utrechtse bisschoppen in ballingschap
DESCRIPTION
Gingen de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radboud vanwege de Noormannen in ballingschapTRANSCRIPT
Luit van der Tuuk
De voorstelling dat de Utrechtse bisschop halverwege de negende eeuw
zijn zetel moest ontvluchten en meer dan 60 jaar in ballingschap heeft
doorgebracht vanwege de voortdurende vikingaanvallen, geeft een
^ • • • • ^ • « • • B ongenuanceerd en onjuist beeld. Jit van der Tuuk doet als amateur-histoncus onder- ' zoek op het gebied van de vroegmiddeleeuwse Ongenuanceerd omdat voor elk van
eschiedenis en heeft onder meer over de geschiede
nis van Utrecht gepubliceerd. Hij is bezig met een
onderzoek naar de rol die de Noormannen hebben Radbod aparte omstandigheden gol-
gespeeld in de Lage Landen.
de drie prelaten Hunger, Odilbald en
spe.
' den. Onjuist omdat de ballingschap
minder continu was dan wordt voorgesteld en de oorzaak maar zelden
in een vikingaanval gevonden kan worden.
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
Inleiding
Aartsbisschop Gunthar van Keulen en zijn suffragaanbisschop Hunger van Utrecht rich
ten een verzoek aan koning Lotharius om de bisschoppelijke stoel van Utrecht 'een vei
lige en vreedzame plaats te willen verschaffen, omdat de kerk van Utrecht door het ge
weld van de barbaren nagenoeg geheel verwoest en vernietigd is en de kanunniken, die
daar eens de Heer dienden, hetzij overal verspreid, dan wel vermoord zijn'. Uit deze
tekst, ontleend aan een schenkingsoorkonde van begin 858, ! kunnen we afleiden dat
kort daarvoor de Utrechtse clerus voor het geweld van een vikingbende het Sticht
Utrecht is ontvlucht.
Pas bisschop Balderik (918-975) achtte de situatie veilig genoeg om de bisschopszetel
weer in Utrecht te vestigen. In de tussenliggende jaren werd Utrecht voortdurend
onveilig gemaakt door Deense bendes. Dit ongenuanceerde beeld, dat door Johannes
de Beka al halverwege de veertiende eeuw is beschreven,; is sindsdien door talloze his
torici weergegeven. Zij lijken Beka te volgen zonder zich af te vragen of deze middel
eeuwse auteur het wel bij het rechte eind heeft. Was Coster ' in zijn dissertatie immers
niet tot de slotsom gekomen dat Beka uiterst onbetrouwbaar is? Slechts hier en daar
klinkt voorzichtig een ander geluid door. Zo vermoedt Moll ' al in 1864 dat bisschop
Hunger in ieder geval tijdelijk naar het Sticht Utrecht is teruggekeerd op grond van zijn
vermeende invloed op de plaatselijke Deense heerser Hrcerekr. Moll wordt in dit stand
punt meer recent gevolgd door Halbertsma. 5 Een voorzichtige kentering is ook te
bespeuren bij Van Vliet. '• Deze vraagt zich af waarom de bisschop zijn zetel na afloop
van de Deense heerschappij in 885 nog zo lang in Deventer gevestigd hield. Halberts
ma 7 wist het antwoord. De Utrechtse kerken waren verwoest en de Utrechtse bevol
king was, onder invloed van een Scandinavische kolonie, vijandig.
In verschillende historiografische studies is voornamelijk uitgegaan van verhoudingen
op lokaal niveau, terwijl een gedetailleerde analyse van het Noormannen-optreden in
de Lage Landen praktisch ontbreekt.8 In sommige meer algemene studies is wel sprake
van enige polemiek als het gaat over de rol van de Noormannen. ' Maar geen enkele
auteur gaat specifiek en uitgebreid in op de reactie van de Utrechtse kerk. Slechts de
voormalige Utrechtse gemeentearchivaris Van Campen (1899-1993) en meer recent Van
Vliet hebben een poging in die richting ondernomen, maar gingen daarbij nog uit van
het door Beka geschetste beeld. '"
In dit opstel zal geprobeerd worden bij te dragen tot een meer genuanceerd beeld van
de tijd van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod. Daarbij zullen de
verrichtingen van beide in de tweede helft van de negende eeuw in de Lage Landen
heersende Denen Hrcerekr (Rorik) en Guäröor (Godfried) uitvoerig worden belicht en zal
mede aandacht worden besteed aan de algemene rijkspolitiek. In deze context zal de
positie van de Utrechtse bisschoppen worden geplaatst.
LUIT VAN DER TVUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP fjjM
m
HOud-Utrecht
Vikingaanvallen op Utrecht?
Allereerst ga ik in op het ontstaan van het denkbeeld dat de Utrechtse kerk ernstig zou
hebben geleden onder vikingaanvallen. Afgezien van de schenkingsoorkonde, waar de
Inleiding mee begon, is het optreden van Deense piratenbendes in Utrecht geheel
terug te voeren op niet contemporaine geschriften, op zijn vroegst in de tiende eeuw
geschreven. Een tijd waarin vikingactiviteit in de Lage Landen uiterst zeldzaam gewor
den is. In vermoedelijke volgorde van ontstaan betreft het voornamelijk de volgende
bronnen.
- Volgens een halverwege de tiende eeuw stammend epitaaf op het graf van Ricfried
in de Utrechtse Sint-Salvatorkerk zou de overledene de 'heidenen' uit Utrecht heb
ben verdreven. "
- De Vita Radbodi, geschreven na 962, beschrijft de bezoeken van de in Deventer resi
derende bisschop Radbod aan het door de Denen verwoeste Utrecht. "
- De terugkeer van bisschop Balderik in het door de Noormannen verwoeste Utrecht
wordt in de rond 968 ontstane Vita Brunonis beschreven. '•'
- De plunderingen door de Noormannen, waarover de laat tiende-eeuwse Vita Adal
bert! rept, lijken zich in het kustgebied te hebben afgespeeld. '4
- De Passio Friderici, met daarin een voorspellende droom van bisschop Frederik waarin
Utrecht geheel wordt verwoest door de Noormannen, is op zijn vroegst in de elfde
eeuw, mogelijk zelfs in de dertiende eeuw ontstaan. '5 De auteur Odbert bouwt een
sfeerbeeld op: Dorestad wordt met zijn 55 kerken vernietigd en gaat in vlammen op;
in Utrecht blijft er zelfs 'niemand meer over om tegen de muur te pissen'.
- Een schenkingsoorkonde van bisschop Balderik, gedateerd 940, waarin uitgebreid
verslag wordt gedaan van de verwoestingen door de Denen, is eenfaisum dat pas
rond het midden van de dertiende eeuw is ontstaan. If'
- In de Vita Sanctileronis, rond 1060 dooreen Egmondse monnik opgetekend, wordt de
moord door de Noormannen op Jeroen van Noordwijk beschreven. " De latere tradi
tie plaatst de marteldood van deze Schotse heiligein hetzelfde jaar als de plundering
van Utrecht. Zijn gebeente werd in de tiende eeuw door graaf Dirk II naar Egmond
overgebracht. Deze translatie (overbrenging naar het altaar in een andere kerk) is
wel, maar de reden van zijn martelaarschap is niet bekend bij de auteur van de
Rijmkroniek van Holland. Hij rept althans met geen woord over de doodsoorzaak van
de heilige in zijn kroniek, geschreven in de dertiende eeuw. Het lijkt er dus op dat de
genoemde traditie pas na hem is ontstaan. '8
- De culminatie van deze berichten vinden we in het halverwege de veertiende eeuw
geschreven werk van Johannes de Beka. Deze vermeldt, net als Odbert, de raid op
Dorestad met zijn 55 kerken en de aanval op Utrecht, waarvandaan de bisschop met
zijn gevolg moet vluchten. Beka brengt eigentijdse elementen, zoals slingers en blij
den, in zijn relaas. Ook voegt hij elementen uit de vitae van de beide heiligen Adal
bert en Jeroen toe aan zijn verhaal: met Utrecht als thuisbasis houden de Denen
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
plundertochten in Holland. Ze vernielen het kerkje van Adalbert en vermoorden Jeroen,
priester in Noordwijk. Dan komt Beka nog met een aantal gebeurtenissen op de prop
pen, waarvan we geen oudere bronnen kennen. De Denen vernielen een oud kasteel bij
Voorburg, vroeger van koning Aurindilius. De Hollanders hebben tevergeefs de wape
nen opgepakt om de Denen te verdrijven, waarbij
de ridders Thietboldus en Geroldus sneuvelen. "
Des te opmerkelijker is het ontbreken van een vi-
kingaanval op Utrecht in de Vita Sancti Liudgeri,
geschreven door bisschop Altfried van Münster
(839-849).20 Deze legt zijn voorganger en verwant
Liudger een voorspelling van een door verwoestin
gen van de Noormannen schier onbewoonbare
kuststreek in de mond. Maar Altfried, die blijk
geeft van een grote kennis betreffende de
Utrechtse kerk en zelf mogelijk in Utrecht opge
voed is, meldt geen enkele raid op Utrecht. Hoewel
Altfried in de tijd van het ontstaan van de vita 2I
zelf in Westfalen verbleef, had hij genoeg contac
ten om van de Noormannenaanvallen op de Friese
kustlanden op de hoogte te zijn geweest.
Sint ieroen, uit: J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de
Middeleeuwen Amsterdam iSoo, titelblad.
Bisschop Hunger en de heerschappij van Hrcerekr (850-870)
'Getrouwe van de Frankische koningen'. Met deze woorden typeren de Annalen van
Fulda postuum de lange tijd in de Lage Landen opererende Deen Hrcerekr (Rorik). 22
Over zijn opkomst zijn de bronnen vaag, hij lijkt aanvankelijk in de schaduw van zijn
broer Haraldr junior te hebben geopereerd.23 Nadat de Deense broers in ongenade zijn
gevallen bij de Frankische koning Lotharius (840-855), laat Hrcerekr zijn tanden zien en
dwingt hij de lenen af die hem ten onrechte - hij wordt valselijk van verraad beschul
digd - zijn ontnomen.24 Volgens de annalist Prudentius schenkt Lotharius hem 'Dore-
stad en andere graafschappen'.21 Hij vestigt zich in Dorestad 2' en krijgt zijn lenen terug
op voorwaarde dat hij de Friese kustlanden verdedigt tegen piratenaanvallen.2T Maar
aanvankelijk kan hij niet voorkomen-wellicht omdat een groot deel van zijn vloot naar
Engeland is vertrokken 28 - dat in 851 een aanval op Frisia en de Betuwe plaatsvindt.
Mogelijk heeft Hrcerekr de piraten weten te bewegen hun heil verder buiten het rijk
van Lotharius te zoeken. Ze verleggen in ieder geval hun werkterrein nog dat jaar naar
Gent en later naar het Seinegebied.2'
LUIT VAN DBB TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
In de eerste jaren van de heerschappij van Hrœrekr schemert in de schriftelijke bronnen
de betrokkenheid van de Utrechtse kerk met de machtsverhoudingen op rijksniveau
slechts vaag door. Lotharius heeft in zijn rijk, waaronder ook de Friese kustlanden val
len, * mede onder invloed van de druk van zijn broers Lodewijk de Duitser (840-876) -
koning van Oost-Francië - en Karel de Kale (840-877) - koning van West-Francië -
steeds de regie strak in handen moeten houden. Zo herstelde hij Ebo in diens functie
van aartsbisschop van Reims (840) en had hij de hand in de benoeming door de paus
van aartsbisschop Drogo van Metz als apostolisch vicaris (844). Het is aannemelijk dat
de onder zijn gezag gewijde bisschop Liudger een pro-Lothariuskoers vaart. •" Liudger is
een telg uit een vooraanstaande familie met rijke bezittingen in Teisterbant zoals blijkt
uit een schenkingsoorkonde uit 850 ten gunste van de Utrechtse kerk.i2
Met de komst van Hrcerekr in 850 lijkt de aandacht van Lotharius voor Frisia te verslap
pen. Hij laat het gebied geheel aan de Deen, zijn fidelis, over. Inmiddels probeert Lode
wijk de Duitser zijn invloed in Lotharingen uit te breiden. Zo houdt hij in 852 besprekin
gen met enige rijksgroten van Lotharius terwijl deze laatste in het Seine-gebied ver
blijft. 33 De invloed van Lodewijk zou ook kunnen blijken uit de keuze van de opvolger
van bisschop Liudger. Lotharius zal een voorkeur hebben gehad voor een familielid van
de bisschop. Maar na de dood van Liudger in of na 851 wordt deze niet door zijn verwant
Craft opgevolgd, maar door de onbekende priester Hunger.34
Volgens de Vita Odulfi zou de verkozen domproost Craft het bisschopsambt hebben
geweigerd, omdat de Noormannen het land onveilig maakten. Dit lijkt een wel wat al
\>*U
if ni f
>T
Fragment van de vergulde boekband van het 'Liber Aureus' van de abdij van Prüm met van links Lotharius I, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale, uit: D.P. Blok, e.a. (reds.), Algemene Cesch Nederlanden, i (Haarlem 1981), 300.
naar rechts
iedenis der
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
te gemakkelijke motivatie achteraf om hem terzijde te kunnen schuiven. Dat het t i j
dens het bewind van Hrcerekr juist tamelijk rustig was, zal de tiende-eeuwse auteur
van de Vita Odulfiwel ontgaan zijn.35 In hoeverre Odulfus een rol heeft gespeeld in de
benoeming van Hunger, zoals in de vita staat, valt te bezien. De Oostfrankische gericht
heid van bisschop Hunger blijkt als hij zich in 854 niet tot Lotharius, maar tot Lodewijk
de Duitser wendt met het verzoek om de Utrechtse Sint-Maartenskerk te bevestigen in
haar goederen. '6
In deze situatie kunnen de belangen van Lodewijk de Duitser en Hrcerekr, fidelis van
Lotharius, gebotst hebben. Later zal blijken dat ze in ieder geval geen vrienden van
elkaar waren, ik kom hier nog op terug.
In 854 breekt er in Denemarken een strijd om de troon uit waaraan vele Denen mee
doen, die tot dan toe vreemde kusten hadden geteisterd. Velen, waaronder de Deense
koning zelf, komen om het leven.
Slechts een minderjarige knaap
blijft als enige van de heersende
clan over. 'Eindelijk goddelijke
gerechtigheid', verzucht de schrij
ver van de Annales Fuldenses. y
Hrcerekr durft het niet aan zijn
Friese leengoed te verlaten om
deel te nemen aan de Deense bur
geroorlog. De dreiging van
Lodewijk de Duitser, die steeds
meer zijn invloed in Lotharingen
doet gelden, kan hierin een rol
hebben gespeeld.
