bachelorproef nancy claeys 2015-2016
TRANSCRIPT
Bachelorproef Professionele Opleidingen
Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk
Academiejaar 2015-2016
De impact van het overlijden van een tweelinghelft op de overlevende broer of
zus, vanuit een gezinswetenschappelijk perspectief.
Bachelorproef aangeboden door Nancy Claeys
tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen
Eindproefbegeleider: dr . Adelheid Rigo
Bachelorproef Professionele Opleidingen
Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk
Academiejaar 2015-2016
De impact van het overlijden van een
tweelinghelft op de overlevende broer of zus, vanuit een gezinswetenschappelijk perspectief.
Bachelorproef aangeboden door Nancy Claeys
tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen
Eindproefbegeleider: dr. Adelheid Rigo
ABSTRACT BACHELORPROEF
Opleiding: Bachelor in de Gezinswetenschappen
Voornaam Naam
Student: Nancy Claeys
Eindproefbegeleider: dr. Adelheid Rigo
Titel bachelorproef: De impact van het overlijden van een tweelinghelft op de overlevende broer of zus, vanuit een gezinswetenschappelijk perspectief.
Abstract publiceren
Ja Neen
Indien neen, motiveer hier waarom de abstract niet openbaar gemaakt mag worden (bijv. deontologisch niet verantwoord, onderzoek is nog aan de gang, …, specifieke bedrijfsinformatie)
Kern- / trefwoorden bachelorproef:
Wanneer een tweelinghelft komt te overlijden. Kan men dan nog stellen
dat men een tweeling is?
Dubbele identiteit bij tweelingen
Rouwverwerking
Empowerment
Zingevingsprocessen
Korte samenvatting bachelorproef:
Met deze eindproef heb ik getracht om via literatuur en andere informatie op
zoek te gaan naar hoe men een individu en zijn naaste omgeving zou kunnen
versterken wanneer een persoon zijn tweelinghelft verliest.
De gevolgen van dit verlies op de andere tweelinghelft en zijn of haar omgeving
zijn zeer intens en zeer complex.
Vanuit psychologisch, pedagogisch en ethisch-hermeneutisch perspectief heb ik
getracht om de bijzondere band tussen tweelingen en de impact van het
overlijden van één ervan te benaderen.
Hoe diep en op welke manier werkt dit verlies door en in hoeverre heeft een
ingrijpende gebeurtenis als deze een impact op het latere leven?
Vanuit de psychologische invalshoek heb ik vooral de nadruk gelegd op wat het
betekent om als deel van een tweeling geboren te worden.
Via vragen als “is men dan nog altijd wel een tweeling als er één helft
overleden is?”, en “hoe sterk weegt het overlijden van een tweelinghelft door
op de psyché en de verdere identiteitsontwikkeling van de overlevende
tweelinghelft?” heb ik hier een antwoord op trachten te formuleren.
Vanuit de pedagogische invalshoek heb ik vooral de nadruk gelegd op het
balansmodel van Bakker & Bakker. Wat betekent dit verlies voor de ouders?
En hoe kunnen zij hun eigen rouwproces en dat van hun overlevende
tweelinghelft een plaats geven als primaire verzorgers binnen de pedagogische
context. Maar eveneens is hier ook een belangrijke opvoedingstaak weggelegd
voor leerkrachten die met overlevende tweelinghelften geconfronteerd worden.
Vanuit de ethische invalshoek, door middel van een ethisch-hermeneutische
lens, heb ik getracht een antwoord te formuleren op vragen als “wat leren de
mythologie, geschiedenis en religie ons over het fenomeen tweeling zijn”. En
“hoe kunnen we het verlies van een tweelinghelft begrijpen als we de
hermeneutische lens scherp stellen”.
Heel veel overlevende tweelinghelften vinden immers steun in hun
hartstochtelijke en oprechte zoektocht naar die ander. Het is hun manier om
zich open te stellen, om vaardigheden te ontwikkelen en om op zoek te gaan
naar ‘zingeving’. Net door hun intense existentiële eenzaamheid zijn ze
misschien nét iets intenser dan éénlingen op zoek naar antwoorden op de
existentiële vragen die hieruit voortvloeien, wat leidt tot een sterke feeling voor
diepzinnigheid. Er gaat van hen vaak een onverklaarbare diepe intuïtieve kracht uit, die geen exacte wetenschap is, maar die wel heel vaak ‘troostende’
gaven weerspiegelt.
Overlevende tweelinghelften hebben elk hun verhaal te vertellen, en dat is niet
alleen een verhaal van verlies, maar ook een verhaal van overleven. Het
vertellen van hun verhaal, door middel van narratieve therapie en door middel van lotgenotencontact, heb ik dan ook meegenomen als veranderingsstrategie.
Ook een terugkeer naar de baarmoeder, naar de prenatale gevoelsbeleving
herbergt een belangrijke sleutel om een helingsproces op gang te brengen. Ik
sta met deze eindproef dan ook graag even stil bij een bijzondere techniek die
hiervoor jaren geleden ontwikkeld werd vanuit de antipsychiatrie beweging
onder de vorm van ‘duiktherapie’.
Luisteren naar hun verhaal, als naaste omgeving maar ook als hulpverlener is
hoe dan ook een belangrijke sleutel binnen het rouwproces.
Hoe men hier binnen de context van het gezin, op de meest efficiënte wijze
vorm aan kan geven, is dan ook het hoofdthema van deze eindproef.
Referentielijst:
Austermann, A., & Austermann, B. (2006). Het drama in de moederschoot: De
verloren tweelinghelft. Esserveen: Akasha.
Feenstra, C., (2014). Het grote tweelingenboek. Rotterdam: Ad. Donker.
Keirse, M. (2003). Helpen bij verlies en verdriet: Een gids voor het gezin en de
hulpverlener. Tielt: Lannoo.
Segal, N. L. (1999). Entwined lives: Twins and what they tell us about human
behavior. New York: Dutton.
Stroecken, G., & Verdult,R. (2006). De mythe van de gelukkige kindertijd:
Zoektocht naar het miskende kind in onszelf. Antwerpen: Cyclus.
Mailadres:
Inhoudstafel
Voorwoord
Inleiding 1
1. Casus 3
1.1. Het levensverhaal van Caroline 3 1.2. Belangrijke personen in het leven van Caroline 7
1.2.1. Anne, mama van Caroline 7
1.2.2. Wim, oudere broer van Caroline 8
1.2.3. Tom, echtgenoot van Caroline 9
1.3. Probleemstelling – vraagstelling – veranderingsdoel 11
2. Drie invalshoeken 12
2.1. Psychologische invalshoek 12
2.1.1. Inleiding 12 2.1.2. Een vervaagd ego. Wat leert ons de psychodynamica 14
over de ontwikkeling van ego en bewustzijn van
tweelingen in de prenatale fase?
2.1.3. Identiteitsverlies bij de overlevende tweelinghelft. 18
2.1.4. Een onbewust/bewust versmeltingseffect bij de 22
overlevende tweelinghelft.
2.2. Pedagogische invalshoek 23
2.2.1. Inleiding 23
2.2.2. Opgroeien in balans 24
2.2.3. Beschermende- en risicofactoren 25
2.2.3.1. Microniveau 25 2.2.3.2. Mesoniveau 28
2.2.3.3. Macroniveau 30
2.2.3.4. Afwegen van de balans: 31
Draagkracht versus draaglast. Welke
factoren wegen door?
2.2.4. Rouw binnen schoolse setting: 32 4 rouwtaken
2.2.4.1. Eerste rouwtaak 33
2.2.4.2. Tweede rouwtaak 33
2.2.4.3. Derde rouwtaak 34
2.2.4.4. Vierde rouwtaak 34
2.3. Ethische invalshoek 36
2.3.1. Een ethisch hermeneutische inkijk 36 2.3.2. De hermeneutische lens hanteren om Caroline’s 37
Angst voor het leven beter te kunnen begrijpen
2.3.3. Het ethisch appel 41
2.3.4. De ethische knoop ontwarren: twee benaderingen 44
2.3.5. Het beantwoorden van de ethische vraag: 47
contemplatie en ontvankelijkheid
3. Veranderingsstrategieën 49
3.1. Inleiding 49
3.2. De narratieve psychologie 50
3.3. Beeldende systeemtherapie 54 3.4. Lotgenotencontact 57
3.4.1. Tweeling-alleen website 60
3.4.2. Twinless-twins website 60
3.5. Vanuit de psychoanalyse: duiktherapie en 61
aquatherapie
4. Aanbevelingen 64
4.1. Aanbevelingen voor Caroline 64
4.2. Aanbevelingen naar hulpverleners, 65
Leerkrachten, familieleden e.a. die
Met tweelingverlies worden geconfronteerd 4.2.1. Kinderboekje: ‘Straal Stella, straal’ 66
4.2.2. Documentaire: Lone Twin van Anna van der Wee 66
5. Besluit 67
6. Literatuurlijst 69
Voorwoord
“Iemand die je nooit gekend hebt, kan je ook niet missen”. Het is een
alledaagse, diepgewortelde menselijke aanname. Een aanname waarbij we, als
we ze heel letterlijk nemen, de sleutel van een belangrijk proces van heling,
zonder meer en zonder al te veel nadenken, gewoon weggooien.
Tijdens deze opleiding heb ik echter mogen ervaren dat men op het Hoger
Instituut voor Gezinswetenschappen geen sleutels weggooit, en bijgevolg al
evenmin op deze manier deuren onherroepelijk sluit. Integendeel, de brede
visie op het gezin, de mens en zijn denken, welke ik hier de voorbije jaren heb
mogen ervaren, heeft voor mij heel veel deuren geopend om mezelf ten volle te
kunnen ontplooien.
Dankbaar ben ik in het bijzonder docenten Manu Keirse en Koen Baeten, die me
in het tweede jaar, -toeval of niet-, op dezelfde lesdag, de sleutel aanreikten
om deze eindproef aan te durven gaan: “Iemand die je nooit gekend hebt, kan
je wél degelijk heel intens diepmenselijk missen”.
Ik mis hem nu immers al meer dan 40 jaar, mijn tweelingbroer Patrick welke
overleed voor onze geboorte. Ik miste ‘iets’, en ik zocht jarenlang in elke
relatie die ik tegenkwam, naar dat ene gevoel van ‘eenheid’.
Zo kwam ik jaren geleden bij een zelfhulpgroep voor ‘alleengeboren tweelingen’
terecht. Het was binnen deze groep dat ik Caroline mocht ontmoeten wiens
levensverhaal ik als casus voor deze eindproef heb mogen gebruiken, en
waarvoor ik haar ontzettend dankbaar ben.
Een bijzonder grote dank gaat eveneens uit naar mijn fantastische en
liefdevolle echtgenoot Luc, en mijn twee prachtige kinderen Rémi en Emma.
Het was niet altijd even evident om het gezinsleven met studeren te
combineren, maar hun mateloos begrip en hun ongelofelijke steun, zijn een
onmisbare factor geweest om door te zetten.
Een bijzondere en welgemeende dank gaat uiteraard ook uit naar mijn
eindproefpromotor dr. Adelheid Rigo voor het nauwkeurig en kritisch nalezen
van deze eindproef, voor de tips én de fijne samenwerking.
Maar het feit dat ik in deze fase van de opleiding sta waar ik nu sta, heb ik ook,
en zonder enige twijfel te danken aan mijn lieve vriendin Valerie Dellaert. Haar
motiverende en steunende woorden, haar raad en daad, zijn van een voor mij
onschatbare waarde geweest op momenten dat ik door het bos de bomen niet
meer zag.
Het is haar levensmissie om het werk van haar grootvader, wijlen Professor
Réne Dellaert verder te kunnen zetten. Zijn levenswerk was jaren geleden ooit
al de start van onze mooie vriendschap. Niet toevallig was het Professor
Dellaerts’ trouwe vriend Steven de Batselier, dewelke voor mij, op mijn beurt,
een hele grote inspiratiebron is geweest tijdens het schrijven van deze
eindproef. Ik eindig dan ook graag dit voorwoord met zijn inspirerende,
motiverende en legendarische woorden, welke voor mij als toekomstig
gezinswetenschapster van diep intrinsieke betekenis zijn:
“Het is een geweldige vreugde, experimenteren met zichzelf en vaststellen dat het anders kan – voor de wereld weten, -de
zekerheid hebben – dat het anders moet. Het dubbel facet der Revolutie die morgen waarheid wordt en vandaag begint.
Bewustwording en sociale verantwoordelijkheid: dé uitweg uit de impasse. Samen op weg naar het nieuwe Utopia, naar de stad van morgen, naar opstanding en verrijzenis – met deze
zekerheid voor ogen dat Utopia geen fictie, illusie of hersenschim is, maar een droom en drijfveer voor wat morgen werkelijkheid
wordt.”
Steven De Batselier
1
Inleiding
Caroline werd geboren als deel van een tweeling. Haar zusje Stella overleed 7
dagen na de geboorte.
Caroline heeft het verlies van Stella altijd ervaren als een intrinsiek gemis
hetwelk ze niet meteen een plaats heeft weten geven.
Hoe diep en op welke manier werkte dit verlies door op haar, en in hoeverre
had deze ingrijpende gebeurtenis een impact op haar latere leven?
Deze probleemstelling werd vanuit drie invalshoeken benaderd.
Vanuit de psychologische invalshoek heb ik getracht te onderzoeken wat het
betekent om als deel van een tweeling geboren te worden. Via vragen als “is
men dan nog altijd wel een tweeling”, en “hoe sterk weegt het overlijden van
een tweelinghelft kort na de geboorte door op de verdere
identiteitsontwikkeling van de overlevende tweelinghelft”, heb ik getracht op
wetenschappelijk onderbouwde wijze een antwoord te vinden.
Vanuit de pedagogische invalshoek heb ik vooral de nadruk gelegd op het
balansmodel van Bakker & Bakker. Wat betekent dit verlies voor de ouders?
En hoe kunnen zij hun eigen rouwproces en dat van hun overlevende
tweelinghelft een plaats geven als primaire verzorgers binnen de pedagogische
context.
Vanuit de ethische invalshoek, door middel van een ethisch-hermeneutische
lens, heb ik getracht een antwoord te formuleren op vragen als “wat leren de
mythologie, geschiedenis en religie ons over het fenomeen tweeling zijn”. En
“hoe kunnen we het verlies van een tweelinghelft begrijpen als we de
hermeneutische lens scherp stellen”.
Aan de hand diverse literatuur heb ik belangrijke handvaten gekregen om op
mijn probleemstelling een antwoord te kunnen formuleren.
2
“Groot Grand Guignol, de negenmaandse schoot,
Wanneer de liefde niet een warme wand is.
Tweelingdier, broer, tast ik nog waar je hand is
Of ben je al dood?, klein, bloedend rood.
Ergste maaltijd voor mijn dom leven,
Terwijl je resten rotten op de vaalt?
Ik heb je nu mijn leven lang vertaald,
Maar nooit de waarheid over ons geschreven”.
Hans Andreus uit: ‘De kleine waanzin.’
3
1. Casus
1.1. Het levensverhaal van Caroline1:
Caroline werd geboren in januari 1981. Caroline’s moeder wist aanvankelijk
niet dat ze zwanger was van een tweeling. Het was pas toen eind december
1980 haar vliezen vroegtijdig braken en ze in allerijl werd opgenomen in het ziekenhuis, dat men op een röntgenfoto zag dat er twee foetussen in de
baarmoeder aanwezig waren.
Haar mama is dan in het ziekenhuis gebleven en met de nodige medische
zorgen heeft men de bevalling dan toch nog twee weken kunnen uitstellen.
Op 10 januari 1981 werden beide meisjes met een keizersnede geboren. Zusje Stella kreeg meteen bij de geboorte een hartstilstand en kwam in een nog
kritiekere toestand ter wereld dan Caroline. Na een reanimatie van 15 minuten
kregen de artsen het hartje van Stella toch weer op gang. Beide meisjes
werden in een aparte couveuse gelegd, waar ze elk de strijd op leven en dood
aangingen.
De verpleegsters in het ziekenhuis kregen elk een beurtrol toegewezen om te
waken bij de couveuses, zo kritiek was de toestand van beide meisjes. Vader
Jan die in het ziekhuis werkte als elektricien installeerde een alarmbel in de
couveusekamer, zodat de verpleegsters een vervanger konden oproepen
wanneer ze toch even dringend weg moesten.
Kleine anekdotes die duidelijk zijn blijven hangen in het geheugen van de
familie, en die aangeven hoe kritiek de toestand van beide meisjes was geweest.
Ondanks alle goede zorgen liet Stella zes dagen later het leven. Caroline zette
haar strijd verder, al gaven de dokters haar weinig overlevingskansen. Eén
kans op tien dat Caroline in leven zou blijven, dit in combinatie met het
overlijden van dochtertje Stella, had op beide ouders uiteraard een zeer zware impact. Desondanks bleef moeder Anne haar dochtertje trouw elke dag
bezoeken en maakte Caroline, tot ieders grote vreugde en verbazing, grote
sprongen vooruit.
In die tijd was het bezoek van de ouders enkel toegelaten achter glas. Het was
pas de dag dat Caroline naar huis mocht, - toen ze uiteindelijk 3kg woog- dat
Anne haar dochter voor de 2de keer sinds de bevalling in haar armen mocht
sluiten.
1 Omwille van de privacy staan alle betrokkenen in deze casus vermeld onder een pseudoniem
4
Caroline getuigt expliciet dat het deel van een tweeling zijn haar hele verdere
leven zeer sterk heeft beïnvloed. Eén van haar vroegste herinneringen aan
haar jongere levensjaren gaan terug naar het feit dat ze heel vaak aan haar
mama vroeg: “of ze heel erg gehuild had op het ogenblik dat haar zusje
overleed?”. Moeder Anne, die zelf deel is van een tweeling, -zij heeft een
tweelingzus die nog steeds in leven is-, heeft altijd wel het besef gehad dat
Caroline wel eens sterk zou kunnen gaan lijden onder het verlies van haar
tweelingzus, en ze deed er dan ook alles aan om de herinnering aan Stella
levendig te houden.
Toen Caroline naar de kleuterklas ging werd de juf dan ook heel snel ingelicht
over het feit dat ze oorspronkelijk deel was geweest van een tweeling, en deze
juf nam dit gegeven dan ook heel serieus. Geregeld ging ze met haar klasje
naar het kerkhof, naar het graf van Stella, waar ze bloemetjes of
knutselwerkjes van de klas gingen neerleggen. Voor deze juf was Stella
gewoon een deel van haar klasgroep en ze vond het een verrijking dat de
andere kinderen heel vroeg vertrouwd werden gemaakt met het omgaan met
een verlieservaring.
Tot op vandaag is de blijk van medeleven die haar kleuterjuf destijds geuit
heeft, een herinnering waar Caroline met een heel warm hart op terugblikt. Ze
heeft nog steeds een grote appreciatie naar deze juf toe, en ze is vooral heel
dankbaar voor het feit dat iemand, -die eigenlijk een vreemde voor haar en
haar familie was-, dit met zo een overtuiging wilde doen. Het betekent voor
haar tot op vandaag heel veel.
Deze ervaring staat dan ook in schril contrast met de houding van de
leerkrachten die ze tegenkwam op de lagere school. Deze gingen ervan uit dat
het rouwproces bij Caroline nu wel achter de rug was, en ze hadden geen oog
voor het grote gemis dat Caroline, ondanks alle goede zorgen van haar naaste
omgeving, toch met zich mee bleef dragen. Al heel snel kreeg ze de stempel
‘dromerig’ kind toebedeeld. Verschillende rapporten uit de lagere school zijn
tot op vandaag de stille getuigenis van hoe Caroline doorheen deze hele
periode door juffen en meesters gezien werd, namelijk “een meisje dat altijd
met haar gedachten ergens anders zat”.
Heel vaak kwam het voor dat ze als straf tijdens de speeltijd achter haar
bankje moest blijven zitten om haar taken alsnog af te werken omdat ze tijdens
de les niet afgeraakt waren. Caroline omschrijft deze periode als een fase in
haar leven waarin ze diepongelukkig was, en waarin ze zich heel goed bewust
was van het feit dat samen sterven met Stella, destijds misschien toch een
betere optie was geweest.
Ze was ook vaak heel boos op zichzelf dat ze was blijven leven, en ze wilde in
deze fase graag naar de hemel, waar haar zusje was.
5
Gelukkig had ze in deze lagere schooltijd ook wel enkele vriendinnetjes met wie
ze een sterke band had, maar waar ze zich, achteraf bekeken, ook heel erg aan
vast had geklampt.
Haar ouders keken ondertussen machteloos toe hoe, ondanks hun liefde en
goede zorgen, Caroline toch zo ongelukkig bleef. Ze voelden zich dan ook heel
vaak schuldig dat ze niet meer voor haar konden doen.
De echte ellende begon pas echt tijdens de middelbare schoolperiode. De
puberteit was een helse periode voor Caroline. Wederom voelde ze zich niet
begrepen door de leerkrachten, en omdat ze zo stil was, werd ze bovendien
door haar klasgenoten gepest. Ze omschrijft zichzelf in deze periode als ‘veel
te stil’ en ‘veel te braaf’.
Verdriet is een emotie welke haar hele puberteit enorm sterk gekleurd heeft.
Meermaals bleef die donkere gedachte dan ook terugkomen en overtuigde ze
zichzelf van het feit dat ze beter als baby was doodgegaan, net als Stella. Ze
miste haar zus immers nog steeds zo intens.
Op een bepaald moment tijdens de periode van Caroline’s puberteit is het gezin
dan verhuisd naar een nieuw huis in een ander dorp. In de nieuwe school ging
het gelukkig wel iets beter, toch beschrijft Caroline zichzelf ook in die periode,
als iemand die zeer bang was en vooral heel wantrouwig naar andere mensen
toe.
Vooral vertrouwensbanden opbouwen met vreemden lukte haar helemaal niet
goed. Ze was er immers steeds van overtuigd dat mensen haar vroeg of laat
wel zouden laten vallen als vriendin.
In het nieuwe dorp was er een jeugdhuis waar ze wel fijne herinneringen aan
heeft. Ze zat er zo goed als elk weekend. Alleen was er het feit dat in dat
jeugdhuis steeds meer en meer koppeltjes gevormd werden. Zij keek dan toe
hoe haar vriendinnen één voor één allemaal verkering kregen met een leuke
jongen. Maar Caroline had zich in het hoofd gestoken dat er voor haar geen
jongen was weggelegd, ‘wie wilde haar nu als vriendin’. Als er dan toch al eens
een jongen toenadering zocht, dan kwam de verlatingsangst bij Caroline zo
sterk naar boven dat het selffulfilling prophecy fenomeen algauw z’n werk deed
en deze jongens na vrij korte tijd de relatie beëindigden.
