universiteit gent faculteit economie en...

71
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 2011 DETERMINANTEN VAN SELECTIEGEDRAG BIJ VENTURE CAPITALISTS Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur Arne Vande Walle onder leiding van Prof. Dr. Mirjam Knockaert

Upload: others

Post on 22-Nov-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2010 – 2011

DETERMINANTEN VAN SELECTIEGEDRAG BIJ

VENTURE CAPITALISTS

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur

Arne Vande Walle

onder leiding van

Prof. Dr. Mirjam Knockaert

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen
Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2010 – 2011

DETERMINANTEN VAN SELECTIEGEDRAG BIJ

VENTURE CAPITALISTS

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen: Handelsingenieur

Arne Vande Walle

onder leiding van

Prof. Dr. Mirjam Knockaert

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of

gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Arne Vande Walle

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

I

WOORD VOORAF

Deze masterproef heeft als belangrijkste doel de determinanten te onderzoeken die het

selectiegedrag van een investeringsmanager bepalen. Er wordt gefocust op het belang dat

team- en leiderschapskarakteristieken hebben als selectiecriterium.

Mijn oprechte dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotor, Prof. Dr. Mirjam

Knockaert, voor haar bereidwilligheid en inbreng alsook voor de database die ze me laten

gebruiken heeft.

Verder wil ik ook mijn ouders, broer en zussen bedanken voor hun continue steun zowel

tijdens mijn opleiding aan de universiteit als tijdens het opstellen van deze masterproef. Ten

slotte ben ik ook Mathias Haentjens en Annelore Huyghe dankbaar voor hun feedback en

nuttige inbreng.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

II

INHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF ................................................................................................................. I

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ............................................................................ IV

LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN ................................................................................... V

1. Inleiding .......................................................................................................................... 1

2. Literatuurstudie .............................................................................................................. 3

2.1. Het venture capital proces en selectiecriteria .......................................................... 3

2.1.1. Inleiding ............................................................................................................ 3

2.1.2. Definitie en determinanten................................................................................ 4

2.1.3. Het venture capital investeringsproces ............................................................. 6

2.1.4. Selectiecriteria en -gedrag................................................................................ 8

2.1.5. Soorten investeringsmanagers ........................................................................10

2.2. Belang van het team en de ondernemer in nieuwe ondernemingen .......................12

2.2.1. Inleiding ...........................................................................................................12

2.2.2. Belang van ondernemer en managementteam in de

ondernemerschapsliteratuur ..........................................................................................13

2.2.3. Belang van ondernemer en managementteam in VC literatuur .......................16

A. Principaal-agent theorie ................................................................................................ 17

B. Relationele opbrengsten ............................................................................................... 17

C. Prisoner‟s dilemma ........................................................................................................ 18

3. Modelopbouw en hypothesen ........................................................................................20

3.1. Fondskarakteristieken en het belang van team karakteristieken .............................21

3.1.1. Bronnen van het fonds ....................................................................................21

3.1.2. Grootte fonds ..................................................................................................24

3.2. Karakteristieken van de investeringsmanager en het belang van team

karakteristieken .................................................................................................................26

3.2.1. Ervaring ...........................................................................................................28

3.2.2. Opleiding .........................................................................................................30

4. Opzet onderzoeksmethodologie ....................................................................................32

4.1. Steekproef ..............................................................................................................32

4.2. Dataverzameling ....................................................................................................33

4.3. Variabelen ..............................................................................................................35

4.3.1. Afhankelijke variabele .....................................................................................35

4.3.2. Onafhankelijke variabelen ...............................................................................35

A. Fondskarakteristieken ................................................................................................... 35

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

III

B. Karakteristieken investeringsmanager ........................................................................ 36

4.3.3. Controlevariabelen ..........................................................................................37

5. Resultaten .....................................................................................................................40

6. Conclusies .....................................................................................................................44

7. Implicaties en beperkingen ............................................................................................47

8. Literatuurlijst ..................................................................................................................50

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

IV

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

VC: Venture Capital

IPO: Initial Public offering

EVCA : European Venture Capital Association

NTBF: New Technology Based Firm

R&D: Research and Development

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

V

LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN

Figuur 1: Bronnen van financiering van nieuwe ondernemingen ............................................ 3

Figuur 2: Beslissingsproces van investeringsactiviteiten van investeringsmanagers ............. 7

Figuur 3: Invloed van verwachte opbrengst en waargenomen risico op investeringsbeslissing

(aangepaste versie van „Figure 2‟ uit Tyebjee & Bruno (1984)) ............................................22

Tabel 1: Beschrijvende statistische eigenschappen afhankelijke variabele ...........................35

Tabel 2: Beschrijvende statistiek en correlatie van de continue variabelen ...........................39

Tabel 3: Regressieanalyse voor het belang van Team- en managementkarakteristieken .....43

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

1

1. Inleiding

De venture capital markt speelt een vooraanstaande rol in de wereldwijde

kapitaalvoorziening van veel ondernemingen. Vaak is durfkapitaal de enige of de meest

geschikte vorm van kapitaal waardoor gesteld kan worden dat venture capital zeer belangrijk

is in de opstart- en groeifase van een nieuwe onderneming.

In de venture capital literatuur werd reeds uitvoerig onderzoek gedaan naar verschillende

karakteristieken van deze markt. Een groot aantal academische onderzoekers heeft zich

hierbij geconcentreerd op de ontwikkeling van een beter inzicht in de selectiecriteria die

investeringsmanagers hanteren om ondernemingsvoorstellen te evalueren (Tyebjee &

Bruno, 1984; MacMillan, Siegel, Subba Narasimha, 1985; Muzyka, Birley, Leleux, 1996;

Franke, Gruber, Harhoff, Henkel, 2008). Een van de meest geciteerde werken is het

onderzoek van Tyebjee & Bruno (1984). Volgens de laatstgenoemde zijn er 4 aspecten van

een business plan die investeringsmanagers gebruiken om het risico en de potentiële

opbrengst van een project in te schatten: (1) karakteristieken van de markt, (2) uniekheid van

het product, (3) blootstelling aan exogene factoren en (4) team- en

leiderschapskarakteristieken.

Meer recente onderzoekers hebben de invloed van leeftijd, grootte en eigendomsstructuur

van een VC (Venture Capital) fonds onderzocht en vonden dat dit een significante invloed

heeft op het investeringsgedrag van een VC onderneming (Gupta & Sapienza, 1992; Hall &

Tu, 2003). Ook de geografische ligging heeft conform Zacharakis, McMullen, Sheperd (2007)

een invloed op het selectiegedrag van een VC onderneming. Andere onderzoekers menen

dat de ervaring en achtergrond van een investeringsmanager de beoordeling van

ondernemingsvoorstellen beïnvloedt (Patzelt, Knyphausen-Aufseß, Fischer, 2009; Franke,

Gruber, Harhoff, 2006; Yang, Narayanan, Zahra, 2009). Ook de ervaring binnen het VC team

heeft effect op de investeringsbeslissing (Dimov, Sheperd, Sutcliffe, 2007).

Tot nu toe is echter weinig onderzoek verricht naar de invloed van zowel

fondskarakteristieken als human capital karakteristieken op het selectiegedrag van een

investeringsmanager. Daarom wordt in deze masterproef nagegaan welke

fondskarakteristieken en eigenschappen van de investeringsmanager een invloed hebben op

het belang van het human capital van een onderneming tijdens het selectieproces. Het

human capital van een onderneming omvat verschillende aspecten: het talent van het

management (Sheperd & Zacharakis, 1999), de bekwaamheid van de ondernemer (Tyebjee

& Bruno, 1984; MacMillan et al., 1985) en de complementariteit van het managementteam.

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

2

De keuze voor human capital ligt voor de hand gezien de grote impact human capital heeft

op het succes van een onderneming (Ruef, Aldrich, Carter, 2003; Delmar & Shane, 2006).

Rekening houdend met de heterogene aard van de venture capital industrie, focust deze

masterproef zich op een specifieke groep van investeringsmanagers die investeren in

hoogtechnologische early-stage start-up ondernemingen. Hierbij wordt er gebruik gemaakt

van een unieke dataset van 68 Europese early stage high-tech investeerders, opgesteld door

Knockaert en collega‟s (2003).

De structuur van deze masterproef is als volgt. Er zal van start gegaan worden met een

overzicht van de huidige literatuur. Eerst volgt een bespreking van het venture capital

proces, waarbij de selectiecriteria van naderbij worden bekeken. Tijdens het tweede stuk van

de literatuurstudie wordt het belang van team- en leiderschapskarakteristieken in zowel de

ondernemerschaps- als de VC-literatuur uitgewerkt. Vervolgens worden op basis van de

agency theorie en de learning theorie hypotheses opgesteld. Die nemen aan dat

fondskarakteristieken en het human capital van de investeringsmanager een invloed

uitoefenen op het belang van human capital tijdens het selectieproces. Het vierde deel

beschrijft de onderzoeksmethodologie, de dataverzameling en de variabelen. De resultaten

van de analyse zullen worden gepresenteerd in het vijfde deel van deze masterproef en er

zal geëindigd worden met de conclusies, beperkingen en implicaties van deze masterproef.

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

3

2. Literatuurstudie

2.1. Het venture capital proces en selectiecriteria

2.1.1. Inleiding

Venture capital geniet een uitgebreide, wetenschappelijke belangstelling (Zacharakis &

Meyer, 1998). Er bestaan verschillende redenen om VC financiering onder de loep te nemen;

ten eerste toont onderzoek aan dat ondernemingen gefinancierd door venture capital een

hogere kans hebben op overleven in vergelijking met ondernemingen die niet gefinancierd

zijn door venture capital (Sandberg, 1986; Hellman & Puri, 2002; Heirman & Clarysse, 2005

;Zacharakis & Meyer, 1998). Deze ondernemingen zullen namelijk een hogere groei

vertonen (Kortum & Lerner, 2000) en toegang hebben tot lagere rentevoeten (Gompers &

Lerner, 2004) dan ondernemingen zonder VC financiering. Een beter begrip van het VC

proces kan dus leiden tot betere beslissingen en bijgevolg tot meer succesvolle

ondernemingen. Ten tweede zullen ondernemers die financiering zoeken voor hun

ondernemingen hier succesvoller in zijn als men begrijpt welke factoren belangrijk zijn voor

een investeringsmanager.

Naast venture capital zijn er nog talrijke andere bronnen van financiering. Een onderneming

maakt meestal gebruik van meerdere bronnen en de financiering doorloopt doorgaans ook

verschillende stappen (Manigart & Meuleman, 2004).

Ontwikkeling Start-up Initiële groei Snelle groei Exit

Ondernemer

Vrienden en familie

Business angel

Venture capital

IPO

Figuur 1: Bronnen van financiering van nieuwe ondernemingen

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

4

In figuur 1 worden deze verschillende bronnen van financiering voor een nieuwe

onderneming gelinkt aan de fases waarvoor deze meestal worden gebruikt. De initiële bron

van financiering voor elke nieuwe onderneming komt van de ondernemers zelf. Ongeacht het

bedrag, geven de ondernemers hiermee een signaal dat ze geloven in de toekomst van hun

onderneming en geven ze blijk van totale toewijding aan hun onderneming (Manigart &

Meuleman, 2004). Een andere bron die tijdens de ontwikkelingsfase vaak gebruikt wordt, zijn

vrienden en familie. Wegens de dichte en soms emotionele relatie met de ondernemers

dienen de risico‟s grondig beschreven te worden en zijn geschreven contracten van

fundamenteel belang (Manigart & Struyf, 1997). Business angels zijn kapitaalkrachtige

individuen die een fractie van hun vermogen investeren in andere start-ups. Meestal zijn dit

zeer succesvolle ex-ondernemers die genieten van de opwinding bij de oprichting van een

onderneming (Schilling, 2010). Business angels investeren in kleinere projecten dan VC

ondernemingen: investeringen schommelen meestal tussen $100.000 en $500.000, maar ze

kunnen ook slechts $25.000 of zelfs 1 miljoen dollar bedragen (Lange, Leleux, Surlemont,

2003). Dit is significant minder in vergelijking met venture capitalists die bij een initiële

investering ten minste 3 tot 10 miljoen dollar investeren. Daarenboven geven business

angels de voorkeur aan investeringen in vroegere fases, wat toelaat om met geringe

financiële middelen een betere hefboom te maken.

In deze masterproef wordt enkel gefocust worden op VC fondsen die investeren in hightech

ondernemingen in de ontwikkelingsfase. Hoewel slechts 10% van de start-up

ondernemingen beroep doen op VC is dit voor bepaalde ondernemingen toch de geschikte

manier van financieren (Westhead & Storey, 1995). Onderzoek heeft namelijk aangetoond

dat hightech ondernemingen enkel via VC ondernemingen voldoende kapitaal kunnen

ophalen om het volledige potentieel uit hun technologie te halen (Murray & Marriott, 1998).

2.1.2. Definitie en determinanten

Volgens de EVCA (European Venture Capital Association) is venture capital strikt gezien een

vorm van private equity die gebruikt wordt voor de lancering, initiële ontwikkeling of expansie

van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen en niet zozeer op

volgroeide ondernemingen. De klassieke rol van durfkapitaal of venture capital is het

voorzien in de vraag naar kapitaal van riskante, nieuwe, kleine en innovatieve

ondernemingen die moeite hebben om kapitaal te verkrijgen door middel van andere

bronnen (Gompers & Lerner, 2004).

De meningen over het specifieke nut van investeringsmanagers zijn echter wel verdeeld.

Amit, Brander & Zott (1998) stellen dat informatie-asymmetrie de kern is van het bestaan van

de durfkapitaalindustrie. De “raison d‟ être” van een investeringsmanager is dan ook het

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

5

reduceren van de kost van dit probleem. Verder vonden Amit et al. (1998) in hun onderzoek

dat de 2 grote vormen van informatie-asymmetrie, verborgen informatie (wat leidt tot

negatieve selectie/adverse selection) en verborgen actie (wat leidt tot moral hazard),

inefficiëntie veroorzaken bij de financiering van nieuwe ondernemingen. Verborgen

informatie is het fenomeen waarbij een bepaalde partij van de transactie over informatie

beschikt die niet gekend is door de andere partij. Verborgen actie daarentegen is het

fenomeen waarbij het onmogelijk is voor een bepaalde partij van de transactie om relevante

acties van de andere partij waar te nemen (Knockaert, Clarysse, Wright, Lockett, 2010). Hoe

beter een investeringsmanager is in het reduceren van informatie-asymmetrie hoe effectiever

de venture capital industrie zal functioneren. Sandberg (1986) beaamt, zoals reeds

aangehaald, deze uitkomst en vond in zijn studie dat ondernemingen die durfkapitaal

verkrijgen een hogere kans hebben op overleven dan ondernemingen die dit niet krijgen.

Amit, Glosten en Muller (1990) daarentegen stellen dat de beste ondernemingen geen

durfkapitaal zullen zoeken en dus veel minder snel zullen evolueren op commercieel en

technologisch vlak.

Manigart & Meuleman (2004) poneren dat men op basis van de oorsprong van financiering

venture capital ondernemingen kan indelen in 2 groepen. Enerzijds heb je ondernemingen

die gekoppeld zijn aan hun moedermaatschappij. Dit kan een bank, een universiteit, een

onderneming of een kapitaalkrachtige familie zijn. Anderzijds heb je onafhankelijke

durfkapitaalondernemingen die kapitaal bijeenkrijgen door middel van externe bronnen.

Banken waren in 2003 in Europa de belangrijkste bron van venture capital door 21,5% van

de fondsen te financieren, gevolgd door pensioenfondsen (19,4%) en

verzekeringsmaatschappijen (8,7%) (Manigart & Meuleman, 2004). Overheidsinstellingen,

academische instituties en individuele investeerders vullen verder de lijst aan, maar

investeren significant minder.

Nieuwe en hoogtechnologische ondernemingen hebben een groot potentieel, maar houden

ook een groot risico in (Colombo, Grilli, Verga, 2007). De aard van de onderneming zorgt er

voor dat andere vormen van financiering minder aantrekkelijk of niet haalbaar zijn (Westhead

& Storey, 1995; Amit et al., 1998). Ten eerste wordt durfkapitaal meestal geïnvesteerd in

jonge en groeiende bedrijven die voordien weinig of niets hebben bewezen. Als gevolg kan

een investeerder geen beroep doen op informatie die volgt uit de prestaties uit het verleden,

zoals het geval is op de aandelenmarkt (Carpenter & Petersen, 2002). Dit houdt een

significante verhoging van het risico in. Ten tweede zijn venture capital investeringen op

korte termijn niet liquide door het gebrek aan een efficiënte markt voor het verhandelen van

aandelen van kleine, nieuwe ondernemingen. Ook op lange termijn is het moeilijk om de

onderneming te schatten wegens de grote product- en marktrisico‟s (Colombo et al., 2007).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

6

Ten derde hebben jonge en groeiende ondernemingen nood aan aangepaste bijsturing en

raad (Gompers, 2004). Zoals reeds toegelicht, is de relatie tussen ondernemer en

investeringsmanager van primordiaal belang voor het succes van de start-up.

