................................................................................................
VOORWOORD .............................................................................................................
1. INLEIDING .......................................................................................................... 1
1.1 DE ZIEKTE VAN PARKINSON...................................................................... 1
1.2 PROSODIE ................................................................................................... 2
1.2.1 Prosodische betekenis ............................................................................ 2
1.2.2 Prosodische vorm ................................................................................... 3
1.2.3 Expressieve versus receptieve prosodie ................................................. 3
1.3 DE ZIEKTE VAN PARKINSON: RECEPTIEVE PROSODIE ......................... 3
1.3.1 Prosodische functies ............................................................................... 4
1.3.1.1 Linguïstische prosodie ......................................................................... 4
1.3.1.2 Emotionele prosodie ............................................................................ 5
1.3.2 Begrip versus perceptie .......................................................................... 5
1.3.3 Motivering van het huidige onderzoek .................................................... 7
2. METHODOLOGIE ............................................................................................... 8
2.1 PROEFPERSONEN .......................................................................................... 8
2.2 INSTRUMENTARIUM ..................................................................................... 10
2.2.1 Testbeschrijving ........................................................................................ 10
2.2.2 Gebruikte apparatuur ................................................................................ 11
2.3 WERKWIJZE .................................................................................................. 12
3. RESULTATEN ................................................................................................... 13
3.1 VERGELIJKING PARKINSONPATIËNTEN EN CONTROLEPERSONEN ..... 13
3.2 DISCREPANTIE TUSSEN BEGRIP EN PERCEPTIE .................................... 14
3.3 VOLGORDE-EFFECT ..................................................................................... 15
3.4 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN ..................................................................... 15
4. DISCUSSIE ....................................................................................................... 17
4.1 VERGELIJKING PARKINSONPATIËNTEN EN CONTROLEPERSONEN ..... 17
4.2 DISCREPANTIE TUSSEN BEGRIP EN PERCEPTIE .................................... 19
4.3 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN ..................................................................... 20
4.3.1 Rol van leeftijd .......................................................................................... 20
4.3.2 Rol van geslacht ....................................................................................... 21
4.3.3 Rol van dysartrie-ernst ............................................................................. 22
4.3.4 Rol van ziekte-ernst .................................................................................. 22
4.4 VOLGORDE-EFFECT ..................................................................................... 23
4.5 OPMERKINGEN BIJ DE TEST ....................................................................... 23
5. BESLUIT ........................................................................................................... 25
6. REFERENTIES ................................................................................................. 26
BIJLAGE 1 Voorbeeld bij testtaken assessment deel 1
BIJLAGE 2 Scoreformulier assessment
BIJLAGE 3 Goedkeuring studieprotocol UZA
BIJLAGE 4 Goedkeuring studieprotocol AZ St. Rembert
VOORWOORD
Dit onderzoek maakt deel uit van het overkoepelend project CATRIS (Computerized
Assessment and Treatment of Rate, Intonation and Stress) onder leiding van prof. dr.
Marc De Bodt (Universitair Ziekenhuis Antwerpen). Het doel van dit project is een
klinische tool, gebaseerd op spraaktechnologie, ontwikkelen om spreektempo,
intonatie- en klemtoonpatronen te onderzoeken bij dysartriepatiënten, alsook het
ontwikkelen van een computerprogramma voor het verbeteren van deze aspecten op
verschillende linguïstische niveaus aan de hand van real time feedback.
Deze studie was voor ons een bijzonder leerrijke ervaring. Dit niet uitsluitend op
logopedisch vlak, maar ook op vlakken die de doeleinden van deze studie ver
overschrijden.
Graag willen we enkele mensen bedanken met wiens hulp, steun en vertrouwen we
deze masterproef tot een goed einde konden brengen. In de eerste plaats willen we
graag onze promotor, prof. dr. Marc De Bodt, en copromotoren, dr. Gwen Van
Nuffelen en drs. Heidi Martens, bedanken voor het aanreiken van het boeiende
onderwerp, het ter beschikking stellen van het testmateriaal en hun onmisbare
begeleiding tijdens het uitvoeren van het onderzoek. Speciale dank gaat uit naar de
directie van het Algemeen Ziekenhuis St. Rembert te Torhout om het testen van
parkinsonpatiënten mogelijk te maken. Ook willen we dr. Jen Maes (neuroloog) en
logopediste-afasiologe Charlotte Libbrecht in het bijzonder bedanken voor hun hulp
bij de zoektocht naar patiënten, het beantwoorden van onze vragen en het
verschaffen van medische gegevens. Deze studie zou niet mogelijk geweest zijn
zonder hun onuitputtelijke hulp. Daarnaast willen we dr. Mieke Naessens (NKO-arts)
bedanken voor het afnemen van de tonale audiogrammen. Zij maakte het mogelijk
om het exclusiecriterium ongecorrigeerde gehoorstoornis te hanteren. Ook medisch
statisticus, Kristien Wouters, willen we bedanken voor haar hulp bij de statistische
analyse. Tenslotte willen we onze vrienden, kennissen, broers, zussen, ouders en
grootouders bedanken voor hun grote hulp bij het zoeken naar controlepersonen, het
kritisch nalezen van het werk en de morele steun gedurende het hele jaar.
Lotte De Vos en Karen Godderis-Coene
Gent, juni 2012
1
1. INLEIDING
1.1 DE ZIEKTE VAN PARKINSON
De ziekte van Parkinson (Parkinson Disease, PD), beschreven door James
Parkinson in 1817, is een neurodegeneratieve aandoening die primair geassocieerd
wordt met een degeneratie van dopamineproducerende cellen in de substantia nigra
pars compacta (Bergman & Deuschl, 2002). De oorzaak van de ziekte is onbekend
(idiopathische Parkinson). De belangrijkste neurologische tekens zijn rusttremor,
bradykinesie, rigiditeit en vermindering van de houdingsreflexen (Sethi, 2002). Na vijf
jaar behandeling ervaren patiënten voornamelijk problemen met fluctuaties (zowel
motorisch als niet-motorisch), dyskinesieën, gedragsveranderingen en cognitieve
veranderingen (Witjas et al., 2002); allemaal problemen die een negatieve invloed
uitoefenen op de levenskwaliteit (Marras, Rochon, & Lang, 2002). 20 tot 40% van de
personen met de ziekte van Parkinson vertoont ook kenmerken van een
samengaande majeure depressie. Deze depressie kan de ziekte van Parkinson
voorafgaan (Liebermann, 2006).
Hiernaast treden ook functionele stoornissen op van articulatie, fonatie, resonantie,
prosodie en ademhaling (Darkins, Fromkin, & Benson, 1988; Logemann, Fisher,
Boshes, & Blonsky, 1978). Ongeveer 70 tot 75% van de personen met de ziekte van
Parkinson verwerft een spraakstoornis (dysartrie) in een bepaald stadium van de
ziekte (in Kwan & Whitehill, 2011). Het voorkomen van de motorische spraakstoornis
correleert echter niet noodzakelijk met de ernst van de ziekte (De Letter, Santens, &
Van Borsel, 2005), maar oefent wel een invloed uit op de levenskwaliteit van de
patiënt (in Vélez Feijó, Rieder, & Chaves, 2008). Zes van de tien meest afwijkende
spraakdimensies zijn geassocieerd met prosodie: monotonie, verminderde klemtoon,
hypofonie, ongepaste pauzes, korte spraakversnellingen en wisselend spreektempo
(Duffy, 2005). Prosodie is, naast articulatie, de tweede meest belangrijke factor in
spraakverstaanbaarheid bij dysartriepatiënten (De Bodt, Hernández-Díaz Huici, &
Van De Heyning, 2002). Het is dan ook van belang prosodie bij parkinsonpatiënten te
onderzoeken met het oog op een gerichte behandeling.
2
1.2 PROSODIE
In de literatuur is er een waaier aan definities van prosodie beschikbaar. Prosodie
verwijst gewoonlijk naar de suprasegmentele aspecten van het spraaksignaal die
semantische, syntactische en affectieve informatie (Lloyd, 1999) overbrengen tijdens
communicatie door wijzigingen in fundamentele frequentie, intensiteit en duur (De
Letter et al., 2007; Patel & Campellone, 2009; Pell, Cheang, & Leonard, 2006;
Peppé, McCann, Gibbon, O’Hare, & Rutherford, 2007). Er wordt een onderscheid
gemaakt tussen prosodische betekenis en prosodische vorm.
1.2.1 Prosodische betekenis
Prosodische betekenis verwijst naar de communicatieve functies van prosodie. In het
Nederlands worden 5 prosodische functies onderscheiden (Rietveld & van Heuven,
1997). Een overzicht van deze functies wordt gegeven in tabel 1.
Tabel 1: Prosodische functies in het Nederlands (Rietveld & van Heuven, 1997).
Naam Prosodische functie
Lexicale functie Woordparen met identieke klankenreeks
onderscheiden door verschil in
klemtoonplaats.
Fraseringsfunctie Spraakstroom opdelen in informatie-
eenheden, zoals woordgroepen en
zinnen.
Informatiestructurering
- attentionele markering
- intentionele markering
Met behulp van accentuering (focus)
aangeven welke elementen binnen een
eenheid communicatief belangrijk zijn.
Nuancering toevoegen aan de
informatiestructuur.
Attitudesignalering Aangeven welke houding de spreker
aanneemt (i.e. attitude, bv. vragend).
Emotiesignalering Aangeven in welke gemoedstoestand de
spreker zich bevindt (i.e. emotie).