Caroline haalt zelf aan dat ze op dat moment, eigenlijk niet op zoek was naar
vriendschap of liefde, maar wel naar een gevoel van eenheid, ze zocht iemand
die die tweelingband kon evenaren.
6
Op haar 25ste leerde ze dan Tom kennen. Maar ook met Tom liep het in het
begin niet zo vlot. Na 14 dagen kwam Caroline in een soort van depressie
terecht. Ze had extreem donkere gedachten, kon haar bed nog amper uit en
deed 2 weken lang niets anders dan huilen. Ze zag het leven echt niet meer
zitten en de dagen dat ze wel de moed vond om naar buiten te gaan, zat ze
urenlang aan het graf van haar zusje.
Op een bepaald moment in die periode is ook haar mama in een diepe crisis
beland. Ze kon het niet langer aanzien dan haar dochter zo bleef lijden onder
het verlies van Stella en tijdens een moment van wanhoop is ze tegen Caroline
beginnen roepen: “laat haar los alsjeblieft”, “doden hebben niet graag dat je zo
treurt” en, “dit gedrag helpt je echt geen stap verder”.
Dat crisismoment met haar moeder heeft haar een klik gegeven en had als
gevolg dat ze toch met goede moed de relatie met Tom heeft verder kunnen
zetten. Algauw groeiden de twee zo sterk naar elkaar toe dat ze ‘twee handen
op één buik’ werden. Ze had haar gevoel van eenheid gevonden. Nu zijn ze 10
jaar samen en ondertussen ook gehuwd. Ze getuigt dat ze nu wel gelukkiger is
dan ooit, maar dat Stella toch nog altijd een centrale rol blijft spelen.
Momenteel staat de relatie wel enigszins onder druk omdat het koppel een
sterke kinderwens heeft en zwanger worden niet spontaan lijkt te lukken. Het
koppel zit nu in fertiliteitsbehandeling en ook binnen deze fase is het tweeling
zijn niet ver weg. “Het liefst van al”, zo stelt ze, “zou ze mama willen worden
van een tweeling”, “dat zou haar echt gelukkig maken”.
7
1.2. Belangrijke personen in het leven van Caroline2:
1.2.1. Anne, moeder van Caroline:
Anne, de mama van Caroline is zelf deel van een tweeling. Ze heeft een
tweelingzus Myriam, de tante van Caroline dus.
Ook tijdens deze bevalling liep het destijds niet zoals het hoorde. Baby’s
werden destijds nog met de hulp van een huisarts geboren en echotoestellen
waren er niet. Men ging er dus vanuit dat er slechts één kindje was, maar
twintig minuten nadat Myriam geboren was, volgde Anne.
Anne ademde aanvankelijk niet en men ging er dadelijk vanuit dat deze baby
niet meer leefde. Pas enkele seconden later zag de verpleegster dat er toch
een arm van het kindje leek te bewegen. Anne werd vervolgens in een soort
van couveuse gelegd, en ze overleefde. Echter had ze wel een zware
oorontsteking opgelopen aan beide oren, waardoor ze sindsdien kampt met
permanente gehoorschade.
Het feit dat de mama van Caroline zelf deel uitmaakt van een tweeling, maakt
dat zij als geen ander begrijpt hoe sterk het tweeling zijn een deel uitmaakt
van je persoonlijkheid.
Myriam en Anne waren altijd samen, -de onafscheidelijke tweeling werden ze in
de buurt genoemd-, ze droegen ook steeds dezelfde kleding.
Myriam studeerde heel vlot, ze was altijd de eerste van de klas, maar Anne was
net het tegenovergestelde en bengelde altijd achteraan de klas. Doch dat heeft
Anne nooit als storend ervaren. Het geluk van haar tweelingzus stond en staat
nog steeds boven alles.
Er is één moment dat eruit springt hetwelk hun diepe band heel sterk
weergeeft. Op het moment dat Anne ooit haar arm brak, had Myriam vanop
afstand aangevoeld dat er iets gebeurd was met Anne.
De zwangerschap van Caroline en Stella beschrijft Anne als een zeer stressvolle
periode. Ze moest veel rusten omdat ze al eens eerder, na de zwangerschap
van Wim, de oudere broer van Caroline, een miskraam had gehad, en de
dokter geen risico op een herhaling van dit feit wilde nemen. De eerste vier
maanden kreeg Anne dan ook platte rust voorgeschreven, maar daarna is ze
wel weer gewoon gaan werken. Ze wist niet dat ze in verwachting was van een
2 Omwille van de privacy staan alle betrokkenen in deze casus vermeld onder een pseudoniem
8
tweeling, het was pas in de laatste weken, toen haar vliezen reeds gebroken
waren, dat dit aan het licht kwam.
Wanneer Stella uiteindelijk na 6 dagen overleed, was de omgeving langs de ene
kant heel begripvol, maar tegelijkertijd ook heel hard. Ze had immers reeds
een oudere zoon en nu met een dochter erbij waren er mensen die stelden “dat
de koningswens nu toch vervuld was”. Er was bovendien geen enkele
psychologische steun voorzien en men raadde het echtpaar zelfs aanvankelijk
af om Stella officieel te laten begraven. Het kostte in die tijd immers 1.000,-
Belgische Frank om de lijkwagen te betalen die Stella moest overbrengen van
het ziekenhuis naar het kerkhof, en er waren heel veel mensen die dit toch wel
als een nodeloze kost zagen. Doch het echtpaar zette hun wens door en liet
Stella begraven op het kerkhof van hun dorp. Ze hebben het zich nooit
beklaagd, en zijn opgelucht dat Stella een waardig grafje heeft, wat tot op
heden nog steeds bestaat. Het feit dat er een grafzerk is voor Stella heeft
henzelf maar zeker ook Caroline al heel veel steun bewezen in het rouwproces.
Nadat Caroline naar huis mocht, was het zwangerschapsverlof van Anne ten
einde. Ze moest dus eigenlijk meteen na de thuiskomst van Caroline weer aan
het werk. Dat was mentaal heel zwaar voor haar. Maar gelukkig was er een
sterk uitgebouwd familienetwerk waar ze haar dochter met een gerust hart kon
achterlaten.
1.2.2. Wim, oudere broer van Caroline: Wim is de drie jaar oudere broer van Caroline. Aan hem heeft Caroline altijd
veel steun gehad. Ze hadden, en hebben nog altijd een heel sterke band.
Maar vooral rond de leeftijd van 15 jaar was ze zo goed als altijd samen met
haar broer. Wim kon op dat ogenblik al autorijden en dat maakte dat ze samen
overal naartoe gingen.
Hun band was op een bepaald moment zo intens dat er zelfs mensen waren die
dachten dat hij en Caroline een koppeltje waren. Ze gingen samen naar de
harmonie of samen winkelen, enzovoort. Kortom, samen deelden ze lief en
leed.
Caroline getuigt dat ze altijd in de geruststelling leefde dat als ze toch geen
partner zou vinden, ze dan wel samen zou kunnen gaan wonen met haar broer.
Toen ze uiteindelijk dan toch haar man Tom leerde kennen werd ze overvallen
door enorme schuldgevoelens naar haar broer toe. Ze kon er op dat moment
niet meer voor de volle honderd procent zijn voor hem, en ze was bang dat hij
alleen zou achterblijven.
9
Ze geeft aan dat ze denkt dat ze in haar onderbewuste Wim al heel vroeg
geprojecteerd heeft als iemand die de vervanging betekende voor de
tweelingband die ze miste. Het feit dat hij een jongen was maakte dat ze in
hem de ideale partner zag. Hij beantwoordde als geen ander aan het
verlangen naar eenheid dat ze toch altijd wel bevredigd wil zien.
1.2.3. Tom, echtgenoot van Caroline: Tom is de echtgenoot van Caroline. Ze leerden elkaar kennen rond hun 25ste
levensjaar. Caroline beschrijft haar echtgenoot als haar ‘soulmate’, als degene
die er altijd is voor haar, ook op de momenten dat het niet zo goed gaat met
haar. Hij is haar maatje en degene met wie ze alles kan delen. Toch geeft ze
ook aan dat ze vaak bang is om Tom te verliezen. Tevens geeft ze aan dat ze
altijd wel iemand nodig heeft gehad in haar leven die dat ‘dubbele’
symboliseert, iemand met wie ze die ‘eenheid’ kan vormen. Dat is een
belangrijk gegeven in haar leven wat herhaaldelijk terugkomt, en wat ze nu in
Tom gevonden heeft. Ze zijn ondertussen al 3 jaar gehuwd en het huwelijk
loopt heel vlot. Alleen zouden ze nu graag hun huwelijk willen bezegelen met
een baby, maar alles wijst er ondertussen op dat dat niet op natuurlijke wijze
zal kunnen verlopen. Het koppel ondergaat momenteel dan ook intensieve
fertiliteitsbehandelingen. Dit weegt bij momenten heel zwaar door op hen,
maar Caroline geeft aan dat ze als koppel sterk genoeg zijn om dit te kunnen
dragen. Het liefst van al zou zij zwanger willen worden van een tweeling. Haar
man geeft wel vaak aan dat hij wel voelt dat Stella ook in hun huwelijk
aanwezig is als een ‘schaduw’. Al kan hij het zelfs geen ‘schaduw’ noemen
want een schaduw die zie je, Stella ziet hij niet. Maar hij beseft wel dat z’n
vrouw een tweeling is en dat dat altijd zo zal zijn, ook al zijn de scherpe kanten
van het verdriet eraf en is er een evolutie in het feit dat ze Stella een plaats
kan geven. Het is een uitdaging om samen te zijn met een vrouw wiens
tweelinghelft er niet meer is. Maar hij wil haar een ankerpunt bieden, iemand
waar ze altijd bij terecht kan.
Caroline is als jonge vrouw duidelijk heel erg getekend door het verlies van haar tweelingzus. Ondanks het feit dat haar ouders en haar broer, en
vandaag de dag haar partner, altijd rekening gehouden hebben met het feit dat het verlies van Stella zwaar doorweegt op de emotionele beleving van
Caroline, zijn ze toch niet altijd in staat om haar te behoeden van de gevoelens van eenzaamheid.
10
Op ingrijpende momenten in haar leven lijkt het verdriet om haar zus toch steeds weer de kop op te steken. Voor Carolline is het belangrijk dat ze een
zicht krijgt op de ‘waarom’-vraag die ze al heel haar leven met zich meedraagt en die ze niet altijd helemaal voor zichzelf kan begrijpen.
Mensen zeggen haar zo vaak “ben je daar nu nog altijd mee bezig?”, of “heb je dat nu nog altijd niet losgelaten”. En op die momenten duiken er
heel veel onzekerheden bij haarzelf op. Meermaals heeft ze zich al de vraag gesteld of haar gedrag inderdaad wel normaal is. Haar
ondersteuning moet dan ook vooral gericht zijn op het geven van inzichten in haar eigen psychologisch proces welke haar kunnen aantonen dat ze
hierin niet alleen staat. Een strategie die haar kan helpen om de toekomst rooskleuriger tegemoet te treden, en haar tot het punt proberen te brengen dat ze kan leren dat haar zusje altijd een deel van haar leven zal uitmaken,
maar zonder dat ze zichzelf daarbij als individu in hoeft te verliezen.
Er is een citaat dat heel vaak op de zelfhulpgroep en in boeken over tweelingrouw weerkeert en dat een vrij goed beeld geeft over hoe het is om
de tijd in de baarmoeder samen door te brengen. Zelfs al overlijdt er één van de twee voor de geboorte of vlak erna, zoals in de casus van Stella en
Caroline.
‘Once a twin, always a twin’
Er is een onvoorwaardelijke band opgebouwd die, zoals uit verschillende
onderzoeken duidelijk blijkt, reeds voor de geboorte ontstaat. Een
onvoorwaardelijke band, alsof er iemand is met wie je een geheim deelt waar
de buitenwereld niets van lijkt te begrijpen. Iemand die reeds in de oceanische
beleving deel uitmaakte van de leefwereld van het foetus-zijn. Die
onvoorwaardelijke bondgenoot die je daarom ook begrijpt zoals niemand
anders dat lijkt te kunnen. Een bijzondere relatie, een exclusieve club waar je
als tweeling deel van uitmaakt.
11
Probleemstelling:
Hoe groot is precies de algemene impact van het overlijden van een
tweelinghelft op het verdere leven van de overlevende broer of zus én op de
primaire verzorgers?
Hoe kan je als gezinswetenschapper gezinnen waarin deze situatie zich
aandient, zo optimaal mogelijk informeren en begeleiden?
Vraagstelling:
1. Hoe sterk weegt het overlijden door op de identiteitsontwikkeling van de
overlevende tweelinghelft?
(psychologische invalshoek)
2. Wat betekent dit overlijden voor de ouders en het opvoedproces? Hoe
kunnen zij hun eigen rouwproces en dat van hun overlevende
tweelinghelft een plaats geven binnen de pedagogische context. En
welke rol kunnen leerkrachten spelen binnen dit proces?
(pedagogische invalshoek)
3. Wat leren mythologie, geschiedenis en religie ons over het ‘fenomeen
tweeling’. Reikt de ethische-hermeneutiek ons een handvat?
(Ethische invalshoek)
Veranderingsdoel:
Op welke wijze kan ik als gezinswetenschapster Caroline en haar naaste
omgeving empoweren om het verlies van haar tweelinghelft een plaats te
geven?
12
2. DRIE INVALSHOEKEN
2.1. Psychologische invalshoek.
2.1.1.Inleiding:
Wanneer we tweelingen willen benaderen vanuit de psychologische invalshoek
kunnen we zo goed als niet voorbij aan het eeuwenoude nature/nurture debat.
Vanuit diverse psychologische stromingen tracht men al jarenlang een
verklaring te vinden voor wat ons maakt tot de mens die we zijn. Welke
factoren van ons mens-zijn zijn aangeboren en welke eigenschappen worden
meer door omgevingsfactoren bepaald?
Tweelingen zijn voor dit soort onderzoeken reeds heel lang dankbare personen
geweest om dit nature/nurture debat uitvoerig op te testen. Of deze
onderzoeken, die in het verleden gebeurden, nu deontologisch verantwoord
waren of niet, ze leerden ons heel wat.
Wellicht het meest recent gevoerde onderzoek is dat van de Vrije Universiteit
van Amsterdam, hetwelk recentelijk nog maar werd afgerond. Via een
zoekmachine voor wetenschappelijk onderzoek, screenden zij één voor één alle
studies die ooit met tweelingen zijn gevoerd, om te vergelijken, én om ons een
antwoord te geven op de vraag: “Welke menselijke eigenschappen nu meer
erfelijk zijn, en welke meer omgevingsgerelateerd?”
Zo kwamen deze onderzoekers tot de conclusie dat meer persoonlijke
eigenschappen, zoals intelligentie, ziektes en stoornissen, een aanzienlijk meer
biologische oorsprong kennen dan eigenschappen zoals seksuele oriëntatie of
geloofsovertuiging, welke dan weer eerder bepaald worden door
omgevingsfactoren.
Het onderzoeksteam moest echter het gehele nature/nurture onderzoek
afsluiten met de conclusie dat de mens in zijn geheel 50% biologisch en 50%
door omgevingsfactoren bepaald wordt (Polderman & Posthuma, 2015).
Doch was ook dit onderzoek, samen met alle anderen die reeds in het verleden
gevoerd werden, erg belangrijk voor de wetenschap. Wanneer immers blijkt
dat een persoonskenmerk meer omgevingsgericht tot ontwikkeling komt, dan
kan men de beïnvloedende kenmerken van de omgeving opsporen, en er in de
mate van het mogelijke, ook op inspelen of er iets aan trachten te wijzigen.
13
Zo kan men actief op zoek gaan naar het ontstaan van bepaalde ziektepatronen
en de kans dat deze zich ontwikkelen aanzienlijk proberen te verlagen.
Een ééneiige tweeling kent zijn biologische oorsprong wanneer één eicel bij de
conceptie splitst. Dit heeft als gevolg dat een ééneiige tweeling genetisch quasi
identiek is en dat deze tweeling op erfelijk niveau volmaakte kopieën van
elkaar zijn.
Wanneer er toch verschillen bestaan tussen ééneiige tweelingen dan zijn deze
verschillen hoofdzakelijk te vinden in de omgevingsgerelateerde factoren.
Twee-eiige tweelingen echter zijn genetisch op bijna gelijkaardige wijze erfelijk
met elkaar verbonden als alle andere broer en zus relaties. Zij zijn met andere
woorden, genetisch niet identiek. Om vast te kunnen stellen wat hoofdzakelijk
nurture bepaald is en wat nature, gaan deze onderzoeken ééneiige tweelingen
vergelijken met twee-eiige, en zo kunnen nature/nurture onderzoeken ons heel
veel leren over menselijke eigenschappen.
Wanneer men immers vaststelt dat bepaalde kenmerken bij ééneiige
tweelingen hetzelfde zijn en bij twee-eiige niet, dan betreft het hier een
eigenschap die puur erfelijk is. Wanneer ééneiige en twee-eiige tweelingen wél
dezelfde kenmerken vertonen, dan hebben we te maken met zowel erfelijke
eigenschappen als omgevingskenmerken (Van de Pol, 2008).
Eén van de meest voorname onderzoekscentra aangaande tweelingonderzoek
vinden we terug aan de Amerikaanse Universiteit van Minnesota. Al van begin
1960 voert men hier belangrijke onderzoeken op ééneiige tweelingen uit. Van
onschatbare waarde voor de wetenschap die zich specialiseert op het vlak van
tweelingfenomenen zelf, zijn die van ééneiige tweelingen die apart opgroeiden:
‘The Minnesota Study of Twins Reared apart’.
Dokter Nancy Segal, jarenlang een belangrijk figuur verbonden aan dit
centrum, en gaandeweg ook directrice ervan, schreef als hooglerares
ontwikkelingspsychologie zelf ook enkele wetenschappelijke werken aangaande
het gedrag en de ontwikkeling van meerlingen. Haar boek ‘Entwined lives’, is
één van de meest uitvoerige en hoogstaande naslagwerken op het vlak van
tweelingonderzoek. Ze wijdt in dit werk ook uitvoerig uit over het thema ‘rouw
bij tweelingverlies’ (Segal, 1999).
Nancy Segal heeft zelf ook haar tweelinghelft verloren, wat maakt dat haar
inbreng zowel als ontwikkelingspsychologe als tevens ervaringsdeskundige op
dit vlak enorm groot is.
Een andere belangrijke onderzoeker op het vlak van tweelingverlies is
psychiater George Engel. Ook hij verloor zijn tweelinghelft en volgens hem zijn
er drie factoren die aan de basis liggen van het feit dat de psychologische
14
impact van het verlies van een tweelinghelft op de andere overlevende helft zo
intens maken.
Als allereerste belangrijke factor ziet hij een vervaagd ego opduiken, wat zich
vooral uit in een intrinsieke verwarring die ontstaat bij de overlevende helft.
De overlevende helft vraagt zich op bewust, maar ook op onbewust niveau af:
“Wie is er nu eigenlijk overleden?”
Als tweede belangrijk psychologisch gegeven ziet hij ‘identiteitsverlies’
opduiken bij de overlevende tweelinghelft. De overlevende helft vraagt zich af
wie hij nu nog is in deze wereld, maar vooral de vraag of hij of zij zich nu nog
wel een tweeling mag noemen, levert een belangrijke bijdrage aan het
psychologisch (on)welbevinden van de overlevende helft.
Als laatste factor is er volgens Engel een onbewust/bewust versmeltingseffect
waarneembaar bij de overlevende tweelinghelft. Dit versmeltingseffect draagt
ertoe bij dat de termijn van acceptatie dat de ander er werkelijk niet meer is,
bijzonder lang kan duren. Een gevoel van zelfverlies en het verlies van de wil
tot verder leven ziet men dan ook heel dikwijls opduiken bij mensen die hun
tweelinghelft verloren (Engel, 1975).
Deze drie factoren zijn volgens dr. Engel een bron van onschatbare waarde
voor elke hulpverlener om te hanteren wanneer ze geconfronteerd worden met
een patiënt/cliënt die met het verlies van zijn tweelinghelft worstelt.
In het uitwerken van een ondersteuningsplan voor Caroline wil ik dan ook deze
drie factoren graag dieper uitwerken in het volgende hoofdstuk.
2.1.2.Een vervaagd ego: wat leert ons de psychodynamica over de ontwikkeling van ego en bewustzijn van tweelingen in de prenatale fase?
Reeds van bij de conceptie zijn tweelingen ‘samen’. Ze ontwikkelen ‘samen’
van embryo tot foetus en vervolgens van foetus tot baby. Dat gegeven maakt
dat de grens van ‘ik’ en ‘wij’ reeds van voor de geboorte een onduidelijke factor
is.
Vandaag de dag maken de echobeelden waarop hedendaagse wetenschappers
zich kunnen beroepen, duidelijk dat er zonder twijfel sprake is van een
interactie tussen beide foetussen. Ze raken elkaar aan en ze zoeken elkaars
nabijheid heel frequent op.
15
In hoeverre ze zich reeds bewust zijn van elkaars aanwezigheid, is tot op heden
niet exact wetenschappelijk verklaard. Doch, er is duidelijk sprake van een
gevoel van ‘samen’ dat zich toch reeds voor de geboorte lijkt te voltrekken.
Evenzeer wijzen de talrijke levensverhalen, -zoals ook dat van Caroline en
Stella-, duidelijk in de richting dat er bij een overlijden rond de geboorteperiode
gevoelens van gemis en eenzaamheid opduiken bij de overlevende
tweelinghelft. Ouders van tweelingen waarvan er eentje overleed rond deze
periode, getuigen allemaal van het feit dat de overlevende baby vaak
ontroostbaar huilt en lijkt te ‘zoeken’ naar ‘iets’. Deze talrijk gebundelde
reacties leren ons wel degelijk iets. Namelijk het gegeven dat er toch ergens
een besef moet zijn van de ‘ander’, zelfs indien ze elkaar maar enkel gekend
hebben tijdens de prenatale fase (Feenstra, 2014).
Deze stelling vindt onmiskenbaar aansluiting bij het baanbrekend werk dat in
de jaren ’70 gevoerd werd vanuit de psychodynamica. Wetenschappers
verbonden aan de destijds befaamde, doch sterk bekritiseerde psychologische
strekking van de antipsychiatrie, als Dr. Maarten Lietaert Peerbolte, Dr. Laing
én in zijn kielzog de Belgische professor Steven de Batselier, waren pioniers op
het vlak van de prenatale psychologie. Zij spraken toen reeds over de
prenatale psyché, ‘het bewustzijn’ voor de geboorte.