Bij de definitie van de klassieke rol van venture capital moet wel de kanttekening gemaakt

worden dat, wegens het verschil tussen de Europese en Amerikaanse markt, deze definitie

niet altijd opgaat. Europese investeringsmanagers zijn volgens verschillende onderzoekers

(Martin, Sunley, Turner, 2002; Bottazzi & Da Rin, 2002) minder geneigd om te investeren in

nieuwe, hoogtechnologische ondernemingen. Ze verkiezen daarentegen om te investeren in

ondernemingen die zich in een latere fase van ontwikkeling bevinden. Daarnaast stellen ze

ook strengere selectiecriteria voor hoogtechnologische projecten (Lockett, Murray, Wright,

2002). Verder werden er zowel micro-economische als macro-economische redenen

gevonden voor deze verschillen (Bottazzi & Da Rin, 2002). Zo werd de basis van de

Europese venture captial markt slechts in de late jaren „80 gelegd, terwijl in de VS de markt

zich al in de jaren „50 en „60 ontwikkelde. Ook is er een belangrijk verschil in grootte: de

Europese durfkapitaalindustrie investeerde in 2000 48 miljard euro, in de VS was dit meer

dan 100 miljard dollar. In het verdere verloop van deze scriptie zal het verschil tussen beide

markten niet nader worden toegelicht. Aangezien deze masterproef gebruik zal maken van

gegevens opgesteld door Knockaert en collega‟s (2003) die gebaseerd zijn op interviews met

Europese investeringsmanagers, dienen deze aantekeningen wel in het achterhoofd

gehouden te worden.

2.1.3. Het venture capital investeringsproces

In hun paper beschrijven Tyebjee & Bruno (1984) de activiteiten van investeringsmanagers

als een geordend proces dat bestaat uit opeenvolgende stappen (cf. Figuur 2) :

Tijdens de eerste stap (i.e. deal origination) worden investeringsmanagers zich bewust van

interessante investeringsopportuniteiten. Tyebjee & Bruno (1984) stellen dat potentiële

projecten op 3 manieren onder de aandacht van de investeringsmanager kunnen gebracht

worden: (1) onverwachte gesprekken met de ondernemers zelf, (2) doorverwijzingen en (3)

actieve zoektocht naar nieuwe projecten van de investeringsmanager zelf. De tweede stap is

het screeningsproces, waarbij venture capitalists zich enkel concentreren op een groep van

potentiële projecten die men kan behandelen. De initiële screening is gebaseerd op 4

criteria: (1) de grootte van de investering en het investeringsbeleid van de VC onderneming,

(2) de technologische sector en markt van de onderneming, (3) de

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

7

geografische locatie van de onderneming en (4) de financieringsfase. Tijdens de evaluation

fase wordt de potentiële winst en het risico van een specifiek project geëvalueerd. De

selectiecriteria die investeringsmanagers gebruiken om een potentiële deal te evalueren zijn

reeds uitvoerig bestudeerd. Tyebjee & Bruno (1984) voorzien 5 basis criteria: (1)

aantrekkelijkheid van de markt, (2) innovatiegraad van het product, (3) leidinggevende

capaciteiten van de oprichter van de onderneming, (4) weerstand tegenover externe

factoren, (5) cash-out potentieel. Als de uitkomst van deze evaluatie positief is, zal de

investeringsmanager een onderhandelingsproces aanvatten met de potentiële ondernemer

om de structuur (i.e. structuring) van de overeenkomst in termen van vorm en prijs van de

investering vast te leggen. De laatste stap van het beslissingsproces, post investment

activities, bevat het opstellen van controlemechanismes om de investering te beschermen,

advies te verlenen aan het management en te helpen bij de uitvoering van het vertrek.

Tyebjee & Bruno (1984) zijn niet uniek met hun model voor de beschrijving van het venture

capital proces. Wells (1974) vond in zijn studie 6 verschillende stappen: (1) de zoektocht

naar investeringsopportuniteiten; (2) de screening van voorstellen; (3) de evaluatie van

voorstellen, waarna de beslissing valt om al dan niet te financieren; (4) vergaderingen met de

raad van bestuur van de onderneming; (5) helpen bij het besturen van de onderneming; (6)

incasseren van de winst. Ook Silver (1985), Fried & Hisrich (1994), Boockock & Woods

Deal Origination

Screening

Evaluation

Structuring

Post Investment Activities

Figuur 2: Beslissingsproces van investeringsactiviteiten van investeringsmanagers

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

8

(1997), Bliss (1999), Silva (2004) en Klonowski (2007) definieerden hun eigen model van het

venture capital proces. Grosso modo komen alle modellen min of meer overeen dat het

beslissingsproces van investeringsmanagers bestaat uit diverse stappen en dat de evaluatie

zelf ten minste 2 processen inhoudt: (1) screening en (2) evaluatie (Hall en Hofer, 1993).

2.1.4. Selectiecriteria en -gedrag

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de selectiecriteria van investeringsmanagers (Wells,

1974; Poindexter, 1975; Tyebjee & Bruno, 1984; Macmillan et al., 1985, 1987; Sandberg &

Hofer, 1987; Sandberg, Sweiger, Hofer, 1988; Hall & Hofer, 1993; Fried & Hirsch, 1994;

Zacharakis & Meyer, 1998; Kakati, 2003). Hall en Hofer (1993) zien 3 redenen voor de grote

interesse voor dit onderwerp. Eerst is vastgesteld dat investeringsmanagers succesvol zijn in

hun investeringsbeslissingen (Tyebjee & Bruno, 1984). Als resultaat zijn ondernemingen die

gefinancierd worden door durfkapitaal algemeen gezien succesvoller (Davis & Stetson, 1984;

Sandberg, 1986). Een klare kijk op de wijze waarop venture capitalists beslissingen nemen,

kan leiden tot een beter begrip van hun succes. Vervolgens kan men dankzij de link tussen

succesvolle ondernemingen en hun selectiecriteria, het percentage succesvolle

ondernemingen verhogen. Ten derde zijn de selectiecriteria van groot belang voor

ondernemers die financiering zoeken. Een beter begrip hiervan kan de kans op het vinden

van financiering significant verhogen.

De vele onderzoeken uitgevoerd in dit gebied vonden echter geen absolute homogeniteit in

de selectiecriteria tussen verschillende onderzoekers.

Tijdens de jaren zeventig en tachtig identificeerden de eerste onderzoekers (Wells, 1974;

Poindexter, 1975; Tyebjee & Bruno, 1984; MacMillan et al., 1985; Macmillan, Zemann,

Subbanarasimha, 1987) verschillende criteria. Interessant hierbij is dat enkele criteria

gevonden werden over de verschillende studies heen. Hall & Hofer (1993) stellen dat deze

selectiecriteria globaal gezien in 6 verschillende categorieën kunnen verdeeld worden: (1) de

vereisten van de investeringsmanager (vb. risicograad, winstneming, etc. ); (2) kenmerken

van het voorstel; (3) kenmerken van de ondernemer/ het team; (4) aard van de onderneming;

(5) economische omgeving van de industrie; (6) strategie van de onderneming. Hierbij dient

opgemerkt te worden dat de kenmerken van de ondernemer en/of het team van de

onderneming consistent vermeld werden als een van de belangrijkste criteria bij het

selecteren van een onderneming (infra, p. 12). Verschillende onderzoekers hebben niettemin

enkele zwakke punten van deze onderzoeken aangehaald, zoals het risico op vertekening en

fouten wegens de eenvoudige methodologie bij het nagaan van de selectiecriteria (Hall &

Hofer, 1993). Investeringsmanagers werden tijdens interviews gevraagd waarom ze in een

specifiek onderneming hadden geïnvesteerd. Deze manier van ex post facto

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

9

gegevensverzameling waarbij investeringsmanagers hun eigen gedrag moeten verklaren, is

gevoelig voor vertekeningen omdat investeringsmanagers moeite hebben met introspectie

(Sheperd & Zakarakis, 1999) en niet altijd hun eigen handelingen exact kunnen

herformuleren (Fischoff, 1982).

Een tweede vorm van kritiek werd geformuleerd door Hall & Hofer (1993). Conform deze

onderzoekers is de vergelijking van verschillende studies en hun resultaten niet altijd zonder

vertekening. Het overgrote deel van deze studies heeft namelijk niet gedefinieerd welke fase

van het beslissingsproces werd bestudeerd. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de

verschillende criteria die hier gevonden werden, uit verschillende fases van het venture

capital beslissingsproces komen en dus niet vergelijkbaar zijn. Men moet dan ook zeer

voorzichtig zijn bij het vergelijken van deze resultaten.

Als reactie op deze kritiek focussen Hall & Hofer (1993) zich op het identificeren van de

selectiecriteria tijdens de eerste fases van evaluatie. Aan de hand van semigestructureerde

interviews bij 4 venture capital ondernemingen definieerden ze verschillende verbale

protocols. Dit zijn experimenten waarbij de investeringsmanager luidop het businessplan dat

gescreend wordt, bespreekt. Zo vermijdt men vertekening omwille van gebrekkige

introspectie of post-hoc rationalisatie (Sandberg et al., 1988). Verder vonden Hall & Hofer

(1993) in hun studie dat de karakteristieken van de ondernemer niet belangrijk zijn tijdens de

screening en de evaluatie van de ondernemingen, tenzij deze erg uitgesproken zijn (zowel in

negatieve als in positieve zin). Het zijn daarentegen de financiële en economische

parameters van het business plan (zoals lange termijn groei en winst) die de

investeringsmanager in acht neemt.

Ongeacht de voordelen van verbale protocols, stellen Riquelme & Rickards (1992) zich toch

vragen bij de subjectiviteit van de analyse en de interpretatie die gepaard gaat met de

verbale protocol techniek. Volgens hen is de verbale protocol analyse meer een kunst dan

een wetenschap en is conjoint analyse een meer geschikte techniek voor de analyse van het

venture capital beslissingsproces. Conjoint analyse is een algemene term die refereert naar

de techniek waarbij respondenten een reeks beoordelingen moeten maken gebaseerd op

enkele attributen waaruit de onderliggende structuur van hun gedachtegang kan worden

afgeleid (i.e. de significantie van het attribuut in de beoordeling, hoe deze attributen de

beoordeling beïnvloeden en het relatieve belang van elk attribuut in het beslissingsproces)

(Sheperd & Zacharakis, 1999). In hun onderzoek vonden Riquelme & Rickards (1992) dat

investeringsmanagers gedurende de screening vooral de afwezigheid van één bepaald

criterium bestraffen, terwijl ze tijdens de daaropvolgende fases een compensatiemethode

toepassen: de lage score van één criterium kan gecompenseerd worden door hoge scores

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

10

op andere criteria. Ervaring in ondernemen en het bestaan van een prototype zijn criteria

waar de investeringsmanager tijdens de screening fase belang aan hecht. Tijdens latere

fases zijn patenten, winstmarge en ervaring in ondernemen belangrijk. Muzyka et al. (1996)

gebruikten conjoint analysis bij drieënzeventig Europese investeringsmanagers om een

rangschikking te maken van de meest gebruikte selectiecriteria. Vijf van de zeven meest

gebruikte criteria waren managementteam criteria. Product-markt criteria waren slechts

matig belangrijk, eigenschappen van het fonds en de overeenkomst waren het minst

belangrijk. Ook Zacharakis & Meyer (2000) gebruikten conjoint analyse om de selectiecriteria

te bepalen aan de hand van een experiment waarbij investeringsmanagers 50

ondernemingen moesten evalueren. In tegenstelling tot vroegere post-hoc studies en

Muzyka et al. (1996) vonden ze dat de ondernemer niet zo belangrijk was, maar dat de

karakteristieken van de markt en de concurrentie veel belangrijker waren. Knockaert,

Clarysse & Wright (2010) hebben de selectiecriteria van investeringsmanagers die

investeren in hightech ondernemingen tijdens de initiële fases onderzocht. Hieruit bleek dat

het potentiële resultaat op de investeringen en de menselijke eigenschappen zoals het talent

van de ondernemer en de karakteristieken van zijn/haar team, de belangrijkste

selectiecriteria waren. De grootte van de onderneming of de geografische

expansiemogelijkheden hadden dan weer weinig impact op de beslissing van de

investeringsmanager.

Hier blijkt dat de resultaten van post hoc onderzoeken beter te coderen zijn en dus ook

gemakkelijker te analyseren. Real time onderzoeken daarentegen kunnen een beter inzicht

geven in de beslissingscriteria, aangezien investeringsmanagers moeite hebben met

introspectie en niet altijd hun daden exact herinneren. Conjoint analyse laat toe te ontdekken

welke theorieën investeringsmanagers zeggen te gebruiken en welke ze effectief gebruiken

(Runkel, 1976).

2.1.5. Soorten investeringsmanagers

De heterogeniteit in de selectiecriteria doet de vraag rijzen wat het selectiegedrag van

investeringsmanagers beïnvloedt.

Het niet consistent vermelden van de fase waarin de selectiecriteria werden gevonden is een

mogelijk reden die Hall & Hofer (1993) aanhaalden. Een vergelijking van de op deze manier

bekomen resultaten is dan ook nutteloos.

De heterogeniteit kan ook verklaard worden aan de hand van de karakteristieken van de

investeringsmanagers. Zo vonden Knockaert, Clarysse & Wright (2010), met behulp van een

cluster analyse, dat investeringsmanagers in 3 clusters konden opgedeeld worden: (1) de

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

11

financiële investeerder, (2) de investeerders die op basis van menselijk kapitaal beslissen en

(3) de technologie investeerder. De eerste groep baseert zijn investeringsbeslissing

voornamelijk op de mogelijke opbrengsten van de investering (ROI) en de vooruitzichten van

de markt. Volgens Knockaert, Clarysse & Wright (2010) hebben deze investeringsmanagers

de minste ervaring. De tweede groep daarentegen bestaat uit de meest ervaren en

geschoolde venture capitalists. Het leiderschapspotentieel van de ondernemers en van het

team is primordiaal. Niettemin spelen financiële variabelen een belangrijke rol voor hen.

Marktgrootte en groei zijn dan weer minder belangrijk. Deze categorie investeerders vertoont

de grootste overeenkomst met de investeerders uit de post hoc onderzoeken. De derde

cluster die gedefinieerd werd, zijn de investeerders in technologie. Voor deze groep zijn

patenten en het contact met de oprichters van de onderneming van cruciaal belang. Verder

zijn ook ROI, marktpotentieel en de karakteristieken van de ondernemers belangrijk.

In dit eerste deel van de literatuurstudie zijn we gestart met de verkenning van de VC

industrie. Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat investeringsmanagers

specifieke selectiecriteria gebruiken wanneer ze een onderneming selecteren. Er is echter

wel een zekere vorm van heterogeniteit inzake de gevonden criteria. Een van de meest

genoemde is het human capital van de onderneming. Daarom zal in het volgende deel van

de literatuurstudie enerzijds het belang van human capital voor een onderneming onderzocht

worden. Anderzijds zal onderzocht worden waarom VC ondernemingen belang hechten aan

team- en leiderschapskarakteristieken.

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

12

2.2. Belang van het team en de ondernemer in nieuwe

ondernemingen

2.2.1. Inleiding

Human capital wordt gedefinieerd als “het aantal persoonlijke vaardigheden dat een individu

ter beschikking heeft” (Piazza Georgi, 2002, p. 463). Er kunnen drie soorten human capital

worden onderscheiden: (1) de opleidingen van een individu, (2) ervaring en (3) de

vaardigheden die een individu aanleert en hem helpen in zijn job (Rauch, Frese, Utsch,

2005). Dimov & Shepherd (2005) classificeren human capital dan weer in 2 groepen

naargelang de opleiding of ervaring voordeel biedt bij VC activiteiten. Enerzijds definiëren zij

algemeen human capital als de opleidingsgraad en de praktische ervaring van de

investeringsmanager die nuttig kan zijn in verschillende omstandigheden. Anderzijds

refereert specifiek human capital naar de opleidingen en ervaring die een toepassingsgebied

hebben dat zich beperkt tot een specifieke activiteit of context (Becker, 1975). Hoewel

opleidingen in meer of mindere mate een bijdrage leveren aan het algemeen human capital,

zullen bepaalde opleidingen beter bij specifiek human capital passen (Dimov & Sheperd,

2005). Voorbeelden zijn opleidingen in de rechten of economie. Deze opleidingen kunnen

een bijdrage leveren voor de VC investeerder zowel voor als na de investering.

Deze masterproef gaat na welke determinanten bepalen dat een investeringsmanager meer

belang hecht aan human capital tijdens zijn selectieproces. Human capital doelt in deze

studie voornamelijk op de team- en leiderschapskarakteristieken van een ondernemer. Bij

teamkarakteristieken wordt gekeken naar de graad van complementariteit (i.e. de

aanwezigheid van zowel technische als commerciële vaardigheden) en graad van ervaring

(i.e. indien ten minste één van de ondernemers commerciële ervaring heeft in dezelfde

sector). Bij leiderschapskarakteristieken zal men kijken naar de mate waarin een

ondernemer een leider kan zijn en hoe volhardend hij is.

De human capital theorie stelt dat een individu met een groter cognitief vermogen, zijn

activiteiten productiever en efficiënter zal kunnen uitvoeren (Schultz, 1959). Een individu met

meer human capital zal dus beter presteren in relevante taken (Dimov & Sheperd, 2005).

Niet enkel de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van het human capital zal bepalend zijn voor

de prestaties van een individu. Dit is zeker van belang bij ondernemingen die zeer veel

human capital bezitten (Dimov & Sheperd, 2005). Het maken van een onderscheid tussen de

verschillende soorten human capital en hun respectievelijke impact op het resultaat van de

onderneming, is dus relevant.

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

13

2.2.2. Belang van ondernemer en managementteam in de

ondernemerschapsliteratuur

Reeds lange tijd zijn onderzoekers bezig met de invloed van human capital op het succes

van een onderneming. Schumpeter en Schultz verrichtten baanbrekend werk door in de 20e

eeuw human capital aan te halen als bron voor organisatorische groei (Piazza Georgi, 2002).