Als Lotharius, die zijn einde voelt
naderen, zich in het begin van 855
terugtrekt in een klooster geeft hij
geheel Frisia aan zijn ongeveer 18
jaar oude, gelijknamige zoon. Na
zijn dood, nog dat jaar, blijft zijn
broer Lodewijk de Duitser invloed
uitoefenen op Lotharingen. Zo lijkt
de jonge koning Lotharius II (855-
869) in de eerste jaren van zijn
bewind onder de hoede van zijn
oom Lodewijk te opereren. De
Lotharius I, uit: M. Grant, Dawn of the
Middle Ages, Londen, 1986,726.
LUIT VAN DES TVUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
Lotharingse rijksgroten hadden hun keus voor Lotharius II al aan Lodewijk voorgelegd,
die hiermee instemde. 38 Lotharius heeft zich na de dood van zijn vader direct tot zijn
oom gericht, hij wordt in Frankfurt - in het rijk van Lodewijk - gekroond. Door de kro
ning van zijn neef heeft Lodewijk een compromis bereikt waarbij hij maximale invloed
op Lotharingen kan uitoefenen zonder dat hij de aristocratie in Lotharingen en zijn
broer, de Westfrankische koning Karel de Kale, tegen zich in het harnas jaagt. De
samenwerking tussen neef en oom blijkt bijvoorbeeld als een Saksisch contingent
Lotharius bijstaat in zijn strijd tegen een vikingbende nabij Xanten. w Ook Hrcerekr lijkt
gerustgesteld met de komst van zijn nieuwe heer Lotharius II, want in het voorjaar
durft hij het aan om naar Denemarken te vertrekken, samen met Gur>ó3r (Godefridus),
die zich na avonturen in West-Francië bij zijn neef heeft gevoegd. "'
Ze proberen in Denemarken koninklijke macht te verkrijgen, doch zonder succes, want
in het najaar keren ze naar Frisia terug. Ze vestigen zich weer in Dorestad en blijven het
grootste gedeelte van Frisia beheersen.41 In Denemarken wordt de macht inmiddels
door een bloedverwant van de omgekomen koning bekleed.,: Deze verbiedt de uitoefe
ning van het christelijke geloof en zendt de missionaris Anskar terug naar het Franki
sche rijk. Wellicht is dit de reden dat Lotharius, op instigatie van zijn oom Lodewijk de
Duitser, Hrœrekr in 857 in het Deense grensgebied, vaag omschreven als het gebied
tussen de Eider en de zee, stationeert. " Maar Lotharius heeft Hrcerekr harder in Frisia
nodig, want een aantal Denen maakt gebruik van diens afwezigheid. Ze bestormen nog
hetzelfde jaar Dorestad en verwoesten de Betuwe en andere naburige gebieden. M
Volgens de vaderlandse historiografie kunnen we, zoals eerder al ter sprake kwam,
hiertoe ook het Sticht Utrecht en het latere Holland rekenen. " Er wordt inderdaad een
aanval op Utrecht vermeld in een oorkonde, begin 858 door Lotharius uitgevaardigd,
waarin het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg aan de Utrechtse kerk wordt geschonken
als toevluchtsoord voor de uitgeweken bisschop Hunger en zijn gevolg. ," Deze oorkon
de is ons overgeleverd in een afschrift uit het cartularium van bisschop Radbod (900-
917) en is daar in tweede instantie, na de tijd van Radbod, aan toegevoegd.47 We moe
ten dus op onze hoede zijn. Oppervlakkig gezien lijkt er niets aan te merken op de in
houd van de oorkonde. Er zijn geen tegenstrijdigheden of onmogelijkheden te bespeu
ren en de nadruk die ligt op de verwoesting van de kerkelijke goederen in Utrecht lijkt
te passen bij de toon die de bisschop had moeten aanslaan om zijn verzoek kracht bij te
zetten.
Toch roept deze oorkonde vragen op. Waarom wordt de plundering van Utrecht - met
zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard - niet door andere bronnen bevestigd? En
waarom krijgt de Utrechtse zetel een toevluchtsoord in het bisdom Luik toebedeeld,
terwijl nota bene de Keulse metropoliet Gunthar48 (850-863) zelf Hunger bijstaat in zijn
verzoek aan Lotharius? Een dergelijke schenking lijkt in dit licht ongepast, te meer daar
het diocees Luik werd bestuurd door bisschop Franco (856-901), een partijganger van
Karel de Kale. Bij de sterk door de bisschoppen gedicteerde Verdeling van Meerssen in
LUIT VAN DEK TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
Oorkonde van koning Lotharius II uit 858,
waarin hij het Sint-Pietersklooster te
Odiiiënberg schenkt aan de Utrechtse kerk
(OSU, no. 70). Afschrift in het zgn. Liber do-
nationum uit ca. 1200, HUA, Bisschoppelijk
archief, inv.nr. 43.
»1 tioïc otmporenns rln # drii Tin iHU-«pl lorkmuj rtiutnü I fnicmonr««ia frr._Si l«d diumo cumi| manctpaaj qutppiam mti nrrifwufirmam^id nobifpnildubio ad «rrna beanrudtnê ndnfcij cmdam ajjuturû efft ampdim' ]̂ irH cöpiar'omm pdclium (ofctq i»lc t n iw pjcnnum laiirer i-jiiruroi' tndultna.cJujd-çrTrU ra crumfani (acn paia«i »irï l«mi cappeliani * tnirMjOfti «entra bilium cóm didictmirf. awod traicAnfis ecrfâ que tti bcnme'jcin confeflemf «Diittnnj conjlrurhi « ditiojaruf barbarie tmmrnrntt tttnuiad pent dcjtj-utra • ad mÀyâam Ttdacra frr. canomnip oüm tn ca domino miurararf. pjjjun per dwfa loea • quidam aifpji -ódam enam imrmpti juiir-iVw dénia; intuberrrc maxima nectf strait depcaa ff cetfraidine nrum ur mtmcoarr )<ï jcdi mjrart onu iirm quiet« -' uacffitti looi ad ëjolanom; &' rqHguim canoni cep -rWrmuif. QUOK JaltfUnmif-> fmctnff'"1'! 1uqq[eJnomt>'piM>
itnorfdfïi patronj nfi ob tmolamnï enà ,ir twncaiu anime au| tiff torfiouuici- -• pu memorie qtnirwij nn todiaritaiionda auV
-Tsofittmyimty nrv hmnqarrif. Icupr» latent nfa rnpna>#a onder te brengen? Het vertrek van buuaw'ubtttnflimû pbenrrf aflenjum kojcittnn^ nrt'd|'ictf fit de bisschop betekent immers een ri iifftmtij. per quo' in pago majo ju» fbuuuï rurr inonajtertu m hornat jet per ?jrriKtu" cjuoî) bent; nuncuparTad pfcmi jedem tjeeteijcm fnb «mi «niH^TO'rradiin'ej per oniïa ttpmaàâ amp iattenê 7 mtamm rteruw oàê fedrf «delen funufaairtï efertm • mmnmigR I raid*) nra petpra Itberali mumficenna eojdin nufcdia pr» ra» ? pdeceflaw ltfim. jaluvr ixixri'^marvMtûsr' fr ur h«' im rradmonij feu pieranf (anpno p-rurara iïpa in «oribilii[ piicucrrr • manu ppa fubrrr tam fomawm?? atutli nrï wpijitmc aflijpiare luflftrri 5«rnù" lotharu «rtófi rupf-Dam; tl twean rwoqnout fcpfi •> fubfcrarji. Data- mi t»«ï lanua*».
870 zou dit nog eens blijken: het
Luikse diocees ging als enige van
de Keulse kerkprovincie groten
deels naar het rijk van Karel de
Kale.4''
Ligt het voor Lotharius niet meer
voor de hand om Hrœrekr terug te
roepen uit het Deense grensgebied
dan de Utrechtse clerus elders
verzwakking van het lokale gezag
van de koning. Waarom vlucht de
Utrechtse clerus juist nu? De jaren
845-850 waren aanzienlijk onrusti
ger dan het daaropvolgende
decennium. Tenhaeff,0 vermoedde
al aan de hand van de eerder
genoemde schenkingsoorkonde uit
850 een 'exodus van de Utrechtse
clerus' naar Teisterbant.
In 845 wordt Frisia, na enige jaren van rust, aangevallen door Noormannen, waarbij een
groot aantal mensen gedood wordt. Ook de piraten zelf lijden verliezen. 51 Het jaar
daarop plunderen ze Oostergo en Westergo, Dorestad gaat in vlammen op, ze krijgen
bijna heel Frisia in handen. Lotharius kijkt vanuit zijn palts te Nijmegen machteloos
toe. ' ; Het volgende jaar wordt behalve Dorestad en de stroomopwaarts gelegen villa
Meginhardi ook de Betuwe door Denen geplunderd. Zij blijven het gebied bezetten. "
Over de jaren 848 en 849 zijn we minder goed geïnformeerd. Gerward, de vermoedelij
ke schrijver van de Annales Xantenses, maakt in algemene bewoordingen melding van
Noormannenaanvallen voor deze jaren. Gezien zijn regionale gebondenheid is de kans
groot dat hij op Frisia doelde. 54 Met de annalist van Fulda mogen we aannemen dat
deze reeks van aanvallen op de noordelijke kusten van het rijk van Lotharius zijn uitge
voerd door Hrœrekr, daartoe geprovoceerd door 's konings valse beschuldigingen. "
Als de elkaar immer bestrijdende Karolingische koningen hun geschillen -althans voor
lopig - bijleggen % en de Deense koning Hârekr na een burgeroorlog zijn binnenlandse
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN B A L L I N G S C H A P
Oud-Utrecht
positie weet te consolideren,37 lijken de kansen op een machtsbasis in Frisia of een he
gemonie in Denemarken voor Hrcerekr verkeken. Het is dan ook niet verbazingwekkend
dat hij in 850 alles op alles zet en met een omvangrijk Deens leger Frisia, de Betuwe en
andere plaatsen verwoest en Dorestad inneemt.5S Dat Deense leger had Hrcerekr waar
schijnlijk samengesteld uit uitgeweken tegenstanders van koning Hérekr. Na deze cli
max van de reeks van aanvallen op Frisia in de voorgaande jaren geeft Lotharius einde
lijk toe en schenkt hem 'Dorestad en andere graafschappen', de actie waarmee dit
hoofdstuk begon.
Van twee Utrechtse bisschoppen uit de roerige periode 845-850 kennen we niet veel
meer dan hun naam: Egihard en Liudger, de laatste kwam al ter sprake. Voor het overi
ge blijven de verrichtingen van de Utrechtse clerus in deze periode voor ons in duister
nis gehuld. Het is dan ook niet bekend of de bisschop in Utrecht zetelde. 59 Na deze
terugblik pakken we de draad weer op en keren terug naar de schenkingsoorkonde van
In het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg bevonden zich volgens de overlevering de
relieken van de Ierse missionaris Wiro, een beschermeling van Pepijn van Herstal. Deze
heilige speelde een belangrijke rol in de Utrechtse kerk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een
reliekschrijn van Wiro, in de volle
Middeleeuwen op hoge feestda
gen prominent op de altaartafel
van de Sint-Maartenskerk aanwe
zig. '" Het is aannemelijk dat er in
het Sticht Utrecht al eerder een
Wiro-cultus was. In dat licht
gezien lijkt het vervalsen van een
oorkonde te passen in een poging
om de relieken in bezit te krijgen.
Hierbij lijkt ook de overlevering,
dat een deel van de relieken door
Hunger weer naar Utrecht is over
gebracht, aan te sluiten. "' Machi
naties onder dekking van een rook
gordijn van al of niet uitgevoerde
vikingaanvallen kwamen geregeld
voor. Zo heeft Lifshitz aannemelijk
gemaakt dat alle beschrijvingen
Karel de Kale met aan zijn rechterzijde zijn echtgenote Richildis, uit: K. van der Hont e.a. (eds.), The Utrecht Psalter in Medieval Art Picturing the Psalms of David, 't Coy 1996, «5-
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
van door raids veroorzaakte translaties in het gebied van Rouen in feite een dekmantel
zijn voor na de Noormannenperiode uitgevoerde diefstallen van de zo begeerde relie
ken.62
Al met al is de schenkingsoorkonde van 858 door zijn secundaire verschijning en van
wege zijn inhoud verdacht en hebben we mogelijk te maken met een tiende-eeuws/a/-
sum.(,i Het vormt een wankele basis voor het hele historiografische bouwwerk van de
vermeende viking-aanvallen op Utrecht.
Hrcerekr keert inderdaad ergens tussen 860 en 862 terug naar zijn Friese leen en neemt
de verdediging van Frisia weer ter hand. Want in 860 geeft Lotharius nog namens de
afwezige Hrœrekr goederen te Gendt in de Over-Betuwe aan het klooster Lorsch. '•'
Doch in 862 vermaant Hincmar, bisschop van Reims, Hrcerekr per brief geen steun te
verlenen aan de opstandige graaf Boudewijn met de IJzeren Arm. Deze had Karel de
Kale tegen zich in het harnas gejaagd door diens dochter Judith te schaken. ',s Hrcerekr
blijkt nu niet alleen een belangrijke leenman van Lotharius, maar hij lijkt ook in de poli
tieke arena te manoeuvreren. Hij wordt door Sedulius Scottus zelfs 'koning' genoemd
als deze een altaar beschrijft uit de tijd van Hrcerekr: Hoc altare sacrum Rorici tempore
regis.6('
Uit de genoemde brief van Hincmar kunnen we opmaken dat deze prelaat denkt dat
Hrœrekr voldoende macht heeft om Boudewijn te kunnen helpen. Een tweede brief van
Hincmar is aan bisschop Hunger gericht, waarin deze wordt gevraagd zijn invloed op
Hrœrekr te gebruiken om hem af te houden van hulp aan graaf Boudewijn. '" Blijkbaar
verwacht Hincmar dat Hrœrekr, die 'nuperadfidem Christi convenus' is, ofwel onlangs
tot het christendom bekeerd, de kerkelijke autoriteit van Utrecht zal erkennen.68 Impli
ciet geeft Hincmars brief ook aan dat Hunger naar zijn Utrechtse zetel is teruggekeerd,
hoe kan de bisschop anders macht uitoefenen op Hrœrekr? Diens aanwezigheid lijkt
voldoende garanties te geven voor een veilig verblijf van de Utrechtse clerus. Het lijkt er
dan ook op dat Hunger ook na 857 in het Sticht Utrecht resideerde. Heeft hij zijn zetel
eigenlijk wel voor langere tijd verlaten? Het ziet er eerder naar uit dat hij in 857 op de
vlucht is geslagen maar is teruggekomen nadat de kust weer veilig was.