3
In de literatuur vindt men onder prosodische functies algemeen een tweedeling terug
in linguïstische en emotionele prosodie. Linguïstische prosodie verstrekt specifieke
taalkundige informatie op woordniveau (lexicale functie) en op zinsniveau
(fraseringsfunctie, informatiestructurering en attitudesignalering) (Wildgruber et al.,
2004) door wijzigingen aan te brengen in fundamentele frequentie, intensiteit en
duur. Emotionele of affectieve prosodie voegt emotionele nuances toe aan de
spraak, zoals woede, angst, geluk, enz. door het gebruik van intonatie en klemtoon
(Trauner, Ballantyne, Friedland, & Chase, 1996). Het omvat de functie
emotiesignalering.
1.2.2 Prosodische vorm
Met prosodische vorm worden alle meetbare, suprasegmentele aspecten van het
spraaksignaal bedoeld: fundamentele frequentie, intensiteit en duur (De Letter et al.,
2007; Patel & Campellone, 2009; Pell et al., 2006; Peppé et al., 2007). Variaties in
deze aspecten zorgen ervoor dat de communicatieve functies tot uiting kunnen
komen (Rietveld & van Heuven, 1997).
1.2.3 Expressieve versus receptieve prosodie
Expressieve prosodie is het vermogen om specifieke linguïstische of affectieve
informatie over te brengen via wijzigingen van de suprasegmentele aspecten van het
spraaksignaal. Receptieve prosodie omvat het opmerken van prosodische informatie
in de spraak van anderen. Hierbij gaat het zowel om perceptie van prosodische vorm
als om begrip van prosodische betekenis. Perceptie van prosodische vorm wijst op
het vermogen om prosodische verschillen te discrimineren (discriminatietaak). Bij
begrip van prosodische betekenis selecteert de luisteraar het correcte semantische
label bij een prosodische functie (identificatietaak) (Gray & Tickle-Degnen, 2010).
1.3 DE ZIEKTE VAN PARKINSON: RECEPTIEVE PROSODIE
Voor 1980 dacht men dat de expressieve prosodische problemen bij
parkinsonpatiënten het gevolg waren van een dopaminetekort ter hoogte van de
basale ganglia (Lloyd, 1999). Lokalisatiestudies bij CVA-patiënten bevestigden de rol
van de basale ganglia bij expressieve prosodie (Cancelliere & Kertesz, 1990;
Starkstein, Federoff, Price, Leiguarda, & Robinson, 1994). Toen er in de jaren tachtig
4
echter evidentie ontstond voor receptieve prosodische problemen bij
parkinsonpatiënten (Scott, Caird, & Williams, 1984), werd de tot dan toe louter
motorische verklaring voor hun dysprosodie in vraag gesteld.
1.3.1 Prosodische functies
1.3.1.1 Linguïstische prosodie
Weinig is geweten in de literatuur omtrent de receptie van linguïstische prosodie bij
personen met de ziekte van Parkinson. Blonder, Gur en Gur (1989) beschreven in
hun onderzoek bij patiënten met hemiparkinsonisme drie taken binnen het luik
receptieve linguïstische prosodie. Eén taak deed onderzoek naar discriminatie, de
overige twee handelden over begrip. De discriminatietaak, afkomstig van Weintraub,
Mesulam en Kramer (1981), bestond uit 25 semantisch neutrale zinsparen. Er werd
gevraagd om aan te geven of de paren al dan niet met eenzelfde intonatie werden
uitgesproken. Bij de begripstaken onderscheidde men syntactisch begrip en begrip
van klemtoon. Syntactisch begrip omvatte het onderscheid tussen mededelende
zinnen en vraagzinnen (attitudesignalering). Acht zinnen moesten worden
beoordeeld. De test omtrent begrip van klemtoon, afkomstig van Blumstein en
Goodglass (1972) en aangepast door Weintraub et al. (1981), bestond uit
samengestelde woorden of zinnen, waarbij klemtooncontrasten zorgden voor een
verschil in betekenis (lexicale functie). Bij 20 items (10 samengestelde woorden of
zinnen gepresenteerd met twee klemtoonpatronen) moest de overeenkomstige
afbeelding worden aangeduid (twee keuzemogelijkheden). Resultaten van het
onderzoek toonden aan dat de receptieve lexicale functie van prosodie bij
parkinsonpatiënten is aangetast. Er was echter geen verschil in vergelijking met
controlepersonen voor de discriminatietaak en het onderscheiden van vraag- en
declaratieve zinnen op basis van intonatie.
Ook Pell (1996) onderzocht receptie (perceptie en begrip) van linguïstische prosodie
bij personen met de ziekte van Parkinson. Elf patiënten namen deel aan een verkorte
versie van de Greenhouse test (test voor de lexicale functie, beschreven door
Blumstein en Goodglass in 1972). De resultaten van de parkinsonpatiënten leverden
geen significante verschillen op in vergelijking met deze van de controlepersonen.
Verder kregen de parkinsonpatiënten zinnen aangeboden die varieerden in
linguïstische prosodie (vragend, declaratief of imperatief; test voor de functie
5
attitudesignalering). Resultaten toonden aan dat parkinsonpatiënten significant
slechter presteerden dan controlepersonen in de identificatietaak, maar niet in de
discriminatietaak.
1.3.1.2 Emotionele prosodie
Tot op vandaag heerst er nog heel wat onenigheid over een mogelijke stoornis in de
receptie van emotionele prosodie bij parkinsonpatiënten. Sommige auteurs beweren
dat emotionele dysprosodie uitsluitend gepaard gaat met een stoornis in de
expressieve prosodie (Caekebeke, Jennekens-Schinkel, van der Linden, & Buruma,
1991; Darkins et al., 1988). Tal van studies toonden echter problemen aan in
prosodische emotieherkenning (Ariatti, Benuzzi, & Nichelli, 2008; Beatty, Goodkin,
Weir, & Staton, 1989; Benke, Bosch, & Andree, 1998; Blonder et al., 1989;
Breitenstein, Van Lancker, Daum, & Waters, 2001; Dara, Monetta, & Pell, 2008;
Jacobs, Shuren, Bowers, & Heilman, 1995; Lloyd, 1999; Pell, 1996; Schröder et al.,
2006).
In de literatuur is er veel discussie over de rol van depressie bij de receptie van
emotionele prosodie. Depressie zou mogelijks bijdragen aan moeilijkheden met het
verwerken van emotionele prosodie (Kan, Mimura, Kamijimo, & Kawamura, 2004).
Aangezien personen met een depressie een somber beeld hebben van het leven
(Jorm & Henderson, 1992), zouden ze gemakkelijker negatieve gevoelens
waarnemen (Moore, Watts, & Williams, 1988). Later vond men hiervoor ook
evidentie bij parkinsonpatiënten (Vélez, Rieder, & Chaves, 2008). Andere auteurs
echter beweren dat er bij personen met de ziekte van Parkinson net meer
stoornissen zijn in het percipiëren van negatieve emoties (Ariatti et al., 2008;
Breitenstein, Daum, & Ackermann, 1998; Dara et al., 2008; Pell & Leonard, 2003).
Ook recent kon meta-analyse geen invloed aantonen van depressie op
emotieherkenning door personen met de ziekte van Parkinson (Gray & Tickle-
Degnen, 2010).
1.3.2 Begrip versus perceptie
In de literatuur zijn er aanwijzingen terug te vinden voor een mogelijke discrepantie
tussen discriminatie en identificatie van prosodie. Onderzoek van Scott et al. (1984)
liet zien dat parkinsonpatiënten in staat zijn tot het discrimineren van zinnen met
6
verschillende prosodische contrasten, maar problemen vertonen bij het bepalen van
de betekenis van de zinsparen en het beoordelen van de emotionele kenmerken
(identificatietaak). Borod et al. (1990) vonden gelijkaardige resultaten voor wat
emotionele prosodie betreft. Zij concludeerden dat parkinsonpatiënten significant
slechter waren dan controlepersonen in het identificeren van emotionele prosodie in
de spraak van anderen, maar niet in het discrimineren van diezelfde zinnen. Pell
(1996) bevestigde deze discrepantie voor zowel emotionele als linguïstische
prosodie.
Bovenstaande bevindingen suggereren een intact vroeg auditief vermogen (dit wil
zeggen goede discriminatiemogelijkheden) bij personen met de ziekte van Parkinson,
maar problemen met de hogere cognitieve processen (Lloyd, 1999). Ook het feit dat
er zowel in de productie als in de receptie problemen met prosodie opduiken, wijst
eerder op een cognitieve dan op een motorische stoornis (Lloyd, 1999). Hierbij
aansluitend toonden Benke et al. (1998) reeds aan dat enkel parkinsonpatiënten met
cognitieve stoornissen problemen hebben met de receptie van emotionele prosodie.
Een event-related brain potential (ERP) studie (Schröder et al., 2006) liet echter zien
dat de vroege (automatische) auditieve verwerking van prosodie anders verloopt bij
parkinsonpatiënten. Proefpersonen kregen via een koptelefoon herhaaldelijk
hetzelfde woord auditief aangeboden volgens een oddball-paradigma: doorgaans
met neutrale intonatie (standaardstimulus) en occasioneel met een blije of droevige
intonatie (afwijkende stimulus). Ondertussen lazen de proefpersonen een boek,
zonder aandacht te besteden aan de auditieve stimuli. In de ERP’s van de
parkinsonpatiënten werd een kleinere gemiddelde amplitude vastgesteld voor de
mismatch negativity (MMN; automatische perceptie van afwijkende stimuli) in
vergelijking met gezonde proefpersonen in de passieve conditie. Dit duidt op een
gestoorde preattentieve verwerking van emotionele prosodie.
Er dient wel te worden opgemerkt dat er bij parkinsonpatiënten geen evidentie is voor
een algeheel begripsprobleem dat zowel fonologische, lexicale als semantische
taken treft (Lloyd, 1999). Ross (1981; Ross & Mesulam, 1979) gaf al aan dat
prosodie gestoord kan zijn los van andere taalfuncties. Prosodie is volgens hem een
functie van de rechterhemisfeer.