De rol en impact van human capital kan volgens hen samengevat worden in 4 punten. Ten

eerste is human capital minstens even belangrijk voor een productieproces als alle andere

vormen van kapitaal. Schumpeter stelt dat de verschillende vormen dan ook gelijk behandeld

moeten worden op het vlak van investeringen. Ten tweede schrijft Schumpeter dat

technologische groei aan de basis ligt van economische groei. Human capital in de vorm van

wetenschappelijk en commercieel onderzoek is op zich een vereiste voor deze

technologische groei. Ten derde zijn ondernemers een belangrijke voorwaarde voor

economische groei, aangezien zij de gave hebben om opportuniteiten te ontdekken. Ten

vierde kan human capital ook een vorm van kennisvergaring zijn. Dit is de opgeslagen

kennis die een samenleving ter beschikking heeft onder de vorm van boeken,

computerprogramma‟s, databanken, etc.

Gezien de human capital variabele in deze masterproef (i.e. Im_Leader_team) opgebouwd is

uit karakteristieken van het team enerzijds en van de ondernemer anderzijds, zal

achtereenvolgens het belang van het team en het belang van de CEO worden onderzocht.

Het belang van een CEO voor de prestaties van een onderneming werd reeds door

verschillende onderzoekers benadrukt (Wasserman, 2003; Andrews & Welbourne, 2000;

Boone, Brabander, Witteloostuijn, 1996). Steve Jobs (Apple), Mitch Kapor (Lotus

development Corporation) en Fred Smith (FedEx) zijn slechts enkele ondernemers die,

dankzij hun buitengewone visie, investeringsmanagers en het grote publiek hebben

veroverd.

De resource-based view kan gebruikt worden om de belangstelling te verklaren. Deze

theorie stelt namelijk dat het succes van een onderneming afhankelijk is van de

middelenbasis die deze onderneming beschikbaar heeft (Wernerfelt, 1997). Eén aspect

binnen deze middelenbasis zijn de human resources (i.e. de ondernemer en zijn team). He

(2008) stelt dat ondernemers met ervaring een sociaal netwerk rond zich bouwen om te

gebruiken bij de oprichting van nieuwe bedrijven. Bovendien is de ondernemer ook het hoofd

en het gezicht van een start-up. Hoe beter de relatie en de ervaringen tussen de ondernemer

en zijn klanten of leveranciers, hoe groter het vertrouwen zal zijn om beroep te doen op de

diensten van de onderneming (Olavarietta & Friedmann, 2008). Hierdoor is de ondernemer

een van de kritieke determinanten voor de levensvatbaarheid en het succes van een

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

14

onderneming (Kakati, 2003). Conform Packalan (2007) zullen naast de status van de

ondernemer binnen de industrie, ook zijn sociaal kapitaal en relevante demografische

kenmerken van belang zijn. Verder zijn succesvolle ondernemers in staat verschillende

strategieën te ontwikkelen om hun product op de markt te pushen. Bij start-up

ondernemingen is het ook de ondernemer zelf die de middelen moet zoeken om zijn

onderneming levensvatbaar te kunnen maken. Overigens dient een ondernemer meer dan

enkel over markt- en productkennis te beschikken om een competitief voordeel en succes te

kunnen boeken. Hij moet ook organisatorisch leiderschap te vertonen om het aanwezige

talent op een efficiënte manier in te zetten.

Boone et al. (1996) stellen dat een CEO in een onderneming niet enkel strategieën

formuleert, maar ze ook implementeert. Op deze manier beïnvloedt een ondernemer het

succes van zijn bedrijf op 2 manieren. Enerzijds zullen de karakteristieken van een

ondernemer een invloed hebben op zijn strategieën. Anderzijds hebben de eigenschappen

van een CEO een invloed op de manier waarop een strategie wordt uitgevoerd en dus ook

op het succes van een onderneming.

Verschillende karakteristieken van de ondernemer hebben een impact op de prestatie van

een onderneming: ervaring (Patzelt, 2010; Colombo & Grili, 2005), opleiding (Dimov &

Shepherd, 2005; Colombo & Grili, 2005), leeftijd (Norburn, 1986), demografische

karakteristieken, huidige machtspositie en persoonlijke eigenschappen zoals de

beheersingsoriëntatie (Boone et al., 1996; Macmillan et al., 1985). Zo vonden Colombo &

Grili (2005) na onderzoek bij meer dan vijfhonderd nieuwe start-ups dat de aard van de

opleiding en de aard van de reeds verworven werkervaring een beslissende factor is voor de

groei en het succes van een nieuwe onderneming. Een universitaire opleiding in economie of

bedrijfskunde en in mindere mate wetenschappen heeft een positief effect op het succes van

de onderneming. Ook werkervaring binnen dezelfde sector als die van de huidige

onderneming, in tegenstelling tot werkervaring binnen een andere sector, zou een gunstig

effect hebben. Zo zou volgens Colombo & Grili (2005) in hightech ondernemingen

technische ervaring, en niet zozeer commerciële werkervaring, een positieve invloed hebben

op de groei. Verder stellen Macmillan et al. (1985) dat het talent om een geschikt team

samen te stellen en te leiden, tot de noodzakelijke eigenschappen van de ondernemer

behoort om succesvol te zijn.

Norburn (1986) concludeerde in zijn vergelijkende studie tussen industrieën in groei,

turbulente industrieën en industrieën in verval dat de leeftijd van een ondernemer invloed

had op de prestatie. Sandberg & Hofer (1987) weerleggen echter deze theorie. Zij vonden in

hun onderzoek dat de biografische eigenschappen (leeftijd, geslacht, etc.) van de

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

15

ondernemer geen of weinig impact hebben op de prestaties van de onderneming. Ze maken

hierbij wel de kanttekening dat dit niet impliceert dat ondernemers onbelangrijk zijn voor het

succes van de onderneming, maar dat hun biografische eigenschappen dit wel zijn. Ook

Hambrick & Mason (1984) erkennen de beperkingen van demografische variabelen en

stellen dat deze variabelen een vertekening kunnen vertonen. Zo zou bijvoorbeeld de

opleiding die een individu genoten heeft, sterk beïnvloed worden door zijn socio-

economische achtergrond en slechts indirect een impact hebben op de prestaties van een

onderneming. Volgens Hambrick & Mason (1984) zijn psychologische variabelen zoals de

waardes en overtuigingen van de ondernemer met betrekking tot strategievorming veel beter

in het voorspellen van toekomstig succes.

In meer recent onderzoek groeide de interesse voor het team in een onderneming. Cooney

(2005) definieert een ondernemingsteam als “2 of meer individuen die een significante

financiële interesse hebben en actief meewerken aan de ontwikkeling van de onderneming”.

Een factor die veel belangstelling geniet, is de complementariteit van het managementteam.

Complementariteit is de mate waarin zowel technische als commerciële competenties

aanwezig zijn in het team. Roure & Maidique (1986) verklaarden in hun vergelijkende studie

van 8 hoog technologische start-ups dat de managementteams van de meest succesvolle

ondernemingen completer waren en elkaar beter aanvulden. Dit resultaat werd ook

gevonden door Krishnan, Miller en Judge (1997). Globaal gezien kan men in de literatuur 2

uitersten onderscheiden. Aan de ene kant heb je onderzoekers die pleiten voor meer

heterogene teams in een onderneming. Zij stellen dat diversiteit in werkervaring en talent zal

leiden tot betere beslissingen (Cox Jr & Blake, 1991). Daarenboven zouden deze bedrijven

betere prestaties kunnen voorleggen en voordeel hebben bij strategische verandering. Aan

de andere kant kan een gelijke achtergrond en interesse tussen teamleden leiden tot een

betere communicatie en samenwerking. Dit zou op zich conflictsituaties kunnen vermijden

(Krishnan et al., 1997). Volgens Filley, House, Kerr (1976) zijn heterogene teams beter in

staat nieuwe problemen op te lossen, terwijl homogene groepen beter routine problemen

kunnen oplossen.

Hoogtechnologische ondernemingen zijn een belangrijke bron van innovatie en

technologische verandering en zijn dus essentieel voor het creëren van werkgelegenheid

(Almus & Nerlinger, 1999). Het grote maatschappelijk belang heeft verschillende

onderzoekers ertoe aangezet om de oorzaken van succes bij nieuwe hightech

ondernemingen (NTBF‟s) te onderzoeken (Roure & Keeley, 1990). Hierbij werden grosso

modo 3 factoren bepalend gevonden: (1) het managementteam, (2) de strategie van de

onderneming en (3) de concurrentie. Wegens de grote onzekerheden en tijdsdruk zal de

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

16

reactie van een hightech onderneming ten opzichte van deze drie kritiekpunten belangrijk

zijn voor het succes van de onderneming. Almus & Nerlinger (1999) stellen dat bij NTBF‟s

voornamelijk technische kennis en vaardigheden bijdragen tot de groei van deze

ondernemingen. Dit komt voornamelijk doordat de hoge complexiteit van deze sector er voor

zorgt dat enige kennis van technologische aard noodzakelijk is. Een tweede opmerking die

Almus & Nerlinger (1999) maakten omtrent het human capital bij NTBF‟s is dat

ondernemingen opgericht door een team een snellere groei zullen kennen dan

ondernemingen opgericht door een enkele individu. Ze gaan hierbij uit van de assumptie dat

bepaalde tekorten van een individu zullen worden opgevangen door de vaardigheden of

ervaringen van een ander teamlid. Ondernemingen met een groter managementteam zullen

dus het voordeel hebben over meer ervaring te beschikken bij strategische beslissingen.

Hierdoor zullen alle relevante aspecten behandeld worden, zodat belangrijke beslissingen

genomen kunnen worden en het risico gereduceerd wordt (Feeser & Willard, 1990).

2.2.3. Belang van ondernemer en managementteam in VC literatuur

In de VC literatuur werd het belang van de ondernemer en het managementteam tijdens het

selectieproces reeds door verschillende onderzoekers aangetoond (Tyebjee & Bruno, 1984;

Wells, 1974; Poindexter, 1976; MacMillan et al., 1985; 1987; supra, p. 8). Vele auteurs

beschouwen de kwaliteit van een ondernemer en zijn team zelfs als een van de belangrijkste

factoren die professionele investeerders hanteren bij het selecteren van een onderneming

(Cyr, Johnson, Welbourne, 2000; Kamm & Nurick, 1993; Muzyka et al., 1996; Tyebjee &

Bruno, 1984 ; Sheperd, 1999). Zo verwoordde Arthur Rock, een van de meest succesvolle

investeringsmanagers aller tijden, in een interview met Harvard Business School het belang

dat hij hecht aan de ondernemer en het managementteam als volgt: “Als je goeie mensen

hebt, kunnen zij altijd het product veranderen. Bijna elke fout die ik gemaakt heb, gebeurde

bij het kiezen van het verkeerde team, niet het verkeerde product”.

Een goeie relatie tussen de investeringsmanager en de ondernemer is dan ook zeer

belangrijk. Bygrave & Timmons (1992) argumenteren dat een permanente wisselwerking

tussen ondernemers en investeringsmanagers belangrijker is voor het succes van de

onderneming dan het venture capital zelf. Macmillan et al. (1985) verwoorden het zo:

“Hoewel het paard (product), de paardenrace (markt) en de kansen om te winnen (financiële

criteria) zeer belangrijk zijn, is het nog altijd de jockey (ondernemer) die zal bepalen of de

venture capitalist een gok zal wagen of niet”.

De redenen waarom investeringsmanagers een groot belang hechten aan team- en

leiderschapskarakteristieken tijdens het selectieproces, zijn talrijk. In de literatuur worden

verschillende theorieën aangehaald om deze relatie te verklaren.

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

17

A. Principaal-agent theorie

Een reden voor het belang van de ondernemer kan gezien worden vanuit het principaal-

agent probleem (Amit et al., 1990; Sahlman, 1990; Sapienza & Gupta, 1994). Deze theorie

voorziet dat er een conflict kan ontstaan tussen de agent/ondernemer die financiering nodig

heeft en de principaal/investeringsmanager die het kapitaal verschaft aan de onderneming.

Hierbij kan er een vorm van asymmetrische informatie ontstaan waarbij de ene partij meer

(of andere) informatie heeft dan de andere. Zo kan er een probleem ontstaan als het doel

van de samenwerking van beide partijen niet overeenkomt (Sapienza & Gupta, 1994). Een

gelijkaardig probleem kan ontstaan wanneer het moeilijk is voor de principaal om te weten

wat de agent effectief doet. Beide partijen kunnen ook een andere visie hebben op het vlak

van het te nemen risico en zullen dan ook anders reageren in bepaalde situaties. Niet enkel

investeringsmanagers lopen dit gevaar, maar ook voor de ondernemers bestaat dit risico

(Gifford, 1997). Beslissingen ten aanzien van herinvesteringen of om de winsten te oogsten

en het bedrijf te verlaten kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de onderneming. Deze

problematiek kan beperkt worden door middel van controlemechanismes of door de

belangen van de principaal en agent op één lijn te stellen. Knockaert et al. (2010) stellen dat

VC ondernemingen 2 manieren gebruiken om deze risico‟s te beperken. Enerzijds zullen

investeringsmanagers hun investeringen van nabij opvolgen (Kaplan & Strömberg, 2004).

Naarmate het verwachte risico op principaal agent problemen stijgt, zullen

investeringsmanagers hun ondernemingen meer opvolgen (Gompers, 2004). Anderzijds kan

asymmetrische informatie beperkt worden wanneer venture capitalists zich specialiseren in

het selecteren van ondernemingen. Problemen zoals moral hazard en adverse selection

kunnen hierdoor beperkt worden (supra p.4; Amit et al., 1998). .

B. Relationele opbrengsten

De Clercq & Sapienza (2001) daarentegen menen dat de ontwikkeling en het onderhoud van

een sociale relatie tussen investeringsmanagers en ondernemers de sleutel is van een

geslaagde samenwerking met wederzijds voordeel. Een nauwe samenwerking kan volgens

hen zorgen voor een verhoogde relationele opbrengst voor beide partijen. Dit wordt door

Dyer & Singh‟s (1998) gedefinieerd als: “de extra winst die men gezamenlijk creëert door

middel van een wisselwerking.” Deze winst kan niet gegenereerd worden door een

onderneming in isolement en kan enkel ontstaan door de individuele contributies van alle

partijen. Verder vermelden ze ook dat een relatie gebaseerd op mutueel vertrouwen kan

helpen om de problemen door asymmetrische informatie te overbruggen.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

18

C. Prisoner’s dilemma

Ook het prisoner‟ s dilemma kan gebruikt worden om de relatie tussen de ondernemer en de

venture capitalist te bekijken. Een venture capitalist beschreef in Cable & Shane (1997,

p.142) de relatie tussen de ondernemer en de investeringsmanager als volgt: “We hebben

elkaar nodig, want we zitten namelijk in dezelfde reddingsboot. Eens we afgemeerd zijn en

naar open zee roeien met de andere partij, dan kunnen we in dezelfde richting roeien of we

kunnen elkaars hoofd inslaan met de roeiriemen”. De ondernemer en de

investeringsmanager zijn elk gespecialiseerd in een bepaald gebied. Deze

kennisspecialisering creëert een opdeling van het werk tussen de investeringsmanager en

de ondernemer en verhoogt de waarde van de onderneming (Gupta & Sapienza, 1992). Dit

laat elke partij toe zijn comparatieve voordelen optimaal te benutten. Nieuwe ondernemingen

kunnen het netwerk en het advies van de venture capitalist gebruiken. Omgekeerd kan de

investeringsmanager ook de expertise van de ondernemer benutten om nieuwe

opportuniteiten in te schatten en de onderneming te beheren. De essentie van het prisoner‟s

dilemma is dat elke individuele partij een voordeel heeft om aan zijn eigenbelang te denken

ook al zijn beide partijen collectief beter af als ze samenwerken. In ons geval zijn er 2

strategieën (Cable & Shane, 1997). Enerzijds heb je „samenwerking‟ waarbij men

gezamenlijke winst verkiest boven het korte termijn eigenbelang. Anderzijds heb je „verraad‟

waarbij men individuele winst belangrijker acht dan lange termijn gezamenlijke groei.

Gebaseerd op de manier van belonen en het lange termijn voordeel bij samenwerking is dit

model volgens Cable & Shane (1997) effectiever dan het principaal-agent model.

In een onderzoek gebaseerd op start-up ondernemingen in Silicon Valley bleek dat

ondernemingen die gefinancierd werden met durfkapitaal, vlugger extern management

aantrekken dan ondernemingen zonder durfkapitaal (Hellmann & Puri, 2002). Vaak

gebruiken venture capitalists hierbij hun uitgebreid netwerk om managers te switchen tussen

de verschillende bedrijven in hun portefeuille (de Carvalho & Calomiris, 2008). Dit zou er

volgens Baum & Silverman (2004) kunnen op wijzen dat investeringsmanagers die

karakteristieken van het managementteam belangrijk vinden, die het toelaten om de

ondernemingen tot een bepaald niveau te krijgen. Deze karakteristieken zijn minder

belangrijk voor het verdere verloop van de commercialisatie aangezien men dan beroep zal

doen op extern talent. In de praktijk bleek dit echter niet altijd even succesvol (de Carvalho &

Calomiris, 2008) omwille van 2 redenen. Enerzijds moeten nieuwe ondernemers voldoende

kennis hebben over de markt waarin de onderneming werkzaam is. Anderzijds steunt de

bestaande staf niet altijd even goed de aanstelling van een nieuwe manager.