Toch kan Hrœrekr niet voorkomen dat er in de winter van 862/863 een raid wordt uit
gevoerd op Dorestad. Wellicht weet hij, net als in 851, de Deense aanvallers te bewegen
hun heil buiten zijn gebied te zoeken. Begin 863 varen de piraten de Rijn op naar
Keulen, zij plunderen Xanten en verschansen zich tot begin april op een eiland in de Rijn
bij Neuss waar ze door Lotharius op de linker- en door een Saksisch contingent op de
rechteroever belegerd worden. Dan bemiddelt Hrœrekr tussen de belegeraars en de
belegerden. Op zijn advies trekken de piraten zich terug zoals zij gekomen waren.65
Het jaar daarop roeien weer Noormannen de Rijn op om beide oevers te plunderen. ™
Ze plunderen 'gebieden van Lotharius en Lodewijk aan weerszijden van de rivier gele
gen'. Het lijkt erop dat ze het gebied van Hrœrekr met rust laten. Maar in 865 verwoes
ten Noormannen 'wat er nog over is van Frisia'. Als dan een groep piraten uit Vlaande-
LLIT VAS OER Til k UTRECHTSE B I S S C H O P P E N IS' BALLINGSCHAP E £ |
Oud-Utrecht
ren wordt verdreven en zijn heil aan de overkant van de Noordzee zoekt, ~: dan kunnen
we hierin wellicht een deel van de mannen van Hrcerekr zien, die - belust op buit en
avontuur-niet langer achter hun hoofdman blijven staan. Zij volgen hun nieuwe leider
Ubbe de Fries en richten het jaar daarop in York een bloedbad aan. Plunderingen in het
Schelde-gebied -dus buiten het gebied van Lotharius - kunnen als een zoethoudertje
hebben gediend voor de manschappen van Hrcerekr, die hun tijd in ledigheid moesten
doorbrengen. ~! Zo zal Hrcerekr steeds hebben moeten schipperen tussen de uitspattin
gen van zijn moeilijk onder de duim te houden manschappen en de belangen van zijn
Frankische heer.
In 867 wordt Hrcerekr uit Frisia verdreven door opstandige bewoners, 'Cokingi'
genaamd. Zij lijken het juiste moment gekozen te hebben, nu een deel van zijn mannen
naar Engeland is overgestoken. Lotharius wil vervolgens een leger op de been brengen,
zoals hij verklaart, tegen de Noormannen. Dat hij dit leger ook gaat inzetten tegen
Hrcerekr, die met Deense hulptroepen naar Frisia wil terugkeren, lijkt een gevolgtrek
king van Hincmar. ^ Uit een brief van bisschop Adventius van Metz blijkt inderdaad dat
Lotharius van plan is een veldtocht te ondernemen, maar nergens valt uit af te leiden
dat zijn tegenstander Hrcerekr zou zijn.75 Ook blijkt dit niet uit een tweede brief van Ad
ventius, gericht aan paus Nicolaas I, die vermoedelijk met dezelfde veldtocht verband
houdt. n Er wordt zelfs van 'heidenen' gesproken, terwijl Hrœrekr gedoopt is. De
Annales Xantenses, die een overval op een niet nader genoemd deel van Frisia in 867
vermelden, spreken eveneens van 'heidenen'.7" Zou het niet kunnen zijn dat Hincmar,
die niet veel met Hrœrekr ophad, en bovendien als rancuneus bekend staat, hier een
tendentieuze gevolgtrekking doet? Het is opmerkelijk dat de meeste historici het
bericht van Hincmar zonder meer voor waar hebben aangenomen. Zij lijken zich te
laten leiden door de zeer slechte pers die Hrcerekr kreeg van Hincmar. Zo meent bij
voorbeeld Henderikx 7S dat Hrcerekr het niet zo nauw nam met zijn verplichtingen
jegens zijn heer. Maar de historische werkelijkheid is anders.
Hrcerekr lijkt steeds trouw te zijn geweest aan Lotharius en heeft voor zover dat tot zijn
mogelijkheden behoorde Frisia redelijk vrij gehouden van pirateninvallen. In de periode
850-857 en ca. 861-867, waarin Hrcerekr daadwerkelijk in Frisia verbleef, is - in een zeer
roerige t i jd-z i jn gebied slechts driemaal aangevallen door piraten. In twee gevallen (in
851 en 863) weet de Deen nog te bewerkstelligen dat de aanvallers hun heil elders gaan
zoeken. Het derde geval (865) betreft een vaag en geïsoleerd bericht van de Annales
Xantenses. Geen slecht resultaat vergeleken met de onophoudelijke vikingaanvallen op
het Seine- en Loiregebied in diezelfde periode. Bovendien lijken deze gebeurtenissen
slechts incidenten in een zeer gewelddadige tijd, waarin Lodewijk de Duitser op drie
fronten tegen opdringende Slavische stammen en de Bulgaren moest vechten. Lode
wijk II en Karel de Kale moesten het in het zuiden opnemen tegen Moren en Saracenen.
De laatstgenoemde had ook nog te maken met gewelddadige opstanden in Aquitanië
en Bretagne. Lodewijk en Karel moesten daarnaast ten strijde trekken tegen hun eigen
LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
opstandige zonen en andere familieleden. En alsof dat nog niet voldoende was, viel
Lodewijk in 858 het rijk van Karel binnen.
Ik gaf al eerder aan dat Hrcerekr daadwerkelijk in het politieke spectrum aanwezig was
en als een trouwe Frankische leenman werd beschouwd.79 Ook later zou blijken dat hij
als een trouwe vazal gold. 80 In de vaderlandse historiografie wordt hij gunstig afge
schilderd. Zo wordt hij in de Vita Adalberti genoemd als beschermer van het kerkje dat
te Egmond boven het graf van de heilige Adalbert gebouwd werd.81 Twee toponiemen
in de omgeving van Egmond, Roriksberg en Roriksput, herinneren wellicht aan het
stichtelijke werk van Hrcerekr. De Roriksput, thans bekend als Runxputte, speelt nog
steeds een rol als rooms-katholiek pelgrimsoord.82
Een gewapend terugkerende Hrcerekr, die door Lotharius moet worden tegengehou
den, lijkt daarom helemaal niet te passen in het geschetste beeld. Het lijkt er eerder op
dat Lotharius Deense avonturiers in het algemeen 83 en niet Hrcerekr wilde tegenhou
den. Frisia is immers zonder de verdediging van Hrœrekr blootgesteld aan vikingaan-
vallen en Lotharius moet daarom wel maatregelen nemen. Bovendien moet hij tegen
de opstandige Friezen - de Cokingen - optreden, die zijn leenman hebben verdreven.
De actie van de Cokingen zou gezien kunnen worden als een uiting van anti-Frankisch
sentiment van een Fries bevolkingsdeel. De plaatselijke bevolking zal immers minder
gecharmeerd geweest zijn van hun Frankischgezinde heer en Hrcerekr hebben verdre
ven.
In de zomer van 867, tijdens een ontmoeting met zijn oom Lodewijk de Duitser in
De Roriksput te Heiloo, naast de tijdens het beleg van Alkmaar (J573J verwoeste Onze-Lieve-Vrouw-ter-Nood
kapel, op een zeventiende-eeuwse gewassen tekening, uit:J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouwter
Nood, Schoort, 1980,15.
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
lOud-Utrecht
Frankfurt, kondigt Lotharius aan naar Rome te reizen om bij paus Nicolaas I zijn stand
punt in zijn slepende huwelijkskwestie te verdedigen.s4 Lotharius wil zich laten schei
den van zijn echtgenote Theutberga om met zijn concubine Waldrada, bij wie hij al vier
kinderen had, te kunnen huwen. Zijn huwelijk met Theutberga was kinderloos geble
ven. 85 Maar de paus had stelling genomen tegen de voorgenomen scheiding, waardoor
Lotharius verstoken bleef van wettige opvolgers.
Door het nieuws uit Frisia, dat Lotharius waarschijnlijk in Frankfurt bereikt, moet hij zijn
plannen wijzigen. Hij stelt zijn reis naar Rome uit en brengt een leger op de been, waar
mee hij getuige de tweede genoemde brief van Adventius, half juli een overwinning op
de heidenen weet te behalen. 86 Voorlopig stuurt hij slechts een gezantschap naar de
paus. Pas in het voorjaar van 869 weet hij in Monte Cassino zijn zaak met succes te
bepleiten bij de inmiddels nieuw aangetreden paus Hadrianus II.
Bisschop Odilbald en de heerschappij van Hrœrekr en Gu3rö3r (870-885)
Als het duidelijk wordt dat Lotharius II, koning van het naar hem genoemde Lotharin
gen, geen wettige kinderen meer zal krijgen, treffen zijn beide ooms Lodewijk de
Duitser en Karel de Kale een onderlinge regeling. Zij verdelen Lotharingen onder elkaar,
mocht hun neef komen te sterven.8" Als Lotharius inderdaad in augustus 869 aan een
ziekte bezwijkt en Lodewijk de Duitser ernstig ziek is, en naar men zegt ook spoedig zal
sterven, aarzelt Karel de Kale niet. 88 Nadat hij een aantal Lotharingse rijksgroten
gepolst heeft, valt hij in september Lotharingen binnen. Karel weet zich dan gesteund
door onder meer de bisschoppen Hatto van Verdun, Arnulf van Toul, Adventius van
Metz en Franco van Luik. 8' Op 9 september laat Karel zich te Metz tot koningvan Lotha
ringen kronen. '° Met beloftes en giften probeert hij zoveel mogelijk de aristocratie ach
ter zich te krijgen. Zo krijgt Boso, een telg uit één van de belangrijkste families in Lotha
ringen en bovendien een schoonzoon van keizer Lodewijk II, onder meer de strategisch
gelegen abdij Saint-Maurice in Wallis. " In dit kader voert Karel in de eerste twee we
ken van januari 870 in Nijmegen besprekingen met Hrœrekr, de belangrijkste man in de
Friese kustlanden, en hij sluit met hem een bondgenootschap. '2 In deze politiek past
ook Karels huwelijk met Richildis, een zuster van Boso, diezelfde januari, want zijn nieu
we Lotharingse echtgenote kan een belangrijke rol spelen om de voornaamste adel bin
nen zijn kamp te krijgen.93 Zij volgt als het ware Lotharius' weduwe Theutberga op als
'koningin van Lotharingen'. De lenen en allodiale goederen van de Lotharingse edelen
die zich tegen Karel keren, worden verbeurdverklaard. '>4 Deze gaan vervolgens naar ge
trouwen uit Karels omgeving. ''"• Omdat de bisschoppen steeds een cruciale rol hebben
gespeeld in de rijkspolitiek is hun benoeming in Lotharingen één van de belangrijkste
stappen van Karel geweest om zijn macht te consolideren. Zo gaat de vacante zetel in
het aartsbisdom Trier naar Bertulf, een neef van zijn trouwe aanhanger Adventius % en
die van Keulen naar Hilduin, één van de mensen uit Karels gevolg. r In dat licht moet
LUIT VAN DER TUVK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
ook de verkiezing tot bisschop van Utrecht van Alfridus, een verwant van Karei, worden
gezien. Alfridus was sinds 864 abt van Saint-Amand-les-Eaux bij Atrecht ';s en moet vol
gens Van Buijtenen " tegen zijn zin in 866 de Utrechtse zetel bezetten. Van Buijtenen
gaat, in navolging van Platelle, '"" echter voorbij aan het feit dat Karel de Kale in 866
geen enkele invloed op het in het rijk van zijn neef Lotharius II gelegen diocees Utrecht
kon laten gelden. Als Karel heeft getracht zijn invloed in 866 naar Utrecht uit te breiden
dan staat deze vijandige stap in schril contrast met de vriendschappelijke betrekkingen
tussen beide koningen. Juist in dat jaar schenkt Lotharius zijn oom de Sint-Vaast abdij
als zij bijeenkomen om onderlinge afspraken te maken. "" Waarschijnlijk is het jaar 866
bij Platelle ingegeven door het vermeende sterfjaar van bisschop Hunger. Dit jaartal is
bijvoorbeeld te vinden in de non-contemporaine Annalen van Sint-Marie ",2 en heeft al
gemeen ingang gevonden in de geschiedschrijving. Maar zijn sterfjaar staat geenszins
vast, we weten alleen dat hij voor het laatst in 863 vermeld wordt omdat hij verstek
moet laten gaan wegens ziekte op een concilie in Metz. ""
Gezien het voorgaande moeten we de verkiezing van Alfridus wel naar het najaar van
869 verschuiven. De verkiezing zou een vergeefse actie blijken, want kort daarop heeft
Lodewijk de Duitser al een tegenbisschop Odilbald aangewezen, zoals hieronder nog
zal blijken. De tegenzin van Alfridus is te begrijpen. Het aanvaarden van een onzeker
episcopaat in het door Karel geüsurpeerde Lotharingen was voor hem niet aantrekke
lijk. Het is begrijpelijk dat Alfridus wel genoemd wordt als electus in eigentijdse bron
nen, maar niet voorkomt op enige Utrechtse bisschoppenlijst. Hij heeft in de praktijk
het ambt nooit vervuld. Het is daarom wellicht wat overdreven om hem op te nemen in
de galerij der Utrechtse bisschoppen, zoals Van Buijtenen heeft gedaan.
Het is niet aannemelijk dat Karel de Kale zonder meer een zittende bisschop van zijn
zetel zou verdrijven met het risico de kerk tegenover zich te krijgen. In Trier en Keulen
worden dan ook slechts vacante plaatsen bezet. We mogen er daarom van uitgaan dat
ook de zetel van Utrecht op het moment van de benoeming van Alfridus vacant was en
bisschop Hunger al was overleden.
Als de nog immer bedlegerige Lodewijk de Duitser van Hilduins benoeming hoort,
stuurt hij Liudbert, de aartsbisschop van Mainz, om Karels kandidatuur te blokkeren en
in zijn plaats de Keulse geestelijke Willibert als tegenbisschop in te wijden. '"'' Karel
spoedt zich naar Keulen, maar kan niets doen. '°5 Liudbert moet in een brief aan de paus
nog pleiten voor Willibert, want deze heeft aanvankelijk bezwaar tegen diens benoe
ming. ,l16 Maar de Oostfrankische druk is te groot. Willibert wordt alsnog gewijd en Hil-
duin moet het veld ruimen. In de genoemde brief wordt Liudbert gesteund door zijn
suffragaanbisschoppen. Hieronder is ook de reeds genoemde bisschop Odilbald van
Utrecht. Het is voor het eerst dat deze prelaat in de bronnen voorkomt.107
In februari is Lodewijk weer op de been en trekt naar Frankfurt waar hij door enige
Lotharingse groten wordt erkend.I0S Hij stuurt Karel een bericht dat hij onmiddellijk het
veld moet ruimen.10' In maart beginnen de broers te onderhandelen. Karel verlaat ver-
LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP g |
Oud-Utrecht
volgens Aken en vertrekt naar zijn palts in Compiègne. ntl Op 8 augustus 870, precies
een jaar na het overlijden van Lotharius, wordt te Meerssen een akkoord bereikt en
wordt Lotharingen tussen de beide broers verdeeld. ' " De steun van de bisschoppen
blijkt op deze verdeling van grote invloed geweest te zijn. Zo gaat de Keulse kerkprovin
cie grotendeels naar het Oostfrankische, maar het diocees Luik bijna helemaal naar het
Westfrankische rijk. De grens komt langs de Maas te liggen. Het gevolg is dat het Sticht
Utrecht en ook het leen van Hrœrekr in het gebied van Lodewijk komt te liggen.