7
1.3.3 Motivering van het huidige onderzoek
Recent werd een aanzet gegeven tot het ontwikkelen van een gestandaardiseerde
test om de prosodische vaardigheden van dysartrische patiënten in kaart te brengen.
Martens et al. (2011) werkten een test uit voor de productie van prosodie. Uit de
onderzoeksresultaten bleek dat parkinsonpatiënten even goed scoorden als
controlesprekers tijdens leestaken (woorden en zinnen hardop lezen), maar minder
goed tijdens imitatietaken (woorden en zinnen, vooraf ingesproken en opgenomen
door een modelspreker, beluisteren en nazeggen op dezelfde manier). Een receptief
probleem ligt mogelijks aan de basis van deze discrepantie.
Herkennen en begrijpen van prosodie is uiteraard van belang voor een goede
communicatie. Het huidige onderzoek behoort tot de weinige die receptieve prosodie
in haar geheel bestuderen (zowel linguïstisch als emotioneel). Het zo volledig
mogelijk in kaart brengen van de prosodische vaardigheden (productie en receptie
van prosodische vormen en functies) kan nochtans duidelijke aanknopingspunten
opleveren voor logopedische therapie. Verder levert dit onderzoek ook waardevolle
informatie op met betrekking tot het verfijnen van de reeds ontwikkelde test, daar
deze in het kader van dit onderzoek voor de eerste keer gebruikt werd.
De volgende onderzoeksvragen komen aan bod:
1. Verschillen parkinsonpatiënten en gezonde controlepersonen in de receptie van
prosodie?
2. Is er een significante discrepantie tussen begrip en perceptie van prosodie
a) binnen de groep van parkinsonpatiënten?
b) binnen de groep van controlepersonen?
3. Worden de receptieve prosodische vaardigheden van een persoon significant
beïnvloed door de factoren leeftijd, geslacht, ernst van de dysartrie, duur van de
ziekte, motorische symptomen, mate van zelfredzaamheid en gehoor?
4. Heeft de volgorde van aanbieden (perceptie versus begrip) enig effect op de
receptieve prosodische mogelijkheden van een persoon?
8
2. METHODOLOGIE
2.1 PROEFPERSONEN
De receptieve prosodische vaardigheden werden onderzocht bij 26
parkinsonpatiënten (PD) en 26 gezonde controlepersonen (C). Tabel 2 geeft een
overzicht van de karakteristieken van de proefpersonen.
De patiënten zijn allen in behandeling in het Algemeen Ziekenhuis St. Rembert te
Torhout. Op basis van een klinische evaluatie door de neuroloog van het ziekenhuis
werd de officiële diagnose van idiopathische Parkinson vastgesteld. De auditieve
vaardigheden van de patiënten, nodig voor het begrijpen van de mondelinge
instructies en het horen van de geluidsfragmenten, werden nagegaan op basis van
een tonaal audiogram, afgenomen door de NKO-arts van het ziekenhuis. We
hanteerden een drempel van 25 dB (Patel, 2002) en hielden daarbij rekening met de
frequenties binnen het spraakgebied (500, 1000 en 2000 Hz). Cognitieve
vaardigheden werden achterhaald aan de hand van de Mini-Mental State
Examination (MMSE) (Folstein, Folstein, & Mc Hugh, 1975). In het onderzoek van
Folstein et al. (1975) behaalde de groep gezonde personen een gemiddelde score
van 27. Dit is ook de cut-offscore die wij hebben gehanteerd. Verdere voorwaarden
voor selectie, namelijk (Belgisch) Nederlands als moedertaal, goede visus (al dan
niet gecorrigeerd) en leesvaardigheid, werden bevraagd. Voldoende visus en
leesvaardigheid waren eveneens vereist bij de MMSE (Folstein et al., 1975) en de
BDI-II-NL (Beck Depression Inventory) (van der Does, 2002). Aangezien deze tests
initieel werden afgenomen, werd duidelijk of aan deze criteria voldaan was.
Exclusiecriteria waren ethylisme, psychische en neurologische problemen. De BDI-II-
NL (van der Does, 2002) werd gebruikt om depressie uit te sluiten, aangezien
depressie mogelijks kan bijdragen aan moeilijkheden met het verwerken van
emotionele prosodie (Kan et al., 2004). De prevalentie van depressie bij
parkinsonpatiënten bedraagt immers 40% (Cummings, 1992), tegenover 14% in een
gezonde oudere Nederlandse bevolking (Beekman et al., 1997). Er werd een cut-
offscore van 14 aangewend, volgens de normen van Bouman, Luteijn, Albersnagel
en van der Ploeg (1985).
9
De patiënten werden gemiddeld vier jaar na diagnose getest. Ze vertoonden lichte tot
matige motorische stoornissen overeenkomstig de criteria van de Hoehn & Yahr-
schaal en de Unified Parkinson’s Disease Rating Scale (UPDRS, deel III) (zie tabel
2). Op het moment van het onderzoek namen alle patiënten anti-Parkinsonmedicatie
(Amantan, Azilect, Cymbalta, Mirapexin, Pantomed, Prolopa, Redomex Diffucaps,
Requip, Sinemet en Stalevo) en bevonden ze zich in de on-status. We beoordeelden
de spraakverstaanbaarheid op basis van een 4-puntenschaal waarbij 0 = normale
spraakverstaanbaarheid, 1 = volledig verstaanbaar ondanks licht storende
dysartrische kenmerken, 2 = beperkt verstaanbaar door specifieke dysartrische
problemen en 3 = ernstig beperkt verstaanbaar, in belangrijke mate bepaald door
context en vertrouwdheid van de luisteraar met het probleem. Om dit op een
betrouwbare manier te kunnen doen, oefenden we vooraf op het beoordelen van de
ernst van dysartrie a.d.h.v. een uitgebreide oefenset van dysartriesamples. Er werd
een hoge correlatie bekomen tussen onze resultaten en deze van een ervaren
beoordelaar (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = 0,79). De patiënten vertoonden
gemiddeld een lichte dysartriegraad (zie tabel 2).
Bij één patiënt kon geen audiogram worden afgenomen. De patiënt werd toch in het
onderzoek opgenomen, aangezien proefondervindelijk bleek dat zijn gehoor geen
hindernis vormde voor het correct uitvoeren van de test. Er werden geen extra
herhalingen gevraagd, het volume van de speakers moest niet aangepast worden en
er was een goede communicatie mogelijk. Ook was er een patiënt die een
gehoorapparaat droeg. De gecorrigeerde gehoorstoornis bleek evenzeer geen
belemmering te zijn.
De patiënten en de controlepersonen werden gematcht volgens leeftijd en geslacht
(zie tabel 2). Voor de controlepersonen golden dezelfde inclusie- en exclusiecriteria.
Uit praktische overwegingen werd bij deze groep een gehoortest achterwege gelaten
en werd het gehoor bevraagd. Ook hier werd geen hinder ondervonden tijdens
communicatie en moest het volume van de speakers niet aangepast worden,
waardoor we toch een betrouwbaar oordeel konden vellen over hun auditieve
mogelijkheden.
10
Tabel 2: Demografische en klinische kenmerken van parkinsonpatiënten (PD) en
gezonde controlepersonen (C) (gemiddelde ± SD).
Variabele Patiënten met PD
(n = 26)
Gezonde controlepersonen
(n = 26)
Geslacht (m/v) 18/8 18/8
Leeftijd (jaar) 65,8 ± 9,04 65,8 ± 9,04
Ziekteduur (jaar) 3,9 ± 2,46 n.v.t.
Dysartriegraad 1,1 ± 0,55 n.v.t.
Hoehn en Yahr score 1,9 ± 0,58 n.v.t.
UPDRS score 16,8 ± 6,12 n.v.t.
MMSE score 28,7 ± 1,02 29,2 ± 0,89
BDI-II-NL score 7,6 ± 4,50 4,0 ± 3,11
IPA (dB)1 12,1 ± 7,33 n.v.t.
1 Indice de Perte Auditive (IPA) = (500Hz + (2x1000Hz) + 2000Hz)/4 (voor het beste oor)
2.2 INSTRUMENTARIUM
2.2.1 Testbeschrijving
Er werd gebruikgemaakt van een nieuwe testbatterij (Martens, H., Van Nuffelen, G.,
& De Bodt, M., in voorbereiding), geënt op de reeds bestaande productieve test
(Martens et al., 2011). De test bevat een takenmap voor de proefpersoon,
geluidsfragmenten en een scoreformulier voor de testafnemer. Het onderzoek kent
twee onderdelen: begrip van prosodische betekenis en perceptie van prosodische
vorm.
In het eerste onderdeel, begrip van prosodische betekenis, worden vijf testtaken
onderscheiden. De taken testen de prosodische functies zoals beschreven door
Rietveld en van Heuven (1997). Enkel de functie ‘intentionele markering’ werd om
praktische redenen niet opgenomen (Martens et al., 2011). Een overzicht van de
testtaken wordt gegeven in tabel 3. De test wordt afgenomen met behulp van
audiofragmenten en een takenmap. De proefpersonen beluisteren de
audiofragmenten en krijgen naargelang de testtaak twee, drie of vier
antwoordmogelijkheden te zien in de takenmap (zie bijlage 1).
11
Tabel 3: Testtaken bij het onderdeel ‘begrip van prosodische betekenis’.
Testtaak Instructie Luisterfragment 1
Woordklemtoon Over welke foto praat de
spreker?
Ik heb een lui PAARD gezien.
Grensmarkering Is de spreker klaar met
spreken of nog niet?
Hij kocht een winterjas …
Focus Welk woord vindt de spreker
het belangrijkst?
Ze WIL geen telefoon meer
krijgen.
Zinstypering Hoor je een vraag of een
mededeling?
Karen speelt tennis.
Emotionele
prosodie
Klinkt de spreker boos,
droevig, blij of gewoon?
