de duitse bezetting van nederland en estland in de tweede
TRANSCRIPT
De Duitse bezetting van Nederland en
Estland in de Tweede Wereldoorlog:
accommodatie, collaboratie, passief
en actief verzet.
Rijksuniversiteit Groningen: Masterscriptie Geschiedenis
Afstudeerrichting: Geschiedenis van de politieke cultuur
Auteur: Martin John Smith
Scriptiebegeleider: Prof. Dr. H. Renner
Datum: 31-10-2010
Email: [email protected]
2
Inhoudsopgave
Voorwoord .................................................................................................................................. 5
Inleiding ....................................................................................................................................... 7
De Nederlandse historiografie over de periode 1940-1945.................................................... 8
Historisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Estland ......................................... 10
Doel en relevantie van het onderzoek .................................................................................. 13
Definities collaboratie, accommodatie, actief en passief verzet .......................................... 13
Structuur ............................................................................................................................... 14
Bronnen ................................................................................................................................ 15
Hoofdstuk 1: Accommodatie, collaboratie en verzet tijdens de Duitse
bezetting in Nederland .................................................................................................... 17
§1.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Nederland .............. 18
§1.1.1 Aanpassing ................................................................................................................ 18
§1.1.2 Anjerdag en ander geweldloos verzet ....................................................................... 18
§1.1.3 Februaristaking 1941 ................................................................................................. 20
§1.1.4 Studentenverzet ......................................................................................................... 21
§1.1.5 April-Mei-stakingen 1943 ......................................................................................... 22
§1.1.6 Het georganiseerde verzet ......................................................................................... 24
§1.1.7 Spoorwegstaking 1944 .............................................................................................. 26
§1.1.8 Welke factoren beïnvloedden de mate van het actieve verzet van de bevolking? .... 27
§1.2 Nederlanders in Duitse militaire dienst ............................................................ 29
§1.2.1 Demobilisatie van de krijgsmacht en de erewoordverklaring ................................... 29
§1.2.2 Nederlanders in de Waffen-SS .................................................................................. 30
§1.2.3 Aantallen Nederlanders in andere Duitse (para)militaire eenheden .......................... 31
§1.2.4 Geüniformeerde collaborateurs ................................................................................. 32
§1.3 De Jodenvervolging in Nederland ........................................................................ 34
§1.3.1 Antisemitisme in Nederland vóór 1940. ................................................................... 34
§1.3.2 De NSB vóór de Tweede Wereldoorlog ................................................................... 35
§1.3.3 Jodenvervolging in Nederland................................................................................... 35
§1.3.4 De Joodse Raad ......................................................................................................... 36
§1.3.5 Joodse onderduikers .................................................................................................. 39
§1.3.6 Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog ...................................................... 41
3
§1.4 Noodzakelijke accommodatie van de politieke elite in Nederland ........ 44
§1.4.1 Onduidelijke orders en aanwijzingen ........................................................................ 44
§1.4.2 Secretarissen-generaal ............................................................................................... 44
§1.4.3 De Nederlandse Unie ................................................................................................ 48
Hoofdstuk 2: Accommodatie, collaboratie en verzet tijdens de Duitse
bezetting in Estland ........................................................................................................... 51
§2.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Estland .................... 52
§2.1.1 Repressie tijdens de eerste Sovjetbezetting 1940-1941 ............................................ 52
§2.1.2 De Duitse opmars ...................................................................................................... 53
§2.1.3 Gematigd actief verzet tegen de Duitsers .................................................................. 55
§2.1.4 Esten in dienst van de Sovjet-Unie ........................................................................... 56
§2.1.5 Het verzet van de destructiebataljons en communistische partizanen in Estland ..... 58
§2.1.6 Verzet tegen de Sovjet-Unie en accommodatie met de Duitsers .............................. 59
§2.2 Esten in Duitse militaire dienst ............................................................................. 61
§2.2.1 De Omakaitse ............................................................................................................ 61
§2.2.2 Schutzmannschaften .................................................................................................. 62
§2.2.3 Waffen-SS: Het Estse Legioen .................................................................................. 63
§2.2.4 Werken voor de Duitsers ........................................................................................... 64
§2.2.5 Mobilisatie onder het mom van de arbeidsdienst ...................................................... 65
§2.2.6 De mobilisatie van 1944 ............................................................................................ 66
§2.3 De vervolging van Joden en andere “vijanden” van het
bezettingsregime ................................................................................................................... 69
§2.3.1 Estland „judenfrei‟ ..................................................................................................... 69
§2.3.2 De positie van Joden in Estland tot de Duitse machtsovername ............................... 70
§2.3.3 „Estse Unie van Veteranen van de Onafhankelijkheidsoorlog‟................................. 71
§2.3.4 EVK tijdens de Duitse bezetting ............................................................................... 72
§2.3.5 De Estse SD ............................................................................................................... 73
§2.3.6 De schuldvraag volgens de „Estse Internationale Commissie voor het onderzoeken
van Misdaden tegen de Menselijkheid‟ ................................................................................ 74
§2.3.7 Schuld aan misdaden tijdens de Duitse bezetting ..................................................... 75
Conclusie ................................................................................................................................... 78
4
Literatuur .................................................................................................................................. 86
Monografieën en artikelen ................................................................................................... 86
Onderzoeksrapporten ........................................................................................................... 92
Interviews ............................................................................................................................. 92
Internetbronnen .................................................................................................................... 93
Bijlage – Conclusion in English: The German Occupation in the Netherland
and Estonian during the Second World War: Accommodation, Collaboration,
Passive and Active Resistance. ........................................................................................ 94
5
Voorwoord
De keuze om over de Duitse bezetting te schrijven heb ik in het najaar van 2007 gemaakt.
Toen studeerde ik voor een periode van een half jaar in Tartu en volgde onder andere een
college over de rol van geschiedenis in de politiek. Tijdens één van de colleges werd ons door
dr. E.C. Onken gevraagd wat ons te binnen schiet wanneer wij denken aan een oude
veewagen op een stuk rails. De studenten uit Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië
antwoordden: “de Holocaust”. Tegen mijn verwachting in antwoordden alle Esten en
studenten die uit landen kwamen die tot de Sovjet-Unie of haar invloedssfeer behoorden: “de
deportaties naar Siberië”.
Door dit heldere voorbeeld begon ik te begrijpen wat het betekent om een geheel ander
zicht op de geschiedenis te hebben. Ik merkte tijdens mijn colleges in Tartu dat ik als „West-
Europese en Nederlandse historicus‟ een groot belang hecht aan de misdaden begaan door
Nazi-Duitsland. In Estland wordt, in tegenstelling tot Nederland en de rest van West-Europa,
het communisme gezien als een erger kwaad dan het nationaalsocialisme. De Sovjet-Unie
heeft in Estland immers voor meer slachtoffers gezorgd dan Nazi-Duitsland.
Bij terugkeer in Nederland speelde de gedachte door mijn hoofd om mijn
masterscriptie te wijden aan Estland of de gehele Baltische regio ten tijde van de Duitse
bezetting. Vooral de wijze waarop Estse, Letse en Litouwse historici omgaan met de minder
fraaie kant van het oorlogsverleden van hun landen trok mijn interesse. Tijdens één van mijn
gesprekken met mijn scriptiebegeleider, prof. dr. H.Renner, gaf hij mij het idee om de Duitse
bezetting in Estland en Nederland met elkaar te vergelijken. Met dit idee ben ik verder gegaan
en maanden later leest u nu het eindproduct.
In het voorjaar van 2010 ging ik opnieuw voor vijf maanden naar Estland om stage te
lopen bij de Nederlandse Ambassade in Tallinn. Tijdens mijn stage heb ik aan mijn scriptie
kunnen werken en de collecties van de Estse staatsbibliotheek, de Universiteit Tartu, de
Universiteit Tallinn geraadpleegd en historici kunnen interviewen. Ik wil mijn stagebegeleider
H. van der Zwan bedanken voor de mogelijkheid die hij mij gaf om tijdens mijn stage aan
mijn scriptie te werken.
Ik wil mijn scriptiebegeleider H. Renner bedanken voor zijn begeleiding, geduld,
persoonlijke betrokkenheid. Hij verzekerde mij dat ik, vaste klant van zijn colleges, mijn
scriptie tot een goed einde kon brengen. Het is mij inderdaad gelukt.
Dr. Olaf Mertelsmann wil ik bedanken, omdat hij mij geholpen heeft de historiografie
van Estland in de Tweede Wereldoorlog beter te begrijpen. Ook ben ik dank verschuldigd aan
6
Jeroen Bult voor zijn literatuurtips en voor de kennis over de Estse historiografie en cultuur
die hij met mij deelde. Drs. Toomas Hiio wil ik bedanken voor zijn bereidheid mee te werken
aan een interview en mij een kijkje te gunnen in The Estonian Institute of Historical Memory.
Dank aan dr. Indrek Paavle voor zijn interview en de relevante informatie die hij mij gaf.
Dank ben ik verschuldigd aan mijn vrienden, in het bijzonder Peter Koning, Tjerk van
den Berg, Jan-Willem Bosselaar, Durk-Rein Lolkema en Bart Vlek de Coningh die een
klankbord waren toen ik er één nodig had en mij kritiek gaven toen ik er (niet) om vroeg.
Mijn ouders wil ik bedanken voor hun steun en bemoedigende woorden gedurende mijn hele
studieperiode.
Als laatste wil ik mijn vriendin, Kaire Lehtorg bedanken. Bedank voor jouw (Estse)
kritiek op de ideeën die ik voor mijn scriptie had en het verbeteren van mijn Engelstalige
conclusie. Aan jou draag ik deze scriptie op, omdat jij mij gedurende het hele schrijfproces
hebt gesteund en mij een luisterend oor bood.
Groningen, 31 oktober 2010,
Martin John Smith
7
Inleiding
„Als je beide regimes overleefd hebt, zou je begrijpen dat ze beide even
duivels zijn – er was geen verschil tussen de twee behalve dan dat Stalin
sluwer was.‟1
In mei 1940 werd Nederland overrompeld door het veel grotere en technisch superieure leger
van Duitsland. Op 14 mei, vier dagen na aanvang van de Duitse invasie, gaf Nederland zich
over. Het merendeel van de Nederlanders haalde “opgelucht adem en dankte de hemel dat zij
het er levend van afgebracht hadden”.2 Men voelde zich machteloos, omdat men niet wist hoe
de verstandhouding met de Duitse bezetters zich zou ontwikkelen.3 Een jaar en drie maanden
later bereikten de Duitse legers de Estse grens en in augustus 1941 kwam Tallinn in Duitse
handen.4 De meeste Esten zagen de Duitse bezetting van hun land, in tegenstelling tot de
Nederlandse bevolking, als een bevrijding.5
Estland had voor de Duitse bezetting zijn soevereiniteit al verloren. In september 1939
werd Estland onder dreiging van militair ingrijpen, gedwongen 25.000 Sovjetmilitairen op
zijn grondgebied toe te laten.6 Minder dan een jaar later werd Estland opnieuw gedwongen
concessies te doen aan de Sovjet-Unie en staken er nog eens 90.000 soldaten de grens over.7
Op deze geweldloze invasie volgden „democratische‟ verkiezingen, waarin een coalitie van
communistischgezinde partijen de overwinning behaalde. Zij besloten vervolgens tot de
toetreding van Estland in de Sovjet-Unie.8
Het verlies van soevereiniteit werd gevolgd door een groot aantal arrestaties en
executies van aanhangers van het voormalige regime – ongeveer 8.000 vonden de dood. De
1 „When giants fought in Estonia‟, 9 mei 2007, geraadpleegd via http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/6637895.stm
op 7-7-2010. 2 Chris van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam en Antwerpen
2001) 118. 3 Van der Heijden, Grijs verleden, 118, en H.C. Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire
onderzoek naar het regeringsbeleid in de oorlogsjaren (Arnhem en Amsterdam 1985) 13 en J.C.H. Blom, In de
ban van goed en fout (Amsterdam 2007) 93. 4 Olaf Mertelsmann, Der stalinistische Umbau in Estland: Von der Markt- zur Kommandowirtschaft (Hamburg
2006) 76 en Rein Taagepera, Return to independence (Boulder en Oxford 1993) 68. 5 Graham Smith, The Baltic States: The national selfdetermination of Estonia, Latvia and Lithuania (New York
2006) 35. 6 Alan Palmer, Northern shores of the Baltic Sea and its people (Londen 2005) 330.
7 Toivu U.Raun, Estonia and the Estonians (Stanford 1987) 144-146 en Andres Kasekamp, The radical right in
interwar Estonia (Londen en New York 2000) 132-133. 8 Raun, Estonia and the Estonians,144-146 en Kasekamp, The radical right in interwar Estonia, 132-133.
8
culturele en economische elite werd niet gespaard. Ook werden ruim 30.000 Esten
gedwongen om te dienen in het Russische leger.9
De meerderheid van de Nederlandse en Estse bevolking paste zich tijdens de Tweede
Wereldoorlog aan en deed waartoe zij gedwongen werd, of wat hen de meest voor de hand
liggende optie leek. In tegenstelling tot wat heldenverhalen en patriottische verzetsmythes ons
doen geloven was er slechts een handjevol heldhaftige verzetslieden.10
De Nederlandse historiografie over de periode 1940-1945
In Nederland was er kort na de oorlog, ondanks de oprichting van het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie en het plaatsvinden van een parlementaire enquête die onderzoek deed
naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog, een geringe behoefte om terug te
kijken naar het bewogen verleden.11
Het overheersende geschiedbeeld schreef voor dat „De Nederlanders‟ goed waren
geweest in de oorlog en tijdens de bezetting niet hadden geweten wat de gevolgen waren van
de vervolging van Joden in Nederland. “Het „niet geweten‟-beeld was (…) politiek-correct en
bood een uitstekende oplossing voor een collectief gewetensprobleem.”12
Ies Vuisje, auteur
van Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving
over de Jodenvervolging 1940-1945, stelt dat de gezaghebbende historici Jacques Presser,
Abel Herzberg en Loe de Jong bronnen negeerden waaruit zij hadden kunnen concluderen dat
een groot aantal Nederlanders wel degelijk wist welk lot gedeporteerde Joden te wachten
stond.13
Door de ontkenning van een verleden dat men niet wilde of kon geloven, kon
omstanders, overheidspersoneel en de regering geen medeplichtigheid aan moord worden
aangerekend. De Joodse bevolkingsgroep in Nederland kon tevens geen gebrek aan verzet
9 Lauri Mälksoo, „Soviet genocide? Communist mass deportations in the Baltic states and international law‟,
Leiden Journal of International Law 14 (2001) 757-787 aldaar 763 en 764. Naar schatting werden er naast de in
de tekst genoemde aantallen 25.000 burgers geëvacueerd. Een merendeel van hen was na de Sovjet bezetting
naar Estland gekomen. Het is onduidelijk hoeveel van deze groep vrijwillig Estland verliet. Naar schatting
overleed 20% van de geëvacueerde op de weg naar hun eindbestemming. Zie: Estonian State Commission on
Examination of the Policies of Repression, The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by
occupation regimes: 1940-1991 (Vertaling uit het Ests; plaats onbekend 2006) 28. 10
Van der Heijden, Grijs verleden, 125, 126 en 130. 11
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 13. 12
Ies Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging, (Amsterdam 2006) 208. 13
Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging, 208-209. De werken waar Vuisje naar verwijst zijn: A.J. Herzberg, Kroniek der
Jodenvervolging 1940-1945 (herdruk; Amsterdam 1978), J. Presser, Ondergang, De vervolging en verdelging
van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 (Den Haag 1965) en L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in
de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1969-1991).
9
worden verweten. Joden wisten immers niet wat gedeporteerden te wachten stond. Verzet
tegen de maatregelen van de Duitse en Nederlandse autoriteiten werd niet noodzakelijk
geacht.14
In de historiografie van de bezetting werd het geschiedbeeld lang verwoord in morele
oordelen in termen van „goed‟ en „fout‟.15
De publieke opinie over de Duitse bezetting wordt
nog steeds door deze termen gedomineerd. Hier lijkt geleidelijk aan verandering in te komen.
De populaire documentaireserie De Oorlog, die in 2010 op de publieke omroep te zien was,
laat zien dat er meer begrip begint te ontstaan voor de moeilijke keuzes waarvoor mensen,
maar ook bedrijven en instanties tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen te staan. De vraag
of mensen goed of fout waren, is niet zozeer van belang, maar de overwegingen waarom
mensen op een bepaalde manier handelden, staan zowel in de serie als in het bijbehorende
boek centraal.16
Het tot nu toe meest uitgebreide en complete standaardwerk over de Tweede
Wereldoorlog is Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, geschreven
door Louis de Jong. Hij verbond het analytische perspectief van onderdrukking, collaboratie
en verzet met morele en politieke beoordelingen van „goed‟ en „fout‟.17
Alternatieve visies
ontbraken niet in de academische literatuur, maar hadden tot omstreeks halverwege de jaren
tachtig van de twintigste eeuw geringe invloed in de historiografie.18
In de jaren zeventig en tachtig nam het aantal publicaties over de bezettingsperiode
enorm toe. Chris van der Heijden typeerde deze toename in Grijs verleden, Nederland en de
Tweede Wereldoorlog als “een groeiende groep hele en halve collega‟s, [van De Jong]
autobiografen, interviewers, archivarissen, huismoeders, studenten en gepensioneerden” die
hun eigen bijdrage aan de geschiedschrijving leverden. In deze publicaties lag de nadruk
meestal op spannende details, interessante anekdotes en kwamen weinig schurken, maar veel
helden voor.19
Vanaf begin jaren tachtig werd het denken in goed en fout in de historiografie
geleidelijk aan doorbroken en zagen nieuwe thema‟s het licht.20
Volgens Jan Blom, die met
14
Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging, 208. 15
Blom, In de ban van goed en fout, geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, 93-95, 104.en De
Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 16
Ad van Liempt, De oorlog (Amsterdam 2009) 7-8 en http://deoorlog.nps.nl/ geraadpleegd op 21-10-2010. 17
Blom, In de ban van goed en fout, geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, 93-95 en 104. Zie
ook: De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 18
Blom, In de ban van goed en fout, 95. 19
Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog, 11-13. 20
Blom, In de ban van goed en fout¸ 97.
10
zijn oratie In de ban van goed en fout in 1983 een lans brak voor het doorbreken van de
“politiek-morele vraag naar goed en fout”, zijn de historische werken over de bezetting de
laatste vijfentwintig jaar analytischer geworden en wordt er een breder tijdsperspectief
behandeld dan voorheen dikwijls het geval was. Ook wordt er in de recente literatuur meer
belang gehecht aan de waarnemingen en ideeën van mensen tijdens de bezetting. Echter, de
historiografie die Nederland in de Tweede Wereldoorlog behandelt, is ondanks een toename
van internationaal vergelijkend onderzoek nog steeds overwegend zeer Nederlands van aard.21
De laatste jaren wordt de typering van de bezettingstijd in Nederland vaker aangeduid
in verschillende tinten grijs. Wanneer men bijvoorbeeld kijkt naar het eerder genoemde Grijs
verleden of „We leven nog‟ de stemming in bezet Nederland geschreven door Bart van der
Boom lijkt het alsof er geen helden en schurken waren in de periode 1940-1945, maar alleen
mensen die er het beste van probeerden te maken.22
De doorberekening van de politiek-morele goed-fout-analyse waar Blom in 1983 toe
opriep, vond de afgelopen vijfentwintig jaar plaats en het lijkt er zelfs op dat het denken in
termen van goed en fout ook in de populaire media aan het verdwijnen is. Daarvoor is een
grijs verleden met veel „foutjes en verzetjes‟ in de plaats gekomen.23
Het denken en handelen
van mensen ten tijde van de Duitse bezetting wordt in de nieuwe literatuur bezien met de ogen
van toen. Morele dilemma‟s worden nog steeds onderzocht, maar mondjesmaat voorzien van
morele oordelen.24
Historisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Estland
In Estland was het tot de hernieuwde onafhankelijkheid in 1991 onmogelijk om op een
onafhankelijke en objectieve manier onderzoek te doen naar het verleden. Estland kwam in
1944 opnieuw onder bewind van de Sovjets en kreeg een officiële geschiedenis opgedrongen.
Dit bewind dicteerde dat de „succesvolle ontwikkeling‟ van Estland in 1941 ten einde kwam
met de aanval van het fascistische Duitsland op de Volksrepubliek Estland en dat een groot
aantal Esten vrijwillig vocht aan de kant van de Sovjet-Unie tegen de fascistische bezetters.25
In de officiële Sovjetgeschiedenisboeken ontbrak het volledig aan een kritische blik op
de misdaden die de Sovjet-Unie beging in de Baltische staten vóór, tijdens en na de Tweede
21
Blom, In de ban van goed en fout¸ 103. 22
Bart van der Boom, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland (Amsterdam 2003). 23
De termen foutjes en verzetjes zijn ontleend aan Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede
Wereldoorlog. 24
Blom, In de ban van goed en fout, 160-162. 25
Auteur onbekend, Estonian Soviet Socialist Republic (Moskou 1972) 18-19 en Graham Lyons, e.d., The
Russian version of the Second World War: The history of the war as taught to Soviet schoolchildren (London
1976) 37, 38, 73 en 74.
11
Wereldoorlog.26
Het gegeven dat het merendeel van de Esten het Rode Leger met vreugde zag
vertrekken en het overgrote deel van de Esten liever met de Duitse bezetters wilde
samenwerken in plaats van met de Sovjets, was niet terug te vinden in de officiële lezing van
de geschiedenis. 27
Literatuur die afweek van de officiële Sovjetgeschiedenis over de Baltische regio was
tot 1991 voornamelijk afkomstig van Estse, Letse en Litouwse emigranten. De
overzichtswerken die zij over Estland en de andere Baltische staten schreven, veroordeelden
de Sovjet-Unie en besteedden geringe aandacht aan de Duitse bezetting. Het Molotov-von-
Ribbentroppact toonde volgens deze werken terecht aan dat de Sovjet-Unie, net als Nazi-
Duitsland, geen respect had voor het recht op zelfbeschikking van de Baltische volken. De
Sovjet-Unie wordt in deze werken beoordeeld als het ergere van twee kwaden, omdat dit
regime getalsmatig meer slachtoffers maakte in de Baltische regio dan Duitsland.28
Een jaar na de herwinning van de onafhankelijkheid werd door het Estse parlement De
Estse Staatscommissie voor Onderzoek naar het Beleid van Onderdrukking in het leven
geroepen. Deze commissie had als doel had: “to publish a scientific investigation into all the
losses and damages suffered by the Estonian nation during the occupation regimes”.29
Het
rapport dat de staatscommissie in 2004 publiceerde biedt bruikbaar feitenmateriaal over het
aantal slachtoffers van Nazi- en Sovjetmisdaden in Estland en over de economische schade
die in Estland werd aangericht, maar geeft geen inzage in de rol die Esten hebben gespeeld bij
het plegen van deze misdaden. Met het rapport, The White Book: losses inflicted on the
Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, leek de commissie die het publiceerde
voor eens en altijd aan de wereld te willen tonen hoe sterk Estland geleden had onder de
Sovjetbezetting en in minder mate ook onder de Duitse bezetting.30
In 1998 besloot de Estse president Lennart Meri de Estse Internationale Commissie
voor het onderzoeken van Misdaden tegen de Menselijkheid (EICOMM) in het leven te
roepen. De EICOMM kreeg als doel: “het onderzoeken van misdaden tegen de menselijkheid
die gericht waren op Estse burgers of plaatsvonden op het Estse grondgebied gedurende de
bezetting door de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland”.31
26
Graham Lyons, e.d., The Russian version of the Second World War: The history of the war taught to Soviet
schoolchildren (Londen 1976). 27
Smith, The Baltic States: The national selfdetermination of Estonia, Latvia and Lithuania, 35. 28
John Hiden en Patrick Salmon, The Baltic Nations and Europe, Estonia, Latvia and Lithuania in the Twentieth
Century (Londen en New York 1991) 109-115. 29
The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 7. 30
The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991. 31
Eva-Clarita, Onken, „The politics of finding historical truth: reviewing Baltic history commissions and their
work‟ Journal of Baltic studies 38 (2007) 109-116 aldaar 110-112.
12
Het tweedelige rapport dat de EICOMM publiceerde heeft een sterk encyclopedisch
karakter en behandelt de periode vanaf 1940 tot en met halverwege de jaren vijftig van de
twintigste eeuw.32
Het gehele onderzoek van de commissie beslaat ruim 2.000 bladzijden en
geeft een grote hoeveelheid feitelijke informatie over de Duitse en Sovjetbezetting van
Estland. De betrokkenheid van Estse burgers bij deze bezettingen komt aan de hand van
uitgebreide lijsten en omschrijvingen van gevechtshandelingen, bevelstructuren en de
samenstelling van organisaties aan bod.33
Naast de publicaties en bevindingen van de twee bovengenoemde commissies kwam
er vanaf 1991 een stroom van historische, vaak nationalistisch gekleurde, literatuur op gang.
Deze werken geven een patriottisch getinte benadering van het Estse verzet tegen de
Sovjettroepen en de accommodatie van Esten met de Duitse bezetters. Een goed voorbeeld
hiervan is War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 geschreven door Mart
Laar.34
Het historisch onderzoek met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en de
Sovjetbezetting is in Estland richt zich in het algemeen op archiefonderzoek en de
interpretatie van primair bronnenmateriaal, waaronder memoires en dagboeken. Estse historici
vinden weliswaar interessante bronnen en kleuren de historiografie met nuances in, maar zij
dragen slechts mondjesmaat bij aan het historisch discours. Onderzoek lijkt er bewust of
onbewust op gericht te zijn om vooringenomen standpunten te bevestigen.
Esten collaboreerden tijdens de Tweede Wereldoorlog met het mindere kwaad en
deden dit uit noodzaak.35
Er waren enige rotte appels die zich misdroegen en oorlogsmisdaden
begingen onder leiding van Duitse leidinggevenden.36
Kritiek van buitenlandse onderzoekers
die een aanzet geven voor een nieuwe kijk op de mate van collaboratie en verzet van de Estse
bevolking wordt door Estse historici in de academische literatuur nauwelijks gereageerd. De
meeste nieuwe inzichten met betrekking tot de Duitse bezettingsperiode zijn niet in de Estse
32
Hiio, Toomas, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian International
Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006) en Toomas Hiio, Meelis Maripuu en
Indrek Paavle, e.d., Estonia since 1944: reports of the Estonian International Commission for the investigation of
crimes against humanity (Tallinn 2009). 33
Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia since 1944: reports of the Estonian International
Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2009). 34
Mart Laar, War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 (Washington 1992). 35
Olaf Mertelsmann, „Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im estnischen
Vergangenheitsdiskurs‟, (ongepubliceerde uitgave; in archief auteur 2010). 36
Hiio, Estonia 1940-1945 VII-XVI.
13
literatuur tot stand gekomen, maar zijn afkomstig van academici uit het buitenland en worden
meestal in het Engels of Duits gepubliceerd.37
Doel en relevantie van het onderzoek
In deze scriptie zal onderzocht worden in hoeverre collaboratie en verzet tijdens de Duitse
bezetting in Nederland en Estland van elkaar verschilden. Door deze twee landen met elkaar
te vergelijken zal er een vergelijkend perspectief geboden worden op de mate van
accommodatie, collaboratie en verzet in Estland en Nederland. Geprobeerd zal worden
parallellen te trekken waar dat mogelijk is en waar dat niet kan gezocht worden naar
argumenten die de verschillen in de mate van accommodatie, collaboratie en verzet verklaren.
Tevens wil dit werk bijdragen aan de nuancering van de Estse geschiedenis over de
Duitse bezetting. De collaboratie met de Duitsers wordt in de Estse opinie en historische
werken veelal gezien als een strikt noodzakelijk kwaad dat nodig was om Estland te
beschermen tegen de Sovjet-Unie.38
Onderzocht zal worden of samenwerking met de Duitsers
in Estland accommodatie betrof óf dat er sprake was van collaboratie.
Het gegeven dat één van de twee landen door zowel de Sovjet-Unie als door Nazi-
Duitsland is bezet, kan nieuwe verhelderende inzichten geven over de Duitse
bezettingsperiode in Estland en Nederland. Het kan aantonen dat de mate van verzet en
collaboratie in Estland het gevolg was van de bezetting door de Sovjet-Unie of juist het
tegendeel daarvan bewijzen.
Definities collaboratie, accommodatie, actief en passief verzet
Met het begrip collaboratie wordt het samenwerken van een persoon, of van een groep, met
de bezetter omschreven die verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Ook moet de samenwerking
de bezetter helpen bij het behalen van zijn doelstellingen. Samenwerking wordt als
noodzakelijk aangeduid als er een grote kans is dat repressieve maatregelen volgen indien
samenwerking uitblijft. Collaboratie kent een zekere mate van politieke overtuiging,
machtsstreven of materieel winstbejag. Indien een persoon zijn of haar dagelijkse
37
Mertelsmann, „Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im estnischen
Vergangenheitsdiskurs‟. Een belangrijke uitzondering op deze bevinding is de monografie Anton Weiss-Wendt,
Murder without hatred: Estonians and the Holocaust (New York 2009). Weiss-Wendt besteedt veel aandacht
aan de betrokkenheid van Esten bij de misdaden van de Duitse bezetters. Eerdere publicaties van hem werden in
Estland genegeerd omdat deze controversieel waren. Zie: Merteslmann, Das “kleinere Übel‟‟?: Das
“Generalkommissariat Estland” im estnischen Vergangenheitsdiskurs‟, 8. 38
Mart Laar, War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 (Washington 1992) xv.
14
werkzaamheden uitvoert, of onder dwang van repressieve maatregelen werk verricht voor de
bezetter, wordt dit aangeduid met de term accommodatie.39
Tevens zullen twee vormen van verzet onderscheiden worden. De term actief verzet
wordt gebruikt om alle handelingen, die als doel hebben de doelstellingen van de bezetter te
dwarsbomen, te omschrijven.40
Dit kan zowel gewelddadig verzet zijn, zoals het plegen van
aanslagen op legerofficieren, spoorlijnen saboteren, maar ook geweldloos verzet behelzen,
zoals het bieden van schuilplaatsen aan onderduikers.
Naast actief verzet kan er in een bezet land passief verzet plaatsvinden. Deze vorm van
verzet omvat handelingen die de doelstelling van de bezetter indirect ondermijnen zonder dat
er een grote kans is voor het verrichten ervan geconfronteerd te worden met repressieve
maatregelen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het luisteren naar buitenlandse radio,
grapjes maken over de bezetter, langzamer werken om zodoende de productie te belemmeren,
het tonen van nationale symbolen of het bezitten van verboden literatuur.41
Structuur
In het eerste hoofdstuk wordt de situatie in het door de Duitsers bezette Nederland behandeld
en in hoofdstuk twee Estland onder Duitse bezetting. In het Estse hoofdstuk zal tevens
aandacht geschonken worden aan de eerste bezetting van Estland door de Sovjet-Unie om op
deze wijze het handelen van de Estse bevolking in de periode 1941 tot 1944 beter te kunnen
doorgronden.