Doch het verdrag van Meerssen blijkt geen garanties te geven voor een definitieve
oplossing van het territoriale conflict tussen de beide broers. Lodewijk valt zelfs het
Westfrankische rijk binnen als Karel in 875 in Italië tegen Lodewijks zonen optrekt.
Als Lodewijk het jaar daarop sterft, aarzelt Karel niet en trekt het oostelijke deel van
Lotharingen binnen. " In deze omstandigheid schuwen Karel en Lodewijk niet om in
eikaars rijken te intrigeren. Zo blijft Karel een goede relatie met Hrcerekr onderhouden.
In 872 ontmoeten ze elkaar tweemaal, waarbij Karel volgens de annalist Hincmar zijn
getrouwe goedgunstig ontvangt. "4 De verstandhouding met Lodewijk - nu zijn heer -
is een stuk slechter. Een bespreking wordt gehouden in een sfeer van wantrouwen.
Hrcerekr komt slechts onder bescherming van gijzelaars. "5 Het lijkt er dus op dat het
gebied van Hrcerekr wel in naam, maar niet in de praktijk, tot de Oostfrankische in
vloedssfeer gerekend mag worden. Bisschop Odilbald kan zich onder deze omstandig
heden moeilijk in het gebied van Hrœrekr handhaven. Onder druk van de hem vijandige
Karel de Kale met zijn officieuze vazal Hrcerekr zal de bisschop de Utrechtse stoel naar
elders hebben willen verplaatsen. Hij ontliep hiermee op zijn minst de mogelijkheid dat
hij in zijn vrijheid belemmerd werd.
Een parallel voorzo'n beslissing ontmoeten we in de abdij van San Vincenzo al Volturno
in Italië. Na een aanval van Saracenen in 881 vluchtten de monniken met hun abt naar
Capua. Een deel van de monniken keerde na enige jaren terug maar de abt bleef achter
in Capua, omdat hij vandaar uit de belangen van de abdij beter kon behartigen. '"'
Het is niet bekend waarheen de bisschop uitweek, maar het is aannemelijk dat we hem
in het gebied van de Oostfrankische invloedssfeer moeten zoeken. Daarom alleen al
lijkt het veel in dit verband genoemde Sint-Pietersklooster te Odiliënberg geen op t ie , l r
er nog van afgezien dat dit klooster waarschijnlijk toen nog niet in handen van de
Utrechtse kerk was, zoals hiervoor betoogd.
Hoewel van zijn 30 jaar durende episcopaat weinig bekend is, klinkt zo nu en dan iets
van de omstandigheden rond Odilbald in de bronnen door. Zo zouden volgens het goe-
derenregister van de Utrechtse kerk de goederen op Texel tijdens zijn episcopaat verlo
ren zijn gegaan. I18 Dat de kerkelijke administratie op Texel door de war is geraakt, is
een wel erg vrije vertaling van de betreffende passage door Muller, " ' ook al lijkt dit
waarschijnlijk. Juist het ontbreken van gegevens over Odilbald kan betekenen dat ver
der ook veel verloren is gegaan en derhalve het kerkelijk bestuur op een laag pitje
stond.12"
LUIT VAN DER TUVK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN [N BALLINGSCHAP
r Blad uit het Coederenregister van de . Ifl UiKJi.iqv ••! '1! Mi-xfH'tn.riK». 'M-Û*\nWmAm4*"' Utrechtse kerk, (777-866) (05 U, no. 49), met f |« haiahan vn t im ln Irai -in-m-lti roMMffoi qo * ïntroir vermelding van de Texelse goederen voor de
tijd van 'Othilboldi episcopi'. Afschrift in het zgn. Liber donationum, HUA, Bisschoppelijk archief, inv.nr. 44. qS <pfi "äiikr )cô mannno. .-> miiifi lacer binotrhdn'flnta..
Joiilw .ui <j hoflkdi dicunr'bifaftn flwa.rn qtub; ffupnomtiv»
fl tnanfcrtOn btuorWvtwlicUr <$uH>a p&xm «xAk -rfectwam £ 0(«(?b«^rwi«^«tajl^.«aiHO«taH-«^«rpf»fe9aö««t«»l' Karel de Kale wordt na zijn dood in
^ f c t u n r à w w r a » ty'fc^a&n.rfr«!!* W noânf ««1 877 opgevolgd door zijn zoon Lode-
,, r ~ i ii_(f wijk de Stotteraar. Als ook deze na am.» i airriV«nr tiprw^orf aimnnanonvuuwmitati TCTTA* ( & V j b ^ f t k ^ o 4 ' t i . ß « r o ; ; * t W « , n c w ^ f T . * e f r m V * slechts twee jaar koningschap ^r»rn^<rml'UT^.(wilW inf.tnnb;-\*itkï-,c^lc<>ró'(«ma«? overlijdt, ontstaat er in het West-
ym^,yi^^rxà,ac^^SamA^.p:^M^- frankische rijk een politiek insta-Axm^M rmtócrr öb fui omœe\iuc omw meuMA pmavfar. , . , . r, \ .. , v i . i d - 1' -> - - i ->£_:_. 'P: « * biele situatie. Van enige invloed in uk-abrnw &*"< memorie orinlbakliepi.tut et ttpib turr^dd ö
| l r nof« fibranr j niflii (ufdieh «p ropbatr om^eectis ."««ie de Friese kustlanden lijkt nu geen ^ia-cejcUccui' fr~5 btfnöib, oitr nÄ»t}.OtrauAtt<*i IwcKuutj- sprake meer te zijn. De Oostfranki-l n W r « ^ ttyüM ^ m a f« «n alnf U f * ï t a a a a f l - f ^ s c h g k o n j n g L o d e w ] j k d g J o n g e r e
wcii fet m*icr.\ii medenicwkc rtrrçahl öwtirta .? flun lic jnmnr a JJ- _ „ 3 „ ^ r «-iNuï.«««^» maakt van deze situatie gebruik
• S!. M«.«>i umw.irntr TOTU J« HURT, neen «u» tixlwnovwe &
S o f a t iurf m-mf- (tliuf pafcorf• «»quif 7 çfettttmb' om in 879 het Westfrankische deel
van Lotharingen te usurperen. De zwakke Westfrankische koningen kunnen niets an
ders doen dan deze toestand te accepteren. Het jaar daarop wordt dan ook de status
quo door beide partijen in Ribemont bevestigd. We vernemen ook niets meer van
Hrcerekr. Als in 882 de Deen Gu3rö9r (Godfried) l : i beleend wordt met het voormalige
gebied van Hrcerekr mogen we aannemen dat de laatstgenoemde niet meer leeft. 122
Mogelijk was hij al in 876 dood, omdat in dat jaar de Friezen, die occidentales '-' ge
noemd worden, de Noormannen een nederlaag toebrachten.124
Gu3rö3r was met een groot Noormannenleger in 879 op de Vlaamse kust geland. Dit
leger wordt in 882 door de Oostfrankische keizer Karel III in het nauw gedreven in
Ascloha, een kamp aan de Maas. Maar Karel lukt het niet het Noormannenleger te ver
slaan. In plaats daarvan sluit hij onder invloed van zijn raadgever Witbert een overeen
komst met de belegerden. Gu3rö3r wordt, zoals gezegd, beleend met het voormalige
gebied van Hroerekr. Witbert, neef en pleegzoon van Lotharius II, i2S tracht zo Guôroôr
binnen het kamp van de nazaten van Lotharius II, onder aanvoering van Hugo, de
natuurlijke zoon van Lotharius, te krijgen. In hun ogen was Lotharingen ten onrechte
verdeeld tussen het Oost- en Westfrankische rijk. Zo wordt GurJröör betrokken in de
strijd om Lotharingen en raakt verstrikt in een politiek web.
Karel tracht de explosieve situatie in Ascloha te redden door de metgezellen van
Gur)rö9r af te kopen met kerkelijke goederen uit Lotharingen. 26 Een deel van de Denen
onder leiding van Sigrödr (Siegfried) verlaat volgens afspraak het Oostfrankische ge
bied, zij vestigen zich in oktober van dat jaar te Condé. Anderen trekken noordwaarts
en plunderen en branden het Frankische bolwerk Deventer plat. 127 Het nieuwe gebied
van Gu9rö3r wordt blijkbaar gemeden. Zoals hiervoor al werd betoogd, is het waar-
LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN' IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
schijnlijk dat Odilbald al ten tijde van Hrcerekr het Sticht Utrecht verlaten heeft. Later
blijkt hij zich in Deventer gevestigd te hebben. Maar als hij hier al in 882 resideerde, zou
hij dat jaar het vege lijf hebben moeten redden voor de verdwaalde vikingbende.
Hiervoor is echter geen enkele aanwijzing te vinden, ook de annalist van Fulda, die de
plundering van Deventer meldde, zwijgt over de bisschop. Hij vertelt slechts dat
Deventer, waar de heilige Liafwin rust, in brand is gestoken en 'velen' vermoord zijn.
Een verbrande, maar niet meer herbouwde huisplaats uit de late negende eeuw in
Deventer wordt toegeschreven aan deze verwoesting. Het opwerpen van een forse aar
den, ringvormige wal met gracht rond de portus wordt gezien als een reactie op deze
aanval.,28
Nu Cu3rö3r een belangrijke positie inneemt in de Friese kustlanden wordt hij in 883
benaderd door de Lotharingse troonpretendent Hugo met een voorstel voor nadere
samenwerking om het voormalige rijk van Hugo's vader te veroveren. Om de onderlin
ge band te verstevigen, krijgt Gu3rö3r Hugo's zuster Gisela ten huwelijk. m Volgens an
dere bronnen zou dit huwelijk al deel van de overeenkomst met Karel III van het jaar
daarvoor in Ascloha hebben uitgemaakt. "" Maar het samenbrengen van Gu3rö3r met
een naaste verwante van de zo gevaarlijke Hugo zou van een domheid getuigen die we
zelfs de herhaaldelijk blunderende Karel III moeilijk kunnen toeschrijven. Door dit
huwelijk won de toch al krachtige positie van de Deen alleen maar aan betekenis. Dat
Karel het gevaar van deze verbintenis wel inzag, en deze waarschijnlijk ook als een pro
vocatie beschouwde, blijkt als hij in het voorjaar daarop Gisela bij zich in Worms ont
biedt en haar een tijdlang niet toestaat naar haar echtgenoot terug te keren. Dit zal de
goede verhouding tussen de keizer en zijn vazal bepaald niet bevorderd hebben.
Die verhouding verslechtert nog als in de herfst van dat jaar Gu3ró3r ervan wordt
beticht zijn gebied niet voldoende te verdedigen. Een vloot Denen vaart door zijn ge
bied de Rijn op, ze slaan hun kamp op in Duisburg en zouden de omgeving hebben ge
plunderd als zij niet door hertog Hendrik van Babenberg zouden zijn tegengehouden. In
het voorjaar keren zij naar het kustgebied terug. '3I
De dood van de Westfrankische koning Carloman "2 is voor Hugo, gesterkt door zijn
verbond met Gudrödr, het moment om tot actie over te gaan, te meer daar keizer Karel
III naar Italië is afgereisd. Hugo zendt geheime boden naar Gu3rö3r in Frisia met de
vraag troepen te sturen. Hij zou Gu3rö3r de helft van het rijk beloofd hebben als dit met
behulp van de diensten van de Deen in handen van Hugo valt. ' " Dan vraagt Gu3rö3r,
via zijn gezanten de Friese graven Gerulf en Gardulf, aan de keizer hem enige fiscale
goederen aan de Rijn bij Koblenz af te staan, vanwege de wijn productie. Alleen dan kan
hij de rijksgrenzen blijven verdedigen. 1M De Annalen van Sint-Vaast weten te melden
dat deze zet is bedacht door Gerulf.I35
Het gevraagde gebied behoort tot het Frankische kerngebied en ligt bovendien op de
strategische samenkomst van Rijn en Moezel, zo'n verzoek zou natuurlijk geweigerd
worden. Totnogtoe hadden de Frankische heersers de Denen alleen maar beleend met
LUIT VAN DER TUL/K U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
gebieden in Frisia. Dit was immers ideaal voor de op scheepsgebied superieure
Noormannen, omdat de Franken zelf het gebied niet konden verdedigen. Volgens
Regino was het moerassige Frisia ontoegankelijk voor het Frankische leger, het lag in
regni extremitatibus. '•"'
Maar Karel III wijst het verzoek niet af en geeft zo zijn leenman geen excuus om tot mi
litaire actie over te gaan. Gudrödr zou in het voorjaar van 885 al voorbereidingen hebben
getroffen om de Rijn op te varen. i r l n plaats daarvan arrangeert de keizer een 'overleg'tus
sen zijn gezant, hertog Hendrik van Babenberg, en Gu3rö3r met de bedoeling de Deen te
vermoorden. Als ontmoetingsplaats wordt Herispich, een voor de Franken goed bereikbare
plaats nabij de splitsing van Rijn en Waal, gekozen. 138 Volgens Regino laat Hendrik de
Hamalander graaf Everhard Saxo, wiens bezittingen eerder door Godfried geroofd waren,
een aanklacht tegen de Deen indienen en de eerste slag toebrengen.
'Omdat Gu3rö3r de Deen trouwbreuk wilde plegen, door een list van zijn getrouwe
Gerulf, werd hij door hertog Hendrik gedood', berichten de Annalen van Sint-Vaast. "9
Sommige historici, bijvoorbeeld De Vries 14° en Halbertsma, 141 menen dat Gu3rö3r
dankzij een list van Gerulf door Hendrik werd gedood. Anderen, bijvoorbeeld Van Win
ter, M' zijn van mening dat Gu3rö3r de vermeende trouwbreuk door de list van Gerulf
had gepleegd. En die list was het doen van de bovengenoemde onmogelijke eis ter ver
krijging van goederen in het Frankische kerngebied. Bij nadere beschouwing kunnen
beide partijen gelijk hebben. Want zoals uit het voorgaande blijkt, initieerden Gerulf en
Gardulf met een list - het doen van een onmogelijke eis - de trouwbreuk van Gu3rö3r.
Ondanks deze list blijkt dat Gerulf na de moord op Gu3rö3r in hoog aanzien staat bij de
koning. Bovendien wordt, naast Gu3rö3r, iedereen in zijn gevolg - waartoe ook Gerulf
behoort - vermoord. Toch heeft Gerulf de gebeurtenis overleefd en dat kan alleen ver
klaard worden door aan te nemen dat hij een dubbel spel heeft gespeeld. Hij heeft met
de onmogelijke eis Gu3rö3r op subtiele wijze in een moeilijke positie gemanoeuvreerd.