Het is bijna tijd! (boos)
1 In bijlage 1 is voor iedere testtaak een item uit de takenmap opgenomen.
Bij het tweede onderdeel, perceptie van prosodische vorm, worden in een
gelijkaardige categorisering van testtaken dezelfde testitems gehanteerd, maar
ditmaal aangeboden in paren. De instructie luidt als volgt: “Klinken de twee zinnen
gelijk of verschillend?” (bv. ik heb een LUIpaard gezien vs. ik heb een lui PAARD
gezien). Een extra testtaak werd toegevoegd aan het onderdeel ‘woordklemtoon’. De
luisteraar moet aangeven of twee nonsenswoorden gelijk of verschillend klinken (bv.
papaPA vs. papaPA).
Elke taak bevat 6 items. De geluidsfragmenten mogen maximaal twee keer worden
beluisterd. Voor een correct antwoord wordt een score 1 toegekend, voor een foutief
antwoord een score 0. Het onderdeel begrip kent aldus een mogelijke range gaande
van 0 tot 30. Bij het onderdeel perceptie is er een range mogelijk gaande van 0 tot
36. Het scoreformulier is opgenomen in bijlage 2.
2.2.2 Gebruikte apparatuur
De geluidsfragmenten werden, naargelang de testafnemer, aangeboden met
Hercules XPSTM 2.0 35 USB speakers en Puro external portable loudspeakers Music
Ball. Deze werden respectievelijk aangesloten op een notebook Lenovo ThinkPad
Edge E320 NWY3RGE en een Packard Bell EasyNote TS11HR. Voor het afspelen
werd gebruikgemaakt van het softwareprogramma Windows Media Player 11.
12
2.3 WERKWIJZE
Het studieprotocol werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het Universitair
Ziekenhuis Antwerpen alsook door het Ethisch Comité van het St.
Rembertziekenhuis Torhout. De goedkeuringen van het UZA en het AZ St. Rembert
zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 3 en bijlage 4.
De test werd afgenomen in een rustige ruimte. Het testen van de patiënten gebeurde
in het AZ St. Rembert Torhout. Twee patiënten werden uitzonderlijk thuis getest. De
controlepersonen werden allen aan huis getest.
Het doel van het onderzoek en de testprocedure werden duidelijk gemaakt aan de
proefpersonen. Allen namen vrijwillig deel aan het onderzoek en ondertekenden een
informed consent.
Er werd gestart met een spontaan gesprek om de dysartriegraad te kunnen bepalen.
Indien er nog geen gegevens beschikbaar waren omtrent cognitie en eventuele
psychische problemen werden eerst de MMSE (Folstein et al., 1975) en de BDI-II-NL
(van der Does, 2002) afgenomen, gevolgd door de eigenlijke prosodische
receptietest.
Om een eventueel volgorde-effect (begrip (B) vs. perceptie (P)) te controleren,
maakten we gebruik van een cross-over design. Bij dit type counterbalanced design
worden alle proefpersonen aan dezelfde condities onderworpen, maar in een
verschillende volgorde voor twee subgroepen (Van Borsel, 2009). We hanteerden
een gecontroleerde toewijzing, nadat de beslissing voor het gebruik van dergelijk
design in de loop van het onderzoek gevallen was. 26 personen (13
parkinsonpatiënten en 13 gematchte controlepersonen, v/m: 4/9) kregen de volgorde
B-P toegewezen en 26 personen (13 parkinsonpatiënten en 13 gematchte
controlepersonen, v/m: 4/9) kregen de volgorde P-B toegewezen.
13
3. RESULTATEN
De data werden geanalyseerd aan de hand van standaard statistische software (IBM
SPSS Statistics 19). Het significantieniveau werd vastgelegd op α = 0,05.
3.1 VERGELIJKING PARKINSONPATIËNTEN EN CONTROLEPERSONEN
Met de Mann-Whitney U test werden verschillen tussen parkinsonpatiënten en
gezonde controlepersonen in de receptie van prosodie onderzocht. Tabel 4 laat voor
elk testonderdeel de mediaan en de interkwartielafstand (IQR) zien. Bij de
vergelijking van beide groepen werden geen significante verschillen vastgesteld voor
de receptie van prosodie, noch voor de afzonderlijke deeltaken, noch voor het totaal.
Tabel 4: Resultaten parkinsonpatiënten en controlepersonen: mediaan, IQR en p-
waarden volgend uit de Mann-Whitney U test.
Taken PD (n=26)
Mediaan IQR
(%)
C (n=26)
Mediaan IQR
(%)
Significantie
p-waarde
Begrip woordklemtoon 50,0 29-67 50,0 33-83 0,301
Begrip grensmarkering 83,0 50-83 83,0 67-83 0,930
Begrip focus 83,0 50-100 83,0 67-100 0,121
Begrip zinstypering 75,0 50-100 75,0 50-100 0,710
Begrip emotionele prosodie 83,0 67-100 100,0 67-100 0,210
Begrip totaal 66,5 53-88 78,5 66-90 0,223
Perceptie woordklemtoon (1)1 83,0 67-100 83,0 79-100 0,696
Perceptie woordklemtoon (2)2 100,0 100-100 100,0 83-100 0,335
Perceptie grensmarkering 83,0 67-100 83,0 67-100 0,992
Perceptie focus 100,0 100-100 100,0 83-100 0,286
Perceptie zinstypering 100,0 67-100 100,0 63-100 0,886
Perceptie emotionele prosodie 100,0 83-100 100,0 83-100 0,919
Perceptie totaal 91,0 83-98 94,0 80-100 0,926
Totaal perceptie + begrip 79,5 70-93 82,0 68-94 0,595
PD = parkinsonpatiënten; C = controlepersonen
1 Perceptie van woordklemtoon op zinsniveau;
2 Perceptie van woordklemtoon op woordniveau
14
3.2 DISCREPANTIE TUSSEN BEGRIP EN PERCEPTIE
Om een eventuele discrepantie tussen begrip en perceptie binnen de groep van
parkinsonpatiënten en binnen de groep van controlepersonen op te sporen, maakten
we gebruik van de Wilcoxon matched-pairs signed-ranks test.
In tabel 5 werd de mediaan en de interkwartielafstand (IQR) van de
parkinsonpatiënten voor begrip en voor perceptie opgenomen. Significante
verschillen tussen begrip en perceptie werden gevonden voor de totaalscore (p <
0,001) en de deeltaken woordklemtoon (p < 0,001), focus (p < 0,001), zinstypering (p
= 0,002) en emotionele prosodie (p = 0,015). De mediaan is telkens hoger voor het
onderdeel perceptie. Enkel voor de taak grensmarkering kon geen significant verschil
tussen begrip en perceptie worden aangetoond.
Een gelijkaardig patroon werd teruggevonden bij de controlepersonen (tabel 6). Er
werden significante verschillen gevonden tussen begrip en perceptie voor de
totaalscore (p < 0,001) en de deeltaken woordklemtoon (p < 0,001), grensmarkering
(p = 0,031), focus (p = 0,020) en zinstypering (p = 0,018). Ook hier ligt de mediaan
telkens hoger voor de testtaken van het onderdeel perceptie. Analyse van
emotionele prosodie leverde geen significante verschillen op tussen begrip en
perceptie.
Tabel 5: Resultaten parkinsonpatiënten: mediaan, IQR en p-waarden volgend uit de
Wilcoxon matched-pairs signed-ranks test (statistisch significante p-waarden zijn
vetgedrukt).
Taken Begrip Perceptie
Mediaan IQR Mediaan IQR
(%) (%)
Significantie
p-waarde
Woordklemtoon 50,0 29-67 83,01 67-100 < 0,001
Grensmarkering 83,0 50-83 83,0 67-100 0,096
Focus 83,0 50-100 100,0 100-100 < 0,001
Zinstypering 75,0 50-100 100,0 67-100 0,002
Emotionele prosodie 83,0 67-100 100,0 83-100 0,015
Totaal 66,5 53-88 94,0 83-98 < 0,001
1 Perceptie van woordklemtoon op zinsniveau
15
Tabel 6: Resultaten controlepersonen: mediaan, IQR en p-waarden volgend uit de
Wilcoxon matched-pairs signed-ranks test (statistisch significante p-waarden zijn
vetgedrukt).
Taken Begrip Perceptie
Mediaan IQR Mediaan IQR
(%) (%)
Significantie
p-waarde
Woordklemtoon 50,0 33-83 83,01 79-100 < 0,001
Grensmarkering 83,0 67-83 83,0 67-100 0,031
Focus 83,0 67-100 100,0 83-100 0,020
Zinstypering 75,0 50-100 100,0 63-100 0,018
Emotionele prosodie 100,0 67-100 100,0 83-100 0,100
Totaal 78,5 66-90 94,0 80-100 < 0,001
1 Perceptie van woordklemtoon op zinsniveau
3.3 VOLGORDE-EFFECT
Tabel 7 toont het effect van de volgorde van aanbieden van de testonderdelen (B-P
versus P-B) op de totaalscore van de proefpersonen. Uit de variantie-analyse
(ANOVA) blijkt geen significant verschil (p = 0,324) tussen de gemiddelden van de
twee datasets. Er is aldus geen sprake van een volgorde-effect.
Tabel 7: Vergelijking B-P vs. P-B: p-waarde volgend uit de one-way ANOVA.
Model Som van de
kwadraten
df Gemiddelde
kwadraten
F Significantie
Regressie 170,000 2 85,000 1,155 0,324
Rest 3606,923 49 73,611
Totaal 3776,923 51
3.4 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN
Met behulp van de Mann-Whitney U test werd de invloed van geslacht op de
totaalscore gecontroleerd. Tabel 8 laat de resultaten hiervan zien. Er kwamen geen
significante verschillen naar voor.