Het werk van deze onderzoekers stemt overeen met wat Freud reeds in zijn tijd
de ‘oceanische fase’ noemde. Freud zelf werd voor zijn werk geïnspireerd door
Romain Rolland die in zijn boek ‘Het onbehagen in de cultuur’, een gevoel van
onlosmakelijke verbondenheid vaststelde in deze fase voor de geboorte. Hij
koppelde dit gevoel van verbondenheid aan een gevoel van allesomvattende
religie. Op dit niveau ervaart de foetus een gevoel van ‘oase van
gelukzaligheid’. Men zou het kunnen vergelijken met het paradijs, met het
zorgeloze bestaan (Baeten, 2014).
De foetus ervaart niet alleen het gelukzalige gevoel dat er voor hem gezorgd
wordt. Hij ervaart tevens ook een diepe verbondenheid met zijn moeder en
een samensmelting met haar lichaam. Deze samensmelting vormt de basis
van de symbiotische belevingswereld.
Bij tweelingen is er niet alleen de foetus en zijn moeder binnen deze oceanische
fase, maar er is tevens ook de andere tweelinghelft met wie een soortgelijke
symbiotische verbinding tot stand komt.
Het primaire oceanische gevoel is dus onze allereerste ervaring van menselijk
bewustzijn. Het is een soort van oerbewustzijn en dat maakt ons tijdens deze
fase ook heel kwetsbaar. De symbiotische beleving is het sterkst vlak voor en
kort na de geboorte, en als daar ergens iets misloopt, dan is de kans heel groot
dat we een belangrijke bewustzijnservaring kwijtspelen. Een verstoring op
welk vlak dan ook van deze symbiotische beleving, kan ertoe leiden dat we de
16
rest van ons leven op zoek gaan naar ‘iets’ wat we nooit zullen vinden. Naar de
ultieme vorm van geluk (Stroecken, 2006).
Het ongedeelde bewustzijn uit deze prenatale periode kan zich gaan opsplitsen
in een bewust en onbewust deel. De baarmoeder is lang niet altijd een oase
van geluk. Zo getuigde ook docent Koen Baeten tijdens één van zijn colleges
over een cliënte wiens moeder een abortus had willen plegen, maar welke
echter op een mislukte poging was uitgedraaid. Hij getuigde hoe deze cliënte
jaren later nog steeds worstelde met donkere gevoelens die duidelijk hun
oorsprong kenden uit de oceanische fase van haar leven. Maar deze cliënte
was zich nooit bewust geweest van de impact van dit voorval op haar verdere
leven, bijgevolg kon ze ook haar depressieve gevoelens niet plaatsen (Baeten,
2014).
Inbreuken op deze symbiotische toestand, in welke vorm dan ook, kunnen voor
een foetus levensbedreigend overkomen en dan kan het gebeuren dat iemand
dit voor de rest van zijn of haar leven meesleept. Zo getuigt ook psychologe
Gaby Stroecken in haar werk ‘De mythe van de gelukkige kindertijd’
(Stroecken, 2006).
Gebeurtenissen van diepgaandere aard kunnen een shock ervaring inhouden
welke gelijke symptomen teweeg kan brengen als die van een posttraumatische
stoornis.
Freud verklaarde deze prenatale en postnatale traumatische gebeurtenissen als
een onbewust verdringen van te diep leed dat we niet aankunnen, waardoor we
het ‘parkeren’ en het ons een leven lang dreigt te achtervolgen. ‘Verdringing’ is
immers een natuurlijk overlevingsmechanisme dat reeds vlak voor of vlak na
de geboorte een activering kan kennen (Stroecken, 2006).
Ook in de casus van Caroline zien we deze symptomen terugkeren. Mama Anne verklaart inderdaad dat Caroline als baby heel vaak ontroostbaar huilde en ook altijd wel op zoek leek naar ‘iets’. Later als opgroeiende
peuter klampte ze zich vast aan objecten zoals poppen of ander speelgoed, welke vaak tot dramatische taferelen kon leiden als ze zo een pop of
knuffel kwijt was. Dat vertaalde zich dan wederom in een eindeloze en diepgaandere vorm van paniekreactie met als gevolg dat Caroline niet
meer kon slapen, hoe zeer haar ouders haar ook wilden troosten en geruststellen.
17
Het gevolg van deze abrupte verbreking van de symbiotische band die tijdens
de periode in de baarmoeder tot stand kwam kan verregaande gevolgen
hebben. Als er sprake is van een onverwacht overlijden van de andere
tweelinghelft, kan het gebeuren dat de ego-grenzen vervagen. Ze zagen of
voelden de andere sterven en dat kan er zelfs toe leiden dat de overlevende
helft niet meer weet wie hij is en bepaalde gedragingen gaat overnemen. We
zien een dergelijk verschijnsel ook optreden in het boek ‘Ijstweeling’, waar de
overlevende tweelinghelft de complete identiteit van de overlevende overneemt
zodat de moeder zelfs begint te twijfelen over wie van twee er nu juist
gestorven is (Tremayne, 2015).
Foetussen, baby’s en heel jonge kinderen hebben een erg hoge sensitiviteit.
Wanneer de pijn die ze voelen, op welke wijze dan ook, te groot wordt en deze
hen dreigt te overspoelen, dan gaat het kind er alles aan doen om deze pijn
weg te werken. Emotionele pijn wegwerken is dan ook de basis van
verdringing (Stroecken, 2006).
De verloochening van onze ware ‘ik’, leidt tot de ontwikkeling van het onechte
‘ik’. Dit onechte ‘ik’ heeft maar één doel en een zeer krachtige functie: het
verbergen van het echte ‘ik’ (Stroecken, 2006).
Wanneer de pijn zo groot wordt dat we er ons in die mate aan gaan aanpassen,
dan dreigen we vervreemd te raken van onszelf en zullen we een onecht ‘ik’
ontwikkelen. Welke, als dit blijft handhaven, kan leiden tot zelfvervreemding.
“Wie ben ik nog in deze wereld?”.
Caroline getuigt meermaals tijdens onze gesprekken dat ze zich deze vraag heel vaak stelt. Al van zolang ze zich kan herinneren, voelt het voor haar
alsof ze moeite heeft met te ontdekken wie ze nu eigenlijk is. Ze zet zichzelf dan ook al van heel vroeg in de kindertijd heel makkelijk aan de kant. Dat is haar manier om haar echte ‘ik’ niet te moeten tonen aan de
buitenwereld. Ze verklaart ook dat ze heel vaak, en ook nu nog altijd, worstelt met schuldgevoelens die ze eigenlijk niet echt kan verklaren.,
tenzij deze schuldgevoelens werkelijk iets met de dood van haar zusje te maken hebben. Ze heeft ook heel vaak het gevoel dat ze het leven alleen niet aankan, en ze heeft altijd wel iemand in haar leven nodig gehad naar
wie ze kan opkijken en op wie ze kan leunen. In het verleden is dit altijd haar broer Wim geweest, nu is dat haar man Tom.
Shockervaringen en dan vooral diepgaande ingrijpende gebeurtenissen die
inbreuk plegen op de symbiotische band met de moeder, of tweelinghelft,
18
krijgen het karakter van shock. Een foetus beschikt immers slechts over een
beperkte capaciteit om zijn of haar overlevingsmechanismen te activeren.
Deze shockervaringen kunnen ertoe leiden dat een onecht ‘ik’ tot ontwikkeling
komt en dit kan leiden tot ego-vervaging of identiteitsverlies dat zeer lange tijd
kan aanhouden (Stroecken, 2006).
2.1.3. Identiteitsverlies bij de overlevende tweelinghelft:
We zagen dus al dat de prenatale fase een sterke invloed kan hebben op de ‘ik’
ontwikkeling van het kind. Maar omdat tweelingen reeds in de oceanische fase
een symbiotische band met elkaar opbouwen en samen ontwikkelen tot baby
en zodoende hun persoonlijke identiteit nauw verbonden is aan elkaar, kan een
verlieservaring van de andere helft leiden tot een wijziging in de eigen
identiteit.
Heel veel tweelingen die hun wederhelft verloren, getuigen dat zij met die
ander ook een stukje van zichzelf verloren. Het is dus belangrijk als
hulpverlener oog te hebben voor het feit dat het verlies van een eigen identiteit
een cruciale rol kan spelen in het leven van de overlevende tweelinghelft.
Tweelingen kennen bij de identiteit van hun eigen ontwikkeling een dubbele
binding. Naast het gegeven dat zij, net zoals éénlingen, een eigen identiteit
ontwikkelen op hun eigen authentieke wijze, ontwikkelen ze ook een ‘tweeling
identiteit’. Deze ontwikkeling start al in de baarmoeder, wat hierboven reeds
besproken is. Met name het ontluiken van het bewustzijn van elkaars
aanwezigheid én het ontwikkelen van een diepgaande symbiotische band met
elkaar, als één geheel, én met hun moeder.
Naast de eigen identiteit, ontwikkelen ze dus ook een identiteit samen. Elke
karaktereigenschap die ze elk persoonlijk ontwikkelen, evolueert bijgevolg
steeds in functie van de ander. De ene is bijvoorbeeld assertiever dan de
andere, de andere houdt zich liever afzijdig. Maar dit evolueert steeds in
functie van de ander. Dit is wat de dubbele binding inhoudt. Het is een
overkoepelende identiteit die een geheel lijkt te vormen van het geheel waar je
deel van uitmaakt. Namelijk: het tweeling-zijn.
In het prille begin is de persoonlijke identiteit meer ondergeschikt aan de
tweelingidentiteit, maar naarmate de tweeling ouder wordt en meer
zelfstandiger, lijkt de tweelingidentiteit wat minder te worden. Maar toch
constateert men meestal pas wanneer de ander komt weg te vallen door verlies
of door een zware ruzie, hoe groot de impact van de tweelingidentiteit eigenlijk
was.
19
Dit is dan ook wat Engel noemt ‘het verlies aan identiteit’. Na verlies zien we
dan ook dat heel veel tweelinghelften gedragingen van de ander lijken over te
nemen, ze gaan als het ware de dubbele binding alleen dragen.
Omdat deze dubbele band reeds voor de geboorte tot stand komt, kunnen
mensen die hun tweelinghelft verloren rond de geboorte, zoals Caroline, de
dubbele binding niet loslaten. Ze voelen een constante innerlijke ‘leegte’, zeker
wanneer de buitenwereld geen oog meer heeft voor het feit dat ze eigenlijk
deel uitmaken van een dubbele binding. Daarom is het belangrijk dat zowel de
buitenwereld als de overlevende tweelinghelft blijven accepteren dat de
tweelinghelft eigenlijk voor een groot stuk nog altijd ‘tweeling’ is (Segal, 1999).
Anna Van der Wee (2011), filmmaakster, wiens tweelinghelft omkwam in een
tragisch ongeval, haalt in haar prachtige documentaire over tweelingverlies
‘Lone twin’, het voorbeeld aan van Elvis Presley. Elvis verloor zijn broer Jessy,
-net als Caroline-, in de eerste prille levensfase, nl. vlak na de geboorte. Elvis
getuigde meermaals in zijn latere leven dat het aanvoelde alsof hij voor twee
moest leven. Het was voor hem alsof hij tegelijk Elvis, maar ook Jessy was.
Hij beweerde zelfs dat hij ‘geheime’ boodschappen doorkreeg van z’n broer.
Of dit nu werkelijk zo was of niet, dat laten we even in het midden, maar het
feit is wel dat Jessy deels het leven van Elvis is blijven bepalen. Hij was een
tweeling en hij wilde die ook blijven. De 9 maanden die ze samen in de
baarmoeder hadden doorgebracht, lieten bij Elvis een diep litteken na. Hij
leefde zoals zijn entourage het achteraf verklaarde: ‘in stereo’. Hij had twee
parallelle carrières, wat toentertijd eigenlijk niet gebruikelijk was. Eveneens
had hij een obsessioneel verlangen naar de dood ontwikkeld, en hij vulde de
leegte die zijn broer had achtergelaten in met allerlei compensaties die zich
uitten in verslavingen. Elvis leefde vanuit een zeer groot tekort, en hij is zich
tot aan z’n dood schuldig blijven voelen dat hij degene was die in leven was
gebleven (Van der Wee & Wild Heart Productions, 2011).
De ervaring van Elvis is gelijkaardig aan die van Caroline. Ze was niet alleen geboren, haar zusje stierf, maar Caroline en Stella hadden reeds
prenataal een dubbele identiteit verworven. Het feit dat Caroline ook nu nog met veel weemoed praat over de kleuterjuf die hen nog altijd wél als tweeling was blijven benaderen, was voor Caroline op dat ogenblik niet
anders dan de bevestiging van haar dubbele identiteit. Tweelingen, leven en voelen in stereo, hetgeen éénlingen niet doen.
20
Barbara Schave (1983), psychoanalyticus verbonden aan de universiteit van
Californië deed reeds in 1983 een onderzoek naar identiteitsverwerving bij
tweelingen. In haar werk ‘Identity and intimacy in twins’, beschrijft ze zes
specifieke patronen die van invloed kunnen zijn voor een tweeling om de
ervaring van verlies te kunnen plaatsen.
1) Eenheid identiteit:
Deze vorm van identiteitsbeleving bij tweelingen kent als belangrijkste
kenmerk het feit dat ze als tweelingen een ‘gefuseerde identiteit’ hanteren. Ze
denken en handelen enkel en alleen in functie van elkaar en in functie van de
dubbele identiteit. Zij zijn een soort tweeling die het liefst van al het leven met
elkaar zou doorbrengen, en die, ook het latere leven in functie van elkaar
verder ontwikkelen. We zien ze als ‘de tweeling’, die nooit ver uit elkaars buurt
gaan wonen en die huwen met soortgelijke partners. Wanneer één van deze
twee komt te overlijden, is de scheiding zo pijnlijk dat het bijna onmogelijk
wordt voor de overlevende tweelinghelft om de teugels van het eigen leven
weer in handen te nemen.
2) Onafhankelijke identiteit:
Deze verhouding is iets minder intens dan de eenheid identiteit. Zij zijn en
blijven wel elkaars beste vrienden of vriendinnen, maar ze kennen een
gezondere symbiotische evolutie.
3) Split identiteit:
Deze tweelingen zijn elkaars tegengestelden. Zowel in hun interne beleving,
als in die die de buitenwereld ervaart, zijn zij de vertegenwoordigers van goed
en kwaad.
De buitenwereld benadert hen vaak ook als tegenpolen, waardoor de ene
overgewaardeerd lijkt te worden en de andere ondergewaardeerd.
Bij scheiding of verlies, of door ruzie en conflict, ervaart de overgewaardeerde
tweelinghelft doorgaans een gevoel van opluchting. Doch kan het gebeuren dat
deze persoon dan net heel veel nood heeft om door de buitenwereld bevestigd
te worden in zijn of haar kwaliteiten.
De ondergewaardeerde tweelinghelft ervaart bij scheiding vaak gevoelens van
angst of depressie, omdat hij altijd geleefd heeft vanuit het gegeven dat hij
‘minder’ was dan de andere. Enkel wanneer hij of zij in relatie kan treden met
mensen die het goede in hem of haar bevestigen kan er ruimte zijn voor
herstel.
21
4) Geïdealiseerde identiteit:
Het belangrijkste in het leven van deze tweelingen is het feit dat zij deel
uitmaken van een unieke ‘club’, een uniek ‘team’: ‘de tweeling’. Ze
aanvaarden het gegeven dat ze er soms andere ideeën of gedachten op
nahouden, maar voor buitenstaanders en naar de buitenwereld toe, zijn en
blijven zij: ‘een team’. Bij eventuele scheiding blijven ze wel gehecht aan hun
tweelinghelft, maar ze kunnen zichzelf ook los van elkaar zien, als individuen.
5) Concurrerende identiteit:
Deze tweelingen delen een belangrijke en allesomvattende empathische band
met elkaar, maar ze ontwikkelen elk apart tot gezonde individuen. Ze zijn ook
in staat om diepgaandere en gelijkaardige relaties met andere mensen op te
bouwen, los van het ‘tweeling’ zijn. In moeilijke situaties vinden ze echter wel
altijd een gezonde bron van steun bij elkaar. Bij scheiding ervaart deze
tweeling een diepe vorm van rouw, maar door het feit dat ze ook met andere
mensen diepgaandere relaties kunnen uitbouwen, belemmert het
tweelingverlies niet hun verdere ontwikkeling.
6) Verwant beslag identiteit:
Deze tweelingen ontwikkelen eigenlijk vrij los van elkaar. Ze kunnen met
andere broers of zussen dezelfde band opbouwen dan die met hun
tweelinghelft. Bij scheiding zal het rouwproces gelijkaardig verlopen dan
wanneer er een andere dierbare broer of zus zou overlijden (Schave, 1983).
*
* *
Ongeacht welke identiteit de overlevende tweelinghelft ook had opgebouwd
doorheen de ontwikkeling met de overleden tweelinghelft, is voor hulpverleners
misschien niet zo belangrijk. Maar het feit dat er dus verschillende
mogelijkheden van identiteitsverwerving aanwezig zijn, wijst ons wel op de
complexiteit van dit gegeven bij tweelingen.
Wanneer hulpverleners ervan uitgaan dat het loslaten van de andere
tweelinghelft de enige mogelijke optie is om verder te geraken, dan kan dit een
belemmerende factor inhouden voor het hulpverlengingsproces. Het compleet
loslaten van de dubbele identiteit is voor tweelingen haast onmogelijk (Van de
Pol, 2008).
Het is ook niet zo dat de acceptatie van het tweeling blijven de allesomvattende
oplossing is, maar het is wel een belangrijke stap in het helingsproces.
22
2.1.4. Een onbewust/bewust versmeltingseffect bij de overlevende tweelinghelft:
Tijdens de periode die samengaat met de verlieservaring ontstaat er een gevoel
van verdoving. Deze periode kan aanzienlijk lang duren. Zeker wanneer de
verlieservaring een onbewuste ervaring is geworden die we ergens ‘geparkeerd’
hebben vanuit een overlevingsmechanisme (Stroecken, 2006).
Rouw bij tweelingen kan dus een bijster lang proces worden. Men spreekt vaak
de term rouw uit in één adem met ‘onthechten’, maar dat blijkt voor tweelingen
een onmogelijke taak. Het feit dat de dubbele binding, die reeds voor de
geboorte tot stand kwam, een levenslange binding inhoudt, wil eigenlijk zeggen
dat tweelingen op termijn zullen moeten leren om die dubbele binding een
andere vorm te geven (Van de Pol, 2008).
De leegte, de eenzaamheid en veelal ook het schuldgevoel, zijn belangrijke
aspecten die een rol spelen in het rouwproces.
Schuldgevoel bij overlevende tweelinghelften wordt door de Engelse therapeute
Althea Hayton, die baanbrekend werk leverde op het vlak van rouw bij
tweelingen, dan ook veelzeggend ‘survivor’s guilt’ genoemd. Men voelt zich
schuldig omdat hij degene is die overleefde en dat kan soms tot verregaande
irrationele denkpatronen gaan leiden (Hayton, 2007).
Nancy Segal beschrijft het verlies van een tweelinghelft als iemand verliezen
die zelfs dichter bij je staat dan je eigen kinderen. Het lijden na verlies van je
identieke tweelinghelft overstijgt het lijden van de meeste, ja zelfs alle andere,
verliezen. Twee-eiige tweelingen hebben echter evenveel verbondenheid
volgens haar met hun kinderen als met hun tweelinghelft, dus het verlies van
een tweelinghelft moet voor hen even ingrijpend worden geacht (Segal, 2000).
Maar eigenlijk kunnen we het rouwproces van een overblijvende tweelinghelft
eerder bekijken als ‘rouw voor zichzelf’. Door de dubbele binding die er
ontstaan is, voelt het voor een overlevende tweelinghelft alsof hij of zij een
deel van zichzelf verloren is. Heel vaak lezen we de volgende uitspraak van
tweelingen die de andere helft verloren op latere leeftijd: “het voelt alsof ik een
stukje van mezelf kwijt ben”. Wanneer we dit gegeven vanuit psychologisch
oogpunt benaderen dan legt het overlijden van de tweelinghelft een heel sterk
appél op de overlevende ten opzichte van zichzelf, namelijk: “hoe kan ik mezelf
terugvinden”.
23
2.2. Pedagogische Invalshoek
2.2.1. Inleiding.
Voor de ouders van Caroline en Stella was de periode van de geboorte van de meisjes een heel ambivalente periode. Zij werden niet alleen
geconfronteerd met het overlijden van Stella en alles wat daarbij kwam kijken, maar eveneens werd hun emotionele beleving zwaar op de proef
gesteld.
Kort na de geboorte volgde er een intense, heel beladen en emotionele week, die ongetwijfeld ook een impact had op het hele gezin. Ze moesten
daarenboven ook zware beslissingen nemen: zoals het regelen van de begrafenis van Stella. Moeder Anne gaf aan dat ze eigenlijk niet veel tijd had gehad om te rouwen. Kort nadat Caroline eindelijk thuiskwam moest
zij immers alweer gaan werken omdat haar zwangerschapsverlof ten einde was.
In dit deel wil ik vooral nagaan hoe zwaar deze emotionele periode
doorgewogen zou kunnen hebben op het opvoedingsproces en de ontwikkeling
van Caroline. Het opvoedingsproces en hoe dat verloopt, heeft namelijk een
zeer belangrijke invloed op hoe we later, als volwassenen in het leven staan.
Het is voor ons, gezinswetenschappers, belangrijk om niet alleen het individu te
benaderen, maar evenzeer de hele context. Dit betekent ook: oog hebben voor
het gezin van herkomst.
Voor deze invalshoek hanteer ik graag het balansmodel van Bakker & Bakker,
hetwelk ons meermaals tijdens verschillende opleidingsonderdelen werd
aangereikt.
24
2.2.2.Opgroeien in balans:
Wanneer we spreken over opvoeding, dan kunnen we niet om het gegeven
heen dat dit een proces is waarin ouders en kinderen elkaar voortdurend
wisselend beïnvloeden.
Als ouders hebben we ‘opvoedtaken’, maar we hebben evenzeer ook
beïnvloedende factoren, waar we niet altijd vat op hebben.
Levensgebeurtenissen die ons, als mens, als ouder, zodanig kleuren dat ze
evenzeer ook een impact hebben op hoe we als ouders in het leven staan.
Deze levensgebeurtenissen noemen we de ‘draaglast’.