Ondanks dat de verschillende kroniekschrijvers een duidelijke afkeer tegen Gu3rö3r
hadden, zijn ze toch allemaal voorzichtig in hun uitspraken over ontrouw van deze
Deen. De Annalen van Fulda l4i stellen weliswaar dat Gu3rö3r zijn eed brak, doch hij
maakte alleen aanstalten om de Rijn op te varen en gebieden te veroveren. Een andere
annalist schrijft alleen dat Gu3rö3r ervan beschuldigd werd met Noormannen plannen
tegen de Franken te smeden. ' " Regino ' " zegt dat Gu3rö3r een excuus zoekt om te
kunnen aanvallen en de annalist van Sint-Vaast merkt slechts op dat Gu3rö3r zich op
maakte om zijn woord te breken. l46 Geen van de auteurs beweert dus dat Gu3rö3r ook
daadwerkelijk tot actie is overgegaan. Hij zou slechts voorbereidingen hebben getrof
fen. Bovendien wordt hij alleen beschuldigd van ontrouw, maar tot een officiële be
schuldiging of veroordeling is het nooit gekomen.
Het lag niet in de lijn van de Deense heersers in de Lage Landen om zich meester te
maken van Frankisch gebied. Een basis in de Friese kustlanden, niet te ver van Dene
marken, was voor de mannen die een machtspositie in hun vaderland nooit hadden
LUIT VAN DER TVUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINC-SCH A P
Oud-Utrecht
De moord op Cudrödr (Godfried de Zeekoning), in: 1. Wagenaar, Vaderlandsche historie vervattende de geschiedenis der nu Vereenigde Nederlanden inzonderheid die van Holland van de vroegste tijden af [...], Amsterdam, II, 7790-7796.
opgegeven, voldoende. Waarschijnlijk gold ook voor Guôroôr dat zijn ambities niet in
het Frankische rijk lagen.
De hoofdrolspeler Hugo wordt voor de keizer gedagvaard, hij wordt veroordeeld we
gens intrige tegen het rijk van de keizer. Hem worden de ogen uitgestoken en hij wordt
gevangen gezet in het klooster van Sankt-Gallen. lr
De bisschoppen Odilbald en Radbod na de Deense overheersing (885-917)
Met de veroordeling in 885 van de tegen het rijk in opstand gekomen Hugo, zoon van
Lotharius II, en zijn Lotharingse partijgangers, was er voor de Oost- en Westfrankische
heersers slechts tijdelijk een einde gekomen aan een gevaarlijke situatie. Hugo's mede
plichtigen hadden het vege lijf 'zonder paarden, wapens en kleren' gered.l4K Zij worden
door de keizer veroordeeld tot 'onterende straffen', '•'' maar blijken in de ja ren negentig
van de negende eeuw toch weer een rol van betekenis te spelen.
Als de edelen in Lotharingen, dat na het Verdrag van Ribemont in 880 geheel deel uit
maakt van het Oostfrankische rijk, aansluiting dreigen te zoeken bij de Westfrankische
koning, besluit de Oostfrankische koning Arnulf van Karinthië (887-899) ze tegemoet te
komen. Hij vormt in 895 een apart koninkrijk Lotharingen met zijn natuurlijke zoon
Zwentibold (895-900) als gekroonde koning van dit gebied. In naam wordt de situatie
hersteld van voor de verdeling van Meerssen en zo denkt Arnulf de separatisten uit Lo-
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
tharingen de wind uit de zeilen te kunnen nemen. Het nieuwe Lotharingen beslaat het
voormalige rijk van Lotharius II, 15° maar de bronnen zijn hierin - zeker wat de Friese
kustlanden betreft - vaag. Het Utrechtse diocees komt grotendeels in dit nieuw ge
vormde Lotharingen te liggen.
Het lukt koning Zwentibold niet, mede door de vele conflicten met Lotharingse edelen
en een militair avontuur in West-Francië, enige stabiliteit in zijn rijk te brengen. De
Lotharingers willen van de hen opgedrongen koning af. Na de dood van Arnulf in 89g
nemen ze hun kans waar. Zwentibold wordt het jaar daarop dooredelen, die eerder bij
hem in ongenade gevallen waren, vermoord. '51
De laatstvermelde plundertochten van Noormannen in de Lage Landen vinden plaats in
891 als er burchten langs de kust en andere doelen in 'het rijk van Lotharius' worden
aangevallen. I52 Dat jaar brengt koning Arnulf een bende Noormannen een verplette
rende nederlaag toe aan de Dijle bij Leuven.153 Het jaar daarop wordt er nog een stroop
tocht in Ripuarië tot aan Bonn toe gehouden. 'M Daarna is er tientallen jaren lang geen
enkele melding meer van plunderingen. De meesten beproeven nu hun geluk in
Engeland en Ierland. '^ Binnen het Frankische rijk zijn nog slechts in het Seine- en
Loiregebied vikingen actief. Dat er sindsdien niets meer van hen vernomen wordt in het
door conflicten verzwakte Lotharingen, is opvallend. Blijkbaar gaat het argument hier
niet op dat de Noormannen juist toesloegen op momenten van een verzwakt bestuur.
Als er één zo'n periode is geweest dan is dat wel tijdens het bewind van Zwentibold.
In de geschetste situatie hebben plaatselijke edelen het voor het zeggen en kunnen het
rijksgezag ondermijnen. Ook Gerulf blijkt zich in zijn graafschap in het Friese kustge
bied ten noorden van de Oude Rijn op zijn minst goed te kunnen handhaven of weet
wellicht zijn positie uit te breiden. De intrige tegen Gu3rö3r in 885 zal hem geen wind
eieren gelegd hebben. Bovendien ontvangt hij in 889 van koning Arnulf een aantal goe
deren die hij feitelijk al onder zich heeft. *
De in ballingschap levende bisschop Odilbald zal geen reden hebben gezien terug te
keren naar dit instabiele Lotharingen, met zijn vele gewapende conflicten. De prelaat
vestigt zich, vermoedelijk kort na het aantreden van Zwentibold in 895, in Deventer in
het oostelijke deel van zijn diocees. In 895 neemt hij deel aan de synode van Tribur. Hier
wordt hij Vodebaldus Taventrensis aecclesiae episcopus 1S~ genoemd. Ook het privilege
van Zwentibold van 896 kan een aanwijzing voor zijn verblijf in Deventer vormen.
Zakelijke vrijheden verleend aan de Utrechtse kerk met betrekking tot Dorestad wor
den dan uitgebreid met onder andere Deventer en Tiel. l58 Tot 895 wordt hij steeds
Odilbald (bisschop) van (de kerk of de zetel van) Utrecht genoemd. 159 In een oorkonde
van het jaar daarop wordt hij weer bisschop van de Utrechtse kerk genoemd. ",n Maar
deze lijkt overgeschreven van een vroegere oorkonde van Lodewijk de Vrome. In ieder
geval is de hierin toegepaste formulering Traiectensis ecclesie Veteris episcopus tamelijk
gebruikelijk.
LUIT VAN DER TUVK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP • £ !
Qud-Utrecht
WèMJJ
'De brand en vernieling eener Nederlandsche rivierstad door de Noormannen'. Negentiende-eeuwse litho naar C. Springer.
• Ü •-".
Deventer, gelegen in de gouw Hamaland, was na - en als reactie op - een plundering
door de Noormannen in 882 ",1 voorzien van een wal en een gracht. ",: Volgens Koch ""
was de civitas Deventer een versterkte kern die alle kenmerken van een koningshof
had. De aanwezigheid van koninklijk domeingoed is vanaf de negende eeuw aanwijs
baar.
Hoewel we niet weten wie in de laatste jaren van de negende eeuw de grafelijkheid in
Hamaland (het gebied tussen Deventer en de Rijn) en de Betuwe (het oostelijke rivie
rengebied) had, is wel bekend dat de familie Meginhard/Wichman in dit gebied domi
neerde. We komen in 855 al een Wichman als graaf in Hamaland tegen. :6H Een eeuw
later heeft weer een Wichman de grafelijkheid in Hamaland. "" De Hamalandse graven
behoren tot de hoge adel en Oostfrankische rijksaristocratie, met Karolingische familie
banden en zeer uitgebreide bezittingen. "•'• We mogen Hamaland dan ook tot de
Oostfrankische invloedssfeer rekenen. Sigebert van Gembloux rekende Hamaland tot
Saksen: ex pago Saxoniae Hamalant. Na de moord op Gudrö9r achtervolgt een groep
Teisterbanters een bende Denen, die Saksen intrekken. "'" Uit de omschrijving van de
gebeurtenis valt af te leiden dat het genoemde Saksen aan Teisterbant moet grenzen,
dan wel er zeer dichtbij moet liggen. I68 Dat er een verwantschap is tussen de verschil
lende leden van de familie Meginhard/ Everhard/ Wichman is duidelijk gemaakt door
Van Winter, lw ook al zijn de weergegeven familiebetrekkingen veelal hypothetisch. Zo
blijkt uit een aantekening in het necrologium van het Sint-Vitusstift te Hoog-Elten, dat
LUIT VAN DCS TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
de graven Meginhard en Wichman familie van elkaar zijn, al is de relatie niet duide
lijk. 170 Aanwijzingen voor de verwantschap tussen Everhard en Wichman zijn te vinden
in het Liber memoralis van Reichenau. u'
Hamaland met zijn krachtige en Oostfrankisch gezinde graven was zo een redelijk vei
lig toevluchtsoord voor bisschop Odilbald en zijn gevolg. Als het al formeel deel uit
maakte van het nieuw gevormde Lotharingen, dan viel het in ieder geval binnen de
Oostfrankische invloedsfeer. Volgens Regino was het de keizer zelf die na de dood van
Everhard diens dukaat aan zijn broer Meginhard toevertrouwde. r 2 Ook de goedkeuring
die Arnulf en niet Zwentibold in 899 verleent aan de nieuwe bisschopskeuze lijkt een
aanwijzing dat men Deventer in de praktijk niet tot Lotharingen rekende. m In ieder
geval vond Odilbald hier een -veil ig omwalde -verblijfplaats, waar de adel geen strijd
voerde met het rijksgezag. Sterker nog, de steun van de plaatselijke adel zal zijn positie
alleen maar versterkt hebben. Bovendien ontliep hij door zijn vertrek uit Utrecht de zich
uitbreidende macht van de Geruifingen, waarover ik nog kom te spreken, die door hun
Westfrankische gezindheid minder met deze bisschop op hadden. Een bijkomend
nadeel was dat de greep van de Utrechtse clerus op kerkelijke bezittingen in Lotharin
gen door zijn vertrek danig verzwakte.
Na de dood van Arnulf krijgen de Oostfrankische Konradijnen het vervolgens voor het
zeggen in Lotharingen. Zij treden op namens de door hen gesteunde koning Lodewijk
het Kind (900-911), het zevenjarige zoontje van Arnulf. Na de dood van Lodewijk maakt
de Westfrankische koning Karel de Eenvoudige- populair in Lotharingen-zich meester
van het gebied. Kort voor Arnulf sterft ook bisschop Odilbald. Volgens het necrologium
van Oudmunster is zijn sterfdag 25 september. m Hij zou volgens Beka, die zegt deze
informatie uit de kroniek van Regino van Prüm te hebben, in Utrecht begraven zijn. ' "
Maar Regino noemt alleen de dood van de prelaat en weet nog te melden dat zijn
opvolger Radbod is. m
Radbod zou volgens zijn vita afkomstig zijn uit een adellijk Frankisch geslacht uit de
pagus Lommacensis, de Lommegouw tussen Maas en Sambre. '" Hij werd in eerste
instantie aan de koorschool in Keulen onderwezen en nadat zijn oom (avunculus)
Gunthar, aartsbisschop van Keulen, in 863 bij de paus in ongenade gevallen was, aan
het hof van Karel de Kale. Na Karels dood plaatst Radbod zich onder de leiding van abt
Hugo. 178 Radbod moet hem al aan het hof van Karel hebben ontmoet, want Hugo was
een vooraanstaand raadgever van de koning. Hij stond aan het hoofd van verschillende
belangrijke abdijen en was één van de invloedrijkste mannen uit het Westfrankische
rijk. Wellicht verbleef Radbod in Tours omdat dit één van de abdijen was waar Hugo de
scepter zwaaide en Radbod een libellus over de tegen de Noormannen strijdende inwo
ners van deze stad had geschreven. m Van Radbod kunnen we daarom een Westfranki
sche gezindheid verwachten. Ook in een aanbeveling van Radbod - in zijn vita als een
voorspelling voorgesteld -voorde (aanvankelijk) Westfrankisch georiënteerde Balderik
(918-976) als zijn opvolger, ziet Ahlers l80 onder voorbehoud een verdere aanwijzing
LI'IT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
voor de Westfrankische gerichtheid van de bisschop.
Volgens zijn vita zou Radbod tijdens zijn visitatiereizen in conflict gekomen zijn met
Noormannen. De Denen werden bij zo'n gelegenheid als gevolg van een vervloeking
van Radbod getroffen door een ziekte.IKI Beka had dit nog aangedikt, op Radbods vloek
volgde een bliksem uit de hemel die de Denen vernietigde. n2 Dat de Utrechtse bevol
king Radbod tegen de Denen te hulp schiet, is ook een toevoeging van Beka die niet in
de vita is terug te vinden.
Geïnspireerd door de Vita Radbodi nam Halbertsma IS! aan dat zich in Utrecht in het
begin van de tiende eeuw - ik vermeldde het al in mijn Inleiding - een Scandinavische
kolonie ontwikkeld had. Dat lijkt een slag in de lucht, want hiervan is niets aangetoond.
Als zich al zo'n kolonie ontwikkeld had, zou dit eerder te verwachten zijn in de belang
rijkste havenplaatsen uit deze periode zoals Deventer of Tiel, maar ook voor deze plaat
sen zijn geen aanwijzingen gevonden.
Uit de tijd van Radbod zijn geen vikinginvallen bekend, want zoals hiervoor al is opge
merkt, hadden dezen in 892 het ruime sop gekozen. De door Adam van Bremen m
genoemde aanvallen ten tijde van Radbod zijn in werkelijkheid in 882 uitgevoerd. Hij
refereert aan de plunderingen van Keulen, Trier en Aken in dat jaar, 1S" dus ver voor de
tijd van Radbod. De neiging om in hagiografische geschriften de Noormannen bij won
deren te betrekken - een grotere tegenstelling dan heidense plunderaars tegenover
een heilige weldoener is nauwelijks denkbaar- lijkt ook in de vita Radbodi de kop opte
steken. In de hagiografie van de Lage Landen komen we dit verschijnsel naast de Vita
Radbodi - geschreven na 962- meermalen tegen. In de Passio Friderici - o p zijn vroegst
in de elfde eeuw ontstaan - voorspelt bisschop Frederik de komst van de wrede
Noormannen. ""' In de laat tiende-eeuwse Vita sancti Adalbert! ontneemt door bemid
deling van de heilige Adalbert een laaghangende wolk de Noormannen het zicht. Is~
Radbod voelt zich in Deventer minder thuis dan zijn voorganger Odilbald, hij was vol
gens zijn vita 'in de geest altijd in Utrecht' en ging er ook vaak heen, maar de omstan
digheden (res et tempus) lieten het niet toe dat hij zijn zetel daar permanent vestigde.