Gezien deze studie gebruik maakt van een dataset van 68 Europese hoogtechnologische VC

ondernemingen, kan het ook interessant zijn de literatuur hieromtrent te onderzoeken. Het

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

19

risico dat investeringsmanagers lopen door te investeren in hightech ondernemingen is over

het algemeen hoger (Sitkin & Pablo, 1992). Nieuwe technologieën vertonen door hun aard

grote onzekerheden op het vlak van de grootte van de markt die men zal betreden en het

succes van de start-up en de technologie (Baum & Silverman, 2004). Daarnaast is er meer

kans op onverwachte omstandigheden die de technologie overbodig kunnen maken

(Tushman & Rosenkopf, 1992). Informatie-asymmetrie zal bij hightech ondernemingen

belangrijk zijn omdat investeringsmanagers meer inspanning zullen moeten leveren om de

technologie te evalueren (Gompers, 1995). Gezien er reeds grote, oncontroleerbare risico‟s

gelinkt zijn aan een start-up (vb. op het vlak van groei, concurrentie, aanvaarding op de

markt) zullen de karakteristieken die investeringsmanagers beïnvloeden, belangrijk zijn (Fiet,

1995). Het is dan ook niet verwonderlijk dat VC managers veel belang zullen hechten aan

karakteristieken die wel te beïnvloeden zijn, zoals de kwaliteit van een ondernemer en zijn

team.

Tijdens het eerste deel van de literatuurstudie werd gemerkt dat er een zekere mate van

heterogeniteit is in de selectiecriteria gehanteerd door investeringsmanagers. Verschillende

onderzoekers vonden echter wel dat human capital een belangrijke rol speelt in dit

selectieproces. Daarom werd in dit hoofdstuk het belang van human capital voor een

onderneming onderzocht. In de ondernemerschapsliteratuur is er over het algemeen

consensus dat human capital karakteristieken een positieve impact hebben op het succes

van een onderneming. Hierdoor rijst de vraag waarom bepaalde investeringsmanagers meer

belang zullen hechten aan het human capital van een onderneming dan andere

investeringsmanagers. We kunnen ons dus afvragen welke factoren bepalend zijn voor het

toepassen van een specifiek selectiecriteria. Dit beaamt het belang en het nut van deze

masterproef. In het volgende hoofdstuk zal daarom worden nagegaan wat de invloed is van

zowel de fondskarakteristieken van een VC onderneming, als de human capital

karakteristieken van een investeringsmanager op het belang dat een durfkapitalist hecht aan

team- en leiderschapskarakteristieken.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

20

3. Modelopbouw en hypothesen

Zoals reeds vermeld, hebben verschillende onderzoekers het selectieproces en de

selectiecriteria van investeringsmanagers al onder de loep genomen (supra, p. 8; Hall &

Hofer, 1993; Macmillan et al., 1985; Muzyka et al., 1996). In een volgend stadium werd

onderzocht wat de impact was van de achtergrond en het menselijk kapitaal van een

investeringsmanager op zijn beslissingen (Franke et al., 2006; Dimov, et al., 2007). Een

andere groep onderzoekers analyseerde de strategieën van een VC portfolio (Clercq &

Sapienza, 2005; Patzelt et al., 2009). De upper echelon theorie stelt hierbij dat strategische

keuzes veeleer genomen worden door het voltallige team van top managers (TMT) dan door

individuele investeringsmanagers (Hambrick & Mason, 1984; Patzelt et al., 2009). Zo kunnen

VC ondernemingen beslissen om zich te focussen op een specifieke industrie of om in

verschillende industrieën te investeren (Knockaert, Lockett, Clarysse, Wright, 2006). Ook

dient de strategische beslissing gemaakt te worden in welke fases van oprichting men zal

investeren (Elango, Fried, Hisrich, Polonchek, 1995). Verder kunnen VC ondernemingen er

voor kiezen om nationale of internationale ondernemingen in hun portfolio op te nemen

(Gupta & Sapienza, 1992).

Tot nog toe werd zeer weinig onderzoek uitgevoerd naar de invloed van zowel

fondskarakteristieken als het menselijk kapitaal van de investeringsmanager op de

investeringsbeslissingen. Deze masterproef zal proberen deze lacune in te vullen door na te

gaan wat de invloed van deze 2 factoren is op het belang dat een investeringsmanager hecht

aan het team en de ondernemer van een hightech start- up onderneming.

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

21

3.1. Fondskarakteristieken en het belang van team

karakteristieken

3.1.1. Bronnen van het fonds

De oprichting van ondernemingen gebaseerd op nieuwe technologieën (NTBF‟s) wordt in de

literatuur algemeen beschouwd als een belangrijke schakel in de globale groei en

ontwikkeling van een regio (Storey & Tether, 1998; Oakey, 1993). Desalniettemin hebben

deze ondernemingen vaak problemen om extern kapitaal aan te trekken (Colombo et al.,

2007). De redenen hiervoor zijn talrijk. Ten eerste is dit te wijten aan de problematiek van

asymmetrische informatie. Deze is bij NTBF‟s nog meer uitgesproken aangezien noch de

levensvatbaarheid van de technologie noch de technologische toepassing die er uit

voortvloeit, bewezen is. Het is dan ook niet gemakkelijk om een correcte schatting te maken

van hun marktpotentieel (Murray & Marriott, 1998). Bij NTBF‟s is het zeer moeilijk te

voorspellen wat de winstmarge van het nieuwe product zal zijn. Voorts zorgt de immateriële

aard van de activa er voor dat investeerders weinig of geen onderpand hebben voor hun

investering (Carpenter & Petersen, 2002). Ten slotte zorgt de afwezigheid van een

marktnotering voor een lage liquiditeit van de aandelen, wat het risico vergroot (Cochrane,

2005). Wegens deze redenen stellen vele auteurs dan ook dat VCs deze marktimperfectie

kunnen oplossen (Kaplan & Strömberg, 2001; Denis, 2004). Wegens hun specifieke

sectorale focus zijn deze investeerders beter in staat de grote risico‟s in te schatten en zo

goede investeringen van slechte te onderscheiden (Gompers, Kovner, Levner, 2009). Verder

zullen investeringsmanagers ook trachten de ondernemers onder druk te zetten om

buitensporig gedrag tegen te gaan door als mentor op te treden en advies te geven (Kaplan

& Strömberg, 2004). Het grote netwerk dat VC investeerders opgebouwd hebben, kan ook

indirect van waarde zijn voor de onderneming (Colombo et al., 2007). Ten slotte kan het

verkrijgen van venture capital voor andere investeerders gezien worden als een teken van

levensvatbaarheid van de onderneming.

Bij het selecteren van ondernemingen zal een investeringsmanager de risico‟s eerst goed in

kaart brengen. Het volledige investeringsproces werd reeds in hoofdstuk 2 uitgelegd (supra,

p. 3). Tijdens het selectieproces zullen investeringsmanagers, volgens Tyebjee & Bruno

(1984), potentiële projecten evalueren op basis van 5 factoren: marktpotentieel,

productinnovatie, weerstand tegen omgevingsfactoren, winstpotentieel en de capaciteiten

van de managers. Verder stelden ze ook dat het beslissingsproces van een

investeringsmanager beïnvloed wordt door 2 factoren: enerzijds heeft een hogere verwachte

opbrengst een positieve invloed op de investeringsbeslissing, anderzijds is het vooral de

verwachte graad van risico die een sterke negatieve invloed zal hebben om al dan niet te

investeren in het project.

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

22

Vervolgens gebruikten Tyebjee & Bruno (1984) lineaire regressie om op een subjectieve

manier de invloed van de 5 selectiecriteria op de verwachte opbrengst of het waargenomen

risico te berekenen. Figuur 3 stelt visueel de uitkomst van deze regressie voor. Merk op dat

de capaciteiten van de managers indirect gezien een zeer grote invloed hebben op de

investeringsbeslissing. Een tekort hieraan heeft namelijk een sterke negatieve impact op het

waargenomen risico, wat op zich de beslissing van de venture capitalist om al dan niet te

investeren negatief beïnvloedt.

Risico wordt traditioneel gedefinieerd als “de mate waarin er onzekerheid is over de

potentiele positieve of negatieve gevolgen van een beslissing” (Sitkin & Weingart, 1995). Een

beslissing zal risicovoller zijn als haar gevolgen onzekerder of haar doelen moeilijker te

bereiken zijn (Sitkin & Pablo, 1992). In de venture capital literatuur worden risico‟s meestal

ingedeeld in marktrisico‟s en agency risico‟s (Fiet, 1995). Marktrisico‟s zijn het gevolg van

exogene marktfactoren die de groei van en de toegang tot de markt bemoeilijken

(Parhankangas & Hellström, 2007). Factoren die de marktvraag beïnvloeden of

veranderingen teweeg brengen in de industriële omgeving kunnen een invloed hebben op

het marktrisico. Agency risico‟s zijn een gevolg van uiteenlopende visies tussen principaal en

agent (supra, p. 17) . Hierdoor bestaat de kans dat de agent, een ondernemer op zoek naar

financiering, of de principaal, de investeringsmanager meer zijn of haar eigenbelang zal

nastreven dan het VC contract na te leven (Kaplan & Strömberg, 2001). Dit risico wordt

veroorzaakt door het feit dat het moeilijk is om een overzicht te houden van de individuele

Figuur 3: Invloed van verwachte opbrengst en waargenomen risico op investeringsbeslissing (aangepaste versie van ‘Figure 2’ uit Tyebjee & Bruno (1984))

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

23

belangen van zowel investeerders als ondernemers (omwille van informatie-asymmetrie

(Fiet, 1995; supra p.17) . Gezien de negatieve impact van hoge risico‟s op

investeringsbeslissingen (Tyebjee & Bruno, 1984) voorziet de VC literatuur een aantal

manieren om deze risico‟s te verlagen (Amit et al., 1998; Kaplan & Strömberg, 2001;

Knockaert, Clarysse, Wright, Lockett, 2010). Ten eerste kunnen investeringsmanagers zich

specialiseren in het selecteren van ondernemingen. Door middel van het verzamelen van

informatie in verband met een onderneming, voorafgaand aan het selectieproces, kan de

investeringsmanager ex ante weinig winstgevende projecten of slechte ondernemers mijden

(Fried & Hirsch, 1994). Ten tweede kunnen de risico‟s beperkt worden door een uitgebreid

contract op te maken tussen de investeringsmanager en de ondernemer waarin de

overeenkomst wordt uitgeschreven opdat er achteraf geen onenigheid ontstaat. Ten derde

zullen venture capitalists ook vaak als mentor optreden. Door de onderneming van nabij te

volgen kunnen potentiële kosten, te wijten aan informatie-asymmetrie, gereduceerd worden.

Ondanks deze maatregelen, ondervinden vele NTBF‟s echter moeite om financiering te

vinden (Murray, 1996). Investeringsmanagers verkiezen nog altijd ondernemingen met

minimale risico‟s. De hoge kosten om NTBF‟s te screenen zorgen er voor dat vele venture

capitalists verkiezen om te investeren in een latere fase van ontwikkeling.

Sitkin & Pablo (1992) ontwikkelden een model voor risicogedrag. Ze suggereerden dat het

waargenomen risico en de risicogeaardheid van de investeringsmanager de belangrijkste

factoren zijn die het verschil in gedrag bepalen. Durfkapitalisten zullen, volgens Sitkin &

Pablo (1992), verschillende risico-opbrengst combinaties maken en vervolgens de beste

combinatie hieruit kiezen. Verschillende auteurs betwijfelen echter dat VC ondernemingen op

een dergelijke wijze handelen. Zo vonden March & Shapira (1987) dat individuen mogelijk

het bestaan van risico negeren. Bovendien zou risico geen exogene factor zijn, maar kan het

beperkt worden door middel van verschillende risico verminderende strategieën. Verder stelt

de prospect theorie dat mensen minder risico zullen nemen als ze hogere risico‟s

waarnemen (Sitkin & Weingart, 1995). Gezien de hoge graad van onzekerheid en risico‟s

verbonden met early stage hoogtechnologische ondernemingen (Lockett et al., 2002) zal

men dus prefereren om het risico te beperken door middel van maatregelen die het agency

risico verminderen.

Ook fondskarakteristieken zouden een invloed hebben op het risicogedrag van een VC

fonds. Mayer, Schoors en Yafeh (2005) vonden in hun onderzoek dat VC ondernemingen die

gefinancierd worden door bankfondsen minder investeren in risicovolle early-stage

ondernemingen in vergelijking met hun collega‟s die gefinancierd worden door andere

fondsen. Men zou dus kunnen stellen dat deze bankfondsen een grotere aversie hebben ten

opzichte van risico en er dus meer belang aan hechten. Winton (2003) argumenteert dat

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

24

banken, ondernemingen prefereren met een laag risico omdat financiële instellingen een

hoge liquiditeitsnood hebben en bijgevolg het risico willen beperken.

Gegeven dat enerzijds VC ondernemingen die gefinancierd worden door bankfondsen zeer

risico-avers zijn (Mayer et al. , 2005) en dat anderzijds de capaciteiten van het management

in grote mate het waargenomen risico tijdens het selectieproces beïnvloeden (Tyebjee &

Bruno, 1984), kan via de agency theorie worden geargumenteerd dat VC ondernemingen die

gefinancierd worden door bankfondsen een groter belang zullen hechten aan het human

capital van de onderneming die ze selecteren.

Hypothese 1:

Er zal een positieve relatie zijn tussen de aanwezigheid van bankkapitaal in het VC

fonds van een investeringsmanager en het belang dat hij hecht aan team- en

leiderschapskarakteristieken als selectiecriterium.

3.1.2. Grootte fonds

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de grootte van een VC fonds in

belangrijke mate de investeringsstrategie van een VC onderneming beïnvloedt (Elango et al.,

1995; Hall & Tu, 2003). Zo vonden Gupta & Sapienza (1988) dat de grootte van een

specifieke VC onderneming gecorreleerd is met de graad van technologische en

geografische verspreiding. Hoe groter VC ondernemingen worden, hoe meer ze zullen

investeren en hoe meer ze dus de lokale markt zullen ontgroeien. Ook de fase waarin VC

investeren wordt beïnvloed door de fondsgrootte. Grotere fondsen verkiezen om te

investeren in ondernemingen die zich reeds in een rijpere fase bevinden. Deze

ondernemingen zijn namelijk minder risicovol. Bovendien kunnen grotere VC fondsen beter

aan de vraag voldoen aangezien de investeringsbedragen in deze fase significant groter zijn

dan bij ondernemingen in de early stage fase (Elango et al., 1995). Bygrave (1987) stelt dat

grotere fondsen een beter netwerk hebben dat meer kwalitatieve informatie kan bieden in

verband met potentiële investeringen. Schaaleffecten zorgen er ook voor dat de kost per

eenheid daalt aangezien vaste kosten zoals informatieverwerving en bepaalde legale kosten

relatief stabiel blijven (Sahlman, 1990). Verder blijkt dat naargelang het VC fonds groter

wordt, het aantal investeringsmanagers niet evenredig stijgt. Hierdoor zal de gemiddelde

omvang van een individuele investering stijgen (Gifford, 1997). Dit betekent dat naargelang

het fonds van een VC onderneming groter wordt, een investeringsmanager binnen eenzelfde

tijdspanne grotere projecten zal moeten identificeren, screenen, evalueren, onderhandelen

en opvolgen.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

25

Opnieuw steunend op de agency theorie kunnen we stellen dat wanneer het gemiddelde

bedrag per investering stijgt, ook de risico‟s van informatie-asymmetrie zullen toenemen. Dit

betekent dat venture capitalists met een groter fonds binnen eenzelfde tijdspanne een

potentiële investering moeten evalueren die meer risico inhoudt (Gifford, 1997). Hierdoor

stijgt de kans op problemen zoals adverse selection of moral hazard (Amit et al., 1998). Een

VC investeerder zal dit trachten te beperken door meer belang te hechten aan het

managementteam van een onderneming (Tyebjee & Bruno; 1984).

Samengevat kunnen we dus stellen dat naarmate de fondsgrootte stijgt, ook het gemiddelde

investeringsbedrag van de venture capitalist zal stijgen (Gifford, 1997). Dit zal het risico op

agency problemen verhogen. Er werd reeds opgemerkt dat de capaciteiten van het

management in grote mate het waargenomen risico tijdens het selectieproces kunnen

verminderen (Tyebjee & Bruno, 1984). We verwachten dus dat VC ondernemingen met een

groter fonds, een groter belang zullen hechten aan het human capital tijdens het

selectieproces.

Hypothese 2:

Er zal een positieve relatie zijn tussen de grootte van het VC fonds van een

investeringsmanager en het belang dat hij hecht aan team- en

leiderschapskarakteristieken als selectiecriterium.

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

26

3.2. Karakteristieken van de investeringsmanager en het belang

van team karakteristieken

Verschillende onderzoekers hebben reeds de impact van human capital op de prestaties van

de onderneming onderzocht (supra, 13). Deze onderzoeken ondersteunen grotendeels de

human capital theorie. Deze theorie poneert dat individuen of ondernemingen met meer of

kwalitatiever human capital een betere prestatie zullen leveren bij het uitvoeren van

relevante taken (Dimov & Sheperd, 2005). Zo stelt Wasserman (2003) dat de CEO van een

organisatie een kritieke factor is voor de besturing en de prestaties van een onderneming.

CEO‟s zijn in staat een onderneming te leiden en winst te maken door actief opportuniteiten

op te sporen (Child, 1972). Verder vond Wasserman (2003) dat bij kleine en nieuwe

ondernemingen CEO‟s een zeer grote invloed hadden op de prestaties door hun sterke

betrokkenheid bij het dagelijks bestuur. Ondernemingen met een groter human capital in de

vorm van opleidingen en ervaring van de werknemers, kunnen ook dienen als een signaal

voor toekomstige investeerders (Patzelt, 2010). Opleidingen en ervaring kunnen een

waardevolle bron van competitievoordeel zijn voor een onderneming, aangezien ze toelaten

haar strategische doelen te bereiken en zo grotere opbrengsten voor de aandeelhouders te

verdienen (Hitt, 1994).