16
Tabel 8: Resultaten mannen en vrouwen: mediaan, IQR en p-waarden volgend uit de
Mann-Whitney U test voor parkinsonpatiënten en voor controlepersonen.
Groep Totaal (perceptie + begrip)
Mannen Vrouwen
(n=18) (n=8)
Mediaan IQR Mediaan IQR
(%) (%)
Significantie
p-waarde
Parkinsonpatiënten 85,0 73-94 72,0 67-78 0,062
Controlepersonen 81,0 68-94 88,5 71-94 0,724
Om overige beïnvloedende factoren te achterhalen, werden correlatieberekeningen
(Spearman correlatie) uitgevoerd. Tabel 9 laat de samenhang zien tussen een aantal
(mogelijks beïnvloedende) variabelen. Een significant positieve correlatie werd
teruggevonden tussen begrip en perceptie, zowel voor de parkinsonpatiënten als de
controlepersonen. Significant negatieve correlaties waren er tussen leeftijd en
totaalscore (bij de parkinsonpatiënten en bij de controlepersonen). Bij de
parkinsonpatiënten werd eveneens een significant negatieve correlatie gevonden
tussen gehoor en totaalscore.
Tabel 9: Resultaten parkinsonpatiënten en controlepersonen: correlatiecoëfficienten
en p-waarden volgend uit de Spearman correlatie (statistisch significante p-waarden
zijn vetgedrukt).
Variabelen Correlatiecoëfficient
rS
PD C
(n = 26) (n = 26)
Significantieniveau
p-waarde
PD C
(n = 26) (n = 26)
Leeftijd - Totaalscore -0,534 -0,443 0,005 0,023
Dysartriegraad - Totaalscore -0,147 n.v.t. 0,474 n.v.t.
Duur van ziekte - Totaalscore 0,235 n.v.t. 0,247 n.v.t.
UPDRS-III-score - Totaalscore -0,035 n.v.t. 0,863 n.v.t.
Hoehn & Yahr-schaal - Totaalscore -0,369 n.v.t. 0,063 n.v.t.
Gehoor – Totaalscore -0,432 n.v.t. 0,028 n.v.t.
PD = parkinsonpatiënten; C = controlepersonen
17
4. DISCUSSIE
4.1 VERGELIJKING PARKINSONPATIËNTEN EN CONTROLEPERSONEN
Uit de resultaten blijkt dat parkinsonpatiënten en gezonde controlepersonen niet
verschillen in de receptie van prosodie. De bevindingen komen overeen met deze
van Caekebeke et al. (1991) en Darkins et al. (1988). Zij vonden bij
parkinsonpatiënten enkel een prosodisch productieprobleem. Volgens hen lag een
defect spraakproductiemechanisme aan de basis van de prosodische problemen.
Sommige studies toonden aan dat enkel parkinsonpatiënten die zich in een
gevorderd stadium van de ziekte bevinden, problemen vertonen met de receptie van
prosodie (Bencke et al., 1998; Breitenstein et al., 2001). De problemen zouden
volgens hen te wijten zijn aan een algemene cognitieve beperking. Mogelijks werd bij
ons geen significantie bereikt, omdat we geen patiënten includeerden met matige tot
ernstige cognitieve stoornissen.
Problemen met executieve functies kunnen een invloed uitoefenen op het verwerken
van emotionele prosodie. Pell en Leonard (2003) en Dara et al. (2008) toonden een
positieve correlatie aan tussen werkgeheugenproblemen en problemen met het
verwerken van emotionele prosodie. Zgaljardic, Borod, Foldi, & Mattis (2003) wezen
erop dat problemen met executieve functies ook kunnen voorkomen bij
parkinsonpatiënten zonder dementie. Deze problemen kunnen reeds opduiken in een
vroeg stadium, maar zijn meestal mild en worden daarom vaak niet opgemerkt
(Rodriguez-Oroz et al., 2009). Daar onze patiënten slechts gemiddeld vier jaar na
diagnose werden getest, is het mogelijk dat deze executieve problemen nog geen
invloed uitoefenden op de receptie van (emotionele) prosodie.
Depressie kan een invloed hebben op het verwerken van emotionele prosodie (Kan
et al., 2004). Het feit dat wij depressie als een exclusiecriterium hanteerden, kan
eveneens bijdragen aan de afwezigheid van significante resultaten. De recente meta-
analyse van Gray en Tickle-Degnen (2010) kon echter geen invloed aantonen van
depressie op emotieherkenning.
18
Een belangrijke tekortkoming in deze studie is dat het gehoor van de
controlepersonen louter werd bevraagd. Een audiogram werd bij deze groep, omwille
van praktische redenen, niet afgenomen. Een mogelijk significant verschil in score
tussen beide groepen kan teniet gedaan zijn door gehoorschade bij de
controlepersonen. Uit de correlatieberekeningen bleek namelijk een significant
negatieve correlatie tussen de IPA en de totaalscore bij de parkinsonpatiënten. Rigo
en Lieberman (1989) bestudeerden de nonverbale verwerkingsmogelijkheden bij
normaalhorende en gehoorgestoorde ouderen aan de hand van de test ‘Profile of
Nonverbal Sensitivity’ (PONS). De taken werden gepresenteerd onder 2 auditieve, 3
visuele en 6 audiovisuele condities. De gehoorgestoorde groep scoorde slechter dan
de normaalhorenden onder alle aangeboden condities. De perceptie van prosodische
kenmerken in de spraak was bij gehoorgestoorde proefpersonen significant
gerelateerd aan de gevoeligheid van het gehoor voor de lage frequenties. Uit de
studie van Orbelo, Grim, Talbott en Ross (2005) kwam echter naar voor dat het
begrip van affectieve prosodie bij ouderen niet voorspeld kan worden door
leeftijdsgerelateerd gehoorverlies. Het verlies van affectief-prosodisch begrip bij
ouderen zou gerelateerd zijn aan een specifiek verouderingseffect dat de functie van
de rechterhemisfeer zou beperken (Orbelo et al., 2005). Vanuit onze resultaten willen
we benadrukken dat therapeuten steeds rekening moeten houden met het effect van
gehoorverlies op de receptieve prosodische vaardigheden. Zelfs bij een gehanteerde
IPA-drempel van 25 dB kon een significant negatieve correlatie tussen gehoor en
receptieve prosodie worden aangetoond.
Algemeen kunnen we zeggen dat het gebrek aan significantie erop wijst dat
parkinsonpatiënten in een relatief vroeg ziektestadium en met een doorgaans lichte
dysartrie over receptieve prosodische mogelijkheden vergelijkbaar met die van
gezonde leeftijdsgenoten.
In therapeutisch opzicht lijkt het ons belangrijk om bij iedere patiënt zowel de
productieve als de receptieve prosodische vaardigheden te testen. Indien er bij een
patiënt sprake is van een receptieve prosodische uitval, zal moeten nagegaan
worden in welke mate de patiënt inzicht heeft in zijn receptieve prosodische
mogelijkheden. In vergelijking met een productief prosodisch probleem wordt
receptief namelijk veel minder feedback van de omgeving verkregen. Tevens geven
verschillende studies een gestoorde auditieve feedback aan bij parkinsonpatiënten
19
(Ackermann & Ziegler, 1991; Ho, 1997; Ho, Iansek, & Bradshaw, 1999; Ho,
Bradshaw, Iansek, & Alfredson, 1999; Liu, Wang, Metman, & Larson, 2012).
Wanneer nog geen receptieve prosodische problemen kunnen worden opgemerkt,
lijkt het ons evenwel aangeraden de vaardigheden te stimuleren met het oog op het
zo lang mogelijk in stand houden ervan.
4.2 DISCREPANTIE TUSSEN BEGRIP EN PERCEPTIE
Zowel bij de parkinsonpatiënten als bij de controlepersonen werden significante
verschillen gevonden tussen de onderdelen begrip en perceptie (totaal). Voor beide
groepen werd een significant hogere score behaald voor het onderdeel perceptie.
Waarneming en begrip volgen elkaar systematisch op. Pas bij het interpreteren van
de stimuli zal men beroep doen op hogere cognitieve processen. Reeds opgeslagen
prosodische kennis wordt dan opgehaald uit het geheugen om de waargenomen
stimuli te kunnen begrijpen.
Verschillende onderzoeken bevestigen deze discrepantie voor de parkinsonpatiënten
(Borod et al., 1990; Pell, 1996; Scott et al., 1984). Enkele studies zagen problemen
met de hogere cognitieve processen als verklaring (Benke et al., 1998; Lloyd, 1999).
Een ERP-studie (Schröder et al., 2006) wees echter op verschillen in het
preattentieve discriminatieproces. Net als Schröder et al. kunnen ook wij problemen
met de hogere cognitieve processen niet als verklaring zien, aangezien enkel
patiënten met goede cognitieve vaardigheden in onze studie werden opgenomen en
de controlepersonen eenzelfde discrepantie vertoonden. Wel moeten we
bedachtzaam zijn bij deze conclusie. De MMSE is namelijk louter een screening en
laat ons niet toe gegronde conclusies te trekken omtrent cognitie. Om een meer
gerechtvaardigde uitspraak te doen hieromtrent, zou men het onderzoek kunnen
reproduceren bij groepen parkinsonpatiënten met verschillende cognitieve
mogelijkheden.
Voor de afzonderlijke deeltaken moeten we enige voorzichtigheid hanteren bij de
interpretatie van de resultaten. Het ging hier namelijk om een kleine steekproef
(n=26) en een zeer beperkt aantal testitems (n=6). Dit kan vertekende resultaten
opleveren. Ook moeten we opmerken dat alle patiënten afkomstig waren van West-
Vlaanderen en aangaven moeite te hebben met de Algemeen Nederlands gesproken
20
samples. De controlegroep bestond zowel uit West-Vlamingen als uit Oost-
Vlamingen en was daardoor iets meer gevarieerd.