In de paragrafen 1.1 en 2.2 wordt onderzocht in welke mate de Nederlandse en Estse
bevolking actief en passief verzet bood tegen de Duitse bezetter. In de paragrafen 1.2 en 2.2
wordt nagegaan hoeveel inwoners van beide landen bijdroegen aan het militaire potentieel
van het Duitse leger en welke beweegredenen zij hadden om in Duitse dienst te gaan. In de
paragrafen 1.3 en 2.3 wordt er aandacht besteed aan de Jodenvervolging in beide landen. In
paragraaf 1.4 komt de wijze van handelen van de Nederlandse topambtenaren, de
secretarissen-generaal aan bod. Ook wordt er aandacht besteed aan de Nederlandse Unie en
39
Blom In de ban van goed en fout, 18, 19, 158 en 159. Blom is van mening dat met de introductie van de term
„accommodatie‟ door E.H. Kossmann in de Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden in 1977 het
eenvoudiger werd de wijze waarop werd omgegaan met de bezetter te omschrijven zonder er een negatief
moraliserende beoordeling aan te geven zoals het geval was met de daarvoor vaak gebruikte term „aanpassing‟. 40
L. de Jong, „Verzet en illegaliteit‟, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,
afd. Letterkunde: Nieuwe reeks 39 (1976) 203-221 aldaar 212-213. De wijze waarop de Jong verzet definieert is
overgenomen maar hier benoemd als „actief verzet‟. 41
In de uiteenzetting „Verzet en illegaliteit‟ definieert De Jong illegaal handelen als „een werkzaamheid (…) die
wel formeel verboden was en daarom in het geheim plaatsvond‟. Zie: De Jong, „Verzet en illegaliteit‟ 213-214.
Omdat deze term ook crimineel gedrag kan omvatten, maar niet uitingen van de bevolking tegen de bezetter kan
omvatten die formeel niet strafbaar waren, maar wel werden gezien als een manier van verzet, is er hier gekozen
voor de term „passief verzet‟.
15
vooral aan haar oprichters. Wat waren zij van plan met deze massabeweging? In de conclusie
zal antwoord gegeven worden op de hoofdvraag en een overzicht gegeven worden van de
stand van zaken in de historiografie van de Duitse bezetting in Nederland en Estland.
Bronnen
Voor het onderzoek naar Nederland is voornamelijk gebruik gemaakt van een aantal
secundaire bronnen. In het bijzonder het standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog van De Jong is veelvuldig gebruikt, omdat het veel relevante feitelijke
informatie bevat.42
Om een tegenwicht te bieden aan de conclusies van De Jong, die vaak
elementen van denken in „goed‟ en „fout‟ bevatten, is gegrepen naar de monografie Grijs
Verleden.43
Van der Heijden verzet zich in zijn monografie op een bijna polemische wijze
tegen het goed en fout denken en is het dikwijls niet eens met de conclusies van De Jong.
Voor het Estse deel van deze scriptie is veelvuldig gebruik gemaakt van het
onderzoeksrapport van de EICOMM. Doordat het rapport veel feitelijke informatie bevat en
passages weergeeft uit archiefstukken, is het in combinatie met andere secundaire bronnen
een bruikbare bron voor betrouwbare cijfermatige en feitelijke informatie. Daarnaast bevat het
passages uit memoires en andere verslagen van personen die de oorlog hebben meegemaakt.
Voor cijfermatig materiaal over het aantal Estse slachtoffers in de Tweede Wereldoorlog is
voornamelijk The White Book geraadpleegd.44
De auteur heeft in de periode februari tot en met medio juli 2010 twee interviews
afgenomen met onderzoekers van de EICOMM die gewerkt hebben aan Estonia 1940-1945:
reports of the Estonian International Commission for the investigation of crimes against
humanity. Dit zijn de hoofdredacteur van dit rapport, Toomas Hiio én specialist op het gebied
van Estse militaire geschiedenis in de Tweede Wereldoorlog, dr. Indrek Paavle. De interviews
met Hiio en Paavle hebben inzichten gegeven die voor de totstandkoming van de
argumentatie in het tweede deel van deze scriptie en de conclusie van groot belang zijn
geweest.
Daarnaast heeft een uitgebreid interview met dr. Olaf Mertelsmann geholpen bij het
begrijpen van de Estse historiografie en de context waarin Estonia 1940-1945 geschreven is.
Hij is specialist op het gebied van de Duitse bezetting in Estland en doceert moderne
geschiedenis aan de Tartu Ülikool.
42
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. 43
Van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog. 44
Estonian State Commission on Examination of the Policies of Repression, The White Book: losses inflicted on
the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 7.
16
Voor het Estse deel van deze scriptie is onder meer gebruik gemaakt van de collectie
van de Estse Nationale bibliotheek (Eesti Rahvusraamatukogu) en de
universiteitsbibliotheken van Tartu Ülikool en Tallinna Ülikool.
18
§1.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Nederland
“Tijdens het gesprek vroeg hij of ik er een idee van had hoeveel Nederlanders deel hadden
genomen aan het verzet. Dat was een populair onderwerp in die dagen. Ik had er geen idee van.
De cijfers, die ik had gezien, vond ik wat laag, zoals nu nog altijd. „Weet u het?‟ De echte cijfer
kende hij ook niet. „Maar‟ zo zei hij [de prins], „vóór 5 mei 1945 waren er niet zo heel veel
verzetslieden, na 5 mei waren er ineens een paar miljoen. „We lachten, nog een campari en een
whisky, maar zo is het wel geweest.”45
§1.1.1 Aanpassing
De Duitse invasie van Nederland kwam, ondanks de internationale ontwikkelingen in de
periode die daar aan voorafging, voor de meeste Nederlanders als een grote verrassing. De
slecht voorbereide Nederlandse krijgsmacht werd door de technisch superieure Duitse legers
binnen vijf dagen verslagen. In de daaropvolgende maanden heerste er onder de bevolking
een gevoel van verslagenheid.46
Enkele dagen na de capitulatie riepen de opperbevelhebber van het leger, Henri
Winkelman en de regering in Londen, de bevolking op om zich bij de nieuwe situatie neer te
leggen. Premier Dirk Jan de Geer verklaarde vanuit Londen dat het de plicht was van
ambtenaren om zo goed mogelijk met de Duitse autoriteiten samen te werken. De bevolking
werd opgedragen rustig te blijven en af te zien van het plegen van verzet. De relaties met de
bezetter moesten niet verstoord worden.47
Vanwege plichtsbesef, (gevoelde) dwang, pragmatisme of uit angst pasten de meeste
Nederlanders zich aan de omstandigheden aan.48
Dit betekende niet dat er geen actief of
passief verzet plaatsvond.
§1.1.2 Anjerdag en ander geweldloos verzet
Op 13 mei 1940 vertrok het Koninklijk Huis en de zittende regering naar Groot-Brittannië. Op
dit vertrek werd aanvankelijk door de Nederlandse bevolking verontwaardigd gereageerd. Al
snel ontstond er echter begrip voor de genomen beslissing van het kabinet. In de week
voorafgaand aan de verjaardag van prins Bernard op 29 juni, loofden enkele invloedrijke
personen, bijvoorbeeld de voorzitter van de Tweede Kamer en generaal Winkelman, de rol
van het Koninklijk Huis in de samenleving. Zij riepen de bevolking op de monarchie loyaal te
45
Mathieu Smedts, Waarheid en leugen in het verzet geciteerd in: Van der Heijden, Grijs verleden, 276. 46
Gerard Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945 (Haarlem 1991) 22-23 en
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 13. 47
Van der Heijden, Grijs verleden, 131-132. 48
Ibidem, 135.
19
steunen. Op de verjaardag van prins Bernard werd er gehoor gegeven aan deze woorden en
uitten Nederlanders hun gevoelens van nationale verbondenheid.49
In een groot aantal plaatsen in Nederland ging men in het oranje de straat op. Er
werden vazen met oranje bloemen voor het raam gezet en mensen zongen patriottische
liederen. Nederlanders droegen de favoriete bloem van prins Bernard, de Anjer, opzichtig in
het knoopsgat. Er werden boeketten gelegd bij monumenten en in Paleis Noordeinde werd een
felicitatieregister geopend.50
De Duitsers verwachtten dit „massale protest‟ niet, maar traden mild op. Zij
waarschuwden voor strenge maatregelen indien soortgelijke demonstraties weer zouden
plaatsvinden tijdens verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis.51
Ook kwam er een
verbod op het noemen van de namen van leden van het Koninklijk Huis en leden van de
Nederlandse regering in persberichten.52
Verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis leidden na Anjerdag niet tot
grootschalige demonstraties, omdat de kans door represaillemaatregelen getroffen te worden
voor demonstranten toenam. De bevolking was er van overtuigd dat de Duitsers het een
volgende keer niet bij waarschuwingen zouden laten.53
Om toch uiting te kunnen geven aan gevoelens van onvrede vonden er op grote schaal
vormen van passief verzet plaats. Voorbeelden hiervan waren: het vernielen van
verkeersborden op verlaten wegen, het spugen op een bord met Duits opschrift, de tong
uitsteken achter de rug om van een Duitse soldaat en fanatiek mattenkloppen op het moment
dat een groepje Duitse soldaten voorbij kwam. De autoriteit van de bezetter werd door deze
symbolische „verzetsacties‟ indirect ondermijnd. Van de zijde van de bezetter werd zelden
overgegaan tot represailles. De verzetjes brachten een gevoel van voldoening bij de
„verzetplegers‟ teweeg en bezorgden de bezetters mogelijk een ongemakkelijk gevoel.54
Burgemeester van Den Haag S.J.R. de Monchy werd na Anjerdag in tegenstelling tot
de overgrote meerderheid van de demonstranten bestraft voor zijn handelen met ontslag. Hij
had het felicitatieregister op Paleis Noordeinde ondertekend en stoutmoedig orders gegeven,
om op beveel van de hoofdcommissaris, in beslag genomen bloemen weer buiten te laten
49
C.M. Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945 (Den Haag 1995) 53. 50
Werner, Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945 (vertaling uit het Engels;
Amsterdam 1964) 104, Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 53-54 en „De
Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/ op 10-12-2009. 51
„De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/. 52
Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 54 en De Jong, Het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 294-295. 53
„De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/. 54
Van der Heijden, Grijs verleden, 271-275.
20
leggen. De burgemeester protesteerde tegen zijn ontslag en gaf te kennen dat hij de massale
verzetsdemonstratie niet had willen uitlokken. Hij was naar eigen zeggen een voorstander van
“correcte samenwerking met de bezetter”.55
Net als de meeste Nederlanders was Monchy
bereid passief verzet, maar niet bereid actief verzet, te plegen.
§1.1.3 Februaristaking 1941
Begin februari 1941 vonden in Amsterdam gevechten plaats tussen nationaalsocialisten en
knokploegen bestaande uit Joden en arbeiders. Tijdens één van deze gevechten overleed een
NSB-er. Hierop volgde een inval van de Duitse politie in het vermeende hoofdkwartier van
een knokploeg. Een Duitser werd tijdens de inval aangevallen en zwaar verwond. Als
represaille werden 425 Joodse mannen gearresteerd.56
Op 25 februari werd er door leden van de Communistische Partij Nederland in
Amsterdam als reactie hierop een manifest verspreid waarin opgeroepen werd te protesteren
“tegen de Jodenvervolgingen!!” Kleine groepjes communisten wachtten werkers voor de
poorten van hun fabriek of bedrijf op en overtuigden hen de straat op te gaan. Over het totale
aantal stakers geven auteurs die over de Februaristaking hebben geschreven geen accurate
schattingen. Annet Mooij, auteur van De strijd om de Februaristaking schrijft dat
“tienduizenden” de straat op gingen in Amsterdam.57
Gerard Maas, auteur van Kroniek van de
Februari-staking 1941 meent dat “vele tienduizenden” in Amsterdam de straat opgingen.58
Op de eerste dag van de staking traden de Duitsers gematigd op. Iedereen werd
opgeroepen voor half acht ‟s avonds thuis te zijn. Er werd gedreigd driehonderd Joden te
arresteren en alle ambtenaren te ontslaan wanneer de ambtenaren bleven staken. De meeste
ambtenaren waren de volgende dag weer op hun werk, maar werknemers van particuliere
bedrijven hervatten hun arbeid niet. Op de tweede dag van de staking maakten
waarschuwingen van de Duitse autoriteiten en het doodschieten van twee stakers in
Amsterdam een einde aan de Februaristaking.59
De Februaristaking toonde aan dat verzet in het openbaar tegen de Duitsers niet
mogelijk was. Het harde optreden van de Duitse autoriteiten tijdens de Februaristaking was de
belangrijkste reden voor het uitblijven van grote demonstraties in Nederland tot april 1943. In
55
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2) 293-294. 56
B.A. Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941 (derde druk; Amsterdam 1978) 218-220. 57
Annet Mooij, De strijd om de Februaristaking (Amsterdam 2006) 13-14. 58
Gerard Maas, Kroniek van de Februari-staking 1941(derde druk; plaats onbekend 1961) 150. 59
Mooij, De strijd om de Februaristaking, 14 en Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941, 150 en 225-
226.
21
Amsterdam zat de schrik er zelfs zo goed in dat er tot en met het eind van de oorlog geen
demonstraties meer plaatsvonden.60
Het eerste historische werk over de Februaristaking verscheen in opdracht van het
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.61
In deze monografie wordt door de auteur B.A.
Sijes de conclusie getrokken dat de Februaristaking “een daad van solidariteit, een
hartverwarmend optreden, [was] waarmee de Amsterdamse bevolking voor de vervolgde
Joden in de bres sprong”.62
Friso Roes en Jos Scheren, auteurs van Oorlog in de stad,
Amsterdam 1939-1941, zijn echter van mening dat er slechts sprake was van een grote
chaotische staking zonder duidelijk doel die achteraf werd geïnterpreteerd als de eerste uiting
van “nationaal verzet” tegen de Duitse bezetter.63
De Februaristaking was een grote
demonstratie, die voor een groot deel van de stakers een uiting van ongenoegen was tegen de
wijze waarop de Joodse medeburgers werden behandeld.
De meeste stakers pleegden ondanks dat zij het gezag van de bezetter direct
ondermijnden, passief verzet. Zij staakten alleen op het moment dat er weinig kans was op
represailles. De harde kern van communisten die de staking voorbereidde, vertoonde actief
verzet. Deze Nederlanders konden voor de staking weten dat hun voorbereidende werk zwaar
gestraft zou worden. Ruim twintig stakingsleiders werden gearresteerd en een aantal werd
zelfs geëxecuteerd.64
§1.1.4 Studentenverzet
Op 22 oktober 1940 verplichtte Seyss-Inquart alle ambtenaren in overheidsdienst een
formulier in te vullen waarop zij moesten aangeven of zij al dan niet Joods waren. Het aantal
ambtenaren dat weigerde dit formulier in te vullen was op twee handen te tellen.65
Studenten en docenten protesteerden voornamelijk met het geschreven woord tegen
deze verplichte verklaring, welke in de literatuur bekend staat onder de naam
„Ariërverklaring‟. De helft van alle Nederlandse hoogleraren ondertekende een verklaring
waarin zij hun verontwaardiging lieten blijken aan Seyss-Inquart. De overkoepelende
organisatie voor alle studentenorganisaties liet van zich horen door een protestbrief uit te laten
gaan naar de bestuurders die opdracht hadden gegeven tot ondertekening van de
60
Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 111 en Mooij, De strijd om de
Februaristaking, 18. 61
Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941, voorwoord. 62
Mooij, De strijd om de Februaristaking, 108 en Sijes, De Februari-staking, 25-26 februari 1941, 227. 63
Friso Roest en Jos Scheren, Oorlog in de stad, Amsterdam 1939-1941 (Amsterdam 1998) 283. 64
Mooij, De strijd om de Februaristaking, 15. 65
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2) 760. 762-764 en Van der
Heijden, Grijs verleden, 140.
22
Ariërverklaring. Alleen in Delft en Leiden braken er naar aanleiding van de Ariërverklaring
studentenstakingen uit.66
Twee en een half jaar later waren het de studenten zelf die verplicht werden een
verklaring te ondertekenen. De ondergetekende moest verklaren dat hij/zij alle regels en
wetten die in Nederland golden trouw zou gehoorzamen. Daarnaast zou hij/zij geen
handelingen verrichten die tegen de Duitse bezetter gericht waren. Indien een student een
loyaliteitsverklaring tekende, was hij gevrijwaard van arbeidsdienst tot het eind van zijn
studie.67
Van de 14.600 Nederlandse studenten tekenden na aansporing om niet te tekenen door
de regering in ballingschap, kardinaal De Jong en het georganiseerde studentenverzet,
aanvankelijk slechts 2.048 studenten. Nadat de Duitsers alle niet-ondertekenaars hadden
opgeroepen voor de arbeidsdienst in Duitsland en hen naar Duitsland stuurden, zette een groot
aantal studenten zijn handtekening alsnog onder de loyaliteitsverklaring en stemde zodoende
in met arbeidsdienst in Duitsland na afronding van de studie. Ongeveer 45% van de studenten
tekende niet en dook onder.68
Studenten pleegden tijdens de Tweede Wereldoorlog zowel passief als actief verzet.
Toen studenten demonstreerden tegen de Ariërverklaring pleegden zij passief verzet, omdat
de kans om door represailles getroffen te worden gering was. Op het moment dat studenten
weigerden een loyaliteitsverklaring te ondertekenen en onderdoken pleegden zij actief verzet
omdat zij de belangen van de bezetter direct ondermijnden.
§1.1.5 April-Mei-stakingen 1943
Eind april en begin mei 1943 vonden er in een groot aantal steden en op het platteland
stakingen plaats. Directe aanleiding hiervoor was de bekendmaking op 29 april 1943 aan alle
voormalige Nederlandse militairen dat zij alsnog naar Duitsland moesten. Officieel was de
maatregel een reactie op de acties van een kleine groep militairen die het gezag van de Duitse
autoriteiten ondermijnde.69
Het potentieel aan arbeidskrachten welke de groep militairen
vertegenwoordigde, was de werkelijke reden voor de afkondiging. Op basis van de
66
J.C.H. Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989) 152 en
159, De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (2) 789-792 en Joke Bosch,
Liesbeth van der Horst en Ted Schoonenberg, Heden geen college, studentenverzet 40-45 (Amsterdam 1990) 27. 67
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 706-707 en Blom, Crisis,
bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 154. 68
Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 154-155 en Heden geen college
29. 69
P.J. Bouma, De April-Mei-stakingen (‟s Gravenhage 1950) 324-325.
23
bekendmaking konden alle nog niet krijgsgevangen genomen oud-militairen opgepakt worden
en vervolgens in Duitsland te werk worden gesteld.70
Nog diezelfde dag vonden er in Twente stakingen plaats in enkele grote bedrijven.
Tegen het einde van de middag hadden ongeveer 25.000 arbeiders hun werk neergelegd.71
De
volgende dag breidden de stakingen zich over meer steden uit.72
De Duitse autoriteiten
reageerden door het politiestandrecht af te kondigen in de provincies Noord-Holland,
Limburg, Overijssel en Gelderland. Een dag later werd het politiestandrecht in heel Nederland
afgekondigd. Het executeren van onruststokers werd een geoorloofd middel om de staking te
beëindigen.
Op 1 mei bleek dat het spoorwegpersoneel niet ging staken en de treinen bleven rijden.
Volgens P.J. Bouman, auteur van De April-Mei-stakingen van 1943 heeft het optreden van het
spoorwegpersoneel “vermoedelijk het meest bijgedragen tot het verloren gaan van de illusie,
dat de stakingsactie tot een werkelijk nationale staking zou uitdijen”.73
De Duitse autoriteiten
pasten, enkele uitzonderingen daargelaten, het politiestandrecht niet excessief toe, maar
arresteerden willekeurig enkele stakers om angst in te boezemen. In totaal werden ongeveer
honderdzestig mensen doodgeschoten en enkele honderden gearresteerd waarvan het
merendeel na enkele maanden weer werd vrijgelaten.74
Op maandag 3 mei waren de meeste stakers weer op hun werk, maar op het platteland
hielden de stakingen vanwege de afwezigheid van lokale Duitse autoriteiten langer stand. Op
6 mei werden de laatste stakingen de kop ingedrukt.75
Ongeveer 100.000 Nederlanders
staakten en pleegden actief verzet. Toen de Duisters toonden dat zij bereid waren om stakers
te doden, of te arresteren, wanneer zij geen gehoor gaven aan de oproep weer aan het werk te
gaan, gingen de meeste stakers weer aan het werk.76
Na het harde optreden in Februari 1941
in Amsterdam was bekend dat de Duitsers geweld niet schroomden om protesten te
beëindigden. Na februari 1941 was staken daarom een vorm van actief verzet geworden.
70
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 793. In 1942 werd het
leidinggevende personeel van de krijgsmacht krijgsgevangen genomen. In 1943 werden de overige militairen
opgeroepen om zich te melden voor krijgsgevangenschap. In totaal dienden er beroepsmatig of dienstplichtig
ongeveer 300.000 personen in het Nederlandse leger ten tijde van de Duitse inval. In april 1943 probeerden de
bezetters alle Nederlandse militairen krijgsgevangen te nemen en het merendeel te werk te stellen in Duitsland.
Zie: Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 63-75. 71
Bouma, De April-Mei-stakingen, 21 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,
deel 6 (2) 767 72
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 773. 73
Bouma, De April-Mei-stakingen, 27. 74
Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 116, Schulten, „En verpletterd wordt het
juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945,160 en Bouma, De April-Mei-stakingen 27, 30-31. 75
Bouma, De April-Mei-stakingen, 32-36. 76
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 824-825.
24
De auteurs Werner Warmbrunn auteur van De Nederlanders onder Duitse bezetting
1940-1945 en De Jong zien de April-Mei-stakingen als het begin van een nieuwe periode in
de oorlog. De Jong is van mening dat de Nederlander tot 1943 “vaak met lood in de schoenen,
met de bezetter in de pas liep”, maar zich vanaf het vierde jaar van de bezetting vaker is gaan
verzetten én de bezetter meer ging tegenwerken.77
Warmbrunn is van mening dat het de
Duitsers duidelijk werd dat zij de harten van de Nederlanders niet konden winnen en dat de de
geallieerden actief zouden helpen in het geval er een invasie zou plaatsvinden.78
Niet zo zeer de April-Mei-stakingen maar het voorjaar van 1943 dient als omslagpunt
gezien te worden. Naast de April-Mei-stakingen was er een toename van actief verzet op
andere manieren waar te nemen. Artsen sloten zich niet aan bij de Artsenkamer zoals hen
gesommeerd werd en studenten doken, net als steeds meer andere mensen die gezocht werden
voor de arbeidsdienst, onder.79
§1.1.6 Het georganiseerde verzet
In Nederland beperkte het aantal personen dat deel uitmaakte van georganiseerde
verzetsgroepen zich tot de zomer van 1942 tot enkele honderden personen. Betrouwbare
gegevens over het exacte aantal is vanwege overdrijving achteraf en geheimhouding tijdens
de oorlog niet te achterhalen.80
Het aantal mensen dat een onderdeel was van georganiseerde
verzetsorganisatie groeide na 1942 gestaag en nam vanaf het voorjaar van 1943 sterk toe tot
ongeveer 25.000 personen in september 1944.81
De Jong, schat dat na het weglaten van dubbeltellingen er tot het eind van de oorlog in
totaal 45.000 mensen actief zijn geweest in het georganiseerde verzet. De organisaties waar
zij actief in waren pleegden ondermeer sabotage en spionage.82
Personen die onderduikers
voor korte of lange tijd een onderduikadres boden en geen andere verzetswerkzaamheden
verrichten, maakten volgens de Jong geen onderdeel uit van het georganiseerde verzet en
waren daarom ook geen “illegale werkers” ofwel verzetstrijders.83
Deze personen vertoonden
77
77
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (2) 824-825. 78
Warmbrunn, De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945, 118. 79
Bouma, De April-Mei-stakingen,14 en J.C.H.Blom, „Exploitatie en nazificatie‟, in: Henk Flap en Wil Arts,
red., De organisatie van de bezetting (Amsterdam 1997) 17-30 aldaar 21 en 23. 80
Van der Heijden, Grijs verleden, 280. 81
Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 88 en De Jong, „Verzet en
illegaliteit‟, 214-215. 82
De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 214-215. De Jong gebruikt de term illegale werkers en niet de hier gebruikte
term verzetstrijders. Zie notenapparaat bladzijde 7 voor uitleg. Het begrip verzetsrijders is hier gebruikt om
personen aan te duiden die in georganiseerd verband actief verzet boden tegen de bezetter. 83
De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 215-216 en Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland
1930-1950, 89.
25
echter wel actief verzet. Zij verrichten handelingen die voor henzelf nadelige consequenties
konden hebben en die de doelstellingen van de Duitsers direct ondermijnden.
In Nederland nam tot september 1944, uitgaande van een totaal van 25.000
verzetslieden, ongeveer een kwart procent van de bevolking deel aan het georganiseerde
verzet, terwijl dit percentage in Frankrijk en België op ongeveer één procent lag. Bij deze
aantallen is een belangrijke kanttekening op zijn plaats. Het aantal Nederlanders dat
gewapend was en aan paramilitaire operaties had deelgenomen, deze had gepland of
strategische objecten had beschermd toen de geallieerden Nederland binnentrokken, bedroeg
ongeveer 7.000 personen.84
Voor het marginale gewapende verzet in Nederland zijn vier verklaringen te geven.
Ten eerste hadden weinig Nederlanders de Eerste Wereldoorlog aan den lijve ondervonden, in
tegenstelling tot veel Fransen en Belgen.85
Ten tweede was het aantal gesneuvelde burgers en
militairen in de strijd tegen Duitsland kleiner dan in Frankrijk en België.86
Bovendien werden
in Nederland minder militairen krijgsgevangen genomen.87
Een derde reden voor het geringe
gewapende verzet was de betere voedselvoorziening in Nederland tot september 1944 in
vergelijking met de buurlanden.88
Ten vierde was het aantal wapens dat voor handen was in
Nederland (tot de herfst 1944) gering vergeleken met Frankrijk en België.89
In november 1943 werd door het Duitse leger gerapporteerd dat de mate van sabotage
in Nederland “erstaunlich gering” was. Volgens De Jong paste sociale hulp, welke zijn uiting
vond in de hulp aan onderduikers, beter bij het “historisch gegroeide volkskarakter” van de
Nederlanders.90
Genoopt door wapentekort en het ontbreken van een „echte verzetstraditie‟
hielpen Nederlandse verzetstrijders medeburgers onderduiken, maar gingen in vergelijking
met Fransen en Belgen minder snel over tot het plegen van sabotage, liquidaties en andere
84
Van der Heijden, Grijs verleden, 281. Van der Heijden baseert zich op gegevens van de regio Rotterdam die
hij gebruikt voor een schatting voor heel Nederland. 85
Ibidem, 285-288 en Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een
verzetsorganisatie, 75. 86
Bob de Graaf, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, in: J.P.B. Jonker, A.R. Kersten en G.N.
van der Plaat, Vijftig jaar na de inval: Geschiedschrijving en Tweede Wereldoorlog (‟s-Gravenhage 1990) 95-
114 aldaar 97. 87
Van der Heijden, Grijs verleden, 285-288 en Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe
werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 75. 88
Liempt. van, De oorlog, 206. 89
Graaf, de, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, 96. 90
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7 (2) 1027-1028.
26
vormen van paramilitair verzet.91
Het paramilitaire verzet droeg in Nederland dan ook
nauwelijks bij aan de bevrijding van Nederland.92
§1.1.7 Spoorwegstaking 1944
Op zondag 17 mei 1944 kondigde de regering in Londen via de radio een spoorwegstaking in
Nederland af. Met de spoorwegstaking werd getracht het Duitse transport te bemoeilijken en
zodoende de geallieerde opmars te vergemakkelijken.93
In mei 1943 hadden de Duitsers nog
getoond dat zij voor harde repressie niet terugdeinsden.94
De oproep tot staking resulteerde
ondanks een gebrek aan directe leiding en angst voor represailles in een grote landelijke
staking.
Veel personeelsleden van de Nederlandse Spoorwegen (NS) doken tijdens de staking
onder. Toen de noodzaak om onder te duiken voor veel werknemers uitbleef, omdat er in hun
woonplaats niet gezocht werd naar NS-stakers en de schaarse voedselvoorziening hen dwong
op zoek te gaan naar voedsel, kwamen veel werknemers weer tevoorschijn. De aantallen
ondergedoken personeelsleden verschilden sterk per regio en hingen af van de mate waarin de
lokale Duitse autoriteiten de stakers zochten en de maatregelen die zij namen wanneer zij
stakers vonden.95
Al snel wisten de Duitsers 4.500 Duits spoorwegpersoneel uit Duitsland over te
brengen en in Nederland aan het werk te stellen. De meeste treinen die zij wilden laten rijden,
reden weer. Als antwoord op de staking sneden de Duitsers de voedsel- en
brandstofvoorziening naar West-Nederland af. 96
De staking had de Duitsers de eerste dagen last bezorgd, maar grootschalige
luchtaanvallen van de geallieerden hadden waarschijnlijk hetzelfde effect gehad. De militaire
betekenis van de spoorwegstaking was gering, maar kweekte goodwill bij de geallieerden.97
De deelnemers aan de spoorwegstaking pleegden actief verzet, omdat zij het doel
hadden de belangen van de Duitse bezetters, namelijk het efficiënt laten werken van de
Nederlandse Spoorwegen, te ondermijnen. Zij konden op harde repressiemaatregelen rekenen.
Deze bleven voor een groot deel van Nederland uit. Vanaf dat moment pleegden de weer in
het openbaar vertonende treinwerknemers passief verzet.
91
Graaf, de, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, 101. 92
Johannes Wilhelmus Maria Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een
verzetsorganisatie (Leiden 1998) 352. 93
Bouma, De April-Mei-stakingen, 471. 94
A.J.C. Rüter, Rijden en staken: De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd („s-Gravenhage 1960) 226. 95
Ibidem, 240-242. In Utrecht werd er vrijwel niet gezocht naar het personeel, terwijl in Overijssel gevonden
stakers graafwerk moesten verrichtten. 96
Rüter, Rijden en staken: De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd, 475-476. 97
Ibidem, 417-418.
27
§1.1.8 Welke factoren beïnvloedden de mate van het actieve verzet van de
bevolking?
Van der Boom komt in zijn monografie We leven nog tot twee conclusies die ingaan tegen het
heersende beeld in de historiografie van de bezettingstijd. Hij is van mening dat de situatie
aan het front de perceptie van de bevolking over de krijgskansen niet beïnvloedde. Ook was
volgens hem de stemming in Nederland al in een vroeg stadium van de bezetting zeer anti-
Duits. Hij betwijfelt dan ook of de stemming tijdens de oorlog nog anti-Duitsers kon worden.
Indien de stemming van de bevolking tijdens de jaren van de bezetting nauwelijks veranderde,
omdat deze vanaf het begin van de bezetting zeer anti-Duits was, kan de stemming van de
bevolking geen aanleiding zijn geweest voor de toename van het actieve verzet in Nederland
na het voorjaar van 1943.98
Van der Heijden is met betrekking tot de invloed van de situatie aan het front op het
actieve verzet een tegenovergestelde mening toegedaan. De toename van het verzet was
volgens hem het gevolg van “het simpele feit dat de [krijgs]kansen keerden en (...) het verzet
[daardoor] ook zin” kreeg.99
Het is aannemelijk dat de stemming van het volk wel degelijk sterker anti-Duits werd
gedurende de oorlog. Momenten van actief verzet zoals de Februaristaking, het
studentenverzet en de April-Mei-stakingen vonden plaats nadat de Duitse autoriteiten
maatregelen namen die de vrijheid van de bevolking inperkten. De als maar sterker wordende
gevoelens van ongenoegen waren een belangrijke reden voor de groei van het passieve en
actieve verzet.
Op het moment dat er in iedere familie een familielid en in iedere straat een
buurjongen was die een schuilplaats nodig had, kwamen de maatregelen van de bezetter
dichtbij en werd er meer actief verzet gepleegd. De meeste Nederlanders werden niet geleid
door idealen maar bekommerden zich om hun eigen “hachje, natje en droogje”.100
Zodra dit in
gevaar kwam, was men meer geneigd over te gaan tot actief verzet.