In de venture capital literatuur beamen Dimov & Sheperd (2005), met hun studie over de

relatie tussen opleiding en ervaring van investeringsmanagers en de prestatie van het VC

portfolio, het belang van human capital. Verder blijkt dat de management opleiding, de

bedrijfsspecifieke ervaring en de internationale en industriële ervaring van de Chief

Executive Officer van een onderneming een invloed heeft op de hoeveelheid kapitaal

geïnvesteerd door de investeringsmanager (Patzelt, 2010). Met betrekking tot de human

capital theorie kan worden gesteld dat een investeringsmanager met meer human capital

beter zal presteren in relevante taken zoals pre- en postinvesteringsactiviteiten (Becker,

1975). Dit resulteert in een hoger aantal portfolio ondernemingen die geïntroduceerd zullen

worden op de beurs en een lager aantal portfolio ondernemingen dat failliet gaat. Met andere

woorden, human capital kan de prestaties van een VC onderneming gunstig beïnvloeden

(Dimov & Shepherd, 2005).

In de ondernemerschapsliteratuur wordt organizational learning door verschillende auteurs

aanzien als een waardevolle manier om vaardigheden te ontwikkelen (Yang et al., 2009;

Levitt & March, 1988). Organizational learning wordt gedefinieerd als het proces waarbij

organisaties kennis creëren, overdragen en toepassen (Levitt & March, 1998).

Ondernemingen leren zowel van hun eigen ervaring als van die van anderen, ze verwerken

dit en slaan de geaccumuleerde kennis op in het geheugen van de onderneming. Deze

uitbreiding van kennis, in een specifiek of een nieuw onderwerp, kan gebruikt worden om

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

27

zowel routinematige als toekomstige processen te verbeteren (Yang et al., 2009). Een

belangrijke vorm van kennis die ondernemingen op deze manier kunnen opdoen is tacit

knowledge. Deze vorm van kennis is niet gemakkelijk verbaal of schriftelijk over te brengen,

maar zal eerder „on the job‟ of door ervaring verkregen worden (Yang et al., 2009). Het

leerproces kan gezien worden als een essentiële schakel in de verwerving van nieuwe

competenties en kan dus leiden tot concurrentiële voordelen. Niet enkel zullen de algemene

prestaties van de onderneming verbeterd worden, maar ook de betrouwbaarheid van deze

prestatie (De Clerq & Dimov, 2008). In de literatuur worden twee types geformuleerd die

ondernemingen gebruiken om ervaring op te doen: acquisitive learning en experimental

learning (Zahra, Sapienza, Davidsson, 2006). Acquisitive learning is een vorm van leren

waarbij kennis die buiten de onderneming werd opgedaan, wordt verzameld en gebruikt

(Zahra et al., 2006). Zo kunnen ondernemingen door een collaboratie aan te gaan met een

andere onderneming, kennis en ervaring opdoen die men zelf niet zou kunnen ontwikkelen

zonder directe observatie (Inkpen & Dinur, 1998). Experimental learning daarentegen is een

proces waarbij men al doende leert. In dit proces zullen ondernemingen door herhaaldelijk

activiteiten uit te voeren, leren uit hun eigen ervaringen. Toegepast op de venture capital

context, stellen De Clerq & Dimov (2008) dat VC fondsen leren uit voorgaande investeringen.

VC ondernemingen zullen hun geaccumuleerde kennis gebruiken tijdens toekomstige

evaluatie-, selectie- en investeringsprocessen. Verder wordt de doeltreffendheid van een VC

onderneming in het beheren van hun portfolio sterk beïnvloed door de bekwaamheid van

deze onderneming om te leren uit de successen en mislukkingen van vorige investeringen

(De Clerq & Dimov, 2008; Gupta & Sapienza, 1992). Yang et al. (2009) poneren dat

experimental learning 2 aspecten bevat die een kritieke rol spelen in het ontwikkelen van

capaciteiten: de intensiteit en de diversiteit van ervaring. De intensiteit van ervaring refereert

naar het aantal keer dat een vaardigheid reeds toegepast werd (Yang et al., 2009). Het

verzamelen van kennis op basis van „trial & error‟ vereist herhaling wat nodig is om

conclusies te kunnen trekken uit de gevolgen van de eerder genomen beslissingen. Op basis

hiervan kan men dan oorzaak-gevolg relaties opbouwen die men kan gebruiken bij

toekomstige beslissingen (Yang et. al, 2009). De diversiteit van ervaring daarentegen,

verwijst naar de kwaliteit ervan. Aangezien ondernemingen simplificatie- en

specificatiemechanismes toepassen tijdens hun leerproces, kan een gebrek aan kwaliteit van

ervaring zorgen voor een verkeerde veralgemening van de informatie (Hayward, 2002).

Aangezien ondernemingen bestaan uit individuen is het belang van individueel leren voor

organisatorisch leren redelijk vanzelfsprekend. Tijdens dit leerproces ondergaat een individu

een cyclus die begint met een bepaalde belevenis waarbij hij observaties zal maken en een

mening zal vormen. Vervolgens zal dit individu op basis van zijn mening een veralgemening

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

28

maken die hij zal testen in een nieuwe, vergelijkbare situatie, wat op zich leidt tot een nieuwe

belevenis (Kim, 1993). Simon (1991) argumenteert dat leren enkel plaatsvindt bij individuen

en dat organisaties leren aan de hand van haar leden of door het opnemen van nieuwe

leden die specifieke kennis hebben die de onderneming voorheen niet had. Met betrekking

tot de VC literatuur ontwikkelde Sorensen (2008) zijn leermodel op basis van het multi-armed

bandit model. Sorensen (2008) veronderstelt dat investeringsmanagers exploiterend en

onderzoekend gedrag vertonen. VC investeerders vertonen een exploiterend gedrag in die

zin dat ze hun selectiegedrag zullen aanpassen ten gevolge van het resultaat van vorige

investeringen om zo hogere opbrengsten binnen te rijgen. Verder vertonen

investeringsmanagers ook een onderzoekend gedrag door die ondernemingen te selecteren

waarvan ze het meest zullen leren. Er wordt dus een trade-off gemaakt tussen hogere

opbrengsten enerzijds en meer kennisverwerving anderzijds.

3.2.1. Ervaring

Ervaring als investeringsmanager

Een investeringsmanager met meer ervaring in het selecteren van ondernemingen zal meer

opportuniteiten gehad hebben om de uitkomst van zijn selectiegedrag te evalueren dan

investeringsmanagers die hier weinig ervaring in hebben. Gezien de positieve impact die

human capital van een start-up onderneming heeft op zijn toekomstige prestatie

(Wasserman, 2003; Dimov & Sheperd, 2005) zal een investeringsmanager met meer

ervaring het belang van het human capital beter waarderen en er meer waarde aan hechten.

Bijgevolg kan gesteld worden dat naarmate het aantal jaren ervaring van een

investeringsmanager stijgt, zijn ervaring op het vlak van selectiegedrag zal verhogen en dat

men het belang van het human capital van een start-up zal inzien en hier dan ook meer

belang zal aan hechten.

Hypothese 3a:

Er zal een positieve relatie zijn tussen het aantal jaren ervaring als

investeringsmanager en het belang dat hij hecht aan team- en

leiderschapskarakteristieken als selectiecriterium.

Ervaring als ondernemer

Investeringsmanagers die ervaring hebben als ondernemer hebben aan den lijve kunnen

ondervinden hoe het in zijn werk gaat om een onderneming op te richten. Gebruikmakend

van de experiential learning theory kan gesteld worden dat naarmate een

investeringsmanager meer ervaring heeft als een ondernemer, hij beter zal begrijpen wat het

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

29

succes en de groei van nieuwe hightech ondernemingen bepaalt (Kolb, Boyatzis,

Mainemelis, 2001). Voorgaand onderzoek (Wasserman, 2003; Kakati, 2003; Dimov &

Sheperd, 2005) heeft aangetoond dat de karakteristieken van een CEO en zijn management,

in tegenstelling tot de beschermbaarheid van een product (Kakati, 2003), een positieve

impact hebben op het succes en de prestaties van zijn onderneming. Naarmate een

investeringsmanager meer ervaring heeft als ondernemer, zal hij een beter inzicht hebben in

deze feiten. Hierdoor zullen durfkapitalisten door middel van deze ervaring een bepaald

gedachtenpatroon opbouwen en dit toepassen tijdens het selectieproces van nieuwe

ondernemingen.

Daarom kunnen we de stelling poneren dat hoe meer ervaring een investeringsmanager

heeft als ondernemer, hoe groter zijn inzicht zal zijn over de impact die human capital

karakteristieken hebben op het succes van een hightech start-up en hoe meer belang hij zal

hechten aan deze karakteristieken tijdens het selecteren van nieuwe investeringen.

Hypothese 3b

Er zal een positieve relatie zijn tussen het aantal jaren ervaring als ondernemer en het

belang dat een investeringsmanager hecht aan team- en leiderschapskarakteristieken

als selectiecriterium.

Financiële ervaring

Investeringsmanagers met financiële ervaring hebben reeds gewerkt in een bank of een

accountancy onderneming. Deze durfkapitalisten hebben veel ervaring met de financiële

gegevens van een onderneming, zoals het financieel plan, de jaarrekening en de

boekhouding in het algemeen. Bovendien zullen investeringsmanagers ook trachten hun

portfolio op te bouwen zodanig dat deze binnen hun specifieke expertise ligt (Sapienza &

Gupta, 1994; Patzelt et al., 2009). Bijgevolg zullen investeringsmanagers bij het selecteren

van ondernemingen minder belang hechten aan de team- en leiderschapskarakteristieken

van een onderneming en meer aan financiële aspecten.

Hypothese 3c

Er zal een negatieve relatie zijn tussen het aantal jaren ervaring in de financiële sector

en het belang dat een investeringsmanager hecht aan team- en

leiderschapskarakteristieken als selectiecriterium.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

30

3.2.2. Opleiding

Humane wetenschappen

Een MBA opleiding wordt gezien als een manier waarop een manager zich kan ontwikkelen

om zijn carrièremogelijkheden uit te breiden (Cheng, 2001; Baruch & Leeming, 2001). Deze

opleiding voorziet een manager van de nodige vaardigheden en creëert op verschillende

vlakken een zekere waarde: ontwikkeling leiderschapscapaciteiten, opbouw van een

netwerk, uitbouw van een carrière, persoonlijke ontwikkeling en een verhoogde kennis van

het reilen en zeilen in een onderneming (McGraw & Tidwell, 2001; Boyatzis & Case, 1993).

Het feit dat groepsdiscussies en teambeslissingen niet meer weg te denken zijn uit de

hedendaagse werkomgeving heeft de nood aan kennis over de manier van samenwerken

sterk verhoogd (McGraw & Tidwell, 2001). Tijdens MBA opleidingen wordt er dan ook veel

belang gehecht aan het ontwikkelen van vaardigheden om efficiënt in team te kunnen

werken (Baruch & Leeming, 2001). Dit wordt niet enkel theoretisch uitgewerkt, maar ook

aangeleerd aan de hand van verschillende casestudies en projecten. Hierbij moeten

studenten samenwerken met individuen met een andere achtergrond, waardoor men

geconfronteerd zal worden met kwesties zoals: conflictsituaties, groepsdynamiek en -

samenstelling, communicatievaardigheden en timemanagement (McGraw & Tidwell, 2001).

Gebruikmakend van de learning theorie kunnen we stellen dat individuen, naargelang ze

meer in team moeten samenwerken, leren onderscheiden wat de factoren zijn van een

succesvolle samenwerking (Yang et al., 2009). Individuen met meer ervaring op dit vlak

zullen dan ook de waarde van een managementteam beter kunnen inschatten.

We kunnen dus argumenteren dat een investeringsmanager die een opleiding gehad heeft in

humane wetenschappen, meer inzicht zal hebben in de werking van een team. Dit impliceert

dat hij dus ook een beter inzicht zal hebben in de invloed van human capital op het succes

van een onderneming. Hierdoor zal een durfkapitalist met een MBA opleiding dan ook meer

belang hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken tijdens het selecteren van nieuwe

ondernemingen.

Hypothese 4a

Een investeringsmanager die een opleiding in humane wetenschappen heeft genoten

zal gemiddeld gezien meer belang hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken

als selectiecriterium.

Technische opleiding

Storey en Tether (1998) stellen in hun studie van nieuw-technologische ondernemingen in

Europa dat investeringsmanagers generaliter geconfronteerd worden met grote

onzekerheden op het vlak van commerciële, leidinggevende en technische haalbaarheid.

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

31

Een investeringsmanager die een technische opleiding genoten heeft, zal meer kennis

hebben omtrent de technische aspecten van een investering. Tegelijkertijd zullen

durfkapitalisten ook de risico‟s van een individuele investering zo veel mogelijk trachten te

beperken door een portfolio op te bouwen die binnen hun specifieke expertise ligt (Sapienza

& Gupta, 1994; Patzelt et al., 2009).

Bijgevolg verwachten we dat een investeringsmanager met een technische opleiding meer

expertise zal hebben op het technische domein en dus eerder onzekerheden op het vlak van

technische haalbaarheid zal kunnen evalueren. Bij het selecteren van een onderneming zal

een dergelijke durfkapitalist dus minder belang hechten aan team- en

leiderschapskarakteristieken en meer belang hechten aan aspecten zoals de

karakteristieken van de technologie of de beschermbaarheid van het product.

Hypothese 4b

Een investeringsmanager die een technische opleiding genoten heeft zal gemiddeld

gezien minder belang hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken als

selectiecriterium.

.

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

32

4. Opzet onderzoeksmethodologie

4.1. Steekproef

Op basis van een reeds bestaande dataset van 68 Europese hoogtechnologische VC

investeerders trachten we inzicht te krijgen in de eigenschappen van de

investeringsmanagers bij het selectieproces. De data werden verzameld door Knockaert M.

en collega‟s in 2003 en zijn uniek in hun soort, aangezien het de benodigde en

gedetailleerde informatie biedt, zowel voor de fondskarakteristieken van de VC als voor het

menselijk kapitaal van de investeringsmanager. Dit wordt niet voorzien door de vrij

beschikbare databases zoals VentureEconomics of VentureOne. De gebruikte dataset richt

zich op VC ondernemingen die investeren in hoogtechnologische ondernemingen die zich in

de vroege fase van ontwikkeling bevinden. Dit heeft als gevolg dat een dataset binnen een

specifiek land, met uitzondering van de Verenigde Staten, te klein zou zijn. Daarom werd er

voor gekozen om een internationale database op te stellen. Op basis van Eurostat

gegevens, werden 7 regio‟s uit Europa geselecteerd met de grootste R&D intensiteit en VC

aanwezigheid: Cambridge - Londen en regio (VK), Ile de France (Frankrijk), Vlaanderen

(België), Noord Holland (Nederland), Bavaria (Duitsland), Stockholm en regio (Zweden) en

Helsinki en regio (Finland). Vervolgens werd gebruik gemaakt van de EVCA om contacten te

leggen met investeringsmanagers (infra, p. 35). Gezien de hoge contributie zijn het

voornamelijk grote fondsen die lid zijn van deze vereniging. Daarom werden deze gegevens

aangevuld met informatie van lokale en nationale VC organisaties, overheidsinstanties en

academici met specifieke regionale ervaring en contacten om de vertekening zo klein

mogelijk te houden. Dit resulteerde in een populatie van 220 hoogtechnologische fondsen

die in een vroege fase investeren. Op basis van de omvang van het fonds en de

institutionele investeerders (private equity tak van een bank, privaat fonds, publiek fonds,

private en publieke vennootschappen) werd de populatie gestratificeerd in verschillende

groepen of subpopulaties. Binnen deze strata, werden in totaal 68 VC fondsen at random

gekozen. Hiervan waren 33 fondsen klein, 21 groot en 14 ervan waren megafondsen. De

gemiddelde leeftijd van een klein fonds is 6,15 jaar, van een groot en een mega fonds is dit

respectievelijk 6,05 en 15,64 jaar. Met betrekking tot de institutionele investeerders waren 6

fondsen een private equity tak van een bank, 9 waren publieke fondsen, 12 private en

publieke vennootschappen en de rest waren private fondsen.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

33

4.2. Dataverzameling

Tussen januari en december 2003 werden alle interviews door Knockaert M. en collega‟s

afgenomen. De gemiddelde tijdsduur van deze interviews bedroeg 90 minuten. Voorafgaand

aan een interview werd informatie verzameld over de algemene karakteristieken van het

fonds en het menselijk kapitaal van de investeringsmanager. Tijdens het interview werd de

correctheid hiervan gecontroleerd en waar mogelijk werd informatie toegevoegd. De

algemene karakteristieken omvatten gegevens omtrent de omvang van het fonds, het aantal

jaren sinds de oprichting, het aantal investeringsmanagers, de sector waarin geïnvesteerd

wordt, het percentage publiek kapitaal, de geografische focus, de gemiddelde

investeringsgrootte, het aantal investeringen sinds oprichting etc. Ook informatie omtrent het

menselijke kapitaal van de investeringsmanager werd verzameld: technische of commerciële

opleiding, zijn ervaring in consulting of in de VC industrie, academische, financiële,

commerciële of ondernemingservaring.