In sommige levenssituaties kan het zijn dat de draaglast zo zwaar doorweegt
dat ze de opvoedingsvaardigheden en de opvoedtaken dreigen uit balans te
brengen. Evenzeer zijn er nog beïnvloedende factoren, zoals de eigenschappen
van het kind en de ouders zelf, en kenmerken uit de omgeving. Ook deze
bepalen mee of de balans in evenwicht is en blijft.
Eén enkel alleenstaand probleem vraagt meestal extra inzet en energie van de
ouders om de opvoeding goed te blijven voortzetten en om de goede kwaliteit
ervan niet in het gedrang te brengen. Er zijn immers ook altijd wel
beschermende factoren die hierin een rol kunnen spelen. Eén van de
belangrijkste beschermende factoren is de sociale steun, de steun van het
netwerk van mensen dat rond de ouders staat én hen bijspringt indien nodig.
2.2.3. Beschermende en risicofactoren:
In 1998 werkten Bakker & Bakker een balansmodel uit, een overzicht van
beschermende en risicofactoren voor de ontwikkeling van kinderen op drie
niveaus. Dankzij dit model kan de gezinssituatie onderzocht worden en kan
men later eventueel zien waar het bij die ene persoon niet zo goed liep, en wat
de invloed van deze draaglast is op het leven van nu.
25
2.2.3.1. Microniveau:
Op microniveau zien we de ouders, het kind en de interne gezinsfactoren,
eigenschappen van de ouders, het kind en het gezinssysteem en de opvoeding
en gezinsinteracties.
We zien hier hoe de tijdsgeest van toen, namelijk hoe men omging met
verliessituaties, een belangrijke rol lijkt te spelen. Doodgeboorte komt
uiteraard de dag van vandaag ook nog voor. Maar gezien het feit dat de
medische wereld op dat vlak toen nog niet zoveel vooruitgang geboekt had als
nu het geval is, waren de gevallen van doodgeboorte toen veel frequenter
voorkomend. Dat maakt dat mensen anders omgingen met verlieservaringen.
Dokter Feenstra stelt vast dat er op medisch vlak echter nog steeds een sterk
verhoogd perinataal of neonataal overlijden van één of meerdere kinderen die
deel uitmaken van een meerling, aanwezig is. Doodgeboorte komt, met andere
woorden, bij tweelingen drie keer zo vaak voor dan bij eenlingen.
26
Het kost volgens Feenstra de ouders die in zo een situatie terechtkomen,
enorm veel tijd om hun wens van twee kinderen op de wereld te zien komen,
niet in vervulling te zien gaan en een plaats te geven. Ze hebben hierbij
nauwelijks de tijd om te rouwen want er is meteen ook die andere baby die
heel veel aandacht opeist. Onderzoek van zijn hand wijst uit dat heel veel
ouders in gelijkaardige situaties na één jaar met duidelijk meer psychische en
emotionele problemen te kampen hebben dan andere ouders die één kind
verwacht hadden en dit ene kind verloren (Feenstra, 2014).
Sommige ouders hebben het ook opvallend moeilijk om een relatie op te
bouwen met het overlevende kind. Het overgebleven kind doet hen ten allen
tijde denken aan het kind dat ze verloren hebben. Het kind dat ze moeten
missen. En zonder dat ze het vaak zelf willen, zetten ze de
identiteitsverwerving van het overleden kind over op die van het overlevende
(Feenstra, 2014).
Vragen als: “zou zij/hij er ook zo hebben uitgezien.” Of “Hoe zou het geweest
zijn als ze/hij toch niet overleden was?”, borrelen te pas en te onpas op. Soms
leeft er een stil verwijt bij de ouders naar het overlevende kind. Onbewust en
ongewild schuiven ze vaak de schuld van de dood van het overleden kind over
op het nog levende (Feenstra, 2014).
Er zijn de afgelopen jaren verschillende werken verschenen omtrent dit
onderwerp. Meestal zijn deze werken gebaseerd op praktijkervaringen van
artsen, psychologen en gynaecologen. Maar al deze werken wijzen in dezelfde
lijn: namelijk, dat de impact van het feit dat men als overlevende tweelinghelft
overblijft, verregaande gevolgen heeft en kan hebben op de overlevende
persoon.
Feenstra stelt vervolgens dat de baby zich veel meer bewust is van zijn
omgeving dan men altijd heeft aangenomen. Hij verwijst hierbij eveneens naar
Bowlby en zijn onderzoek naar gehechtheid. Hierbij concludeert hij dat de
tweeling voor elkaar zo een hechtingsfiguur is, en dat hun band in emotioneel
opzicht daarom net zo belangrijk is als de band die een kind heeft met zijn
moeder. Hij stelt vast dat het samenleven en samen opgroeien in de
baarmoeder een intieme band schept waarbij een gevoel van
verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar tot ontwikkeling komt. Het gevoel
van gemeenschappelijkheid reeds vroeg in de prenatale fase heeft ook volgens
hem een belangrijke ontwikkeling van een gehechtheidsband. Het kind dat
alleen ter wereld komt, ontwikkelde ook een prenatale band met de moeder, en
in mindere mate met de vader, doch moeten we deze als ondergeschikt
beschouwen aan de prille gehechtheidsband die men ontwikkelt met zijn
tweelinghelft (Feenstra, 2014).
27
Deze gehechtheidsband heeft een enorme impact op de draagkracht van het
kind wanneer het eenmaal op de wereld komt en zijn ontwikkeling als baby
inzet.
Gelukkig moeten we vaststellen dat de draagkracht van het gezin van Caroline ook enorm sterk was, en nog steeds is. De ouders hadden en
hebben nog steeds een zorgzame relatie naar elkaar toe, maar ook naar hun kinderen. Er was, ondanks het verdriet om Stella, een hele grote
ruimte voor warmte en bescherming naar Caroline toe.
Kristin Nys (2012) stelt in het hoofdstuk ‘Opvoeden van een meerling’ in het
boek ‘Gezinnen in soorten’ van Hans van Crombrugge en Karla van Leeuwen
(2012), dat het heel belangrijk is dat ouders aandacht geven aan het overlijden
van één van een tweeling. Ook zij merkt op dat het toch wel een gekend
fenomeen is dat zelfs jaren later volwassenen, die ooit deel uitmaakten van een
tweeling, rapporteren dat dit verlies een zekere tot ernstige invloed op hun
leven heeft gehad. En dat ze deze invloed mee leken te nemen naarmate ze
ouder werden (Van Crombrugge & Leeuwen, 2012, p. 79).
De wijze waarop ouders met het verdriet van hun overleden kindje omgaan,
heeft een belangrijke invloed. Ouders die het kind gaan verwerpen, bewust of
onbewust, lopen het risico dat het kind zich inderdaad heel ernstig schuldig kan
gaan voelen en een laag gevoel van eigenwaarde kan gaan ontwikkelen.
Ondanks het feit dat de ouders van Caroline er effectief alles aan gedaan hebben om Caroline te behoeden tegen het ontluiken van schuldgevoelens.
En ondanks het feit dat zij haar er steeds hebben voor trachten te behoeden een laag gevoel van eigenwaarde te ontplooien. Lijkt het er toch
wel sterk op dat er bij Caroline op een onbewust niveau gevoelens van schuld en zelfverwijt zijn binnengeslopen. Maar dan kunnen we ons de vraag stellen of deze beïnvloedende factoren op het welbevinden van
Caroline binnengeslopen zijn op microniveau dan wel misschien eerder op mesoniveau?
Hoe ouders omgaan met hun verdriet en hoe groot de plaats is die het
rouwproces inneemt heeft dus een belangrijke invloed op de draagkracht van
zowel zichzelf als ouders, als op het overlevende kind. Maar zoals ik al
28
aanhaalde zijn er nog twee andere belangrijke niveaus die de balans aan het
wankelen kunnen brengen.
2.2.3.2. Mesoniveau:
Op mesoniveau zien we de sociale buurt waar het gezin leeft, de sociale
netwerken en de sociale bindingen die het gezin aangaat, zoals bijvoorbeeld de
school van het kind. Maar ook de kwaliteit van de buurt en de sociale cohesie
spelen een beïnvloedende rol.
Als we nu dieper ingaan op dit mesoniveau, met name de connectie tussen
micro en het naaste sociale netwerk van de ouders, dan zien we dat de
draagkracht aanzienlijk vergroot kan worden wanneer de ouders een
vertrouwenspersoon in hun leven kennen.
In het gezin van Caroline was er een sterk uitgebouwd familienetwerk aanwezig rond de periode van het overlijden van Stella. Ook de periode
dat moeder Anne weer aan het werk moest, kon zij rekenen op enkele vertrouwenspersonen die voor Caroline wilden zorgen. Myriam, de tante van Caroline was iemand bij wie Anne haar dochter met een gerust hart
kon achterlaten, en ook de grootmoeder was steeds bereid om in te springen. Niet alleen Caroline, maar ook broer Wim, was steeds bij hen in goede handen. Beide ouders vonden niet alleen steun bij elkaar, maar ook wat betreft het emotionele aspect was er steeds dit warme sociale netwerk
om op terug te vallen.
Naast het eigen sociale netwerk, behoort ook de schoolomgeving tot het
mesoniveau. Kinderen spenderen door de week bijna evenveel tijd op de
schoolbanken dan dat ze thuis zijn. Dit maakt dat de impact van de schoolse
omgeving eveneens een belangrijke draagkracht- dan wel draaglastfactor kan
zijn op de interne balansverhouding van een gezin of een persoon. Hoe de
school omgaat met verlieservaringen is dus een belangrijk aspect binnen de
thematiek van rouwen om je tweelinghelft.
Caroline gaf meermaals al aan dat ze erg veel steun heeft gehad aan haar ervaring als kleuter. Hoe warm en oprecht de juf uit de kleuterklas is
omgegaan met het verlies van Stella, en hoe ze Stella een volwaardige plaats gaf binnen haar kleuterklasje, liet een diepe indruk na bij Caroline. Schril was dan ook het contrast met de overgang van kleuter- naar lagere
29
school. De leerkracht uit het eerste leerjaar had duidelijk geen luisterend oor meer voor de diepe noden van Caroline. Caroline wilde niets liever dan praten over haar zusje, maar deze persoon stond dat niet meer toe. Deze ervaring heeft haar duidelijk heel erg getekend. Ook de schooljaren erna
waren geen pretje. Sinds de kleuterklas is ze eigenlijk nooit meer een leerkracht tegengekomen die opmerkte dat ze nog steeds rouwde om haar
zus.
Tijdens de colleges: ‘begeleiden van gezinnen in crisissituaties’, gaf docent
Manu Keirse meermaals aan hoe belangrijk het is voor een school om oog te
hebben voor de verlieservaringen van hun leerlingen. En hoe dit, jammer
genoeg, nog steeds in de praktijk niet vaak gebeurt. Blijkbaar vinden
leerkrachten niet altijd de juiste woorden, of willen ze geen aandacht besteden
aan hoe men met verlieservaringen omgaat. Zoals Manu Keirse meermaals
aangaf, is het niet de tijd die de wonden geneest, maar wél wat men doet met
die tijd. Het kan volgens hem wel dat de pijn minder wordt doorheen de jaren,
dat ze haar intensiteit verliest, maar daarom gaan de gevoelens van verdriet
niet zomaar weg (Keirse, 2003).
De ondersteuning die men hierbij vindt bij anderen kan cruciaal zijn. Erkenning
geven aan verdriet betekent volgens hem meer verlichting dan het verdriet weg
te duwen, het te verzwijgen of het op te kroppen. Emotioneel verdriet kan een
blijvend woelwater worden als men geconfronteerd wordt met ervaringen,
herinneringen, ook later in het leven. Rouw is iets wat inwerkt op
diepmenselijke dimensies en niveaus van de persoonlijkheid. Het is dan ook
verweven met het leven van mensen (Keirse, 2003).
Ook Coks Feenstra is van mening dat de omgeving, zoals de familie, maar ook
vrienden én ook de school, er heel vaak van uitgaan dat er in gezinnen waar
één helft van een tweeling kwam te overlijden, er toch ook nog altijd die
andere is die als compenserende factor kan werken. Het is net dit
gedachtegoed dat tekenend kan zijn voor hoe de ouders én het kind zelf met
hun verdriet naar de buitenwereld zullen treden. Wanneer men als naaste
betrokkene of als leerkracht, niet zorgvuldig ingaat op het zware verlies dat
deze personen is overkomen, dan zou dit wel eens voor een zekere vorm van
isolatie kunnen zorgen. Dat de overlevende tweelinghelft zich gaat afzonderen,
en het gaat mijden om met anderen in contact te treden, nét om
confronterende situaties die een herinnering aan het verlies met zich
meebrengen te vermijden (Feenstra, 2014).
30
Dit is exact wat er met Caroline gebeurde tijdens de lagere schoolperiode. De confrontatie met personen die opeens geen oog meer hadden voor haar
verlieservaring lieten diepe sporen na. Ze ging zich afzonderen, vluchtte weg in een droomwereld en werd bijgevolg een heel angstig en onzeker
meisje.
Het is belangrijk dat er ruimte blijft voor de tweelinghelft om over zijn andere
helft te mogen praten. Maar vooral er kunnen blijven over praten blijkt erg
helend te zijn. De dubbele binding die reeds ontstaan is voor de geboorte
kunnen we immers nooit verbreken. Die zal er altijd zijn. Ook de periode
nadat het eerste rouwproces is doorlopen, is een belangrijke fase voor de
verdere identiteitsverwering van de overlevende tweelinghelft en het is
belangrijk dat er oog blijft voor de dubbele binding.
Op dagen zoals verjaardagen, zal men hoe dan ook altijd geconfronteerd
worden met ambivalente gevoelens. Heel veel overlevenden van een
tweelinghelft geven aan dat sinds de dood van hun andere helft, hun
verjaardag nooit meer een feest was. Er blijft immers altijd dat leegtegevoel
dat als een donkere sluier over deze dag lijkt te hangen. Het is dus belangrijk
dat leerkrachten hier oog voor hebben. Deze aandacht hoeft zelfs niet veel te
zijn, men hoeft er niet al te diep op in te gaan. Een vermelding bij het vieren
van de verjaardag in de klas, kan al volstaan om de overlevende tweelinghelft
te bevestigen in zijn of haar beleving van de dubbele binding.
Tijdens haar puberteit bewaart Caroline wél veel fijne herinneringen aan het jeugdhuis waar ze heel vaak zat. Ze had er ruimte om zichzelf te
mogen zijn én bovendien heeft ze er heel veel warmte mogen ervaren. Dit jeugdhuis geeft ze wél aan als een draagkracht die haar sociale competenties sterk vergroot hebben naar haar latere leven toe.
2.2.3.3. Macroniveau:
Op macroniveau tenslotte zien we de maatschappelijke en culturele
kenmerken, zoals bijvoorbeeld de culturele achtergrond en de
sociaaleconomische positie van het gezin. Maar ook opleiding en werk van de
ouders én het inkomen behoren toe aan dit niveau.
31
Wat betreft het macroniveau binnen de situatie van Caroline zien we het
volgende:
De ouders zijn en waren destijds ook al, welstellende mensen. Ze genoten allebei een goed inkomen en een degelijke opleiding, ze woonden
bovendien ook in een beschermende en veilige omgeving.
Dit alles maakt dat zij makkelijk als burgers van deze maatschappij een weg vonden om hulp te zoeken en om deel te nemen aan bestaande
initiatieven. Financieel was er niets wat hen in de weg stond om voor hun gezin deze veilige en warme omgeving te blijven creëren.
Caroline praat met een warm hart over haar gezin van herkomst en over de fijne momenten die ze samen mochten delen. Ze beseft dat ze heel veel
geluk gehad heeft dat ze binnen dit gezin mocht opgroeien. Door de welstellende financiële situatie heeft ze dan ook veel kansen gekregen om
zich ten volle te kunnen ontplooien. Ze mocht altijd deelnemen aan de activiteiten die ze wou doen.
2.2.3.4. Het afwegen van de balans: draagkracht versus draaglast. Welke factoren wegen bij Caroline sterk door?
Wanneer we de balans opmaken van het groeiproces van Caroline en welke de
draaglast en draagkracht factoren waren in haar opvoeding - met andere
woorden, welke gegevens hebben een sterk bepalende rol gespeeld in haar
latere leven - dan kunnen we zeker niet om het mesoniveau heen.
Het feit dat Caroline ook tijdens onze gesprekken, veelvuldig terugkeert naar de periode in de lagere school. Een periode die ze als heel negatief heeft ervaren en welke een sterke uitwerking kende op hoe ze later, als
puber én als volwassene in het leven is gaan staan.
32
Het feit dat de leerkrachten van deze lagere school absoluut geen oog meer hadden voor haar ‘tweeling’ zijn, en al evenmin voor het verdriet dat
daarmee gepaard ging, heeft haar sterk beïnvloed en haar in haar schulp doen kruipen.
Daarom lijkt het mij toch belangrijk hier even dieper op in te gaan en nader te
bekijken wat rouw op school dan eigenlijk zou moeten inhouden, en hoe
leerkrachten dit eventueel wél hadden kunnen aanpakken.
2.2.4. Rouw binnen een schoolse setting:
De invloed op het balansmodel vanuit school is dus van sterkere invloed dan we
op eerste zicht zouden denken. Voor kinderen hoort de school immers een
vertrouwde omgeving te zijn, en binnen deze vertrouwde omgeving is het een
belangrijke plek waar men verdriet moet kunnen toelaten. Bijgevolg leert men
als jonge mens ook verdriet een plaats te geven.
Leerkrachten kunnen geconfronteerd worden met allerhande vormen van rouw:
het kan gaan om de dood van een huisdier, het verlies van een eerste liefde,
echtscheiding van de ouders, tot het verlies van een dierbare. De intensiteit en
de duurtijd van verdriet varieert, en is voor elk individu anders. Eveneens kan
de duurtijd variëren naargelang de situatie (Keirse, 2003).
Er bestaat geen handleiding die ons exact leert hoe we met rouw moeten
omgaan. Elk kind zal anders reageren, al naargelang zijn of haar
persoonlijkheid en ontwikkeling, maar ook afhangend van zijn of haar leeftijd
(Keirse, 2003).
Kleuters reageren vaak heel intens en ontredderd. Ze beseffen wel dat ze te
maken hebben met een verlieservaring, maar ze beseffen niet dat dit verlies
een definitieve impact heeft. Ze ervaren het verlies heel vaak als ‘tijdelijk’.
Voor kleuters is de dood vergelijkbaar met het sprookje van Sneeuwwitje, en
ze houden de optie open dat er ooit misschien wel een prins zal opduiken die
de dode weer tot leven zal brengen.
Oudere kleuters zijn realistischer, maar zij leggen vaak verbindingen rond het
begrip ‘dood’, die gekoppeld zijn aan gevoelens van angst, donkerheid of
slapen.
33
Binnen de leeftijdscategorie van 7 tot 10 jaar is men meer gericht op de fysieke
aspecten die met de dood te maken hebben. Zij zijn vaak ook gefascineerd
bezig met wat er na de dood zou kunnen gebeuren.
Tieners denken heel vaak abstracter en zij gaan meer opzoek naar de betekenis
van de dood en naar de waarde van het leven en het sterven. Pubers echter
hebben de neiging om alles wat met verdriet te maken heeft te blokkeren. Ze
‘wandelen’ er bij wijze van spreken door, alsof het geen impact op hen heeft.
Zij zijn dan wel weer de leeftijdscategorie die meestal deze gevoelens even
‘parkeren’ en vaak zien we dat de emotie heel veel later nog eens opduikt
(Keirse, 2003).
Manu Keirse beschrijft vier rouwtaken die doorlopen worden om het verlies te
kunnen verwerken. Het kan gebeuren dat kinderen, op welke leeftijd dan ook,
veel later, vaak na een op eerste zich onbelangrijk voorval, opnieuw door deze
rouwtaken gaan.
2.2.4.1. Eerste rouwtaak:
Een eerste belangrijke fase is het verlies onder ogen zien. Vaak gebeurt het
dat volwassenen kinderen willen afschermen van de realiteit en al hun vragen
vakkundig afwimpelen, of hen overladen met materiële compensaties. Hoe
goed deze bedoelingen ook vaak zijn, ze bemoeilijken het rouwproces.
Kinderen en jongeren hebben vaak gewoon nood aan aandacht, en dit binnen
een veilige omgeving zoals de school voor hen zou moeten zijn. Het is dan ook
volstrekt ongezond om als leerkracht geen aandacht te schenken aan een kind
dat worstelt met diep verdriet over een overlijden van een dierbare (Keirse,
2003).
De kleuterjuf van Caroline is een voorbeeld geweest voor de vele leerkrachten die na haar kwamen. Hoe zij omging met het verlies van
Stella is een prachtig voorbeeld van hoe het in de praktijk zou moeten zijn. Stella had een plaats in haar klas. Het overlijden werd niet weggemoffeld
of genegeerd, nee, deze juf wist duidelijk perfect hoe ze met rouwverwerking moest omgaan.
2.2.4.2. Tweede rouwtaak:
De tweede rouwtaak houdt in dat men de pijn ervaart van het verlies.
Wanneer verlies wordt weggedrukt, zien we heel vaak dat het vroeg of laat
34
weer terugkeert, of terugkeert in een andere vorm. Hoofdpijn, slechte
resultaten op school, het vaak verbreken van relaties, slaapproblemen
enzovoort. Het is een zeer noodzakelijke stap om door de pijn van het verlies
heen te gaan. Hieraan gekoppelde gevoelens van angsten, agressie of heel
sterk gemis, moeten kunnen worden geuit indien men wil verder gaan (Keirse,
2003).
We zien hier een duidelijk patroon dat we bij Caroline kunnen terugvinden. Het feit dat ze haar verlies tijdens de lagere schooltijd plotseling niet meer mocht toelaten. En het feit dat leerkrachten van haar verlangden dat ze het wegstak en niet meer uitte, had inderdaad als gevolg dat Caroline op school heel slecht begon te presteren. Bovendien was ze zeer angstig om
bindingen met andere mensen aan te gaan, wat zich uitte in weinig vriendjes of vriendinnetjes. We zien binnen deze periode bij Caroline
eveneens veel angsten opduiken die er zouden kunnen op wijzen dat er ergens tijdens de overgang van de eerste naar de tweede rouwtaak bij haar
iets misliep.
2.2.4.3. Derde rouwtaak:
De derde rouwtaak houdt in dat men moet leren leven zonder de aanwezigheid
van de overledene. De draad van het eigen leven weer opnemen en verder
kunnen leven met de herinnering en het besef dat de ander er niet meer is
(Keirse, 2003).