Voor de mate van actief verzet waren drie factoren van doorslaggevend belang. Ten
eerste de situatie aan het front. De April-Mei-staking in 1943 vond enkele maanden plaats
nadat de Duitsers de Slag om Stalingrad hadden verloren.101
Ten tweede de mate waarin de
maatregelen van de bezetter mensen persoonlijk raakten. Bijvoorbeeld, de verplichting die
studenten werd opgedragen om de loyaliteitsverklaring te tekenen maakten het voor hen
98
Boom, van der, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland, 98 en 123. 99
Van der Heijden, Grijs verleden, 280. 100
Boom, van der, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland, 98 en 135. 101
Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 59 en Blom, „Exploitatie en
nazificatie‟, 21.
28
noodzakelijk om te kiezen: wel of niet tekenen? De laatste factor betreft de stemming die
onder de bevolking heerste. De communisten die de Februaristaking in gang zetten deden dit
vanuit de overtuiging dat de Joden in Amsterdam onrecht was aangedaan en zij voor hen in de
bres moesten springen.
29
§1.2 Nederlanders in Duitse militaire dienst
“Een oorlog is verschrikkelijk. Dat weten wij net zo goed als iedere burger. Wij weten het beter,
want wij zijn opgemarcheerd met de dood, dag in, dag uit. Naast ons vielen mensen weg, waar we
een sekonde tevoren nog mee hadden gesproken. Hun belangen gingen uit naar hun vrouw of hun
meisje of hun moeder, waar ze ons deelgenoot van hadden gemaakt… en nou was zo‟n leven
weg!”102
§1.2.1 Demobilisatie van de krijgsmacht en de erewoordverklaring
Na de capitulatie van Nederland werden wapens en ander militair materieel overhandigd aan
de Duitsers en de kazernes werden door de bezetters in gebruik genomen. Op enkele
uitzonderingen na vonden er tijdens de overdracht van materieel geen ongeregeldheden
plaats.103
Twee weken later begon na overleg tussen de Duitse en Nederlandse autoriteiten de
demobilisatie van 300.000 dienstplichtige- en beroepsmilitairen.104
De beroepsmilitairen
werden vrijgelaten na het tekenen van de volgende erewoordverklaring: “Hierdoor verzeker ik
op eerewoord, dat ik gedurende dezen oorlog althans zoolang Nederland zich met het
Duitsche Rijk in oorlogstoestand bevindt, aan geen enkel front noch direct noch indirect zal
deelnemen aan den strijd tegen Duitschland. Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen,
waardoor het Duitsche Rijk, schade van welken aard ook, zou kunnen lijden.”105 Slechts een
enkeling weigerde zijn handtekening onder de verklaring te zetten.106
Twee jaar later werden alle beroepsofficieren opgeroepen om zich alsnog te melden
voor krijgsgevangenschap. De officiële reden hiervoor waren “de misdragingen van een
kleine groep oud-militairen” tegen de bezetters. In werkelijkheid was het potentieel aan
werkkrachten, dat de oud-militairen konden leveren het werkelijke doel om hun alsnog in
krijgsgevangenschap te nemen. De meerderheid van de opgeroepen officieren legde de oproep
naast zich neer en liet niets van zich horen.107
102
Armando en Hans Sleutelaar, De SS‟ers: Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam
1967) 364. Het betreffende citaat is afkomstig van een niet bij naam genoemde Nederlandse soldaat die vocht in
de Waffen SS. 103
Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 59. 104
Ibidem, 63. 105
Ibidem, 63. 106
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 326. Binnen twee maanden
na de capitulatie was de demobilisatie van het Nederlandse leger voltooid. Zie: Ibidem 262-263. 107
Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 67-68.
30
In 1943 werd de overige oud-militairen verzocht zich te melden voor
krijgsgevangenschap - 11.000 van hen kwamen opdagen.108
Duidelijke aanwijzingen vanuit
Londen om geen gehoor te geven aan de Duitse oproep en de toegenomen mogelijkheden om
onder te duiken, hadden hun beslissing om zich al dan niet te melden bij de autoriteiten sterk
beïnvloed.109
Door geen gehoor te geven aan de Duitse proclamatie, vertoonde een overgrote
meerderheid van de in 1943 opgeroepen militairen actief verzet. Zij wisten immers niet of én
hoe zij gestraft zouden kunnen worden voor hun ongehoorzaamheid.
§1.2.2 Nederlanders in de Waffen-SS
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben 30.000 Nederlanders zich gemeld bij de Waffen-
SS.110
Van hen traden 22.000 tot 25.000 in dienst. De meeste van hen hebben gedurende hun
diensttijd gevochten aan het oostfront tegen de legers van de Sovjet-Unie. Duizenden
Nederlandse Waffen-SS-ers hebben echter nooit het oostfront gezien en hebben zich
beziggehouden met het bewaken van strategische militaire objecten. De Duitse SS-ers keken
op deze groep neer, omdat zij de voordelen genoten van dienst in de Waffen-SS, sigaretten,
prestige, voedsel en drank, maar niet aan het front vochten.111
Tot de Waffen-SS traden de meeste van de 6.000 leden van de Nederlandse SS toe. Zij
waren overtuigde aanhangers van het nationaalsocialisme en zagen het als hun plicht te dienen
aan het oostfront in de strijd tegen het communisme: zij moesten het goede voorbeeld geven
en voorop gaan in de strijd.112
Naast idealistische Nederlandse SS-ers en een groot aantal NSB-ers bestond de groep
Waffen-SS-vrijwilligers voor ruim zestig procent uit een bonte verzameling van personen
welke een afspiegeling van de Nederlandse samenleving vormden wanneer er gekeken werd
naar de sociale milieus waar zij uit voort kwamen.113
Onder hen bevonden zich avonturiers,
carrièrezoekers, werkelozen en personen die problemen hadden met justitie of gegrepen
waren door nazipropaganda, etc.114
108
Schulten, „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945, 161. Zie voor het aantal militairen
in het Nederlandse leger: Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een
verzetsorganisatie, 63. 109
Schulten, De geschiedenis van de ordedienst, mythe werkelijkheid van een verzetsorganisatie, 67-68. 110
Sytze van der Zee, 25.000 landverraders, De SS in Nederland/Nederland en de SS (Den Haag 1967) 59. 111
N.K.C.A. In ‟t Veld, De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945 (‟s-Gravenhage 1967)
373-374. 112
Ibidem, 410-411 en Perry Pierik, Van Lenningrad tot Berlijn, Nederlandse vrijwilligers in dienst van de
Duitse Waffen-SS 1941-1945, (Nieuwegein) 63, 65 en 70. 113
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (1), 442 en In „t Veld, De SS en
Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 406-408. 114
In „t Veld, De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 354 en Jasper Keizer, Dienen
onder het hakenkruis: Friezen in Duitse krijgsdienst, (Leeuwarden 2000) 19.
31
Een goed voorbeeld van een overtuigde nationaalsocialist was Henk Kistemaker. Hij
meldde zich naar eigen zeggen aan omdat hij het “avontuur zocht”.115
Hij kwam uit een NSB-
gezin en werd door zijn vader onder druk gezet om te dienen als vrijwilliger.116
Hij koos
“automatisch” voor de Duitse kant in de oorlog.117
Een andere SS-er noemde het “verdomd toevallig” dat hij bij de SS was gegaan. Hij
had voor de oorlog “geen vast beroep” of “speciale vrienden”. Toen hij een paar jongens
tegen het lijf liep, die zich aangemeld hadden voor de Waffen-SS en er “aardig goed”
uitzagen, besloot hij hetzelfde te doen.118
In De SS-ers: Nederlandse vrijwilligers in de tweede wereldoorlog samengesteld aan
de hand van interviews met Waffen-SS-ers door Armando en Hans Sleutelaar, is naast de
bovengenoemde herinneringen van een SS-er ook het relaas te lezen van een andere SS-er die
opgroeide in een fascistisch gezin. Zijn vader was sinds 1933 lid van de NSB en hijzelf was
sinds 1937 lid van de jeugdafdeling van de NSB. Omdat hij overtuigd nationaalsocialist was,
werd hij lid van de Nederlandse SS. Daarna meldde hij zich bij de Waffen-SS.119
Weer anderen, zoals Sipke van der Zee waren zeer naïef. Hij trad in juli 1941 toe tot
Legioen Nederland en veronderstelde dat het een Nederlandse eenheid betrof, zoals de
wervingscampagne suggereerde.120
De werkloze Sippe Hoogeboom, zat in mei 1940 zes
dagen vast, omdat hij geen werk had. Hem werd hoge beloning en een mooie toekomst
beloofd wanneer hij zich aanmeldde bij de Waffen-SS en dat deed hij dan ook.121
§1.2.3 Aantallen Nederlanders in andere Duitse (para)militaire eenheden
Hans Werner Nolten, auteur van An deutscher Seite: Internationale Freiwillige von
Wehrmacht und Waffen SS, schat het totale aantal Nederlanders dat de bezetters militair
bijgestaan heeft op 50.000 personen. Wanneer alle personen die in militaire en paramilitaire
eenheden dienden bij elkaar worden opgeteld en politie- en hulpagenten niet meegerekend
worden, komt het totale aantal Nederlanders in Duitse dienst volgens Nolten op ruim
57.000.122
Peter Strassner, auteur van Europäische Frewillige: Die Geschichte der 5.
SS=Panzerdivision Wiking, noemt in zijn voorwoord expliciet dat 55.000 Nederlanders
115
Henk Kistemaker, Wiking: Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront (Hilversum 2008) 23. 116
Kistemaker, Wiking: Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront, 12-13 en 19. 117
Ibidem, 13. 118
Sleutelaar, De SS‟ers: Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog, 10-11. 119
Ibidem, 207 en 198-199. 120
Keizer, Dienen onder het hakenkruis: Friezen in Duitse krijgsdienst, 60. 121
Ibidem, 19. 122
Hans Werner Nolten, An deutscher Seite: Internationale Freiwillige von Wehrmacht und Waffen-SS
(München 1985) 63.
32
vrijwillig dienst deden, maar laat achterwege te vermelden of dit dienst in de gehele Duitse
Krijgsmacht betrof, of louter dienst in de Waffen-SS.123
John Keegan, auteur van De Waffen
SS noemt ook een aantal van 50.000.124
Waarschijnlijk geven beide auteurs schattingen voor
alle Nederlandse (para)militaire vrijwilligers, omdat het aantal van ruim 50.000 Nederlandse
Waffen-SS-vrijwilligers aanzienlijk hoger ligt dan wat doorgaans door auteurs als een
realistische schatting wordt beschouwd.125
Eén van de paramilitaire hulpdiensten waar Nederlanders in actief waren was het
Nationalsozialistisches Kraftfahrerkorps. De NSKK zorgde voor het transport van de Duitse
Wehrmacht en onderhoudswerkzaamheden. In totaal waren tussen de 9.000 en 10.000
Nederlanders in dienst bij de NSKK.126
NSKK-ers waren bij gevechtshandelingen in
Nederland, maar ook ver daarbuiten, betrokken.127
Een andere groep van uitsluitend NSB-ers, in totaal 9.000, trad in 1943 toe tot de
Nederlandse Landwacht. Deze formatie kwam tot stand als gevolg van het toenemende aantal
aanslagen op NSB-ers door het georganiseerde verzet in Nederland. De meeste Landwachters
waren vóór hun functie in de Landwacht, onderdeel geweest van de NSB-ordedienst. Naast de
bescherming van NSB-ers fungeerde de Landwacht als een hulppolitie voor de Duitse
bezetters. Zij werden door de meeste Nederlanders geminacht, omdat zij zich schuldig
maakten aan diefstal, ongedisciplineerd en slecht getraind waren. De Landwacht was onder
meer betrokken bij het controleren van de voedselvoorziening en vooral berucht vanwege de
medewerking aan de jacht op verzetsmensen en onderduikers.128
§1.2.4 Geüniformeerde collaborateurs
De grote meerderheid van de Nederlandse (para)militaire vrijwilligers waren collaborateurs.
Zij kozen er bewust voor om de bezetter militair te dienen of bewakingstaken uit te voeren.
Een onbekend aantal, maar zeker een kleine minderheid van de Nederlanders die dienden in
het Duitse uniform, trad onder dwang of chantage toe tot Duitse (para)militaire eenheden en
accommodeerde met de Duitse bezetter.
Dekker geeft hiervan twee voorbeelden in zijn monografie over de NSKK: “Ook gij
hoort bij ons!”. Een Nederlandse man met militair rijbewijs tekende voor een baan bij het
123
Peter Strassner, Europäische Freiwillige: Die Geschichte der 5. SS=Panzerdivision WIKING (Osnabrück
1977) 11. 124
John Keegan, De Waffen SS (Amsterdam; datum onbekend) 99. 125
Sytze van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland: De SS in Nederland (Meppel 2008) 68 en In „t Veld, De
SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 373-374 126
Alex Dekker, “Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij de NSKK (Zaandam 2006) 6, 18, 37-38 en 57. 127
Dekker, “Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij de NSKK , 72. 128
In „t Veld, De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945, 394-395, 388 en Jong, de, Het
Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7 (2), 1248 en 1252-1257.
33
Ministerie van Verkeer, maar kwam er tijdens zijn keuring achter dat hij ingezet zou worden
voor legerdoeleinden. Hij probeerde zich op zijn oude contract te beroepen, maar werd onder
dwang naar Estland gestuurd, waar hij bouwmaterialen voor Russische gevangenen moest
rondrijden. Een andere Nederlander was meerdere malen opgepakt gedurende de oorlog en
afgevoerd naar Frankrijk. Hier werd hij mishandeld en vervolgens vrijgelaten onder de
voorwaarde in dienst te treden bij de Waffen-SS of de NSKK.129
129
Dekker, “Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij de NSKK, 68-69.
34
§1.3 De Jodenvervolging in Nederland
“Al direct na de capitulatie kwam er een circulaire van de secretaris-generaal van justitie,
Tenkink, die gebood het werk onmiddellijk te hervatten. Als er van Duitse zijde bevelen
kwamen en het niet mogelijk was om met de eigen superieuren te overleggen, moesten de
opdrachten zonder meer worden uitgevoerd.”130
§1.3.1 Antisemitisme in Nederland vóór 1940.
Vóór aanvang van de Tweede Wereldoorlog woonden er ongeveer 140.000 Joden in
Nederland. Het merendeel van de Joodse gemeenschap woonde al generaties lang in
Nederland en was in grote mate in de samenleving geïntegreerd of geassimileerd.131
Een
minderheid van ongeveer 20.000 Joden bestond uit gevluchte Joden.132
Zij waren uit
Duitsland ontvlucht vanwege de invoering van alsmaar strengere anti-Joodse wetgeving.
De Joodse vluchtelingen werden niet met open armen ontvangen, omdat de
economische situatie waarin Nederland zich bevond slecht was. De ministers die vanuit hun
functie het meest betrokken waren bij de vluchtelingenopvang, klaagden niet alleen over de
kosten die gemoeid gingen met de opvang, maar ook over de mentaliteit van vluchtelingen.133
Zij vormden een “gevaar” voor de Nederlandse samenleving.134
In 1938 werden alle Joodse vluchtelingen in kampen gehuisvest. Het doel hiervan was
vluchtelingen er toe te bewegen verder te emigreren en hen uit te sluiten van de krappe
arbeidsmarkt. Een belangrijk argument voor het onderbrengen van Joden in kampen was het
voorkomen van de aanwakkering van antisemitische gevoelens onder de bevolking135
Toentertijd behandelde Nederland zijn vluchtelingen op dezelfde wijze als de meeste van zijn
buurlanden. De levensomstandigheden van de vluchtelingen waren niet beter of slechter dan
in andere landen.136
130
Nanda van der Zee, De oorlog na de oorlog (Kampen 2006) 70. Ben Endlich deed vanaf juni 1940
administratief werk bij de politie en werd in oktober 1940 politieagent in Haarlem. Zie: Zee, van der, De oorlog
na de oorlog 59-61. 131
J.C.H. Blom en J.J. Cahen, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland (1870-1940)‟, in:
J.C.H. Blom en J.J. Cahen, red., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 247-312 aldaar 284
en Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945, 243-244. 132
J.C.H. Blom, „De vervolging van de Joden in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief‟, De Gids
150 (1987) 494-507 aldaar 504 en Blom en J.J. Cahen, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in
Nederland (1870-1940)‟, 296. 133
Blom, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland (1870-1940)‟, 296-297 en Michman,
Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas: Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland
(vertaald uit het Herbreeuws; Ede, Antwerpen en Amsterdam 1992) 166. 134
Michmann, Pinkas: Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, 166. 135
Zee, van der, Om erger te voorkomen: De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging van het
Nederlandse Jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, 33-34 en 39. 136
Michman, Pinkas: Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, 167-168 en Zee, van der, Om
erger te voorkomen: De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse Jodendom tijdens
de Tweede Wereldoorlog, 39.
35
In tegenstelling tot de gevluchte buitenlandse Joden konden Nederlandse Joden zich in
de jaren dertig van de twintigste eeuw volop ontplooien in het maatschappelijk leven, maar in
de persoonlijke levenssfeer werden zij met discriminatie geconfronteerd.137
Joden werden
incidenteel niet toegelaten tot verenigingen en werden geweerd uit vooraanstaande functies in
organisaties, de overheid en het bedrijfsleven. Toch werd onverbloemd antisemitisme als
onfatsoenlijk beschouwd en gewelddadigheden tegen Joden kwamen zelden voor.138
§1.3.2 De NSB vóór de Tweede Wereldoorlog
In de jaren dertig van de twintigste eeuw ontstonden er, in Nederland, net als in veel andere
Europese landen, politieke parijen die agiteerden tegen Joden. De meest succesvolle
fascistische partij in Nederland was de NSB.139
Andere kleinere fascistische splinterpartijen
hebben nooit een zetel in het parlement kunnen bemachtigen.140
Aanvankelijk presenteerde de NSB zichzelf als een voorvechter van het Nederlandse
nationaalsocialisme waarin geen plaats was voor antisemitische denkbeelden. De partij telde
een klein aantal Joden ondanks het feit dat de NSB zich niet distantieerde van de openlijk
antisemitische NSDAP in Duitsland.141
In 1934 veranderde de officiële koers van de NSB onder druk van haar leden. In dit
jaar werden Joden geweerd uit hoge posities binnen de partij en het NSB-lidmaatschap werd
vanaf dat moment niet langer verleend aan Joden.142
Aangezien de NSB nooit meer dan acht
procent van de stemmen heeft behaald en er door alle grote politieke partijen, kerkstromingen
en de belangrijkste opiniërende kranten stelling tegen het nationaalsocialisme werd genomen,
kan geconcludeerd worden dat raciaal antisemitisme in Nederland geen groot gehoor vond.143
§1.3.3 Jodenvervolging in Nederland
In Nederland overleefde vijfenzeventig procent van de vóór de Tweede Wereldoorlog in
Nederland woonachtige Joden de oorlog niet, ondanks een relatief tolerante opstelling van de
bevolking tegenover de Joodse minderheid. Toch hebben in andere West-Europese landen,
waaronder Frankrijk en België waar de bevolking minder tolerant was ten opzichte van de
137
Blom, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland (1870-1940)‟, 284. 138
Bob Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland (vertaling it het
Egnels; Amsterdam 1998) 43-45. 139
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 44 en Michman,
Pinkas: Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, 162-163. 140
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 200-206. 141
Robin te Slaa, en Edwin Klijn, De NSB: Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,
1931-1935 (Amersfoort 2009) 249 en Blom, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland
(1870-1940)‟, 300. 142
Michman, Pinkas: Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland, 162-163. 143
Blom, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland (1870-1940)‟, 287 en 300.
36
Joodse gemeenschap meer Joden de oorlog overleefd. In Frankrijk overleefde vijfentwintig
porcent van hen de oorlog en in België zelfs veertig procent.144
Een belangrijk argument voor deze opmerkelijke uitkomst, is het gegeven dat
Nederland niet zoals Frankrijk en België, door een militair bestuur werd geregeerd maar door
een burgerlijk bestuur. In België, Frankrijk en andere bezette gebieden verliep de
Jodenvervolging niet zo soepel als in Nederland, omdat de SS afhankelijker was van de
medewerking van de Wehrmacht. Ook stelde de overheidsbureaucratie zich in Nederland
gezagsgetrouwer op dan in Frankrijk en België en werkte loyaler samen met de bezetter.145
De Joden in Nederland werkten met minder argwaan mee aan anti-Joodse
maatregelen. In Nederland was in mindere mate dan in België of Frankrijk sprake van
antisemitisme en onder de Nederlandse Joden heerste er daarom een „vals‟ gevoel van
veiligheid. Zij hielden minder rekening met signalen die hen hadden kunnen doen vermoeden
dat accommodatie met de bezetter in hun nadeel zou uitpakken.146
De meeste Joodse Nederlanders behoorden niet tot één van de vier zuilen die
leefgemeenschappen binnen de Nederlandse samenleving vormden. De Joodse gemeenschap
in Nederland vormde in feite een eigen zuil. Vanuit de samenleving was er weinig protest
tegen het lijden van de Joden in Nederland, omdat de Joden zelden tot de „eigen‟ zuil
behoorden.147
§1.3.4 De Joodse Raad
Net als in andere landen probeerden de Duitsers in Nederland gebruik te maken van de hulp
van een beperkte groep invloedrijke Joden om de uitsluiting, isolatie en later deportatie van de
Joodse bevolkingsgroep gemakkelijk te laten verlopen. In veel bezette gebieden werden
Joodse Raden opgericht die fungeerden als een instrument om anti-Joodse maatregelen door
te voeren.148
In februari 1941 werden in Amsterdam enkele notabele Joden gevraagd of zij de
leiding van een Joodse Raad op zich wilden nemen. Abraham Asscher, een diamantfabrikant,
was bereid om het voorzitterschap samen met academicus David Cohen op zich te nemen.
144
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 21 en Herzberg,
Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945, 243-244 en Blom, „De vervolging van de Joden in Nederland in
internationaal vergelijkend perspectief‟, 494. 145
Paul Hilberg, The destruction of the European Jews volume 2 (derde druk; New Haven en Londen 2003) 636
en Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 21. 146
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 56 en Blom, „De
vervolging van de Joden in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief‟, 501 en 505. 147
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 21. Een belangrijke
uitzondering op dit gebrek aan protest tegen de wijze waarop Joden in Nederland werden behandeld is de
Februaristaking welke in het voorjaar van 1941 plaatsvond. Zie: bladzijde 16. 148
Willy Lindwer, Het fatale dilemma, De Joodsche Raad voor Amsterdam 1941-1943 (‟s-Gravenhage 1995) 9.
37
Volgens Ascher, Cohen en achttien in alle haast bij elkaar gezochte collega-raadsleden was
loyale samenwerking met de bezetter de enige manier om het „wantrouwen‟ bij de bezetters
weg te nemen. Alleen door het bestaan van een Joodse Raad konden de Joden in Nederland
hun normale leven voortzetten.149
Een niet aflatende stroom van maatregelen en verordeningen werd door de bezetters
stapsgewijs afgekondigd en ingevoerd om de bewegingsvrijheid van de Joden in Nederland te
beperken en deze compleet te isoleren van de rest van de samenleving. Vervolgens werden zij
opgeroepen om zich te melden “voor de arbeidsdienst in het oosten”. Keer op keer bleef de
Joodse Raad Joodse Nederlanders op het hart drukken om gehoor te geven aan de Duitse
orders.150
Als de verordeningen van de Duitsers niet opgevolgd zouden worden, kregen de Joden
het nog moeilijker, zo was de redenering van de Raadsleden. Door samen te werken met de
bezetters kon de Raad ervoor zorgen dat achterblijvers hulp kregen en er vrijstellingen voor
handen kwamen om personen die anders gedeporteerd zouden worden hiervoor te
behoeden.151
Ook kreeg de Raad de mogelijkheid om een groot aantal mensen in dienst te
nemen die daardoor voorlopig vrijgesteld werden van deportatie.152
De Raad had niet door dat
het hier schijnconcessies betrof en dat zij gebruikt werden om de mate van onrust onder de
Joodse gemeenschap en verzet van de rest van de bevolking zo klein mogelijk te houden.153
Bob Moore, auteur van Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de
Joden in Nederland betwijfelt of de Raad werkelijk de keuze had om al dan niet mee te
werken aan de deportatie van Joden in Nederland. Indien de Raad had geweigerd Joden te
registreren die gedeporteerd werden en Joden niet opgeroepen had zich te melden voor de
arbeidsdienst, waren de leden van de Raad en hun familieleden waarschijnlijk de eerste
slachtoffers van represailles geweest.154
De Raad werd verzekerd dat zij alleen degenen die naar het oosten werden gezonden
hoefden te registreren. De Raadsleden hoefden niet zelf de namen van „werkarbeiders‟ te
149
In ‟t Veld, De Joodse ereraad, 19. Aanvankelijk reikte de bevoegdheden van de Joodse Raad in
Amsterdam niet verder dan de stadsgrenzen van de gemeente Amsterdam. In het najaar van 1941 breidde het
beleidsgebied van de Joodse Raad uit over heel Nederland. Zie: Dan Michman, „De oprichting van „de Joodsche
Raad voor Amsterdam‟ vanuit een vergelijkend perspectief‟, in: N.D.J. Barnauw, e.a., red., Oorlogsdocumentatie
‟40-45: Derde jaarboek van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie (Amsterlveen 1992) 75-101 aldaar 91. 150
Hans Knoop, De Joodsche Raad: Het drama van Abraham Asscher en David Cohen (Amsterdam en Brussel
1983) 72-73 en N.K.C.A. In ‟t Veld, De Joodse ereraad (‟s Gravenhage 1989) 23-24. 151
Van Liempt, De Oorlog, 232. 152
In ‟t Veld, De Joodse ereraad, 24-25 en Erik Somers, Voorzitter van de Joodse Raad: herinneringen van
David Cohen (1941-1943) (Zutphen 2010) 38-39. 153
Knoop, De Joodsche Raad: Het drama van Abraham Asscher en David Cohen, 72-73. 154
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 115.
38
selecteren en waren niet betrokken bij de organisatie van het transport.155
De Raad kon wel
namen selecteren van de personen die niet op transport hoefden.
De Joodse Raad is na de oorlog, maar ook tijdens de oorlog, op drie aspecten van haar
beleid bekritiseert. Ten eerste, moesten Joden niet weigeren om vrijwillig mee te werken aan
hun eigen marginalisering en afscheiding van de Nederlandse samenleving?156
Ten tweede, is
de Joodse Raad beschuldigd van klassenselectie. De meer „waardevolle‟ Joden werden
behouden door hen vrijstellingen te verlenen, terwijl „minder waardevolle‟ Joden deze niet
kregen. Ten derde zouden de twee voorzitters van de Joodse Raad geweten hebben van het lot
van de gedeporteerden en met opzet de illusie van de arbeidsdienst in stand gehouden
hebben.157
In vergelijking met soortgelijke raden in andere landen stelde de Joodse Raad in
Nederland zich meer coöperatief op ten opzichte van de bezetters dan Raden in andere landen.
In Nederland moest de Joodse Raad zich direct verantwoorden aan de SS en hierdoor was er
minder manoeuvreerruimte om met de bezetter in discussie te gaan dan in bijvoorbeeld België
en Frankrijk waar de Raad zich moest verantwoorden aan nationale instanties.158
Het is onwaarschijnlijk dat een andere houding van de Joodse Raad of het niet bestaan
van een raad veel had uitgemaakt. Hooguit heeft de Raad de bezetters (veel) administratief
werk bespaard. Wel heeft zij bijgedragen aan de verdere isolatie van de Joden in Nederland.
Joden die een groot vertrouwen in hun leiders hadden, kregen het idee dat deze leiders op een
adequate manier konden onderhandelen met de Duitsers. Slechts na verloop van tijd werd hun
vertrouwen ondermijnd door de steeds opdringende maatregelen en de selecties voor
deportaties.159
Vooral degenen die de kern van de Joodse gemeenschap vormden en „belangrijker‟
waren dan andere Joden voor de Joodse gemeenschap in Nederland kregen vrijstellingen.
Achteraf heeft Cohen erkend dat relaties een rol hebben gespeeld bij de selectie die in mei
1943 plaatsvond. Familieleden van Raadsleden en de elite van de Joodse gemeenschap kregen
makkelijker een baan bij de Joodse Raad en hadden daardoor een grotere kans de oorlog te
overleven.160
155
Ibidem, 115. 156
Michman, „De oprichting van „de Joodsche Raad voor Amsterdam‟ vanuit een vergelijkend perspectief‟, 92. 157
Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging, 171-172. 158
Michman, „De oprichting van „de Joodsche Raad voor Amsterdam‟ vanuit een vergelijkend perspectief‟, 95
en Blom, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in Nederland (1870-1940)‟, 505. 159
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 133. 160
Voorzitter van de Joodse Raad: herinneringen van David Cohen (1941-1943), 36-37, Van Liempt, De
Oorlog, 228 en Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 119.
39
Het is vrijwel onmogelijk dat Cohen en Asscher niets vernomen van de gruweldaden
die de gedeporteerde Joden werden aangedaan. Cohen heeft tot aan zijn dood beweerd dat hij
tot eind 1944 geen vermoeden had over het lot van de gedeporteerde Joden. Hij heeft echter
tijdens de oorlog kennis genomen van verschillende nieuwsbronnen waaruit de moord op
Joden was af te leiden.161
Ook had de Raad voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de
naar aanleiding van de Februaristaking opgepakte Joden om het leven waren gekomen in een
concentratiekamp of slecht behandeld werden. Hieruit hadden zij kunnen afleiden dat het lot
van de tewerkgestelde Joden onzeker was.162
Bij haar oprichting collaboreerden de personen die onderdeel waren van de Joodse
Raad met de bezetter. Cohen en Asscher namen het voorzitterschap vrijwillig op zich en
zochten zelf mederaadsleden die er voor kozen zitting te nemen in de Joodse Raad. De
Duitsers voerden de druk snel op en eisten steeds meer medewerking van de raadsleden.
Indien de raadsleden de ordes van de bezetters niet opvolgden waren zij hun eigen leven niet
zeker en stond eveneens dat van hun familie op het spel
De Joodse Raad heeft gecollaboreerd toen zij bewust Joden vrijstelde van transport,
omdat zij tot „de besten‟ van de Joodse gemeenschap behoorden. Selectie op „nut‟ voor de
Joods bevolkingsgroep was een keuze en daarom een vorm van collaboratie.
§1.3.5 Joodse onderduikers
Ongeveer 28.000 Joden hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken gezeten.
Tweederde hiervan overleefde de oorlog. De belangrijkste benodigdheden voor een
onderduikadres waren contacten en geld. De mensen die onderduikadressen aanboden, hadden
onvoldoende middelen om onderduikers in hun levensbehoefte te voorzien en vroegen daarom
geld. Veel verschaffers van onderduikadressen maakten misbruik van de situatie waarin de
onderduikers zich bevonden. Zij vroegen exorbitante bedragen en gingen soms zo ver dat zij
„hun‟ onderduikers voor geld verraadden.163
Een groot aantal Joden koos er bewust voor om niet onder te duiken. Zij bleven liever
in „vrijheid‟ leven en wachtten af wat er zou komen of hadden eenvoudigweg geen geld en
contacten om een veilig onderkomen te vinden.164
Slechts één op de zeven Joden heeft in
Nederland tijdens de oorlog geprobeerd onder te duiken.165
161
Vuisje, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging, 129-147 en 169-173. 162
Somers, Voorzitter van de Joodse Raad: herinneringen van David Cohen (1941-1943), 37 en 89-90. 163
Van Liempt, De Oorlog, 238-242 en P. Romijn, „De oorlog (1940-1945)‟, in: J.C.H. Blom en J.J. Cahen,
red., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 313-350 aldaar 338. 164
Ibidem. 165
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 182.