Tijdens het interview werd ook informatie over het selectiegedrag van de

investeringsmanager verzameld. De meest courante methode hiervoor is de post hoc

methode. Hierbij werd aan de investeringsmanager de vraag gesteld waarom hij had

geïnvesteerd in een specifiek project. Gezien de retrospectieve en subjectieve manier van

dataverzameling, is deze methode bijzonder gevoelig voor vertekening (Sheperd &

Zacharakis, 1999; Fischoff, 1982). Daarom hebben Knockaert en collega‟s geopteerd om

gebruik te maken van de conjoint analyse techniek (supra, p. 8). Hierbij krijgen de

investeringsmanagers 27 fictieve ondernemingsvoorstellen te zien die men evalueert op een

5-punts Likert schaal (1= slechte investeringsopportuniteit en ik zou zeker niet investeren; 5=

zeer grote investeringsopportuniteit en een grote kans op investeren). De profielen waren

samengesteld uit 12 attributen (team, ondernemer, contact met ondernemer, uniekheid van

het product, beschermbaarheid van het product, aanvaarding in de markt, platform

technologie, locatie, omvang en groei van de markt, tijd tot break-even en return on

investment). Ook werden op basis van vorige onderzoeken en in overleg met experten

inzake deze materie (2 investeringsmanagers, 1 business angel en 3 VC experts) de

verschillende niveaus van deze attributen vastgelegd. Hierbij werd gebruik gemaakt van een

gefractioneerd design, gebaseerd op Addelman‟s basisplannen om een orthogonaal

hoofdeffect te ontwerpen (Addelman, 1962). Dit resulteerde in de 27

ondernemingsvoorstellen die aan de respondenten werden voorgesteld. Vervolgens werd op

basis van hun scores, de utility score van elk attribuut afgeleid door middel van conjoint

analyse. Daarna werden importance scores berekend door de utility score van een

specifieke karakteristiek te delen door de som van alle utility scores. Zo kan men een goed

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

34

inzicht krijgen van het gewicht dat een bepaald selectiecriterium krijgt bij de

investeringsbeslissing van een venture capitalist.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

35

4.3. Variabelen

4.3.1. Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele is het belang dat een investeringsmanager tijdens het

selectieproces aan de human capital resources hecht. Deze variabele is de som van 2

verschillende importance scores: het belang van de eigenschappen van het team en het

belang van de ondernemer. In de ondernemingsvoorstellen, voorgelegd aan de

respondenten, werd het belang van de eigenschappen van het team gemeten op basis van

de graad van complementariteit (i.e. aanwezigheid van zowel technische als commerciële

vaardigheden) en de aanwezigheid van werkervaring (i.e. ten minste één van de

ondernemers heeft commerciële ervaring in dezelfde sector). Het belang van de ondernemer

daarentegen wordt bepaald aan de hand van zijn leiderschapscapaciteiten (i.e. hij kan

mensen motiveren en leiden) en zijn doorzettingsvermogen (i.e. de ondernemer kan blijven

volharden, zelfs in minder optimale situaties). Tabel 1 stelt de belangrijkste statistische

eigenschappen voor van deze 3 variabelen.

4.3.2. Onafhankelijke variabelen

A. Fondskarakteristieken

Bankfonds

De variabele bankfonds is een binaire variabele die de oorsprong van het fonds weergeeft.

Een waarde van 1 betekent dat het fonds van de VC onderneming een onderdeel is van de

private equity tak van een bank. In totaal zijn er 6 fondsen van deze vorm. Verder zijn 47 van

de 68 fondsen volledig privaat gefinancierd, 9 VC fondsen volledig met publieke middelen en

de resterende 12 zijn zowel door private als publieke fondsen gefinancierd.

Grootte fonds

De grootte van het fonds is de tweede fondskarakteristiek. De gemiddelde grootte van een

VC fonds bedraagt 269 miljoen euro, het kleinste fonds beschikt over 0,9 miljoen euro en het

grootste fonds 4.400 miljoen euro. Gebruikmakend van de EVCA classificatie kunnen we de

aantal

observatiesMinimum Maximum Gemiddelde

Standaard-

afwijking

Im_Leader_Team 68 6,28 52,98 24,49 10,41

Im_Leader 68 1,85 33,33 12,64 7,92

Im_Team 68 0,97 29,14 11,85 6,19

Tabel 1: Beschrijvende statistische eigenschappen afhankelijke variabele

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

36

fondsen indelen in kleine, grote en megafondsen. Hierbij worden VC ondernemingen met

een fondsgrootte tussen 100 miljoen en 250 miljoen euro beschouwd als groot.

Megafondsen hebben meer dan 250 miljoen euro voorhanden en kleine fondsen beheren

minder dan 100 miljoen euro. 33 van de 68 fondsen (= 48,5%) uit onze steekproef zijn kleine

fondsen, 21 zijn grote fondsen (= 30,9%) en 14 zijn megafondsen (=20,6%).

B. Karakteristieken investeringsmanager

ERVARING

Ervaring als investeringsmanager

Deze variabele geeft aan hoeveel jaren ervaring de durfkapitalist heeft als VC

investeringsmanager. In onze steekproef hebben de investeringsmanager gemiddeld 4,85

jaar ervaring in de VC industrie, met een minimum van 1 jaar en een maximum van 17 jaar

ervaring.

Ervaring als ondernemer

Ervaring als ondernemer geeft aan hoeveel jaren een investeringsmanager voorheen zelf

heeft gewerkt als ondernemer of als oprichter van een start-up. 15 van de 68 geïnterviewde

VC ondernemingen had ervaring als ondernemer, met een gemiddelde van 1,15 jaar en een

maximum van 20 jaar ervaring.

Financiële ervaring

Deze variabele geeft het aantal jaren aan dat de investeringsmanager reeds gewerkt heeft in

een bank of een accountancy onderneming. Slechts 7 van de 68 of 10% van de VC

investeerders uit de steekproef hadden geen financiële ervaring. Het gemiddeld aantal jaren

ervaring bedroeg 6,89 jaar en 35 jaar was het maximum aantal jaren ervaring.

OPLEIDING

Opleiding in de humane wetenschappen

Deze opleiding refereert naar alle MBA opleidingen alsook de opleidingen in kunst of sociale

wetenschappen (exclusief economie). Dit neemt de vorm aan van een dummyvariabele (1 =

ervaring in de humane wetenschappen, 0 = geen ervaring). In onze steekproef had 49% een

dergelijke opleiding genoten.

Technische opleiding

De variabele technische opleiding is ook een dummyvariabele waarbij het de waarde 1 krijgt

als de investeringsmanager een bachelor of masteropleiding genoten heeft in wiskunde,

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

37

natuurkunde of in de ingenieurswetenschappen. 36 van de 68 durfkapitalisten uit onze

steekproef heeft een dergelijke opleiding gevolgd.

4.3.3. Controlevariabelen

Op basis van voorgaande onderzoeken werden verschillende fondskarakteristieken

toegevoegd als controlevariabelen. Dit heeft als doel alternatieve verklaringen voor het

verschil in belang van human capital tijdens het selectieproces tegen te gaan.

Biotechnologie

Baeyens, Vanacker en Manigart (2006) stellen dat de karakteristieken van de ondernemer

en zijn team een relatief onbelangrijke rol spelen tijdens early-stage investeringen in

ondernemingen in de biotechnologie. Zij baseren zich hiervoor op de specifieke ontwikkeling

van biotech-ondernemingen waarbij tijdens de initiële fase, managementvaardigheden van

jonge biotech ondernemingen slechts ondergeschikt zijn aan de technologische ontwikkeling.

Hierdoor zullen investeringsmanagers minder belang hechten aan het team tijdens de initiële

fases van de investering zolang de leden van het team bereid zijn om zich aan te passen

naarmate de onderneming zich ontwikkelt (Baeyens et. al, 2006). In biotechnologische

ondernemingen zal de mogelijkheid om de technologie te beschermen ook belangrijker zijn

dan team- en leiderschapskarakteristieken. De variabele biotech werd in ons onderzoek

opgenomen als een dummyvariabele, waarbij de variabele de waarde 1 krijgt als de VC

onderneming actief is in biotech. In onze steekproef investeerden 39 van de 68 VC

ondernemingen of 57% in biotechnologie.

Leeftijd fonds

Een tweede controlevariabele werd ingevoerd voor de leeftijd van het VC fonds. Dit is het

aantal jaren dat een fonds reeds actief is. Gebruikmakend van de learning theorie kan

gesteld worden dat oudere VC fondsen meer ervaring en kennis zullen hebben met grotere

onzekerheden in early-stage hightech ondernemingen. Dit kan dus een invloed hebben op

hun selectiegedrag. In de VC literatuur werd de mogelijke link tussen de leeftijd van het

fonds en het selectiegedrag van de investeringsmanager reeds aangehaald (Hall & Tu,

2003). De gemiddelde leeftijd in onze steekproef is 8,06 jaar waarbij het oudste fonds 58 jaar

heeft en het jongste 1 jaar.

Verenigd Koninkrijk

Een laatste variabele die toegevoegd is, is voor VC ondernemingen met hun origine in het

Verenigd Koninkrijk. Verschillende auteurs hebben reeds de invloed van de locatie van de

VC onderneming onderzocht (Manigart, De Waele, Wright, Robbie, Desbrières, Sapienza,

Beekman, 2000; Zacharakis et al., 2007; Renko, Carsrud, Brännback, 2009). Daarenboven

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

38

stellen Manigart et al. (2000) dat er significante verschillen zijn tussen landen met betrekking

tot het VC selectieproces. Tijdens het verzamelen van informatie voor het evaluatieproces

van een toekomstige investering zijn de persoonlijkheid van de ondernemer, informatie van

het managementteam en persoonlijke referenties belangrijker voor netwerk-georiënteerde

landen, zoals Frankrijk en België, dan voor marktgeoriënteerde landen zoals het VK of de

VS. Ook vonden Lockett et al. (2002) dat VC ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk

minder geneigd zijn om te investeren in technologische ondernemingen tijdens de initiële

fase.

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

39

Mediaan Gemiddelde Standaardafwijking 1 2 3 4 5

Onafhankelijke variabelen

(1) Fondskapitaal 116,78 269,04 649,35 1,000

(2) ervaring als investeringsmanager 3,50 4,85 3,84 -0,089 1,000

(3) ervaring als ondernemer 0,00 1,15 3,00 -0.106 0,063 1,000

(4) Financiële ervaring 5,00 6,89 6,71 -0,102 0,509** -0,040 1,000

Controle variabelen

Leeftijd fonds 5,00 8,06 9,45 0,414** 0,252* -0,103 0,206 1,000

Afhankelijke variabele

Belang van team- en

leiderschapskarakteristieken

21,81 24,89 10,42 0,124 0.068 -0,028 0,376** 0,029

Tabel 2: Beschrijvende statistiek en correlatie van de continue variabelen

* . De correlatie is significant op het 5% significantieniveau (2-zijdig), n=68

**. De correlatie is significant op het 1% significantieniveau (2-zijdig), n=68

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

40

5. Resultaten

In Tabel 2 worden de beschrijvende statistieken en correlatiecoëfficiënten van de continue

variabelen gepresenteerd. Gebruikmakend van de methode van Janssens, Wijnen, De

Pelsmacker & Van Kenhove (2008) kunnen we besluiten dat er geen gevaar op

multicollineariteit is. De Pearson correlatie tussen de afhankelijke variabelen overschrijdt

nooit de waarde 0,6. Ook is de condition index kleiner dan 30 (met een maximale waarde

van 11,406) en zijn alle tolerantiewaardes groter dan 0,30 (met een minimum van 0,382). De

hypotheses werden getest op basis van de kleinstekwadratenmethode regressieanalyse. Er

werden verschillende diagnosetesten uitgevoerd om na te gaan of de assumpties, die het

succes van een regressieanalyse bepalen, niet werden geschonden. Zo bleek uit de visuele

inspecties van histogrammen dat de lineaire relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke

variabele de correcte functionele vorm was. Verder werden de residuen ook getest op hun

onafhankelijkheid, normaliteit en homoscedasticiteit. Hierbij werden alle noodzakelijke

voorwaarden voldaan.

In Tabel 3 kan de uitkomst van de regressieanalyse gevonden worden. In het basismodel

werden enkel 3 controlevariabelen als onafhankelijke gebruikt: biotechnologie, leeftijd fonds

en Verenigd Koninkrijk. Dit model is echter niet statistisch significant. Na het toevoegen van

de fondskarakteristieken, bankfonds en de grootte van het fonds verhoogt de

verklaringskracht van het model (adjusted R² = 0,029), maar is het model nog altijd niet

statistisch significant. Het basis model dat de human capital karakteristieken bevat, is

daarentegen wel statisch significant op het 10% significantieniveau. Dit model verklaart ook

10,1% van de totale variantie. Het volledige model is significant op het 5% significantieniveau

en 18,9% van de totale variantie wordt verklaard. Gezien het feit dat de significantie en de

verklaringskracht van het model steeds verhoogt, wijst dit er op dat zowel

fondskarakteristieken als human capital belangrijk zijn om het belang te verklaren dat een

investeringsmanager hecht aan team- en leiderschapskarakteristieken.

Hypothese 1 stelt dat VC ondernemingen die gefinancierd worden door bankfondsen meer

belang zullen hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken tijdens het selectieproces.

Deze hypothese wordt door ons model beaamd (β = 0,291 en p < 0,05). De tweede

hypothese die in deze masterproef werd gesteld, voorziet dat grotere VC ondernemingen

een grotere interesse zullen hebben voor de team- en leiderschapskarakteristieken van een

investering. Het resultaat van de regressieanalyse steunt deze hypothese ( β = 0,238 en p

<0,10).

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

41

De hypothese van de karakteristieken van de investeringsmanager worden echter niet

bevestigd. Hypothese 3a voorziet een positieve relatie tussen het aantal jaren ervaring als

investeringsmanager en het belang dat hij hecht aan de team- en

leiderschapskarakteristieken bij het selecteren van nieuwe investeringen. Het model vindt

echter geen significante relatie voor deze hypothese (p > 0,10). Hypothese 3b stelt dat er

een relatie is tussen het aantal jaren ervaring als ondernemer en het belang dat gehecht

wordt aan de team- en leiderschapskarakteristieken. Deze relatie wordt echter niet gesteund

door de regressieanalyse (β= 0,037 en p > 0,10). Hypothese 3c veronderstelde een

negatieve relatie tussen het aantal jaren ervaring in de financiële sector en het belang dat

een investeringsmanager hecht aan team- en leiderschapskarakteristieken. Tegen de

verwachtingen in had de variabele financiële ervaring geen negatieve, maar een positieve

relatie met het belang van team- en leiderschapskarakteristieken. Dit betekent dat

investeringsmanager met meer ervaring in de financiële sector ook meer belang zullen

hechten aan het managementteam bij het selecteren van een onderneming. Deze

opmerkelijke bevinding zou vanuit 2 perspectieven kunnen verklaard worden. Ten eerste is

financiële ervaring minder relevant bij de oprichting van een nieuwe start-up. Technische en

commerciële ervaring zijn veel nuttiger tijdens de initiële fase van een onderneming.

Hierdoor is het mogelijk dat deze investeringsmanagers meer belang zullen hechten aan het

selectieproces en het uitkiezen van een onderneming waarbij reeds commerciële en

technische ervaring aanwezig is. Een tweede verklaring voor deze bevinding zou gevonden

kunnen worden door gebruik te maken van de principaal-agent theorie (supra, p. 17). Hierbij

wordt gesteld dat investeringsmanagers een risico lopen omwille van informatie-asymmetrie.

Bovendien vertonen investeringen in hoogtechnologische start-up ondernemingen ook een

hogere risicograad. Normaal gezien zal een investeringsmanager dit gecumuleerde risico

compenseren door middel van een hogere opbrengst. In de literatuur werd echter gevonden

dat banken zeer risico-avers zijn (Winton, 2003; Mayer et al., 2005). Dit zou er op kunnen

wijzen dat banken, in plaats van een hoger rendement te eisen prefereren het risico te

beperken door die onderneming te kiezen die reeds de nodige ervaring heeft. Dit zou dus

kunnen verklaren waarom investeringsmanagers met meer financiële ervaring, meer belang

zullen hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken tijdens het selectieproces.

Hypothese 4a stelt dat indien een investeringsmanager een opleiding in humane

wetenschappen heeft genoten, hij meer aandacht zal hebben voor de team- en

leiderschapskarakteristieken tijdens het selectieproces. Ook deze relatie wordt echter niet

gevonden door ons regressiemodel (β= -0,101). Een investeringsmanager met een

technische opleiding zou, volgens hypothese 4b, ook minder belang hechten aan team- en

leiderschapskarakteristieken als selectiecriterium. Het regressiemodel vond echter ook geen

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

42

significante impact van deze variabele (β= -0,173). Bovendien hebben ook de

controlevariabelen, biotechnologie, leeftijd fonds, Verenigd Koninkrijk ook geen significante

impact op het belang dat gehecht wordt aan de karakteristieken van een ondernemer en zijn

team. De respectievelijke β waarden zijn: -0,083 ; -0,184 en -0,193.

Samengevat kunnen we stellen dat de regressieanalyse heeft uitgewezen dat voornamelijk

de fondskarakteristieken en niet zozeer de karakteristieken van de investeringsmanager een

invloed hebben op het belang dat een durfkapitalist hecht aan team- en

leiderschapskarakteristieken.

