thema over risico s gesproken - wagenaarhoes · 2013. 12. 24. · e-zine zomer 2007 pagina 3 van 38...
TRANSCRIPT
THEMA: OVER RISICO’S GESPROKEN…
RISICOMANAGEMENT IN STRATEGIEONTWIKKELING, LEIDERSCHAP EN
BEDRIJFSVOERING
WagenaarHoes Organisatieadvies
Driebergen, juni 2007
Redactie:
Ida Wildeboer
Jan Willem Kradolfer
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 2 VAN 38
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 3 VAN 38
INTRODUCTIE OP HET THEMA
Door: René Hooijdonk
Iedere organisatie staat bloot aan onverwachte gebeurtenissen. Die
kunnen van buitenaf komen of van binnenuit; door een grillige
speling van de natuur of door menselijk doen of laten. Organisaties
en mensen gaan op geheel verschillende manieren om met risico’s.
Waar de een bij voorbaat geneigd is om te berusten in zijn noodlot,
zal de ander alles op alles zetten om alle mogelijke risico’s te
kennen en erop te anticiperen.
Deze E-zine gaat over risico’s en over risicomanagement, waarbij we gekozen hebben
voor zeer uiteenlopende beschouwingen en benaderingswijzen. We hebben daarbij geput
uit situaties en ervaringen bij onze relaties en klanten. We zijn hen zeer erkentelijk voor
hun bijdragen aan deze bundel, als geïnterviewde, als object van onderzoek, als auteur of
als bron van inspiratie!
INHOUD IN KORT BESTEK
Als kruidige introductie toont Paul Wouters aan dat mensen vanwege hun
zelfingenomenheid geneigd zijn om de werkelijkheid systematisch vertekend te
beschouwen. Waardoor ze voorbij zien aan de oude bestuurlijk wijsheid die ooit door
Confucius werd gedefinieerd en die gezien kan worden als de eerste aanzet voor
risicomanagement. Nieuwsgierig? Lees dan verder op pagina 6.
Hoe bereik je in een gemeente dat bedrijven en burgers aan één loket één
omgevingsvergunning kunnen aanvragen, zonder in te boeten op de voorwaarden die uit
oogpunt van fysieke veiligheid gesteld moeten worden? Een complicerende factor is dat
naast de brandweer ook anderen in de gemeentelijke reorganisatie hier een rol te spelen
krijgen. Maureen Hendriks vertelt hoe in Purmerend de droom tot werkelijkheid werd
gebracht.
Bij voestalpine Polynorm, een grote producent van automotive-onderdelen, sprak Sylvie
Rath met het hoofd Projectmanagement Mario Pasker over de introductie van
gestandaardiseerde risicomanagement-systemen. De cruciale kwestie in deze technische
omgeving is het op de juiste plek beleggen van de verantwoordelijkheden: bij
projectmanagers dan wel proceseigenaren.
Het voorkomen van schade aan het stabiele en betrouwbare imago van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds, dat is volgens plv. directeur algemeen financieel beleid Onno
Steenbeek het uiteindelijke doel van ABP’s risicomanagement. Naast calculeerbare rente-
en beleggingsrisico’s draait het daarbij óók om de manier waarop het fonds omgaat met
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 4 VAN 38
ethische kwesties. Over het beleggen in landmijnen en clusterbommen hebben de kranten
vol gestaan.
Harry ter Braak en Paul Wouters analyseren in hun artikel de wijze waarop bestuurders
met risico’s kunnen omgaan, met aan de ene kant van het spectrum ‘de angsthaas’ en
aan de andere kant ‘de lefgozer’. Daarbij baseren ze zich op hun recente onderzoek dat
als grondslag moest dienen voor een oordeel van een gemeenteraad over de integriteit
van het handelen van zijn burgemeester.
De boekrecensie van “Managing the Unexpected” laat zien hoe de auteurs van het boek
op een rij zetten wat we kunnen leren van organisaties die het omgaan met risico’s als
hun kernactiviteit hebben. Het gaat niet alleen over vliegdekschepen, kerncentrales of
chirurgische afdelingen, maar ook over een nieuwe term: ‘mindfulness’. De recensent uit
ook zijn kritiek, o.a. met een verwijzing naar Popper’s Open Society.
Hierna breken Ewald Liedenbaum en Robert van Kalsbeek een lans voor het vormgeven
van risicomanagement op ketenniveau. Door dialoog, toegang, transparantie en
gezamenlijke actie kunnen bedrijven samen kansen creëren en risico’s beheersen.
Dat procedures, instructies en handboeken beschouwd moeten worden als het zwakste
type borgingsmaatregelen blijkt uit de borgingspiramide, zoals Bert Teeuwen die schetst.
Dat de grootse veiligheidgarantie bereikt wordt door een zogenaamde ‘failsafe’ laat hij
glashelder zien. Hoe lager in de borgingspiramide hoe kleiner de kans dat de veiligheid
geborgd is. Inventievere oplossingen zijn nodig dan via papieren procedures alleen.
RISICOMANAGEMENT MET HOOFD, HART EN HANDEN
In zijn twintigjarig bestaan heeft WagenaarHoes veel opdrachten uitgevoerd die hebben
bijgedragen aan het signaleren en beheersen van risico’s. Zowel in het bedrijfsleven als in
de publieke sector werken we aan conceptuele ideeën en maken we mensen warm om
samen te werken aan de doelen die ze gemeenschappelijk nastreven: van de top tot de
op de werkvloer. Voor PRIMO Nederland was dat bijvoorbeeld aanleiding om ons te
vragen om als sponsor op treden. Daartoe waren we zeer bereid. PRIMO streeft de
invoering van risicomanagement als natuurlijk en integraal onderdeel van ‘good public
governance’ na. Aan dat doel leveren wij graag een bestendige bijdrage. (Zie ook
www.primonederland.nl).
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 5 VAN 38
INHOUDSOPGAVE
Introductie op het thema, René Hooijdonk 3
Inhoud in kort bestek 3 Risicomanagement met hoofd, hart en handen 4
Inhoudsopgave 5 Zelfingenomenheid als risico, Paul Wouters 7 Purmerend droomt van omgevingsvergunningen in één loket: Brandweer en afdeling VTH hand in hand, Maureen Hendriks 9
Droomweek 9 Samenwerking, maar hoe? 10 De drie geschetste modellen 11
Risicomanagement in een technische omgeving, Sylvie Rath 14
Inleiding 14 Risicoanalyses en risicomanagement 14 Standaardprocedures 15 Kan het anders? Is het dan beter? 16 Conclusies 16
Gastcolumn: Risicomanagement bij ABP, Onno Steenbeek 17 Omgaan met risico’s op schending van bestuurlijke integriteit, Harry ter Braak en Paul Wouters 19
Inleiding 19 1. De casus op hoofdlijnen 20 2. Herkennen en erkennen van risicomomenten 22 3. Herkennen en erkennen van risicotoestanden 24 4. Lessen voor bestuurders 26
Boekbespreking, Paul Wouters 30 Gatcolumn: Risico’s? Gezamenlijk de schouders eronder Edwald Liedenbaum en Robert van Kalsbeek 34 Als iedereen zich nu aan de procedures houdt…, Bert Teeuwen 36
Failsafe 36 Visuele stuurmiddelen 37 Visuele hulpmiddelen 37 Procedures, instructies en handboeken 38 Borgingsmaatregelen kiezen 38
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 6 VAN 38
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 7 VAN 38
ZELFINGENOMENHEID ALS RISICO
Door: Paul Wouters
Als Belg valt me op dat weldenkende Nederlanders hun landgenoten wel eens een tikje
zelfingenomen vinden. Als dat zo is, dan is dat een ernstige zaak. Daarom zal ik u een
test voorleggen – zet u schrap.
Ik leg u zo dadelijk vijf onnozele vragen voor. Vriendelijk verzoek deze te beantwoorden
door middel van een 90% confidentie-interval. Met andere woorden: doe géén gooi naar
het correcte antwoord, maar schrijf twee getallen op zó dat u voor 90% zeker bent (dus
heel zeker) dat het correcte antwoord zich daartussen bevindt.
Hier zijn de vragen:
1. Wat is de afstand in kilometer tussen de aarde en de maan?
2. In welk jaar werd het Colloseum in Rome voltooid?
3. In welk jaar werd Mahatma Gandhi geboren?
4. Wat is de oppervlakte in vierkante kilometer van de Middellandse Zee?
5. Wat is de draagtijd van de blauwe vinvis in dagen?
Het aardigste is om hier collega’s of gezinsgenoten bij te betrekken. Overleg niet over de
schattingen, maar vergelijk met elkaar de gegeven intervallen. Verbaas u over de mate
waarin ze uit elkaar lopen. Kijk vervolgens achter dit artikel voor de correcte antwoorden
en check hoe vaak die antwoorden zich buiten uw interval bevinden.
Tenzij u een uitzonderlijk goede inschatter blijkt te zijn (die mogelijkheid laat ik graag
open), kunt u zich nu schamen. Eén fout is nog te billijken – meer niet. Ik heb de gelegen-
heid gehad om diverse groepen aan deze test te onderwerpen en steeds kon men
vaststellen, bij iedere vraag, dat een groot aantal mensen hun interval foutief had bepaald.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 8 VAN 38
In een groep van goede inschatters mag de foutenmarge 10% zijn, maar in feite werden
scores van 50% en zelfs hoger bereikt.
Het probleem is niet dat u niet weet hoe groot de Middellandse Zee precies is. Het
probleem is dat u niet weet hoe groot uw onwetendheid is. Deze test gaat niet over
onnozele feitenkennis, maar over zelfzekerheid: een belangrijk bestanddeel van
zelfingenomenheid. En uw weldenkende landgenoot heeft gelijk: u lijdt als collectief aan
die kwaal. Maar anders dan hij of zij misschien veronderstelt, delen ‘de Hollanders’ dit
euvel met de meeste wereldburgers.
Een paar decennia geleden testten Israëlische onderzoekers op een vergelijkbare manier
diverse groepen van de bevolking. Hun vragen hadden alle betrekking op kansen of
risico’s die men uit de statistieken kan halen, maar de meeste mensen niet precies
bekend zijn. Bijvoorbeeld: hoe groot is de kans dat u, gegeven uw leeftijd, 90 wordt? Als u
een lot koopt, hoe groot is de kans dat u een grote prijs wint? Hoe groot is de kans dat u
in de loop van de komende vijf jaren overlijdt? Etcetera.
De onthutsende uitkomst van dit onderzoek was dat alle onderzochte bevolkingsgroepen
de risico’s systematisch te laag inschatten en de kansen te hoog, met één uitzondering:
de patiënten die op een afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis verpleegd werden voor
chronische depressie kwamen dicht in de buurt van de correcte antwoorden.
Dit onderzoek biedt wel enig inzicht in de verklaring voor onze systematische vertekening
van de werkelijkheid. Kennelijk hoort een optimistische inkleuring van de feiten en de
mogelijkheden bij een vitale levensinstelling. Helaas kunnen we met die vaststelling geen
genoegen nemen als het gaat om personen die de verantwoordelijkheid hebben om
kansen en risico’s objectief in te schatten en op grond daarvan namens medeburgers
passende maatregelen te nemen. Van bestuurders mogen we iets verwachten dat haast
tegennatuurlijk blijkt te zijn, namelijk dat ze zich ondanks hun geestelijke gezondheid toch
realiseren hoe groot de onzekerheden zijn waarin we leven.
Je kunt het bestuurlijke wijsheid noemen. Confucius heeft die eigenschap lang geleden zo
gedefinieerd:
van alles wat je weet: weten dat je het weet –
van alles wat je niet weet: weten dat je het niet weet.
Ziehier: de eerste aanzet tot risk management.
De c
orr
ecte
antw
oord
en
:
1.
De a
ard
e e
n d
e m
aan
zijn
384.4
00
kilo
me
ter
van e
lka
ar
verw
ijderd
.
2.
Het C
ollo
seu
m w
erd
voltoo
id in h
et
jaar
80.
3.