40
Aanvankelijk vertoonden de meeste Nederlanders een afwachtende houding ten
aanzien van het optreden van de bezetter en daarom waren er een gering aantal
onderduikplekken beschikbaar voor de Joodse onderduikers. In 1943, na de April-Mei-
stakingen nam men in Nederland meer onderduikers op.166
Begin mei 1943 was ruim veertig
procent van alle Joodse Nederlanders gedeporteerd.167
Toen er eenmaal meer adressen
beschikbaar waren, kampte men nog met het vervoersprobleem. Onderduikadressen bevonden
zich vaak op het platteland en het was moeilijk om Joden, die vaak in de stad leefden, naar
hun onderduikadres te brengen.168
Naast Joden doken er ook 350.000 duizend Nederlanders voor korte of lange tijd
onder. Deze schatting, afkomstig van De Jong, wordt door veel historici als een redelijk
waarheidsgetrouwe schatting gezien.169
De Jong geeft geen uitgebreide uitleg over zijn
berekening van onderduikers en hoe hij deze classificeert.170
Volgens Blom waren
honderdduizenden personen betrokken bij het verlenen van onderdak, het verzamelen van
adressen en het verschaffen van papieren en levensmiddelen.171
Karel Volder, auteur van Werken in Duitsland 1940-1945 beweert dat het onmogelijk
was dat alle tewerkgestelde Nederlanders, in totaal 580.000, onderduikadressen konden
krijgen, maar geeft niet aan waarom er voor de Nederlanders die voor korte of lange tijd
ondergedoken zaten wel genoeg plaatsen waren.172
In Van Riga tot Rheinfelden meent Volder
dat de meeste Nederlanders die opgeroepen werden voor de arbeidsdienst niet onderdoken,
maar zich lieten deporteren toen zij werden gezocht.173
Daarbij rijst ook de vraag wat auteurs
als De Jong en Volder bedoelen met onderduik. Zijn dit mensen die letterlijk verscholen
zaten, of alle mensen die zich niet bij de daarvoor bestemde autoriteiten melden voor dienst in
Duitsland? Was iemand die zich niet op straat begaf en zich niet letterlijk verstopte onder zijn
eigen vloer, een onderduiker?
Een terechte vraag is waarom niet alle beschikbare onderduikplekken naar de mensen
gingen die deze het hardst nodig hadden? Ten eerste was er een groter gevaar om met
166
Romijn, „De oorlog (1940-1945) 336-337 en Bert Jan Flim, „Joodse onderduikers en de drievoudige tragiek
van de onderduikorganisaties‟, in: Henk Flap en Marnix Croes, red., Wat toeval leek te zijn, maar niet was
(Amsterdam 2001) 145-161 aldaar 158-159. 167
Pim Griffioen en Ron Zeller, „Anti-joodse politiek en organisaties van de deportaties in Frankrijk en
Nederland 1940-1945‟, in: Henk Flap en Marnix Croes, red., Wat toeval leek te zijn, maar niet was (Amsterdam
2001) 15-38 aldaar 35. 168
Flim, „Joodse onderduikers en de drievoudige tragiek van de onderduikorganisaties‟, 153-154. 169
De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 215-216. Zie bijvoorbeeld: Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies
over Nederland 1930-1950, 89 en Karel Volder, Werken in Duitsland 1940-1945 (Bedum 1990) 100. 170
De Jong, „Verzet en illegaliteit‟, 214-215. 171
Blom, Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950, 89. 172
Karel Volder, Werken in Duitsland 1940-1945 (Bedum 1990) 100. 173
Karel Volder, Van Riga tot Rheinfelden (Amsterdam 1996) 14, 84 en 85.
41
represailles geconfronteerd te worden wanneer men een Jood in huis nam. Men kon
gearresteerd, gevangenisstraf krijgen of naar een concentratiekamp gestuurd worden.174
Ten
tweede was het contact tussen Nederlandse Joden en niet-Joden gering. Ten derde wisten
mensen niet welke gruwelijkheden gedeporteerde Joden werd aangedaan, of verdrongen zij
datgene wat zij daarover wisten.175
§1.3.6 Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog
Nederlandse politieagenten kwamen na de machtsovername in mei 1940 in een lastige positie.
Zij werden voor de oorlog geacht te handelen naar Nederlandse wetten en bevelen op te
volgen van hun Nederlandse leidinggevenden.176
Tijdens de bezetting wilden de bezetters dat
de Nederlandse politie nieuwe regelgeving ging handhaven en hun bevelen ging uitvoeren.177
Het hoogste gezag van de Nederlandse politie, de secretaris-generaal van Justitie,
droeg de Nederlandse politie in augustus 1940 op een tegemoetkomende houding aan te
nemen ten opzichte van de bezetter.178
Indien bevelen niet door hogergeplaatste Nederlanders
konden worden bevestigd, moesten Duitse bevelen direct worden opgevolgd.179 De meeste
leidinggevenden stelden zich welwillend op. A.D. Belinfante, auteur van In plaats van
bijltjesdag: de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog,
typeert de houding van de Nederlandse bestuurders tijdens de oorlog daarom als “zwak en
slap”.180
Om meer grip te krijgen op de Nederlandse politie werd het Nederlandse
politieapparaat gedurende de eerste twee jaar van de bezetting grondig gereorganiseerd en
genazificeerd. Hoge politiefunctionarissen werden vervangen door nationaalsocialisten en een
paar duizend nieuwe politieagenten, voornamelijk NSB-ers, werden geworven. De meeste van
hen kwamen terecht bij eenheden die directe bevelen kregen van de Duitse politie en deze
trouw opvolgden.181
Volgens De Jong hebben weinig gewone politieagenten een rol gespeeld bij het
ophalen van Joden uit hun huizen, maar speelde een groot aantal normale agenten wel een rol
174
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 228. 175
Zie: bladzijde 7. 176
A.D., Belinfante, In plaats van bijltjesdag: De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede
Wereldoorlog (Assen 1978) 375-376Belinfante 375-376. 177
Belinfante, In plaats van bijltjesdag: De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede
Wereldoorlog, 386. 178
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 143. 179
Zee, van der,, De oorlog na de oorlog, 70. 180
Belinfante, In plaats van bijltjesdag: De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede
Wereldoorlog, 386. 181
Romijn, Burgemeester in oorlogstijd: besturen tijdens de Duitse bezetting, 168-172 en Hirschfeld, Bezetting
en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 136-143
42
bij het leeghalen van de Joodse werkkampen.182
In tegenstelling tot De Jong is Hirschfeld van
mening dat “alle Nederlandse politieformaties vanaf het begin aan de zogenaamde
Judenaktionen hebben deelgenomen”.183
Het waren voornamelijk de op militaire leest geschroeide politiebataljons en de Duitse
politie die met veel ijver Joden opspoorden.184
Deze eenheden, die in totaal uit ongeveer 5.000
agenten bestonden, waren opgeleid door de Duitsers en vaker dan andere politie-eenheden
betrokken bij de arrestatie en deportatie van Joden en de bestrijding van het georganiseerde
verzet. Aanvankelijk meldden de meeste manschappen zich vrijwillig aan, maar naar verloop
van tijd werden politieagenten aangewezen om opgeleid te worden in de geest van de SS.185
Politieagenten hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog geaccommodeerd met de
bezetters. Zij deden wat hen bevolen werd door hun leidinggevenden. Naarmate de oorlog
vorderde was de kans groter dat hun leidinggevenden fanatieke nationaalsocialisten waren,
omdat de politieleiding werd vervangen door NSB-ers en andere nationaalsocialisten. Indien
politieagenten weigerden ordes uit te voeren, konden zij een standje krijgen, hun baan en
pensioen verliezen of in het ergste geval gevangen genomen worden.186
Een aanzienlijk deel van de ongeveer 20.000 Nederlanders, die gedurende de Duitse
bezetting politieagent waren, collaboreerden.187
De 3.000 Nederlanders die in dienst traden bij
de politie toen Nederland bezet was en de 2.000 agenten die onderdeel waren van de
Vrijwillige Hulppolitie, waren collaborateurs. Zij kozen er immers voor om de Duitse bezetter
te helpen.188
Onduidelijk is hoeveel van de 5.000 leden van de politiebataljons gedwongen in
dienst traden.
Ook agenten die geen directe bevelen kregen om Joden op te sporen maar dit ijverig
deden, hebben gecollaboreerd - althans als zij in alle redelijkheid geen strafmaatregelen
konden verwachten voor hun optreden. Onduidelijk is het om hoeveel mensen dit gaat.189
Geconcludeerd kan worden dat niet alle politieagenten, om uiteenlopende redenen zoals extra
182
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (1) 240-241. 183
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 146. 184
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (1) 241- 252. 185
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6 (1) 244 en Bert Huizing en
Koen Aartsma, De zwarte politie (Weesp 1986) 91. 186
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 242. 187
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 148 Ook de 2.000 man
Vrijwillige Hulppolitie worden opgeteld bij de schatting van 18.000 Nederlandse politieagenten die Hirschfeld
geeft. 188
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 241. 189
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 148.
43
loon of anti-Joodse gevoelens, met grote weerzin Joden arresteerden. Het merendeel van de
agenten voerden deze taken met tegenzin uit.190
Vanaf mei 1943 voerden de Nederlandse agenten niet meer gezagsgetrouw en loyaal
de opdrachten uit die zij van de bezetters kregen, zoals zij de eerste drie jaar van de bezetting
hadden gedaan. De bezetters moesten meer dan voorheen vertrouwen op de nieuw opgeleide
eenheden en de Vrijwillige Hulppolitie.191
Dreiging met ernstige strafmaatregelen was nodig
om de politie in het gareel te houden. Een onbekend aantal politieagenten dook vanaf mei
1943 onder of werkte samen met het georganiseerde verzet.192
In de literatuur zijn geen
schattingen te vinden van het aantal politieagenten dat onderdook of op een andere manier
verzet pleegde.
190
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 245. 191
Griffioen, „Anti-joodse politiek en organisaties van de deportaties in Frankrijk en Nederland 1940-1945‟, 32. 192
Moore, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland, 246.
44
§1.4 Noodzakelijke accommodatie van de politieke elite in Nederland
“Het is juist dat de Unie, en met name haar leiding, in een latere periode fouten heeft begaan en
ernstige fouten. Ik acht het minder juist om deze fouten sterk uit hun verband naar voren te
schuiven en niet te zien tegen de achtergrond van het hele werk van de Unie. De drie mannen
hadden ook rustig thuis kunnen blijven en hun zou geen verwijt hebben getroffen.”193
§1.4.1 Onduidelijke orders en aanwijzingen
Enkele dagen na de capitulatie werden alle Nederlandse ambtenaren door de naar Londen
gevluchte regering opgeroepen op een ordelijke en correcte wijze samen te werken met de
bezetter. De bestuurlijke en politieke elite volgden deze aanwijzingen gehoorzaam op.194
Het ambtelijk personeel was gebonden zich tijdens de bezetting te houden aan het
officiële richtsnoer, welke in 1937 vastgesteld was door de ministerraad.195
Uit De
Aanwijzingen was niet af te leiden of het een voorschrift, dienstbevel of een aanbeveling
betrof. Weinig ambtenaren wisten van het bestaan van De Aanwijzingen. Wie het document
wel kende, wist nog niet hoe hij of zij moest handelen, omdat het een verre van heldere
handleiding was.196
De instructies waren gebaseerd op internationale verdragen die al in de
Eerste Wereldoorlog veelvuldig waren geschonden en ongeschikt waren voor de situatie
waarin Nederland zich tijdens Duitse bezetting bevond.197
§1.4.2 Secretarissen-generaal198
Op 29 mei 1940 hield het militaire bezettingsregime in Nederland op te bestaan en nam
Seyss-Inquart het gezag over. Hij moest Nederland winnen voor het nazisme en van
Nederland een solide onderdeel maken van het Derde Rijk. Door middel van propaganda,
vleierij en geruststelling, dienden de Nederlanders zich het nazisme eigen te maken.199
Een maand later werd de secretarissen-generaal, een organisatorische
interdepartementale bestuurraad, opgewaardeerd naar een ambtenarenkabinet met vergaande
bevoegdheden. De laatste twee onderwerpen die de secretarissen-generaal voor de bezetting
193
Koos Groen, Landverraad: De berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984) 175. Dit citaat is
van L.J.M. Beel. 194
Van der Heijden, Grijs verleden, 131-132. 195
De officiële titel van het voorschrift luidde: „Aanwijzingen betreffende de houding aan te nemen door de
bestuursorganen van het Rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede
door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van
een vijandelijke inval.‟ Zie: Peter Romijn, Burgemeester in oorlogstijd: besturen tijdens de Duitse bezetting
(Amsterdam 2006) 50. 196
J.H. Sikkes, ..In geval van een vijandelijken inval: Ambtelijk gedrag in bezettingstijden en de daarvoor
geldende aanwijzingen (Deventer 1985) 14-16. 197
Sikkes, „..In geval van een vijandelijken inval: Ambtelijk gedrag in bezettingstijden en de daarvoor geldende
aanwijzingen‟ 13. 198
Secretarissen-generaal is zowel de benaming voor een raad van topambtenaren als het meervoud van een
persoon die zitting heeft in de secretarissen-generaal. Eén persoon die zitting heeft in de secretarissen-generaal is
een secretaris-generaal. 199
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 26-30 en 50.
45
behandelde waren: de kostuums van de bodes op de ministeries en de vraag of het
schoonmaakpersoneel moest worden vervangen door een extern schoonmaakbedrijf.200
Onder de nieuwe bevoegdheden van de secretarissen-generaal vielen onder meer het
vervaardigen van rechtsvoorschriften, waaruit strafsancties tegen de bevolking voort konden
vloeien. Het was de secretarissen-generaal toegestaan een verzoek van Seyss-Inquart naast
zich neer te leggen. In het geval van weigering vaardigden de bezettingsautoriteiten zelf een
beschikking uit. Seyss-Inquart gaf de secretarissen-generaal de mogelijkheid af te treden
indien, zij het niet eens waren met een genomen besluit.201
Gedurende de oorlog veranderde de secretarissen-generaal geleidelijk in een NSB-
bolwerk. Voordat de pro-Duitse secretarissen-generaal de overhand kregen in de
besluitvorming waren er reeds besluiten genomen die na de oorlog voor scherpe
veroordelingen hebben gezorgd van het optreden van alle secretarissen-generaal.202
Eén van de controversiële besluiten van de secretarissen-generaal was een afkondiging
in 1941 die de hele bevolking opriep om af te zien van verzet en sabotage.203
De
parlementaire commissie die na de oorlog onderzoek deed naar het regeringsbeleid tijdens de
Tweede Wereldoorlog, achtte deze afkondiging verwerpelijk en was van mening dat de twee
secretarissen-generaal, die voor de oorlog dezelfde functie bekleedden en hun handtekening
onder de proclamatie hadden gezet, een “zeer ernstige fout” hadden begaan.204
Hans Max
Hirschfeld, één van de ondertekenaars, was echter van mening dat het besluit de bevolking
bewust maakte van mogelijke ernstige Duitse tegenmaatregelen, chaos voorkwam en
voedselleveranties aan de bevolking veilig had helpen stellen.205
200
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 203 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 127. Een
uitvoerige beschrijving van de taken van de tien secretarissen-generaal tijdens de Tweede Wereldoorlog is te
vinden in: De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 142-172. 201
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 203-206 en Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 111-114
en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 127-132 en 141-142. 202
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 114-115 en 118, J.J. van
Bolhuis, e.a. red., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd (1) (Arnhem en Amsterdam; datum
onbekend) 404-411 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4 (1) 142-158
en 163-172. Vanaf oktober 1943 kwam de secretarissen-generaal niet meer voltallig bij elkaar. Zie: Bolhuis,
Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, (1) 404. 203
Bolhuis, Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, (1) 405. 204
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 218. 205
Ibidem, 208 en Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 126.
46
De afkondiging van de secretarissen-generaal was geen daad van collaboratie maar één
van accommodatie.206
De afkondiging zou onder normale omstandigheden weliswaar niet tot
stand zijn gekomen, maar werd niet afgekondigd om het eigen leven te redden. De
secretarissen-generaal dachten in overeenstemming met het beleid van de overheid in Londen
te handelen. De secretarissen-generaal baseerden zich voor hun besluiten bij gebrek aan
contact met de regering op De Aanwijzingen, hun eigen beoordelingsvermogen en de oproep
van de regering aan alle ambtenaren om met de bezetters samen te werken.207
Een ander aspect van het beleid waar de secretarissen-generaal nadien hard op werden
afgerekend, is de wijze waarop zij hebben nagelaten de belangen van de Joodse gemeenschap
te behartigen. De vooroorlogse secretarissen-generaal protesteerden weliswaar door middel
van het geschreven en gesproken woord tegen de wijze waarop er met de Joodse
gemeenschap werd omgegaan, maar namen ook besluiten genomen die gericht waren tegen
dezelfde bevolkingsgroep.208
Op aandringen van Seyss-Inquart werd door de secretarissen-generaal onder meer de
Ariërverklaring naar alle ambtenaren gestuurd en werd in 1941 al het Joodse
ambtenarenpersoneel ontslagen. De secretarissen-generaal toonden ook passief verzet. Zij
lieten weten het niet eens te zijn met besluiten van de Duitse autoriteiten en probeerden
negatieve sancties voor de Joodse minderheid te versoepelen.209
In de loop van 1942 werd de inmenging in de totstandkoming van maatregelen
stapsgewijs ontrokken aan het gezag van de secretarissen-generaal. Eind oktober 1943 werd
de secretarissen-generaal zelfs geheel buiten spel gezet. De Duitslandgetrouwe secretarissen-
generaal overlegden nadien nog met de bezetter, maar de secretarissen-generaal was in feite
niets meer dan een adviesorgaan geworden en had geen beslissingsbevoegdheden meer.210
De secretarissen-generaal dachten niet zoals het georganiseerde verzet in goed en
fout. Het waren realisten die het belang van Nederland en zijn bevolking afwogen tegen de
206
Meindert Fennema, „Hans Max Hirschfeld. Secretaris-generaal van een onthoofd ministerie (1940-1945)‟ in:
Madelon de Keizer e.a., red., Onrecht: Oorlog en rechtvaardigheid in de twintigste eeuw: Twaalfde jaarboek
van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Zutphen 2001) 152-176 aldaar 172. 207
Fennema, „Hans Max Hirschfeld. Secretaris-generaal van een onthoofd ministerie (1940-1945)‟ 154 en
Barbara Green Wood Sniffen, The secretaries-general of the Dutch civil service, 1940-1945: A study in
conflicting loyalties (Michigan 1969) 265. 208
Green Wood Sniffen, „The secretaries-general of the Dutch civil service, 1940-1945: A study in conflicting
loyalties‟, 278. 209
Ibidem,, 98-104 en 109. 210
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 114-115 en 118, Bolhuis,
Onderdrukking en verzet, (1) 404-411 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,
deel 4 (1) 142-158 en 163-172. Vanaf oktober 1943 kwam de secretarissen-generaal niet meer voltallig bij
elkaar. Bolhuis, Onderdrukking en verzet, (1) 404.
47
negatieve effecten van samenwerking met de Duitsers.211
Op het moment dat protest in
geschreven en gesproken woord geen effect had, hadden zij twee opties: ontslag nemen of de
besluiten van de bezetter aanvaarden.212
Zij begingen geen daad van collaboratie door, de één langer dan de ander, op hun post
te blijven.213
Zij collaboreerden op het moment dat zij het belang van een minderheid
ondergeschikt achtte aan het belang van de bevolking als geheel. Genomen besluiten die
gericht waren tegen de Joodse minderheid, waren niet noodzakelijk en op geen enkele wijze
een voorzetting van beleid voor de oorlog. Evenmin hadden de secretarissen-generaal te
vrezen voor hun leven.
De parlementaire commissie die na de oorlog onderzoek deed naar het regeringsbeleid
gedurende de oorlog, meende dat de secretarissen-generaal “de grenzen” van hun
bevoegdheden “te wijd hadden getrokken” en de bevolking niet (goed) hadden voorgelicht
over de houding die zij diende aan te nemen tegenover de bezetter en zelf een te “trouwe
dienaar” was geweest van de bezetter.214
De secretarissen-generaal doorzagen het berekende handelen van de bezetter niet. Zij
dachten juist te handelen door compromissen te sluiten met de Duitsers. De economie bleef
weliswaar draaien en de voedselvoorziening bleef op orde, maar het belang van een onderdeel
van de samenleving, de Joodse gemeenschap, werd geheel uit het oog verloren. Met hulp van
de secretarissen-generaal werden de Joden gemarginaliseerd en verstoten uit de
samenleving.215
De secretarissen-generaal hadden hun bevoegdheden ruim geïnterpreteerd. Zij hadden
in veel gevallen niet anders kunnen handelen, omdat zij geen duidelijke orders uit Londen
kregen. De bezetters zouden niet gebaad zijn geweest bij een totale tegenwerking van het
bestuursapparaat, maar de gemiddelde Nederlander evenmin. Nederland zou onbestuurbaar
zijn geworden en het is maar de vraag of de voedselvoorziening en ordehandhaving door
militaire autoriteiten op een meer bevredigende wijze zouden zijn uitgevoerd als alle
211
Bolhuis, Onderdrukking en verzet, (1) 407-411 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog, deel 4 (1) 142-158 en 163-172. 212
Green Wood Sniffen, „The secretaries-general of the Dutch civil service, 1940-1945: A study in conflicting
loyalties‟, 266. 213
Bolhuis, Onderdrukking en verzet, (1) 407-411 en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog, deel 4 (1) 142-158 en 163-172. 214
Posthumus Meyjes, Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het regeringsbeleid in de
oorlogsjaren, 217-219 en Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 119. 215
In ‟t Veld, De Joodse ereraad, 9 en Fennema, „Hans Max Hirschfeld. Secretaris-generaal van een onthoofd
ministerie (1940-1945)‟, 173.
48
secretarissen-generaal in mei 1940 waren afgetreden.216
Accommodatie met de vijand werd
door de secretarissen-generaal de beste manier geacht om de belangen van Nederland te
behartigen, hierbij hebben zij het belang van een hele bevolkingsgroep buiten beschouwing
gelaten.
§1.4.3 De Nederlandse Unie
In 1940 werd de Nederlandse Unie opgericht door J. Linthorst Homan, J.E. de Qua en L.
Einthoven. Uit haar, door de Duitse autoriteiten goedgekeurde, oprichtingsmanifest blijkt dat
de beweging de problemen waarmee Nederland en zijn bevolking geconfronteerd werden te
boven wilde komen en wilde opkomen voor Nederlandse waarden. Het land diende
“vernieuwd” te worden zonder de nieuwe Duitse regelgeving te overtreden.217
In het
programma van de Unie werden de culturele en sociaaleconomische verlangens van de
beweging uitvoerig beschreven. De staatkundige visie van de beweging was niet af te leiden
uit het programma.218
De toestroom van leden tot de Unie was enorm. Binnen een jaar groeide het aantal
leden van de organisatie tot 800.000. Een klein deel van de leden voelde zich aangetrokken tot
de beweging, omdat deze boven de partijen stond en opriep tot orde, gezag en een sterkere
overheid. Anti-Duitse en anti-NSB-gevoelens waren voor de meeste leden de reden om lid te
worden. Zij hoopten in de Nederlandse Unie een forum te vinden waarin ergernissen geuit
konden worden en tevens het Nederlandse „nationale‟ belang behartigd zou worden.219
De Jong is van mening dat de leiding van de Nederlandse Unie de bevolking wilde
voorbereiden op aanpassing aan het Derde Rijk.220
De door collaborateurs geleidde
organisatie was volgens hem tevens een massabeweging die uiting gaf “van een geest van
verzet” en een broedplaats was voor het georganiseerde verzet.221
Volgens Einthoven was
“nationaal reveil” het enige doel van de Nederlandse Unie. De façade die de beweging soms
opzette, om een totaalverbod te voorkomen, was volgens hem niet de doelstelling van
216
Barbara Green Wood Sniffen, The secretaries-general of the Dutch civil service, 1940-1945: A study in
conflicting loyalties (Michigan 1969) 264-265 en L. Einthoven, Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen
tegen de stoom in alleen de dooie drijven mee (Apeldoorn 1974) 95. 217
Van Liempt, De Oorlog, 143 en Wichert ten Have, De Nederlandse Unie: Aanpassing, vernieuwing en
confrontatie in bezettingstijd (Amsterdam 1999) 11, 16 en 324 en Hirschfeld, Bezetting en collaboratie:
Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 63-64 en 70. 218
Ten Have, De Nederlandse Unie: Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in, 11, 16, 324 en Hirschfeld,
Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 63-64 en 70. 219
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 64-65. 220
L. de Jong, De Nederlandse Unie: fragmenten uit Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog (‟s-Gravenhage 1978) 101. 221
De Jong, De Nederlandse Unie: fragmenten uit Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,
158.
49
beweging zoals De Jong meende. Einthoven verweet De Jong een “infame verdraaiing der
feiten” en belediging van de leiding van de Unie.222
Al voor de oorlog was er een beweging in Nederland die het bestaande politiek-
maatschappelijke stelsel, maar ook het marxisme en fascisme afwees. Deze “Vernieuwers”
dachten nationaal, streefden naar eenheid van het volk, wilden een geordende samenleving en
een sterker uitvoerend gezag. Hun ideeën werden door een kleine groep Nederlanders
gedeeld.223
De leiding van de Nederlandse Unie kon door middel van samenwerking met de
Duitsers de ideeën van de Vernieuwers verwezenlijken. Zowel Homan en Einthoven lieten na
de oorlog blijken dat zij het onjuist vonden om tijdens de oorlog het staatkundig bestel van
Nederland te hervormen.224
Door aansluiting bij de Nederlandse Unie kon de bevolking zich
volgens Homan en Einthoven keren tegen de nationaalsocialisten en de NSB.225
Het beleid
van de Unie was erop gericht de secretarissen-generaal te steunen bij “het beschermen van het
Nederlandse karakter van het bestuur”. Tijdens haar bestaan heeft de Unie daarom geen
bestuurlijke ambities gehad.226
De Unie functioneerde in de legaliteit, maar dit betekende niet dat zij het altijd eens
was met het beleid van de bezetter. Zij verklaarde zich tegenstander van de maatregelen die
tegen de Joodse gemeenschap genomen werden, maar stond bijvoorbeeld positief tegenover
de tewerkstelling van Nederlanders in Duitsland. De arbeidsdienst werd door de Unie gezien
als een manier om de Nederlandse jeugd op te voeden. Door zich positief op te stellen
tegenover de door de Duitsers ingestelde arbeidsdienst hoopte de Unie te voorkomen dat het
een nationaalsocialistisch indoctrinatiemiddel zou worden.227
In 1941 ging de Nederlandse Unie over tot het wijzigen van Joodse lidmaatschappen
in een onvolledig lidmaatschap. Vijf maanden later verwijderde zij vervolgens alle Joodse uit
haar ledenbestand.228
De bezetter hoopte dat de Nederlandse Unie de Nederlandse bevolking zou bekeren tot
het nationaalsocialisme en liet daarom de activiteiten van de Nederlandse Unie toe. Nadat de
Unie geweigerd had om stelling te nemen aangaande de strijd tussen de Sovjet-Unie en
Duitsland raakte het geduld van de bezetters op. Een totaalverbod van de Unie werd een
222
Einthoven, Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen tegen de stoom in alleen de dooie drijven mee, 101
112. 223
Ten Have, De Nederlandse Unie: Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in, 62, 72-74. 224
Einthoven, Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen tegen de stoom in alleen de dooie drijven mee, 96. 225
Van Liempt, De Oorlog, 145. 226
Ten Have, De Nederlandse Unie: Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in,, 324. 227
Ibidem, 325 en 342-343. 228
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 69.
50
kwestie van tijd. In de laatste maanden van haar bestaan stonden de publicaties van de Unie
vol met argumenten voor een herinrichting van het Nederlandse sociaaleconomische systeem.
In december 1941 werd de beweging tegelijk met alle fascistische splinterpartijen
opgeheven.229
De Unie protesteerde tegen een aantal besluiten van de bezetter en vertoonden op die
momenten tekenen van passief verzet. Omdat de Unie meer dan noodzakelijk samenwerkte
met de bezetter en bijvoorbeeld positief tegenover de arbeidsdienst stond en eigen belangen
probeerde te verwezenlijken collaboreerde de Nederlandse Unie met de Duitsers.
229
Hirschfeld, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren 1940-1945, 74-76.
52
§2.1 Actief en passief verzet tegen de Duitse bezetter in Estland
“In tegenstelling tot de meeste bezette landen in de Tweede Wereldoorlog, bevonden de
Baltische staten zich in de onfortuinlijke situatie dat zij niet met een maar met twee bezetters
werden geconfronteerd. Van deze twee had de tweede een oneerlijk voordeel: hij hoefde niet
de nationale elite uit te roeien, aangezien de eerste dit al had gedaan. (...) De Baltische
volken konden vermoeden dat Hitler hen naar het Oosten wilden deporteren, maar Stalin was
hier daadwerkelijk mee begonnen. Zij zagen geen voordeel in het ondermijnen van de strijd
van Hitler tegen Stalin.”230
§2.1.1 Repressie tijdens de eerste Sovjetbezetting 1940-1941
Een half jaar voordat de Sovjet-Unie de macht in Estland in handen nam, had Estland 1,3
miljoen inwoners. Gedurende de eerste Sovjetbezetting nam de bevolking met 100.000
inwoners af, hoofdzakelijk doordat zij stierven in Duitse of Sovjetdienst of waren gevlucht.231
Tijdens de eerste bezetting van Estland door de Sovjet-Unie werden ruim 8.000
personen gearresteerd, waarvan er tweehonderd de Tweede Wereldoorlog overleefden. De
arrestaties van personen die tot de militaire en politieke elite behoorden, vingen aan voordat
het „democratisch‟ gekozen sovjetgezinde parlement geïnstalleerd werd. Na verloop van tijd
werden naast de voormalige elite steeds meer gewone burgers gearresteerd, omdat zij ervan
verdacht werden ideeën te hebben, of activiteiten te ontplooien, die niet strookten met de
bolsjewistische idealen of belangen van de Sovjet-Unie.232
In totaal werden tijdens de eerste Sovjetbezetting 10.000 inwoners van Estland naar
Rusland gedeporteerd. Dit betrof (vermeende) politieke tegenstanders van de bezetter en hun
familieleden. Maar liefst achtentwintig procent van de gedeporteerde „anti-sovjet-elementen‟
bestond uit kinderen onder de veertien jaar. Slechts 4.000 van de gedeporteerde Esten
overleefden de Tweede Wereldoorlog.233
Naast menselijk leed veroorzaakten de Sovjetautoriteiten vergaande economische
schade in Estland.234
De totale productie van goederen nam tijdens de Sovjetbezetting af en de
gedwongen landbouwhervormingen zorgden voor een enorme daling van de
voedselproductie. Ook werd een groot aantal fabrieken vernield en werden grote
230
Romuald J. Misiunas en Rein Taagepera, The Baltic states: years of dependence 1940-1990 (2e herdruk;
Londen 2006) 70. 231
Toomas Hiio, „Estonian citizens in the German armed forces‟, in Heiki Ahonen, e.d., Estonia‟s occupations
revisited account of an era (Tallinn 2005) 52-57 aldaar 52-53. 232 Ibidem, 26-28. 233
Estonia 1940-1945, 78 en Mälksoo, „Soviet genocide? Communist mass deportations in the Baltic states and
international law‟, 764. 234
Hiio, „Estonian citizens in the German armed forces‟, 52-53 en The White Book: losses inflicted on the
Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 28 en 37-38.