In de zin daarvoor meldt de anonieme auteur van de vita dat de Denen de Utrechtse
kerk verwoest hadden, maar dat de vrede nu was weergekeerd. Iss De genoemde om
standigheden, waaronder de bisschoppelijke stoel niet naar Utrecht kon terugkeren,
kunnen dus niet op de Denen slaan. Eerder moeten we denken aan de invloed van de
Hamalandse graaf in zijn streven de snel expanderende macht van de Friese Geruifin
gen te weerstaan.
De Geruifingen, graaf Gerulf en zijn nazaten, hadden goed garen gesponnen bij de de
plorabele staat van het rijk. Gerulfs zoon Dirk handhaaft zijn vaders positie in het
Westfriese kustgebied en zijn zoon Waldgertreffen we aan als graaf van Nifterlake en
Teisterbant. We komen Waldger in 914 tegen als hij optreedt namens Radbod in een
verzoek gericht aan Koenraad I (911-918) 189 en twee jaar later is hij met zijn broer Dirk
aanwezig op de rijksdag in Herstal bij de Westfrankische koning Karel de Eenvou-
LV1T VAK DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
De Westfriese graaf Dirk I, uit: J. van der
Does (ed.), Hollandtsche Rijm-Kronijk In
houdende de gheschiedenissen der Graven
van Hollandt tot het Jaer MCCCV, 's Cra-
venhage, 1620, titelblad.
dige. "" Blijkbaar waren de broers,
net als overigens de meeste gro
ten in Lotharingen, overgegaan
naar Karel, die sinds 911 Lotharin
gen aan zich had getrokken. Sinds
dien lijken de Geruifingen trouwe
aanhangers van de Westfran-
kische koningen. Zo vinden we
Dirk in 921 wederom bij koning
Karel ' " en hetjaardaarop schenkt
de koning hem goederen in West-
Friesland. m Graaf Dirk (of zijn
gelijknamige zoon) bevond zich in
939 onder de aanhangers van de
Westfrankische koning Lodewijk
van Overzee. "•' Ook Vlaamse con
necties wijzen naar West-Francië.
Dirk week uit naar Vlaanderen, zijn gelijknamige zoon huwde met een dochter van
graaf Arnulf van Vlaanderen. ' " Als Waldgers echtgenote Alberada 195 dezelfde is als de
gelijknamige weduwe van Reinier van de Maasgouw, dan is dit een verdere aanwijzing
voor Waldgers toenadering tot de Lotharingse aristocratie.
De zonen van Gerulf bewegen zich blijkbaar op hoog niveau. Het is daarom niet vreemd
dat Waldger zijn prestige wil verhogen door een instelling als de bisschoppelijke stoel
binnen zijn ambtsgebied te laten terugkeren. Met de Oostfrankischgezinde Odilbald
zou hij niet veel kans hebben gemaakt, als Waldger tenminste al voor 900 de grafelijk
heid bezat. Maar met bisschop Radbod met zijn Westfrankische achtergrond liggen de
zaken anders. Waldgers bemoeienis met het verzoek van Radbod aan koning Koenraad
in 914 tot bevestiging van de rechten van de Utrechtse kerk moeten we waarschijnlijk
ook in het licht van de goede banden tussen de graaf en de bisschop zien. "" Als we er
met Muller i r van uitgaan dat het oudste deel van het cartularium tegelijk met deze
oorkonde aan koning Koenraad is overgelegd, dan kan Waldger - actief betrokken bij
deze oorkonde - zich welhaast niet schuldig hebben gemaakt aan het zich toe-eigenen
van kerkelijke goederen. Het oudste gedeelte van het cartularium zal immers de kern
van de goederenlijst hebben bevat, die juist is opgesteld als een actie tegen hen die ker
kelijke bezittingen aan zich hadden getrokken gedurende de Noormannenheerschappij
en daarna. "8
LUIT 1'J.V DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N I \ B A L L I N G S C H A P
Oud-Utrecht
Henderikx ' " vermoedt dat de kern van het goedenenregister van de Utrechtse kerk
voor 896 moet zijn ontstaan, dus nog tijdens het episcopaat van Odilbald. Maar het
register is gebaseerd op tal van oorkonden, waarvan er slechts drie in het cartularium
zijn opgenomen. Het ontbreken van verwijzingen naar een oorkonde van Zwentibold
uit 896 lijkt dan ook niet speciaal een aanwijzing voor het ontstaan van de goederen-
lijst voor dit jaartal, zoals Henderikx stelt. Volgens Van Winter doet juist het ontbreken
van verwijzingen naar de genoemde oorkonde vermoeden dat het goederenregister
pas na de terugkeer van de bisschop naar Utrecht moet zijn ontstaan. Want de betref
fende oorkonde was - blijkbaar niet meer van belang - na het vertrek van de clerus in
Deventer achtergebleven.:o" Het register zou dan slechts die goederen hoeven te bevat
ten die nog moesten worden teruggeëist na de terugkeer van de bisschop.2"'
Als de vroege datering van Henderikx toch juist is dan moet Waldger welhaast te jong
zijn geweest om zich bezig te houden met het ontvreemden van kerkelijke bezittingen.
Dat juist de Westfriese graven zich hieraan schuldig zouden hebben gemaakt, zoals
Henderikx 2"2 vermoedt, lijkt uit dien hoofde niet erg waarschijnlijk. m Men kan zich
zelfs afvragen in hoeverre de bisschopskeuze in 899 werd beïnvloed door de Geruifin
gen.
Halbertsma 204 vermoedt, in navolging van Jaekel, een verwantschap tussen Radbod en
Waldger. Volgens zijn vita zou de moeder van Radbod van Friese afkomst zijn en zelfs
van de legendarische Friese koning Radbod (Redbad) afstammen.2(" Ook de Geruifin
gen - de enige zoon van Waldger heette ook Radbod - zouden van de Friese koning
afstammen. Als het al waar is, dan zijn bisschop Radbod en Waldger hooguit verre
familie van elkaar. Hoe het ook zij, de auteur van de vita lijkt de Friese afkomst van
Radbod, als bisschop van de Friezen, niet zomaar te melden. Een parallel is in de Passio
Friderici te vinden in de vermeende Friese afkomst van bisschop Frederik van Utrecht.2"6
De Hamalandse graaf zal er alles aan gedaan hebben om de stoel juist in Deventer te
houden. De macht van de Geruifingen zal al spoedig gebotst hebben met die van de
invloedrijke Saksische familie Meginhard/Wichman met uitgebreide bezittingen in
Hamaland en het rivierengebied. Het conflict bereikt een tragisch dieptepunt met de
moord op Everhard Saxo, gepleegd door Waldger in 898. : , r
Op de achtergrond speelt nog een andere tegenstelling mee. De Geruifingen neigden
naar het Westfrankische kamp, terwijl de Hamalandse graven trouwe aanhangers van
de Oostfrankische koningen bleven. Had de Hamalandse graaf bisschop Odilbald nog
met open armen ontvangen, de verhouding met de Westfrankischgezinde Radbod zal
aanzienlijk koeler geweest zijn.
In de geschetste verhoudingen lijkt een terugkeer van Radbod naar Utrecht in de lucht
te hangen. Misschien ligt dit voornemen ten grondslag aan het conflict tussen de bis
schop en Meginhard, dat in één van de laatste jaren van het episcopaat van Radbod
voor de paus in Rome uitgevochten wordt. Dit valt althans af te leiden uit een briefwis
seling tussen paus Johannes X en de Keulse metropoliet Heriman, waarin scandala aut
LUIT VAN D£ft TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
iurgia (twistpunten en meningsverschillen) tussen de partijen worden gemeld. 2I,S
Waarschijnlijk hebben we met dezelfde Meginhard te doen, die zijn vermoorde broer
Everhard Saxo in 898 in diens dukaat opvolgde. :o' Het gegeven dat de Vita Radbodi
zwijgt over deze kwestie en zelfs over de reis naar Rome - een stichtelijke gebeurtenis
en dus een geliefd onderwerp in vitae - doet vermoeden dat de opzet van Radbod mis
lukt is. Zijn persoonlijke aanwezigheid in Rome zal zijn vertrek uit Deventer alleen maar
uitgesteld hebben. Een verhuizing naar Utrecht heeft hij niet meer meegemaakt Hij
sterft in 917 te Ootmarsum bij Denekamp en wordt in de Lebuinuskerk in Deventer
begraven. ; l°
Conclusies
In het voorgaande is geprobeerd een minder prominente rol van de Noormannen aan
nemelijk te maken dan algemeen wordt aangenomen als het gaat om de verrichtingen
van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod in de tweede helft van de
negende en het begin van de tiende eeuw.
Voor bisschop Hunger zijn geen aanwijzingen te vinden dat hij het Sticht Utrecht voor
langere tijd verlaten heeft. Door de aanwezigheid van de plaatselijke Deense heerser
Hrœrekr was een veilig verblijf in Utrecht voldoende gegarandeerd. Hooguit is hij
Utrecht tijdens een afwezigheid van Hrœrekr tijdelijk ontvlucht. Bisschop Odilba ld ver
liet Utrecht vanwege het politieke klimaat. Utrecht viel binnen de hem minder gunstig
gezinde Westfrankische invloedssfeer. Aan het einde van zijn episcopaat vond de bis
schop asiel in Deventer en werd door de Hamalandse graven gesteund. Bisschop
Radbod maakte aanstalten om naar Utrecht terug te keren, maar werd daarin effectief
tegengewerkt door de Hamalandse graaf Meginhard.
Hoewel Utrecht een onopvallende grensplaats van het dukaat Frisia was, moet deze
plaats met zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard geweest zijn. Opmerkelijk is
daarom het -op één geïsoleerd en verdacht bericht na -ontbreken van enige contem
poraine verwijzing naar Utrecht in verband met welke Noormannenaanval dan ook.
Toch neemt Utrecht een vaste plaats in de vaderlandse historiografie in als het om dit
soort aanvallen gaat. De raid van 'kwaadaardige barbaren' op Utrecht, uitgevoerd in
857, heeft haast mythische vormen aangenomen. We moeten dan ook vaststellen dat
de Frankische anti-Deense historiografie een loopje heeft genomen met latere historici.
Alleen voor de periode 834-850 valt niet uit te sluiten dat de Noormannen Utrecht
enige malen hebben aangedaan. De overdreven kwaadaardig voorgestelde, maar toch
zeldzaam voorkomende vikingtochten in het Sticht Utrecht behoorden tot een 'onge
mak' die in geen verhouding stond tot de vele troebelen die deze roerige tijd kenmerk
ten. We moeten ons daarom de destructieve invloed van vikingaanvallen op Utrecht
niet al te dramatisch voorstellen. De aanwezigheid van Deense machthebbers in de
Lage Landen heeft geen nadelige gevolgen gehad voor de Utrechtse clerus en zal zelfs
LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
mede hebben bijgedragen tot een remmende invloed op de activiteiten van Deense
avonturiers.
Gebruikte afkortingen
AB Annales Bert in iani
AF Annales Fuldenses
ASC Angelsaksische kroniek
AV Annales Vedast in i
AX Annales Xantenses
OGZ Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zut fen
OHZ Oorkondenboek van Hol land en Zeeland
OSU Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
RP Kroniek van Regino van Prüm
Literatuur
Ahlers, 1976 • B. Ahlers, 'Die ältere Fassung der Vita Radbodi', Europäische Hochschulschriften, III, 55 (1976).
Albers, 1894 • P. Albers, 'De heilige Radboud, veertiende bisschop van Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht,
21(1894)244-297.
Bertrand, 1980 • J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood, Schoorl.igSo.
Blok, 1978 • D.P. Blok, 'De Wikingen in Friesland', Naamkunde, 10 {1978) 25-47.
Boretius en Krause, Hrsg., 1897 • A. Boretius en V. Krause, Hrsg., Monumenta Germaniae historica. Capituiario Regum Francorum II,
Hannover, 1897.
BrNI, ed., 1885 • W.C. Brill, ed., Rijmkroniek van Melis Stoke, Utrecht, 1885.
Bruch, 1956 • H. Bruch, Supplement bij de Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem,
1956.
Bruch, ed., 1973 • H. Bruch, ed., 'Chronographia Johannisde Beke', Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, Grote Serie, 143 (1973).
Bruch, 1988 • H. Bruch, 'Egilboldus, verschijning en verdwijning van een bisschop, een historiografische studie', Maandblad Oud-Utrecht,
61(1988)113-118.
Buijtenen, Van, 1977 • M.P. van Buijtenen, Langs de Heiligenweg, Perspectief van enige vroeg-middeleeuwse verbindingen met Noord-
Nederland, Amsterdam, 1977.
Campen, Van, 1960 • J.W.C, van Campen, 'De Noormannentijd. De bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod', Jaarboekje van 'Oud-
Utrecht', i960, 25-45.
Cauteren, Van, 1988 > J.M.A. van Cauteren, 'De liturgische koordispositie van de romaanse Dom te Utrecht', in: A.C. Esmeijer, e.a. (reds.),
Utrecht kruispunt van de middeleeuwse kerk, Zutphen, 1988, 63-84.
Coster, 1914 • H.P. Coster, De Kroniek van Johannes de Beka, haar bronnen en haar eerste redactie, Utrecht, 1914.
Coupland, 1998 • S. Coupland,'From poachers to gamekeepers: Scandinavian warlords and Carolingian kings', Early Medieval Europe, 7
(1998)85-114.
D'Haenens, 1967 • A. D'Haenens, Les invasions Normandes en Belgique ou IXe siècle - Le phénomène et sa répercussion dans l'historiogra
phie Médiévale, Leuven, 1967.
Dümmler, Hrsg., 1995 • E. Dum m 1er, Hrsg., Monumenta Germaniae Historica, Epistolae Karolini aeWVI, Berlijn, 1995.
Egmond, Van, 1999 • W.S. van Egmond, 'Éloge ou légitimation politique? Les prophéties sur l'évêque Baldéric d'Utrecht (917-975) dans la
vita Radbodi', Fonctions sociales et politiques du culte des saints dans les sociétés de rite grec et latin au Moyen Âge et à l'époque moderne.
Approche comparative, Wroclaw, 1999.