Gandh
i w
erd
ge
bore
n in
1869
.
4.
De M
idd
ella
ndse Z
ee
heeft
ee
n o
pperv
lakte
van 2
.510.0
00 v
ierk
ante
kilo
mete
r.
5.
De b
lauw
e v
invis
he
eft
een d
raag
tijd
van
33
5
dage
n.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 9 VAN 38
PURMEREND DROOMT VAN OMGEVINGSVERGUNNINGEN
IN ÉÉN LOKET:
BRANDWEER EN AFDELING VTH HAND IN HAND
Door: Maureen Hendriks
DROOMWEEK
De gemeente Purmerend heeft onlangs een Droomweek georganiseerd
met als doel om via een grootscheepse herinrichting van haar gemeen-
telijke diensten een nieuwe hoofdstructuur te realiseren. In een vakantie
setting met bungalows werd door kwartiermakers hard gewerkt aan het
neerzetten van een nieuwe organisatie en formatie die moet voldoen
aan de ISO-waarden: inspiratie, slagvaardig en omgevingsbewust. Iedere kwartiermaker
kreeg een bungalow toegewezen die hij of zij mocht vullen met een eigen dream-team. De
dream-teams kregen de opdracht om voor hun eigen afdeling of dienst een droom neer te
zetten voor de toekomst en vanuit die droom de organisatie en formatie te bepalen.
Tegelijkertijd ook kregen zij de opdracht om in overleg of onderhandeling met de andere
teams de wijze van samenwerking te markeren. Hier kregen zij een week de tijd voor die
non stop in het bungalowpark werd doorgebracht. In deze no escape situatie gingen
bepaalde ontwikkelingen, die al maanden stagneerden of voor stress en slapeloze
nachten zorgden bij de betrokkenen, ineens toch nog heel snel.
Zo kwam de samenwerking tussen de
Brandweer en de afdeling Vergunningen,
Toezicht en Handhaving (VTH) in de
maanden voorafgaand aan de Droomweek
maar moeizaam op gang. Vooral de Brandweer had grote moeite met het verbreken van
de veiligheidsketen en het overdragen van preventie taken aan de afdeling VTH. Het
college van B&W Purmerend had besloten tot mandatering van vergunningverlening op
het gebied van o.a. brandveiligheid aan het Hoofd VTH en volgde daarmee het advies
rond omgevingsvergunningen van de VNG op.
Het advies van de VNG is om het verstrekken van een omgevingsvergunning in
één hand op gemeentelijk niveau neer te leggen, omdat gemeenten al een
adviesrecht hebben. De nieuwe omgevingsvergunning maakt het mogelijk om
voor alle bouwactiviteiten één vergunning aan te vragen voor één loket. Alle
relevante aspecten worden met elkaar in verband gebracht en tot één vergunning
samengevoegd; de brandweerexpertise betreft één van die aspecten. Er komt één
procedure, één besluit en één procedure voor rechtsbescherming. In de
toekomstige wet Wet Algemene Bepaling Omgevingsrecht krijgt de
omgevingsvergunning zijn wettelijke basis. Grote winst is dat gemeenten nu in
één keer de afweging maken, in plaats van verschillende instanties (o.a.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 10 VAN 38
Waterschappen, Brandweer). De nieuwe afdeling van de gemeente Purmerend,
met als oorspronkelijke werknaam Loket Vergunningen die is omgedoopt tot de
afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH), voorziet in één duidelijke
plaats binnen de gemeentelijke organisatie, waar de klant terecht kan voor het
aanvragen van alle (fysieke) vergunningen, alsmede informatie over
vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgevingsvergunning, die
diverse vergunningen in één integrale (omgevings-)vergunning zal onderbrengen,
is volledig ingebed in de afdeling VTH. Verdwaasd ronddolende klanten en
collega’s door het stadhuis komen niet meer voor. De klant kan zoveel mogelijk
informatie vinden op internet.
SAMENWERKING, MAAR HOE?
Tijdens de Droomweek werd het voor de betrokkenen van de Brandweer en VTH duidelijk
dat er toch een modus voor samenwerking gevonden moest worden. Het brandweerteam
werkte in haar bungalow hard aan het uitwerken van haar organisatie. De teamleden
werden danig ontregeld door de komst van de adviseur (ondergetekende – red) met haar
lastige vragen. “We vinden je heel aardig, maar we zijn nu druk aan het werk.” De
adviseur wachtte echter geduldig op haar kans. Nadat de teamleden alle flappen hadden
volgeschreven kwamen we tot de kern: de samenwerking met de afdeling VTH.
De adviseur begeleidde allereerst het team met het formuleren van de relevante
uitgangspunten c.q. criteria voor samenwerking. Waar moet samenwerking aan voldoen?
Ter waarborging van de kwaliteitsinbreng op het gebied van brandveiligheid, is het
noodzakelijk dat de preventiemedewerkers een directe, maar onafhankelijke adviesfunctie
hebben in de afdeling VTH. Anderzijds telt de integrale verantwoordelijkheid van de
Brandweer voor de veiligheidsketen, waarvan Preventie een wezenlijk onderdeel van
betekenis vormt. Vanuit deze overweging, die is vastgelegd in de Verordening
Brandveiligheid en Hulpverlening, is het van belang dat de preventiemedewerkers hun
wortels blijven houden in de brandweerorganisatie. Het zijn en blijven immers
brandweermannen en -vrouwen die inzetbaar blijven voor de uitrukeenheden.
Vervolgens stelde de adviseur voor om de teams Brandweer en VTH onder haar
begeleiding met elkaar in gesprek te brengen. Tijdens een lunchmeeting is door deze
teams allereerst overeenstemming bereikt over de genoemde uitgangspunten/criteria voor
samenwerking. Ten tweede zijn een drietal modellen – die als oplossing denkbaar zijn
voor het vraagstuk – geschetst en doordacht op mogelijke implicaties. De adviseur nam
enerzijds een neutrale rol in van procesbegeleider en zij bracht de discussie steeds van
de emotie, die nog zeer intens was, terug naar de inhoud. Anderzijds bracht zij haar
expertise in, op het gebied van veiligheidsvraagstukken en organisatieontwikkeling.
Er werden in deze fase nog steeds geen keuzes gemaakt. De lunchmeeting eindigde hier.
Er kon nog een nacht over geslapen worden.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 11 VAN 38
DE DRIE GESCHETSTE MODELLEN
Model 1
Preventiemedewerkers worden formatief, hiërarchisch en functioneel ondergebracht bij de
afdeling VTH.
Model 2
Preventiemedewerkers worden vanuit VTH gedetacheerd naar de Brandweer.
Model 3
Preventiemedewerkers worden vanuit de Brandweer gedetacheerd naar de afdeling VTH.
De in de afdeling VTH gedetacheerde preventiemedewerkers dienen beschikbaar te zijn
voor repressieacties (calamiteiten) op het moment dat de ‘pieper’ voor uitruk overgaat.
Om een keuze te kunnen maken uit deze drie modellen zijn de criteria afgezet tegen de
modellen.
Criteria Model 1 Model 2 Model 3
Onafhankelijk advies - + +
Preventiemedewerkers zijn
brandweermensen en vakspecialist
- + +
Ketenverantwoordelijkheid - + +
Waarborgen continuïteit preventietaken + + +
Afstemming - + +
Competenties + + +
Integraal werken - + +
Identiteit - - +
Teambuilding - + +
Resultaat 2 8 9
Op grond van deze scan verdient model 3 de voorkeur. Het team van de afdeling VTH
had eerst een sterke voorkeur voor model 1, maar is na het nachtje slapen toch helemaal
voor model 3 gegaan. Naast de ketenverantwoordelijkheid van de Brandweer en de
onafhankelijke advisering, was de identiteit van de preventisten van doorslaggevende
betekenis voor de keuze voor dit model. Preventisten kiezen nu eenmaal voor werken bij
de Brandweer. Ook al worden zij gedetacheerd elders, hun identiteit ligt bij het
brandweerman, of -vrouw zijn.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 12 VAN 38
Model 3
Detachering preventiemedewerkers vanuit
brandweer naar de afd. VTH
Afd.manager
VTH Brandweer Cdt
Aansturing functioneel (op inhoud)
Gedetacheerd
Roulatie
Hiërarchisch
Preventie
Repressie
(opleiding, uitruk,
afstemming)
Hiërarchisch
Uitgangspunten
- Afd. VTH vetorecht bij werving personeel preventie brandweer,
- Brandweer bepaalt capaciteit repressie
- Bij calamiteiten, gaan repressietaken voor preventietaken.
De gewenste combinatie van enerzijds de inbreng van brandweerexpertise met een
onafhankelijke advisering daarover bij de afdeling VTH en anderzijds de binding met de
brandweerorganisatie kan gestalte krijgen door een functionele relatie te leggen van de
preventiemedewerkers naar het Hoofd VTH; hiërarchisch en operationeel blijven zij onder
de bevoegdheid van de Brandweer vallen.
Hiermee wordt recht gedaan aan de eindverantwoordelijkheid van het Hoofd VTH voor de
omgevingsvergunning. Het stelt deze functionaris in staat om het preventiewerk voor de
Brandweermedewerkers te plannen, te prioriteren en af te stemmen met de overige
werkzaamheden binnen zijn afdeling. De preventiemedewerkers blijven opgenomen in de
formatie brandweer, hetgeen consequent is t.o.v. de detacheringsgedachte.
De weergegeven constructie is gebaseerd op respect voor de onderscheiden verantwoor-
delijkheden van de Brandweercommandant voor de veiligheidsketen en van het Hoofd
VTH voor de omgevingsvergunningen. De constructie is werkbaar, logisch en simpel; zij
omvat beslist geen parafencultuur. Het model voldoet aan toetsingscriteria waarvan
onafhankelijke advisering, ketenverantwoordelijkheid, integraal werken, identiteit en
teambuilding belangrijke elementen vormen. De ketenverantwoordelijkheid van de
Brandweercommandant komt hierin goed tot zijn recht. De preventisten kunnen op hem
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 13 VAN 38
terugvallen en tijdens het maandelijks overleg bespreekt de Brandweercommandant het
preventiebeleid met het hoofd VTH.
Vanwege de verschillende verantwoordelijkheden zal er een regelmatig (afstemmings)-
overleg tussen de Brandweercommandant en het Hoofd VTH nodig zijn. In het geval dat
er geen overeenstemming bestaat over de ‘onafhankelijke advisering’ beschikken de
Brandweercommandant en het Hoofd Afdeling VTH over een escalatiemogelijkheid op het
niveau van het college van burgemeester en wethouders.
De uitvoering van de rol van de preventiemedewerkers wordt vormgegeven door een
detacheringovereenkomst en een protocol werkafspraken preventie medewerkers.
Hierin is opgenomen dat in het werving & selectieproces voor nieuwe preventie-
medewerkers het Hoofd VTH een vetorecht krijgt. Voorts zullen vanuit zijn hiërarchische
bevoegdheid functionerings- en beoordelingsgesprekken gevoerd worden door de
Brandweercommandant of diens gemandateerde leidinggevende. Hij zal zich hierover
verstaan met het Hoofd VTH.
Samenvattend zijn de afspraken over de uitgangspunten met het Hoofd Vergunning-
verlening, Toezicht en handhaving als volgt:
1. Afdelingshoofd Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving heeft een vetorecht bij werving van personeel preventie Brandweer
2. De Brandweer bepaalt de capaciteit van repressie 3. Bij calamiteiten gaan repressietaken vóór preventietaken 4. De toekenning van de bevoegdheid over de formatie is nog onderwerp van nader
overleg.
Zo eindigde de moeizame start van de
samenwerkingsrelatie in zeer grote
opluchting bij de twee teams toen zij een
– voor alle betrokkenen – optimale
uitkomst wisten te behalen. Hand in
hand trokken de kwartiermakers naar
het “hoofdkwartier” om hun gezamenlijke
plannen te presenteren.
De Droomweek eindigde voor deze
teams dan ook in het uitkomen van een
mooie droom; de gevreesde nachtmerrie
werd omvergeblazen…..