53
hoeveelheden grondstoffen naar Rusland getransporteerd.235
De natuurlijke sterfte nam tijdens
de Sovjetbezetting met bijna honderd procent toe.236
§2.1.2 De Duitse opmars
In september 1941, twee maanden nadat de Duitse legers hun opmars begonnen in de
Baltische staten, hadden zij Estland, Letland en Litouwen vrijwel geheel onder controle.237
Een grote meerderheid van de Estse bevolking zag de Duitsers aanvankelijk als bevrijders. De
meeste inwoners van Estland waren opgelucht dat de terreur van de Sovjets ten einde kwam
en hadden goede hoop dat de nieuwe bezetter hen beter zou behandelen.238
De massale sovjetdeportatie van duizenden Esten op 14 juni 1941 deed duizenden
personen de bossen invluchten. Een deel van deze vluchtelingen koos ervoor om (gewapend)
verzet te beramen tegen de Sovjet-Unie. Deze verzetsstrijders worden ook wel aangeduid met
de term „woudbroeders‟.239
Tot de invasie van Estland door Duitse legers in juli 1941 waren er vrijwel geen Esten
die gewapend verzet boden tegen de Sovjetbezetter. Naarmate het front opschoof naar het
oosten nam het gewapende verzet van de Esten tegen de Sovjets toe.240
De slecht bewapende
en georganiseerde woudbroeders vormden samen met oud-reservisten, oud-soldaten en andere
Esten die wilden vechten tegen de Sovjets Omakaitse-eenheden.241
Zij kozen deze naam voor
hun milities omdat Estse partizanen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen Rusland
zichzelf ook zo noemden. De eerste Omakaitse-eenheid werd in juli opgericht en binnen een
maand waren er in heel Estland 9.000 Esten onderdeel van een Omakaitse-eenheid.242
Riho Rõngelepp, auteur van Tartu in 1941 the Summer War benadrukt het militaire
belang van de Estse milities. Een groot deel van Zuid-Estland was volgens hem al tien dagen
235
The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 27-28 en 142-
146. 236
Olaf Mertelsmann, Der stalinistische Umbau in Estland: Von der Markt- zur Kommandowirtschaft (Hambrug
2006) 55. 237
Hans-Heinrich Wilhelm, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42, Die Einsatzgruppe
A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42 (Frankfurt 1996) 221. 238
Georg von Rauch, The Baltic state: the years of dependence: Estonia, Latvia, Lithuania 1917-1940 (vertaling
uit het Duits; Londen 1974) 228 en Rutt Hinrikus, „Estnische Lebensbeschreibungen‟, in: Mertelsmann, Vom
Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod, 183-210 aldaar 192-193. 239
Riho Rõngelep en Michael Hesselholt Clemmesen, „Tartu in the 1941 Summer War‟, Baltic Defence Review
(9) 2003 165-182 aldaar 168-169. en Laar, War in the woods, 11. Laar schat het aantal personen dat de bossen
invluchtten op 30.000. 240
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 241
Tiit Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟ in: Arvydas Anušauskas, The anti-
soviet resistance in the Baltic states (plaats onbekend; 5e druk, 2006) 186-205 aldaar 192-193 en 205. 242
Kaasik, „Estonia from June to October 1941: Forest Brothers and Summer War‟, 498-499 en Argo Kuusik,
„Estonian Omakaitse 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 797-798.
54
bevrijd voordat de Duitsers arriveerden.243
Ook Laar, schrijver van War in the woods, hecht
groot militair belang aan de strijd van de Estse milities en benadrukt hun heroïsche strijd.244
Tiit Noormets, auteur van The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia,
heeft aan de hand van archiefonderzoek het totale aantal militieleden, dat gedurende de
tweede helft van 1941 in Estland actief was, proberen vast te stellen. Volgens hem waren
12.000 Esten betrokken bij de strijd tegen de Sovjet-Unie in de zomer en herfst van 1941.245
Ongeveer 4.200 hiervan waren gewapend en actief aan het front.246
De overige militieleden
waren betrokken bij het opsporen en arresteren van Sovjetsoldaten, het vinden van
Sovjetpartizanen en het uitoefenen van ondersteunende taken.247
Het is niet na te gaan over hoeveel wapens de milities beschikten. De wapens die zij
hadden, waren afkomstig van voormalige reservisten van het Estse leger, van de Wehrmacht,
van deserteurs uit de Sovjetlegers, geroofd uit munitiedepots, verstrekt door Letse milities of
afgeworpen door Finse vliegtuigen.248
Volgens Hiio beschikten een groot aantal Omakaitse-
leden voor de Duitse opmars over wapens, omdat zij vaak oud-reservisten waren.249
Plattelandsbewoners hadden daarnaast oude jachtgeweren in hun bezit250
Volgens Noormets had een derde tot de helft van alle militieleden een eigen wapen.251
Dit zou betekenen dat tweederde of „alle‟ wapens waarover de milities beschikten werden
gebruikt door fronteenheden - een onwaarschijnlijke aanname. Aannemelijker is dat de
milities over meer wapens beschikten dan de schattingen van Noormets aangeven en dat zij
tijdens de zomer van 1941 bevoorraad werden door de Wehrmacht.252
De rol van Estse verzetsstrijders tijdens de militaire strijd tegen de Sovjet-Unie werd
door het Estse „zelfbestuur‟ tijdens de Duitse bezetting van Estland overdreven om zodoende
243
Rõngelepp, Tartu in the 1941 Summer War‟, 170. Met het word milities worden zowel Omakaitse-eenheden
bedoelt als Estse militaire of paramilitaire eenheden die niet tot de Omakaitse behoorden. 244
Laar, War in the woods, 9-13. 245
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟ 25 en 193 en Peeter Kaasik en Mika
Raudvassar, „Estonia from June to October 1941: Forest Brothers and Summer War‟, in: Hiio, Estonia 1940-
1945, 495-517 aldaar 497-498 en 502. 246
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 197, en Emailbericht Olaf Mertelsmann
22 juni 2010. 247
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 204 en Weiss-Wendt, Murder without
hatred: Estonians and the Holocaust , 94-95. 248
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 191-194 Deze laatste bron van wapens
wordt door Noormets niet genoemd, maar is aannemelijk aangezien Estse partizanen eenheden directe instructies
van de Wehrmacht opvolgden. Zie: Myllyniemi, Seppo, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944:
Zum nationalsozialistischen Inhalt der deutschen Besatzungspolitik (Helsinki 1973) 73. 249
Interview met Toomas Hiio, 15 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 250
Interview met Toomas Hiio, 15 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 251
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 194. 252
Interview met Toomas Hiio, 15 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur) en Emailbericht Olaf
Mertelsmann 22 juni 2010 , Anton Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust ,101.
55
in een goed daglicht te komen bij de Duitse autoriteiten. Ook na de beëindiging van de oorlog
in 1944 werd het verzet van Esten vóór en tijdens de Duitse invasie tegen de Sovjet-Unie door
voormalige verzetsstrijders op heroïsche wijze beschreven. Ooggetuigenverslagen, memoires
en verslagen over het verzet van de woudbroeders en de Omakaitse zijn achteraf geschreven
en lang niet altijd betrouwbaar.253
Het militaire belang van de Estse woudbroeders en de
Omakaitse was gedurende de Duitse opmars gering, zij ondersteunden de Duitse
gevechtshandelingen door het gebied achter het front veilig te stellen en schoon te vegen van
communistische verzetsstrijders.254
Noormets schat dat er in de periode juni tot begin november 1941 in Estland 4.200
gewapende Estse frontstrijders actief waren. Ondanks het feit dat zijn gegevens gebaseerd zijn
op Omakaitse-rapporten, ligt Noormets‟ schatting volgens Mertelsmann dicht bij de
werkelijkheid.255
Omgerekend naar procenten behoorde 0.32% van de bevolking in de zomer
en herfst van 1941 tot gewapende fronteenheden. Indien alle verzetstrijders worden
meegerekend, volgens Noormets waren dit er 12.000, was 0.92% van de bevolking actief in
het verzet tegen de Sovjet-Unie.256
De Esten die in de zomer en het begin van de herfst van
1941 de wapens oppakten deden dit vrijwillig en pleegden daarom actief verzet tegen de
Sovjet-Unie.
§2.1.3 Gematigd actief verzet tegen de Duitsers
In Estland bleven gedurende de Duitse bezetting vertegenwoordigers van politieke partijen
van voor de oorlog en andere invloedrijke personen zoeken naar mogelijkheden om de Estse
soevereiniteit te herstellen. In het begin van 1944 werd er een Nationaal Comité opgericht om
zodoende een meer legitiem karakter te geven aan hun streven naar meer soevereiniteit voor
de Estse bevolking. De handelingen van de nationalisten bleven niet onopgemerkt door de
Duitsers en in april 1944 werden 365 Esten gearresteerd.257
253
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 254
Ibidem,en Toomas Hiio, „Ein Kurzer Überblick über Truppenverbände und Kampfhandlungen 1939-1941‟ in:
Mertelsmann, Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod, 67-95 en Alvin Isberg, Zu den Bedingungen des
Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland besetzten Estland 1941-1944 (Stockholm
1992) 35. 255
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 197 en Emailbericht Olaf Mertelsmann
22 juni 2010. Zie bladzijde 14 voor informatie over Olaf Mertelsmann. 256
Uitgaande van een totale bevolking van 1.3 miljoen Esten.
257 Press and Information Department, Estonia Ministry of Foreign Affairs, „22 September 1944: From one
occupation to another‟, geraadpleegd via http://www.vm.ee/?q=en/node/5723 op 7-7-2010 en Misiunas en
Taagepera, The Baltic states: years of dependence 1940-1990, 69.
56
Op 18 september 1944, in het vooruitzicht van de nederlaag van de Duitse legers
benoemde president Jüri Uluots een Estse regering.258
De Duitse militaire autoriteiten lieten
dit gebeuren, omdat zij volop bezig waren met de evacuatie van hun legers. Estland was al
opgegeven.259
Veel van het Estse passieve verzet werd geboden door personen die tegelijkertijd
accommodeerden of zelfs collaboreerden met de Duitse bezetter.260
Het optreden van Uluots
is hiervan het beste voorbeeld. Enerzijds probeerde hij de totstandkoming van een Ests leger
en Estse soevereiniteit te bewerkstelligen. Hij steunde daarom aanvankelijk mobilisatie van
Estse mannen in het Duitse leger niet. In 1944, in het vooruitzicht van een nieuwe bezetting
van Estland door de Sovjet-Unie, steunde hij echter wel de totale mobilisatie van de Estse
bevolking door in een radiobericht alle mannen op te roepen zich te melden bij de Duitse
autoriteiten voor de dienstplicht.261
Pas op het moment dat Duitse troepen werden geëvacueerd vonden er enkele
gewapende schermutselingen en dus actief verzet plaats tegen Duitse troepen.262
De
samenwerking tussen de Esten en Duitsers was op het militaire vlak echter tot het laatste
moment goed.263
Duizenden Estse militairen trokken samen met de Duitsers terug uit angst
voor de Sovjets of simpelweg omdat het hun orders waren en zij geen mogelijkheid zagen
deze te weigeren. In totaal werden door de Sovjet-Unie en de westelijke geallieerden 15.000
Esten krijgsgevangen genomen.264
§2.1.4 Esten in dienst van de Sovjet-Unie
Gedurende de eerste Sovjetbezetting van Estland wist de Sovjet-Unie volgens eigen bronnen
50.000 Esten te rekruteren voor het Sovjetleger. In werkelijkheid waren het er niet meer dan
258
Misiunas en Taagepera, The Baltic states: years of dependence 1940-1990, 69. Het Nationaal Estse Comité
was een groep vertegenwoordigers van vooroorlogse politieke partijen en de vervanger van de, door de Sovjets
gedeporteerde, president Konstantin Päts. Nadat Päts was gearresteerd nam de premier Jüri Uluots zijn
presidentiële taken over. Zie: Lauri Mälksoo „The government in of Otto Tief and the attempt to restore the
independence of Estonia in 1944: A Legal appraisal‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 1095-1107 aldaar 1095-1096. 259
Toomas Hiio, „Combat in Estonia in 1944‟ in: Hiio, Estonia 1940-1945, 1035-1094 aldaar 1083 en Wendt,
Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 77. 260
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 261
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 117. 262
Meelis Maripuu en Indrek Paavle, „Die Deutsche Zivilverwaltung in Estland und die estnische
Selbstverwaltung‟, in: Mertelsmann, Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod, 96-129 aldaar 128-129. 263
Argo Kuusik, „Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, in: Mertelsmann, Vom Hitler-Stalin-
Pakt bis zu Stalin Tod, 130-150 aldaar 128. 264
Aigi Rahi, „On the current state of research into Soviet and Nazi repressions in Estonia‟, geraadpleegd 4-5-
2010 op http://www.history.ee/register/doc/artikkel_1.html.
57
34.000.265
Voordat de Sovjet-Unie overging tot het rekruteren van soldaten gebruikte zij haar
enorme troepenaanwezigheid om de ontbinding van het Estse beroeps- en reservistenleger af
te dwingen.266
De ontwapening verliep ordelijk en een gering aantal wapens en kleine hoeveelheden
munitie werden achtergehouden.267
De meeste officieren werden met pensioen gestuurd, maar
zouden voor het vertrek van de Sovjetbezetters gearresteerd, gedeporteerd of geëxecuteerd
worden.268
Het reguliere Estse leger werd in de loop van 1940 en het voorjaar van 1941
geleidelijk aan ontbonden. Het merendeel van de 14.000 Estse soldaten werd overgeplaatst
naar het 22ste
legerkorps van de Sovjet-Unie.269
In de zomer van 1941 liepen 4.500 soldaten
van dit legerkorps vrijwillig over naar de Duitsers of werden door hen gevangen genomen. De
overige soldaten werden ondergebracht in arbeidsbataljons. Zij moesten veelal onder
verschrikkelijke omstandigheden dwangarbeid verrichten, maar sommige arbeidsbataljons
werden ook naar het front gestuurd.270
Van de 34.000 gemobiliseerde Esten stierven er
24.000, waarvan 10.000 aan het front. De overige soldaten vonden de dood tijdens transporten
naar Rusland of stierven vanwege erbarmelijke omstandigheden in dienst van
arbeidsbataljons.271
De mobilisatie van Esten door middel van dienstplicht was niet ingegeven door een
tekort aan rekruten of door een militaire noodzaak, maar was bedoeld om de Duitsers te
beroven van arbeidskrachten en soldaten. Nieuwe rekruten werden ingezet als dwangarbeiders
achter het front.272
De overgrote meerderheid van de gemobiliseerde soldaten werden tegen
hun wil gerekruteerd. Rekruten probeerden de dienstplicht te ontlopen door zich schuil te
houden, over te lopen of te vluchten uit de verzamelcentra voor transport naar Rusland. In
totaal kwamen er 45.000 Esten opdagen in rekruteringscentra. Ongeveer 10.000
265
Tiit Noormets, „Mobilisation into the Red Army in Estonia in 1941‟ in: Hiio, Estonia 1940-1945, 431-444
aldaar 441 en The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 38. 266
Raun, Estonia and the Estonians, 144-146. In juni 1941 breidde de Sovjet-Unie haar militaire aanwezigheid
in Estland uit van 25.000 soldaten naar 115.000 soldaten zie: Ibidem, Estonia and the Estonians, 144-146. 267
Laar, War in the woods, 9. 268
Ago Pajur, „Die Auflösung der estnischen Armee im Sommer 1940‟, Forschungungen zur Baltischen
Geschichte 3 (2008) 198-223 aldaar 204-207. 269
Meelis Maaripu en Peeter Kaasik, „Fate of the Estonia armed forces‟, in: Heiki Ahonen, Estonia‟s
occupations revisited account of an era, 9 en Hiio, „Ein Kurzer Überblick über Truppenverbände und
Kampfhandlungen 1939-1941‟, 73. 270
Maaripuu „Fate of the Estonia armed forces‟, 9-10 en Aigi Rahi-Tamm, „Deportation und Verfolgung in
Estland 1940-1953‟, in: Mertelsmann, Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod, 211-237 aldaar 212. 271
Rahi-Tamm, „Deportation und Verfolgung in Estland 1940-1953‟, 213. 272
Noormets, „Mobilisation into the Red Army in Estonia in 1941‟, 443.
58
dienstplichtigen vluchtten op het moment dat het voor hen duidelijk werd dat zij na
aanmelding geen kant meer op konden.273
Een dienstplichtontduiker riskeerde deportatie van zichzelf en zijn familie. Voor een
minderheid van de rekruten was haat tegenover Duitsers of persoonlijke overtuiging de
doorslaggevende reden om zich te melden.274
De Estse dienstplichtige soldaten
accommodeerden met de Sovjetbezetter omdat zij gedwongen werden om te vechten aan de
kant van de Sovjet-Unie. Gesteld kan worden dat de dienstplichtige soldaten actief verzet
boden tegen de Duitsers omdat zij, al dan niet gedwongen, tegen de Duitsers vochten.
§2.1.5 Het verzet van de destructiebataljons en communistische partizanen in
Estland
Nadat de Sovjetlegers zich hadden teruggetrokken bleven er groepen Sovjetsoldaten en lokale
Estse communisten achter in Estland. Zij hadden geen mogelijkheid gezien om te vluchten
naar de Sovjet-Unie en wilden zich niet overgeven, omdat zij hun lot dan niet zeker waren.
Vanuit de moerassen en bossen pleegde een aanzienlijk aantal van hen, die geen contact meer
had met de centrale leiding van de Sovjetlegers, aanslagen op de Duitse troepen.275
De meeste communistische partizanen die in Estland actief waren behoorden tot de
destructiebataljons. Deze eenheden waren gevormd om “saboteurs en verraders” van de Estse
Sovjetrepubliek op te sporen en moesten toezien op de uitvoering van het beleid van de
verschroeide aarde. In totaal werden ongeveer 6.000 Esten en niet-Esten geworven voor de
destructiebataljons. Een groot aantal van hen was gedwongen gerekruteerd.276
Door de destructiebataljons werd op grote schaal terreur toegepast. Huizen en dorpen
werden verbrand en 2.000 mensen werden door deze eenheden vermoord, omdat zij een
gevaar zouden vormden voor de Sovjet-Unie of verdacht werden van handelingen die door de
Sovjetbezetter als onwettig werden beschouwd. Een militair doel diende de terreur niet.277
De
destructiebataljons en andere communistische partizanen vonden in Estland vanwege hun
misdragingen en het gebrek aan sympathie voor de Sovjet-Unie geen steun bij de lokale
bevolking.278
273
Ibidem, 442-444. 274
Noormets, „Mobilisation into the Red Army in Estonia in 1941‟, 440. 275
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 37 en Hans-Heinrich Wilhelm, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des
SD 1941/42 (Frankfurt 1996) 262 en 218. 276
Raun, Estonia and the Estonians, 155 en Indrek Paavle en Peeter Kaasik, „Destruction battalions in Estonia
1941‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 469-495 aldaar 480-483 en 486 en Estonia‟s occupations revisited account
of an era (Tallinn 2005). 30-31. 277
Paavle en Peeter Kaasik, „Destruction battalions in Estonia 1941‟, in 482-483, 486 en Laar, War in the woods,
10. 278
Wilhelm, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42, 265.
59
In totaal had de Duitse eenheid die verantwoordelijk was voor het uitschakelen van
communisten en Joden in de Baltische staten, Einsatzkommando 1A, zich voorgenomen om
14.500 communisten gevangen te nemen en ongeveer 1.000 communisten dood te schieten.
Tot eind 1942 had Einsatzgruppe A, volgens eigen rapportage, 4.070 communisten, 400
partizanen en 30 politieke vijanden en criminelen doodgeschoten. In januari 1942 werd het
communistische verzet door Einsatzgruppe A als gebroken beschouwd, maar het verzet laaide
enkele maanden later weer op.279
Laar benadrukt dat de destructiebataljons werden opgericht door de NKVD en
voornamelijk collaborateurs en criminelen aantrokken.280
Aanvankelijk werden alleen leden
van de Communistische Partij en Sovjetimmigranten toegelaten tot de destructiebataljons,
maar na verloop van tijd werden mensen gedwongen om te dienen in de bataljons. Het
personeel van de destructiebataljons bestond voornamelijk uit Esten. In totaal stierven er
ongeveer 1.500 Estse burgers in dienst van destructiebataljons.281
Het meeste personeel van
de destructiebataljons accommodeerde met de Sovjet-Unie, maar een deel collaboreerde uit
idealisme, omdat het de bezetter wilde helpen met het onderdrukken van al het verzet tegen de
Sovjet-Unie.
§2.1.6 Verzet tegen de Sovjet-Unie en accommodatie met de Duitsers
Communisten, Joden, zigeuners en „antisocialen‟ hadden veel te vrezen van de nieuwe
machthebbers, maar voor het overgrote deel van de Esten was de komst van de Duitsers een
opluchting. Zij hoefden niet langer te vrezen voor hun leven en hadden zelfs hoop op herstel
van de soevereiniteit van Estland. Op zijn minst zou er een grootscheepse afrekening met
communistische collaborateurs plaatsvinden. Een snoeiharde aanpak van communisten
waarbij executies niet werden geschroomd, werd door veel Esten acceptabel gevonden.282
In Estland vond vrijwel geen actief of passief verzet plaats tegen de Duitsers. Er
vonden geen aanslagen plaats op Duitse hoogwaardigheidsbekleders, productiequota werden
gehaald en de meest uitgesproken tegenstanders van het Estse zelfbestuur, richtten hun pijlen
279
Ibidem, 216-217. 280
Laar, War in the Woods,10. 281
Toomas Hiio en Peeter Kaasik, „An overview of Estonian Units in the Red Army and the Actions of the
Destroyer Battalions of the NKVD‟, in: Heiki Ahonen, e.d., Estonia‟s occupations revisited account of an era
(Tallinn 2005) 29-33 aldaar 30 en Paavle en Peeter Kaasik, „Destruction battalions in Estonia 1941‟, 487. 282
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur) en Ruth Bettina Birn,
„Collaboration with Nazi Germany in Eastern Europe: the Case of the Estonian Security Police‟, Contemporary
European History 10 (2001) 181-198 aldaar 93.
60
op de Esten die collaboreerden met de Duitsers en niet op de Duitse autoriteiten.283
Verzet
tegen de Duitsers werd door de bevolking niet wenselijk geacht.
Estland had vóór de Duitse invasie zijn soevereiniteit verloren aan de Sovjet-Unie.284
In de ogen van veel Esten werd er daarom niet gecollaboreerd met de Duitsers, maar verzet
geboden „tegen‟ de Sovjet-Unie in samenwerking „met‟ de Duitsers. De Esten die vrijwillig
toetraden tot de Omakaitse in 1941 pleegden actief verzet tegen de Sovjet-Unie, zij gebruikten
immers geweld en ondermijnden direct de doelen van de Sovjetbezetter, maar collaboreerden
tegelijkertijd ook met de Duitse bezetters. Zij collaboreerden omdat hun eigen belang, het
verdrijven van de Sovjets en wraak nemen op communistische collaborateurs, bereikt kon
worden door met de Duitsers samen te werken.
De meeste Esten die „verzet‟ boden tegen de Duitsers, accommodeerden met de
Sovjets. Zij waren in tegenstelling tot de Omakaitse gedwongen om te vechten aan de kant
van de Sovjets. Weigering kon executie betekenen voor de persoon in kwestie en zijn familie.
Toch hebben ruim 10.000 geprobeerd Russische dienstplicht te ontlopen en zijn 4.500 Esten
overgelopen. Zij pleegden actief verzet tegen de Sovjets omdat desertie zware represailles tot
gevolgen kon hebben. De meeste leden van destructiebataljons, die achteraf zijn afgeschilderd
als fanatieke communisten, criminelen en collaborateurs, waren mensen die geen keuze
hadden en noodgedwongen accommodeerden.
283
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust ,76-77. 284
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). Olaf Mertelsmann merkte op
dat de term „collaboratie‟ vóór de oorlog niet de negatieve bijklank had die het na de oorlog kreeg. Voorheen
betekende de term collaboratie samenwerking met de vijand. Met betrekking tot Estland is het de vraag wie de
vijand was. De Sovjet-Unie, Nazi-Duitsland of beide staten?
61
§2.2 Esten in Duitse militaire dienst
“We hadden een slagzin in die dagen: hier dood of in Siberië.”285
§2.2.1 De Omakaitse
De bewapening van de lokale bevolking in de Baltische regio werd aanvankelijk door Adolf
Hitler niet wenselijk geacht. Als de Duitsers eenmaal samen met de Esten zouden strijden,
zouden de Duitse autoriteiten niet meer volledig de vrije hand hebben in het bezette gebied.
Het was volgens Hitler onverstandig om onderworpen volken in het oosten te bewapenen. In
het verleden waren immers alle herenvolken ten onder gegaan nadat zij onderworpen volken
wapens hadden gegeven.286
In november 1941 gaf Hitler toch toestemming voor de oprichting van lokale
vrijwillige (para)militaire eenheden. Deze ommezwaai is te verklaren vanwege de moeizaam
verlopende strijd in Rusland en vooral de weinig succesvolle belegering van Leningrad.287
Door de lokale Estse bevolking het gebied achter het front veilig te laten stellen, kwamen er
meer Duitse soldaten beschikbaar op plekken waar zij het hardst nodig waren.288
Al tijdens de Duitse opmars door Estland organiseerden lokale Esten zich in
Omakaitse-eenheden die de Duitsers voornamelijk hielpen in hun strijd tegen lokale
sovjetpartizanen en met de uitvoering van politietaken. In september 1941 werden de lokale
politie- en Omakaitse-eenheden ondergeschikt gemaakt aan het Estse zelfbestuur, maar in de
praktijk behielden de Duitse autoriteiten nog steeds de leiding.289
Sinds juli 1941, twee
maanden voor de goedkeuring uit Berlijn had de Wehrmacht al nauw samengewerkt met de
Omakaitse. Voor het einde van het jaar 1941 groeide het aantal Omakaitse-vrijwilligers tot
ruim 40.000.290
De voornaamste taken van de Omakaitse behelsden het helpen bij de uitvoering van
politietaken en de opsporing van sovjetpartizanen. Duizenden Omakaitse-leden zagen iedere
dag toe op het transport van goederen en mensen, op de communicatielijnen of bewaakten
gevangenissen en fabrieken.291
285
When giants fought in Estonia‟, 9 mei 2007, geraadpleegd op 7-7-2010,
http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/6637895.stm. Zie ook: noot 1. 286
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 34-36. 287
Aivar Niglas en Toomas Hiio, „Estonian defence battalions/police battalions in the German armed forces‟, in:
Hiio, Estonia 1940-1945, 825-867 aldaar 865. 288
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 289
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 34-36. Hiio, „Combat in Estonia in 1944‟, 827-829 en Kuusik, „Die Deutsche
Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, 130-131. 290
Kuusik, „Estonian Omakaitse 1941-1944‟, 800. 291
Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 204.
62
In het najaar van 1943 werden alle mannen tussen de zeventien en vijfenveertig
verplicht om te dienen in de Omakaitse. In januari 1944 werd dienst in de Omakaitse verplicht
voor iedereen tussen de zeventien en zestig.292
De meeste Omakaitse-eenheden kregen in
augustus 1944 het bevel om zich klaar te maken voor de oorlog en werden vervolgens meestal
in gebieden waar de strijd minder intensief was, ingezet. De Omakaitse-eenheden konden zich
niet meten met professionele legereenheden, omdat zij vaak bestonden uit oudere mannen en
mannen die waren afgekeurd voor dienst in reguliere militaire eenheden. De training van de
manschappen was gebrekkig en niet alle Omakaitse beschikten over voldoende munitie en
wapens.293
Aanvankelijk meldden 40.000 Esten zich vrijwillig bij Omakaitse-eenheden. Zij
collaboreerden met de Duitsers, aangezien zij niet onder dwang toetraden tot deze nationale
militieorganisatie. Er is echter ook wat voor te zeggen dat zij geen keuze hadden omdat zij
zich moesten verdedigen tegen de terreur van destructiebataljons. De mate van
communistische terreur verschilde echter per regio. Voor de meeste vrijwilligers vormden
deze terreur geen directe levensbedreiging en daarom was aanmelding bij de Omakaitse tot
het najaar van 1943 geen vorm van accommodatie. In het najaar van 1943 werd dienst in de
Omakaitse verplicht en daarom waren de personen die toen dienst deden niet langer
collaborateurs, omdat zij immers dienst moesten doen of zij wilden of niet.
§2.2.2 Schutzmannschaften294
Naast de samenwerking met de Omakaitse-milities probeerden de Duitse bezetters ook Esten
te werven voor eenheden die zich richtten op het uitschakelen van destructiebataljons. De
Schutzmannschaften zouden aanvankelijk alleen achter de Duitse linies actief zijn. Doordat de
weerstand van destructiebataljons sterker was dan verwacht, en destructiebataljons zich schuil
hielden achter de Sovjetlinies, werden Schutzmannschaften gedwongen om op het
grondgebied van de Sovjet-Unie te opereren.295
292
Kuusik, „Estonian Omakaise 1941-1944‟, 800-801. Mannen die volgens de mobilisatie werden opgeroepen
voor reguliere militaire dienst waren uitgezonderd van dienstplicht in de Omakaitse. Hierover meer in paragraaf
2.2.6. 293
Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur) en Toomas Hiio, Aivar Niglas,
Peeter Kaasik, „Units of Estonians in the German Armed Forces During World War II‟, in Heiki Ahonen, e.d.,
Estonia‟s occupations revisited account of an era (Tallinn 2005) 60-77 aldaar 62. 294
In november 1941 gaf Himmler, Reichsführer-SS en de hoogste gezaghebbende van de Duitse politie aan dat
lokale hulpeenheden in Estland aangeduid dienden te worden met de benaming Shutzmannschaften. Zie: Niglas,
„Estonian defence battalions/police battalions in the German armed forces‟, 829. 295
Toomas Hiio, „Estonian security groups and eastern battalions in German army in 1941-1944‟, in: Hiio,
Estonia 1940-1945, 807-825 aldaar 807 en Niglas, „Estonian defence battalions/police battalions in the German
armed forces‟, 830-833 en 838.
63
De Schutzmannschaften kregen in tegenstelling tot de meeste Omakaitse-eenheden
loon en werden beter getraind en bewapend. Schutzmannschaften werden niet alleen in
Estland ingezet, maar streden ook aan het front, bijvoorbeeld in Leningrad.296
In totaal waren
er gedurende de oorlog in Estland 9.500 Esten in dienst van de Schutzmannschaften. Hiervan
waren ongeveer 2.500 onderdeel van de Estse Sicherheitsdienst. Bijna al het personeel van de
Schutzmannschaften werd geworven uit het personeelsbestand van de Omakaitse.297
Aanmelding voor de Schutzmannschaften was vrijwillig, maar vanaf september 1942
kon het personeel van de Schutzmannschaften zijn dienstverband niet beëindigen, omdat zij
vanaf dat moment in dienst moesten blijven. Iedereen die diende in een Schutzmannschaft,
was verplicht een document te ondertekenen waarin stond dat hij „vrijwillig‟ dienst deed in
een eenheid die opgericht was tijdens een noodtoestand. Hij moest tevens, totdat het Estse
„zelfbestuur‟ in december 1941 in werking trad, verklaren dat hij de Führer van Duitsland
Adolf Hitler en andere superieuren trouw zou gehoorzamen.298
§2.2.3 Waffen-SS: Het Estse Legioen
Al in de herfst van 1941 was er vanuit de SS interesse voor het samenstellen van Baltische
militaire eenheden, maar in Berlijn werd besloten om in Estland alleen de vorming van
Schutzmannschaften toe te staan. In augustus 1942 werd er na expliciete toestemming uit
Duitsland, overgegaan tot de vorming van een Estse SS-eenheid. Ondanks intensieve
propaganda, die verkondigde dat het voortbestaan van Europa op het spel stond en het daarom
de plicht was van iedere Est om te strijden tegen het bolsjewisme, was het aantal
aanmeldingen voor het Estse Legioen gering.299
Twee oorzaken liggen hier volgens Alvin Isberg, auteur van Zu den Bedingungen des
Befreiers, Kollaboration und freiheitsstreben in dem von Deutschland besezten Estland 1941-
1944 aan ten grondslag. Ten eerste wilden Esten strijden in eenheden die bestonden uit Esten
en onder Estse leiding zouden staan. Het Estse Legioen zou echter onder Duitse leiding
komen te staan. Ten tweede wilde men het eigen Estse grondgebied verdedigen. Het was niet
duidelijk of het Estse Legioen alleen in Estland ingezet zou worden of ook daarbuiten. Ook
296
Indrek Paavle, „Soviet Investigations concerning the activities of Estonian defence battalions and police
battalions of the German armed forces in 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 877-884 aldaar 883. 297
Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der
deutschen Besatzungspolitik, 228 en Ruth Bettina Birn, Die Sicherheitspolizei in Estland 1941-1944: Eine Studie
zur Kollaboration im Osten (Palderborn 2006) 389. 298
Hiio, „Estonian security groups and eastern battalions in German army in 1941-1944‟, 831-832. 299
Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der
deutschen Besatzungspolitik , 229. De Estse militaire SS-eenheid veranderde meerdere keren van naam. In 1943
kreeg de eenheid de naam Ests Legioen. In dit schrijven zal gekozen worden voor de term Ests Legioen om Estse
SS-eenheden aan te duiden.