2.2.4.4. Vierde rouwtaak:
De vierde rouwtaak is het aangaan van nieuwe relaties. Het durven zetten van
stappen in relaties. Keirse geeft hierbij aan dat het heel vaak moeilijk is voor
degene die achterblijft omdat men bang is dat nieuwe relaties opnieuw in
verdriet zullen eindigen (Keirse, 2003).
Hij geeft tevens aan dat verdriet van het overlijden iets is wat je niet zomaar
kan wegvegen. Het is iets wat je je leven lang meedraagt. Gaandeweg de tijd
zal het verdriet wel je leven minder gaan beheersen. Je kan het leven weer
aan zonder dat het verdriet je belemmert in je doen en laten (Keirse, 2003).
35
Het is duidelijk dat Caroline haar hele kinder- en jeugdtijd nodig heeft gehad om deze vier rouwfasen te doorlopen. Hoe bang ze was om een
relatie met een jongen aan te gaan, en hoe ze eigenlijk al op voorhand van de gedachte uitging dat het wel gauw weer mis zou lopen. Het is pas na het crisismoment met haar moeder, vlak nadat ze haar man Tom leerde kennen, dat er een kentering op gang kwam. Gaandeweg leerde ze om
vertrouwen te hebben in deze relatie en uiteindelijk zelfs te huwen.
Het kan voor scholen een meerwaarde betekenen wanneer ze meer aandacht
zouden willen schenken aan de nazorg die ze bij verlieservaringen bij hun
leerlingen zouden kunnen hanteren. Manu Keirse pleit dan ook terecht voor
een goede coördinatie binnen de schoolomgeving voor kinderen die het moeilijk
hebben. Vaak zijn godsdienstleerkrachten de geknipte personen om die
opvang te bieden. Ondersteuning vanuit de school bij verlieservaringen zijn
een belangrijke vorm van draagkracht binnen het opvoedingsproces en het zou
een belangrijke meerwaarde kunnen betekenen voor gezinnen die met
diepgaande verlieservaringen geconfronteerd worden (Keirse, 2003).
36
2.3. Ethische invalshoek.
2.3.1. Een ethisch-hermeneutische inkijk:
Binnen de filosofie kennen we de hermeneutiek als de interpretatie van
levensuitingen. Via symbolen, mythen en kunst heeft de mensheid reeds
eeuwenlang betekenis gegeven aan het leven rondom hen.
Tijdens een autorit in het donker en in de hevige regen verliezen we vaak het
zicht, en het is dan fijn om even van de autoweg te kunnen gaan, een
restaurantje op te zoeken en daar even op verhaal te kunnen komen. Even
terug tot onszelf komen en in dat restaurant tevens te bevragen hoe je best de
weg kan verderzetten om sneller en efficiënter op je bestemming te geraken.
Dat is ook de intentie van de hermeneutische therapie. Hermeneutiek heeft
niet de bedoeling mensen handvaten aan te reiken om te veranderen, nee, zij
wil graag een bijdrage leveren om mensen in staat te stellen, door hun verhaal
zelf tot inzichten te komen en even te reflecteren tijdens bepaalde situaties of
feiten die zich in hun leven voordoen. De hermeneutiek geeft de mogelijkheid
om zelf tot inzichten te komen (Claes, 2015).
De term hermeneutiek zien we voor het eerst terugkomen bij de Griekse
dichter Homerus. Hij vertaalde door interpretatie de berichten die volgens hem
door de goden werden gezonden in de vorm van mythologieën. Deze
boodschappen waren bedoeld om mensen meer inzicht te geven in hun eigen
bestaan.
Ook Socrates hanteerde de hermeneutiek om Plato’s transcendente ‘zijnde’ te
interpreteren.
In de culturele antropologie spreken we van ‘grounded theory’. De theorie, de
concepten, rollen uit praktijkervaringen enzovoorts, vertalen zich heel vaak in
verhalen die de antropoloog op zich laat afkomen. De concrete ervaringswereld
van cliënten kan ons ertoe in staat stellen om een begrippenkader op te
bouwen dat we kunnen meenemen om wederom andere mensen in een
gelijkaardige situatie beter te kunnen begrijpen (Claes, 2015).
37
2.3.2. De hermeneutische lens hanteren om Caroline’s angst voor het leven beter te kunnen begrijpen:
Zingevingsvragen leunen in bepaalde mate heel sterk aan tegen
grenservaringen, zoals bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een diep
menselijk lijden. Onze samenleving is meer en meer gebaseerd op grenzen
stellen. Thema’s als lijden en dood zijn moeilijk bespreekbaar geworden. Dit
gegeven heeft zonder twijfel een weerslag op onze menselijke conditie (Claes,
2015).
Binnen de filosofie zien we drie begrippen die steeds terugkeren als de
belangrijkste aspecten van onze menselijke conditie, namelijk:
uniciteit/singulariteit, intersubjectiviteit en lichamelijkheid. Het zijn drie
bronnen van waardigheid, maar tegelijkertijd houden deze bronnen ook de
potentiële mogelijkheid in dat ze onze menswaardigheid diep gaan aantasten
(Claes, 2015).
De Duitse filosoof Martin Heidegger probeert in zijn werk ‘zijn en tijd’, een
antwoord te geven op de vraag wat ‘vrijheid’ voor de mens kan inhouden. Hij
stelt daarin dat elke mens uniek is en dat elke mens een unieke plaats in deze
wereld heeft. Dat uniek zijn is een belangrijke bron voor menswaardigheid,
maar het heeft ook een donkere zijde. Op het moment dat we een dierbare
verliezen, worden we geconfronteerd met onze eigen sterfelijkheid en onze
eindigheid. In het aanschouwen van de dood van je naaste ervaar je dan als
mens een bijna ondraaglijke ervaring: namelijk de ervaring van verlatenheid
(Claes, 2015).
Het is net die uniciteit en identiteit die bij tweelingen een complex gegeven lijkt
te vormen. Heel vaak zien we dat tweelingen worstelen met
persoonlijkheidsconflicten door de eigen intieme cultuur die reeds van voor de
geboorte tot stand lijkt te komen. Tweelingen vormen zo een
onvoorwaardelijke eenheid die heel veel mensen al decennialang weet te
fascineren.
Claire Salvy (1992), Franse psychologe en zelf deel van een tweeling getuigt in
haar boek ‘Jumeaux de sexe different’, dat als iemand als tweeling
geconfronteerd wordt met het verlies van die andere, je niet ‘iemand’ verliest,
maar ‘iets’ (Salvy, 1992).
Verschillende studies tonen aan dat tweelingen bij wie er één komt te
overlijden, de andere dat altijd ervaart als ‘een deel van jezelf’ dat er plots niet
meer is. Het rouwproces dat hierbij op gang komt is er één van een heel
andere aard dan andere rouwprocessen, en het is dan ook heel fout van de
38
omgeving om te stellen: “nu zou je er toch wel over moeten zijn” (Salvy,
1992).
Verschillende tweelingen die hun andere tweelinghelft verloren, getuigen dat ze
nooit kunnen zeggen “nu ben ik erover”. Ze blijven zichzelf immers zien als
een geheel, er is zichzelf én er is die andere. Zo zie je heel vaak in de evolutie
van tweelingen dat je er één hebt die assertiever is en extravert én één die
meer introvert lijkt te zijn. Ze evolueren steeds in functie van de andere en
wanneer die andere wegvalt, vallen ze in een innerlijke leegte die ze nooit
hebben gekend. Een tweelingband ontstaat immers reeds voor de geboorte en
het is voor de buitenwereld bijna onmogelijk te begrijpen welk complex proces
er bij de overlevende tweelinghelft op gang komt eens die ander er niet meer is
(Austermann & Austermann, 2013).
Ook Caroline getuigt meermaals dat ze een innerlijke leegte ervaart die ze eigenlijk niet echt kan verklaren. Ze heeft haar zusje uiteindelijk nooit echt
fysiek gekend. Ze kan dat leegte-gevoel echter geen plaats geven. Caroline heeft ook de neiging om objecten te subjectiveren. Zo getuigde ze van het feit dat ze het heel moeilijk had om haar oude wagen te vervangen
door een nieuwe. Dagen heeft ze gehuild toen ze haar oude wagen uiteindelijk moest inleveren in de garage. Dit gegeven sluit aan bij wat
Claire Salvy beschrijft. In haar beleving verloor Caroline niet alleen ‘iemand’, maar ook ‘iets’ en dat iets waar ze haar hele leven al naar op zoek lijkt te zijn, vertaalt zich heel vaak ook in emotionele verbindingen aangaan
met objecten, zoals haar auto.
Ten tweede is er de intersubjectiviteit. En ook deze kent een schaduwzijde.
Wij zijn afhankelijk van anderen, van de zorg van anderen, de betrokkenheid
van anderen én de erkenning van anderen. Dit heeft eveneens tot gevolg dat
anderen ons die betrokkenheid kunnen afnemen. Anderen kunnen ons alleen al
door hun blik vernietigen. Het Panopticum-model van Foucault, waarbij
mensen gecategoriseerd worden en hun identiteit door anderen wordt herleid
tot die ene uiting van gedrag die frequent lijkt voor te komen, onderwerpt
mensen aan een soort van panoptische macht. Dit is een krachtige metafoor
om aan te tonen hoe intersubjectiviteit door onze Westerse samenleving heel
sterk op de proef kan worden gesteld (Claes, 2015).
De Franse filosoof Sartre omschrijft intersubjectiviteit als een risico waarin de
andere je mogelijk als last kan gaan ervaren, omdat de blik van de ander je tot
een object kan herleiden. “L’enfer”, zo citeerde hij, “c’est les autres” (Ottoy,
2014).
39
Dit zien we vooral terugkomen in het feit dat Caroline sinds de lagere school een hekel had ontwikkeld aan school. Ze werd er naar haar gevoel
herleid tot ‘dromerig’ kind, wat ze meermaals aanhaalt tijdens onze gesprekken. Het is voor mij duidelijk dat dit gegeven haar sterk heeft
beïnvloed in haar verdere ontwikkeling. Het feit dat haar leerkrachten geen enkel begrip toonden voor het diepe verdriet dat ze op dat moment
nog steeds met zich meedroeg, heeft ertoe geleid dat ze zich nog onzekerder, nog meer ‘bekeken’ voelde. Dit heeft haar zelfvertrouwen, ook naar haar verdere leven toe, heel sterk beïnvloed. De blik van de anderen is
in haar subjectiviteitsbeleving heel vaak ‘de hel’ geweest, en in diezelfde belevingswereld was de hemel de plaats waar haar zus verbleef.
Door de blik van de anderen komt Caroline telkens weer heel diep bij zichzelf en bij zichzelf komen betekent dan weer op haar beurt
geconfronteerd worden met een diep gevoel van schuld en schaamte. Vragen als: “waarom leef ik nog”, en, “waarom was het Stella die overleed
en niet ik”, duiken dan ook heel vaak op.
Het lot gaf haar hierin geen keuzevrijheid. Het is iets wat haar overkomen is, doch zo ziet zij het zelf niet altijd.
Ze werd geconfronteerd met een tragische gebeurtenis die niet alleen haar zus van haar wegnam, maar een gebeurtenis die meteen de hele
eenheidsband in een ander perspectief plaatste. Voor de buitenwereld, door de blik van de ander gezien, is er enkel nog Caroline. Maar voor de intrinsieke belevingswereld van Caroline is zij nog steeds ‘de tweeling’.
De derde bron van waardigheid situeert zich binnen onze lichamelijkheid.
We kunnen lichamelijkheid aanschouwen als ons diepste bezit. Het is de zetel
van onze menswaardigheid. Maar ook onze lichamelijkheid kent een donkere
zijde. Wanneer we bijvoorbeeld de controle over onze lichamelijkheid
verliezen, en ons lichaam aan ons verschijnt als een ‘vreemd’ lichaam (corps
object), dan voelen we onze menswaardigheid weglekken (Claes, 2015).
40
Caroline leeft heel vaak vanuit een zekere vorm van dualisme. Ze ziet lichaam en geest als twee gescheiden delen. Haar lichaam is hier op aarde neergedaald, en dat ziet ze vaak intrinsiek als een straf. Haar geest zit dan
bij haar zusje in de hemel, en in die hemel vormen ze een ‘eenheid’. Maar toch is Caroline zich wel bewust van het feit dat ze een lichaam heeft.
Alleen leeft ze vaak liever vanuit haar geest omdat deze zich in staat stelt zich met haar zus te verbinden.
Op deze momenten is Caroline’s denken helemaal in lijn met dat van de Franse
filosoof Descartes. Hij ging ervan uit dat lichaam en geest twee aparte
substanties zijn die op één of andere manier toch met elkaar lijken samen te
werken. Hij noemde zijn theorie dan ook de theorie van uitgebreidheid en
denken. Descartes linkte het ‘ik’ met de ziel, maar de ziel kan niet functioneren
zonder het lichaam (Claes, 2015).
Uniciteit, intersubjectiviteit en lichamelijkheid gaan bij Caroline heel vaak in een diep conflict. Haar besef dat uniciteit haar menselijkheid bepaalt, maar tegelijkertijd dat ze geen erkenning krijgt voor het gegeven dat ze
voor altijd deel is van een tweeling, maakt haar vaak heel kwetsbaar. Het leidt er vaak toe dat ze meer vanuit haar geest gaat leven in de hoop terug de eenheidsband te creëren met haar overleden zus. Op deze momenten
herleidt ze haar lichaam tot een corps object, dat enkel tot reden heeft dat ze hier op aarde kan functioneren, of liever gezegd ‘moet functioneren’.
Het totaal losgeslagen zijn van anderen, totaal afgesneden zijn van anderen, is voor haar een ervaring die ertoe leidt dat haar mens-zijn op één of andere manier zo aangetast is dat ze zich heel vaak overbodig voelt, dat ze voor niemand echt van tel is en liever wegvlucht in een droomwereld. Ze
vindt op die ogenblikken geen aanknoping meer met wat haar maakt tot mens, en ze wil op die momenten dan ook niet verschijnen aan de
buitenwereld.
41
2.3.3. Het ethisch appel:
Er gaat een ethisch appel uit van Caroline, als lijdende persoon. Haar diep wezenlijke kwetsbaarheid, welke zich ontluikt heeft door de dood van haar
zusje, was een diep menselijke ervaring die een schok van beroering op gang heeft gebracht. Haar kwetsbaarheid treft mij, als hulpverlener, en doet op mij een ethisch appel om hier niet zomaar aan voorbij te gaan.
Caroline geeft tijdens onze gesprekken meermaals aan dat zij heel veel steun en kracht haalt uit diepgaande verhalen van anderen of uit liedjes
met betekenis. Heel vaak komt het ook voor dat er ‘toevalligheden’ opduiken die voor haar een bron van kracht zijn om uit te putten. Zo was ze laatst jarig en stuurde ik haar een melding in de internetgroep met een
afbeelding van een vogel met daaronder de tekst ‘happy bird(th) day’. Enkele uren later kreeg ik van haar een berichtje terug met de melding: “hé, dat was vreemd, nog voor ik jou bericht te zien kreeg vroeg ik aan mijn man
of je ’birth’ hetzelfde schrijft als ‘bird’ van vogel”. Deze toevallige gebeurtenis was voor haar niet zomaar een toevalligheid. Ze gaf aan dat
het haar verjaardag helemaal had goedgemaakt.
Kleine zaken als deze kunnen voor mensen die een verlies als dit hebben
meegemaakt, duidelijk een wereld van verschil uitmaken. Volgens
psychotherapeute Hilde Vleugels (2004) is dit niet zo verwonderlijk. In haar
boek ‘Scherven’ stelt ze dat bij tragische gebeurtenissen er vaak een verlangen
ontstaat naar een kader waarin mensen zich persoonlijk en heel oorspronkelijk
kunnen uitdrukken. Een kader dat ruimte creëert om te kunnen delen wat ze
meemaakten. Hierbij zijn ook rituelen heel belangrijk, maar deze zijn in onze
hedendaagse maatschappij jammer genoeg versleten geraakt, of zelfs bijna
helemaal teloorgegaan. Toch zijn de verhalen en rituelen niet helemaal weg,
het is alleen een kwestie van ze terug op te vissen (Vleugels, 2004).
Onze Westerse maatschappelijke context is heel sterk gefixeerd geraakt op
beheersing, verzakelijking en tegelijkertijd ook verantwoording. De
hulpverleningssector is bijgevolg geëvolueerd naar meer en meer werken via
de ‘evidence based’ theorie, waarbij mensen meer en meer herleid worden tot
een wetenschappelijk object, zonder nog oog te hebben voor het subjectieve
aspect (Krikillon, 2012).
42
Gelukkig werd er, mede dankzij de invloed van de positieve psychologie, weer
wat ruimte gelaten voor de subjectieve beleving en deed het begrip
‘welbevinden’, een belangrijk intrede in de hulpverleningssector. Als we kijken
naar de term ‘geestelijke gezondheid’, dan kan men deze onderverdelen in
psychologisch leed en psychologisch welbevinden. Onder psychologisch leed
verstaan we dan psychische en pathologische stoornissen, die gepaard gaan
met depressieve gevoelens of angsten. Onder psychologisch welbevinden
vallen gevoelens van geluk en tevredenheid (Dezutter, 2010).
Psychologisch welbevinden stimuleren kan een belangrijke factor zijn om te
kunnen omgaan met psychologisch leed, en om alzo een belangrijke balans te
creëren binnen de subjectieve beleving van de mens. Het is dus zeker niet
onbelangrijk om via verschillende methodes dit welbevinden in een positieve
richting te stimuleren (Dezutter, 2010).
Het is geen onbekend gegeven dat zingeving pas echt belangrijk wordt voor
iemand wanneer deze persoon geconfronteerd wordt met een pijnlijke periode
in het leven. Een systeem van zingeving, al dan niet gebaseerd op een
spiritueel kader, kan een belangrijke krachtbron zijn (Engelbrecht, 2010).
In deze jachtige samenleving wordt er reeds van op de vroege schoolbanken de
nadruk gelegd op presteren. Kinderen die dit niet doen worden al heel vroeg
bekeken vanuit een oogpunt van abnormaliteit. Dit leidt ertoe dat heel veel
kinderen reeds van heel vroeg getest worden op hun coping strategieën. Er
rest ons als mens nog weinig ruimte om situaties even te overdenken, om even
tot onszelf te komen en in gedachten te mogen verzinken (Engelbrecht, 2010).
Caroline werd al heel vroeg bestempeld als ‘dromerig’ kind, net omdat ze toen reeds een heel sterke behoefte had om een innerlijk proces van
zelftranscendente ervaring op gang te brengen. Voor haar was dit heel heilzaam. Het was haar manier om met het rouwproces om te kunnen
gaan en om het lijden door het verlies van haar zus een plaats te kunnen geven.
Plato noemde dit innerlijk proces van zelftranscendentie niet voor niets ‘het oog
van de ziel’. Op deze manier krijgt men immers als persoon weer oog voor de
simpele dingen des levens. Maar onze huidige samenleving laat hier geen
ruimte meer voor. Ook Caroline kreeg deze ruimte niet.
43
Als we terugblikken op verschillende decennia uit het verleden en kijken door
de verschillende brillen die een maatschappij telkens hanteerde om te bepalen
wat geestelijk gezond was en wat niet, dan leert die bril ons heel veel over hoe
die maatschappij op dat ogenblik georganiseerd was. Het waren onze
voorouders die nog heel dicht bij de natuur leefden, en die diezelfde natuur ook
zagen als oorzaak van allerlei psychische kwalen.
De diagnoses uit een nog niet zo lang vervlogen tijd, waren gebaseerd op een
samenspel tussen geneeskunde en psychologie, tussen mythologie en religie.
Dorpen waren gemeenschappen, en het alledaagse leven reikte niet verder dan
het kerkplein. Het was dan ook net die kerk, onze religie, die een niet te
onderschatten impact had op de geestelijke gezondheid van toen. De kerk
werd vervangen door de fabriek, en zo evolueerden we razendsnel naar een
maatschappij die vooral gericht is op presteren (Krikilion, 2012).
Waar vroeger psychische problemen dus veelal een externe oorzaak kenden,
namelijk de invloed van het kwade als gevolg van allerlei ‘magische en
mythische’ gebeurtenissen, werd het nu veelal een interne oorzaak, maar ook
een interne verantwoordelijkheid. We stellen onszelf en anderen namelijk heel
snel verantwoordelijk voor het leed dat ons of anderen overkomt. En
bovendien heeft de maatschappij ons geleerd dat er voor elke diagnose wel een
remedie is, hetzij in de vorm van de juiste therapie, hetzij in de vorm van de
juiste medicatie.
Maar als gezinswetenschapper hebben we tijdens de opleiding vooral geleerd
een ruimer blikveld te hanteren, en vanuit een integraal zorgperspectief te
gaan kijken met een bredere blik. Dit betekent naar mijn gevoel ook open
staan voor de zinsvragen van cliënten en gaan zoeken of we hierin als
hulpverlener misschien iets aan kunnen bijdragen.
Onze gevoelswereld is immers heel complex, maar oog hebben voor de diepste
dimensie van het bestaan, de diepste essentiële lagen van een persoon, welke
diep intrinsieke ethische vragen doen oproepen bij iemand als: “wie ben ik
eigenlijk in deze wereld?” of, “wat is de zin van mijn bestaan?” Datgene wat
men niet echt kan ‘grijpen’ en datgene wat filosofen omschrijven als
transcendentie, en daar samen naar opzoek gaan, kan een bevrijdend effect
hebben (Krikillon, 2012).
De ethische vraag die we ons hierbij dus kunnen stellen is: “Hoe kunnen we als
hulpverlener iemand met een dergelijk diepmenselijk rouwproces nu het beste
begrijpen?”
44
2.3.4. De ethische knoop ontwarren: 2 benaderingen:
De eerste benadering die we kunnen hanteren om het lijden van Caroline beter
te kunnen begrijpen is via de Oosterse benadering. Deze benadering is heel
sterk gericht op ‘acceptatie’. Het accepteren dat je menselijke conditie
kwetsbaar is. Het geeft ons als hulpverlener handvaten om de cliënt kracht te
laten putten uit symboliek.
Wie rouwt, leert het onbeheersbare lot te accepteren en tegelijkertijd biedt het
ons de gelegenheid om op symbolische wijze toch ergens ook terug greep te
krijgen op het verlies van een dierbare, hetwelk je niet onder controle hebt
(Claes, 2015).