Met dank aan de dreamteams Brandweer en VTH Purmerend
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 14 VAN 38
RISICOMANAGEMENT IN EEN TECHNISCHE OMGEVING
In gesprek met Mario Pasker, hoofd van de afdeling Project Management bij voestalpine
Polynorm BV te Bunschoten – door Sylvie Rath
INLEIDING
Al vele jaren verzorgt WagenaarHoes workshops Project Management (PM) voor
voestalpine Polynorm BV. Daarin is het fenomeen risico- & kansenanalyses standaard
opgenomen als één van de belangrijke instrumenten voor de projectmanager. Goede
risico- en kansenanalyses geven inzicht in te nemen maatregelen om te zorgen dat er aan
het eind van een project een resultaat (product) ligt waar de opdrachtgever/klant tevreden
over is.
Wij hebben een interview in de vestiging Bunschoten.
voestalpine Polynorm BV ontwikkelt en produceert stalen, aluminium onderdelen voor de
automobielindustrie. Het gaat om binnen- en buitendelen voor personenauto’s en
vrachtwagens voor de Europese automobielmarkt.
Mario Pasker geeft als hoofd van de afdeling projecten
leiding aan een aantal projectmanagers. Bij de afdeling
komen de klantvragen binnen. Bijna altijd gaat het om
productprojecten. Een projectmanager (PM’er) krijgt de
verantwoordelijkheid voor het op tijd en binnen de
kwaliteitsnormen af te leveren eindproduct. De PM’er is
verantwoordelijk voor het managen van zijn project en daar
hoort standaard risicomanagement bij.
De risico’s voor Mario Pasker als hoofd van de afdeling projecten liggen op het terrein van
het faciliteren van de basisfunctionaliteiten (bijv. doet de meetkamer haar werk goed?).
Zodat de projectmanager in staat wordt gesteld projecten binnen de organisatie uit te
voeren.
RISICOANALYSES EN RISICOMANAGEMENT
Mario Pasker heeft vorig jaar een onafhankelijk bureau gevraagd om een Project
Management audit te houden over gebruik en toepassing van de PM methoden en
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 15 VAN 38
technieken uitgedrukt in de mate van PM volwassenheid. De uitkomst van de audit was
“goed”, echter er ontbreekt een gestandaardiseerd risicoanalyse en -managementmodel.
Je zou verwachten dat risicomanagement een integraal onderdeel is van het proces van
planning, uitvoering en control bij projecten en daarmee een plaats heeft in het projectplan
en binnen de projectrapportage. Er wordt impliciet veel nagedacht over risico’s en de
PM’er rekent het ook tot zijn taak, maar er is geen gestandaardiseerde aanpak aanwezig.
Dat er expliciet geen aandacht wordt besteed aan een systematische werkwijze heeft
twee redenen:
In de eerste plaats geldt dat veel risico’s automatisch worden afgedekt door de aanpak van proceseigenaren (specialisten), bijvoorbeeld een lakspecialist die er voor zorgt dat de hechting van de lak perfect is. Doen er zich procesproblemen in het project voor dan is de proceseigenaar, en niet de projectmanager, verantwoordelijk.
Op de tweede plaats wordt er binnen de automotive verplicht gewerkt met standaard-procedures die door de klant worden geëist. Ook voestalpine Polynorm houdt zich aan die eisen.
STANDAARDPROCEDURES
Voor de automotive gelden vele standaardprocedures die ervoor moeten zorgen dat de
communicatie tussen klant en leverancier optimaal verloopt. Risico’s worden hiermee al
voor een groot deel afgedekt. Als de leverancier zich houdt aan de vastgestelde planning
en de bijbehorende levering van de producten en documenten dan is de klant tevreden.
Binnen de automobielindustrie dient men als systeemleverancier te voldoen aan de ISO
TS 16949 richtlijnen, DNV toetst ieder half jaar of voestalpine Polynorm BV volgens deze
richtlijnen werkt.
De belangrijkste procedures zijn:
APQP: (Advanced Product Quality Planning), geeft op een duidelijke wijze weer hoe projectmatig alle stappen in een ontwikkelingsproces worden genomen;
PPAP: (Production Part Approval Proces), is de afsluiting van de APQP fase en betreft de formele vrijgave van een product aan de klant;
FMEA: (Failure Mode and Effect Analysis) is een methode om preventief te werken en op een gedisciplineerde en systematische manier te zorgen dat:
o mogelijke product- en procesfouten geïdentificeerd zijn; o maatregelen getroffen worden ter voorkoming van fouten; o kennis wordt geborgd in de organisatie.
Binnen voestalpine Polynorm volgt men verplicht bovenstaande procedures. Daarnaast
heeft de afdeling van Mario Pasker vele checklists ontworpen ter ondersteuning van
medewerkers bij hun werk in projecten. De stappen in het projectproces kunnen via
checklists worden gevolgd. Systematische rapportage laat zien waar mogelijke risico’s
worden gesignaleerd, deze worden vervolgens weer door de proceseigenaren opgevolgd.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 16 VAN 38
KAN HET ANDERS? IS HET DAN BETER?
Wij filosofeerden of het beter zou zijn om een aparte systematiek voor risicoanalyse en-
management in te voeren. Er is niet een eenduidig antwoord op te geven. Het volgen van
de huidige vastgestelde procedures en de checklists voorkomen vele problemen. Dat blijkt
voldoende te zijn voor de vele product projecten die onder verantwoordelijkheid van de
afdeling projectmanagement vallen.
Voor grote complexe projecten zou een
gestandaardiseerde aanpak risicoanalyse
wellicht noodzakelijk zijn. Die aanpak moet
dan wel geaccepteerd worden door project-
managers en door algemeen management.
Het aankaarten van reële risico’s (kans dat
het risico zich voordoet is groot, de ernst van
het risico is ook groot) vraagt overtuigings-
kracht van de projectmanager en acceptatie
van het management. De klant speelt hierbij
een belangrijke rol. Klantgerichtheid staat
centraal, risico’s worden intern beoordeeld
en eventuele maatregelen worden genomen.
Risico’s worden vooraf ingeschat en indien het te nemen risico te groot is, wordt er niet
geoffreerd. De proces FMEA’s welke onder de hoede vallen van de proceseigenaren
worden per half jaar geüpdatet.
Gegeven de hoge standaard en aandacht voor kwaliteitscontroles (inclusief procedures en
checklists) voldoet de wijze van risicomanagement.
CONCLUSIES
De huidige werkwijze voldoet. De standaardprocedures zijn wereldwijd voor de branche
vastgelegd en toepassing is in het proces opgenomen. Proceseigenaren weten waarvoor
ze verantwoordelijk zijn. De PM’er blijft altijd eindverantwoordelijk voor het hele project.
Voor grote en complexe projecten zou een standaardwerkwijze om met risico’s om te
gaan, wenselijk zijn. Er wordt daarom op dit moment door Mario Pasker nagedacht om de
FMEA systematiek, zoals die nu al bestaat en wordt gebruikt door de proceseigenaren,
ook in aangepaste vorm te gebruiken voor grote en complexe projecten. Naast het in kaart
brengen van risico’s zou het handig zijn om ook aandacht te besteden aan mogelijke
kansen. Dit gebeurt niet of nauwelijks systematisch. Impliciet en expliciet aandacht
besteden aan mogelijke risico’s en kansen blijft noodzakelijk en wordt door het
management aangemoedigd.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 17 VAN 38
GASTCOLUMN
RISICOMANAGEMENT BIJ ABP
Door: Onno Steenbeek
Een collectief pensioenfonds als ABP heeft bij
velen nog altijd het imago van saaiheid en
stabiliteit en dat is maar goed ook. Aangesloten
deelnemers hebben het gevoel dat hun pensioen veilig is bij ABP en
dat zij zich dus tot hun 65ste verjaardag rustig met andere zaken dan
hun pensioen kunnen bezighouden. Dit wil echter niet zeggen dat
een pensioenfonds geen risico’s kent. Zo is ABP gedwongen
beleggingsrisico’s te nemen om het pensioen betaalbaar te houden
en daarnaast heeft het fonds ook te maken met actuariële en
reputatierisico’s. Het in kaart brengen en waar nodig beheersen van deze risico’s is een
kerntaak van de organisatie.
Een heel belangrijke bron van risico voor pensioenfondsen is de rente en deze variabele
is in hoge mate verantwoordelijk voor de financiële gezondheid van een fonds. Deze
gezondheid wordt normaal gesproken gemeten met de dekkingsgraad, oftewel de
verhouding tussen de waarde van de beleggingen en de waarde van de verplichtingen.
De waarde van de beleggingen is tamelijk eenduidig vast te stellen, maar bij de
verplichtingen is dit lastiger. Je kunt die verplichtingen eigenlijk beschouwen als een zeer
langlopende obligatie. De waarde van deze obligatie stijgt sterk wanneer de rente daalt en
andersom. Om dit risico te beheersen moet een pensioenfonds op zoek naar een
beleggingsportefeuille die zo goed mogelijk aansluit op deze verplichtingen. Asset Liability
Management (ALM), dus het zo goed mogelijk afstemmen van de beleggingen op de
verplichtingen, is daarom een centrale taak geworden van pensioenfondsen. Ook bij het
ABP is het werken aan een goed functionerend ALM-model van cruciaal belang.
Naast renterisico en ander beleg-
gingsrisico, heeft een fonds als ABP
ook te maken met actuariële risico’s,
die zich voordoen aan de
passiefzijde van de balans. Met de
ervaring uit het verleden en in
combinatie met goed onderbouwde
veronderstellingen wordt de gemid-
delde kans op overlijden voor elke
leeftijdsgroep ingeschat. Deze
schattingen zijn bepalend voor de
hoogte van de premie en voor de
waarde van de pensioenverplich-
tingen.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 18 VAN 38
Omdat de horizon erg lang is – een jonge deelnemer heeft naar verwachting nog 60 jaar
te leven – kunnen zich allerlei ontwikkelingen voordoen die ervoor zorgen dat deze
verwachtingen niet uitkomen. De trend van stijgende levensverwachtingen kunnen we zo
goed mogelijk inschatten, maar daarnaast moeten we voldoende buffers aanhouden om
extra schokken op te vangen. Anderzijds zal iedereen het wel begrijpen wanneer de
pensioenleeftijd flink wordt opgeschroefd, of de pensioenen naar beneden worden
bijgesteld, of wanneer iedereen plotseling 10 jaar ouder wordt door bv. de uitvinding van
een pil tegen kanker. Teveel risicomanagement is hier dan ook niet nodig.
Reputatierisico is tenslotte een voorbeeld van een risico dat nauwelijks te vermijden is.
Vooral ABP, verreweg het grootste pensioenfonds van Nederland, staat voortdurend
middenin de spotlights. In discussies over bijvoorbeeld beleggingsethiek en het beleggen
in landmijnen en clusterbommen, komt ABP altijd aan bod. Reputatieschade kan ook
ontstaan doordat het fonds voortdurend wordt vergeleken met andere financiële
instellingen. Wanneer de beleggingsportefeuille van ABP een aantal jaren slechter
rendeert dan die van collega-fondsen, dan levert dat onvermijdelijk slechte pers op en
morrende deelnemers.
Het uiteindelijke doel van risicomanagement bij ABP is dus tweeledig: het stabiele en
betrouwbare imago steeds weer bevestigen en ervoor zorgen dat alle deelnemers
daadwerkelijk krijgen wat zij verwachten.
Onno Steenbeek is plaatsvervangend directeur algemeen financieel beleid bij het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 19 VAN 38
OMGAAN MET RISICO’S OP SCHENDING VAN
BESTUURLIJKE INTEGRITEIT
Door: Harry ter Braak & Paul Wouters
INLEIDING
Iedere bestuurder, in het bijzonder in de publieke sfeer, is zich bewust van de grote
risico’s inzake integriteit die kleven aan het ambt. Het gaat hierbij niet alleen om zeer
aanzienlijke persoonlijke risico’s, maar ook om risico’s voor de (publieke) zaak die men
juist wil dienen.