64
moesten alle rekruten van het Estse Legioen trouw zweren aan Hitler.300
Weinig Esten hadden
zich de nazi-ideologie eigen gemaakt of wilden zich deze eigen maken. Esten wilden niet in
Duits dienstverband vechten zolang Duitsland de onafhankelijkheid van Estland niet
erkende.301
Toomas Hiio en Peeter Kaasik geven in het artikel Estonian Units in the Waffen-SS,
een aanvullend argument voor het geringe aantal aanmeldingen. De eisen waaraan rekruten
moesten voldoen waren aanvankelijk streng waardoor vele potentiële rekruten werden
afgewezen. Pas in 1943 werden de toelatingseisen voor de Waffen SS versoepeld.302
In de eerste maand van het bestaan van de SS-eenheid meldden zich 500 Esten aan
waarvan de helft eerder in Schutzmannschaften had gediend. Aangezien het aantal
vrijwilligers tegenviel werden Schutzmannschaften zonder dat zij daar inspraak in hadden
overgeplaatst naar het Estse Legioen. Desondanks waren er in het voorjaar van 1943 in totaal
slechts 1.280 Estse Waffen-SS-ers.303
§2.2.4 Werken voor de Duitsers
Naast militairen probeerden de Duitsers in Estland arbeidskrachten te werven. Eind 1942
werd duidelijk dat Duitsland de oorlog tegen de Sovjet-Unie niet spoedig zou winnen en
daarom werd in december 1942 het besluit genomen om over te gaan tot totale mobilisering.
Ook de hulp van de lokale bevolking moest aangewend worden om de overwinning te
behalen.304
Myllyniemi geeft in zijn monografie Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-
1944 een schatting van het aantal Esten dat in Duitsland tewerkgesteld werd. Aangezien de
Duitse autoriteiten geen aparte lijsten bijhielden van Esten, maar hen samen met Letten
rubriceerden komt hij aan de hand van archiefonderzoek op een getal van 30.000 in Duitsland
tewerkgestelde Esten en Letten.305
300
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 90-91 en 73-75. 301
Raun, Estonia and the Estonians, 158. 302
Toomas Hiio en Peeter Kaasik, „Estonian units in the Waffen SS‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 927-968
aldaar 931. 303
Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der
deutschen Besatzungspolitik, 229. 304
Seppo, Myllyniemi, „Die Deutsche Besatzung Estlands nach der sowjetischen Annexion und ihre Auswirkung
auf die deutsch-estnischen Beziehungen‟, in: Boris Meissner, Dietrich A. Loeber en Cornelius Hasselblatt, e.d.,
Die Deutsche Volksgruppe in Estland: während der Zwischenkriegszeit und aktuelle Fragen des deutsch-
estnischen Verhältnisses 203-217 aldaar 211-212 en Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-
1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der deutschen Besatzungspolitik, 196-197. 305
Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der
deutschen Besatzungspolitik, 239-240.
65
In The White Book worden echter afwijkende cijfers genoemd. Enerzijds wordt in The
White Book een schatting gemaakt van het aantal Esten dat in werkkampen werkte. In een
overzichtstabel wordt een getal van 800 Esten genoemd die in arbeidsdienst waren. Uit de
lopende tekst van het rapport is af te leiden dat dit in Duitsland tewerkgestelde Esten betreft.
Tevens waren er volgens de gegevens in The White Book 4.000 Esten in Estland
tewerkgesteld.306
In het rapport wordt ook verwezen naar getallen uit Baltic years of
dependence 1940-1990, geschreven door Romuald J. Misuanas en Rein Taagepera, waarin het
aantal tewerkgestelde Esten in Duitsland tot en met 1944 op 15.000 wordt geschat.307
§2.2.5 Mobilisatie onder het mom van de arbeidsdienst
Vanaf maart 1943 werden alle mannen tussen de vijftien en vijfenzestig en alle vrouwen
tussen de vijftien en vijfenveertig opgeroepen zich te melden voor de arbeidsdienst. Al vanaf
1941 werden Esten geworven voor werk in dienst van de Duitsers, maar pas in het voorjaar
van 1943 werd er gedreigd met arrestaties. Isberg noemt de monstering van arbeidskrachten
vanaf 1943 terecht een dekmantel voor het rekruteren van soldaten. Mannen die vanwege hun
leeftijd in begin 1943 dienstplichtig werden om in het Duitse leger te dienen kregen drie
weinig aantrekkelijke opties voorgelegd. Men kon werken in de oorlogsindustrie, toetreden tot
een hulpdienst van de Wehrmacht of zich melden voor het Estse Legioen.308
Voor werken in
de oorlogsindustrie koos bijna niemand, omdat het slavenwerk betrof dat voornamelijk door
Sovjetkrijgsgevangenen werd gedaan.309
Aanmelding bij de Estse Waffen-SS-eenheid werd gepropageerd en de
werkzaamheden van het Estse Legioen werden vaak rooskleurig voorgesteld. In de periode
maart tot en met augustus 1943 werden er 5.300 mannen geworven om dienst te doen in het
Estse Legioen.310
Tevens meldden 6.800 Esten zich aan als „Hilfswilliger‟ van de
Wehrmacht.311
Zij zouden ingezet worden om de verliezen in de Schutzmannschaften op te
vangen, de oorlogsindustrie draaiende te houden of voor allerhande taken worden ingezet.312
306
The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991,
29 en 38 307
The White Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991, 27. In de tekst
van The White Book wordt verwezen naar: Romuald J. Misiunas en Rein Taagepera, Years of dependence 1940-
1990 (Tallinn 1997) 329. Helaas wordt in „The White Book‟ niet uitgelegd waarom de eigen cijfers afwijken van
de cijfers die Misiunas en Taagepera noemen. 308
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 89, de naam die de Estse Waffen SS-eenheid vanaf 1943 kreeg 309
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 247-250. In de olie-industrie werden ook
krijgsgevangenen en Joden aan het werk gesteld. Zie: Ibidem. 310
Raun, Estonia and the Estonians, 158-159. 311
Raun, Estonia and the Estonians, 159. 312
Toomas Hiio en Peeter Kaasik, „Estonian units in the Waffen SS‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 937.
66
In oktober en november van hetzelfde jaar werd de dienstplichtige leeftijd verhoogd en
meldden zich 5.500 Esten, waarvan er ongeveer 3.300 bij het Estse Legioen verschenen. Deze
dienstplichtigen hadden niet de optie om Hilfswilliger te worden. De opkomst van de
opgeroepen dienstplichtigen gedurende 1943 was hoog, vijfentachtig procent van de
opgeroepen rekruten meldden zich in Estland en Letland.313
Myllyniemi schat het aantal Esten
dat in januari 1944 “onder de wapenen” was op 14.000.314
Het exacte aantal Esten in militaire
eenheden is moeilijk vast te stellen omdat er niet altijd een duidelijk onderscheid is gemaakt
tussen militaire eenheden en eenheden die zich bezighielden met bewaking en politietaken.
Een groot aantal eenheden veranderde meerdere malen van naam en kregen andere taken.
De Esten die gehoor gaven aan de mobilisatie in de periode van maart 1943 tot het
einde van de oorlog accommodeerden met de Duitsers. Zij waren gedwongen tot de
dienstplicht en konden arrestaties en zware straffen verwachten als zij geen gehoor gaven aan
de oproep van de Duitse autoriteiten.
§2.2.6 De mobilisatie van 1944
In januari 1944 trokken de troepen van de Sovjet-Unie de Estse grens over en de stad Narva
kwam daarbij bijna geheel in handen van de Sovjet-Unie.315
Om het tij te keren werden alle
mannen, die tussen 1904 en 1923 geboren waren, opgeroepen voor dienstplicht in het Duitse
leger.316
De mobilisatie was een enorm succes, maar liefst 38.000 mannen meldden zich. Het
aantal nieuwe rekruten overtrof de verwachtingen van de Duitse autoriteiten en het Estse
zelfbestuur. De enorme opkomst was in grote mate te danken aan de president van de
soevereine staat Estland, Jüri Uluots.317
In februari 1944 deed Uluots via de radio een oproep aan de Estse bevolking om zich
te melden voor militaire dienst. In zijn oproep verwees hij naar de situatie waarin Estland zich
staatsrechtelijk bevond. “De mobilisatie moet nu georganiseerd worden; over de relatie tussen
Estland en Duitsland kan op een later tijdstip worden besloten. We hebben de militaire kracht
nu nodig. Als de communisten ons land veroveren en ons land overwinnen, is alles
verloren”.318
313
Myllyniemi, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum nationalsozialistischen Inhalt der
deutschen Besatzungspolitik, 233 en 253. 314
Ibidem, 255. 315
Argo Kuusik, „Estonian Omakaitse 1941-1944‟, 801. 316
Hiio, „Units of Estonians in the German Armed Forces During World War II‟, in Heiki Ahonen, e.d.,
Estonia‟s occupations revisited account of an era , 55. 317
Raun, Estonia and the Estonians, 259. 318
Hendrik Ilves, „President of the Republic at the reburial of the remains of Jüri Uluots in Kirbla‟,,
geraadpleegd via www.president.ee/print.me.php?gid-117840 op 2-7-2010.
67
In het artikel Estonia today: 22 september 1944: From one occupation to another, dat
te vinden is op de website van het Estse Ministerie van Buitenlandse Zaken is te lezen dat:
“tot wel 70.000 Esten gedwongen werden gerekruteerd voor [Duitse] militaire en
paramilitaire eenheden”.319
Er wordt onvermeld gelaten dat de Estse staat, vertegenwoordigd
door Uluots en het Estse Comité, hierbij een rol heeft gespeeld.320
In tegenstelling tot wat Uluots werd beloofd, werden niet alle gerekruteerde
manschappen in 1944 ingezet op het Estse grondgebied of allemaal van een wapen voorzien.
Voor het niet nakomen van deze beloften zijn twee redenen te geven. Ten eerste was de
mobilisatie een groter succes dan verwacht. Ten tweede waren de Duitsers bang dat er een
onafhankelijk Ests leger zou ontstaan, dat eisen kon stellen. Het is onduidelijk in hoeverre de
Duitsers in staat waren om alle Esten van wapens te voorzien. In afwachting van verdere
orders zaten duizenden Esten zonder voedsel, munitie en wapens in militaire kazernes.321
De nieuwe rekruten traden toe tot reserveregimenten, grensregimenten en de Waffen-
SS.322
Ook 2.000 Esten in het Finse leger hadden gediend, werden onderdeel van de Waffen-
SS. Om te voorkomen dat de patriottische ideeën van de “Finse jongens” zich snel
verspreidden en hun goede organisatie een gevaar zou vormen voor het Duitse gezag, werden
zij over een groot aantal Estse SS-eenheden verdeeld.323
Uluots en het Ests Nationaal Comité hoopten in de chaos van de strijdende partijen de
onafhankelijkheid van Estland te kunnen herstellen. Een Duitse overwinning en strijd aan het
front in Rusland kwamen tot 1944 niet overeen met de belangen van de Esten. Een Duitse
zege zou immers betekenen dat de Duitsers met Estland konden doen wat zij wilden.324
Toen
de overwinning van de Sovjet-Unie zich bijna aandeed was directe militaire samenwerking
aan het front met de Duitsers in het belang van de Esten. Indien de Duitsers werden verslagen
kwamen de Sovjets terug en werd de rode terreur hervat. Vertrouwen in de militaire kracht
319
„From one occupation to another‟, http://www.vm.ee/?q=en/node/5723. 320
„Estonia Today, 22 september 1944: From one occupation to another‟. 321
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 114-115 en 119. 322
Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und Freiheitsstreben in dem von Deutschland
besetzten Estland 1941-1944, 119 en Uustalu, For freedom only, the story of Estonian volunteers in the Finnish
wars of 1940-1944, 73-75. 323
Evald Uustalu, For freedom only, the story of Estonian volunteers in the Finnish wars of 1940-1944 (Toronto
1977) 73-75. 324
Seppo Myllyniemi, „Die Deutsche Besatzung Estlands nach der sowjetischen Annexion und ihre Auswirkung
auf die deutsch-estnischen Beziehungen‟, in: Boris Meissner, Dietrich A. Loeber en Cornelius Hasselblatt, e.d.,
Die Deutsche Volksgruppe in Estland: während der Zwischenkriegszeit und aktuelle Fragen des deutsch-
estnischen Verhältnisses 203-217 aldaar 215-216.
68
van de Duitse bezetters en de hoop op meer soevereiniteit na de oorlog was een beter
vooruitzicht dan een zekere terugkeer naar de situatie van het voorjaar van 1941.325
De Esten die zich meldden voor militaire dienst in 1944 accommodeerden met de
Duitsers. De rekruten deden wat hun werd opgedragen door hun eigen president, namelijk
zichzelf aanmelden bij het Duitse leger om het Estse grondgebied te verdedigen tegen de
Sovjet-Unie. In andere omstandigheden hadden zij ook gehoor moeten geven aan een oproep
van hun president om dienst te doen in het leger. Ontduiking van de dienstplicht had tot zware
represailles kunnen leiden.
Uluots collaboreerde op het moment dat hij zijn radiotoespraak gaf, omdat hij er
bewust voor koos samen te werken met de Duitse bezetter. Hij zag geen andere manier om de
legers van de Sovjet-Unie af te houden en voelde zich gedwongen zijn besluit te nemen, maar
hij had ook kunnen beslissen niets te doen.
325
President of the Republic at the reburial of the remains of Jüri Uluots in Kirbla, 2-9-2008, geraadpleegd via
www.president.ee/print.me.php?gid-117840.
69
§2.3 De vervolging van Joden en andere “vijanden” van het
bezettingsregime
“De vrijlating van voormalige communisten uit de gevangenissen nadat zij hun straf hebben
uitgezeten heeft over het algemeen voor irritatie gezorgd. De bevolking vindt tevens de
bestraffing van communisten te mild.”326
§2.3.1 Estland ‘judenfrei’
In Estland woonden in het begin van 1939 ongeveer 4.500 Joden. Zij vormden 0.4% van de
bevolking en waren een van de kleinere bevolkingsgroepen.327
De Esten waren de grootste
bevolkingsgroep en vormden 88,8% van de bevolking gevolgd door de Russen met 8.8%.328
Ruim 2.000 Joden, vluchtten naar Rusland of werden door de Sovjetautoriteiten
geëvacueerd.329
Ook werden 440 van de 4.500 voor de oorlog in Estland woonachtige Joden
tijdens de eerste Sovjetbezetting gearresteerd. Net als veel andere Estse burgers werden zij
gedeporteerd en gedwongen tewerkgesteld in kampen in Rusland.330
Het merendeel van de
gearresteerde Joden overleefde de oorlog niet.
Op het moment dat de Duitsers de macht overnamen in Estland leefden er 1.000 Joden
in Estland.331
De meeste van hen hadden doelbewust de keuze gemaakt te blijven, omdat zij
de oprukkende Duitse legers minder vreesden dan de vertrekkende Sovjetbezetters.332
Minder
dan een half jaar na de aanvang van de Duitse bezetting waren vrijwel alle Joden gedood en
werd Estland „judenfrei‟ verklaard.333
In Estland vonden naast de Estse Joden een aanzienlijk, maar niet precies na te gaan
aantal buitenlandse Joden hun dood. In de conclusie van Estonia 1940-1945 wordt het aantal
vermoorde Joden in twee concentratiekampen in Estland geschat op 5.000.334
Volgens Argo
Kuusik auteur van Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944 zijn er 7.000 van
326
Argo Kuusik, „Public sentiments during the period of German occupation‟, in Hiio, Estonia 1940-1945, 613-
637 aldaar 623. 327
Dov Levin, „Estonian Jews in the U.S.S.R. (1941-1945)‟, Yad Vashem Studies; Reprint XI (1967) 273-297
aldaar 273. 328
Kuusik, „Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, 139 en Meelis Maripuu, „Kollaboration un
Widerstand in Estland 1940-1944‟, in: David Gaunt, e.d., Collaboration and resistance during the Holocaust:
Belarus, Estonia, Latvia Lithuania (Bern 2004) 403-419 aldaar 405. 329
Hiio, Estonia 1940-1945, XIII. 330
Anton Weiss-Wendt, „The Soviet occupation of Estonia in 1940-41 and the Jews‟, Holocaust and Genocide
Studies 12 (1998) 308-325 aldaar 317 en 320. 331
Mälksoo, Soviet genocide? Communist mass deportations in the Baltic states and international law‟, 763 en
Weiss-Wendt, „The Soviet occupation of Estonia in 1940-41 and the Jews‟, Holocaust and Genocide Studies 12
(1998) 317. 332 Interview met Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 333
Wannsee Protocol January 20, 1942, vertaling uit het Duits geraapdleegd via „http://prorev.com/wannsee.htm
op 6-5-2010. 334
Hiio, Estonia 1940-1945, XVIII.
70
de 12.000 in Estland verblijvende buitenlandse Joden geëxecuteerd.335
Anton Weiss-Wendt,
auteur Murder without hatred: Estonians and the Holocaust schat het aantal buitenlandse
Joodse slachtoffers in Estland op 7.651.336
Een onbekend aantal Joden stierf in Estland
vanwege de erbarmelijke omstandigheden in de kampen.337
§2.3.2 De positie van Joden in Estland tot de Duitse machtsovername
Tot aan de machtsovername van Estland door de Sovjet-Unie waren er vrijwel geen Joden
actief in het overheidsapparaat. Volgens Dov Levin, auteur van Estonian Jews in the U.S.S.R.
(1941-1945) waren er vóór de Tweede Wereldoorlog geen Joden in overheidsdienst en waren
er enkele Joodse officieren in het Estse leger.338
Weiss-Wendt is van mening dat Joden
systematisch werden uitgesloten van overheidsfuncties.339
Er zijn echter geen documenten
bekend waarin bewijs is te vinden voor een officiële richtlijn om Joden uit te sluiten van
overheidsfuncties.340
Joden bekleedden geen overheidsfuncties en waren politiek niet actief, maar hadden
net als andere minderheiden recht op culturele autonomie en maakten hier volop gebruik
van.341
Zij konden ondermeer hun eigen sociale- en onderwijsinstellingen beheren en
onderwijs geven in de taal die zij wenselijk vonden. Zodoende hadden zij de mogelijkheid
hun cultuur uit te dragen.342
Volgens Levin werden Estse Joden in de jaren dertig van de twintigste eeuw
geconfronteerd met toenemend antisemitisme.343
Meelis Maripuu, auteur van Kollaboration
und Widerstand in Estland 1940-1944 wijst dit echter van hand. Ondanks het toegenomen
nationalistisch denken in de jaren dertig van de twintigste eeuw was er in Estland geen sprake
van antisemitisme.344
Paavle steunt deze visie. Joden waren volgens hem “gerespecteerde
335
Kuusik, „Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, 150. 336
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 351. 337
SS-Sturmbahnführer Franz Freiherr von Knappe, Wener bericht over een aantal van 1.513 gevangen dat
tussen oktober 1943 en eind juni 1944 omkwam in concentratiekamp Vaivara. Waarschijnlijk worden echter niet
alle doden hierbij meegerekend. Een groot aantal zieke en zwakke gevangen werd naar kampen buiten Estland
gedeporteerd. Zie: Riho Västrik en Meelis Maripuu, „Vaivara concentration camp in 1943-1944‟ in: Hiio,
Estonia 1940-1945, 719-738 aldaar 722 en 727. 338
Levin, „Estonian Jews in the U.S.S.R. (1941-1945)‟, 273-274. 339
Weiss-Wendt, „The Soviet occupation of Estonia in 1940-41 and the Jews‟, 308-310 en Maripuu,
„Kollaboration un Widerstand in Estland 1940-1944‟, in: David Gaunt, e.d., Collaboration and resistance during
the Holocaust: Belarus, Estonia Latvia, Lithuania (Bern 2004) 403-419 aldaar 406. 340
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 406. 341
Levin, „Estonian Jews in the U.S.S.R. (1941-1945)‟, 274. 342
„The Cultural Autonomy of Ethnic Minorities in Estonia‟, geraadpleegd via
http://www.einst.ee/factsheets/factsheets_uus_kuju/the_cultural_autonomy_of_ethnic_minorities_in_estonia.htm
op 26-5-2010. 343
Levin, „Estonian Jews in the U.S.S.R. (1941-1945)‟, 274. 344
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 405-406 en 409.
71
leden van de samenleving” en bekleedden vooraanstaande beroepen zoals advocaat en
dokter.345
Gedurende de eerste Sovjetbezetting keerde de publieke opinie zich sterk tegen de
Joodse gemeenschap. Voor het eerst kregen Joden de mogelijkheid om overheidsfuncties te
bekleden en hierdoor werden zij door grote delen van de samenleving gezien als bondgenoten
van de communisten.346
Echter, Joden speelden geen belangrijke rol in de Communistische
Partij in Estland.347
Ondanks het toegenomen wantrouwen tegen de Joden in Estland vond er geen
spontaan geweld tegen Joden plaats toen de Duitsers aan de winnende hand waren. Volgens
het hoofd van Einsatzgruppe A was er in Estland geen voedingsbodem voor het plaatsvinden
van pogroms.348
§2.3.3 ‘Estse Unie van Veteranen van de Onafhankelijkheidsoorlog’
In het interbellum vonden fascistische denkbeelden, net als in andere delen van Europa een
gewillig gehoor. De fascistische beweging „Eesti Vabadussõjalaste Keskliit‟ (EVK), vrij
vertaalt: „Estse Unie van Veteranen van de Onafhankelijkheidsoorlog‟, wist in 1933 een
grondwetswijziging door het parlement te loodsen die de creatie van een presidentschap met
sterke uitvoerende macht mogelijk maakte.349
De EVK presenteerde zich als een antimarxistische beweging die een eind wilde
maken aan het in hun ogen failliete democratische systeem. De beweging was nationalistisch,
maar in de praktijk slechts in geringe mate racistisch en antisemitisch. Het nationalisme van
de Estse fascisten was niet raciaal exclusief, maar vooral gericht op het tot een hoger plan
brengen van de Estse natie zonder gebruik te maken van de raciale ideologie die het nazisme
eigen was.350
In januari 1934 boekte de EVK grote winst in de parlementaire verkiezingen en het
leek er op dat hun presidentskandidaat later in het jaar tot president verkozen zou worden. De
zittende premier Konstatin Päts verhinderde echter een landelijke politieke overwinning van
345
Interview met Indrek Paavle, 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur). 346
Weiss-Wendt, „The Soviet occupation of Estonia in 1940-41 and the Jews‟ 314-319. 347
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 407-408, Weiss-Wendt, „The Soviet
occupation of Estonia in 1940-41 and the Jews‟ 315. 348
Wilhelm, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42, Die Einsatzgruppe A der
Sicherheitspolizei und des SD 1941/42 206 en Isberg, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und
freiheitsstreben in dem von Deutschland besetzten Estland 1941-1944, 40. Wel waren Estse burgers nauw
betrokken bij de opsporing van Joden in Estland. Hierover meer in paragraaf 2.3.5 en 2.3.6. 349
Stanley V. Vardys, „The rise of authoritarian rule in the Baltic States‟, in V. Stanley Vardys en Romuald J.
Misiunas, The Baltic States in peace and war 1917-1945 (Londen 1978) 74. 350
Andres Kasekamp, „Radical right-wing movement in the North-East Baltic‟, Journal of Contemporary
History 34 (1999) 587-600 aldaar 593-595 en Kasekamp, The radical right in interwar Estonia, 73-74.
72
de EVK. Hij benoemde zichzelf in het voorjaar van 1934 tot president, met de daarbij
behorende rechten en plichten. Hij riep de noodtoestand uit en verbood alle politieke partijen.
Päts verhinderde naar eigen zeggen, hoogstwaarschijnlijk onterecht, coupplannen van de
EVK.351
Vijf weken na zijn aantreden als president, ontbond Päts het parlement en hervormde
vervolgens het staatsbestel van Estland op een dusdanige wijze dat hij keer op keer herkozen
zou worden als president.352
Hij veranderde het democratische Estland in een gematigde
autoritaire staat. Vijanden van het regime en politieke tegenstanders werden tot
gevangenisstraffen veroordeeld. De mate van repressie was echter geringer dan in de meeste
andere autoritaire regimes in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw.353
§2.3.4 EVK tijdens de Duitse bezetting
Van het vijfkoppige Estse zelfbestuur waren aanvankelijk vier oud-EVK-leden, waaronder het
hoofd van het zelfbestuur Hjalmar Mäe.354
Zij kregen deze functies toegewezen vanwege hun
persoonlijke loyaliteit aan de Duitse bezetters en capaciteiten, maar niet vanwege hun
voormalige actieve rol in de EVK-beweging.355
Sommige EVK-leden waren van mening dat
de tijd was aangebroken voor de EVK-ers om Estland te leiden. Mäe wees dit van de hand.
Hij wilde geen nieuwe rivaliteiten ontketenen en schroomde niet voormalige tegenstanders
van de EVK op hoge functies te benoemen.356
Ook voor de toewijzing van lagere functies was tijdens de Duitse bezetting
betrokkenheid bij de EVK geen vereiste. Voor de meeste functies gold dat leden van de
Omakaitse een streepje voor hadden wanneer personeel geselecteerd werd. EVK-leden waren
weliswaar in zekere mate oververtegenwoordigd, maar dit is te verklaren door het feit dat zij
vaker dan gemiddeld in de Omakaitse dienden.357
351
Vardys, „The rise of authoritarian rule in the Baltic States‟, 74, Smith, The Baltic States: The national
selfdetermination of Estonia, Latvia and Lithuania, 21 en Rein Taagepera, „Civic culture and authoritarianism in
the Baltic States, 1930-1940‟, East European Quarterly 7 (1974) 407-411 aldaar 441. 352
Vardys, „The rise of authoritarian rule in the Baltic States‟, 74. 353
Imre Limping, „The emergence of Estonian authoritarianism‟, in: Arvids Ziedonis, jr., William L. Winter and
Mardi Valgemäe, ed. Baltic History (Ohio 1973), 209-216 aldaar 213. 354
Maripuu, „Die Deutsche Zivilverwaltung in Estland und die estnische Selbstverwaltung‟, 106. 355
Interview met Indrek Paavle, 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur) en Kasekamp, The radical right in
interwar Estonia, 137. 356
Kasekamp, The radical right in interwar Estonia, 137. 357
Andres Kasekamp, „The ideological roots of Estonian Collaboration during the Nazi Occupation‟ in: Ann Mai
Kõll, The Baltic countries under occupation, Soviet and Nazi Rule 1939-1991 (Stockholm 2003) 85-96 aldaar
90.
73
§2.3.5 De Estse SD
Hoofdverantwoordelijk voor het veilig stellen van het gebied achter het front en het bestrijden
van potentiële vijanden van het nieuwe regime was Martin Sandberger, hoofd van
Einsatzgruppe 1A in Estland. Vanwege de beperkte omvang van Einsatzgruppe 1A was de
hulp van de lokale bevolking bij de uitvoering van zijn taken volgens hem hard nodig. Er
waren zijns inziens genoeg voormalige politieagenten en voormalige militaire officieren
bereid samen te werken met de Duitse Sicherheitsdienst, die effectief zouden zijn in het
bestrijden van tegenstanders van het nieuwe regime.358
Om volop gebruik te kunnen maken van het Estse potentieel werd een Estse tak van de
Sicherheitsdienst opgericht. De Estse SD werd formeel ondergeschikt gemaakt aan het Estse
zelfbestuur en was een „volwaardige‟ partner van de Duitse SD. In de praktijk controleerde de
Duitse SD de Estse SD en bepaalde in grote lijnen wat haar bevoegdheden en taken waren.359
De Estse SD was in grote mate zelfstandig en had de bevoegdheid om communisten en
andere politieke tegenstanders op te sporen en te ondervragen. De Estse SD stelde ook de
straffen voor welke echter door de Duitse SD goedgekeurd dienden te worden. De straffen
werden vervolgens door de Estse SD, Omakaitse of Schutzmannschaften uitgevoerd.360
In
totaal waren er ruim 2.500 Esten actief in de SD vergeleken met 100 Duitse SD-ers. 361
Estse SD-ers meldden zich vrijwillig aan en hadden ondanks hun ondergeschiktheid
aan de Duitse SD een zekere mate van handelingsvrijheid. Zij stelden onder andere de straffen
voor van (vermeende) communisten, die zij nadat de Duitse SD deze had goedgekeurd,
moesten uitvoeren. Een groot aantal van de voorgestelde straffen werden door de Duitse SD
afgekeurd, omdat deze volgens de Duitse SD-ers te zwaar waren. De Estse SD-ers waren
collaborateurs, omdat zij zichzelf vrijwillig hadden gemeld en zelf communisten wilden
straffen. Ten tweede omdat zij ervoor kozen communisten zo zwaar mogelijk te straffen,
terwijl zij hadden kunnen proberen de straffen laag uit te laten vallen.362
De medewerking aan de opsporing van Joden verliep vanuit het gezichtspunt van de
Duitse bezetters soepel.363
De meeste Esten koesterden weinig sympathie voor de Joden,
omdat zij werden gezien als communistische collaborateurs. De betrokkenheid van de Estse
358
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 90-91. 359
Ibidem, 92. 360
Birn, „Collaboration with Nazi Germany in Eastern Europe: the Case of the Estonian Security Police‟, 186-
187. 361
Kuusik, „Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, 134. en Argo Kuusik, „Security police
and SD in Estonia in 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 577-602 aldaar 592. 362
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟ en 417 en Birn, „Collaboration with Nazi
Germany in Eastern Europe: the Case of the Estonian Security Police‟, 193. 363
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 342-344.