Langdurige rouwprocessen als deze van Caroline zijn geen emoties die in onze hedendaagse cultuur altijd begrepen worden. Het zit dan ook diep in onszelf ingebed dat we er niet mee te koop mogen lopen, hetgeen we ook
zien in het gedrag en de houding van Caroline. Het feit dat ze bij momenten nog steeds heel intens rouwt om de dood van haar zusje, is iets wat ze angstvallig voor de buitenwereld tracht te verbergen. Wij hebben
hier in onze cultuur meestal ook de rituelen niet meer voor.
Rituelen zijn dus niet meer gangbaar binnen onze westerse omgeving, maar
heel anders gaat het eraan toe in de Afrikaanse cultuur. In Afrika worden
opvallend veel tweelingen geboren. Ze hebben er dan ook een bijzondere
status. Er wordt in Afrikaanse landen enorm veel aandacht besteed aan
rituelen en symbolen hieromtrent. Zo is er de Afrikaanse stam ‘de Yoruba’, een
belangrijke etnische groep. Wanneer er binnen deze stam een tweeling
geboren wordt, wat neerkomt op vijvenveertig tweelingen per duizend
geboortes, dan is dat volgens deze stam een ‘geschenk’ van hun goden: de
tweeling ‘Orisha en Ibeji’. Binnen deze cultuur leeft de ideologie dat tweelingen
dezelfde ziel delen. Als er toch één van een tweelinghelft sterft, dan wordt er
door een houtsnijder, op verzoek van een priester een Ibeji-beeldje gemaakt.
Dit beeldje moet dan het gestorven kind voorstellen, en het wordt door de
ouders en het overlevende kind gekoesterd als ware het de overleden persoon
zelf. Bij de verjaardag van de tweeling worden er rituelen, gezangen en
gebeden opgezegd om het beeldje en het kind dat het vertegenwoordigd, te
eren en te koesteren. Binnen deze Afrikaanse stam maakt men geen
onderscheid tussen een ééneiige of twee-eiige tweeling, omdat men in Afrika
niet zo sterk de nadrukt legt op ‘identiteit’ als men dat in het Westen wél doet.
45
In Afrika wordt er meer de nadruk gelegd op ‘gemeenschappelijkheid en
gelijkheid’, in het Westen meer op ‘individualiteit en uniciteit’ (Oruene, 1983).
Caroline en Stella zijn geboren als twee-eiige tweeling. De Franse psychologe
Claire Salvy (1992), vindt het echter, in overeenstemming met de Afrikaanse
cultuur, verkeerd dat men in het Westen vaak de neiging heeft om identieke
tweelingen als ‘authentieker’ te benaderen dan twee-eiige. In de Franse
volksmond worden twee-eiige tweelingen zelfs ‘faux jumeaux’ genoemd.
Volgens Salvy is er geen verschil, en ontwikkelt het hele psychologische
gegeven dat tot stand komt in de prenatale en postnatale fase, identiek.
Of het nu gaat om ééneiige of twee-eiige tweelingen, de band die reeds voor de
geboorte ontstaat is een fascinerend proces van interactie. Dit proces van
interactie creëert een band waar de wetenschap, waar ook de mythologie,
reeds decennialang door gefascineerd is.
Eeuwenlang zijn tweelingen vaak het centrale punt geweest in de talrijke
mythes uit onze geschiedenis, zo beschrijft ook filmmaakster Anna Van der
Wee. We kennen Castor en Pollux, Isis en Osiris en Remus en Romulus (Van
der Wee & Wild Heart Productions, 2011).
Romulus vermoordde zijn broer, Remus, na een conflict over op welke plaats ze
de stad Rome zouden stichten. De basis van hun intern conflict was: rivaliteit.
In de Griekse cultuur kennen we Castor en Pollux, waarbij ene de macht had
over de zee en de andere over de wind, en waarbij de ene sterfelijk was en de
andere goddelijk en dus bijgevolg onsterfelijk. Wanneer Castor komt te
overlijden, is Pollux niet te troosten en hij smeekt z’n vader om hem te doden,
zodat hij Castor achterna kan reizen. De God Zeus bracht hen uiteindelijk weer
samen in de hemel en onder het sterrenbeeld ‘tweelingen’ vonden ze samen de
eeuwige rust (Van der Wee & Wild Heart Productions, 2011).
Vanuit het oude Egypte werd ons de mythe aangereikt over Isis en Osiris. Een
jonge tweeling die reeds van in de baarmoeder al echtgenoten waren. Osiris
werd uiteindelijk de heerser over Egypte maar dit gegeven leidde ertoe dat hij
vermoord werd door Seth, een andere broer. Seth hakte zijn lichaam in
stukken en verspreidde het vervolgens over heel Egypte. Isis was ontroostbaar
en zocht wanhopig naar haar tweelinghelft. Ze vond al zijn lichaamsdelen
terug, behalve één: de fallus. Vervolgens verpakte ze alle gevonden stukken in
windel en zo ontstond de eerste mummie. Osiris slaagde erin haar mummie
weer tot leven te wekken en samen met Isis verwekte ze alsnog een zoon:
Horus (Van der Wee & Wild Heart Productions, 2011).
46
In al deze mythes herkennen we ook weer de dubbele binding. Op al deze
mythische figuren zien we ook weer de uitwerking terugkeren van deze binding
op hun identiteitsontwikkeling. Maar we zien ook hoe hun eigen
identiteitsontwikkeling vervolgens weer een impact heeft op de dubbele binding
van het tweeling zijn. Maar evenzeer zien we hoe thema’s rond leven en dood
een rol spelen in al deze mythische verhalen (Beit-Hallahmi & Paluszny, 1974).
Onze westerse benadering, de tweede manier om de ethische knoop te
ontwarren, is heel sterk gericht op autonomie en zelfbeschikking.
Het weerspiegelt zich ook in de houding van de leerkrachten uit de lagere school die Caroline vooral wilden stimuleren om verder te gaan met haar
eigen leven. Ze begrepen niet hoe de dood van Stella, jaren later nog steeds een invloed had op het functioneren van Caroline. Ze wilden haar
vooral bekrachtigen en haar versterken, door haar te stimuleren actiever te zijn in de klas. Het was hun belangrijkste doelstelling om haar te doen
ophouden met wegdromen tijdens de lessen. Deze stimulerende aanpak had echter een averechts effect op Caroline. Door de blik van de
leerkrachten werd ze telkens opnieuw aangesproken op haar eigen persoonlijkheid en dat was nu net waar het schoentje wrong.
Nochtans is er binnen onze Westerse cultuur ook een periode geweest dat we
een andere kijk hadden op het thema ‘leven en dood’ en meer bepaald op de
dood van een tweelinghelft.
Tijdens de middeleeuwse periode was het lange tijd een frequent gebruik
geweest om de term ‘Vopiscus’ aan de naam toe te voegen wanneer iemand
geboren werd als tweeling, maar de andere tweelinghelft bij de geboorte kwam
te overlijden. Zo is er de wetenschapper Vopiscus Fortunatus Plempius, die zijn
gehele naam meekreeg in functie van de verlieservaring die hem was
overkomen. Vopiscus betekent letterlijk immers ‘de overlevende van een
tweeling’, en het feit dat men evenzeer ook ‘Fortunatus’ aan zijn naam
toevoegde, wil zeggen dat hij -als overlevende- geluk heeft gehad (Van Miert,
2009).
Zo een toevoeging aan de naam kan voor iemand die geboren wordt met een
dubbele binding mijnsinziens een heel belangrijke symbolische functie hebben.
Er wordt op deze manier immers levenslang rekening gehouden met het feit
dat men oorspronkelijk deel uitmaakte van een tweeling, en bijgevolg wordt de
dubbele binding ondersteund en bevestigd.
47
2.3.5. Het beantwoorden van de ethische vraagstelling:
contemplatie en ontvankelijkheid:
Wanneer ik Caroline vertel over de mythologische verhalen over tweelingen geeft ze aan dat ze haar mateloos fascineren. Het geeft haar het gevoel
dat ook zij bij dit ‘clubje’ mag behoren. Het wijst haar erop dat ze als ‘grijze muis’, zoals ze zich zo vaak voelt, toch ook wel echt iets bij te dragen heeft aan deze wereld. Ze is immers deel geweest van een tweeling, en het geeft
haar kracht en meer zelfzekerheid te beseffen dat er achter dit tweeling-zijn, ook een bijzonderheid lijkt schuil te gaan. Naast de ellende die haar
overkomen is, schuilt er in deze mythes ook iets ‘speciaal’.
Deze ontvankelijkheid, zo stelt ook Walter Krikilion (2012) in zijn boek
‘Geestelijke gezondheidszorg in het licht van zingeving en spiritualiteit’, kan
een opening betekenen voor iemand (Krikilion, 2012). Hij beschrijft dit gevoel
van ontvankelijkheid als een ‘contemplatieve levenswijze’. “In strikte zin”, zo
stelt hij, “heeft het contemplatieve betrekking op een specifieke religieuze
gerichtheid, maar er is een bredere optiek mogelijk: in feite zit in elk
mensenleven contemplatie. Wie stil-verrukt een bloem of een gelaat bekijkt,
wie glimlacht om een kind, of ontroerd wordt door een muziekstuk of een
gedicht, heeft weet van contemplatie” (Krikilion, 2012, blz. 176).
Contemplatie wil eigenlijk zeggen, dat we vatbaar zijn voor betekenissen die
aan ons verschijnen, onverwachts, als een mysterie. Niet als iets duister, -wat
vraagt om verder onderzoek-, maar als iets wezenlijks dat aan ons verschijnt
en om geen verdere uitleg of analyse vraagt (Krikilion, 2012).
Contemplatie stelt ons als mens in staat om diepere betekenis te geven aan
ons leven, om zin te geven aan ons leven. Het leert ons om te genieten van
iets wat ons plots overvalt, en waar we niet echt een diepgaandere beschrijving
voor kunnen geven, maar het doet wel iets met ons.
Ontvankelijkheid is eigenlijk een levenshouding die in contrast staat met het
maakbaarheidsdenken omdat het een intrinsieke ervaring is, die diep vanuit
onszelf komt en die ons niet van buiten onszelf wordt aangeleerd (Krikilion,
2012).
48
Het is deze ontvankelijkheid die Caroline toont in het diep intens beleven van geluk tijdens mooie momenten, die ik dan ook graag wil hanteren om mee te nemen naar de veranderingsdoelen. Meer bepaald haar vermogen tot veerkracht is een sleutel die ik als hulpverlener niet mag laten liggen. Caroline heeft veel meegemaakt in haar prille levensfase, maar ondanks
dat gegeven staat ze wel in het leven als een jonge vrouw met een duidelijke hoop naar de toekomst toe, en ook nu in deze fase van haar
leven weet ze zich ondersteund door liefdevolle relaties. Wanneer deze hoop kan omgezet worden in het aanwakkeren en herstellen van haar persoonlijke veerkracht geeft dit ons een sleutel om het rouwproces te
helen.
49
3. DRIE VERANDERINGSSTRATEGIEËN
3.1. Inleiding:
“Op welke wijze kan ik als gezinswetenschapster Caroline en haar naaste
omgeving empoweren om het verlies van haar tweelinghelft een plaats te
kunnen geven?”, dat was het veranderingsdoel van waaruit ik deze
eindproef vertrokken ben. Via de verschillende invalshoeken heb ik
getracht om door middel van literatuurstudie, een onderzoek te voeren
naar de kern van het tweeling-zijn, en naar wat het met iemand doet als je
een tweelinghelft verliest. Ik heb getracht door middel van deze eindproef
na te gaan hoe diep de impact van dit verlies inwerkt op de tweelinghelft
zelf, het verdere leven en de naaste omgeving.
In het laatste onderdeel van deze eindproef geef ik Caroline en haar
naasten graag enkele praktische mogelijkheden van hulpverlening mee.
Hoewel onze huidige sociale kaart vandaag de dag zeer uitgebreid is, en er
voor heel veel problemen, ziektes of stoornissen wel een
hulpverleningsaanbod te vinden is, is dit voor tweelingverlies niet het
geval. Mensen zoals Caroline die met dit diepgaande life-event te maken
krijgen, moeten vaak toch even zoeken voor ze hun weg vinden in het
hulpverleningsaanbod, omdat tweelingverlies nét iets heel specifieks is en
niet heel veel hulpverleners vertrouwd zijn met dit onderwerp. Hieronder
bespreek ik dan ook graag de naar mijn mening, drie meest doeltreffende
veranderingsstrategieën.
Uit de gesprekken met Caroline komt steeds naar voor hoe ze heel vaak naar de dood verlangt. Het lijkt wel alsof ze de dood van haar zus ervaart
alsof zij het spel van het langste strootje gewonnen heeft. Alsof het lot heeft bepaald wie er mocht leven en wie niet. Ze ervaart het leven op
sommige momenten dan ook als heel zwaar, donker en somber. Op deze momenten zoekt ze steun in hetgeen ze heel goed kan namelijk: tekenen. Tekenen is voor haar een uitlaatklep. Wanneer ze hiermee bezig is, vergeet ze even de wereld. Ze is er ook heel goed in. Ze maakt prachtige levendige
portretten van al wie haar lief is.
Het tekenen laat haar toe weg te dromen in een beschermende wereld die ze voor zichzelf gecreëerd heeft. Zo liet ze me een prachtige tekening zien
van haar nieuwe wagen. Ze vertelde hierbij dat ze het moeilijk had om haar oude wagentje achter te laten en in te ruilen voor een nieuwe wagen.
Het viel me dan ook op hoe ze in haar prachtige tekening haar nieuwe
50
wagen wist te subjectiveren. De wagen leek tot leven gekomen te zijn, en zo beleeft ze het ook daadwerkelijk. Voor haar voelt het inruilen van de
oude wagen als een soort ‘verraad’ dat ze pleegt tegenover iets vertrouwds uit haar omgeving. Het geeft voor mij heel sterk weer hoe ze, dankzij haar heel sterk ontwikkelde verbeeldingskracht, ertoe in staat is om objecten tot subjecten te maken. In de objecten die lange tijd de hare waren, zoals haar
auto, lijkt haar onderbewustzijn een automatische verbinding te maken met de dood van haar zusje. “Iets wat zo lang het hare was”, stelt ze zelf,
“geeft ze niet graag af”.
Voor Caroline is tekenen een belangrijke manier van ‘zingeving’. Het geeft haar handvaten tot contemplatie, ze vindt er haar manier in om
ontvankelijk te zijn en om het leven, dat ze zo vaak als somber en donker omschrijft, toch enigszins letterlijk ‘kleur’ te geven. In haar tekeningen zie ik hoe ze met verhalen van anderen aan de slag gaat en zo zelf op verhaal
kan komen, door zich creatief te uiten op papier. Het vraagt een hermeneutische inkijk van de persoon aan wie ze haar tekeningen laat zien,
om te kijken wat er achter de schetsen zit, welk verhaal er schuil gaat achter haar pentekeningen. Het vraagt van de toeschouwer een zekere ‘kunst’ om haar tekeningen te lezen en te interpreteren. Ze probeert er
namelijk altijd wel iets mee te vertellen, haar tekeningen herbergen haar diepste angsten en verlangens.
Tijdens de donkere dagen wanneer ze weer worstelt met diepe angsten en schuldgevoelens, gaat ze telkens opnieuw aan de slag met potlood en
papier. Haar emoties zijn dan niet alleen blinde psychologische krachten, maar ze zijn een manier om de dood van Stella een betekenis te geven. Via
haar tekeningen uit ze deze emoties in een proces dat niet altijd even zichtbaar is. Ze zitten verborgen en zijn voor interpretatie vatbaar.
Daarom ben ik van mening dat het belangrijk is, als gezinswetenschapster, om niet voorbij te gaan aan deze verbeeldingskracht. Maar om dit talent in te zetten om haar op verhalende en tekenende wijze tot zelfinzicht te laten
komen.
3.2. Narratieve psychologie:
Het is al sinds mensenheugenis dat we als mensen luisteren naar verhalen en
op onze beurt verhalen vertellen. We construeren voortdurend verhalen over
onszelf, over de wereld en over het leven.
51
Verhalen vormen een belangrijke bron van vermaak maar vervullen evenzeer
een zingevende functie die ons ertoe in staat stelt structuur en samenhang te
brengen in losstaande feiten en gebeurtenissen (Dijkstra, 2007).
Narratief wil zeggen ‘het verhalende’. De oorsprong van het woord narrativiteit
vinden we in het Latijnse woord ‘narrare’ wat zo veel wil zeggen als ‘vertellen’.
Verhalen vinden we overal, ze zijn reeds van in onze jonge kindertijd een
constante aanwezige, en ook doorheen de geschiedenis zien we dat het
vertellen van verhalen in alle samenlevingen altijd al een belangrijke rol heeft
gespeeld. Verhalen over anderen, maar ook verhalen over jezelf. Elk mens
heeft vanuit zijn uniciteit zijn eigen levensverhaal. Het zijn bijzondere verhalen
die de levensloop van onszelf, als uniek persoon, vertellen.
Doorheen verhalen krijgen we een bepaalde visie op een gebeurtenis en we
kunnen zo een verhaal dan ook het best omschrijven als een ‘georganiseerd
betekenissysteem’. Het verhaal integreert evenzeer verschillende personages
die erin verwikkeld zijn en speelt zich steeds af binnen een bepaalde tijd en
ruimte (Bohlmeijer, 2007).
De narratieve psychologie kan gezien worden als een vorm van ‘organizing
experience’, omdat men door het vertellen een bepaalde samenhang ontwikkelt
over de ervaring die men op dat ogenblik opdeed (Bohlmeijer, 2007).
De Nederlandse hoogleraar psychologie Ernst Bohlmeijer (2007), heeft zich de
laatste jaren gespecialiseerd in het werken met levensverhalen. Hij gaat ervan
uit dat de samenhang die door het vertellen van verhalen ontstaat
hoofdzakelijk gecreëerd wordt door het ‘plot’. Dit plot biedt de mogelijkheid
om individuele gebeurtenissen te verbinden tot een groter geheel. Zo ontstaat
er volgens hem een belangrijke verbinding tussen verleden, heden en de
toekomst. Gebeurtenissen uit het verleden kennen heel vaak nog een sterke
doorwerking in het heden, en tevens schuilt er een belangrijke, impliciete of
expliciete verwachting in met het oog op de toekomst (Bohlmeijer, 2007).
Door tevens gebruik te maken van analyses, logica en empire, kunnen we de
wereld om ons heen en het eigen leven op narratieve wijze beter begrijpen.
Ons levensverhaal verschuilt immers onze diepe behoeftes, verlangens en
levensdoelen, nét omdat we als mens continu bezig zijn met het interpreten
van ons leven, en we eigenlijk dus continu bezig zijn met het schrijven en
herschrijven van ons eigen levensverhaal (Bohlmeijer, 2007).
We kunnen de mens dan niet enkel meer omschrijven als een wezen dat
constant op zoek is naar ‘zingeving’, maar evenzeer als een wezen dat continu
bezig is met het schrijven van verhalen. De mens is immers in continu proces
met zichzelf door de ervaringen en gebeurtenissen die hij meemaakt steeds in
kaart te brengen.
52
Hierbij tracht men de eigen waarden, normen en emoties te integreren zodat
we meer grip krijgen op ons eigen levensverhaal en op deze manier onszelf ook
beter begrijpen. Hoe meer mensen immers in staat zijn inzicht te verlenen aan
zichzelf, en te begrijpen wie ze zijn (het heden), en hoe ze geworden zijn wie
ze nu zijn (het verleden), hoe meer men kan inschatten waartoe de toekomst
hen brengt (toekomst). Dit inzicht biedt ons de kans om als mens sterker in
het leven te staan (Bohlmeijer, 2007).
Een belangrijke theorie die aansluiting vindt bij de narratieve psychologie is de
hermeneutiek zoals reeds besproken in de derde invalshoek. De hermeneutiek
geeft ons immers handvaten om verhalen beter te kunnen begrijpen en te
verstaan. Bohlmeijer geeft aan dat we verhalen nog beter kunnen
interpreteren als we immers de hermeneutische cirkel leren hanteren. Deze
cirkel geeft aan dat het beter begrijpen van een deel van het verhaal, ons in
staat stelt om het grotere geheel beter te vatten, en wanneer we het groter
geheel beter begrijpen draagt dit er vervolgens weer toe bij dat we ook de
kleinere delen nog beter kunnen vatten (Bohlmeijer, 2007).
Levensverhalen zijn een bijzondere soort van verhaal. Het zijn verhalen van
mensen die gebaseerd zijn op ervaringen, op herinneringen en op
overtuigingen. Bij ingrijpende gebeurtenissen, zoals verlieservaringen welke
niet zomaar passen in ons bestaande interpretatiekader, kan het gebeuren dat
de samenhang en orderingen van onze deelverhalen onder druk komen te
staan. Dit kan ertoe leiden dat ons levensverhaal gefragmenteerd wordt. Met
andere woorden: het levensverhaal wordt dan niet langer als een
samenhangend en zingevend iets ervaren, maar brengt gevoelens van
vervreemding en zinloosheid naar boven. Deze gevoelens kunnen vervolgens
leiden tot interne conflicten waardoor men zich gaat afvragen ‘wie men als
mens nog is binnen het grotere geheel’. Bij breukervaringen moeten we dus
eerst leren ons levensverhaal zo te herschrijven, dat de breuk er een plaats in
krijgt, zodat er weer sprake kan zijn van een samenhangend verhaal
(Bohlmeijer, 2007).
Maar levensverhalen kennen eveneens een constructief karakter doordat ze
gevormd worden door onze eigen interpretaties en onze eigen persoonlijke
waarheden. Het schrijven van een levensverhaal is dus meer dan enkel het
optellen van belangrijke life-events of het vastleggen van stukken uit het
verleden. Het schrijven van een levensverhaal omvat ook het toekennen van
betekenissen aan verschillende fasen uit ons leven en het zoeken naar de
onderliggende samenhang (Bohlmeijer, 2007).
Ook de toon waarop iemand zijn verhaal vertelt kent een dynamisch karakter.
Men kan zijn verhaal immers vertellen met een positieve onderliggende noot
erin vervat, of eerder een negatieve.
53
Veel hangt af van de eigenschappen van de persoon zelf en hoe men
levensgebeurtenissen positief of negatief gaat inkleuren. Vaak bevatten
levensverhalen immers ook stukken waarin geen rode draad te vinden is en bij
elke (her)vertelling moet men zich dan ook bewust zijn van het feit dat het een
momentopname is die gekleurd wordt door de actuele omstandigheden waarin
deze persoon zich momenteel bevindt (Bohlmeijer, 2007).