Ten overstaan van dit besef zijn bij bestuurders twee min of meer
extreme houdingen te beluisteren. Het ene extreem zou je de angsthaas
kunnen noemen: de bestuurder die uit vrees voor beschadiging zeer
risicomijdend gedrag vertoont, soms ten koste van eigen welzijn. Een
eenvoudig voorbeeld wordt gevormd door
burgemeesters die er van af zien om een
woning te bouwen in de eigen gemeente,
omdat ze al op voorhand bang zijn voor
eventueel ‘gedoe’. Het andere extreem noemen we maar even
de lefgozer (m/v), die uitgaat van de stelregel: ik weet wat ik
doe en ik vertrouw in mijn eigen integriteit, dus ik heb niks te
vrezen.
Het eerste extreem zou men als symptoom van een wantoestand kunnen beschouwen:
het kan toch niet de bedoeling zijn dat ambtsdragers in de uitoefening van hun
fundamentele burgerlijke rechten beknot worden. Het andere extreem berust op een
misvatting, zoals herhaaldelijk is gebleken: de cruciale vraag is niet zozeer die naar de
persoonlijke moraliteit, maar naar het vertrouwen of de ‘geloofwaardigheid’ van het
bestuurlijk handelen van de persoon. Een voorbeeld kan het verschil duidelijk maken: stel
de topman van een bedrijf eigent zichzelf op onoorbare wijze een extra beloning toe uit de
bedrijfsmiddelen. Hij besteedt privé een veelvoud van dat bedrag aan goede doelen. Aan
de hemelpoort krijgt hij misschien een mooi cijfer, maar zijn stakeholders
(aandeelhouders, klanten, werknemers,…) zullen hem daarmee niet laten wegkomen. En
afgezien van een zo flagrant geval: het gaat er niet slechts om materieel niets verkeerd te
doen, het gaat ook om het vermijden van de schijn dat men in de verleiding en in de
gelegenheid zou kunnen komen om de slechte weg op te gaan. Waar men die schijn niet
vermijdt, plaatst men zichzelf en andere belanghebbenden al in een lastig parket. Aan de
andere kant, wie zelfs iedere schijn tot iedere prijs wil voorkomen, valt terug in
angsthazerij.
Het is duidelijk dat de kunst erin bestaat een redelijke middenweg te bewandelen tussen
angsthazerij en lefgozerij. Dat is geen eenvoudige opgave. Met deze bijdrage kunnen we
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 20 VAN 38
die weg niet uittekenen en plaveien, maar we willen wel enkele aanbevelingen op het
spoor komen, die de bestuurder kunnen helpen zijn eigen pad te banen (en de
bestuurders van die bestuurder kunnen helpen hem daarbij te ondersteunen).
We baseren onze beschouwingen op de gelegenheid die ons werd geboden om een
recente casus grondig te onderzoeken. Die betrof een burgemeester, we noemen haar A,
die haar woning verwarmt met behulp van grondwater en daartoe in strijd met de wet
grondboringen heeft verricht. Haar gemeenteraad verzocht ons om een onderzoek dat
moest toelaten over de integriteit van de burgemeester een oordeel te vellen. (Alle namen
en feiten zijn publiek – zie ons rapport “Een geval van grondboring in Overgooi”, te vinden
op www.wagenaarhoes.nl. Desondanks prefereren we in deze bijdrage geen namen te
noemen, zodat we op deze plaats zonder terughoudendheid over de casus kunnen
reflecteren en lessen kunnen trekken.)
1. DE CASUS OP HOOFDLIJNEN
Bijzonder ingewikkeld is de casus niet; althans: we hoeven niet al te veel
ingewikkeldheden te introduceren om de essentie ervan te pakken en lessen te kunnen
trekken. Desondanks kan het verhaal breder of smaller verteld worden. Er zijn in de tijd
verschillende intredepunten mogelijk:
September 2005: het moment waarop in opdracht van de familie A (niet te verwarren met mevrouw A, burgemeester) door een gespecialiseerd bedrijf grondboringen werden uitgevoerd op ontoelaatbare diepte. Er is in het bouwproces van de woning van het echtpaar A overigens een indrukwekkende bouwkolom aan het werk. In feite werd de opdracht gegeven door een installatiebedrijf, dat werd aangestuurd door een onderaannemer, die werkt voor de hoofdaannemer van het woningproject. Een bijzonderheid is hier dat de echtgenoot van A als mede-eigenaar en functionaris betrokken is bij de hoofdaannemer.
Het moment waarop een bouwaanvraag is ingediend (juli 2004): daarin werd reeds vermeld dat verwarming zou geschieden door middel van een warmtepomp met als bron de bodem. Iemand met kennis van zaken had toen reeds kunnen vermoeden dat hier de intentie bestond om bewust of onbewust de milieuwet te overtreden. In feite heeft niemand van de betrokkenen – architect, aannemer, dienst Vergunningen van de gemeente – aan de bel getrokken.
In december 2003 zou het verhaal evenzeer kunnen beginnen, want toe werd de kavel aangekocht. Bij het aankoopproces was de intentie om het huis te verwarmen door middel van grondwater ook reeds aan de orde geweest. Ambtenaren die bij de informatievoorziening voor kopers betrokken waren, hadden enthousiast gereageerd op dit voornemen. Immers, een Warmte-koude opslagsysteem (WKO) zoals hier toegepast geldt als een energievriendelijke technologie.
In diezelfde periode vond ook een bestuurlijke gebeurtenis plaats, waarmee men het verhaal zou kunnen starten. A heeft de Commissaris van de Koningin (CdK) toen geïnformeerd over haar voornemen tot aankoop van de kavel, met de toevoeging dat zij afstand zou houden van het proces van vergunningverlening. De WKO is in dat gesprek niet aan de orde geweest.
Dit brengt de aanvang nog meer naar voren, namelijk naar het voorgenomen besluit van de familie A om een dergelijk systeem in de eigen woning toe te gaan passen. Hier bleken vooral ideële motieven in het geding te zijn geweest; deskundigen wijzen
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 21 VAN 38
erop dat de investeringen zo hoog zijn, dat men pas op de zeer lange termijn financiële voordelen mag verwachten.
Men zou als vertrekpunt ook de tijdstippen kunnen kiezen waarop de hier toepasselijke wettelijke kaders tot stand kwamen, van de landelijke Wet Milieubeheer (1979) tot het bestemmingsplan Overgooi (2003), met daartussen de Grondwaterwet, de Wet Bodembescherming, de Provinciale Milieuverordening Flevoland.
Met de focus op onze hoofdpersoon A zou men ook nog kunnen starten bij een moment in 1996, toen zij in haar vorige functie als minister een kamerdebat heeft gevoerd inzake kwesties met betrekking tot de Grondwaterwet. Voor de helderheid: deze zaken hadden niet direct betrekking op de reglementering van de diepte waarop grondboringen zijn toegestaan. Maar door sommige betrokkenen werd dit als een relevant feit naar voren gebracht en dat is niet onbegrijpelijk: iedere burger wordt geacht de wet te kennen; dit geldt a fortiori voor een burgemeester en al helemaal voor iemand die als minister betrokken was bij het sleutelen aan de wet. Daar is dan weer tegenin te brengen dat bijzondere boorbeperkingen, zoals in het waterbeschermingsgebied waar het hier om draait, behoren tot de provinciale bevoegdheden. Die bevoegdheden krijgen , al naar gelang de locaties waarover gesproken wordt, op heel veel verschillende manieren inhoud.
In mei 2006 kwam, na een tip van iemand uit de omgeving, een provinciale inspecteur op
bezoek bij de familie A en stelde een proces verbaal op. De volgende dag reeds werd de
kwestie op de tafel van de CdK gelegd, omdat bleek dat het hier om een overtreding ging
door een burgemeester. De CdK trad daarop in contact met A. Uiteraard heeft de CdK
hier een verantwoordelijkheid als handhaver namens de provincie tegenover de burger A.
Niet iedere burger kan in een dergelijk geval een telefoontje van de CdK verwachten: hier
heeft hij ook een verantwoordelijkheid als rijksorgaan – hij vertegenwoordigt de minister
als ‘werkgever’ van burgemeesters.
A bracht terstond de gemeentesecretaris op de hoogte van het probleem. Deze
consulteerde in de daarop volgende maanden herhaaldelijk de ter zake deskundige
ambtenaren van de gemeente en gaf hen opdrachten tot nader onderzoek en tot overleg
met de bevoegde instanties van de provincie. In die periode hebben meerdere informele
gesprekken plaatsgevonden op bestuurlijk niveau.
Uit die gesprekken had A begrepen dat naar een
‘oplossing’ zou worden gestreefd en dat ze voor-
lopig geen actie diende te ondernemen.
Er vond tevens herhaaldelijk overleg plaats tussen
provincie en gemeente op ambtelijk niveau. In die
overleggen kwam van de kant van de provincie
eigenlijk maar één boodschap, namelijk dat er geen
andere optie was dan te handhaven, met andere
woorden dat tegen burger A een juridische
procedure zou worden gevoerd. Handhaven kan
niettemin soms ook expliciet gedogen betekenen.
Wel was nog een aanvullende technische onder-
zoeksopdracht verstrekt, om op de betreffende
locatie meer zekerheden te krijgen, maar er werd
niet echt getwijfeld aan de uitkomst daarvan.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 22 VAN 38
Op 16 december 2006 verscheen in NRC-Handelsblad een artikel met als strekking dat
burgemeester A de wet had overtreden, dat hieromtrent vanuit de provincie een
handhavingtraject was opgestart en dat de wethouders hieromtrent volstrekt onwetend
waren. Dit laatste vestigt in het verhaal de aandacht op het belang van wat niét is
gebeurd. A heeft namelijk verzuimd om het college (alsook de gemeenteraad) formeel te
informeren over het probleem waarop zij door de CdK was aangesproken. De
consternatie in kringen van college en raad was derhalve groot. In de pers werd de zaak
met enige gretigheid opgepikt. Het functioneren van de burgemeester kwam behoorlijk in
de knel. Door burgers en buitenlui werd haar integriteit ernstig in twijfel getrokken. De
gemeenteraad plaatste de integriteitvraag op zijn agenda en gelastte een onafhankelijk
onderzoek naar de feiten.
Het (voorlopige?) einde van het verhaal ten aanzien van de burgemeester (nadien is in de
raad ook nog gesproken over de organisatie) is makkelijker te markeren dan het begin.
Op basis van het rapport van de auteurs heeft de raad een debat gevoerd dat op
donderdagavond 8 februari 2007 begon en op vrijdag omstreeks 2.30 uur werd afgesloten
met een stemming. Meerderheid tegen minderheid (coalitie tegen oppositie) werd een
motie van afkeuring verworpen. A kon aanblijven als burgemeester, op bepaalde
voorwaarden die door haar werden geaccepteerd.
2. HERKENNEN EN ERKENNEN VAN RISICOMOMENTEN
Een risico kunnen we definiëren als een gebeurtenis die met enige waarschijnlijkheid kan
optreden en die aanmerkelijke schade tot gevolg heeft. Van een integriteitrisico spreken
we als de schade bestaat uit aantasting van integriteit. Waar het om de integriteit van
bestuurders gaat, is niet alleen het functioneren en het persoonlijk welbevinden van de
bestuurder in het geding, maar per implicatie ook het functioneren van de organisatie
waar de bestuurder verantwoordelijkheid voor draagt.
In deze bijdrage kijken we vanuit het perspectief van de betrokken bestuurders. We gaan
uit van de situatie waarin de bestuurder geen intentie heeft om zijn of haar integriteit (en
daarmee de organisatie) te krenken, sterker nog: hij of zij tracht het risico te vermijden of
te beperken. Dat is in deze casus duidelijk het geval: er is geen enkele aanwijzing dat A
haar functioneren als burgemeester in het gedrang heeft willen brengen of bewust die
mogelijkheid voor lief heeft genomen. Hier is voor zover de onderzoekers konden nagaan
geen sprake van een weloverwogen genomen risico.