74
SD, de Omakaitse en andere hulpeenheden bij de Jodenvervolging gaf de opsporing en
arrestaties van Joden een schijnbaar legitiem karakter. De vervolging van de Joden in Estland
riep daarom geen grote weerstand op.364
Joden werden door de Estse Omakaitse, Estse SD en
hulppolitie niet gearresteerd en geëxecuteerd omdat zij Joden waren, maar omdat zij „allemaal
als communistische collaborateurs‟ werden gezien.365
Voor zover bekend zijn er geen
weigeringen geweest van Estse SD-agenten om mee te werken aan de opsporing van Joden.366
Het waren vrijwel altijd Esten die de doodvonnissen van communisten, Joden en
Roma uitvoerden. Vaak meldden de uitvoerders van doodvonnissen zich vrijwillig.367
Voor de
totstandkoming van de Estse SD in december 1941 waren er 440 Joden omgebracht door de
Omakaitse onder toezicht van Einsatzgruppe 1A.368
Ook had de Omakaitse een groot aantal
bolsjewieken om het leven gebracht. In de regio rondom Tartu waren bijvoorbeeld tot
november 1941 bijna 5.000 “bolsjewieken”, voornamelijk Sovjetsoldaten, gedood. Na de
oprichting van de Estse SD in december 1941 werd de Omakaitse dikwijls ingeroepen om
executies uit te voeren.369
§2.3.6 De schuldvraag volgens de ‘Estse Internationale Commissie voor het
onderzoeken van Misdaden tegen de Menselijkheid’
De EICOMM heeft in haar conclusie over de Duitse bezetting een antwoord proberen te
vinden op de vraag wie de verantwoordelijkheid droeg voor de misdaden gepleegd tijdens de
Duitse bezetting. Zij komt tot de volgende conclusie: de complete verantwoordelijkheid voor
“de meeste en zo niet alle misdaden” begaan in Estland tijdens de Duitse bezetting ligt bij de
Duitse militaire en civiele bezettingsautoriteiten. De commissie benoemt vervolgens vijf
categorieën misdaden die in Estland plaatsvonden tijdens de Duitse bezetting of waar Esten
deel aan hadden:
“ 1 De moord op omstreeks 1.000 Estse Joden
2 De bijdrage van Estse militaire eenheden en politiebataljons aan genocide en
mensenrechtenschendingen in Belarus en Polen
3 De moord op 400-1.000 Roma in Estland
364
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 419 en Kuusik, „Die Deutsche
Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, 150. 365
Birn, „Collaboration with Nazi Germany in Eastern Europe: the Case of the Estonian Security Police‟, 189-
191 en Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 343-344. Weiss Wendt is een andere
mening toegedaan hij stelt dat er wel degelijk veel antisemitisme was onder de Estse SD agenten. 366
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 416-417 367
Ibidem, 416-417. 368
Wilhelm, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42, 97. 369
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 94-97.
75
4 De dood van 15.000 Sovjetkrijgsgevangenen
5 Het mede mogelijk maken van slavenarbeid in Estland.”370
Naast de Duitse verantwoordelijkheid voor deze misdaden lag er
medeverantwoordelijkheid bij het Estse zelfbestuur. Personen in dienst van de Estse SD
werden niet automatisch als medeschuldig bevonden aan oorlogsmisdaden door de
commissie. Alleen personen die onderdeel waren van de sectie “politieke politie” en de
opstellers van straffen waren vanuit hun functie schuldig aan misdaden.371
Een opmerkelijke
conclusie aangezien de functie van de SD het vinden van vijanden van het regime en andere
“criminelen” was.372
Daarnaast worden in het rapport van de EICOMM enkele personen bij naam genoemd
die een leidinggevende functie hadden binnen de SD, Schutzmannschaften en personen met
invloedrijke posities in gevangenissen en concentratiekampen. Tevens werden „alle‟ personen
die vooraanstaande functies hadden en instemden met de rekrutering van Estse politie- en
militaire eenheden medeverantwoordelijk gehouden voor misdaden begaan door deze
eenheden.373
Naast deze personen waren individuen volgens de commissie niet vanuit hun
functie schuldig aan de bovengenoemde misdaden.374
De commissie koos ervoor om de beschuldigende vinger te wijzen naar de top van het
bestuur en mensen die direct betrokken waren bij de vijf categorieën misdaden zoals
hierboven genoemd. Opvallend is ook dat de benaming „Omakaitse‟ in de conclusie van het
rapport wordt gebruikt terwijl in verschillende artikelen die onderdeel van het rapport zijn
minutieus het verschil wordt uitgelegd tussen de Omakaitse en alle verschillende defensie-
eenheden. Slechts 1.000 tot 1.200 Omakaitse-leden waren volgens de commissie direct
betrokken bij criminele misdaden tijdens de Duitse bezetting.375
§2.3.7 Schuld aan misdaden tijdens de Duitse bezetting
In veel gevallen is het vrij duidelijk om te bewijzen wie persoonlijk wel en niet schuldig
waren aan misdaden. Estse SD-agenten of Omakaitse-leden die zich vrijwillig opgaven om
370
Hiio, Estonia 19401945, XVII. Volgens Noormets, werden er 20.000 Sovjet-soldaten door de Omakaitse
gevangen genomen. Zie: Noormets, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, 204. 371
Hiio, Estonia 19401945, Argo Kuusik, „Security police and SD in Estonia in 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia
1940-1945, 577-602 aldaar 581. 372
Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 90-91. 373
Hiio, Estonia 1940-1945, XIX- XXI. 374
Ibidem, XX. 375
Ibidem, XXI.
76
arrestanten dood te schieten collaboreerden met de Duitse bezetter en pleegden een
oorlogsmisdaad.376
Wanneer men kijkt naar de ruim 15.000 Sovjetkrijgsgevangen die in Estland hun dood
vonden zijn de verantwoordelijken minder duidelijk aan te wijzen.377
Het is onjuist om te
stellen dat alleen hoofdbewakers schuldig zijn aan de dood van krijgsgevangen. Op zijn minst
was het bekleden van een bewakersfunctie tijdens de Duitse bezetting een vorm van
accommodatie met de bezetter. De sterfte onder de krijgsgevangenen was namelijk vele malen
hoger dan de natuurlijke sterfte in de rest van Estland. De voedselvoorziening was slecht, de
leefomstandigheden erbarmelijk en veel krijgsgevangenen moesten dwangarbeid
verrichten.378
Alle bewakers hielden dit systeem in stand en waren medeplichtig aan de
situatie. Zij waren veelal genoodzaakt tot medeplichtigheid, omdat zij zelf handelden onder
dwang of probeerden te overleven.379
In de conclusie van de commissie worden vier politiebataljons expliciet genoemd als
veroorzakers van genocide en moord, waaronder de moord op gevangenen in Estland.380
De
totale sterkte van eenheden die betrokken waren bij gewelddadigheden tegen de lokale
bevolking in Polen en Belarus, waaronder Joden, bedroeg volgens Weiss-Wendt 2.500
Esten.381
In de conclusie van Estonia 1940-1945 wordt beweerd dat er niet genoeg bewijs is
dat alle personen die dienden in deze eenheden betrokken waren bij oorlogsmisdaden.382
De
uitgebreide uiteenzetting van Aivar Niglas en Hiio, in hetzelfde rapport, toont echter aan dat
betrokkenheid van de eenheden en het personeel van de eenheden besloten lag in hun
opdrachten.383
Het is onjuist om te stellen dat alle Omakaitse-eenheden en andere hulpeenheden
bestonden uit collaborateurs die dan ook actief betrokken waren bij oorlogsmisdaden. Alle
Omakaitse-leden en Schutzmannschaften droegen echter wel direct, of op zijn minst indirect
bij aan het opsporen van politieke tegenstanders van het bezettingsregime.
376
Maripuu, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, 416-417 en Indrek Paavle, „Estonian citizens
and residents executed or deceased in imprisonment 1941-1944. An overview‟, in: Hiio, Estonia 19401945, 639-
650 aldaar 648. 377
Hiio, Estonia 19401945, XIX. 378
Zie voor informatie over de omstandigheden in de kampen en de taken van de bewakers bijvoorbeeld: Meelis
Maripu, „Soviet prisoners of war in Estonia 1941-1944‟, in Hiio, Estonia 1940-1945, 739-768 aldaar 754-755 en
766 en Västrik, „Vaivara concentration camp in 1943-1944‟, 728. 379
Mertelsmann, Der stalinistische Umbau in Estland: Von der Markt- zur Kommandowirtschaft, 82. 380
Expliciet worden het 36e, 286
e, 287
e en 288
e politiebataljon genoemd.. Zie: Hiio, Estonia 19401945, XXI.
381 Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 107.
382 Hiio, Estonia 1940-1945, XXI.
383 Paavle, „Soviet investigations concerning the activities of Estonian defence battallions and police battalions of
the German armed forces in 1941-1944‟, 878-883.
77
Paavle is op een schatting van 1.000 tot 1.200 Omakaitse-misdadigers gekomen aan de
hand van de gegevens van enkele gemeenten. Hij gaat er vanuit dat er in elke gemeente
doodseskaders waren die bestonden uit twaalf tot vijftien personen. Paavle gaat er dus vanuit
dat er naast deze Omakaitse-leden, die zichzelf waarschijnlijk hadden opgeworpen als
uitvoerder van een doodvonnis, geen verantwoordelijken waren voor misdaden met een
dodelijke afloop in die gemeenten.384
Dit is een onwaarschijnlijke aanname omdat executies niet op een ordelijke wijze
plaatsvonden. Omakaitse-leden die personen arresteerden en wisten dat arrestanten zouden
worden gedood, waren ook (mede)schuldig aan de dood van deze personen en schuldig aan
oorlogsmisdaden. De schatting van 1.000-1.200 Omakaitse-misdadigers is daarom zeker te
laag. Duizenden, zo niet enkele tienduizenden Esten, hebben bewust en vrijwillig meegewerkt
aan de opsporing van onschuldige mensen en mensen overhandigd aan de Estse of Duitse SD,
of zij speelden eigen rechter.385
Het verbeten verzet van de Omakaitse tegen Sovjetofficieren en bolsjewistische
beambten werd in berichten van de Omakaitse breed uitgemeten en voert ook in veel
literatuur over dit onderwerp na de oorlog de boventoon. Minder oog was er in de berichten
van de Omakaitse voor de Estse burgers en Sovjetsoldaten die werden vermoord. In de
periode tussen juli en december 1941 werden in de regio Tartu bijvoorbeeld 1.600 personen
geëxecuteerd, waarvan het merendeel door de Omakaitse.386
Oproepen tot een gematigde
aanpak van voormalige communisten door de Duitsers, vonden binnen de Omakaitse slechts
een gering gehoor.387
384
Indrek Paavle, „Soviet investigations, concerning the executions in Estonia during the German occupation in
1941-1944‟, in: Hiio, Estonia, 1940-1945, 663-678 aldaar, 676-677. 385
Deze aanname wordt ondersteun door wat Weiss-Wendt heeft geschreven over de situatie waarin executies
plaatsvonden. Zie: Weiss-Wendt, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust, 94-95. 386
Birn, Die Sicherheitspolizei in Estland 1941-1944: Eine Studie zur Kollaboration im Osten, 74. 387
Ibidem, 78.
78
Conclusie
Het belangrijkste verschil in de mate van collaboratie, accommodatie en verzet in Nederland
en Estland is te vinden in het feit dat Estland vóór de Duitse bezetting zijn onafhankelijkheid
verloor aan een andere bezetter in tegenstelling tot Nederland. Duizenden mensen werden
gedurende de Sovjetbezetting gedood en gedeporteerd. De Duitsers werden in Estland als
bevrijders binnengehaald, omdat zij ervoor zorgden dat de terreur van de Sovjet-Unie tot een
einde kwam. In Estland werd de Duitse bezetter noodgedwongen een bondgenoot van de
Estse bevolking tegen de Sovjet-Unie.
Wanneer de Duitse bezetter verslagen zou worden, stond niets de Sovjets in de weg
om Estland opnieuw in te lijven. Collaboratie en accommodatie met de Duitse bezetter was
dikwijls tegelijkertijd actief of passief verzet tegen de Sovjet-Unie. Samenwerking met
bezetter was in Estland meestal niet vrijwillig in tegenstelling tot Nederland.
Paramilitair actief verzet tegen de Duitsers
In Nederland waren er gedurende de Tweede Wereldoorlog ten hoogste 50.000 personen die
actief waren in het georganiseerde verzet, de personen die anderen hielpen met onderduiken
niet meegerekend. In totaal lag het aantal Nederlanders dat paramilitair actief was lager dan
10.000. De Nederlanders die onderdeel waren van het georganiseerde verzet kozen er
vrijwillig voor om actief verzet te bieden tegen de Duitsers.
In Estland hebben 6.000 Esten gevochten in dienst van destructiebataljons en
zodoende actief verzet geboden tegen de Duitsers. Een merendeel van hen accommodeerden
met de Sovjets, zij waren immers gedwongen om aan de kant van de Sovjet-Unie te vechten.
Slechts voor een enkeling was dienst in een destructiebataljon een bewuste keuze en dus een
vorm van collaboratie met de Sovjet-Unie.
Ook hebben de meeste van de 30.000 door de Sovjet-Unie gemobiliseerde Esten actief
verzet geboden tegen de Duitse bezetter door dienst te doen in legers van de Sovjet-Unie. De
Esten die gemobiliseerd werden, maar niet actief waren aan het front, hebben geen verzet
geboden tegen de Duitsers. Zij werkten voor de Sovjets, en accommodeerden met hen, maar
ondermijden niet direct de belangen van de Duitsers.
Onderduik
Loe de Jong en enkele andere historici menen dat 350.000 Nederlanders onderdoken. Een nog
groter aantal personen was volgens De Jong betrokken bij de organisatie van de onderduik. In
79
de literatuur die beschikbaar is over dit onderwerp wordt niet duidelijk uitgelegd waar de
schatting van 350.000 onderduikers op is gebaseerd. Ook roept de term „onderduiken‟ vragen
op. Liepen alle honderdduizenden onderduikers dezelfde kans door harde represailles
getroffen te worden? In welke groepen zijn onderduikers te verdelen? Waarom zijn mensen
die arbeidsdienst probeerden te ontlopen gevat onder dezelfde definitie als Joden, die
gedeporteerd zouden worden indien zij gevonden werden? Waren mensen die thuis bleven en
hun normale leven probeerden voort te zetten onderduikers?
In de literatuur over de Duitse bezetting in Estland wordt weinig aandacht besteed aan
verzet in de vorm van onderduiken. Dit kwam wel voor, maar op kleinere schaal dan in
Nederland. Het geringe aantal Esten dat onderdook, is te verklaren door de angst voor harde
represailles. Een dienstweigeraar bracht zichzelf en zijn familie in levensgevaar. In Nederland
doken veel mensen onder, omdat zij de arbeidsdienst in Duitsland wilden ontlopen. Indien zij
gepakt zouden worden, wachtten hun niet zulke zware straffen als de Estse dienstweigeraars.
Paramilitaire collaboratie
Tienduizenden Esten meldden zich vrijwillig om dienst te doen in de Omakaitse en hielpen de
Duitsers bij het bestrijden van communisten. Zij spoorden Sovjetsoldaten op, arresteerden hen
én zochten en bestraften Esten die hadden gecollaboreerd met de Sovjets. De samenwerking
van de Omakaitse-leden met de Duitsers was een vorm collaboratie, omdat zij niet
gedwongen werden dienst te doen in de Omakaitse en zelf communisten wilden bestrijden.
Dienst in de Omakaitse werd vanaf 1943 verplicht en was vanaf dat moment een vorm van
accommodatie.
Uiteraard is deze vorm van collaboratie moeilijk te vergelijken met de collaboratie van
Nederlanders die er voor kozen om bij de Landwacht of de NSKK te dienen. De Nederlandse
Landwachters, NSKK-ers en politieagenten die werden geworven tijdens de oorlog
collaboreerden omdat zij vrijwillig de bezetter hielpen. Nederlanders hoefden niet te kiezen
tussen twee strijdende partijen. Ook was de veiligheid van het gros van de Nederlandse
bevolking niet in het geding door het optreden van milities die de lokale bevolking
terroriseerden.
Publiekelijk protest
De hoogste Nederlandse gezagsdragers riepen het volk op tot gehoorzaamheid ten aanzien
van de bezetters en de meeste Nederlanders gaven hier gehoor aan. Pas toen anti-Joodse
maatregelen werden afgekondigd vonden stakingen plaats. Duizenden stakers lieten in
80
februari 1941 weten dat zij het niet eens waren met de anti-Joodse maatregelen en in 1944
protesteerden Nederlanders tegen de gevangenneming van Nederlandse oud-soldaten.
In Estland hebben grootschalige publiekelijke protesten niet plaatsgevonden. De
belangrijkste reden hiervoor is waarschijnlijk dat in Estland de voedselproblemen
schrijnender waren dan in Nederland. Men had meer te verliezen en was vooral bezig te
overleven.
Jodenvervolging
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland zijn ruim 100.000 Nederlandse Joden omgekomen.
Dit is ongeveer vijfenzeventig procent van alle Joden die in mei 1940 in Nederland woonden.
Ter vergelijking, in Estland werden gedurende de eerste zes maanden van de bezetting alle
1.000 Joden die nog in Estland woonachtig waren vermoord.
De oorzaak voor de snelle uitroeiing van de Estse Joden is te verklaren door het
geringe aantal Joden dat in Estland woonde. Er was minder planning nodig om de kleine
groep Joden in Estland op te sporen, dan voor het opsporen van de grote groep Joden in
Nederland. Ook was er tijdens de eerste Sovjetbezetting onder een groot deel van de Estse
bevolking onterecht de impressie ontstaan dat de Joodse gemeenschap op grote schaal
collaboreerde met de Sovjets. De Estse bevolking had weinig moeite met de bestraffing van
de achtergebleven Joden, omdat zij als communistische verraders werden gezien.
In de conclusie van het rapport, Estonia 1940-1945: reports of the Estonian
International Commission for the investigation of crimes against humanity geschreven door
de Estse Internationale Commissie voor het Onderzoeken van Misdaden tegen de
Menselijkheid (EICOMM), wordt geschat dat 1.200 personen betrokken waren bij de
executies van communisten, krijgsgevangen, Joden en andere „vijanden‟ van het Duitse
bezettingsregime. Deze schatting is te laag, omdat het onwaarschijnlijk is dat steeds dezelfde
beulen executies uitvoerden. Ook is het onjuist om alleen de personen die daadwerkelijk ter
plekke waren en hun leidinggevenden schuldig te achten aan deze misdaden. Ook de
Omakaitse-leden, die de arrestanten opspoorden en overhandigden aan groepen Omakaitse-
leden die hen doodschoten, waren (mede)schuldig aan de dood van arrestanten.
Personen die werkten in krijgsgevangenkampen waar Sovjetkrijgsgevangenen slecht
behandeld werden, waren tevens (mede)schuldig aan misdaden. Onderzoek naar het aantal
arrestaties dat per Omakaitse-eenheid werd gedaan en het aantal personen dat per regio is
gedood, is noodzakelijk om tot een accurate schatting te komen van het aantal Omakaitse-
81
leden dat betrokken was bij de moorden die in Estland plaatsvonden tijdens de Duitse
bezetting.
In Nederland werden Joden geregistreerd met de hulp van Nederlandse ambtenaren en
de Joodse Raad. Nederlandse politieagenten pakten Joden op, de secretarissen-generaal
namen anti-Joodse maatregelen en de Nederlandse Unie gunde Joden niet langer een volledig
lidmaatschap. Tevens collaboreerde een kleine groep Joden met de Duitsers en hielp zij met
de vervolging van hun eigen gemeenschap door zitting te nemen in de Joodse Raad. Doordat
de Joden in Nederland een aparte gemeenschap vormden binnen de verzuilde maatschappij
ontstond er slechts in geringe mate verzet tegen de anti-Joodse maatregelen en deportaties.
Waffen-SS
In Nederland meldden 25.000 personen zich vrijwillig aan voor dienst in de Waffen-SS. De
meeste van hen wilden aan het front dienen, maar duizenden kozen er bewust voor om in
Nederland gestationeerd te worden. Slechts enkele Nederlanders zijn gedwongen om dienst te
doen in de Waffen-SS en accommodeerden met de Duitsers, de rest collaboreerde.
Het is moeilijk om vast te stellen hoeveel Esten uit vrije keuze in dienst gingen in de
Waffen-SS. De meeste Estse Waffen-SS-ers meldden zich voor militaire dienst toen er sprake
was van een dienstplicht, of werden zonder inspraak overgeplaatst van Schutzmannschaften
en Omakaitse-eenheden naar Waffen-SS-eenheden. Zij accommodeerden met de Duitsers
omdat zij militaire dienst niet konden weigeren. Voor Esten was angst voor de terugkeer van
de Sovjets tijdens de mobilisatie 1944 een belangrijke reden om gehoor te geven aan de
mobilisatie. Ook de oproep van president Jüri Uluots heeft grote bijdrage geleverd aan de
bereidheid van Esten om te dienen in het Duitse leger.
De Estse en Nederlandse historiografen van de Tweede Wereldoorlog: een vergelijking.
De Nederlandse historiografie over de Duitse bezetting is in een periode van vijfenzestig jaar
tot stand gekomen. In Estland heeft er in tegenstelling tot Nederland ruim vijfenveertig jaar
geen onafhankelijke geschiedschrijving plaatsgevonden. De werken die tussen 1944 en 1991
door Estse emigranten geschreven werden, probeerden voornamelijk het bestaansrecht van de
Republiek Estland te ondersteunen in een tijd dat er geen onafhankelijke Estse staat was.
De pijlen werden gericht op de Sovjet-Unie, omdat deze staat meer slachtoffers
maakte tijdens en na de Tweede Wereldoorlog dan Duitsland. In een groot aantal boeken en
artikelen die vóór de Estse herwinning van de onafhankelijkheid in 1991 zijn geschreven,
82
maar ook daarna, wordt de Duitse bezetting summier beschreven. De nadruk lag op de
misdaden die de Sovjet-Unie pleegde en het slachtofferschap van de Estse bevolking.
De historiografieën van de twee landen vertonen ondanks de verschillen ook
gelijkenissen. In de werken die tot grofweg eind jaren negentig van de twintigste eeuw de
historiografie van de Duitse bezetting in Nederland domineerden, werden de gedragingen van
Nederlanders tijdens de oorlog gedefinieerd als „goed‟ of „fout‟. Pas de laatste jaren wordt in
boeken, documentaires en films voor het grote publiek aandacht besteed aan de persoonlijke
omstandigheden van mensen, die hen in de oorlog tot bepaald handelen dwongen.
In Estland hebben historici het denken in goed en fout nog niet achter zich gelaten.
Tot eind jaren negentig hemelde de Estse academische literatuur de strijd van de Omakaitse
en woudbroeders op. In Estse literatuur was er nauwelijks een kritisch geluid te horen met
betrekking tot rol die Esten hadden in de gruwelheden die tijdens de Sovjetbezettingen en de
Duitse bezetting plaatsvonden.
Het is voor Estse historici belangrijk dat alle handelingen, van Esten die met de
bezetters samenwerkten, in de Estse context gezien worden. Uitgebreid archiefonderzoek is
volgens hen nodig om de laatste steen boven te krijgen en een complete geschiedenis te
kunnen schrijven over de Duitse bezetting.
Deze benadering lijkt overeen te komen met de wijze waarop historici in Nederland tot
eind jaren tachtig historisch onderzoek deden. De nadruk lag op uitgebreide beschrijvingen en
het schrijven van de geschiedenis over de Tweede Wereldoorlog. De waarheid moest boven
tafel komen en uitgezocht moest worden wie „goed‟ en wie „fout‟ was. Een goed voorbeeld
van deze wijze van geschiedschrijving is het standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden
in de Tweede Wereldoorlog geschreven door De Jong.
Estse historici schrijven niet over misdaden die Esten gedurende de Tweede
Wereldoorlog hebben begaan zonder te benadrukken dat dit een minderheid van alle Esten
was. De meeste Esten die met de Duitsers of Sovjets samenwerkten waren immers niet „fout‟.
Esten die misdaden begingen stonden onder dwang van de Duitsers of de Sovjets.
Naast de relatief korte periode dat er onafhankelijk historisch onderzoek heeft kunnen
plaatsvinden in Estland zijn er nog twee belangrijke reden voor de summiere analyse van de
Duitse bezetting in de Estse historiografie. Ten eerste kwam de laatste Sovjetbezetting pas in
1991 tot een eind en ligt nog vers in het geheugen. Historici die nu artikelen en boeken
schrijven hebben deze bezetting zelf nog meegemaakt. Het is niet vreemd dat zij de meer tijd
aandacht schenken aan de langdurige Sovjetbezettingen dan de korte Duitse bezetting, omdat
deze bezettingen langer duurden en meer leed veroorzaakten in Estland.
83
Ten tweede is er sinds de herwinning van de Estse onafhankelijkheid pas weer de
mogelijkheid om in Estland gehoor te geven aan nationalistische gevoelens. Deze gevoelens
hebben hun invloed gehad op de onderzoeksrapporten die tot nu toe geschreven zijn. In The
White Book - een rapport van een Estse staatscommissie die onderzoek deed naar het “lijden
van de Estse natie gedurende bezettingsregimes” - is bijna geen aandacht besteed aan de rol
die Esten hebben gespeeld bij het leed van de Estse bevolking.
De EICOMM heeft in haar conclusies de nadruk gelegd op de misdaden die door de
Sovjet-Unie zijn gepleegd. De EICOMM heeft een kans gemist door op basis van het
uitgebreide onderzoek dat zij heeft gedaan niet te concluderen dat een groot aantal Esten
schuldig of medeschuldig was aan gruwelijkheden die gedurende de Duitse bezetting in
Estland plaatsvonden. Ook in Nederland was het tot lang na de oorlog taboe om kwaad te
spreken over degene die samenwerkten met de vijand en misdadige handelingen verrichtten,
omdat zij niet anders konden.
Het historiografisch conflict tussen Estland en Rusland
Estland ziet Rusland tot op heden als een bedreiging en dit komt onder meer door een verschil
in historische interpretatie. Vanuit Russisch perspectief gezien, werd Estland vrijwillig
opgenomen in de Sovjet-Unie. Volgens de Estse interpretatie van het verleden werd Estland
gedwongen tot de Sovjet-Unie toe te treden en volgden daarna 50 jaar van terreur.
Estse politici zijn van mening dat Estland moet opkomen voor de Estse interpretatie
van de geschiedenis en dat zij het onjuiste geschiedbeeld van Rusland moeten weerleggen.
Ook zijn Estse politici en historici van mening dat er in West-Europa te weinig begrip is voor
de omstandigheden waarin Estland en grote delen van Midden- en Oost-Europa zich tijdens
de Tweede Wereldoorlog bevonden.
Onder een meerderheid van de Estse bevolking bestaat het gevoel dat Rusland, door
middel van het verkondigen van zijn historische visie via Russische media invloed probeert
uit te oefenen op Russisch-Estse minderheid in Estland. Geschiedschrijving is in Estland niet
alleen een manier om het verleden te doorgronden, maar ook een politiek conflict. Erkennen
dat Esten een grote rol hebben gespeeld bij de misdaden die tijdens de Duitse- en
Sovjetbezettingen gepleegd zijn, zou een knieval zijn naar Rusland en de Russsiche-Estse
minderheid die, volgens de Estalige meerderheid, een incorrecte visie op de geschiedenis
hebben.
84
Internationale perspectief
De inbreng van buitenlandse academici in de Estse historiografie is gering. Ondanks het
veelbelovende woord “Internationale” in de titel van de Estse Internationale Commissie voor
het onderzoeken van Misdaden tegen de Menselijkheid, was de commissie weinig
internationaal. De EICOMM stond weliswaar onder toezicht van een groep buitenlandse
academici, maar in het rapport zijn geen artikelen van niet-Estse historici te vinden. Ook The
Estonian Institute of Historical Memory, die onderzoek doet naar misdaden tegen de
menselijkheid tijdens de Tweede Sovjetbezetting, heeft er slechts de schijn van internationaal
te zijn. De meeste onderzoekers van dit onderzoek zijn Esten die ook onderzoek deden voor
de EICOMM. Dit is een gemiste kans omdat inzichten van historici die niet uit Estland komen
een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de historiografie van Estland door onderwerpen
te behandelen die voor Estse historici nog taboe zijn.
De historiografie van de Duitse bezetting in Nederland was en is nog steeds
voornamelijk een Nederlandse aangelegenheid. Ook hebben weinig Nederlandse auteurs de
mate van accommodatie, collaboratie en verzet in Nederland vergeleken met andere landen.
Het aantal buitenlandse onderzoekers dat onderzoek doet naar de Nederlandse geschiedenis in
de Tweede Wereldoorlog is gering. In Nederland heeft het doorbreken van het denken in
„goed‟ en „fout‟ decennia geduurd. Een belangrijke reden hiervoor is dat de Tweede Oorlog in
Nederland niet op grote schaal vanuit een buitenlands perspectief is onderzocht. Datgene wat
in Nederland als „goed‟ en „fout‟ werd bestempeld, wordt tegenwoordig anders beoordeeld.
Meer bijdragen van buitenlandse historici had taboeonderwerpen eerder bespreekbaar kunnen
maken en het denken in „goed‟ en „fout‟ eerder kunnen doen doorbreken.
De geschiedschrijving in Estland kan baat hebben van buitenlands onderzoek dat Estse
historici er op wijzen dat het slachtofferdiscours nog steeds de boventoon voert in de
historiografie van de Tweede Wereldoorlog in Estland. Het probleem dat hier opdoemt, is dat
Esten het gevoel bekruipt dat westerse wetenschappers hun visie op de Tweede Wereldoorlog
op willen leggen. Este onderzoekers willen het leed dat in Estland en in andere
Sovjetrepublieken en satellietstaten benadrukken omdat daar volgens hen te weinig de nadruk
op ligt in de West-Europese historiografie.
Ter afsluiting
Net als in Nederland is er tijd nodig voordat het slachtofferdiscours doorbroken kan worden.
In Nederland is in 1945 begonnen met de verwerking van het verleden terwijl in Estland pas
85
in 1991 in alle openheid de Tweede Wereldoorlog verwerkt kon worden. Het is echter goed
mogelijk dat het slachtofferdiscours en het denken in goed en fout langer blijven bestaan in
Estland dan in Nederland het geval was. Zolang het politieke conflict met Rusland over de
historische interpretatie van het verleden blijft bestaan zal het voor de Estse bevolking
moeilijk zijn om het grijze verleden toe te geven.
Onderzoek door buitenlandse wetenschappers kan, zowel in Nederland als in Estland,
meer aandacht vestigen op onderwerpen waar een taboe op rust, of onderwerpen die in het
verleden te weinig aandacht kregen. Meer internationaal vergelijkend onderzoek naar
bijvoorbeeld het onderwerp „onderduiken‟, kan bijdragen aan een beter begrip van deze vorm
van verzet in Nederland. De Estse historiografie kan baat hebben bij onbevooroordeeld
buitenlands onderzoek dat zich richt op de rol die Esten speelden bij de misdaden die in hun
land plaatsvonden. Het zijn echter historici in het eigen land die het gros van het onderzoek
doen naar het oorlogsverleden. Buitenlandse onderzoekers kunnen wel nieuwe invalshoeken
bieden en er voor zorgen dat taboes bespreekbaar worden.
86
Literatuur
Monografieën en artikelen
Auteur onbekend, Estonian Soviet Socialist Republic (Moskou 1972).
Ahonen, Heiki, e.d., Estonia‟s occupations revisited account of an era (Tallinn 2005).
Belinfante, A.D., In plaats van bijltjesdag: De geschiedenis van de bijzondere
rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen 1978).
Birn, Ruth Bettina, „Collaboration with Nazi Germany in Eastern Europe: the case of
Estonia Security Police‟, Contemporary European History 10 (2001) 181-198.
Birn, Ruth Bettina, Die Sicherheitspolizei in Estland 1941-1944: Eine Studie zur
Kollaboration im Osten (Palderborn 2006).
Blom, J.C.H., Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den
Haag 1989).
Blom, J.C.H., „De vervolging van Joden in Nederland in internationaal vergelijkend
perspectief‟, De Gids 150 (1987) 494-507.
Blom, J.C.H., „Exploitatie en nazificatie‟, in: J.C.H.Blom, „Exploitatie en nazificatie‟, in:
Henk Flap en Wil Arts, red., De organisatie van de bezetting (Amsterdam 1997) 17-30.
Blom, J.C.H., In de ban van goed en fout (Amsterdam 2007).
Blom, J.C.H., en J.J. Cahen, „Joodse Nederlanders, Nederlandse Joden en Joden in
Nederland (1870-1940)‟, in: J.C.H. Blom en J.J. Cahen, red., in: Geschiedenis van de
Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 247-312
Blom, J.C.H., Crisis, bezetting en herstel: Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den
Haag 1989).