Garmonsway, ed., 1953 • C.N. Garmonsway, ed., The Anglo-Saxon Chronicle, London, 1953.
Gosses, 1946a • I.H. Gosses, 'Deensche heerschappijen in Friesland gedurende den Noormannentijd', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer
(reds.), Verspreide Geschriften, Groningen/Batavia, 1946,130-151.
Gosses, 1946b • I.H. Gosses, 'De vorming van het graafschap Holland', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer (reds.), Verspreide Geschriften,
Groningen/Batavia, 1946, 239-344.
Groothedde, 1999 • M. Groothedde, 'De nederzettingsontwikkelingvan Zutphen voor het jaar 1000', in: M. Groothedde e.a. (reds.), De
Sint-Walburgiskerk in Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van een middeleeuwse kerk, Zutphen, 1999, 9-30.
Halbertsma, 2001 • H. Halbertsma, Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomsten ondergang, Utrecht, 2001.
Heidecker, 1997 • K.J. Heidecker, Kerk, huwelijk en politieke macht De zaak Lotharius II {855-S69), Amsterdam, 1997.
Henderikx, 1987 • P.A. Henderikx, 'De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000',
Hollandse Studien 19, Hilversum, 1987.
L Q j LUIT VAN DER TUUR I f RECHTS I BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
Henderikx, 1995 • P.A. Henderikx, 'De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief, in: R.M. van Heerïngen, e.a. (reds.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Amersfoort/Goes, 1995,71-112.
Henderikx, 2001 • P.A. Henderikx, 'Het Cartularium van Radbod', Land, wateren bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in
de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum, 2001.
Hlawitschka, 1988 • E. Hlawitschka, 'Waren die Kaiser Wido und Lambert nachkommen Karls des Grossen?', Stirps Regia (1988)227-246.
Hodges, 1993 • R. Hodges, 'San Vincenzo al Volturno: a general overview', R. Hodges (ed.), San Vincenzo al Volturno I, The 1980-86 exca
vations, Londen, 1993,1-8.
Holder-Egger, Hrsg., 1887a • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Passio Friderici Episcopi Traiectensis auctore Odberto', Monumenta Gerrnaniae
Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 342-356.
Holder-Egger, Hrsg., 1887b • O. Holder-Egger, Hrsg., 'Miracula s. Bertini Sithiensia. Libellus miraculorum', Monumenta Gerrnaniae
Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 507-522.
Holder-Egger, Hrsg., 1888 • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Libellus de miraculo S Martini auct. Radbodo episcopo Traiectensi', Monumenta
Gerrnaniae Historica, Scriptores XV-2, Hannover, 1888,1239-1244.
Jaekel, 1895 • H. Jaekel, Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte König Radbods, Gotha, 1895.
Koch, ed., 1970 • A.C.F. Koch, ed., Oorkondenboekvan Holland en Zeeland tot ugg, I, eind f eeuw tot 1222, 's Gravenhage, 1970.
Koch, 1992 • A.C.F. Koch, 'Die Anfänge der Stadt Deventer', Tussen Vlaanderen en Saksen: Uit de verspreide geschiedkundige geschrißen,
Hilversum, 1992, 35-46.
Lifshitz, 1995 • F. Lifshitz, 'The migration of Neustrian relies in the Viking Age: the myth of voluntary exodus, the reality of coercion and
theft', Early Medieval Europe 4, (1995), 175-192.
Lot, Brunei en Tessier, éds., 1952 • F. Lot, C. Brunei en G. Tessier, éds., Recueil des actes de Charles II le Chauve, Roi de Trance, Il 861-877,
Parijs, 1952.
Migne, éd., 1879 • J.P. Migne, éd., 'Flodoardi Canonici Remensis, Annales', Patrologiae Latinae, 135, Parijs, 1879, col. 418-490.
Migne, éd., 1880 • J.P. Migne, éd., 'Vita Sancti Radbodi auctore anonymo subaequali', Patrologiae Latinae 132, Parijs, 1880, col. 537-546.
Migne, éd., 1881 • J.P. Migne, éd., 'Cappidi Stavriensis Frisii Sacerdos - De Vita Sancti Odulphi Presbyteri', Patrologiae Latinae 133, Parijs,
1881, col. 857-862.
Misonne, 1983 • D. Misonne, 'Mandement inédit d'Adventius de Metz à l'occasion d'une incursion normande (mai-juin 867)', Revue
Bénédictine 93 (1983) 71-79.
Moil, 1864 • W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voorde hervorming I, Arnhem, 1864.
Muller, ed., 1888 »• S. Muller Fz., ed., I. Annalen van het kapittel van St. Marie te Utrecht, Drie Utrechtse Kroniekjes vóór Beka's tijd,
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 11, Utrecht, 1888,460-481.
Muller, 1892 • S. Muller Fz., Het oudste cartularium van het sticht Utrecht, 's Gravenhage, 1892.
Muller en Bouman, eds., 1920 • S. Muller Fz. en A.C. Bouman, eds., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 13011, Utrecht, ig20.
Nelson, 1991 • J.L Nelson, The Annals of St-Bertin, Ninth-Century Histories I, Manchester/New York, 1991.
Nelson, 1992 • J.L. Nelson, Charles the Bald, Londen/New York, 1992.
Oppermann, ed., 1933 • O. Oppermann, ed., Fontes Egmundenses, Utrecht, 1933.
Ott, Hrsg., 1958 • I. Ott, Hrsg., 'Ruotgeri vita Brunonis archiepiscopi Coloniensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores nova series
IG, Keulen, 1958.
Perels, Hrsg., 1939 • E. Perels, Hrsg., 'Hincmari archiepiscopi Remensis epistolarum pars prior', Monumenta Gerrnaniae historica.
Epistolarum VIII, Epistolae Karoiiniaevi\l\, Facs. I, Berlijn, 1939.
Pertz, Hrsg., 1829a • G.H. Pertz, Hrsg., 'Annales S. Bavonis Gandensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover, 1829,185-
191.
Pertz, Hrsg., 1829b • G.H. Pertz, Hrsg., 'Fragmentum Chronici Fontanellensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover,
1829, 301-304.
Pertz, Hrsg., 1829c • G.H. Pertz, Hrsg.,'Vita sancti Liudgeri auctore Altf rid us', MGH Scriptores II, Hannover, 1829,403-425.
Piateile, 1962 • H. Platelle, Le temporel de l'abbaye de Saint-Amand des origines à 1340, Parijs, 1962.
Polman, 1931 • P. Polman, 'Odilbald, bisschop van Utrecht', Archief'voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 55 (1931) 265-278.
Rau, Hrsg., 1958a • R. Rau, Hrsg., 'Annales Bertiniani', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte II, Darmstadt, 1958, n-287.
Rau, Hrsg., 1958b • R. Rau, Hrsg., 'Annales Vedastini', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 290-337.
Rau, Hrsg., 1958c • R. Rau, Hrsg., 'Annales Xantenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 339-371.
Rau, Hrsg., 1960a > R. Rau, Hrsg., 'Annales Fuldenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, Darmstadt, i960,19-177.
Rau, Hrsg., 1960b • R. Rau, Hrsg., 'Reginonis Prumensis Chronica', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte MI, Darmstadt, 1960,180-
319.
Rij, Van, ed., 1980 • H. van Rij, ed., Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd & Een fragment over bisschop Diederik I van Metz,
Amsterdam, 1980.
Robinson, ed., 1921 • C.H. Robinson, ed., Anskar, The Apostle of the North, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his
fellow missionary and successor, London, 1921.
Romein, 1932 • J. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem, 1932.
Rossum, Van, ed., 1882 • A.A.J, van Rossum, ed., 'Necrologium van Oud-Munster te Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het
Aartsbisdom Utrecht 10, Utrecht, 1882,270-320.
Schmeidler, Hrsg., 1917 • B. Schmeidler, Hrsg., 'Magistri Adam Bremensis Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum'.Scn'ptoresre/urn
Germanicarum in usum scholarum ex MGH separatim editi, Hannover/Leipzig, 1917.
Sloet, ed. 1872 • L.A.J.W. Sloet, ed., Oorkondenboek der graafschappen Geire en Zutfen, 's-Gravenhage, 1872.
Tenhaeff, 1913 • N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot Xlle eeuw (Utrecht 1913).
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
Traube,Hrsg., 1896 • L.Traube, Hrsg., MonumentaGermaniaeHistorica, Poetae Latini aevi Carolini, 3, Berlijn, 1896.
Vliet, Van, 2000 • K. van Vliet,'De stad van de bisschop, circa 925-1122', in: R.E. de Bruin e.a. (reds.), 'Een paradijs vol weelde', geschiedenis
van de stad Utrecht, Utrecht, 2000,45-71. Vliet, Van, 2002 • K. van Vliet, in kringen van kanunniken, Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 6g$-i22j, Zutphen, 2002.
Vogel, 1906 • W. Vogel, Die Normannen und das Fränkische Reich bis zur Gründung der Normandie, Heidelberg, 1906.
Vries, De, 1923 • J. de Vries, De Wikingen in de Lage Landen bij de zee, Haarlem, 1923.
Winter, Van, 1980 • J.M. van Winter, 'Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert', Rheinische
Vierteljahrsblätter, 44 (1980), 16-46.
Winter, Van, 1981 • J.M. van Winter, 'Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en ne eeuw', Naamkunde
13 (1981), 39-74. Zettel, 1977 • H. Zettel, Das Bild der Normannen und der Normanneneinfälle in westfränkischen, ostfränkischen und angelsächsischen
Quellen des 8. bis v. Jahrhunderts, München, 1977.
Noten
1. OSU, no.70.
2. Bruch, ed., 1973, 53 e.v.pl. Coster, 1914, 280.
3. Coster, 1914, 280.
4. Moll, 1864,264.
5. Halbertsma, 2001,103.
6. Vliet, Van, 2000,45.
7. Halbertsma, 2001, 103.
8. bijv. Vogel, 1906; Gosses, 1946a; Blok, 1978; Henderikx, 1995.
9. bijv. Vries, De, 1923; D'Haenens, 1967; Coupland, 1998.
10. Campen, Van, 1960; Vliet, Van, 2002, voornamelijk hoofdstuk 3.
11. OSU no. 115.
12. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 542-543.
13. Vita Brunonis, Ott, Hrsg., 1958,5; voor de datering zie Ott, Hrsg., 1958, X.
14. Vita Adalberti, Oppermann, ed., 1933, 8, 24.
15. Passio Fridehci, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354.
16. OSU no. 104. Voor de datering zieTenhaeff, 1913,162.
17. Vita leronis, Oppermann, ed., 1933,47-50.
18. Brill, ed., 1885, boek I, r. 781-788. In deze Rijmkroniek is geen enkele vikïngactiviteit uit de negende eeuw opgetekend.
19. Bruch, ed., 1973,53.
20. Vita Liudgeri, Pertz, Hrsg., 1829c, 403-425.
21. gedurende zijn episcopaat, zie Romein, 1932,17-18.
22. AF 882,118.
23. Haraldrjunior, zo genoemd door AX 850, 350, werd door Lotharius, de rebellerende zoon van Lodewijk de Vrome, ingehuurd om het
rijk van de keizer in de periode 834-839 te terroriseren. Ais dank, maar ook om zijn bondgenootschap te kopen, werd de Deen in 841
door Lotharius beleend met het Zeeuwse kustgebied, dat Haraldr als uitvalsbasis kon gebruiken om het rijk van Karel de Kale aan te
vallen (AB 841,54).
24. AF850, 38;AX850, 350.
25. AB 850, 76.
26. AB 855, 90.
27. AF 850, 38.
28. ASC, 64.
29. AX 851,350; AB 851, 80; AB 852, 82; Chronicon Fontanellensis 851, Pertz, Hrsg., 1829b, 303; Annales S. Bavonis Gandensis, Pertz, Hrsg.,
18293,187.
30. Van Vliet (2002,133-135) bestrijdt dat Lotharius na 843 heerste over geheel Frisia, voornamelijk op grond van onduidelijk overgele
verde verdelingsverdragen. De auteur gaat echter voorbij aan verspreide aanwijzingen in de bronnen voor het tegendeel. Zo geeft
Lotharius in 855, vlak voor zijn dood totam Fresiam aan zijn zoon (AB 855,88).
31. Niet te verwarren met de eerder genoemde gelijknamige bisschop van Munster. In een oorkonde van 21 maart 845 komt nog een
bisschop Hegiha[rdus] voor (OSU no. 66), Liudger wordt voor het eerst in 850 genoemd (OSU no. 67).
32. OSU no. 67; Halbertsma, 2001,110-m.
33. AF 852, 42.
34. Liudger wordt in een schenkingsoorkonde van 12 augustus 850 nog genoemd, hij is volgens het necroiogium van Oudmunster (Van
Rossum, ed., 1882, 305) op 21 of 22 februari overleden, dus op zijn vroegst in 851.
35. Vita Odulfi, Migne, éd., 1881, 86i.
36. OSU no. 68. Het verzoek van Hunger isde vroegste schriftelijke getuigenis van hem in zijn waardigheid als bisschop. We vernemen
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
voor het eerst van Hunger in een schenkingsoorkonde van enige goederen van een graaf Rodgarius aan de Utrechtse kerk in het
jaar 838. Deze blijkt namens bisschop Alberik te zijn opgesteld door de priester Hunger (OSU no. 63).
37. AF 854, 46; VitaAnskarii, Robinson, ed., 1921, c. 31.
38. AF 855, 48.
39. AX 864, 354.
40. AB 855, 88.
41. AB 855, 90.
42. AX 856, 352; Vita Anskarii, Robinson, ed., 1921, c.31.
43. AF 857, 50.
44. AB 857,94. Ook in 859 vallen Deense piraten de Betuwe aan (AB 859,100).
45. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354; Bruch, ed., 1973, 53. Beka dateert overigens deze gebeurtenis in 856.
46. OSU no. 70. Odiliënberg werd toen nog Berg genoemd.
47. Muller, 1892, XIV.
48. De invloed van Gunthar zal niet gering geweest zijn. Behalve aartsbisschop was hij ook aartskapelaan aan het hof van totharius. In
het conflict rond het huwelijk van totharius bleef Gunthar pal achter zijn koning staan. Het zou uiteindelijk tot zijn val leiden.
49. AB 870, 208-212. Wellicht werd de kiem voor het losweken van Odiliënberg van het bisdom Luik al bij de Verdeling van Meerssen in
870 gelegd als de Maas strikt wordt aangehouden als grens en Odiliënberg daardoor in Oostfrankisch gebied terecht komt. In 1057
staan de kerken te Odiliënberg en Linne als 'pertinentes ad episcopatum Traiectense' (Stichtse enclaves) in het Luikse diocees te
boek (Tenhaeff, 1913, 24).