Page 52: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

43

Basis- model

Basismodel + fonds-

karakteristieken

Basismodel + Human capital

karakteristieken

Volledig model

Fondskarakteristieken

bankfonds 0,247* 0,291**

Grootte fonds 0,126 0,238*

Karakteristieken investeringsmanager

ERVARING

Ervaring als investeringsmanager

-0,141 -0,034

Ervaring als ondernemer -0,009 0,037

Financiële ervaring 0,432**** 0,449****

OPLEIDING

Opleiding in de humane wetenschappen

-0,089 -0,101

Technische opleiding -0,158 -0,173

Controlevariabelen

Biotechnologie -0,94 -0,089 -0,116 -0,083

Leeftijd fonds 0,53 -0,06 0,012 -0,184

Verenigd Koninkrijk -0,165 -0,149 -0,188 -0,193

Constant 25,890**** 25,428**** 26,520**** 24,443****

Model

F-statistiek 0,789 1,405 1,941* 2,563**

R² 0,036 0,102 0,208 0,31

adjusted R² -0,01 0,029 0,101 0,189

Significantieniveau: * p < 0,10; ** p < 0,05; *** p < 0,01; **** p < 0,0001, n=68

Tabel 3: Regressieanalyse voor het belang van Team- en managementkarakteristieken

Page 53: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

44

6. Conclusies

Vele onderzoekers hebben reeds onderzocht welke impact VC financiering heeft op een

onderneming (Zacharakis & Meyer, 1998). Ook werden de selectiecriteria die

investeringsmanager gebruiken tijdens hun evaluatieproces van naderbij bekeken (Tyebjee

& Bruno, 1984; MacMillan et al., 1985; Muzyka et al., 1996; Franke et al., 2008). Hierbij is

gebleken dat de karakteristieken van de ondernemer en zijn team zeer belangrijk zijn tijdens

het selectieproces (Tyebjee & Bruno, 1984). Meer recent onderzoek toonde aan dat er een

zekere mate van heterogeniteit is bij het selecteren van nieuwe ondernemingen (Knockaert,

Clarysse, Wright, 2010). Weinig of geen onderzoek werd echter uitgevoerd naar de oorzaken

van de heterogeniteit in het selectieproces. In deze masterproef hebben we getracht deze

lacune te vullen. Hierbij wordt de bestaande theorie aangevuld met een studie die de

determinanten bepaalt die het belang beïnvloeden dat een investeringsmanager zal hechten

aan de team- en leiderschapskarakteristieken van een onderneming. Door middel van een

kleinste kwadraten regressieanalyse werd er gevonden dat fondskarakteristieken een

significante impact hebben. Tegen de verwachtingen in bleken de karakteristieken van de

investeringsmanager relatief weinig invloed te hebben op het belang dat hij hecht aan team-

en leiderschapskarakteristieken.

Gebruikmakend van de principaal-agent theorie werden de hypothesen over de impact van

de fondskarakteristieken opgebouwd. De hypothese dat investeringsmanagers die

gefinancierd worden door bankfondsen, meer belang zullen hechten aan het human capital

van een onderneming werd beaamd. Dit impliceert dat gezien de vaststelling dat

bankfondsen meer risico-avers zijn, ze ook meer belang zullen hechten aan team- en

leiderschapskarakteristieken om zo het waargenomen risico te beperken. Ten tweede heeft

deze masterproef ook aangetoond dat VC fondsen, die een groter fonds ter beschikking

hebben, team- en leiderschapskarakteristieken belangrijker zullen vinden dan hun collega‟s

met een kleiner fonds. Dit houdt in dat investeringsmanagers, met een groter fonds, grotere

risico‟s lopen en deze zullen trachten te beperken door ondernemingen te kiezen met een

kwalitatief managementteam.

Met betrekking tot de human capital karakteristieken van de investeringsmanager werden

geen significante verbanden gevonden die consistent waren met onze hypothesen.

Verrassend genoeg kon er dus geen verband gevonden worden tussen het aantal jaren

ervaring als investeringsmanager en het belang dat een investeringsmanager hecht aan

team- en leiderschapskarakteristieken. Ondanks het feit dat naargelang

investeringsmanagers meer ervaring hebben, ze een beter inzicht verwerven in wat de

Page 54: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

45

geschikte karakteristieken zijn van een succesvolle hightech start-up, zullen

investeringsmanagers dus niet noodzakelijk meer belang hechten aan een ondernemer en

zijn team. Een durfkapitalist met meer ervaring als ondernemer zal ook niet meer belang

hechten aan de team- en leiderschapskarakteristieken van potentiële investeringen.

Ondernemers zouden nochtans uit ervaring moeten gemerkt hebben dat een complementair

team en een competente ondernemer een grote impact hebben op de slaagkansen van een

start-up. Deze ervaring wordt echter niet vertaald in een hoger belang voor het team en de

ondernemer tijdens het selectieproces. Een gedeeltelijke verklaring kan gegeven worden aan

de hand van de bevindingen van Sheperd, Zacharakis, Baron (2003). In hun studie vonden

ze dat meer ervaring niet noodzakelijk beter is. Ervaring vertoont volgens hen een kromlijnig

effect ten opzichte van de kwaliteit van het VC beslissingsproces. Dit betekent dat

investeringsmanagers, met zeer weinig of zeer veel ervaring, minder doeltreffende of

betrouwbare processen gebruiken tijdens hun selectieproces. Zo zouden

investeringsmanagers met veel ervaring overmoed vertonen waardoor ze vast komen te

zitten in hun eigen gedachtegang. Hierdoor zijn ze niet meer in staat hun beslissingsproces

te verbeteren. Verder stellen Sheperd et al. (2003) dat het beslissingsproces minder

kwalitatief zal worden na 14 jaar. Aangezien slechts een kleine minderheid van de

investeringsmanagers in onze steekproef meer dan 14 jaar ervaring heeft (± 6% bij ervaring

als investeringsmanager en 1,5% bij ervaring als ondernemer) , zal deze theorie dus slechts

een deel van het probleem verklaren.

Een derde hypothese, was dat investeringsmanagers met meer financiële ervaring minder

belang zullen hechten aan team- en leiderschapskarakteristieken. Tegen de verwachtingen

in werd deze relatie niet gesteund, maar werd er een positief verband gevonden tussen

financiële ervaring en onze afhankelijke variabele. Deze opmerkelijke bevinding zou vanuit 2

perspectieven kunnen verklaard worden. Ten eerste zouden we kunnen stellen dat

investeringsmanagers met financiële ervaring minder ervaring bezitten die nuttig kan zijn bij

de oprichting van een onderneming. Bijgevolg zal men zich dan ook specialiseren in het

selecteren van goede investeringen waarbij het managementteam reeds compleet is. Ten

tweede kan de risico-averse aard van financiële investeringsmanagers er voor zorgen dat ze

prefereren het risico te beperken. Dit zouden ze kunnen doen door die ondernemingen te

kiezen die reeds de nodige ervaring bezitten. Deze 2 redenen zouden dus kunnen verklaren

waarom investeringsmanagers met meer financiële ervaring, net meer belang hechten aan

team- en leiderschapskarakteristieken tijdens het selectieproces.

Verder kan ook nog gesteld worden dat er geen verband gevonden werd tussen de opleiding

die een investeringsmanager genoten heeft en de heterogeniteit van zijn selectieproces.

Noch een opleiding in humane wetenschappen, noch een technische opleiding had een

Page 55: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

46

significante invloed op het belang dat durfkapitalisten hechten aan human capital van een

onderneming bij het selecteren van nieuwe investeringen.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

47

7. Implicaties en beperkingen

Deze masterproef heeft getracht een inzicht te geven in de determinanten die het

selectieproces van een investeringsmanager beïnvloeden en het belang dat hij hierbij hecht

aan team- en leiderschapskarakteristieken. Desondanks zijn er enkele beperkingen die we

moeten aanhalen.

Ten eerste kan de grootte van de steekproef als een beperking worden aangehaald. De

relatief kleine steekproef van 68 investeringsmanagers kan een invloed hebben op de

uitkomst van het opgestelde model (Raudays & Jain, 1991). Het zou dus interessant kunnen

zijn om op basis van een grotere steekproef de gevonden verbanden te bevestigen.

Een tweede beperking kan voortkomen uit de gekozen doelgroep. Knockaert en collega‟s

hebben er namelijk voor geopteerd om enkel Europese VC ondernemingen op te nemen in

de database. Verschillende auteurs hebben reeds de verschillen tussen de Amerikaanse VC

industrie en zijn Europese tegenhanger aangehaald (Martin et al., 2002; Bottazzi & Da Rin,

2002; Lockett et al., 2002). Het zou dus interessant kunnen zijn om op basis van een

Amerikaanse database na te gaan welke determinanten een significante invloed uitoefenen

op het selectiegedrag van een investeringsmanager. Ook is er geen informatie over het

specifieke human capital van de ondernemer. Vorig onderzoek heeft reeds aangetoond dat

dit een invloed kan hebben op het selectieproces van een investeringsmanager omwille van

het similarity effect (Franke et al., 2006). Het kan dus interessant zijn om dit ook te

incorporeren in de database en de onderlinge relaties te onderzoeken.

Een derde potentiële beperking van deze masterproef is de vraag of het selectiegedrag dat

voortvloeit uit conjoint analyse overeenkomt met de investeringsbeslissingen in de praktijk.

Hoewel conjoint analyse bepaalde tekortkomingen van andere praktijken van

gegevensverzameling heeft overwonnen (Sheperd & Zacharakis, 1999), blijven er toch

enkele problemen. Zo hebben verschillende onderzoekers gewezen op de verschillen tussen

het selectieproces en de -criteria die een investeringsmanager beweert te gebruiken en wat

hij effectief in de praktijk toepast (Sheperd, 1999). Een mogelijke reden hiervoor is dat

investeringsmanagers misschien niet voldoende inzicht hebben in hun eigen cognitieve

denkpatroon. Vooral als de te verwerken informatie zeer groot wordt, zullen durfkapitalisten

moeilijker inzicht krijgen in hun eigen beslissingsproces (Zacharakis & Meyer, 1998). Een

tweede reden die aangehaald wordt om dit verschil te verklaren, komt voort uit het feit dat

investeringsmanagers veel informatie in korte tijd moeten verwerken. Zacharakis & Sheperd

(2001) stellen dat naarmate er meer informatie beschikbaar is, investeringsmanagers

geloven dat ze betere beslissingen zullen maken. Tegelijkertijd wordt het echter moeilijker

Page 57: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

48

om beslissingen te nemen. Bijgevolg heeft dit een negatieve invloed op de consistentie van

het beslissingsproces. Investeringsmanagers zullen hierdoor moeilijker hun eigen

beslissingsproces kunnen doorgronden.

Ten vierde werd er tijdens de dataverzameling slechts 1 investeringsmanager per VC fonds

geïnterviewd. Door verschillende investeringsmanagers uit een VC fonds te interviewen is

het misschien mogelijk om de heterogeniteit binnen een VC onderneming, inzake

selectiecriteria, na te gaan. Ook kan men een beter inzicht vormen in de relatie tussen het

human capital van een investeringsmanager en zijn investeringsgedrag. Dit zou ook

misschien kunnen helpen verklaren waarom fondskarakteristieken wel en de karakteristieken

van de investeringsmanager geen significante invloed hebben op het belang dat men hecht

aan team- en leiderschapskarakteristieken. Door verschillende durfkapitalisten uit eenzelfde

VC onderneming te interviewen, kan men een beter onderscheid maken tussen de

selectiecriteria beïnvloed door fondskarakteristieken en de selectiecriteria beïnvloed door de

human capital karakteristieken van de investeringsmanager.

Ondanks deze mogelijke beperkingen biedt deze masterproef toch een interessant inzicht in

de heterogeniteit van het VC selectiegedrag. Deze studie biedt dan ook enkele belangrijke

implicaties voor investeringsmanagers, hightech ondernemers en beleidsvormers.

Ten eerste, hebben de bevindingen in deze masterproef een aantal implicaties voor VC

ondernemingen. De resultaten kunnen VC fondsen helpen een beter inzicht te krijgen in de

determinanten van hun eigen selectiecriteria en meer specifiek het belang dat gehecht wordt

aan team- en leiderschapskarakteristieken. Er werd namelijk gevonden dat de

fondskarakteristieken grootte van het VC fonds en de afkomst van het VC fonds een

significante impact hebben op het investeringsproces van een investeringsmanager. Dit kan

van nut zijn bij het verwerven van nieuwe fondsen. Verder werd er ook, tegen de

verwachtingen in, weinig of geen invloed gevonden van het human capital van de

investeringsmanager op het belang dat hij hecht aan het human capital van een investering.

In dit onderzoek werd er enkel een positief verband gevonden tussen de financiële ervaring

van een investeringsmanager en het belang van een ondernemer en zijn team. Noch

ervaring als ondernemer of investeringsmanager, noch een opleiding in technologische of

humane wetenschappen vertekenden het belang dat een investeringsmanager hecht aan

team- en leiderschapskarakteristieken. Deze bevinding zou VC fondsen misschien kunnen

helpen tijdens het rekruteren van investeringsmanagers.

Ook voor hightech ondernemers zijn de bevindingen uit deze masterproef interessant. Deze

studie biedt ondernemers namelijk het nodige inzicht in het selectieproces van VC fondsen

en hun selectiecriteria. Ook zullen entrepreneurs beter begrijpen hoe het human capital van

Page 58: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

49

een durfkapitalist en de karakteristieken van zijn fonds zijn selectiegedrag met betrekking tot

team- en leiderschapskarakteristieken beïnvloedt. Hierdoor zal een nieuwe onderneming

beter in staat zijn het gepaste VC fonds aan te spreken, waardoor de kansen op financiering,

maar ook op succes zullen stijgen. Bijvoorbeeld, een start-up onderneming waarvan het

product niet kan beschermd worden en de financiële opbrengsten zeer moeilijk in te schatten

zijn, maar waarbij de ondernemer zeer bekwaam en het managementteam complementair is,

zal een grotere kans hebben om financiering te verkrijgen bij grote VC fondsen die zelf

gefinancierd zijn door bankfondsen. Hierbij moet ook vermeld worden dat ook de juiste

investeringsmanager aanspreken een invloed zal uitoefenen. Gezien de vele

investeringsvoorstellen waarmee een VC investeerder geconfronteerd wordt, kan het van

belang zijn om als ondernemer direct de juiste investeringsmanager aan te spreken.

Ten derde, kan deze masterproef ook interessant zijn voor beleidsvormers. VC fondsen

zullen namelijk de marktimperfectie waardoor hightech start-up ondernemingen geen

financiering verkrijgen, tegemoet komen. Hightech ondernemingen worden gezien als

drijfkracht van innovatie en economische groei en zijn dan ook van zeer groot

maatschappelijk belang. Het inzien van de determinanten van financiering door

beleidsvormers is dan ook zeer belangrijk. Zo kan publieke financiering op een goede manier

ingezet worden om start-up ondernemingen met een gebrek aan risicodragend vermogen te

financieren en zo technologische vernieuwing en economische groei te stimuleren.

Page 59: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

50

8. Literatuurlijst

Addelman, S. (1962). Orthogonal Main-Effect Plans for Asymmetrical Factorial Experiments.

Technometrics 4(1): 21-&.

Almus, M. en E. A. Nerlinger (1999). Growth of new technology-based firms: which factors

matter? Small Business Economics 13(2): 141-154.

Amit, R., J. Brander en C. Zott (1998). Why do venture capital firms exist? theory and

canadian evidence. Journal of Business Venturing 13(6): 441-466.

Amit, R., L. Glosten en E. Muller (1990). Entrepreneurial ability, venture investments, and

risk sharing. Management Science 36(10): 1232-1245.

Andrews, A. O. en T. M. Welbourne (2000). The people/performance balance in IPO firms:

The effect of the chief executive officer's financial orientation. Entrepreneurship Theory and

Practice 25(1): 93-106.

Baeyens, K., T. Vanacker en S. Manigart (2006). Venture capitalists' selection process: the

case of biotechnology proposals. International Journal of Technology Management 34(1-2):

28-46.

Baruch, Y. en A. Leeming (2001). The added value of MBA studies–graduates‟ perceptions.

Personnel Review 30(5): 589-602.

Baum, J. A. C. en B. S. Silverman (2004). Picking winners or building them? Alliance,

intellectual, and human capital as selection criteria in venture financing and performance of

biotechnology startups. Journal of Business Venturing 19(3): 411-436.

Becker, G. S. (1975). Human capital: a theoretical and empirical analysis. Chicago University

Press 2.

Bliss, R. T. (1999). A venture capital model for transitioning economies: the case of Poland.

Venture capital 1(3): 241-257.

Boocock, G. en M. Woods (1997). The evaluation criteria used by venture capitalists:

evidence from a UK venture fund. International Small Business Journal 16(1): 36.

Page 60: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

51

Boone, C., B. Brabander en A. Witteloostuijn (1996). Ceo Locus of Control and Small Firm

Performance: an Integrative Framework and Empirical Test*. Journal of Management

Studies 33(5): 667-700.

Bottazzi, L. en Da Rin (2002). Venture capital in Europe and the financing of innovative

companies. Economic policy 17(34): 229.

Boyatzis, R. E. en A. R. Case (1993). Research article: the impact of an MBA programme on

managerial abilities. Journal of management development 8(5): 66-77.

Bygrave, W. D. (1987). Syndicated investments by venture capital firms: A networking

perspective. Journal of Business Venturing 2(2): 139-154.

Bygrave, W. D. en J. A. Timmons (1992). Venture capital at the crossroads. Boston, Harvard

Business School Pr.

Cable, D. M. en S. Shane (1997). A Prisoner's Dilemma Approach to Entrepreneur-Venture

Capitalist Relationships. The Academy of Management Review 22(1): 142-176.

Carpenter, R. E. en B. C. Petersen (2002). Capital Market Imperfections, High-Tech

Investment, and New Equity Financing. The Economic Journal 112(477): F54-F72.

Cheng, E. W. L. (2001). Test of the MBA knowledge and skills transfer. The International

Journal of Human Resource Management 11(4): 837-852.

Child, J. (1972). Organizational structure, environment and performance: The role of

strategic choice. Sociology 6(1): 1.

Clercq, D. D. en H. J. Sapienza (2005). When do venture capital firms learn from their

portfolio companies? Entrepreneurship Theory and Practice 29(4): 517-535.

Cochrane, J. H. (2005). The risk and return of venture capital. Journal of financial economics

75(1): 3-52.

Colombo, M. G. en L. Grilli (2005). Founders' human capital and the growth of new

technology-based firms: A competence-based view. Research Policy 34(6): 795-816.

Page 61: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

52

Colombo, M. G., L. Grilli en C. Verga (2007). High-tech Start-up Access to Public Funds and

Venture Capital: Evidence from Italy. International Review of Applied Economics 21(3): 381-

402.