4.3 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN
4.3.1 Rol van leeftijd
Zowel voor de parkinsonpatiënten als de controlepersonen kon een significant
negatieve correlatie worden aangetoond tussen totaalscore en leeftijd. Deze
samenhang werd ook in andere onderzoeken bevestigd.
Verschillende auteurs wijzen op een achteruitgang in de herkenning van emotionele
prosodie met toenemende leeftijd (Allen & Brosgole, 1993; Brosgole & Weismann,
1995; Kiss & Ennis, 2001; Mitchell, 2007; Orbelo et al., 2005; Orbelo, Testa, & Ross,
2003; Paulmann, Pell, & Kotz, 2008). Vaak worden veranderingen in het cognitieve
proces, ten gevolge van hormonale veranderingen rond de leeftijd 40-55 jaar, als
oorzaak gezien (Everhardt, Demaree, & Shipley, 2006). Paulmann et al. (2008)
toonden echter een significant leeftijdseffect aan in een jongere populatie (M = 42,6,
SD = 3,02). Ze schreven de achteruitgang toe aan specifieke veranderingen in de
herkenning van emotionele prosodie en niet aan cognitieve veroudering. Orbelo et al.
(2005) wezen op asymmetrische, leeftijdsgerelateerde veranderingen in de rechter
hemisfeer. Ook Mitchell (2007) gaf reeds aan dat de moeilijkheden die ouderen
hebben bij het herkennen van emotionele prosodie primair in oorsprong zijn.
Op het gebied van linguïstische prosodie vonden Allen en Brosgole (1993) evidentie
voor een receptieve, leeftijdsgerelateerde achteruitgang bij de taak zinstypering.
Raithel en Hielscher-Fastabend (2004) konden enkel in de gemaskeerde conditie
een significant leeftijdseffect aantonen voor het identificeren van vragen en
mededelingen. Met behulp van een laagdoorlaatfilter werden de geluidsfragmenten
gefilterd, zodat de inhoud van de fragmenten verdween, maar de intonatiecontouren
aanwezig bleven.
Onze resultaten laten zowel voor linguïstische als voor emotionele prosodie een
significant leeftijdseffect zien in een niet-gemaskeerde conditie. Ook wij suggereren
dat de negatieve samenhang tussen leeftijd en totaalscore los staat van cognitieve
veroudering, hoewel we nogmaals moeten benadrukken dat de MMSE slechts een
21
screening is. Wel willen we erop wijzen dat naast cognitieve stoornissen ook
rekening moet worden gehouden met de invloed van executieve functies. Deze
kunnen reeds in een vroeg ziektestadium gestoord zijn (Rodriguez-Oroz et al., 2009).
Om een werkelijke vergelijking tussen jong en oud te kunnen maken op basis van dit
testinstrument, is het aangewezen het onderzoek te reproduceren bij jongere
controlepersonen.
Niettemin is het, zoals reeds eerder gezegd, belangrijk de receptieve prosodische
vaardigheden bij de patiënten reeds van bij de start van de therapie te stimuleren om
veranderingen ten gevolge van leeftijd uit te stellen.
4.3.2 Rol van geslacht
In de huidige studie kon geen significante invloed worden aangetoond van geslacht
op de totaalscore. Wel moet worden opgemerkt dat er een ongelijke verdeling was
qua mannen en vrouwen (m/v: 18/8). Dit kunnen we verklaren door het feit dat de
ziekte van Parkinson vaker lijkt voor te komen bij mannen dan bij vrouwen (Tanner,
1996).
De invloed van geslacht op de receptie van prosodie wordt in de literatuur enkel
besproken voor emotionele prosodie. Er is weinig evidentie terug te vinden voor
genderverschillen. Sommige auteurs suggereren dat vrouwen beter zijn in het
identificeren en discrimineren van emotionele prosodie dan mannen (Bonebright,
Thompson, & Leger, 1996; Shirmer, Kotz, & Friederici, 2002). Tal van studies konden
dergelijke genderverschillen echter niet aantonen (Fecteau, Armony, Joanette, &
Belin, 2005; Orbelo et al., 2005; Paulmann et al., 2008; Raithel & Hielscher-
Fastabend, 2004). Ook moet worden opgemerkt dat Shirmer et al. (2002) enkel
genderverschillen lieten zien tijdens impliciete emotionele prosodieverwerking
(lexicale decisietaak). Vrouwen toonden bij affectieve priming een korter interval
tussen emotioneel-prosodische prime en doelwoord dan mannen. Indien de
aandacht van de proefpersonen gericht werd op de emotionele prosodie, deden zich
geen significante verschillen meer voor tussen mannen en vrouwen (Shirmer, Kotz, &
Friederici, 2005). In onze studie werd gebruikgemaakt van expliciete emotionele
prosodieverwerking. We kunnen veronderstellen dat zich enkel genderverschillen
voordoen onder bepaalde taakgerelateerde condities. Ook is het mogelijk dat
22
uitsluitend tijdens de productie van prosodie genderverschillen optreden. Pell, Kotz,
Paulmann, & Alasseri (2005) (in Paulmann et al., 2008) toonden in hun studie aan
dat het geslacht van de sprekers een grote invloed had op de productie van emoties,
maar dat deze emoties even goed werden herkend door mannen als door vrouwen.
4.3.3 Rol van dysartrie-ernst
Ook de ernst van de dysartrie bleek in onze studie geen invloed uit te oefenen op de
receptieve prosodische mogelijkheden van een persoon. Een belangrijke
tekortkoming is echter wel dat er geen patiënten met een ernstige dysartrie in het
onderzoek werden opgenomen. Dit was een gevolg van de exclusiecriteria die we
hanteerden voor cognitie en depressie, alsook de praktische haalbaarheid. Perez-
Lloret et al. (2012) toonden namelijk aan dat de motorische symptomen één van de
grootste determinanten zijn van de oro-buccale symptomen, waaronder dysartrie. Het
is voor patiënten met ernstige motorische uitval echter niet vanzelfsprekend om zich
naar het ziekenhuis te verplaatsen. Bijgevolg was er weinig variabiliteit qua ernst: 18
patiënten vertoonden een lichte dysartrie en 5 patiënten vertoonden een milde
dysartrie. Bij 3 patiënten was er geen dysartrie waarneembaar. Een steekproef met
ruimere variatie in dysartrie-ernst kan een ander beeld opleveren.
Zes van de tien meest afwijkende spraakdimensies bij dysartrie zijn geassocieerd
met prosodie (Duffy, 2005). Een mogelijke relatie tussen problemen in de perceptie
en de productie van emotionele prosodie werd gesuggereerd door Scott et al. (1984).
Over de aard van de relatie werd echter niets gezegd. Evenwel vonden andere
studies een dissociatie tussen productie en receptie van emotionele prosodie (Benke
et al., 1998; Caekebeke et al., 1991). Benke et al. (1998) suggereerden dat het
cognitieve niveau (en niet het productiedeficit) de determinerende factor is bij
problemen met het verwerken van emotionele prosodie.
Om een mogelijke samenhang tussen receptie en productie van prosodie aan het
licht te brengen, raden we aan om in toekomstig onderzoek een vergelijking te
maken tussen het receptieve en het productieve luik van deze prosodietest.
4.3.4 Rol van ziekte-ernst
In deze studie kon geen correlatie aangetoond worden tussen problemen met
receptieve prosodie en de algemene ernst van de ziekte (Hoehn & Yahr-score) of de
23
ernst van de motorische stoornis (UPDRS motorische score). Ook de duur van de
ziekte had geen significante invloed. Ook hier kan afwezigheid van patiënten met
ernstige motorische stoornissen de resultaten beïnvloed hebben.
4.4 VOLGORDE-EFFECT
Er werd verondersteld dat er een leereffect zou optreden bij de personen die de
volgorde P-B kregen aangeboden. De waarneming van de stimuli in de
discriminatietaak schept namelijk een referentiekader, zodat dezelfde stimuli in de
identificatietaak beter kunnen worden beoordeeld. Uit de resultaten blijkt echter dat
de volgorde van aanbieden van de testonderdelen (B-P versus P-B) geen effect
uitoefent op de totaalscore van de proefpersoon. Daar de beslissing gevallen is om
gebruik te maken van een gecontroleerde toewijzing, is er echter wel een
leeftijdsverschil tussen beide groepen. De P-B groep bevat namelijk een iets oudere
populatie (B-P: M = 64,5, SD = 9,71; P-B: M = 67,9, SD = 8,24). Aangezien de leeftijd
een significant negatieve invloed uitoefent op de totaalscore, is het mogelijk dat een
eventueel optredend volgorde-effect hierdoor geneutraliseerd werd.
Indien vervolgonderzoek geen volgorde-effect kan aantonen bij twee groepen met
eenzelfde gemiddelde leeftijd, stellen we voor om de receptieve prosodietest te
starten met het onderdeel perceptie. Zo wordt tegemoet gekomen aan het natuurlijke
proces van prosodische verwerking. In tussentijd raden we aan om de test te starten
met het onderdeel begrip met als doel vertekende resultaten te vermijden.
4.5 OPMERKINGEN BIJ DE TEST
In de huidige test werden geen oefenitems opgenomen. Het gebruik van oefenitems
met feedback zou enerzijds kunnen leiden tot een betere uitvoering van de test,
aangezien er duidelijk wordt gemaakt op welke aspecten de aandacht moet worden
gevestigd. Hierdoor zouden patiënten die een werkelijk receptief prosodisch
probleem hebben, onderscheiden kunnen worden van patiënten die enkel falen door
een gebrek aan alertheid voor receptieve prosodie. Anderzijds is het de bedoeling
om te controleren of patiënten de prosodische verschillen impliciet kunnen horen in
dagelijkse communicatie. Daar de test bedoeld is als uitgangspunt voor therapie, lijkt
het ons dus beter geen oefenitems aan te bieden.