Dat zou wel het geval zijn wanneer een bestuurder handelt vanuit een duidelijk besef dat
hij of zij met een bepaalde handelwijze bijvoorbeeld de wet overtreedt, maar dit toch doet
omdat een afweging van ‘pakkans’ en mogelijke sancties enerzijds, en te verwachten
opbrengsten anderzijds, voordelig uitpakt. Met deze bestuurder zijn we in dit land gauw
klaar: iemand met een dergelijke opportunistische, calculerende instelling past niet in onze
bestuurlijke cultuur. Interessanter is waar, zoals in deze casus, een bestuurder voor zover
kan worden nagegaan een principiële rechte lijn heeft willen volgen, ‘het goede heeft
willen doen’, en desondanks integriteitrisico’s loopt. Het is deze bestuurder die onze
aandacht en ondersteuning verdient; de beste raad die we de andere kunnen geven is
een professionele levensvervulling te zoeken buiten het openbaar bestuur.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 23 VAN 38
In onze casus onderscheidden de onderzoekers drie wezenlijke momenten waar integriteit
in het geding was:
1. Het plegen van de wetsovertreding: dieper in de grond boren dan wettelijk
toegestaan.
2. Toen burger A door de provinciale handhaving werd aangesproken op de overtreding,
heeft zij nagelaten actie te ondernemen.
3. Toen burgemeester A door het provinciaal bestuur in kennis werd gesteld van het
probleem en daarmee tevens van het bestuurlijk risico, heeft zij nagelaten dit te
melden aan de raad en het college.
Wanneer men van op enige afstand naar deze drie momenten kijkt, zoals ze hier sec
beschreven zijn, dan komt de vraag op hoe het mogelijk is dat een door de wol geverfd
bestuurder als A dit heeft kunnen doen c.q. laten gebeuren. Er kan gerede twijfel ontstaan
aan haar goede bedoelingen. Uit ‘circumstancial evidence’, bij elkaar gebracht in het
onderzoeksrapport, rijst evenwel een genuanceerder beeld op.
Ad 1
Het is aannemelijk dat het plan voor een WKO-installatie in de woning was ingegeven
door ideële motieven. A had zich in de loop van het ontwerp- en uitvoeringsproces van het
bouwproject verre gehouden van operationele zaken. Ook in het formele
vergunningstraject had ze zich, conform het voornemen en de mededeling aan de CdK,
op gepaste afstand gehouden. De ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden werden in
handen gelegd van ter zake kundig te achten partijen. Geen van deze partijen trok aan de
bel. In geen van de talrijke overleggen, zoals bouwvergaderingen, kwam de noodzaak van
een ontheffing met betrekking tot de voorgenomen grondboring aan de orde.
Ad 2
Er blijkt achteraf veel onduidelijkheid en verschil van opvatting te bestaan tussen partijen
over de vraag of de provincie nou al dan niet passende actie verwachtte van burger A na
het proces verbaal van de inspectie. En nog afgezien daarvan werd kennelijk niet duidelijk
uitgesproken, laat staan schriftelijk vastgelegd, wat eventuele ‘passende actie’ zou
moeten inhouden: alsnog ontheffing aanvragen, sluiten van de boorputten? Dat de burger
gegeven deze onzekerheden niet op stel en sprong ertoe is overgegaan de boorputten te
laten dichten, is op twee gronden wel begrijpelijk:
het zou gaan om een aanzienlijke desinvestering;
afkoppelen van de WKO zou de burger in overtreding hebben gebracht met de bouwvergunning, waarin werd uitgegaan van een WKO om de energienorm te halen: een catch22 situatie die alleen door middel van een forse alternatieve investering kan worden doorbroken, bijvoorbeeld door middel van een installatie met zonnepanelen.
Ad 3
A heeft geen geheim maakt van de kwestie. Zij had meteen de gemeentesecretaris
ingelicht en sprak over de situatie met deze en gene in de wandelgangen. Toen zij door
de CdK werd aangesproken, trad na de verkiezingen net een nieuw college aan en dit
was niet zonder interne spanningen tot stand gekomen. Direct betrokkenen verklaarden
dat zij zich zeer wel konden voorstellen dat de burgemeester niet op dat moment met een
mededeling kwam omtrent een privé problematiek, waarvan ze (zie ad 2) de draagwijdte
nog niet kon inschatten. Achteraf heeft zij nadrukkelijk spijt betuigd voor dit verzuim.
Achteraf is iedereen wijs…
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 24 VAN 38
Wanneer we naar integriteitrisico’s niet achteraf kijken, maar proactief of zelfs preventief,
dan hebben we vrijwel altijd te maken met beslissingen die genomen moeten worden
temidden van een meerzinnige en complexe werkelijkheid en dan kan de toekomst vele
richtingen opgaan. Kortom: onzekerheid en onwetendheid domineren altijd het actuele
beeld. Voeg daarbij het feit dat men voor risicovermijding ook een prijs betaalt. Vergelijk
de burger die zijn beveiligingsinstallatie zo scherp heeft afgesteld, dat de politie reeds een
alarmsignaal binnenkrijgt als er per toeval een huisdier door een sensor loopt. Na het
zoveelste valse alarm verliest deze burger zijn geloofwaardigheid en de politie het nodige
animo om nog uit te rukken.
3. HERKENNEN EN ERKENNEN VAN RISICOTOESTANDEN
Wanneer we nu nog eens nader inzoomen op de drie onderscheiden ‘momenten’, zien we
dat deze zeer ongelijksoortig zijn. Het eerste werd aangeduid als een handeling, namelijk
het begaan van een overtreding; de overige twee worden juist gekenmerkt door een niet-
handelen waar dit wel aan de orde was geweest. We gaan deze drie momenten nog eens
tegen het licht houden. De casus heeft echter meer om het lijf dan een optelsom van drie
risicomomenten. Er is een structureel aspect dat de drie momenten met elkaar verbindt.
Dat aspect, dat zich in het hart van de notie bestuurlijke integriteit bevindt, behandelen we
in het volgende hoofdstukje.
Het kan gebeuren dat een alert en verstandig iemand, met de beste wil van de wereld,
zijns ondanks een overtreding begaat. We willen niet beweren dat dit in onze casus het
geval was, het is voor ons betoog voldoende te erkennen dat dit hier mógelijk het geval is
geweest. Als ook voortreffelijke mensen ‘domme’ dingen kunnen doen, volgt daaruit dat
risico niet alleen het gevolg is van het beoordelingsvermogen en het handelen van de
betreffende persoon, maar ook van de context. Dit is natuurlijk een heel algemeen
gegeven: risico is de resultante van het product handelen x omstandigheden. James
Reason heeft het in ‘Managing the Risks of Organizational Accidents’ (Ashgate 1997) over
het samenspel tussen ‘unsafe acts’ en ‘latent conditions’.
Risicobevorderende omstandigheden waren in onze casus:
Discrepanties tussen het provinciaal en het gemeentelijk milieubeleid;
Een gebrekkig samenspel tussen deze beide overheden en hun ambtelijke apparaten;
Structurele onduidelijkheid in de bouwkolom over verantwoordelijkheden met betrekking tot het bewaken van vergunningsplicht;
Structurele onduidelijkheid binnen de gemeente en tussen gemeente en burger over informatieplicht inzake bestemmingsplan en provinciale verordeningen.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 25 VAN 38
Tel deze bronnen van mist en
complexiteit bij elkaar op en het is niet
verwonderlijk dat de burger hierin de
weg kwijtraakt. Als die burger tevens
bestuurder is, kan een bestuurlijk
ongeluk achter de volgende hoek van
de straat liggen.
We keren nu nog even terug naar het
tweede onderscheiden moment:
burger A die verzuimt ‘passende actie’
te ondernemen. Kijken we naar
plausibele verklaringen hiervoor, dan
valt vooral de gebrekkige
communicatie op. Dit gaat zover dat
betrokkenen van mening verschillen
over de vraag of bepaalde gesprekken
al dan niet hebben plaatsgevonden.
Wat verklaart de ‘krommunicatie’
tussen de provincie als handhaver en
haar onderdaan A? De provinciale
organisatie beschikt over protocollen
die precies aangeven op welke wijze
handhaving in zijn werk moet gaan.
Dat schijnt voor alle burgers goed te
werken, althans in die zin dat de
burger weet waar hij aan toe is. Maar voor burger A werd het protocol even op de plank
gehouden en kwam er een bestuurlijk proces op gang. Voor zover de onderzoekers
konden nagaan was de inzet daarvan geenszins om een burgemeester een betere
behandeling te geven dan een andere burger – zo zit Nederland gelukkig niet in elkaar –
maar om aan politiek-bestuurlijke ‘damage control’ te doen. Die intentie is wellicht te
billijken, gelet op de turbulentie die men kon verwachten wanneer in dit geval de normale
procedure zou worden gevolgd. (In dit specifieke geval kwam daar nog bij dat een
gegrond vermoeden bestond dat er in dezelfde wijk sprake was meerdere gelijkaardige
overtredingen, zodat hier niet alleen handhaving aan de orde was maar ook een
beleidsmatig vraagstuk.)
Het gevolg was dat er een ingewikkeld samen- en tegenspel van rollen ontstond. In een
gesprek tussen CdK en A praatten twee personen met elkaar, maar tegelijk ook vier
verschillende rollen. Op de achtergrond hadden ook andere betrokken, zoals de
gemeentesecretaris en de provinciesecretaris met deze complicatie te maken. Een al te
ingewikkeld spel is nauwelijks nog zuiver te spelen en zo kan een feit uitgroeien tot een
casus.
Het derde moment, het door A niet melden van de kwestie aan het college en de raad, is
eigenlijk het simpelste. Men kan zich voorstellen dat A zich voor een dilemma geplaatst
zag, waarbij aan zowel melden als niet melden voor- en nadelen kleefden. Haar actie was
in feite een vorm van niet-kiezen: de kwestie niet geheim houden maar tegelijk ook niet
daar bekend maken waar ze bekend had moeten zijn. Daarmee kreeg dit moment een
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 26 VAN 38
bepalend kenmerk gemeen met de beide andere, namelijk mistigheid: A en andere direct
betrokkenen waren, wellicht met de beste bedoelingen, in een situatie terecht gekomen
die volstrekt onhelder was geworden.
Mistige situaties kunnen voor bestuurders tijdelijk voordelen hebben, maar ze kunnen zich
ontwikkelen tot een explosief mengsel dat niet bestand is tegen één journalist met een
lucifer. Dan ontstaat met één klap de crisissituatie die men juist wilde vermijden, lopen
bestuurders averij op en wordt ‘collateral damage’ aangericht aan de organisatie. De
onheldere voorgeschiedenis nodigt waarnemers uit om er snode strategieën en
complotten op te projecteren. Bezorgde burgers en raadsleden trekken de integriteit van
hun burgemeester in twijfel: een kwalijke zaak voor de stad.
4. LESSEN VOOR BESTUURDERS
De auteurs van deze bijdrage zijn niet naïef. Zij achten het niet bewezen dat
hoofdpersoon A en de bestuurlijke en ambtelijke figuranten in dit verhaal allemaal en op
ieder moment te goeder trouw hebben geacteerd. Bovendien zou het nogal merkwaardig
zijn wanneer zij na hun onderzoek alsnog een eigen oordeel zouden willen uitspreken in
deze. Dat is niet onze bedoeling. Wat we willen aangeven is dit: de feiten die met het
onderzoek boven water kwamen zijn verenigbaar met de hypothese dat de betrokken
bestuurders naar beste vermogen oordeelden en handelden. Juist dat maakt de casus
interessant, want desondanks is de zaak uit de klauwen gelopen. De vraag is dan
tweeledig: hoe kan dat en hoe is een tragische ontwikkeling als deze te vermijden? In het
bijzonder, verwijzend naar de opening van deze bijdrage: hoe kan de bestuurder een wijs
pad volgen tussen lefgozerij en angsthazerij?