50. Tenhaeff, 1913,18, n. 3
51. AF 845, 32; AX 845, 346.
52. AB846, 68; AX846, 348.
53. AB 847,70; AF 847, 34; AX 847, 348.
54 AX 848, 350; AX 849, 350.
55 AF 850, 38.
56 AB 849, 72, 74.
57 AB 850, 76.
58 AB 850, 76; AF 850, 38; AX 850, 350.
59 Dezelfde vraag kan gesteld worden voorde periode 834-839, waarin Haraldr junior, een neef van Hrœrekr, de Friese kustlanden
teistert. In deze periode wordt het episcopaat bekleed door de bisschoppen Frederik en zijn opvolger Alberik. Ook van hen is niet
bekend of zij Utrecht verlaten hebben. Volgens de Vita Odulphi (Migne, éd., 1881, 859) zou Odulfus ten tijde van bisschop Frederik
toegevoegd zijn aan de Utrechtse kerk. In een ongekuiste versie van de Vita Odulphi reist Odulfus naar Utrecht om de zondige
Frederik van het celebreren van de mis af te houden (Buijtenen, Van, 1977, 54-55). Frederik wordt voor het laatst in 834 genoemd
(OSU no. 62). Het lijkt er dus op dat de bisschop, in een tijd waarin geen vikingaanvallen plaatsvonden, in Utrecht verbleef. Wellicht
kunnen we de decern annis exilium van Frederik (Buijtenen, Van, 1977,140) zien als een reminiscentie aan een verdreven bisschop.
Van Buijtenen (1977,89) ziet in zijn plaats Odulfus als bisschop optreden.
60. Cauteren, Van, 1988,70 e.v.
61. Ahlers, 1976, 33. Beka (Bruch, ed., 1973, 69) neemt aan dat de translatie pas onder bisschop Balderik (918-975) plaatsvond.
62. Lifshitz, 1995.
63. Als de oorkonde is vervalst met het oogmerk om het Sint-Pieterskloosterte Odiliënberg in handen te krijgen, dan moet deze vervalsing van voor 943 dateren. Want in dat jaar staat bisschop Balderik goederen van het klooster aan zijn schoonzuster en haar zoons in vruchtgebruik af [OSU, no. 105).
64. OGZ, 50.
65. Perels, Hrsg., 1939,120.
66. Traube, Hrsg., 1896, 210.
67. OSU no. 73.
68. nuper is een ruim begrip, zo is Hrœrekr in 850 de koning nuper ontrouw geworden, en dat is ca. zes jaar daarvoor (AB 850,76). 69. AB 863,116; AX864, 354. 70. AB 864,138.
71. AX 866, 356.
72. ASC, 68.
73. AB 850,76; AB 851, 80; AB 852, 82; AB 859, 98; Miracula s. Bertini 860, Holder-Egger, Hrsg., 1887b, 509; AB 864,138. 74. AB 867,166.
75. Missone, 1983, 72. Dr K.J. Heidecker was zo vriendelijk mij attenderen op deze brief.
76. Dümmler, Hrsg., 1995, 234; zie hierover ook Missone, 1983, 75.
77. AX 868, 360.
78. Henderikx, 1995, 85.
79. Dat Hrœrekr gewaardeerd werd als een betrouwbare vazal en een effectieve bevelhebber wordt ook door Coupland (1998,100-101) geconcludeerd.
80. AB 872, 224; AF 882,118; en mogelijk impliciet AV 884, 304.
81. Vita Sancti Adalberti, Oppermann, ed., 1933,12.
82. Bertrand, 1980,21-22. De toponiemen Roriksberg en Roriksput komen al in het mirakelboek van proost Rainerus (1089) voor. 83. 'de heidenen' genoemd in AX 868, 360.
LUIT VAN DER TUL'K U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP
Oud-Utrecht
84 AB 867,166.
85. Heidecker, 1997, 76 e.v.
86. Dümmler, Hrsg., 1995, 234.
87. Boretius & Krause, Hrsg., 1897, no. 245,167-168.
88. AB 869,192; AF 86g, 74; AX 870, 364; RP, 869, 226.
89. AB 869,192.
90. AB 869,194.
91. AB 869, 204.
92. AB 870, 206.
93. AB 870, 206; AF 870, 76.
94. AB 870, 206; AF 869, 74.
95. Nelson, 1992, 221.
96. RP 869, 226.
97. AX 871, 364; RP 869, 226.
98. Om versplintering van zijn rijk tegen te gaan wilde Karel de Kale zijn derde zoon Carloman niet laten meedelen in zijn nalaten
schap. Deze had daarom als kind reeds de tonsuur ontvangen. Ook zijn jongere broer Lotharius onderging dat lot. Carloman vervul
de al vanaf 860 een abbatiaat, namelijk dat van Saint-Médard te Soissons. Als er na het overlijden van twee zonen van Karel -
Lotharius in 865 en Karel het Kind in 866-nog slechts twee zonen overblijven begint Carloman opstandig te worden omdat hij als
geestelijke niet in aanmerking kan komen voor het koningschap. Om zijn zoon op voorhand de wind uit de zeilen te nemen pro
beert Karel hem nu - mogelijk op instigatie van zijn vrouw Ermentrude - tevreden te houden door hem aan het hoofd van de
belangrijke abdijen Saint-Germain te Auxerre en Saint-Amand te stellen. De zittende abten Hugo en Alfridus worden daarvoor
weggepromoveerd. Later krijgt Carloman nog de abdij van Saint-Riquier en na de usurpatie van Lotharingen Saint-Arnuif te Metz
en de abdij van Lobbes. Niets wijst erop dat abt Hugo, een vertrouweling van Karel de Kale, bij de koning in ongenade gevallen was,
hij bleef integendeel in hoog aanzien staan. Zo krijgt Hugo in 870 nadat Carloman tegen zijn vader in opstand gekomen was (AB
870, 208} weer de beschikking over Saint-Cermain. Hoewel er over Alfridus verder geen gegevens bekend zijn is het aannemelijk
dat ook hij zijn abbatiaat in harmonie heeft opgegeven ten gunste van Carloman. Want 's konings zoon wordt als zodanig in 867
genoemd (Lot, Brunei & Tessier, éds., 1952, no. 303,167-170).
Als Alfridus heeft moeten wijken voor Carloman is de voorstelling in de Chronica brevis dat Carloman pas aan het hoofd van de
abdij werd gesteld nadat Alfridus tot bisschop van Utrecht was benoemd niet erg waarschijnlijk. Ook Platelle (1962, 58) had hier zo
zijn twijfels over. Bovendien is er is geen enkele benoeming bekend die Karel de Kale buiten de grenzen van zijn rijk zou hebben
gedaan. Pas nadat Karel zich in september 869 tot koningvan Lotharingen heeft laten kronen komen we van hem een reeks benoe
mingen in zijn nieuwe gebied tegen waaronder een aantal bisschoppelijke. Karel kon geen rechten doen gelden in het bisdom
Utrecht en dat heeft hij blijkbaar ook niet gedaan.
99. Buijtenen, Van, 1977, 52.
100. Platelle, 1962, 58.
101. AB 866,156.
102. Muller, ed., 1888,473.
103. AF 863, 64. Het anonieme traktaat, dat naar aanleiding van het concilie van Aken van april 862 geschreven is (OSU no. 75), wordt
volgens Heidecker (1997,220) ten onrechte aan Hunger en zijn collega bisschop Arnulf van Toul toegeschreven.
104. RP 869, 228; AX 871,364-366; Nelson, 1991,113.
105. RP 869, 228.
106. Polman, 1931, 266.
107. 05U no. 76; impliciet AX 871,364.
108. AF 870, 76.
109. AB 870, 206.
110. AB 870, 206.
111. AB870,2io.
112. AB 875, 236.
113. AV 876, 290.
114. AB 872, 224-226: Roricum sibiftdelem benigne suscepit.
115. AF 873, 88; AX 873, 368.
116. Hodges, 1993, 3-4. Dr W.S. van Egmond was zo vriendelijk mij op deze parallel te attenderen.
117. het bleef onder het bisdom Luik vallen, ook al viel dit bij de Verdeling van Meerssen officieel onder Lodewijk de Duitser.
118. OSU no. 49.
119. Muller, 1892, XXIV.
120. In de jaren na 870 wordt Od il bald nog slechts tweemaal-als aanwezige op een concilie-in 873 en 887 genoemd (OSU no. 79; OSU
no. 82). Van het laatste decennium van zijn episcopaat zijn relatief wat meer bronnen met zijn naam overgeleverd.
121. Gut)röf)r is niet de eerder genoemde gelijknamige neef van Hrcerekr. Deze was al in 826 in Mainz gedoopt.
122. AB 882, 284; AF 882,118; AV 882, 302.
123. misschien Westfriezen.
124. AF 876, 98.
125. Hlawitschka, 1988,228 e.V., speciaal 230.
126. AB 882, 284.
| 2 ] LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP
127. AF 882,118.
128. Groothedde, 1999,19.
129. AF 883,120.
130. AV 882, 302 en RP 882, 264.
131. RP 884, 266-268.
132. op 12 december 884.
133. RP 885, 268.
134. RP 885, 268.
135. AV 885, 308.
136. aan de rand van het rijk, RP 885, 270.
137. AF 885,124.
138. RP 885, 270.
139. H/s etiam diebus Codefridus Danus, quia disponebat suam inmutare fidem, astu Cerulfi suifidelis ab Heinrico duce interficitur. AV
885,308.
140. Vries, De, 1923, 256.
141. Halbertsma, 2001,187.
142. Winter, Van, 1981,69. Van Winter vermoedt dat de moord op Everhard Saxo in 898 (RP 898,308) door Waldger, de zoon van Gerulf,
een wraakoefening was bij wijze van (postume) vazallent rouw jegens de vermoorde Gurjrcvlr. Wraak na 13 jaar dooreen zoon van
een vazal lijkt me vergezocht.
143. AF 885,124 (Weense handschrift).
144. AF 885,142 (Beiers handschrift). Hij werd dus blijkbaar zelf niet meer als een Noorman gezien.
145. RP 885, 268.
146. AV 885, 308.
147. AV 885, 308; RP885, 272; volgens AF 885,124, in het Bonifatiuskloosterte Fulda. Nadat hij enige jaren gedetineerd is geweest mag
hij 'tijdens het bewind van Zwentibolt' (dus vanaf 895) naar zijn 'vaderland' terugkeren. Hij wordt monnik in het klooster van Prüm
en ontvangt de tonsuur van abt Regino persoonlijk. In dit klooster sterft hij een aantal jaren later en wordt hier ook begraven (RP
885, 272).
148. AF 885,124.
149. RP 885, 272
150. RP 895, 302.
151. RP900.310.
152. Miracula s. Bertini Sithiensia, Holder Egger, Hrsg., 1887b, 512; AV 891, 322; AF 891,152; RP 891, 292.
153. AF 891,152-154.
154. RP892.
155. ASC, 84 e.V.
156. OHZno. 21.
157. Odilbald, bisschop van de kerk van Deventer (OSU no. 87).
158. OSU no. 88. Als reden wordt gegeven het bestrijden van de kosten voor het onderwijzen van de heidenen en het uitdelen van voed
sel aan het volk.
159. OSU nos. 76, 79,(80), 82,83, 84, 85.
160. OSU no. 88.
161. AF 882,118.
162. Groothedde, 1999,19.
163. Koch, 1992, 41.
164. OGZno. 45.
165. OGZ nos. 94, 95.
166. Winter,Van, 1980,19-20.
167. AF 885,124.
168. Ook de opmerking van Regino over de door Saksen naar Herispich trekkende manschappen wijst hier op (RP 885,124).
169. Winter, Van, 1980,16 e.v.
170. Winter, Van, 1980, 27.
171. Winter, Van, 1980, 34.
172. RP 898, 308. Het conflict tussen bisschop Radbod en Meginhard (OSU no. 93), waarover verderop nog meer, doet vermoeden dat de
laatstgenoemde in de laatste jaren van Radbod graaf in Hamaland was.
173. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,541.
174. Rossum, Van, ed., 1882,124.
175. Bruch,1973, 59.
176. RP 899,308. Zie over de door Beka 'ingelaste' bisschop Egilbertus: Moll, 1864, 265, n. 5; Alberts, 1894, 260, n. 1; Brucri, 1988,113-118.
Hoewel Radbods verkiezing in 899 moet zijn geweest, werd hij volgens zijn eigen aantekening pas het jaar daarop gewijd (OSU no.
90).
177. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539 en 541.
178. Vita Radbodi, Migne éd., 1880,541.
179. Libellus S Martini, Holder-Egger, Hrsg., 1888,1240-1244.
LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP E 9
Oud-Utrecht
180. Ahlers, 1976, 71; Van Egmond (1999, 49-51) vermoedt achter de voorspelling van Radbod echter geen politieke maar kerkelijke motieven.
181. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 544.
182. Bruch, 1973, 65.
183. Halbertsma, 20oi, 103.
184. Schmeidler, Hrsg., 1817,41.
185. AF 882,116.
186. Passio Friderici, Holder Egger, Hrsg., 1887a, 354.
187. Oppermann, ed., 1933,11. Zie voor de datering van de Vita Radbodi: Ahlers, 1976,17 en 71-73; de Pasiio Friderici: Romein, 1932,27 en de Vita Adaiberti: Bruch, 1956,12.
188. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,542-543.
189. OSU no. 94.
190. OHZ no. 26. Op de rijksdag in Herstal was Radbod niet aanwezig. Uit het aartsbisdom Keulen is hier slechts Herimannus, de aartsbisschop zelf, aanwezig. De overige drie bisschoppen komen uit Trier, Verdun en Luik. Achter de afwezigheid van Radbod hoeft dus niets gezocht te worden.
191. OHZ I no. 27.
192. OHZ I no. 28.
193. Flodoard van Reims, Annales, Migne, éd., 1879, 452.
194. zie ook Gosses, 1946b, 289, n. 2.
195. Alpertus van Metz, Rij, Van, ed., 1980,18.
196. OSU no. 94,
197. Muller, 1892, XIII-XIV.
198. Henderikx, 1987,120.
199. Henderikx, 1987,117.
200. Henderikx, 2001,271-272.
201. Dit is de niet gepubliceerde zienswijze van prof. dr. J.M. van Winter, die zo vriendelijk was mij hierop te attenderen. Tevens ben ik haar dank verschuldigd voor de vele nuttige suggesties die zij dit opstel heeft toegevoegd.
202. Henderikx, 1987,121.
203. Of zijn verwant Geruifde visrechten in de Oude-Rijnmond zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, zoals uit het goederenregister zou zijn af te leiden, is niet bewijsbaar (Henderikx, 1987,116, n. 9).
204. Halbertsma, 2001,103.
205. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539.
206. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 344.
207. RP 898, 308.
208. OSU no. 93.
209. RP 898, 308.
210. Vita Radbodi, Migne, éd. 1880, 546; Egmonds necrologium, Oppermann, ed., 1933,105-106.
LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BA1 LINGSCHAF