24
Verder suggereren wij om de test te verfijnen door een aantal testitems aan te
passen. De zin “Hij kocht een winterjas.” werd zowel in de testtaak grensmarkering
als in de testtaak zinstypering opgenomen. Om de diversiteit van de testitems te
garanderen, zouden we het item slechts eenmaal opnemen. De items ‘Er stond een
BAKvis naast mij.” (woordklemtoon) en “… als ik ziek ben.” (grensmarkering) zouden
we vervangen. Het woord “bakvis” is archaïsch en was door het merendeel van de
proefpersonen niet gekend (59,6% gaf een foutief antwoord). In de zin “…als ik ziek
ben.” leidt het onderschikkend voegwoord “als” de conditionele bijzin in. Een bijzin is
een zinsdeel of een zinsdeelstuk binnen een zin (afhankelijke zin) (Haeseryn,
Romijn, Geerts, de Rooij, & van den Toorn, 1997). De bijzin kan dus niet als
grammaticale zin op zich bestaan. Proefpersonen denken daardoor dat er nog een
vervolg moet komen (67,3% gaf een foutief antwoord).
25
5. BESLUIT
Er konden geen significante verschillen worden aangetoond tussen
parkinsonpatiënten en gezonde controlepersonen in de receptie van prosodie. Wel
werden significante resultaten gevonden tussen begrip en perceptie binnen beide
groepen afzonderlijk. Leeftijd oefende een significant negatieve invloed uit op de
totaalscore. Er was geen volgorde-effect aanwezig.
Grote voorzichtigheid moet worden aangewend bij het interpreteren van de
resultaten. De grootte van de steekproef was beperkt en de parkinsonpatiënten
waren allen afkomstig uit de provincie West-Vlaanderen. Daar zij gebruikelijk het
West-Vlaamse dialect spreken, moesten ze bij het beluisteren van de geluidssamples
(in Algemeen Nederlands) meer inspanning leveren. Het is dan ook aangewezen om
de studie te reproduceren bij patiënten afkomstig uit de verschillende Vlaamse
provincies. Ook kan men het opleidingsniveau in aanmerking nemen. Dialect hangt
namelijk vaak samen met het niveau van opleiding.
Problemen op het gebied van receptieve prosodie worden vaak geweten aan
cognitieve beperking. Daar wij de cognitieve mogelijkheden van de proefpersonen
enkel screenden, suggereren we om het onderzoek te reproduceren bij
patiëntengroepen met verschillende cognitieve mogelijkheden. Daarnaast willen we
benadrukken dat men tevens bedacht moet zijn op de reeds vroege aantasting van
de executieve functies.
Leeftijd oefende een significant effect uit op de totaalscore van de proefpersonen.
Om echter een werkelijke vergelijking te kunnen maken tussen leeftijdsgroepen,
raden we aan het onderzoek te reproduceren bij jongere controlepersonen. Ook voor
de rol van dysartrie- en ziekte-ernst wijzen we naar vervolgonderzoek. In onze studie
werden geen patiënten met een ernstige motorische uitval en bijgevolg een ernstige
dysartrie opgenomen.
Tenslotte willen we benadrukken dat het in therapie belangrijk is om de patiënten
inzicht bij te brengen in het receptief prosodisch probleem. Ook raden we aan om
intermodaal te werken en naast de auditieve modaliteit ook visuele strategieën te
hanteren met het oog op het optimaliseren van de dagelijkse communicatie (bv.
biofeedback, mimiek, enz.).
26
6. REFERENTIES
Ackermann, H., & Ziegler, W. (1991). Articulatory deficits in parkinsonian dysarthria:
An acoustic analysis. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 54, 1093-
1098.
Allen, R., & Brosgole, L. (1993). Facial and auditory affect recognition in senile
geriatrics, the normal elderly and young adults. International Journal of
Neuroscience, 68, 33-42.
Ariatti, A., Benuzzi, F., & Nichelli, P. (2008). Recognition of emotions from visual and
prosodic cues in Parkinson’s disease. Neurological Sciences, 29, 219-227.
Beatty, W.W., Goodkin, D.E., Weir, W.S., & Staton, R.D. (1989). Affective judgments
by patients with Parkinson’s disease or chronic progressive multiple sclerosis.
Bulletin of the Psychonomic Society, 27, 361-364.
Beekman, A.T.F., Deeg, D.J.H., van Tilburg, T.G., Schoevers, R.A., Smit, J.H.,
Hooijer, C., & van Tilburg, W. (1997). Depressie bij ouderen in de Nederlandse
bevolking: een onderzoek naar de prevalentie en risicofactoren. Tijdschrift voor
Psychiatrie, 39(4), 294-308.
Benke, T., Bosch, S., & Andree, B. (1998). A study of emotional processing in
Parkinson’s disease. Brain and Cognition, 38, 36-52.
Bergman, H., & Deuschl, G. (2002). Pathophysiology of Parkinson’s disease: from
clinical neurology to basic neuroscience and back. Movement Disorders, 17, 28-40.
Blonder, L.X., Gur, R.E., & Gur, R.C. (1989). The effects of right and left
hemiparkinsonism on prosody. Brain and Language, 36, 193-207.
Blumstein, S., & Goodglass, H. (1972). The perception of stress as a semantic cue in
aphasia. Journal of Speech and Hearing Research, 15, 800-806.
Bonebright, T.L., Thompson, J.L., & Leger, D.W. (1996). Gender stereotypes in the
expression and perception of vocal affect. Sex Roles, 34, 429-445.
27
Borod, J.C., Welkowitz, J.M.A., Brozgold, A.Z., Martin, C., Peselow, E., & Diller, L.
(1990). Parameters of emotional processing in neuropsychiatric disorders:
Conceptual issues and a battery of tests. Journal of Communication Disorders, 23,
247-271.
Bouman, T.K., Luteijn, F., Albersnagel, F.A., & van der Ploeg, F.A.E. (1985). Enige
ervaringen met de Beck Depression Inventory (BDI). Gedrag, 13, 13-24.
Breitenstein, C., Daum, I., & Ackermann, H. (1998). Emotional processing following
cortical and subcortical brain damage: Contribution of the fronto-striatal circuitry.
Behavioural Neurology, 11(1), 29-42.
Breitenstein, C., Van Lancker, D., Daum, I., & Waters, C. (2001). Impaired perception
of vocal emotions in Parkinson’s disease: Influence of speech time processing and
executive functioning. Brain and Cognition, 45, 277-314.
Brosgole, L., & Weisman, J. (1995). Mood recognition across the ages. International
Journal of Neuroscience, 82, 169-189.
Caekebeke, J.F., Jennekens-Schinkel, A., van der Linden, M.E., & Buruma, O.J.
(1991). The interpretation of dysprosody in patients with Parkinson’s disease. Journal
of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 54, 145-148.
Cancelliere, A.E., & Kertesz, A. (1990). Lesion localization in acquired deficits of
emotional expression and comprehension. Brain and Cognition, 13, 133-147.
Cummings, J.L. (1992). Depression and Parkinson’s Disease: A review. American
Journal of Psychiatry, 149, 443-454.
Dara, C., Monetta, L., & Pell, M.D. (2008). Vocal emotion processing in Parkinson’s
disease: Reduced sensitivity to negative emotions. Brain Research, 1188, 100-111.
Darkins, A.W., Fromkin, V.A., & Benson, D.F. (1988). A characterization of the
prosodic loss in Parkinson’s disease. Brain and Language, 34, 315-327.
De Bodt, M.S., Hernandez-Diaz Huici, M.E., & Van De Heyning, P.H. (2002).
Intelligibility as a linear combination of dimensions in dysarthric speech. Journal of
Communication Disorders, 35(3), 283-292.
28
De Letter, M., Santens, P., Estercam, I., Van Maele, G., De Bodt, M., Boon, P., &
Van Borsel, J. (2007). Levodopa-induced modifications of prosody in advanced
Parkinson’s disease as perceived by professional listeners. Clinical Linguistics and
Phonetics, 21, 783-781.
Duffy, J.R. (2005). Motor speech disorders. Saint Louis, MI: Elsevier Mosby.
Everhardt, D.E., Demaree, H.A., & Shipley, A.J. (2006). Perception of emotional
prosody: Moving toward a model that incorporates sex-related differences.
Behavioral and Cognitive Neuroscience Reviews, 5(2), 92-102.
Fecteau, S., Armony, J.L., Joanette, Y., & Belin, P. (2005). Judgement of emotional
nonlinguistic vocalizations: Age-related differences. Applied Neuropsychology, 12(1),
40-48.
Folstein, M.F., Folstein, S.E., & Mc Hugh, P.R. (1975). “Mini-Mental State”: A
practical method for grading the cognitive state of patients for the clinician. Journal of
Psychiatric Research, 12, 189-198.
Gray, H.M., & Tickle-Degnen, L.A. (2010). A meta-Analysis of performance on
emotion recognition tasks in Parkinson’s disease. Neuropsychology, 24(2), 176-191.
Haeseryn, W., Romijn, K., Geerts, G., de Rooij, J., & van den Toorn, M.C. (1997).
Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen/Deurne: Martinus Nijhoff/Wolters
Plantyn.
Hillier, A., Beversdorf, D.Q., Raymer, A.M., Williamson, D.J., & Heilman, K.M. (2007).
Abnormal emotional word rating in Parkinson’s disease. Neurocase, 13(2), 81-85.
Ho, A.K., Bradshaw, J.L., Iansek, R., & Alfredson, R. (1999). Speech volume
regulation in Parkinson’s disease: Effects of implicit cues and explicit instructions.
Neuropsychologia, 37, 1453-1460.
Ho, A.K., Iansek, R., Bradshaw, J.L. (1999). Regulation of parkinsonian speech
volume: The effect of interlocutor distance. Journal of Neurology, Neurosurgery and
Psychiatry, 67, 199-202.