Over de eerste vraag, die naar de verklaring, is al veel gezegd. Het belangrijkste
trefwoord was ‘onhelderheid’. Daarmee zitten we meteen in de kern van de vraag naar
integriteit. Aan dit begrip hebben we in het onderzoeksrapport ook enige beschouwingen
besteed – die worden hier niet gereproduceerd. Integriteit veronderstelt transparantie,
‘opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht
hebben in het handelen van de bestuurder en zijn of haar beweegredenen daarbij’. We
citeerden de integriteitcode zoals die door de VNG aan gemeenten en provincies is
aangereikt. Die klinkt heel aannemelijk, maar gaat voorbij aan een inherente spanning die
onderdeel is gaan uitmaken van onze (bestuurlijke) cultuur.
Dat wordt treffend geïllustreerd door de laatste acte in onze casus, namelijk de condities
waaronder burgemeester A in functie kon blijven. Er werden door de raad de facto drie
eisen gesteld:
A zou zich op generlei wijze nog persoonlijk mogen bemoeien met de voortgang van de procedure inzake haar WKO. Bij wijze van symboolactie werd handhaving uit haar portefeuille verwijderd – een symboolactie omdat de WKO uiteraard met provinciale en niet met gemeentelijke handhaving te maken heeft;
A zou als burgemeester geen verweer voeren tegen de provincie en afzien van juridische procedures dienaangaande;
A zou voortaan met betrekking tot de voortgang van de procedure tot achter de komma verslag moeten uitbrengen aan de raad.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 27 VAN 38
Aan de ene kant wordt van A dus verwacht dat ze ondoorlaatbare schotten plaatst tussen
haar bestaan als (mede-) huiseigenaar en echtgenote van de heer A: geen enkele
bemoeienis meer met deze kwestie, die de familie wel een rib uit het lijf en nog veel
kopzorg kan gaan kosten. Aan de andere kant wordt van A nauwgezette rapportage
verwacht over een kwestie waarmee ze zich niet mag bezighouden. Misschien is nog het
meest problematische dat ze als bestuurder bepaalde elementaire burgerrechten in dient
te leveren, namelijk juridisch verhaal halen tegenover een overheidsinstantie die haar
belangen in het geding brengt.
Op zijn minst kan gesteld worden dat met dit besluit niet de helderheid wordt geschapen
die ongelukken in de toekomst kan voorkomen. Wat bijvoorbeeld als de heer A besluit op
eigen titel wel degelijk een procedure tegen de provincie in te spannen? Zal de raad dan
van de burgemeester verlangen dat ze zich van tafel en bed distantieert van die actie?
Het is misschien een gekke vraag, maar die wordt wel uitgelokt door de gecreëerde
situatie.
De grond van de zaak lijkt ons dieper te liggen en daarmee tevens te verklaren waarom
deze gemeenteraad hier met zijn burgemeester niet gemakkelijk uit komt. In moderne
bestuurlijke verhoudingen, zoals die onder invloed van Montesquieu en vele anderen
ontstonden, is de scheiding van levenssferen een groot goed. Mandeville’s dictum ‘Private
vices, public virtues,’ geeft de juiste liberale toon aan. Het is geenszins nodig om van de
publieke bestuurder te eisen dat hij leeft als een heilige, het komt er op aan dat de
publieke ruimte wordt ingericht met voldoende ‘checks and balances’, zodat ambtsdragers
als het ware vanzelf op het rechte pad worden gehouden - een kwestie van zelfreinigend
vermogen. Met de modernisering van onze cultuur werd de publieke ruimte geleidelijk aan
zakelijker, minder persoonsgebonden. Ambtsdragers vallen als persoon niet meer samen
met het ambt dat ze uitoefenen; ze zijn inwisselbaar geworden voor een andere persoon
met een vergelijkbaar functieprofiel. Echter, deze onmiskenbare trend staat op gespannen
voet met een andere tendens, die we met de opkomst van de massamedia in de vorige
eeuw zagen verschijnen. Die tendens zouden we kunnen kenschetsen als een
toenemende personalisering van de publieke ruimte en die is het duidelijkst waar te
nemen in de politiek. De media en het publiek eigenen zich in toenemende mate de
persoon van de politicus toe. Naarmate hij of zij meer in de schijnwerpers staat, wordt
door de media een groter deel van het doopceel gelicht. Het publiek, in zijn dubbelrol van
mediaconsument en burger, eist totale transparantie.
Transparantie is een belangrijk ingrediënt van het begrip integriteit, dat een interessante
relatie heeft met de tegengestelde bewegingen van modernisering en personalisering. Het
woord ‘integriteit’ is afgeleid van het Latijnse ‘in-teger’ (letterlijk:onaangeraakt); in
algemene zin: gaafheid, ongeschondenheid, heelheid. Integriteit impliceert dat men zicht
moet hebben op het geheel van een persoon i.c. een bestuurder en dat die bestuurder het
beeld van een ‘ongedeeld’ persoon moet vertonen. Het handelen in bepaalde
levenssferen mag niet indruisen tegen de manier waarop men optreedt in andere
levenssferen. In het bijzonder verwacht men van de integere bestuurder een
levenswandel die niet conflicteert met zijn of haar functioneren in het publieke ambt. Niet
alleen dient iedere vorm van belangenverstrengeling te worden vermeden maar ook
iedere schijn of zelfs mogelijkheid daartoe.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 28 VAN 38
Het is voor de bestuurder niet altijd eenvoudig om zich comfortabel te bewegen in dit
spanningsveld. Zo moet hij zich enerzijds bewust zijn van zijn status als ‘passant’: een
politiek-bestuurlijk bestaan staat in het teken van de tijdelijkheid, het is meestal geen
levensvervulling meer. Voor de onzekere duur van die episode in zijn leven wordt hij
evenwel geacht ieder ander levensproject op grote afstand te zetten en de belangen die
daaraan verbonden zijn tijdelijk te bevriezen. Dat dit veel gevraagd is, werd geïllustreerd
door minister Veerman in het vorige kabinet. Hij kwam herhaaldelijk in problemen omdat
hij bijvoorbeeld, vanuit zijn voormalige en toekomstige bestaan als agrarisch ondernemer,
tijdens zijn ministerschap nog een belastingaangifte namens zijn bedrijf had ondertekend.
De politieke cultuur in Nederland en de Scandinavische landen is heel strikt in die dingen.
Dit komt het beteugelen van corruptie en machtmisbruik en daarmee de
geloofwaardigheid van de politiek ongetwijfeld ten goede, maar het heeft ook tot gevolg
dat het enthousiasme van ondernemende personen voor het bekleden van een
bestuurdersfunctie bij de overheid niet overhoudt.
Hoe als bestuurder nu om te gaan met dit spanningsveld? In de introductie plaatsten we
de angsthazen tegenover de lefgozers. Het zijn niet zozeer bewuste strategieën dan wel
extreme persoonlijke stijlen ten overstaan van integriteitrisico’s. Wat we uit de casus
vooral konden opmaken, is het belang van de context op het moment dat zich onverhoopt
een riskante situatie voordoet. We verwijzen daarmee naar wat James Reason ‘latente
condities’ noemt, bijvoorbeeld:
Zijn rollen en verantwoordelijkheden om u heen helder belegd?
Is er bij de verantwoordelijken voldoende ontwikkeld rolbesef?
Is er een probleemoplossende procedure binnen de organisatie waarmee mogelijke integriteitrisico’s beheerst kunnen worden?
Beschikt u over een risicoanalyse met betrekking tot uw positie (in brede zin, dus inclusief nevenfuncties en levenswandel)?
Hoe groot is de reserve aan vertrouwen die u geniet in uw bestuurlijke omgeving?
Aangezien de media een dominante rol spelen bij het beheersen dan wel ontsporen van dit soort van risico’s: beschikt u over een communicatiescenario in deze noodgevallen?
Angst is nooit een goede raadgever, maar een risicomijdende attitude is zeker aan de
orde als het gaat om aandacht voor deze latente condities. Wat wij nadrukkelijk niét
adviseren is om vooral nooit iets te doen waarmee u mogelijk een integriteitrisico loopt.
Vooreerst omdat wij de persoonlijke ontplooiing en vrijmoedigheid van bestuurders een
groot publiek goed vinden en vervolgens omdat de ervaring leert dat de bestuurder ook in
een integriteitrisico kan komen te verkeren buiten eigen toedoen. Sommige vraagstukken
vragen lef en actie, waarbij publieke verantwoording altijd geboden is, maar soms (in het
belang van de hanteerbaarheid van het vraagstuk) op een later moment. Voorbeelden zijn
te vinden bij de exploitatie van grond door de gemeente.
Aan het andere extreem is lefgozerij in de zin van zelfgenoegzaamheid voor een
bestuurder natuurlijk niet een aan te bevelen houding. Maar wij zien wel graag
bestuurders die het hoofd boven het maaiveld uit willen steken. Daar blijft ook in dit
bestuurlijk risicomijdende land voldoende mogelijkheid voor, naar onze mening, op
voorwaarde dat men op de achtergrond de latente condities op orde heeft. Wat ons, in
navolging van de Aristotelische ethiek, voor ogen staat, is de wijsheid van de gulden
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 29 VAN 38
middenweg: het pad van de alert-vrijmoedige bestuurder. Dit derde type kenmerkt zich
door een combinatie van twee verschillende gedragsrepertoires:
Alertheid en risicomijdend gedrag als het gaat om het creëren en onderhouden van een veilige bestuurlijke omgeving. In een dergelijke constellatie wordt gewenst gedrag ondersteund en ongewenst gedrag ontmoedigd. Dit veronderstelt op zijn beurt dat een open cultuur heerst in de organisatie, waarin men fouten op een constructieve manier kan bespreken. Het is hier niet de plaats om daarover uit te weiden, maar we verwijzen graag naar Karl Weick en Kathleen Sutcliffe, die daar in Managing the Unexpected (Jossey-Bass 2001) zeer waardevolle beschouwingen aan gewijd hebben. Zij hebben het overigens niet over integriteit, maar focussen op de notie ‘veiligheidscultuur’ in fysieke zin, interessante lessen trekkend uit ervaringen met organisaties die in uitzonderlijke mate met risicobeheersing van doen hebben – denk aan vliegdekschepen, kerncentrales, de intensive care afdeling van ziekenhuizen.
Vrijmoedigheid en lef als het gaat om het maken van eigen keuzen bínnen die veilige constellatie. ‘Authenticiteit’ is een trefwoord dat hier op zijn plaats is: de ruimte claimen en nemen om ook in het ambt jezelf te zijn. Voor personen die zich dit niet kunnen veroorloven is een openbare bestuursfunctie gewoon geen goede optie.
De combinatie van die twee gedragsrepertoires vergt veel flexibiliteit en behendigheid. Vrij
geïnterpreteerd zouden we de alert-vrijmoedige bestuurder kunnen typeren als de
manager die zorgvuldig aan de kwaliteit van de constellatie timmert en tegelijk het
leiderschap vertoont waarmee hij of zij zich in de samenleving profileert. Dit is geenszins
eenvoudig, maar we kunnen allemaal namen noemen van bestuurders die deze
combinatie in de vingers hebben – ‘it cán be done!’
Rest het vraagstuk van transparantie: hoe hiermee verstandig om te gaan? We wezen op
een spagaat die als het ware in onze politieke cultuur is ingeweven: de eis van maximale
transparantie versus de eis van ondoorlaatbare schotten tussen het ambt en de rest van
het leven. Dit spanningsveld kan de individuele bestuurder niet oplossen. Er zijn geen
algemeen geldige aanwijzingen voor te geven, mede omdat het vraagstuk er afhankelijk
van het individuele risicoprofiel voor iedere bestuurder weer anders uitziet. In de casus
van burgemeester A is sprake van een objectief gezien hoog risicoprofiel: eerste burger
van een grote stad, voormalig minister, echtgenote van een bouwondernemer, prominent
deelnemer aan een diversiteit van lokale en bovenlokale netwerken – meer heb je niet
nodig om vast te stellen dat deze persoon in de kijker loopt. Verder kunnen we
waarnemen dat bestuurders in het bijzonder kwetsbaar zijn waar ze als privé persoon
betrokken zijn bij procedures waarin ze als burger zaken moeten doen met diezelfde
overheid waarvoor ze (mede) verantwoordelijkheid dragen. Het is ondoenlijk om in deze
zaken zelf de transparantie te managen, omdat je per definitie op achterstand staat
tegenover vermoedens van (schijnbaar of werkelijk) belangenconflict.