Het vertellen en hervertellen van een levensverhaal biedt de persoon in kwestie
de mogelijkheid om steeds meer verdieping en nuancering aan te brengen in
zijn verhaal door middel van steeds nieuwere perspectieven en inzichten die
hierbij opduiken. Doch mogen we niet uit het oog verliezen dat er altijd wel
open vragen zullen blijven rijzen en dat nieuwe breukervaringen en nieuwe
verlieservaringen er op hun beurt weer kunnen toe leiden dat het actuele
levensverhaal weer even onderbroken wordt. Zo zien we hoe verhalen steeds
onderhevig zijn aan een dubbel karakter. Enerzijds is er het vermogen tot
zingevende reconstructies van vroegere gebeurtenissen, maar anderzijds zien
we ook hoe steeds onverwerkte emoties en ongewenste herinneringen naar
boven blijven komen. Het is exact op het moment dat mensen voor zichzelf
vaststellen dat ze nog niet in staat zijn om actuele gebeurtenissen een zinvolle
betekenis te geven, dat het gebroken karakter van het levensverhaal zichtbaar
wordt (Bohlmeijer, 2007).
Het steeds opnieuw vertellen van levensverhalen geeft op deze manier dan ook
de mogelijkheid om het verhaal blijvend bij te stellen en richting te geven aan
de grotere samenhang. Dit biedt ons als mens een mogelijkheid om een hoger
psychisch welbevinden te creëren (Bohlmeijer, 2007).
Binnen de narratieve psychologie kent de identiteit van de mens een narratieve
structuur. Mensen vormen hun identiteit op basis van de verhalen die ze
vertellen over zichzelf, en elke ervaring die ze opdoen, leidt ertoe dat ze hun
identiteit blijvend verder kunnen ontwikkelen, dankzij het proces van vertellen
en hervertellen. Sommige ervaringen uit het verleden zijn hierbij belangrijker
dan anderen, maar het leven wordt continu gevormd door verhalen (storying)
en herverhalen (re-storying) (Bohlmeijer, 2007).
De dialoog die ons wordt aangereikt vanuit de systeemtheorie, om door middel
van taal en communicatie, breuk- en verlieservaringen die gefragmenteerd zijn
geraakt weer te herstellen, bieden ons dan ook een belangrijk instrument.
Binnen de systeemtheorie zijn er verschillende mogelijkheden om te werken
met gezinsverhalen. Minuchin (2011) beschrijft gezinsverhalen als
gezinsmythes, waarmee hij verwijst naar het feit dat er binnen elk gezin een
soort van impliciete stilzwijgende regels zijn ontstaan over hoe gezinsleden zich
behoren te gedragen wanneer bepaalde situaties zich binnen de gezinscontext
voordoen (Minuchin, 2011).
54
Byng-Hall (1995) spreekt dan weer over familiescripts die over generaties heen
worden doorgegeven door middel van vertelde verhalen en hoe de
gezinsgehechtheid zich weerspiegelt in het uiten van deze familiescripts (Byng-
Hall, 1995). Een gezin waar een veilige gehechtheidsstructuur heerst, uit zich
volgens hem in een coherent verhaal over gebeurtenissen (wanneer, waarom,
waar en hoe), waarin sensorische (zintuiglijke) en semantische
(betekenisgevende) antwoorden te herkennen zijn en waarbij de individuele
tegenstrijdige factoren van een familiale ervaring, toch geïntegreerd blijken in
het familiaal script. Bij een gezin waarbinnen eerder een vermijdende
gehechtheidstijl de bovenhand haalt, ziet men dan eerder onsamenhangende
verhalen opduiken waarbij ervaringen worden geïdealiseerd of
gediskwalificeerd.
De gebeurtenis en de emotie die eruit afgeleid wordt, komt bij de gezinsleden
afzonderlijk dan eerder tot uiting in deelverhalen waar de samenhang volledig
van is losgekoppeld. Bij de gepreoccupeerde gezinnen heersen er vooral
verhalen die gekaderd worden door een gevoel van onrecht en een verlangen
naar hoe het eigenlijk zou moeten zijn. Hier zien we vooral dat de sensorische
responsen lijken te overheersen bij deze gezinsleden (Byng-Hall, 1995).
Binnen de systeemtheorie bestaat er ook een bijzondere aandacht rond het
werken met metaforen. Metaforen kunnen immers een doeltreffende manier
zijn omdat ze een niet-lineaire beschrijving geven van feiten en gebeurtenissen
die op meerdere manieren te interpreteren zijn. Er rust immers op metaforen
geen waarheidsclaim (Papp, 1982).
Er kan een narratieve holding tot stand worden gebracht door een coherent en
flexibel verhaal op gang te brengen. Op deze manier kunnen verhalen een
beschermende en helende werking hebben op mensen die een ingrijpende
ervaring in hun leven hebben meegemaakt. Iemand die in staat is om
meervoudige versies van zichzelf in een verhaal vertaald te zien krijgen,
beschikt immers over meer veerkracht bij situaties van stress en trauma
(Bohlmeijer, 2010). Het aanrijken, vertellen en delen van levensverhalen biedt
op deze manier een opening tot herkenning en stelt iemand in staat, door zich
te spiegelen aan het verhaal van iemand anders, terug greep te krijgen op de
regie van het eigen leven (Bohlmeijer, 2010).
3.3. Beeldende systeemtherapie:
Het systeemdenken kent zijn eigenlijke oorsprong binnen het vliegtuigwezen.
Een vliegtuig kan vandaag de dag immers ook bestuurd worden zonder dat de
piloot zich effectief aan boord bevindt.
55
Dan moet het bestuurd worden vanaf de grond, en zijn er systemen nodig die
het vliegtuig in goede banen moeten leiden. Zo is ook het systeemdenken
ontstaan, er is een voortdurende terugkoppeling, en wanneer er iets verandert
binnen het gezinssysteem, dan verandert meteen ook het hele gezinssysteem.
Een gezin heeft immers de neiging om veranderingen op te vangen, en als er
één ding verandert, verandert meteen ook het hele systeem. Dat is het
uitgangspunt van het systeemdenken. Alles is in beweging, als er één gezinslid
verandert, verandert iedereen mee. In menselijk relaties spreken we over een
gezinssysteem (Leroy, 2016).
Communicatie is waar het om draait. Het systeemdenken gaat ervan uit dat
we pas iemand zijn in het gelaat van de ander. Dit is anders dan bij de
psychoanalyse, daar wordt individueel gewerkt aan een intrapsychisch conflict.
Dat is analytisch denken, terwijl we binnen het systemisch denken praten over
communicatie. Gevoelens zijn hierbij dan ook wel belangrijk, maar we spreken
dan eerder over gedrag en het effect van het gedrag (Leroy, 2016).
De kern van werken met mensen is dat het lijden vermindert maar ook dat er
zich kleine veranderingen zouden kunnen voordoen binnen het gezinssysteem.
Om deze veranderingen te kunnen realiseren, stelt de hulpverlener circulaire en
reflexieve vragen die zouden kunnen leiden tot verandering (Leroy, 2016).
Door het gezin de mogelijkheid te geven verhalen te herkaderen, gaan we als
hulpverlener op zoek naar de kwaliteiten en de competenties binnen dit gezin
(Leroy, 2016).
Met behulp van beeldende middelen kan de therapeut vervolgens trachten het
contact met de cliënt op gang te brengen om het levensverhaal uit te tekenen.
Verf, krijt, viltstiften, klei, collages en tal van andere technieken worden
ingezet om de creativiteit van gezinsleden te activeren. Door het werken met
narratieve metaforen worden problemen zichtbaar en daaropvolgend ook helder
en meer bespreekbaar.
Beeldende systeemtherapie kan ertoe bijdragen dat emotionele problemen of
het verwerken van traumatische ervaringen beter tot uiting worden gebracht.
Er kan meer vorm gegeven worden aan emoties. Op het vlak van gedrag kan
men leren om beter om te gaan met frustraties en om doorzettingsvermogen te
vergroten. Tevens draagt de beeldende systeemtherapie ertoe bij dat het
zelfbeeld versterkt kan worden, men wordt zich meer bewust van eigen
mogelijkheden, eigen identiteit en eigenheid.
Men leert tevens meer assertiever worden en grenzen te stellen wat dan weer
een aanzienlijke verbetering van het sociaal functioneren met zich meebrengt.
56
Daardoor is het zinvol de narratieve benadering te combineren met de
beeldende systeemtherapie. De narratieve kenmerken weerspiegelen zich
veelal bij probleemdefinities door een dominant verhaal. Gezinsleden gaan er
immers heel gauw vanuit dat ze menen te weten hoe een probleem in elkaar
steekt, wat leidt tot rigide opvattingen binnen een gezinssysteem, en wat tot
uiting komt in steeds hetzelfde, voorspelbare gedrag. Een voorspelbare visie
binnen een voorspelbaar verhaal hetwelk men binnen de narratieve therapie
‘het dominante’ verhaal noemt. Wanneer men in de mogelijkheid komt om een
andere betekenisverlening aan een bepaald probleem te geven, dan wordt het
dominante verhaal vervangen door een werkbaar alternatief (Van Peursen,
1994).
Het feit dat de moeder van Caroline zelf deel uitmaakt van een tweeling, draagt er naar mijn mening toe bij, dat het ‘tweeling’ aspect een belangrijk
gegeven is geworden binnen het gezinsverhaal van Caroline’s gezinscontext. Moeder Anne heeft altijd, en nog steeds, een diepgaande
intense band met haar tweelingzus Myriam. Dit gegeven heeft een positieve zijde binnen de gezinscontext, maar evenzeer een negatieve. Caroline wordt, door de intense band van haar moeder en haar tante,
constant op het verlies van haar eigen tweelinghelft gewezen. Ze wordt constant geconfronteerd met hetgeen ze, als tweeling-alleen zijnde, moet missen. Het zou naar mijn mening een belangrijk gegeven kunnen zijn om door middel van een goed begeleide beeldende systeemtherapie hier mee
aan de slag te kunnen gaan.
Jugo – De kracht van spel en stilte
Koophandelstraat 7
3270 Scherpenheuvel
57
3.4. Lotgenotencontact:
In 2007 reeds deed het Verwey-Jonker Instituut uit Nederland een grootschalig
onderzoek naar de positieve en negatieve kenmerken van lotgenotencontact
(Oudenampsen, 2007). Uit dit onderzoek kwam naar voor dat
lotgenotencontact terug te vinden is in verschillende vormen. Zo zijn er
zelfhulpgroepen die vooral werken rond face-to-face gesprekken of
groepsbijeenkomsten zonder begeleiding van een opgeleide professional. Er
zijn ook face-to-face contacten terug te vinden die wél in goede banen geleid
worden door opgeleide hulpverleners. En met de opkomst van het digitale
tijdperk ziet men ook meer en meer zelfhulpgroepen via het internet. Hier
werkt men vooral met fora, waar mensen vragen kunnen plaatsen en waar
anderen op kunnen reageren, of men brengt mensen met elkaar in contact
door middel van chatgesprekken.
Het doel van lotgenotencontact is mensen met soortgelijke ervaringen of
vergelijkbare aandoeningen bij elkaar brengen om ervaringen uit te wisselen.
In de meeste vormen van zelfhulpgroepen ziet men vooral dat er gewerkt
wordt met vrijwilligers die niet noodzakelijk een opleiding in de hulpverlening
genoten.
Binnen het lotgenotencontact is het vooral de bedoeling dat mensen ervaringen
uitwisselen op informele basis. Hierdoor kunnen ze nieuwe kennis opdoen en
nieuwe attitudes ontwikkelen die hen in staat stellen om beter en efficiënter
met hun problematiek om te gaan. De steun die mensen hierbij ervaren, is
vooral gebaseerd op herkenning en erkenning. Het is een feit dat lotgenoten
minder snel de neiging zullen hebben om zaken te bagatelliseren wat een
belangrijke ondersteunende factor kan zijn in tijden van vragen of nood
(Helgeson & Cohen, 1996).
Met het opkomen van het digitale tijdperk zijn mensen meer en meer in staat
om zelf allerlei kennis rond hun problematiek te verzamelen, wat op zijn beurt
uiteraard ook weer nieuwe vragen oproept. Lotgenotencontact kan dan een
belangrijk antwoord bieden om mensen te helpen reflecteren op hun eigen
ervaringen en om daarmee hun copingstrategieën te versterken.
Lotgenotencontact wordt dus vaak in goede banen geleid door vrijwilligers,
waarbij deze vrijwilligers verschillende functies en rollen toebedeeld krijgen.
Wat deze functies en rollen precies inhouden, is echter niet altijd voldoende
afgebakend. Belangrijk is dat ze een centraal aanspreekpunt vormen wanneer
men op zoek is naar steun of aanmoediging, of wanneer men antwoorden zoekt
op bepaalde vragen.
58
Lotgenotencontact brengt op deze manier verschillende effecten op gang, zowel
op indirecte manier als op directe. Met indirect bedoelen we dat dit soort
groepen vaak nog andere doelen nastreven, zoals belangenbehartiging. Heel
vaak zien we immers dat deze fora of chatdiensten ook mensen aantrekken die
naast hun vrijwilligerswerk ook nog een eigen privépraktijk hebben waar ze
mensen via deze weg naartoe willen lokken. Met direct bedoelen we het effect
dat deze groepen hebben op de deelnemers zelf (Oudenampsen, 2007).
De voordelen van lotgenotencontact zijn zeker niet te onderschatten. Zo bleek
uit onderzoek dat er bij veel van de leden van deze groepen een beter
zelfgevoel tot stand komt. Verder zien we ook dat meer kennis en
vaardigheden worden ontwikkeld omtrent de problematiek van de leden en dat
er bovendien een belangrijk gevoel van wederzijdse ondersteuning ontstaat
(Oudenampsen, 2007).
Ervaringsverhalen delen met elkaar is dan ook een belangrijke bron tot het
ontwikkelen van een beter algemeen welbevinden. Door het zich kunnen
spiegelen aan de ervaringen van anderen, krijgt men immers vaak een beter
perspectief op het eigen levensverhaal.
Ervaringsverhalen delen met mensen die gelijkaardige situaties erkennen en
herkennen geeft een gevoel van troost en kan iemand in staat stellen om zijn
eigen gevoelens en gedachten beter te ordenen (Haas-berger, 1998).
Echter mogen we niet voorbijgaan aan het feit dat er aan het lotgenotencontact
ook negatieve aspecten verbonden zijn. Er zijn ook mensen die gedeprimeerd
kunnen raken wanneer ze te veel blootgesteld worden aan de verhalen van
anderen. Uit onderzoek naar lotgenotencontact bij kankerpatiënten is
bijvoorbeeld naar voor gekomen dat het omgaan met de dood of verslechtering
van de gezondheid van één van de groepsleden vaak ook angsten naar boven
brengt over de eigen toekomst. Een ander risico bij lotgenotencontact is dat er
incorrecte informatie wordt verspreid die niet medisch of wetenschappelijk
onderbouwd is, maar die toch door de meeste van de groepsleden als
‘waarheid’ wordt aanvaard. Daarom is het belangrijk dat lotgenotencontact in
goede banen wordt geleid door degelijk opgeleide professionals of vrijwilligers
(Campbell, Phaneuf & Daene, 2004).
Wat precies de effecten zijn van het lotgenotencontact is niet alleen afhankelijk
van de persoonskenmerken van de lotgenoten zelf, maar hangt ook samen met
de vraag wat mensen precies zoeken bij deze lotgenoten. Het is een
wetenschappelijk onderbouwd gegeven dat vrouwen sneller geneigd zullen zijn
om emotionele steun te zoeken bij mensen die soortgelijke problemen ervaren,
terwijl dit voor mannen eerder inhoudt dat zij meer op zoek gaan naar
informatieve steun.
59
Verder speelt ook leeftijd een belangrijke rol in welk soort van steun men zoekt
te vinden bij lotgenoten, maar ook cultuurverschillen hebben een belangrijke
invloed (Campbell, Phaneuf en Daene, 2004).
Doch mag er niet aan voorbijgegaan worden dat effectonderzoek naar
lotgenotencontact veelal positieve kenmerken naar voor brengt zoals het
competentieversterkend effect en het leiden tot empowerment van de
deelnemers. Lotgenotencontact kent immers, zoals reeds hierboven gesteld,
verschillende mechanismen. Vooral dat mensen inzicht krijgen in het feit dat ze
niet alleen zijn met soortgelijke problemen, aandoeningen of ervaringen kan
een belangrijke factor zijn die leidt tot stressvermindering en persoonlijk
welbevinden.
Voor veel mensen die tweelingbroer of tweelingzus verloren, is contact met
lotgenoten een belangrijk onderdeel van het verwerkingsproces.
Dit zie ik ook bij Caroline terugkeren. Sinds ze zich aansloot bij het ‘alleengeboren tweeling’ netwerk heeft ze meer zicht gekregen op haar
eigen dynamische processen omtrent de dood van haar tweelingzus. Op het forum worden heel vaak ook literatuuraanbevelingen gedaan waardoor ze steeds meer inzicht krijgt in hoe de dood van haar zusje een belangrijke inwerking op haar heeft gehad. Ze leert er vooral dat er nog meer mensen
zijn met soortgelijke ervaring die op dezelfde manier reageren op levensgebeurtenissen als zij. Doch wil ik hier graag ook een kritische noot
toevoegen. Een blijvend lotgenotencontact kan zeker en vast een meerwaarde voor haar betekenen, maar het is belangrijk dat deze forums
en chatgesprekken in goede banen worden geleid door mensen die een degelijke opleiding genoten. Non-verbale communicatie via internet houdt
immers ook gevaren schuil die de kwaliteit van deze manier van hulpverlening niet altijd ten goede komen. Bij het interpreteren van
boodschappen missen we immers bij chat en forumgesprekken de analoge taal, de wijze waarop we onze boodschap overbrengen door middel van stemintonatie, welke heel vaak leidt tot miscommunicatie binnen deze
manier van hulpverlening, wat toch wel een belangrijke valkuil is. Er zijn echter wel enkele lotgenotensites voorhanden die wél beheerd worden
door professionals en welke ik Caroline heel graag wil aanbevelen.
60
3.4.1. Tweelingalleen website:
De ‘Tweeling alleen’ site werd opgericht door Aartje Van de Pol die door
jarenlange ervaring als vrijwilliger werkzaam was bij het kerkelijk pastoraat in
Nederland. Zij volgde daaropvolgend een hbo-opleiding tot psychosociaal
hulpverlener waarbij zij vooral interesse ontwikkelde in het begeleiden van
mensen met rouwprocessen.
Zij deed haar eindwerkscriptie rond het thema ‘rouw bij tweelingen’ en heeft
daarbij een degelijk wetenschappelijke kennis opgebouwd rond dit thema.
Het forum en de chatgesprekken worden door haar dan ook in goede banen
geleid en zijn op een professionele wijze afgeschermd voor buitenstaanders.
Enkel door een registratieformulier in te vullen en aan te geven wat de
motivatie is om aan te sluiten, laat zij nieuwe leden toe. Alle posts die op het
forum verschijnen worden door haar vervolgens ook eerst gescreend en
verwijderd indien ze niet relevant zijn of wanneer ze van mening is dat er
aanstootgevende factoren aan verbonden zijn.
http://www.tweelingalleen.nl/lotgenotencontact/
3.4.2. Twinless-Twins:
De Twinless Twins Support Group is een internationale organisatie, met
oorsprong en vestiging in de Verenigde Staten. De groep werd in 1987 reeds
opgericht door dr. Raymond W. Brandt, die zelf zijn tweelingbroer verloor.
Deze organisatie groeide gaandeweg uit tot een wereldwijde groep die zich
dagelijks inzet om mensen die hun tweelinghelft verloren bij te staan en de
ondersteunen. Ook Belgische nabestaanden die hun tweelingbroer of zus
verloren, kunnen zich aansluiten bij deze organisatie. Het lotgenotencontact is
zeer uitgebreid en kenmerkt zich door forums, chatmogelijkheden maar ook
door e-mailbegeleiding en bijeenkomsten die jaarlijks wereldwijd worden
georganiseerd.
Er is op hun website enorm veel informatie te vinden omtrent het onderwerp.
Ook wat betreft literatuur en onderzoeken. De gehele site wordt beheerd en
begeleid door ervaringsdeskundigen, die zorgvuldig geselecteerd worden op
basis van opleiding en ervaring.
http://www.twinlesstwins.org/
61
3.5. Vanuit de psychoanalyse: Duiktherapie of aquatherapie:
Mensen die genetisch bepaald, of omwille van verworven traumatische
ervaringen, niet in staat zijn adequaat sociaal te functioneren, het
basisvertrouwen en basisveiligheid te laten terugvinden door middel van een
terugkeer naar hun pre-conceptionele fase en hun verblijf in de baarmoeder,
dat was de opzet van een groots opgezet congres voor artsen en psychologen
in 1979.
Dr. Karel Ringoet, neuropsychiater, stortte zich na dit congres met volle
overtuiging op deze doelstelling, om een oplossing te zoeken voor zijn
patiënten, die wegens irrationele angsten of prenatale trauma’s niet in staat
waren om op normale manier te communiceren.
Hij werkte hiervoor een experiment uit waarvoor hij beroep deed op Professor
Steven de Batselier, die vanuit zijn engagement binnen de antipsychiatrie
destijds, reeds een centrum had opgericht ‘Passage 144’. Binnen dit,
toentertijd fel bekritiseerde centrum, wilde hij voornamelijk schizofrenie
patiënten op een andere manier benaderen.
Het basisidee van dit experiment was deze patiënten terug een basisveiligheid
bieden door een terugkeer naar de oceanische fase, met andere woorden ‘terug
naar de baarmoeder’. Door middel van een groot doek, dat symbool stond
voor de baarmoeder, werden 12 patiënten van De Batselier, in een zwembad
onder begeleiding van baarmoedergeluiden en een team van vrijwillige duikers,
blootgesteld aan het pre-conceptionele veld: de oceanische beleving.
Tot hun grote vreugde zagen Professor De Batselier en Dr. Ringoet al heel
gauw dat de angsten en psychische stoornissen, alsook de
communicatiestoornissen én zelfs psychoses, bij het merendeel van deze twaalf
patiënten aanzienlijk verbeterden.
Centraal kernpunt van deze duiktherapie is de duikersklok die in de vorm van
een reusachtige baarmoeder onder water wordt opgesteld. De kleuren van
deze baarmoeder zijn tot in detail natuurgetrouw nagebootst en doormiddel
van onder water opgestelde luidsprekers worden er geluiden uitgezonden die
perfect overeenstemmen met de geluiden die een kind in de baarmoeder hoort.
Ook de hartslag van de moeder, de pulsaties van de navelstreng en een
nagebootste gefilterde moederstem zijn door deze luidsprekers te horen.