Cooney, T. M. (2005). Editoral: What is an entrepreneurial Team. International Small

Business Journal 23(3): 226-235.

Cox Jr, T. H. en S. Blake (1991). Managing cultural diversity: implications for organizational

competitiveness. Executive (19389779) 5(3): 45-56.

Cyr, L. A., D. E. Johnson en T. M. Welbourne (2000). Human resources in initial public

offering firms: Do venture capitalists make a difference? Entrepreneurship Theory and

Practice 25(1): 77-92.

Davis, T. J. en J. C. Stetson (1985). Creating successful venture-backed companies. Journal

of Business Strategy 5(3): 45-58.

De Carvalho, A. G. en C. W. Calomiris (2008). Venture capital as human resource

management. Journal of economics and business 60(3): 223.

De Clercq, D. en D. Dimov (2008). Internal Knowledge Development and External

Knowledge Access in Venture Capital Investment Performance. Journal of Management

Studies 45(3): 585-612.

De Clercq, D. en H. J. Sapienza (2001). The creation of relational rents in venture capitalist-

entrepreneur dyads. Venture capital 3(2): 107.

Delmar, F. en S. Shane (2006). Does experience matter? The effect of founding team

experience on the survival and sales of newly founded ventures. Strategic organization 4(3):

215.

Denis, D. J. (2004). Entrepreneurial finance: an overview of the issues and evidence. Journal

of Corporate Finance 10(2): 301-326.

Dimov, D., D. A. Shepherd en K. M. Sutcliffe (2007). Requisite expertise, firm reputation, and

status in venture capital investment allocation decisions. Journal of Business Venturing

22(4): 481-502.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

53

Dimov, D. P. en D. A. Shepherd (2005). Human capital theory and venture capital firms:

exploring "home runs" and "strike outs". Journal of Business Venturing 20(1): 1-21.

Dyer, J. H. en H. Singh (1998). The relational view: Cooperative strategy and sources of

interorganizational competitive advantage. The Academy of Management Review 23(4): 660-

679.

Elango, B., V. H. Fried, R. D. Hisrich, et al. (1995). How venture capital firms differ. Journal

of Business Venturing 10(2): 157-179.

Feeser, H. R. en G. E. Willard (1990). Founding strategy and performance: A comparison of

high and low growth high tech firms. Strategic Management Journal 11(2): 87-98.

Fiet, J. O. (1995). Risk avoidance strategies in venture capital markets. Journal of

Management Studies 32(4): 551-574.

Filley, A. C., R. J. House en S. Kerr (1976). Managerial Process and Organizational

Behavior. Glenview, IL, Scott, Foresman.

Fischoff, B. (1982). For those condemned to study the past: Heuristics and biases in

hindsight. cambridge university press.

Franke, N., M. Gruber, D. Harhoff, et al. (2006). What you are is what you like--similarity

biases in venture capitalists' evaluations of start-up teams. Journal of Business Venturing

21(6): 802-826.

Franke, N., M. Gruber, D. Harhoff, et al. (2008). Venture Capitalists' Evaluations of Start-Up

Teams: Trade-Offs, Knock-Out Criteria, and the Impact of VC Experience. Entrepreneurship

Theory and Practice 32(3): 459-483.

Fried, V. H. en R. D. Hisrich (1994). Toward a model of venture capital investment decision

making. Financial management 23(3): 28-37.

Gifford, S. (1997). Limited attention and the role of the venture capitalist. Journal of Business

Venturing 12(6): 459-482.

Page 63: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

54

Gompers, P., A. Kovner en J. Lerner (2009). Specialization and Success: Evidence from

Venture Capital. Journal of Economics & Management Strategy 18(3): 817-844.

Gompers, P. A. en J. Lerner (2004). The venture capital cycle, The MIT Press.

Gupta, A. en H. J. Sapienza (1988). The pursuit of diversity by venture capital firms:

antecedents and implications. Frontiers of Entrepreneurship Research 8: 290-302.

Gupta, A. K. en H. Sapienza (1992). Determinants of venture capital firms' preferences

regarding the industry diversity and geographic scope of their investments. Journal of

Business Venturing 7(5): 347.

Hall, G. en C. Tu (2003). Venture capitalists and the decision to invest overseas. Venture

capital 5(2): 181.

Hall, J. en C. W. Hofer (1993). Venture capitalists' decision criteria in new venture evaluation.

Journal of Business Venturing 8(1): 25-42.

Hambrick, D. C. en P. A. Mason (1984). Upper Echelons: The Organization as a Reflection

of Its Top Managers. The Academy of Management Review 9(2): 193-206.

Hayward, M. L. A. (2002). When do firms learn from their acquisition experience? Evidence

from 1990 to 1995. Strategic Management Journal 23(1): 21-39.

He, L. (2008). Do founders matter? A study of executive compensation, governance structure

and firm performance. Journal of Business Venturing 23(3): 257-279.

Heirman, A. en B. Clarysse (2005). The imprinting effect of initial resources and market

strategy on the early growth path of start-ups. Academy of Management.

Hellmann, T. en M. Puri (2002). Venture Capital and the Professionalization of Start-Up

Firms: Empirical Evidence. The Journal of Finance 57(1): 169-197.

Hitt, M. A. (1994). Human capital and strategic competitiveness in the 1990s. Journal of

management development 13(1): 35.

Page 64: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

55

Inkpen, A. C. en A. Dinur (1998). Knowledge Management Processes and International Joint

Ventures. Organization Science 9(4): 454-468.

Janssens, W., P. de Pelsmacker, K. Wijnen, et al. (2008). Marketing research with SPSS,

Prentice Hall.

Kakati, M. (2003). Success criteria in high-tech new ventures. Technovation 23(5): 447-457.

Kamm, J. B. en A. J. Nurick (1993). The stages of team venture formation: A decision-

making model. Entrepreneurship Theory and Practice 17: 17-17.

Kaplan, S. N. en P. Stromberg (2001). Venture Capitalists As Principals: Contracting,

Screening, and Monitoring. National Bureau of Economic Research Working Paper Series

No. 8202.

Kaplan, S. N. en P. E. R. Stromberg (2004). Characteristics, Contracts, and Actions:

Evidence from Venture Capitalist Analyses. The Journal of Finance 59(5): 2177-2210.

Kim, D. H. (1993). The link between individual and organizational learning. Sloan

Management Review 33(1): 37-50.

Klonowski, D. (2007). The venture capital investment process in emerging markets: Evidence

from Central and Eastern Europe. International Journal of Emerging Markets 2(4): 361-382.

Knockaert, M., B. Clarysse en M. Wright (2010). The extent and nature of heterogeneity of

venture capital selection behaviour in new technology-based firms. R&D Management 40(4):

357-371.

Knockaert, M., B. Clarysse, M. Wright, et al. (2010). Agency and similarity effects and the

VCs attitude towards academic spin-out investing. The Journal of technology transfer 35(6):

567.

Knockaert, M., A. Lockett, B. Clarysse, et al. (2006). Do human capital and fund

characteristics drive follow-up behaviour of early stage high-tech VCs? International Journal

of Technology Management 34(1): 7.

Page 65: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

56

Kolb, D. A., R. E. Boyatzis en C. Mainemelis (2001). Experiential learning theory: Previous

research and new directions. Perspectives on thinking, learning, and cognitive styles: 227-

247.

Kortum, S. en J. Lerner (2000). Assessing the contribution of venture capital to innovation.

The Rand Journal of Economics 31(4): 674-692.

Krishnan, H. A., A. Miller en W. Q. Judge (1997). Diversification and top management team

complementarity: is performance improved by merging similar or dissimilar teams? Strategic

Management Journal 18(5): 361-374.

Lange, J., B. Leleux en B. Surlemont (2003). Angel Networks for the 21st Century: An

Examination of Practices of Leading Networks in Europe and the U.S. Journal of Private

Equity 6(2): 18.

Levitt, B. en J. G. March (1988). Organizational Learning. Annual Review of Sociology 14:

319-340.

Lockett, A., G. Murray en M. Wright (2002). Do UK venture capitalists still have a bias

against investment in new technology firms. Research Policy 31(6): 1009-1030.

Macmillan, I. C., R. Siegel en P. N. S. Narasimha (1985). Criteria used by venture capitalists

to evaluate new venture proposals. Journal of Business Venturing 1(1): 119-128.

MacMillan, I. C., L. Zemann en P. Subbanarasimha (1987). Criteria distinguishing successful

from unsuccessful ventures in the venture screening process. Journal of Business Venturing

2(2): 123-137.

Manigart, S., K. De Waele*, M. Wright, et al. (2000). Venture capitalists, investment appraisal

and accounting information: a comparative study of the USA, UK, France, Belgium and

Holland. European Financial Management 6(3): 389-403.

Manigart, S. en M. Meuleman (2004). Financing entrepreneurial companies. Brussels,

Larcier.

Manigart, S. en C. Struyf (1997). Financing high technology startups in Belgium: An

explorative study. Small Business Economics 9(2): 125-135.

Page 66: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

57

March, J. G. en Z. Shapira (1987). Managerial Perspectives on Risk and Risk Taking.

Management Science 33(11): 1404-1418.

Martin, R., P. Sunley en D. Turner (2002). Taking risks in regions: the geographical anatomy

of Europe's emerging venture capital market. Journal of Economic Geography 2(2): 121.

Mayer, C., K. Schoors en Y. Yafeh (2005). Sources of funds and investment activities of

venture capital funds: evidence from Germany, Israel, Japan and the United Kingdom.

Journal of Corporate Finance 11(3): 586-608.

McGraw, P. en A. Tidwell (2001). Teaching group process skills to MBA students: A short

workshop. Education+ Training 43(3): 162-171.

Murray, G. (1996). A Synthesis of Six Exploratory, European Case Studies of Successfully

Exited, Venture Capital-Financed, New Technology-Based Firms. Entrepreneurship Theory

and Practice 20(4).

Murray, G. C. en R. Marriott (1998). Why has the investment performance of technology-

specialist, European venture capital funds been so poor? Research Policy 27(9): 947-976.

Muzyka, D., S. Birley en B. Leleux (1996). Trade-offs in the investment decisons of European

venture capitalists. Journal of Business Venturing 11(4): 273-287.

Norburn, D. (1986). GOGOs, YOYOs and DODOs: Company directors and industry

performance. Strategic Management Journal 7(2): 101-117.

Oakey, R. P. (1993). Predatory Networking: The Role of Small Firms in the Development of

the British Biotechnology Industray. International Small Business Journal 11(4): 9.

Olavarrieta, S. en R. Friedmann (2008). Market orientation, knowledge-related resources and

firm performance. Journal of Business Research 61(6): 623-630.

Packalen, K. A. (2007). Complementing capital: The role of status, demographic features,

and social capital in founding teams' abilities to obtain resources. Entrepreneurship Theory

and Practice 31(6): 873-891.

Page 67: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

58

Parhankangas, A. en T. Hellström (2007). How experience and perceptions shape risky

behaviour: Evidence from the venture capital industry. Venture capital 9(3): 183-205.

Patzelt, H. (2010). CEO human capital, top management teams, and the acquisition of

venture capital in new technology ventures: An empirical analysis. Journal of Engineering

and Technology Management 27(3-4): 131-147.

Patzelt, H., D. zu Knyphausen-Aufseß en H. T. Fischer (2009). Upper echelons and portfolio

strategies of venture capital firms. Journal of Business Venturing 24(6): 558-572.

Piazza Georgi, B. (2002). The role of human and social capital in growth: extending our

understanding. Cambridge Journal of Economics 26(4): 461.

Poindexter, J. B. (1975). The efficiency of financial markets: the venture capital case, New

York University.

Rauch, A., M. Frese en A. Utsch (2005). Effects of Human Capital and Long Term Human

Resources Development and Utilization on Employment Growth of Small Scale Businesses:

A Causal Analysis1. Entrepreneurship Theory and Practice 29(6): 681-698.

Raudys, S. J. en A. K. Jain (1991). Small sample size effects in statistical pattern recognition:

recommendations for practitioners and open problems, IEEE.

Renko, M., A. Carsrud en M. Brännback (2009). The effect of a market orientation,

entrepreneurial orientation, and technological capability on innovativeness: A study of young

biotechnology ventures in the United States and in Scandinavia. Journal of Small Business

Management 47(3): 331-369.

Riquelme, H. en T. Rickards (1992). Hybrid conjoint analysis: An estimation probe in new

venture decisions. Journal of Business Venturing 7(6): 505-518.

Roure, J. B. en R. H. Keeley (1990). Predictors of success in new technology based

ventures* 1. Journal of Business Venturing 5(4): 201-220.

Roure, J. B. en M. A. Maidique (1986). Linking prefunding factors and high-technology

venture success: An exploratory study. Journal of Business Venturing 1(3): 295-306.

Page 68: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

59

Ruef, M., H. E. Aldrich en N. M. Carter (2003). The Structure of Founding Teams:

Homophily, Strong Ties, and Isolation among U.S. Entrepreneurs. American Sociological

Review 68(2): 195-222.

Runkel, P. J. (1976). Theory in practice: increasing professional effectiveness, JSTOR. 47:

113-115.

Sahlman, W. A. (1990). The structure and governance of venture-capital organizations.

Journal of financial economics 27(2): 473.

Sandberg, W. R. (1986). New venture performance: The role of strategy and industry

structure, Lexington Books, Lexington, Mass.

Sandberg, W. R. en C. W. Hofer (1987). Improving new venture performance: The role of

strategy, industry structure, and the entrepreneur. Journal of Business Venturing 2(1): 5-28.

Sandberg, W. R., D. M. Sweiger en C. W. Hofer (1988). The use of verbal protocols in

determining venture capitalists‟ decision processes. Entrepreneurship Theory and Practice

13(1): 8.

Sapienza, H. J. (1989). Variations in venture capitalist-entrepreneur relations: antecedents

and consequences, University of Maryland, College Park.

Sapienza, H. J. en A. K. Gupta (1994). Impact of Agency Risks and Task Uncertainty on

Venture Capitalist-CEO Interaction. The Academy of Management Journal 37(6): 1618-1632.

Schilling, A. M. (2010). Strategic Management of Technological innovation. M.-H. Education.

3: 133-156.

Shepherd, D. A. (1999). Venture Capitalists' Introspection: A Comparison of" In Use" and"

Espoused" Decision Policies. Journal of Small Business Management 37(2): 76.

Shepherd, D. A., A. Zacharakis en R. A. Baron (2003). VCs' decision processes:: Evidence

suggesting more experience may not always be better. Journal of Business Venturing 18(3):

381-401.

Page 69: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

60

Shepherd, D. A. en A. L. Zacharakis (1999). Conjoint analysis: A new methodological

approach for researching the decision policies of venture capitalists. Venture capital 1(3):

197.

Silva, J. (2004). Venture capitalists decision-making in small equity markets: a case study

using participant observation. Venture capital 6(2): 125-145.

Silver, A. D. (1985). Venture capital: the complete guide for investors.

Simon, H. A. (1991). Bounded Rationality and Organizational Learning. Organization Science

2(1): 125-134.

Sitkin, S. B. en A. L. Pablo (1992). Reconceptualizing the Determinants of Risk Behavior.

The Academy of Management Review 17(1): 9-38.

Sitkin, S. B. en L. R. Weingart (1995). Determinants of Risky Decision-Making Behavior: A

Test of the Mediating Role of Risk Perceptions and Propensity. The Academy of

Management Journal 38(6): 1573-1592.

Sorensen, M. (2008). Learning By Investing: Evidence from Venture Capital. SSRN eLibrary.

Storey, D. J. en B. S. Tether (1998). New technology-based firms in the European union: an

introduction. Research Policy 26(9): 933-946.

Tushman, M. L. en L. Rosenkopf (1992). Organizational determinants of technological

change: toward a sociology of technological evolution. Research in organizational behavior

14: 311-311.

Tyebjee, T. T. en A. V. Bruno (1984). A Model of Venture Capitalist Investment Activity.

Management Science 30(9): 1051-1066.

Wasserman, N. (2003). Founder-CEO Succession and the Paradox of Entrepreneurial

Success. Organization Science 14(2): 149-172.

Wells, W. A. (1974). Venture capital decision-making, Carnegie-Mellon University.

Page 70: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen

61

Wernerfelt, B. (1997). A resource-based view of the firm. Resources, firms, and strategies: A

reader in the resource-based perspective.

Westhead, P. en D. J. Storey (1997). Financial constraints on the growth of high technology

small firms in the United Kingdom. Applied Financial Economics 7(2): 197-201.

Winton, A. (2003). Institutional Liquidity Needs and the Structure of Monitored Finance. The

Review of Financial Studies 16(4): 1273-1313.

Yang, Y., V. K. Narayanan en S. Zahra (2009). Developing the selection and valuation

capabilities through learning: The case of corporate venture capital. Journal of Business

Venturing 24(3): 261-273.

Zacharakis, A. L., J. S. McMullen en D. A. Shepherd (2007). Venture capitalists' decision

policies across three countries: an institutional theory perspective. Journal of International

Business Studies 38(5): 691-708.

Zacharakis, A. L. en G. D. Meyer (1998). A lack of insight: do venture capitalists really

understand their own decision process? Journal of Business Venturing 13(1): 57-76.

Zacharakis, A. L. en G. D. Meyer (2000). The potential of actuarial decision models: Can

they improve the venture capital investment decision? Journal of Business Venturing 15(4):

323-346.

Zahra, S. A., H. J. Sapienza en P. Davidsson (2006). Entrepreneurship and Dynamic

Capabilities: A Review, Model and Research Agenda*. Journal of Management Studies

43(4): 917-955.

Page 71: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDElib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/575/RUG01-001788575_2012_000… · van een onderneming waarbij de klemtoon ligt op nieuwe ondernemingen