Deze overwegingen hebben ons als onderzoekers gebracht tot de laatste aanbeveling
van het rapport, waarmee we ook deze bijdrage willen afsluiten: ‘Deze casus is niet
uitzonderlijk voor zover die draait rond ingewikkeldheden die kunnen ontstaan rond het
door bestuurders in de publieke sector aanvragen en verkrijgen van vergunningen voor
privé projecten. Het Ministerie van BZK is met het programma Good Governance Publieke
Sector doende regels te ontwikkelen voor het publieke domein. ‘Transparantie en
integriteit’ is daarin een centraal thema. Wij geven in overweging om van bestuurders
standaard te vragen vergunningtrajecten compleet in handen te geven van één
deskundige derde.’ Dat had in ieder geval in Almere een slok op een borrel gescheeld.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 30 VAN 38
BOEKBESPREKING
Door: Paul Wouters
Karl E. Weick & Kathleen M. Sutcliffe (2001)
Managing the Unexpected; Assuring High Performance in an Age of
Complexity
Jossey-Bass
Karl Weick is niet bepaald een onbekende in de managementliteratuur. Hij schreef
invloedrijke boeken over de sociale psychologie van organiseren en over zingeving in
organisaties. Op het gebied van risicomanagement publiceerde hij diverse case studies,
onder meer over de vliegramp in Tenerife. In dit boek heeft hij samen met Kathleen
Sutcliffe veel van de geleerde lessen overzichtelijk bij elkaar gebracht.
De invalshoek van het boek is even eenvoudig als productief, namelijk de vaststelling dat
iedere organisatie blootstaat aan onverwachte gebeurtenissen, die zo ernstig kunnen zijn
dat ze schade toebrengen aan personen, aan het natuurlijk milieu, aan de samenleving en
aan de organisatie zelf. Wanneer een organisatie schipbreuk lijdt, is dit niet zelden ten
gevolge van een of andere onverwachte gebeurtenis. Pas als het laat is, kan men zich
verbazen over het feit dat men die niet heeft zien aankomen, dat er kennelijk geen
rekening was gehouden met het risico dat deze gebeurtenis zou kunnen plaatsvinden, dat
het management er zo stuntelig op reageerde dat de crisis nog verergerd werd in plaats
van beheerst.
(We schrijven deze regels in de dagen nadat de Ondernemingskamer de verkoop
door ABN Amro van dochter La Salle nietig verklaarde en het bestuur van de bank
iedere controle over het stuur kwijt is geraakt, met aanzienlijk financiële en
reputatieschade tot gevolg. Als toeschouwer kan men zich slechts verbazen over
het paniekvoetbal dat hier gespeeld wordt, terwijl jaren van onderpresteren het
bankbestuur toch hadden kunnen aanmoedigen om scenario’s te ontwikkelen
waarmee men in ieder geval in control zou blijven.)
Welnu, zo stellen de auteurs van Managing the Unexpected, aangezien iedere ‘normale’
organisatie te maken heeft met uiteenlopende risico’s, kunnen ze wellicht allemaal iets
leren van die organisaties, die het omgaan met risico’s bij wijze van spreken als kern-
activiteit hebben: HRO’s (High Reliability Organizations). Voorbeelden van dit soort
organisaties die we in het boek voorbij zien komen zijn vliegdekschepen, kerncentrales
en de chirurgische afdelingen van een ziekenhuis. Deze voorbeelden spreken tot de
verbeelding, mede omdat het hier steeds om heel tastbare risico’s gaat; toch is het
jammer dat men niet ook een kijkje heeft genomen achter de schermen van de financiële
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 31 VAN 38
wereld, zoals in de beleggingsafdelingen van banken, of in de keuken van een sterren-
restaurant of in de pitstop van een Formule I raceteam. Een wat grotere variatie in HRO’s
zou de verbeelding van de lezer wellicht meer geprikkeld hebben en zou de validiteit van
het onderzoek ten goede zijn gekomen. Echter, wat er ligt is, ondanks een enigszins
beperkt gezichtsveld, toch al zeer de moeite waard. Het begint reeds bij een algemene
maar heel belangrijke vaststelling, namelijk dat het karakteristieke kenmerk van een
effectief functionerende HRO niet aan de oppervlakte te vinden is. Deze organisatie heeft
geen karakteristieke vorm die men bij wijze van spreken zo zou kunnen overplanten naar
andere organisaties. De meest wezenlijke eigenschap die de HRO onderscheidt, ligt op
het gebied van een breed in de organisatie gedeelde attitude: mindfulness.
Men zou het ook alertheid kunnen
noemen. Het is een eigenschap die
zich vooral openbaart bij het begin
van een (mogelijke) crisis, wanneer
de signalen van het optreden van een
onverwachte gebeurtenis nog zwak
zijn. De meest natuurlijke manier van
reageren op een zwak signaal is het
geven van een zwakke respons.
Mensen zijn geneigd om proportioneel
te handelen en waar sprake is van
zwakke signalen is het negeren van
die signalen misschien nog wel de
meest ‘logische’ reactie. Mensen
houden niet van het onverwachte en
neigen ertoe het zo lang mogelijk te
ontkennen. Ook wanneer we niet alles
onder controle hebben – is het
trouwens bestaanbaar dat we wél
alles controle zouden hebben? –
prefereren we te doen alsof dit toch
het geval is. Een beetje gechargeerd kan men stellen dat het belangrijkste wat een HRO
voor elkaar krijgt, het in stand houden is van tegennatuurlijk gedrag.
Weick had in eerdere publicaties al eens over veiligheid opgemerkt dat het gaat om een
‘dynamische non-gebeurtenis’. Een toestand van veiligheid wordt niet gekenmerkt door
opvallende gebeurtenissen, juist in tegendeel. Maar om die toestand in stand te houden,
is er onder het rimpelloze oppervlak ontzettend veel dynamiek vereist. Niet daar waar
eenvoudigweg niets onverwachts gebeurt is het veilig, maar daar waar voortdurend
gereageerd wordt op de kleinste tekenen en waar men die tekenen bewust opzoekt.
Kortom, er is intense activiteit nodig om rust te houden aan het front.
De volgende vijf eigenschappen kenmerken de activiteiten van een HRO:
1. Een preoccupatie met fouten.
In tegenstelling tot de gang van zaken in gewone bedrijven, worden zelfs kleine
afwijkingen van het verwachtingspatroon zeer serieus genomen. Rapporteurs van
fouten worden beloond, zelfs wanneer ze mogelijk mede aan de basis liggen van de
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 32 VAN 38
fout. Hypothesen over oorzaken en gevolgen worden ontwikkeld en getoetst, zonder
in de valkuil van optimisme te vallen – ‘het zal wel meevallen’. De Belgische minister
van financiën Jean Gol sprak ooit de onsterfelijke woorden: “Dames en heren, het is
ons niet bekend hoe het tekort op de begroting is ontstaan, maar wij gaan er vanuit
dat het vanzelf zal verdwijnen.” De Belgische schatkist wordt niet beheerd als een
HRO – het zal niemand verbazen.
2. Weerzin tegen versimpeling van interpretaties.
Onverwachte ingrijpende gebeurtenissen doen zich vaak voor als een samenloop van
omstandigheden, niet zelden met paradoxale trekjes. In Managing the Risks of
Organizational Accidents (Ashgate, 1997) memoreert James Reason de trein-
ontsporing in Nakina, Ontario in 1992. De rails liepen daar reeds sedert de aanleg van
de spoorlijn in 1916 voor een stukje over een beverburcht. Normaal gesproken zou
die ondergrond de rails wel gehouden hebben, doch om veiligheidsredenen werden
bevers in de buurt van spoorlijnen rond 1990 afgeschoten. Het gevolg was dat de
burcht in kwestie niet langer onderhouden werd en toen er ook nog een uitzonderlijk
natte zomer kwam, werd de ondergrond weggespoeld… Een stelregel van Weick en
Sutcliffe is dat men er een referentiekader op na dient te houden dat in complexiteit
opgewassen is tegen de complexiteit van de werkelijkheid zelf. (“Sometimes it takes a
large and complex idea to capture a large and complex phenomenon.”) Men kan zich
afvragen of het onvermogen van de regering Bush om crisissen op te lossen hier iets
mee te maken heeft.
3. Gevoeligheid voor het operationele handelen.
Een HRO is zich bewust van het feit dat crisisbestrijding gebeurt door de mensen in
de vuurlinie en niet door een clubje dat zich ergens in een war room bevindt. In een
HRO wordt beseft dat men los van hiërarchische verhoudingen medewerkers naar
bevind van zaken moet laten handelen wanneer die zich met open ogen en oren bij
het onheil bevinden. Dit veronderstelt natuurlijk wel dat ze daartoe een degelijke
training hebben doorgemaakt en met elkaar in open communicatie staan.
4. Toewijding aan veerkracht (commitment to resilience).
Een HRO is niet foutvrij, maar is in staat zich bij calamiteiten snel te herpakken. Dit
veronderstelt improvisatievermogen en flexibiliteit. Een heilig geloof in planning kan
op dit punt zeer contraproductief werken. Weet u nog wat er gebeurde op 23 april
1985? Toen veranderde Coca-Cola voor het eerst in 99 jaar de formule van zijn
beroemde frisdrank: met veel bombarie werd New Coke gelanceerd. Deze commer-
ciële zet draaide bijna uit op een commerciële ramp. Volstrekt onverwacht brak een
soort van volksoproer uit. Men had 4 miljoen dollar besteed aan marktonderzoek en
smaaktesten, maar de consument pikte het niet. Op 11 juli kondigde het bestuur van
de onderneming aan dat de oude formule weer in productie werd genomen onder het
label Coca-Cola Classic, met dank aan de consumenten die de onderneming tot de
orde hadden geroepen. Dit was een razendsnelle respons, waarmee een dreigend
debacle werd afgewend en omgezet in een geweldige promotionele zet. De omzet en
de winst van het bedrijf stegen in dat jaar met 10%. Een mooi voorbeeld van
veerkracht van een bedrijf dat, als je naar zijn commerciële slagkracht kijkt, over
kenmerken van een HRO beschikt.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 33 VAN 38
5. Vertrouwen op expertise.
De waarde van wetenschappelijk onderzoek en ervaring staan in een HRO niet er
discussie en er wordt heel bewust op gestuurd om alle relevante disciplines in teams
bij elkaar te brengen. Vervolgens, en dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt,
wordt door de directie ook goed naar het advies van de experts geluisterd; het moet al
gek lopen als dit niet gewoon wordt opgevolgd – immers: wie zou een heikele situatie
beter kunnen beoordelen dan degenen die er voor doorgeleerd hebben?
Dit eenvoudige beginsel van rationaliteit wordt in een HRO juist op spannende
momenten op nummer één gezet en verdringt dan het beginsel van macht en
hiërarchie. We kunnen dezer dagen weer lezen hoe mevrouw Brink, CEO van World
Online, ten tijde van de desastreuze beursgang van dat bedrijf niet alleen onjuiste en
misleidende berichten de wereld instuurde, maar ook adviezen haalde bij een
astroloog. Dit feit alleen reeds volstaat om een bestuurder haar zedelijke license to
operate te ontnemen.
Daarmee zijn de leidende thema’s van dit boek aangegeven. Ze worden dicht bij de
praktijk gebracht door middel van negen vragenlijsten die toelaten een assessment van de
alertheid van het eigen bedrijf uit te voeren. Vervolgens wordt opgemerkt dat wanneer een
organisatie een beweging wil maken in de richting van een grotere alertheid, dit een
verschuiving van de organisatiecultuur zal vergen. De genoemde kenmerken gedijen
immers beter in sommige culturen dan in andere. Hier past meteen een waarschuwing bij:
een organisatiecultuur verandert men niet op stel en sprong. De waardevolle adviezen die
de auteurs hier te bieden hebben, passen in een benadering van piece-meal engineering.