Omdat het geluid zich door de klassieke fysische wetten onder water in alle
richtingen weerkaatst, komen er ook vibraties vrij die door de huid van de
deelnemers gevoeld wordt.
62
De prenatale geluiden die een hoge frequentie hebben worden eveneens
gemengd met muziekgeluiden van Bach en Mozart, maar ook met andere
oceanische geluiden van dolfijnen en walvissen. Tevens schuilt er binnen deze
duiktherapie eveneens het groepsgegeven wat volgens Dr. Ringoet eveneens
een bijdrage is aan het ontwikkelen van de sociale vaardigheden van patiënten,
waarbij ze leren van elkaar en het daaruit voortvloeiende groepsgevoel een
empowerende werking kent (Ringoet, 1990).
De duiktherapie wordt momenteel nog steeds gegeven door Dr. Ringoet,
wekelijks in een zwembad in Asse.
Ik heb enkele van deze sessies bijgewoond met het oog op deze eindproef,
maar ik botste al heel snel op enkele belangrijke kritische punten die ik vanuit
mijn opleiding als gezinswetenschapster toch niet onopgemerkt voorbij kon
laten gaan. Zo kregen de vrijwillige psychosociale hulpverleners geen toegang
tot de patiënten/cliëntenlijsten, met het doel ‘dat ieder mens hier elkaars
gelijke kon/mocht zijn’. Met deze manier van werken wil men vooral het
gedachtegoed van wijlen Professor De Batselier én de antipsychiatrie beweging
levendig te houden. Doch, wanneer je als hulpverlener werkt met mensen
waarvan er ettelijke gediagnosticeerd werden met een zware psychiatrische
stoornis, dan is deze manier van werken niet altijd even veilig en deontologisch
verantwoord, niet voor de patiënt/cliënt, maar ook niet voor de hulpverlener.
Een tweede belangrijk kritisch punt was het feit dat het eerst en vooral zeer -
moeilijk is om geëngageerde duikers te blijven vinden die elke week hun
materiaal en diensten ter beschikking willen stellen om deze vorm van therapie
blijvend te realiseren. Maar tevens dat deze duikers deel uit maken van het
kader van hulpverlening zonder dat zij hiervoor op de juiste manier worden
opgeleid. Ook zij zijn niet op de hoogte van de achterliggende problematiek
van de mensen die zich in het water bevinden, en dat vind ik, als
gezinswetenschapster toch wel een belangrijk kritisch punt aan deze manier
van therapiebeleving.
Nochtans schuilt er, naar mijn mening, door de volledige ontspanning in het
warme water, wél een mogelijkheid om een diepgaand proces van heling op
gang te brengen via deze benadering. Alfred Austermann (2010), haalt in zijn
boek ‘Drama in de moederschoot’, eveneens warmwatertherapieën aan als
belangrijke psychotherapeutisch helende methode (Austermann & Austermann,
2010).
Ook Claude Imbert (2004), een Franse therapeute die werkt met mensen die
hun tweelinghelft verloren, benadrukt de helende werking van aquatherapie op
deze groep van patiënten (Imbert, 2004).
63
In een verwarmd zwembad bij een temperatuur van op zijn minst 35,5 graden
houdt een ervaren therapeut de cliënt vast. Door de cliënt zacht heen en weer
te wiegen, en hij meer en meer vertrouwen krijgt in de begeleider, kan hij zich
volledig in de gewichtloosheid van het water onderdompelen. Het helende
effect zit hem in het feit dat stress volledig losgelaten kan worden en men
visueel innerlijke beelden van zichzelf kan oproepen, als baby, in de
baarmoeder. In een diepe toestand van ontspanning en regressie voelen
sommige patiënten zich soms helemaal terug in de baarmoeder (Austermann &
Austermann, 2010).
Deze manier van werken kan ertoe bijdragen dat patiënten zichzelf beter leren
begrijpen, en dat ze hun diepe verlangens weer opnieuw leren uitspreken.
Ik ben ervan overtuigd dat deze manier van therapie ook heel heilzaam zou kunnen zijn voor Caroline. Mits de juiste begeleiding van een degelijk
opgeleid therapeut. Reeds van bij de Romeinen is het immers toch wel bewezen dat water een heilzame werking heeft, en dat baden een diepgaandere therapeutische kracht schuilhoudt. Bovendien staat
Caroline momenteel onder een enorme stress vanwege de fertiliteitsbehandelingen die ze ondergaat. Hoe dan ook zou deze manier van therapie voor haar een heilzame werking kunnen hebben al was het
alleen maar al om de relaxerende werking ervan.
Aquatherapie:
Brielstraat 36
9255 Buggenhout
België
Prenatale duiktherapie
Zwembad ‘Den Aerberg’
Potaarde 14
1730 Asse
64
4. AANBEVELINGEN.
4.1. Aanbevelingen voor Caroline:
Een ideaal begeleidingsproces voor Caroline uitwerken is moeilijk. Doch speelt
er één belangrijk thema in haar levensverhaal, en dat is de zoektocht naar haar
eigen identiteit. Dit is niet alleen zo voor Caroline, maar voor alle
tweelinghelften die hun andere helft verloren.
Caroline vindt zelf heel veel steun in het lotgenotencontact wat uiteraard
positief is, maar waar zoals ik reeds hierboven aanhaalde, ook wel de nodige gevaren in schuilen. Mensen met een verlieservaring als deze zijn bij
momenten heel kwetsbaar, en aangezien iedereen zich op zo een forum kan
aanmelden, zijn er vaak groepsleden terug te vinden met een ‘verborgen
agenda’. Mensen die zichzelf ‘therapeut’ of ‘levenscoach’ noemen zonder
degelijke professionele opleiding te hebben genoten. Deze mensen zoeken hun
patiënten heel vaak op dergelijke fora en hebben vooral oog voor de subjectieve beleving van mogelijk potentiële klanten, om hen zo naar hun
privépraktijk te lokken. Caroline heeft dergelijke feiten reeds meegemaakt en
is daarom, terecht, vandaag de dag wat argwanender geworden tegenover
deze manier van hulpverlening.
Maar momenteel bevindt Caroline zich in een moeilijke levensfase waarin
terugval naar het existentiële trauma een risicofactor is. Meerdere fertiliteitsbehandelingen zijn immers reeds vruchteloos gebleken en dat weegt
heel zwaar op haar én op haar relatie. In deze donkere momenten wordt ze
weer, net als vroeger, heel boos op het ‘lot’ en op het leven. Dat zijn de
momenten waarop ze, zoals ze zelf getuigt, weer in een identiteitsconflict komt
met zichzelf en met haar overleden zus. De momenten waarop ze boos is dat
het Stella was, en niet zijzelf, die is overleden.
Op deze momenten zoekt ze vaak steun op het forum. Maar mijnsinziens zou
de beeldende systeemtherapie hier doeltreffender zijn.
Het tekenen is voor haar immers een belangrijk instrument om haar gevoelens
te uiten, dat is haar manier om zichzelf uit te drukken. Het is eveneens haar
manier om zich in contact te stellen met anderen. Als de hulpverlener op die manier werkt en zich aanvoelend en begrijpend opstelt, dan zou hier een
belangrijke sleutel liggen om haar op een diepzinnige manier op verhaal te
laten komen. Het is voor haar wel heel belangrijk dat ze een hulpverlener treft
bij wie ze zich goed voelt. Dus het zal even tijd vragen om een
hulpverlenersrelatie op te bouwen, aangezien zij niet iemand is die zich
makkelijk openstelt naar vreemde personen toe.
65
Deze manier van hulpverlening zou ongetwijfeld haar levenskwaliteit op dit
moment te goede komen. Getekende beelden zijn voor haar immers een
belangrijke manier van expressie, en deze strategie lijkt mij dan ook voor haar
de meest doeltreffende.
4.2. Aanbevelingen naar hulpverleners, leerkrachten, familieleden e.a. die met tweelingverlies geconfronteerd worden:
Zoals ik in de pedagogische invalshoek reeds aanhaalde, is het belangrijk dat
leerkrachten oog hebben voor de ‘dubbele binding’ die bij leerlingen dewelke geconfronteerd werden met het verlies van hun tweelinghelft steeds aanwezig
is. Deze dubbele binding kan ertoe leiden dat er af en toe gedragingen zullen
opduiken dewelke men niet direct zal kunnen verklaren indien men het tweeling
gegeven niet in acht neemt.
De meeste overlevende tweelinghelften genieten de bijzondere gaven dat zij
zich makkelijk zullen aanpassen, waardoor het voor een leerkracht niet altijd opvalt dat er iets met dit kind aan de hand is. Het is in de eerste plaats de
taak van de ouders om bij elke nieuwe leerkracht dit toch even aan te kaarten,
en vervolgens de opdracht voor de leerkracht om zich te realiseren dat
kinderen die met dit verlies geconfronteerd werden af en toe nood hebben aan
een luisterend oor, of een empowerende stimulans. Het volstaat vaak om via
een korte opmerking of bevestiging duidelijk te maken dat het verdriet, wanneer het de kop opsteekt, er mag zijn. Bijzonder voor leerkrachten uit het
kleuter- of lager onderwijs kan het een aanbeveling zijn om af en toe, indien
het kind spontaan vertelt over zijn overleden broertje of zusje, hierop in te
gaan en de klasgroep er misschien bij te betrekken, zeker op bijzondere dagen
zoals de verjaardag of de sterfdag van de overleden tweelinghelft. Het kan
een opening bieden om andere kinderen vertrouwd te maken met het thema ‘rouw’, hetgeen vandaag de dag misschien net iets te weinig gebeurt.
Het kan niet genoeg benadrukt worden dat overlevende tweelinghelften vooral
heel veel nood hebben aan begrip, ook op latere leeftijd. Vaak zijn deze groep
van mensen heel gevoelig en sensitief, net omdat ze reeds van bij de geboorte
deze bijzondere gave meekregen door middel van hun -niet altijd
wetenschappelijk te verklaren- tweelingbinding.
Gelukkig zijn de meeste verloskundigen vandaag de dag meer vertrouwd met
tweelingzwangerschappen én ook met de gevolgen voor de overlevende
tweelinghelft wanneer er eentje komt te overlijden. Maar het kan belangrijk
zijn om ouders aan te raden oog te hebben voor deze bijzondere
verlieservaring en eventueel contact te zoeken met professionele hulpverleners die vertrouwd zijn met dit onderwerp.
66
4.2.1. Kinderboekje: ‘Straal Stella, Straal’:
Psychotherapeute Veerle Wauters (1997), schreef een bijzonder mooi boekje
rond tweelingverlies: ‘Straal Stella, Straal’. Het is een verhaal over iemand moeten missen, maar ook over verder leven met dit verlies. Het is een
bijzonder mooi voorleesboekje wat binnen deze problematiek zeker een
handvat kan zijn voor familieleden, leerkrachten of anderen, die zich afvragen
hoe ze jonge kinderen het best kunnen stimuleren en bevestigen om dit
verdriet niet weg te stoppen, maar om het blijvend een plaats te geven
(Wauters, 1997).
4.2.2. Documentaire ‘Lone Twin’ van filmmaker Anna Van der Wee:
Eveneens een belangrijke aanbeveling en zeker de moeite waard om te
bekijken voor eenieder die met verlies van een tweelinghelft in aanraking komt,
is de documentaire ‘Lone twin’ van Anna Van der Wee. Anna Van der Wee verloor zelf haar tweelingbroer Dirk, nadat deze door een tragisch ongeval op
20-jarige leeftijd om het leven kwam. Ook zij zocht jarenlang naar een manier
om zijn overlijden een plaats te geven. Voor deze documentaire reisde ze
zowat de halve wereld rond, van Europa naar Canada, naar de V.S. en
vervolgens zélfs naar Nigeria, waar ze een bezoek bracht aan de, eveneens in
deze eindproef aangehaalde, Yoruba-stam.
Tijdens het maken van deze documentaire was er maar één vraag die ook haar
bezighield, namelijk “wat houdt de kern van het tweeling-zijn in?” Via diverse
getuigenissen, waaronder ook die van haar eigen ex-partners en haar dochter,
zocht ze een antwoord op de vraag “in welke mate het tweeling-zijn, en het
verlies van haar broer Dirk, haar leven en haar liefdesleven beïnvloedde?” Ze laat in deze documentaire diverse tweelingen aan het woord én enkele
belangrijke wetenschappers die vertrouwd zijn met deze problematiek (Van der
Wee & Wild Heart Productions, 2011).
De documentaire is te bestellen via de website van haar productiehuis Wild
Heart Productions.
www.wildheart.be
67
5. Besluit.
Ik heb met dit eindwerk getracht om via literatuur en informatie op zoek te
gaan naar hoe ik Caroline en haar naaste omgeving zou kunnen versterken in
het proces dat het verlies van haar tweelinghelft op gang bracht.
Er is nog maar weinig wetenschappelijke informatie te vinden over hoe
belangrijk de prenatale fase is voor ons als mens. Maar door deze eindproef
besef ik nog meer hoe diep de leegte is die een tweelinghelft achterlaat bij zijn
of haar overlijden. De gevolgen van dit verlies op de andere tweelinghelft en
zijn of haar omgeving zijn zeer intens en zeer complex.
Vanuit psychologisch, pedagogisch en ethisch perspectief heb ik getracht om de
bijzondere band tussen tweelingen en de impact van het overlijden van één
ervan te benaderen.
Of ze nu twee- of eeneiig zijn, tweelingen ontwikkelen reeds voor de geboorte
een speciale bijzondere band, die we de ‘dubbele identiteit’ noemen, wat ertoe
leidt dat het bijzonder moeilijk is om een tweeling ooit echt te scheiden.
Terugval is een belangrijk verschijnsel wat heel vaak terugkomt bij tweelingen
die hun andere tweelinghelft verloren. Er zullen, net door die dubbele
identiteit, altijd momenten zijn dat het verlies weer even heel intens toeslaat.
Verjaardagen en andere feestdagen zullen altijd zorgen voor een ‘dubbel’
gevoel. Meerdere tweelingen die hun wederhelft verloren, bevestigen dat ze,
zelfs jaren later, met elke verjaardag die zich aandient, innerlijk elk jaar steeds
weer melancholisch worden over hoe het had kunnen zijn indien de andere helft
niet was overleden.
Het is belangrijk hier als omgeving rekening mee te houden en erkenning te
geven door, al was het maar even, de andere tweelinghelft op die dagen ter
sprake te brengen.
Heel veel overlevende tweelinghelften vinden steun in hun hartstochtelijke en
oprechte zoektocht naar die ander. Het is hun manier om zich open te stellen,
om vaardigheden te ontwikkelen en om op zoek te gaan naar ‘zingeving’. Net
door hun intense existentiële eenzaamheid zijn ze misschien nét iets intenser dan éénlingen op zoek naar antwoorden op de existentiële vragen die hieruit
voortvloeien, wat leidt tot een sterke feeling voor diepzinnigheid. Veel alleen
overgebleven tweelinghelften vinden dan ook troost in schilderijen en liedjes
die hen ontroeren. Er gaat van hen vaak een onverklaarbare diepe intuïtieve
kracht uit, die geen exacte wetenschap is, maar die wel heel vaak ‘troostende’
gaven weerspiegelt.
68
Overlevende tweelinghelften hebben elk hun verhaal te vertellen, en dat is niet
alleen een verhaal van verlies, maar ook een verhaal van overleven.
Daarom is het belangrijk als omgeving, maar ook als hulpverleners om te
luisteren naar hun verhaal, want het ergste wat een overlevende tweelinghelft kan overkomen, is dat hun rouwproces ontkend wordt.
69
6. LITERATUURLIJST
Austermann, A., & Austermann, B. (2006). Het drama in de moederschoot: De
verloren tweelinghelft. Esserveen: Akasha.
Baeten, K. (2014). Relatie-ondersteuning en bemiddeling, niet gepubliceerde
syllabus. Brussel: Hogeschool-Universiteit, Hoger Instituut voor
Gezinswetenschappen.
Beit-Hallahmi, B., & Paluszny, M. (1974). Twinship in mythology and science:
Ambivalence, differentiation, and the magical bond. Comprehensive
Psychiatry, 15(4), 345-353. doi:10.1016/0010-440x(74)90056-x.
Bohlmeijer, E., & Spreeuwenberg redactie. (2007) De verhalen die we leven:
Narratieve psychologie als methode. Amsterdam: Boom.
Bohlmeijer, E., & Westerhof, G. (2010). Op verhaal komen: Je autobiografie als
bron van wijsheid. Amsterdam: Boom.
Byng-Hall, J. (1995). Rewriting family scripts: Improvisation and systems
change. New York: Guilford Press.
Campbell, H., Phaneuf, M. R., & Deane, K. (2004). Cancer peer support
programs—do they work? Patient Education and Counseling, 55(1), 3-15.
doi:10.1016/j.pec.2003.10.001.
Claes, E. (2015). Ethische vraagstukken bij volwassenen en ouderen, niet
gepubliceerde syllabus. Brussel: Hogeschool-Universiteit, Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen.
De Batselier, S., & Lietaert, P. M. (1979). Passage 144: Terug naar de
baarmoeder. Antwerpen: Soethoudt.
Dezutter, J. (2010). Religie en geestelijke gezondheid: een empirische
exploratie. Leuven: Centrum voor godsdienstpsychologie, K.U.Leuven.
Geraadpleegd op 1 oktober 2015, via http://ethische-
perspectieven.be/viewpic.php?LAN=N&TABLE=EP&ID=1268
Dijkstra, J. (2007). Gespreksvoering bij geestelijke verzorging: Een
methodische ondersteuning om betekenisvolle gesprekken te voeren. Soest:
Uitgeverij Nelissen.
70
Bryan, E., & Higgins, R. (2002). Comments on and Extracts from: The Death of
a Twin: Mourning and Anniversary Reactions — Fragments of 10 years of Self-
Analysis by George Engel. Twin Research, 5(3), 206-209.
doi:10.1375/136905202320227862
Engelbrecht. (2012). De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische
mensbeeld het magische verdrong. Amsterdam: Athenaeum-Polak & van
Gennep.
Feenstra, C. (2014). Het grote tweelingenboek. Rotterdam: Ad. Donker.
Hayton, A. (2007). Untwinned: Perspectives on the death of a twin before birth,
an anthology. St. Albans, England: Wren.
Helgeson, V. S., & Cohen, S. (1996). Social support and adjustment to cancer:
Reconciling descriptive, correlational, and intervention research. Health
Psychology, 15(2), 135-148. doi:10.1037/0278-6133.15.2.135.
Imbert, C. (2004). Un seul être vous manque; Auriez-vous eu un jumeau?
Paris: Editions Visualisation Holistique.
Keirse, M. (2003). Helpen bij verlies en verdriet: Een gids voor het gezin en de
hulpverlener. Tielt: Lannoo.
Krikilion, W. (2012). Geestelijke gezondheid in het licht van zingeving en
spiritualiteit. Antwerpen – Apeldoorn: Garant.
Leroy, B. (2016). Systeemtheorie, niet gepubliceerde syllabus. Brussel:
Hogeschool-Universiteit, Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen.
Miert, D. (2009). Humanism in an age of science: The Amsterdam Athenaeum in the golden age, 1632-1704. Leiden: Brill.
Minuchin, S., & Lombaers, M. A. (1973). Gezinstherapie. Utrecht etc: Het
Spectrum.
Mitchell, K. R., Anderson, H., & Forceville, C. (1985). Omgaan met verlies en
rouw: Een handreiking voor (pastorale) begeleiding. Haarlem: Gottmer.
Nys, K. (2012). Het opvoeden van een meerling. In Van Crombrugge, H., & Van
Leeuwen, K. (2012). Gezinnen in soorten (p. 79). Antwerpen – Apeldoorn:
Garant.
71
Oruene, T.O. (1983). Cultic powers of Yoruba twins: manifestation of traditional
religion of the Yoruba. Acta geneticae medicae et gemellogiae. 32. 221-228.
Ottoy, j. (2014). Filosofie II, niet gepubliceerde syllabus. Brussel: Hogeschool-Universiteit, Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen.
Oudenampsen, D., Schaltmann, T., Kleefstra, M., Vorselman, S., &
Kromontono, E. (2005). Patiënten en consumentenbeweging in beeld.
Brancherapport 2004. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Papp, P. (1983). The process of change. New York: Guilford Press.
Polderman, T. J., Benyamin, B., De Leeuw, C. A., Sullivan, P. F., Van
Bochoven, A., Visscher, P. M., & Posthuma, D. (2015). Meta-analysis of the
heritability of human traits based on fifty years of twin studies. Nature
Genetics, 47(7), 702-709. doi:10.1038/ng.3285
Ringoet, K. (1990). De dans van de witte Clowns; De teloorgang van de
psychiatrie. Antwerpen: Hadewijch.
Salvy, C. (1992). Jumeau de sexe différent. Paris: l’Harmattan.
Schave, B., & Ciriello, J. (1983). Identity and intimacy in twins. U.S.A.:
Westport CT.
Segal, N. L. (1999). Entwined lives: Twins and what they tell us about human
behavior. New York: Dutton.
Stroecken, G., & Verdult, R. (2006). De mythe van de gelukkige kindertijd:
Zoektocht naar het miskende kind in onszelf. Antwerpen: Cyclus.
Tremayne, S.K. (2015). Ijstweeling. Amsterdam: Prometheus.
Van Crombrugge, H., & Van Leeuwen, K. (2012). Gezinnen in soorten.
Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Van de Pol, A. (2008). Rouw bij tweelingen. Afstudeerscriptie psychosocial
therapeut. Nederland: Bennekom.
Van der Wee, A., Wildheart Productions. (2011) Lone Twin/Pas de Deux (film).
België.
Van Peursen, C.A. (1992). Verhaal en werkelijkheid. Kampen: agora.
72
Vleugels, H. (2004). Scherven. Antwerpen: Acco.
Wauters, V. (1997). Verhalen voor hart & ziel: Straal Stella, straal! Gent:
Wave.
Woodward, J. (2010). The lone twin: Understanding twin bereavement and
loss. London: Free Association Books.
73
Tweelingvleugels,
Zo vaak doorheen dit leven,
Is hij het die me moed kan geven,
Een dekentje van liefde,
Een dekentje van kracht,
Waarmee hij als mijn tweelinghelft
De levenspijn verzacht.
En wanneer ik ooit in ‘t donker uur,
Aan ’t einde van m’n dagen,
Ontnomen door het levensvuur,
Om een laatste gunst mag vragen,
Dan hoop ik dat ze me laten overgaan,
Omarmd, door de tweelingvleugels van mijn
bestaan.
Nancy Claeys