Ho, A.T. (1977). Intonation variation in a Mandarin sentence for three expressions:
Interrogative, exclamatory and declarative. Phonetica, 34, 446-457.
29
Jacobs, D.H., Shuren, J., Bowers, D., & Heilman, K.M. (1995). Emotional facial
imagery, perception and expression in Parkinson’s disease. Neurology, 45, 1696-
1702.
Jorm, A.F., & Henderson, A.S. (1992). Memory bias in depression: implications for
risk factors studies relying on self-reports of exposure. International Journal of
Methods in Psychiatric Research, 2, 31-38.
Kan, Y., Mimura, M., Kamijima, K., & Kawamura, M. (2004). Recognition of emotion
from moving facial and prosodic stimuli in depressed patients. Journal of Neurology,
Neurosurgery and Psychiatry, 75, 1667-1671.
Kiss, I., & Ennis, T. (2001). Age-related decline in perception of prosodic affect.
Applied Neuropsychology, 8, 251-254.
Kwan, L.C., & Whitehill, T.L. (2011). Perception of speech by individuals with
Parkinson’s disease: A review. Parkinson’s Disease, 2011, 11 pages.
doi:10.4061/2011/389767
Liebermann, A. (2006). Depression in Parkinson’s disease - a review. Acta
Neurologica Scandinavica, 113, 1-8.
Liu, H., Wang, E.Q., Metman, L.V., & Larson, C.R. (2012). Vocal responses to
perturbations in voice auditory feedback in individual’s with Parkinson’s disease.
PLoS ONE, 7(3), 1-10.
Lloyd, A.J. (1999). Comprehension of prosody in Parkinson’s disease. Cortex, 35,
389-402.
Logemann, J.A., Fisher, H.B., Boshes, B., & Blonsky, E.R. (1978). Frequency and
cooccurrence of vocal tract dysfunctions in the speech of a large sample of Parkinson
patients. Journal of Speech and Hearing Disorders, 43(1), 47-57.
Marras, C., Rochon, P., & Lang, A.E. (2002). Predicting motor decline and disability
in Parkinson’s disease: a systematic review. Archives of Neurology, 59, 1724-1728.
Martens, H., Van Nuffelen, G., & De Bodt, M. (in voorbereiding). The assessment of
receptive prosodic skills in Parkinson’s disease.
30
Martens, H., Van Nuffelen, G., Cras, P., Pickut, B., De Letter, M., & De Bodt, M.
(2011). Assessment of prosodic communicative efficiency in Parkinson’s disease as
judged by professional listeners. Parkinson’s Disease, 2011, 10 pages.
doi:10.4061/2011/129310
Mitchell, R.L.C. (2007). Age-related decline in the ability to decode emotional
prosody: Primary or secondary phenomenon? Cognition and Emotion, 21(7), 1435-
1454.
Moore, R.G., Watts, F.N., & Williams, J.M. (1988). The specificity of personal
memories in depression. British Journal of Clinical Psychology, 27, 275-276.
Orbelo, D.M., Grim, M.A., Talbott, R.E., & Ross, E.D. (2005). Impaired
comprehension of affective prosody in elderly subjects is not predicted by age-related
hearing loss or age-related cognitive decline. Journal of Geriatric Psychiatry and
Neurology, 18(1), 25-32.
Orbelo, D.M., Testa, J.A., & Ross, E.D. (2003). Age-related impairments in
comprehending affective prosody with comparison to brain-damaged subjects.
Journal of Geriatric Psychiatry and Neurology, 16, 44-52.
Parkinson, J. (1817). An Essay on the Shaking Palsy. London: Whittingham and
Rowland.
Patel, R. (2002). Prosodic control in severe dysarthria: Preserved ability to mark the
question-statement contrast. Journal of Speech, Language and Hearing Research,
45, 858-870.
Patel, R., & Campellone, P. (2009). Acoustic and perceptual cues to contrastive
stress in dysarthria. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 52, 206-
222.
Paulmann, S., Pell, M.D., & Kotz, S.A. (2008). How aging affects the recognition of
emotional speech. Brain and Language, 104, 262-269.
Pell, M.D. (1996). On the receptive prosodic loss in Parkinson’s disease. Cortex, 32,
693-704.
31
Pell, M.D., & Leonard, C.L. (2003). Processing emotional tone from speech in
Parkinson’s disease: A role for the basal ganglia. Cognitive, Affective, & Behavioral
Neuroscience, 3, 275-288.
Pell, M.D., Cheang, H.S., & Leonard, C.L. (2006). The impact of Parkinson’s disease
on vocal-prosodic communication from the perspective of listeners. Brain and
Language, 97, 123-134.
Peppé, S., McCann, J., Gibbon, F., O’Hare, A., & Rutherford, M. (2007). Receptive
and expressive prosodic ability in children with high-functioning autism. International
Journal of Speech, Language and Hearing Research, 50, 1015-1028.
Perez-Lloret, S., Nègre-Pagès, L., Ojero-Senard, A., Damier, P., Destée, A., Tison,
F., …Rascol, O. (2012). Oro-buccal symptoms (dysphagia, dysarthria, and
sialorrhea) in patients with Parkinson’s disease: Preliminary analysis from the French
COPARK cohort. European Journal of Neurology, 19, 28-37.
Raithel, V., & Hielscher-Fastabend, M. (2004). Emotional and linguistic perception of
prosody. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 56, 7-13.
Rietveld, A.C.M., & van Heuven, V.J. (1997). Algemene fonetiek. Bussum: Coutinho.
Rigo, T.G., & Lieberman, D.A. (1989). Nonverbal sensitivity of normal-hearing and
hearing-impaired older adults. Ear Hear, 10(3), 184-189.
Rodriguez-Oroz, M.C., Jahanshahi, M., Krack, P., Litvan, I., Macias, R., Bezard, E., &
Obeso, J.A. (2009). Initial clinical manifestations of Parkinson’s disease: features and
pathophysiological mechanisms. The Lancet Neurology, 8, 1128-1139.
Ross, E.D. (1981). The aprosodias. Archives of Neurology, 38, 561-569.
Ross, E.D., & Mesulam, M.M. (1979). Dominant language functions of the right
hemisphere? Prosody and emotional gesturing. Archives of Neurology, 36, 144-148.
Schröder, C., Möbes, J., Schütze, M., Szymanowski, F., Nager, W., Bangert, M.,
…Dengler, R. (2006). Perception of emotional speech in Parkinson’s disease.
Movement Disorders, 21, 1774-1778.
32
Scott, S., Caird, F., & Williams, B. (1984). Evidence for an apparent sensory speech
disorder in Parkinson’s disease. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry,
47, 840-843.
Sethi, K.D. (2002). Clinical aspects of Parkinson’s disease. Current Opinion in
Neurology, 15, 457-460.
Shirmer, A., Kotz, S.A., & Friederici, A.D. (2002). Sex differentiates the role of
emotional prosody during word processing. Cognitive Brain Research, 14, 228-233.
Shirmer, A., Kotz, S.A., & Friederici, A.D. (2005). On the role of attention for the
processing of emotions in speech: Sex differences revisited. Cognitive Brain
Research, 24, 442-452.
Starkstein, S.E., Federoff, J.P., Price, T.R., & Leiguarda, R.C. (1994).
Neuropsychological and neuroradiologic correlates of emotional prosody
comprehension. Neurology, 44, 515-522.
Tanner, C.M., & Goldman, S.M. (1996). Epidemiology of Parkinson’s disease.
Neurologic Clinics, 14, 317-335.
Trauner, D.A., Ballantyne, A., Friedland, S., & Chase, C. (1996). Disorders of
affective and linguistic prosody in children after early unilateral brain damage. Annals
of Neurology, 39, 361-367.
Van Borsel, J. (2009). Wetenschappelijk onderzoek in de logopedie. Leuven: Acco.
van der Does, A.J.W. (2002). Beck Depression Inventory (second edition).
Amsterdam: Harcourt.
Vélez Feijó, A., Rieder, C.R.M., & Chaves, M.L.F. (2008). Did depressive symptoms
affect recognition of emotional prosody in Parkinson’s disease? Journal of
Neuropsychiatric Disease and Treatment, 4(3), 669-674.
Weintraub, S., Mesulam, M.-M., & Kramer, L. (1981). Disturbances in prosody: A-
right hemisphere contribution to language. Archives of Neurology, 38, 742-744.
33
Wildgruber, D., Hertrich, I., Riecker, A., Erb, M., Anders, S., Grodd, W., &
Ackermann, H. (2004). Distinct frontal regions subserve evaluation of linguistic and
emotional aspects of speech intonation. Cerebral Cortex, 14(12), 1384-1389.
Witjas, T., Kaphan, E., Azulay, J.P., Blin, O., Ceccaldi, M., Pouget, J., …Ali Chérif, A.
(2002). Nonmotor fluctuations in Parkinson’s disease. Neurology, 59, 408-413.
Zgaljardic, D.J., Borod, J.C., Foldi, N.S., & Mattis, P. (2003). A review of the cognitive
and behavioral sequelae of Parkinson’s disease: Relationship to frontostriatal
circuitry. Cognitive and Behavioral Neurology, 16, 193-210.
BIJLAGE 1
Voorbeeld bij testtaken assessment deel 1
(Martens, H., Van Nuffelen, G., & De Bodt, M., in voorbereiding)
Testtaken bij deel 1 ‘Begrip van prosodische betekenis’:
- B01-B06: Woordklemtoon
- B07-B12: Grensmarkering
- B13-B18: Focus
- B19-B24: Zinstypering
- B25-B30: Emotionele prosodie
BIJLAGE 2
Scoreformulier assessment
BIJLAGE 3
Goedkeuring studieprotocol UZA
BIJLAGE 4
Goedkeuring studieprotocol AZ St. Rembert