Ze zijn niet van de ‘in zeven stappen gauw thuis’ benadering van de totale cultuuromslag.
In het boek wordt nergens naar Karl Popper verwezen. Toch is er een
opvallende parallel tussen de manier waarop Weick en Sutcliffe een
veiligheidscultuur van een organisatie beschrijven en de wijze waarop
Sir Karl naar de inrichting van de samenleving als geheel heeft gekeken.
Met het recente verschijnen van een nieuwe Nederlandse vertaling van
Poppers De open samenleving en haar vijanden, één van de
belangrijkste boeken van de 20ste eeuw, staat zijn filosofie weer volop en
terecht in de belangstelling.
Een ander belangrijk boek van de vorige eeuw, namelijk
Risikogesellschaft van Ulrich Beck, legt de verbinding met Managing the
Unexpected: veiligheid en risicobeheersing zijn core business van onze maatschappij
geworden. De vijf deugden die HRO’s kenmerken kunnen we in het werk van Popper
reeds terugvinden als de kern van het kritisch rationalisme dat hij in de wetenschap
aantrof en in de politiek aanbeval.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 34 VAN 38
GASTCOLUMN
RISICO’S? GEZAMENLIJK DE SCHOUDERS ERONDER
Door: Ewald Liedenbaum en Robert van Kalsbeek
Als je een ondernemer of bestuurder vraagt naar risico’s dan begint hij in de meeste
gevallen over de risico’s waar het bedrijf zelf mee te maken heeft. Terecht, het is heel
belangrijk dat er goed inzicht bestaat in de mogelijke risico’s en dat er adequate
maatregelen getroffen zijn om ze tegen te gaan of te verkleinen. Hoewel niemand elke
onzekerheid of op de loer liggend gevaar kan elimineren, is het nodig meer te doen dan
nu vaak gebeurt. Laten we ons het volgende afvragen: Hoe goed zijn we op de hoogte
van de risico’s van onze kritieke zakelijke relaties zoals leveranciers, alliantie partners of
klanten? Wat weten we van de voorzorgsmaatregelen die zij getroffen hebben? En wat
zijn de consequenties voor ons als er bij hen wat gebeurt?
Het antwoord op deze vragen zal in veel gevallen zijn dat we erop
vertrouwen dat zij, onze partners, het goed geregeld hebben of het
antwoord zal verwijzen naar het contract dat is opgesteld. Het contract
als veiligheidspeld. Daar wil toch niemand zijn bedrijfsvoering aan
ophangen.
Wat nodig is, is een integrale ketengerichte aanpak. Bedrijven maken onderdeel uit van
een netwerk van bedrijven waarin processen steeds meer op elkaar zijn afgestemd of
zelfs vloeiend in elkaar overgaan. Een verstoring ergens in het netwerk leidt
onherroepelijk tot schade bij de andere leden van het netwerk, tenzij de leden, de
bedrijven dus, gezamenlijk optreden. Sleutelwoorden zijn dialoog, toegang, transparantie
en gezamenlijke actie.
Dialoog houdt in interactiviteit, betrokkenheid en bereidheid bij de bedrijven die het betreft om tot actie over te gaan. Het is meer dan luisteren. Uitgangspunt is dat organisaties samen leren hoe risico’s effectief aan te pakken. Omverwerpen dus al die blokkades tussen de eigen onderneming en die van de betreffende zakelijke partners.
Toegang, het tweede aspect, gaat over de beschikbaarheid van zaken, die de onderneming zelf niet in eigendom heeft, maar die onontbeerlijk voor zijn voor het verantwoord managen van de risico’s. Denk daarbij aan competenties, specialistische kennis of technologie. Voorwaarde is een open relatie tussen betrokken organisaties. Is die er niet, dan vindt de noodzakelijke uitwisseling niet plaats.
Het derde aspect, transparantie, is wezenlijk. Toch vormt dit voor velen een hoge drempel. De essentie is het delen van relevante gegevens en informatie, en het doorgronden van de samenhang tussen bedrijven en de risico’s die daaraan verbonden zijn. Helaas komt het te vaak voor dat achteraf blijkt dat cruciale informatie wel beschikbaar maar niet gedeeld was. Hadden we het maar geweten, is een uitspraak die iedereen wel bekend voorkomt in dit verband.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 35 VAN 38
Het laatste aspect is gezamenlijke actie. Als het goed is, dan is klip en klaar wat iedereen geacht wordt te doen. Als iemand zijn taak, zoals het in het voetbal tegenwoordig heet, niet goed uitvoert, lopen we gezamenlijk een risico; de wedstrijd kan verloren gaan. Risico’s zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid geworden.
Beperken van mogelijke schade is niet de enige reden om te
kiezen voor samenwerking op het gebied van
risicomanagement. Mogelijkheden voor bedrijven kunnen
binnen bereik komen, mogelijkheden die ze vanwege de risico’s
alleen nooit zouden kunnen verwezenlijken. Of het nu
bijvoorbeeld gaat om het betreden van een nieuwe markt, grote
investeringen of innovaties. Ondernemingen winnen aan
betekenis en kracht als ze gezamenlijk ondernemen, dat wil
zeggen kansen signaleren en benutten en de risico’s goed
overzien. Wij noemen dit ‘Ondernemen in Meervoud’! Het is
aan u.
LiedenbaumvanKalsbeek B.V. is een samenwerkingspartner van WagenaarHoes
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 36 VAN 38
ALS IEDEREEN ZICH NU AAN DE PROCEDURES HOUDT…
Door: Bert Teeuwen
Hoe bedenk je maatregelen die moeten voorkomen dat gevaarlijke situaties ontstaan? Dat
is in de praktijk een lastige opgave.
Er is een theoretische relatie tussen de kans dat
een gevaarlijke situatie ontstaat, de omvang van
het gevolg en het type maatregel ter voorkoming.
Als de betref-fende gevaarlijke situatie grote kans
geeft op dodelijke slachtoffers, is een steviger
type borgingsmaatregel ter voorkoming nodig dan
in een gevaarlijke situatie waarbij die kans
verwaarloosbaar is. In theorie.
In de praktijk zie je toch vaak dat die relatie niet altijd logisch is. Het effect van maat-
regelen ter voorkoming van gevaarlijke situaties wordt nogal eens overschat. Er is
bijvoorbeeld een te groot vertrouwen in de kracht van mondelinge en schriftelijke
afspraken. Als er een manier bedacht moet worden om de kans op fouten of op een
ongeluk in een bepaalde situatie te voorkomen wordt er al snel gedacht aan procedures
en instructies. Schriftelijke borgingsmaatregelen geven echter schijnzekerheid. Er zijn veel
betere borgingsmaatregelen toepasbaar. Aan de hand van de borgingspyramide worden
de verschillende vormen van borgingsmaatregelen verklaard.
FAILSAFE
Borgen met failsafes geeft de hoogste veiligheidsgarantie. Een failsafe is een borgings-
methode waarbij er maar één mogelijkheid is om iets te doen, de beste mogelijkheid.
Alternatieven zijn onmogelijk gemaakt. Managers met een bepaald mensbeeld noemen
deze vorm van borging ook wel ‘hufterproof’.
Hoe goed je een spoorwegovergang ook standaardiseert om te borgen dat niemand op de
rails staat terwijl de trein voorbijraast, het kan altijd nog misgaan. Echter, een tunnel onder
het spoor is in dit voorbeeld een failsafe-oplossing. De kans dat iemand dan nog op het
verkeerde moment op de rails staat is verwaarloosbaar. Failsafes zijn niet altijd mogelijk of
zijn te kostbaar. Lager in de borgingspyramide vinden we andere vormen om gevaarlijke
situaties te voorkomen.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 37 VAN 38
VISUELE STUURMIDDELEN
Visuele stuurmiddelen sturen het gedrag door signalen te geven op het moment dat er
afwijkingen zijn of gaan komen. Wanneer de spoorwegovergang weer als voorbeeld wordt
gebruikt, dan zijn de visuele stuurmiddelen de lampen die gaan knipperen, het geluid van
de bel en de slagbomen die sluiten. Je moet wel erg in gedachten verzonken zijn om de
afwijkende situatie, het naderen van de trein, niet op te merken.
Visuele stuurmiddelen hebben weinig of geen uitleg nodig, in een oogopslag is helder wat
de bedoeling is. Er is echter geen 100% garantie dat er geen gevaarlijke situaties
ontstaan. Er zijn altijd nog situaties denkbaar waarbij het mogelijk is dat er ongelukken
gebeuren op een overweg, ondanks de slagbomen. Ook een teveel aan visuele
stuurmiddelen kan averechts werken, het zal dan eerder opvallen als er geen
zwaailampen oplichten en bellen rinkelen.
VISUELE HULPMIDDELEN
Een visueel hulpmiddel geeft
informatie over processen
en over standaardsituaties.
In het geval van een spoor-
wegovergang zijn de
andreaskruisen en de
rechthoekige borden met de
schuine strepen visuele
hulpmiddelen. Degene die
de overgang nadert, wordt
opmerkzaam gemaakt op
een potentieel gevaarlijke
situatie. Bij visuele
hulpmiddelen wordt zo min
mogelijk gebruik gemaakt
van tekst. Met foto’s,
pictogrammen, plaatjes en
tekeningen wordt veel
sneller de bedoeling
duidelijk. Een plaatje zegt
meer dan duizend woorden.
Een visueel hulpmiddel kan ook een instructie in de vorm van een stripverhaal zijn of een
‘Lego-instructie’. De veiligheidsinstructie van vliegmaatschappijen is vaak hierop
gebaseerd.
Visuele hulpmiddelen zijn zwakkere borgingsmaatregelen dan visuele stuurmiddelen
omdat de mate waarin iemand opmerkzaam gemaakt wordt voor een afwijkende of
potentieel gevaarlijke situatie minder krachtig is. Het is goed mogelijk om uit
onoplettendheid toch op de rails te staan terwijl de trein eraan komt.
E-ZINE ZOMER 2007 PAGINA 38 VAN 38
PROCEDURES, INSTRUCTIES EN HANDBOEKEN
Het zwakste type borgingsmaatregelen is in tekstvorm, zoals in procedures en instructies.
Hier bestaat de kans dat deze niet gelezen worden of niet worden onthouden. Daarnaast
is het moeilijk om alles actueel te houden in de handboeken, maar ook in de hoofden van
alle betrokkenen. Hoe meer er gelezen moet worden, hoe kleiner de kans dat dat ook
gebeurt.
Het feit dat iemand kennis heeft genomen
van de inhoud van een procedure geeft
geen enkele garantie dat er ook gewerkt
gaat worden volgens deze procedure.
Mensen hebben vaak een eigen
werkmethode ontwikkeld en wanneer
deze eenvoudiger is dan de
voorgeschreven (veiligere) procedure,
dan zal de neiging groot zijn om toch de
eigen methode te gebruiken. Dat geldt
zeker als de persoonlijke inschatting van
het veiligheidsrisico niet groot is en er
geen directe nadelige gevolgen merkbaar
zijn.
BORGINGSMAATREGELEN KIEZEN
Een goede manier om een borgingsmethode voor veiligheidsrisico’s te bedenken is door
bovenin de borgingspyramide te starten. Is het mogelijk om een failsafe te bedenken?
Indien niet, dan kijken naar de mogelijkheid om visuele hulpmiddelen te gaan gebruiken,
en zo verder. Let erop dat de zwakste variant van borgen de procedure of instructie is.
Hoe lager in de piramide, hoe kleiner de garantie dat de veiligheid geborgd is.
Daarbij komt dat als er veel procedures en instructies zijn, er een groter controleapparaat
in het leven gehouden moet worden om te controleren of men zich wel aan de procedures
houdt en veel tijd nodig is om de hele papierwinkel actueel te houden. En daar zit
niemand echt op te wachten…