Bolhuis, van, J.J., e.a., red., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd (1)
(Arnhem en Amsterdam; datum onbekend).
Boom, van der, Bart, „We leven nog‟, de stemming in bezet Nederland (Amsterdam 2003).
Boot, J.J.G., Burgemeester in bezettingstijd (derde druk; Apeldoorn datum onbekend).
Bosch, Joke, Liesbeth van der Horst en Ted Schoonenberg, Heden geen college,
studentenverzet 40-45 (Amsterdam 1990).
Bouma, P.J., De April-Mei-stakingen (‟s Gravenhage 1950).
Currilla, Wolfang,. Die Deutsche Ordnungspolizei und der Holocaust im Baltikum und in
Weissrussland 1941-1944 (Paderborn 2006).
Dekker, Alex, “Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij de NSKK (Zaandam 2006).
Jong, L., de, De Nederlandse Unie: fragmenten uit Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog (‟s-Gravenhage 1978).
De Jong, L. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1969-
1991).
Jong, L., de, „Verzet en illegaliteit‟, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen, afd. Letterkunde: Nieuwe reeks 39 (1976) 203-221.
87
Einthoven, L. Tegen de stroom in: levende vissen zwemmen tegen de stoom in alleen de
dooie drijven mee (Apeldoorn 1974).
Feest, David, „Auf zwei Seiten der Front: Letten und Esten im sowjetischen und deutschen
Dienst während des Zweiten Weltkrieges‟, in: Karsten Brüggemann, e.d., Europa der
Regionen: Der Finnische Meerbusen, Esten Deutsche und ihre Nachbarn (München 2007)
89-101.
Fennema, Meindert, „Hans Max Hirschfeld. Secretaris-generaal van een onthoofd
ministerie (1940-1945)‟ 152-176 aldaar 172, in: Madelon de Keizer e.a., red., Onrecht:
Oorlog en rechtvaardigheid in de twintigste eeuw: Twaalfde jaarboek van het Nederlands
Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Zutphen 2001).
Flim, Bert Jan, „Joodse onderduikers en de drievoudige tragiek van de
onderduikorganisaties‟, in: Henk Flap en Marnix Croes, red., Wat toeval leek te zijn, maar
niet was (Amsterdam 2001) 145-161.
Graaf, Bob de, „Collaboratie en verzet: een vergelijkend perspectief‟, in: J.P.B. Jonker,
A.R. Kersten en G.N. van der Plaat, Vijftig jaar na de inval: Geschiedschrijving en Tweede
Wereldoorlog (‟s-Gravenhage 1990) 95-114.
Green Wood Sniffen, Barbara, The secretaries-general of the Dutch civil service, 1940-
1945: A study in conflicting loyalties (Michigan 1969).
Griffioen, Pim en Ron Zeller, „Anti-joodse politiek en organisaties van de deportaties in
Frankrijk en Nederland 1940-1945‟, in: Henk Flap en Marnix Croes, red., Wat toeval leek
te zijn, maar niet was (Amsterdam 2001) 15-38.
Groen, Koos, Landverraad: De berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984).
Herzberg, A.J., Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 (herdruk; Amsterdam 1978).
Hiden John, en Patrick Salmon, The Baltic Nations and Europe, Estonia, Latvia and
Lithuania in the Twentieth Century (Londen en New York 1991).
Hiio, Toomas, en Peeter Kaasik, „An overview of Estonian Units in the Red Army and the
Actions of the Destroyer Battalions of the NKVD‟, in: Heiki Ahonen, e.d., Estonia‟s
occupations revisited account of an era (Tallinn 2005) 29-33.
Hiio, Toomas, „Combat in Estonia in 1944‟, in: Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek
Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian International Commission for the
investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006) 1035-1094.
Toomas Hiio, „Estonian citizens in the German armed forces‟, in Heiki Ahonen, e.d.,
Estonia‟s occupations revisited account of an era (Tallinn 2005)
Hiio, Toomas, „Estonian security groups and eastern battalions in German army in 1941-
1944‟, in: Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945:
reports of the Estonian International Commission for the investigation of crimes against
humanity (Tallinn 2006) 807-825.
Hiio, Toomas, en Peeter Kaasik, „Estonian units in the Waffen SS‟, in: Toomas Hiio,
Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian
International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006)
927-969.
Hiio, Toomas, „Ein Kurzer Überblick über Truppenverbände und Kampfhandlungen 1939-
1941‟ in: Olaf Mertelsmann, red., Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod (Hamburg
2006) 67-95.
88
Hiio, Toomas, „Estonian citizens in the German armed forces‟, in Ahonen, Estonia‟s
occupations revisited account of an era, 52-57.
Hiio, Toomas Aivar Niglas, Peeter Kaasik, „Units of Estonians in the German Armed
Forces During World War II‟, in Heiki Ahonen, e.d., Estonia‟s occupations revisited
account of an era (Tallinn 2005) 60-77.
Hilberg, Paul, The destruction of the European Jews volume 2 (derde druk; New Haven en
Londen 2003) Hirschfeld, Gerhard, Bezetting en collaboratie: Nederland tijdens de jaren
1940-1945 (Haarlem 1991).
Rutt Hinrikus, „Estnische Lebensbeschreibungen‟, in: Mertelsmann, Vom Hitler-Stalin-
Pakt bis zu Stalin Tod, 183-210.
Huizing, Bert, en Koen Aartsma, De zwarte politie (Weesp 1986).
In ‟t Veld, N.K.C.A., De Joodse ereraad (‟s Gravenhage 1989).
In „t Veld, N.K.C.A,. De SS en Nederland: documenten uit SS-Archieven 1935-1945 (‟s-
Gravenhage 1967).
Isberg, Alvin, Zu den Bedingungen des Befreiers, Kollaboration und freiheitsstreben in
dem von Deutschland besezten Estland 1941-1944 (Stockholm 1992).
Kaasik Peeter, en Mika Raudvassar, „Estonia from June to October 1941: Forest Brothers
and Summer War‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 495-517.
Kasekamp, Andres, The radical right in interwar Estonia (Londen en New York 2000).
Kasekamp, Andres, „The ideological roots of Estonian Collaboration during the Nazi
Occupation‟ in: Ann Mai Kõll, The Baltic countries under occupation, Soviet and Nazi
Rule 1939-1991 (Stockholm 2003) 85-96.
Kasekamp, Andres, „Radical right-wing movement in the North-East Baltic‟, Journal of
Contemporary History 34 (1999) 587-600.
Keegan, John, De Waffen SS (Amsterdam; datum onbekend).
Keizer, Jasper, Dienen onder het hakenkruis: Friezen in Duitse krijgsdienst (Leeuwarden
2000).
Kiaupa, Zigmantas e.a., Geschite des Baltikums (Tallinn 2002).
Kistemaker, Henk, Wiking: Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront (Hilversum 2008).
Knoop, Hans, De Joodsche Raad: Het drama van Abraham Asscher en David Cohen
(Amsterdam en Brussel 1983).
Kuusik, Argo, „Die Deutsche Vernichtungspolitik in Estland 1941-1944‟, in: Olaf
Mertelsmann, red., Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod (Hamburg 2006) 130-150.
Kuusik, Argo, „Estonian Omakaitse 1941-1944‟, in: Toomas Hiio, Meelis Maripuu en
Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian International Commission
for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006) 797-806.
Kuusik, Argo, „Security police and SD in Estonia in 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia 1940-
1945, 577-602. Argo Kuusik, „Public sentiments during the period of German occupation‟,
in Hiio, Estonia 1940-1945, 613-637
Laar, Mart, War in the woods, Estonia‟s struggle for survival 1944-1956 (Washington
1992).
89
Levin, Dov, „Estonian Jews in the U.S.S.R. (1941-1945)‟, Yad Vashem Studies; Reprint XI
(1967) 273-297.
Liempt, Ad van, De oorlog (Amsterdam 2009).
Limping, Imre „The emergence of Estonian authoritarianism‟, in: Arvids Ziedonis, jr.,
William L. Winter and Mardi Valgemäe, ed. Baltic History (Ohio 1973) 209-216.
Lindwer, Willy Het fatale dilemma, De Joodsche Raad voor Amsterdam 1941-1943 (‟s-
Gravenhage 1995).
Lyons, Graham, e.d., The Russian version of the Second World War: The history of the war
as taught to Soviet schoolchildren (London 1976).
Maas, Gerard, Kroniek van de Februari-staking 1941(derde druk; plaats onbekend 1961).
Maaripu Meelis, en Peeter Kaasik, „Fate of the Estonia armed forces‟, in: Heiki Ahonen,
e.d., Estonia‟s occupations revisited account of an era (Tallinn 2005) 9-17.
Maripuu, Meelis, „Kollaboration und Widerstand in Estland 1940-1944‟, in: David Gaunt,
e.d., Collaboration and resistance during the Holocaust: Belarus, Estonia, Latvia
Lithuania (Bern 2004) 403-419.
Maripuu, Meelis en Indrek Paavle, „Die Deutsche Zivilverwaltung in Estland und die
etnische Selbstverwaltung‟, in: Olaf Mertelsmann, red., Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu
Stalin Tod (Hamburg 2006) 96-129.
Maripu, Meelis, „Soviet prisoners of war in Estonia 1941-1944‟, in Hiio, Estonia 1940-
1945, 739-768 aldaar 754-755.
Mälksoo, Lauri, „Soviet genocide? Communist mass deportations in the Baltic states and
international law‟, Leiden Journal of International Law 14 (2001) 757-787.
Mälksoo, Lauri „The government in of Otto Tief and the attempt to restore the
independence of Estonia in 1944: A Legal appraisal‟, in: Toomas Hiio, Meelis Maripuu en
Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian International Commission
for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006) 1095-1107.
Mertelsmann, Olaf, „Das “kleinere Übel‟‟?: Das “Generalkommissariat Estland” im
estnischen Vergangenheitsdiskurs‟, (ongepubliceerde uitgave; in archief auteur 2010).
Mertelsmann, Olaf, Der stalinistische Umbau in Estland: Von der Markt- zur
Kommandowirtschaft (Hamburg 2006).
Michman, Dan, „De oprichting van „de Joodsche Raad voor Amsterdam‟ vanuit een
vergelijkend perspectief‟, in: N.D.J. Barnauw, e.a., red., Oorlogsdocumentatie ‟40-45:
Derde jaarboek van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie (Amsterlveen 1992) 75-
101.
Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas: Geschiedenis van de Joodse
gemeenschap in Nederland (vertaald uit het Herbreeuws; Ede, Antwerpen en Amsterdam
1992).
Misiunas, Romuald J. en Rein Taagepera, The Baltic states: years of dependence 1940-
1990 (2e herdruk; Londen 2006).
Mooij, Annet, De strijd om de Februaristaking (Amsterdam 2006).
Moore, Bob, Slachtoffers en overlevenden: De nazi-vervolging van de Joden in Nederland
(vertaling uit het Engels; Amsterdam 1998).
90
Myllyniemi, Seppo, „Die Deutsche Besatzung Estlands nach der sowjetischen Annexion
und ihre Auswirkung auf die deutsch-estnischen Beziehungen‟, in: Boris Meissner,
Dietrich A. Loeber en Cornelius Hasselblatt, e.d., Die Deutsche Volksgruppe in Estland:
während der Zwischenkriegszeit und aktuelle Fragen des deutsch-estnischen Verhältnisses
203-217.
Myllyniemi, Seppo, Die Neuordnung der Baltischen Länder 1941-1944: Zum
nationalsozialistischen Inhalt der deutschen Besatzungspolitik (Helsinki 1973).
Niglas Aivar, en Toomas Hiio, „Estonian defence battalions/police battalions in the
German armed forces‟, in: Toomas Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia
1940-1945: reports of the Estonian International Commission for the investigation of
crimes against humanity (Tallinn 2006) 825-876.
Nolten, Hans Werner, An deutscher Seite: Internationale Freiwillige von Wehrmacht und
Waffen-SS (München 1985).
Noormets, Tiit „Mobilisation into the Red Army in Estonia in 1941‟ in: Toomas Hiio,
Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian
International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006)
431-444.
Noormets, Tiit, „The Summer War: the 1941 armed resistance in Estonia‟, in: Arvydas
Anušauskas, The anti-soviet resistance in the Baltic states (plaats ongebekend; 5e druk
2006) 186-208.
Onken, Eva-Clarita, „The politics of finding historical truth: reviewing Baltic history
commissions and their work‟ Journal of Baltic studies 38 (2007) 109-116.
Paavle, Indrek, en Peeter Kaasik, „Destruction battalions in Estonia 1941‟in: Toomas Hiio,
Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian
International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006)
469-495.
Paavle, Indrek, „Estonian citizens and residents executed or deceased in imprisonment
1941-1944. An overview‟, in: Hiio, Estonia 1940-1945, 639-650.
Paavle, Indrek, „Soviet investigations, concerning the executions in Estonia during the
German occupation in 1941-1944‟, in: Hiio, Estonia, 1940-1945, 663-678.
Paavle, Indrek, „Soviet investigations concerning the activities of Estonian defence
battalions and police battalions of the German armed forces in 1941-1944‟, in: Toomas
Hiio, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the Estonian
International Commission for the investigation of crimes against humanity (Tallinn 2006)
877-884.
Pajur, Ago, „Die Auflösung der estnischen Armee im Sommer 1940‟, Forschungungen zur
Baltischen Geschichte 3 (2008) 198-223.
Palmer, Alan, Northern shores of the Baltic Sea and its people (Londen 2005).
Pierik, Perry, Van Lenningrad tot Berlijn, Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse
Waffen-SS 1941-1945 (Nieuwegein 1995).
Posthumus Meyjes, H.C., Een samenvatting van het parlementaire onderzoek naar het
regeringsbeleid in de oorlogsjaren (Arnhem en Amsterdam 1985).
Presser, J. Ondergang, De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-
1945 (Den Haag 1965).
91
Rahi-Tamm, Aigi, „Deportation und Verfolgung in Estland 1940-1953‟, in: Olaf
Mertelsmann, red., Vom Hitler-Stalin-Pakt bis zu Stalin Tod (Hamburg 2006) 211-237.
Rauch, Georg von, The Baltic state: the years of dependence: Estonia, Latvia, Lithuania
1917-1940 (vertaling uit het Duits; Londen 1974).
Raun, U. Toivu, Estonia and the Estonians (Stanford 1987).
Roest, Friso, en Jos Scheren, Oorlog in de stad, Amsterdam 1939-1941 (Amsterdam 1998).
Romijn, P., „De oorlog (1940-1945)‟, in: in: J.C.H. Blom en J.J. Cahen, red., Geschiedenis
van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 313-350.
Romijn, Peter, Burgemeester in oorlogstijd: besturen tijdens de Duitse bezetting
(Amsterdam 2006).
Rõngelep, Riho en Michael Hesselholt Clemmesen, „Tartu in the 1941 Summer War‟,
Baltic Defence Review (9) 2003 165-182.
Rüter, A.J.C. Rijden en staken: De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd („s-Gravenhage
1960).
Schulten, Johannes Wilhelmus Maria, De geschiedenis van de ordedienst, mythe
werkelijkheid van een verzetsorganisatie (Leiden 1998).
Schulten, C.M., „En verpletterd wordt het juk‟, Verzet in Nederland 1940-1945 (Den Haag
1995).
Sijes, B.A., De Februari-staking, 25-26 februari 1941 (3e druk; Amsterdam 1978).
Sikkes, J.H., ..In geval van een vijandelijken inval: Ambtelijk gedrag in bezettingstijden en
de daarvoor geldende aanwijzingen (Deventer 1985).
Slaa, te, Robin en Edwin Klijn, De NSB: Ontstaan en opkomst van de Nationaal-
Socialistische Beweging, 1931-1935 (Amersfoort 2009).
Sleutelaar, Armando en Hans, De SS‟ers: Nederlandse vrijwilligers in de Tweede
Wereldoorlog (Amsterdam 1967).
Smith, Graham The Baltic States: The national selfdetermination of Estonia, Latvia and
Lithuania (New York 2006).
Somers, Erik, Voorzitter van de Joodse Raad: herinneringen van David Cohen (1941-
1943) (Zutphen 2010).
Strassner, Peter, Europäische Freiwillige: Die Geschichte der 5. SS=Panzerdivision
WIKING (Osnabrück 1977).
Taagepera, Rein, „Civic culture and authoritarianism in the Baltic States, 1930-1940‟, East
European Quarterly 7 (1974) 407-411.
Tammes, Peter, „Nederlandse burgemeesters en de vervolging van Joden‟, in: Henk Flap
en Marnix Croes, red., Wat toeval leek te zijn, maar niet was (Amsterdam 2001) 69-94.
Ten Have, Wichert, De Nederlandse Unie: Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in
bezettingstijd (Amsterdam 1999).
Van der Heijden, Chris, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog
(Amsterdam en Antwerpen 2001).
92
Vardys, Stanley V., „The rise of authoritarian rule in the Baltic States‟, in V. Stanley
Vardys en Romuald J. Misiunas, The Baltic States in peace and war 1917-1945 (Londen
1978).
Västrik, Riho en Meelis Maripuu, „Vaivara concentration camp in 1943-1944‟ in: Hiio,
Estonia 1940-1945, 719-738.
Volder, Karel, Van Riga tot Rheinfelden (Amsterdam 1996).
Volder, Karel, Werken in Duitsland 1940-1945 (Bedum 1990).
Vuisje, Ies, Tegen beter weten in: zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse
geschiedschrijving over de Jodenvervolging, (Amsterdam 2006).
Warmbrunn, Werner, , De Nederlanders onder Duitse bezetting 1940-1945 (vertaling uit
het Engels; Amsterdam 1964).
Weiss-Wendt, Anton, Murder without hatred: Estonians and the Holocaust (New York
2009).
Wilhelm, Hans-Heinrich, Die Einsatzgruppe A der Sicherheitspolizei und des SD 1941/42
(Frankfurt 1996).
Uustalu Evald, For freedom only, the story of Estonian volunteers in the Finnish wars of
1940-1944 (Toronto 1977).
Nanda van der Zeer, De oorlog na de oorlog (Kampen 2006).
Zee, van der, Nanda, Om erger te voorkomen: De voorbereiding en uitvoering van de
vernietiging van het Nederlandse Jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam
1997).
Zee, van der, Sytze, 25.000 landverraders, De SS in Nederland/Nederland in de SS (Den
Haag 1967).
Zee, van der, Sytze, Voor Führer, volk en vaderland: De SS in Nederland (Meppel 2008).
Onderzoeksrapporten
Estonian State Commission on Examination of the Policies of Repression, The White
Book: losses inflicted on the Estonian nation by occupation regimes: 1940-1991 (Vertaling
uit het Ests; plaats onbekend 2006).
Hiio, Toomas, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia 1940-1945: reports of the
Estonian International Commission for the investigation of crimes against humanity
(Tallinn 2006).
Hiio, Toomas, Meelis Maripuu en Indrek Paavle, e.d., Estonia since 1944: reports of the
Estonian International Commission for the investigation of crimes against humanity
(Tallinn 2009).
Interviews
Emailbericht Olaf Mertelsmann 22 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur).
Interview met Indrek Paavle, 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur).
Interview Olaf Mertelsmann 3 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur).
Interview met Toomas Hiio, 15 juni 2010 (aantekeningen in archief auteur).
93
Internetbronnen
Aigi Rahi, „On the current state of research into Soviet and Nazi repressions in Estonia‟,
geraadpleegd via http://www.history.ee/register/doc/artikkel_1.html op 4-5-2010.
De Duitse bezetting begint‟ geraadpleegd via http://niod.al-m.nl/nl/thema/12/more/ op 10-
12-2009.
Hendrik Ilves, „President of the Republic at the reburial of the remains of Jüri Uluots in
Kirbla‟, 2-9-2008, geraadpleegd via www.president.ee/print.me.php?gid-117840 op 2-7-
2010.
http://deoorlog.nps.nl/ geraapdleegd op 21-10-2010.
Press and Information Department, Estonia Ministry of Foreign Affairs, „22 September
1944: From one occupation to another‟, geraadpleegd via
http://www.vm.ee/?q=en/node/5723 op 7-7-2010.
„The Cultural Autonomy of Ethnic Minorities in Estonia‟ geraadpleegd via
http://old.estinst.ee/factsheets/factsheets_uus_kuju/the_cultural_autonomy_of_ethnic_mino
rities_in_estonia.htm op 26-5-2010.
Wannsee Protocol January 20, 1942, vertaling uit het Duits geraapleegd via
„http://prorev.com/wannsee.htm op 6-5-2010.
„When giants fought in Estonia‟, 9 mei 2007, geraadpleegd via
http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/6637895.stm op 7-7-2010.
94
Bijlage – Conclusion in English: The German Occupation in the
Netherlands and Estonia during the Second World War:
Accommodation, Collaboration, Passive and Active Resistance.
Collaboration with, accommodation of and resistance to the German forces in the Second
World War differed in the Netherlands and in Estonia mainly because before Estonia was
occupied by Germany, it lost its independence to another occupier – the Soviet Union.
Thousands of people were killed or deported during the Soviet occupation. The Germans were
greeted as liberators because they made a year of Soviet terror come to an end. Out of
necessity, the German occupier became the ally of the Estonian population in the fight against
the Soviet Union. Therefore, accommodation of and collaboration with the Germans often
meant also passive or active resistance against the Soviet Union. Despite that, collaboration
with, and accommodation of the occupier was mostly not voluntary in Estonia.
In the Netherlands, on the contrary, the Germans were the first and only foreign power
to occupy the country in the period of 1940 to 1945. The Dutch population did not have to
fear that the defeat of the Germans would mean the arrival of another occupier, and, therefore,
collaboration with the Germans was largely voluntary.
Paramilitary Active Resistance against the Germans
There were at most 50 000 people who were involved in the resistance or who contributed to
organised resistance against the Germans in the Netherlands. This number does not include
people who helped residents hide from the German authorities. In total, there were less than
10 000 people involved in the paramilitary. Most of the Dutch that were part of the organised
resistance did so out of free will and committed acts of active resistance against the Germans.
In Estonia, 6000 people fought in Soviet destruction battalions and were therefore
actively resisting against the Germans. The majority of them accommodated – but did not
collaborate with – the Soviets, because they were forced to fight on the side of the Soviet
Union. Only a few people – mostly ideological communists – that voluntarily chose to serve
within the destruction battalions were collaborating with the Soviets. At the same time, both
the people who were ideological communists and those that were forced to fight were actively
resisting the Germans.
Most of the 30 000 Estonians that were mobilised by the Soviet Union were actively
resisting German forces by serving in the armies of the Soviet Union. The mobilised
Estonians who were not deployed on the front did not commit acts of active or passive
95
resistance against the Germans; they were only used to fulfil tasks for the Soviet Union and
did not directly undermine the interests of the Germans.
Hiding
Loe de Jong, the author of Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (The
Kingdom of the Netherlands during the Second World War) and other works, together with
several other historians, estimates that 350 000 Dutch people were in hiding during the war.
According to De Jong, even more people helped organise the hiding of people. The literature
available about this topic offers no explanation to what the number given by De Jong is based
on. In addition to that, De Jong and fellow scholars have not defined the concept of hiding.
Were people who waited at home to be arrested also in hiding? Were the stakes equally high
for all the hundreds of thousands of people in hiding? Why are people who hid to avoid being
sent to labour camps grouped together with Jews who hid from deportation?
Literature about resistance against the Germans in Estonia pays almost no attention to
resistance in the form of hiding. Ultimately, the number of people in hiding was a lot smaller
in Estonia than in the Netherlands. That was mostly because people usually went into hiding
in Estonia was avoid draft, but draft evasion was penalised harshly. In the Netherlands,
however, most people went into hiding to avoid being sent to labour service in Germany, and
the penalties for that were less severe.
Paramilitary Collaboration
Tens of thousands of Estonians volunteered to help the Germans fight the communists and
thus served in the Self-Defence Force (Omakaitse). They tracked down Soviet soldiers to
arrest them, and searched and punished Estonians who had collaborated with the Soviets. The
cooperation of Omakaitse members with the Germans was collaboration because their goal
was to destroy communists and they were not forced to join Omakaitse. Service in Omakaitse
was not voluntary after 1943 and was, therefore, from that day onward a form of
accommodation, and not collaboration.
The collaboration of Omakaitse with the Germans was very different from the
collaboration of the Dutch people who chose to serve in the Landwacht or the NSKK.
Collaboration in Estonia was mostly motivated by the aim of defeating the Soviets and
protecting the population against the terror of the destruction battalions. The Dutch did not
have to choose between two warring parties, nor was the local population threatened by
96
militias. Therefore, the Dutch people who joined the Landwacht, NSKK or the police force
after the start of the occupation did so out of personal reasons or beliefs.
Public Protest
High Dutch officials asked the Dutch people to cooperate with the Germans and the majority
of the population accepted that position. Passive resistance started taking place only when the
Germans started implementing anti-Jewish measures. In 1944, thousands of strikers protested
against the imprisonment of Dutch war veterans. In Estonia, comparable large scale protests
did not occur. The main reason for this could be the scarcity of food in Estonia during the
war, which was more widespread than in the Netherlands. People had more to lose and were
simply trying to survive.
Prosecution of Jews
More than 100 000 Dutch Jews perished during the German occupation of the Netherlands.
This accounts to approximately seventy five percent of all Jews that lived in the Netherlands
in May 1940. In the course of the first six months of the occupation of Estonia, almost all of
the 1000 Jews that were still living in Estonia were killed.
The rapid extermination of the Estonian Jewry can be explained by the small number
of Jews living in Estonia in 1940. Little organization was needed to track down a small
number of people in the Estonian society. In the Netherlands, finding Jews took more
organization because the Jewish community was much larger.
Additionally, a large part of the Estonian population believed that the Jewish
community collaborated with the Soviets during the first Soviet occupation of Estonia. The
Estonian population had few moral problems with the actions carried out against the Jews
because they were considered to be communist traitors.
In Estonia 1940-1945: Reports of the Estonian International Commission for the
Investigation of Crimes Against Humanity, written by the Estonian International Commission
for Investigation of Crimes Against Humanity (EICICAH), it is estimated that 1200
Estonians were involved in the executions of prisoners of war, Jews and other enemies of the
German occupiers. This estimate is certainly too low. It is improbable that every time the
same people carried out executions. Not only the perpetrators and their superiors should be
held responsible for war crimes. Also the Omakaitse members who traced down and arrested
communists and Jews and turned them over to Omakaitse units who shot them were
responsible for the deaths of the apprehended persons.
97
People who worked in camps where Soviet war prisoners were badly treated were all
partly responsible for war crimes. Research is needed into the number of arrests made per
Omakaitse unit and the number of people killed per county to really know how many
Omakaitse members were involved in war crimes.
In the Netherlands, Dutch policemen arrested Jews, the Secretaries General took anti-
Jewish measures and the Nederlandse Unie did not allow full membership to Jew any more.
Also a small group of Jews, who belonged to the Dutch Jewish Council, helped the Germans
persecute their own community. Since the Jews in the Netherlands were a separate
community within the society, resistance against anti-Jewish measures and deportations was
not widespread among the general population.
Waffen SS
Most of the Dutch that enlisted in the German army to fight at the front or serve in the
Netherlands did that on their own initiative. Only a few Dutch people were forced to serve in
the Waffen SS, and were, therefore, accommodating the Germans. Almost all of the 25 000
Dutch Waffen SS soldiers were collaborators.
It is difficult to ascertain the number of Estonians who joined the Waffen SS out of free
will. Most of the Estonians in Waffen SS had enlisted during compulsory draft, or had been
transferred there from Schutzmannschaften or Omakaitse units. They accommodated the
Germans because they could not refuse service in Waffen SS. However, for most Estonians,
fear for the return of the Soviets was also an important motivator to sign up during
mobilisation. Also Jüri Uluots, the president of Estonian at the time, encouraged people to
enlist in the German army.
The Estonian and Dutch Historiographies of the Second World War: A Comparison
The Dutch historiography that deals with the Dutch occupation developed during a period of
sixty five years. Contrary to the situation in the Netherlands, independent history writing was
not possible in Estonia for more than forty five years. The works written by Estonian
emigrants from 1944 until 1991 aimed to support the legitimacy of the Republic of Estonia
during a period when there was no Estonian state.
The most attention was paid to the Soviet Union, because it committed more crimes in
Estonia during and after the Second World War than Germany. The German occupation
received little attention in many books and articles written before and after Estonia regained
98
its independence in 1991. The emphasis in Estonian historiography was on the crimes that
were committed by the Soviet Union and the victimhood of the Estonia population.
Despite the differences between the historiographies of the two countries, they also
bear similarities. In works about the German occupation in the Netherlands, published until
the late 1990s, the actions of the Estonians in the war were defined as „good‟ or „bad‟. It is
only in the last few years that attention is given to the personal circumstances that forced
people to act in a certain way.
In Estonia, historians still think in terms of good and bad. Until the late nineties,
Estonian academic literature praised the actions of Omakaitse and the forest brothers
(partisans who used the forest and bogs in Estonia as their bases of operations). Historians
have paid almost no attention to the roles of Estonians in the atrocities committed during the
Soviet and German occupations.
For Estonian historians, it is important that the cooperation of Estonians with the
German occupier is seen within the Estonian context. According to Estonian historians, in
order to write a complete history of this period in time, extensive archival research is needed
to discover the final peaces of information about the German occupation in Estonia.
This approach resembles the manner in which historians in the Netherlands conducted
historical research until the 1980s. The emphasis was on extensive descriptions about what
happened. Historians tried to write „The history of the Second World War‟ where the truth
had to surface and the question of who was „good‟ and who was „bad‟ had to be answered. A
good example of a history of the Second World War is Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog (The Kingdom of the Netherlands during the Second World War)
written by De Jong. To this day, this book is the most extensive work about the Second World
War in the Netherlands
Estonian historians do not write about the crimes Estonian committed during the
Second World War without emphasising the fact that only a small minority of the population
committed those crimes. Additionally, the Estonians that collaborated with the Germans and
Soviets were not „wrong‟ because they were pressured by the Soviets or the Germans when
they committed war crimes.
In addition to the relatively short period of time when independent historical research
has been possible in Estonia, there are two other important reasons for the superficial
treatment of German occupation in Estonian historiography. Firstly, the last Soviet occupation
ended only in 1991 and is still on people‟s minds. Historians who write articles and books
99
experienced the occupation themselves. It is not surprising that they pay more attention to the
Soviet occupations than on the short lasting German occupation.
Secondly, only since the restoration of independence is it possible to express
nationalistic feelings in Estonia. These feelings have influenced the historical research
conducted until now. In The White Book – a report published by an Estonian state commission
with the goal to publish “a scientific investigation into all the losses and damaged suffered by
the Estonian nation during the occupation regimes” – little attention is given to the role
Estonians played in the suffering that was caused by the occupation regimes. Also the
conclusion of Estonia 1940-1945 states that only a small group of Estonians were guilty of
crimes committed during the Second World War.
The EICICAH report emphasised the crimes that were committed by the Soviet Union.
Unfortunately, despite extensive research, the report failed to conclude that many Estonians
were responsible or partly responsible for the atrocities that took place during the German
occupation of Estonia. In the Netherlands, it took many years before it was no longer a taboo
to criticise the people that worked together with the occupier and committed criminal acts;
this will probably not be different in Estonia.
The Conflict of Historiography between Estonia and Russia
Estonia perceives Russia until the present day as a political threat. This is partly caused by the
difference in historical interpretations between the two countries. From a Russian perspective,
Estonia became a part of the Soviet Union voluntarily. According to the Estonian
interpretation, Estonia was forced to become part of the Soviet Union and suffered 50 years of
terror as a result.
Estonian politicians believe that Estonia has to stand up for its interpretation of history
and that they have to counter the incorrect history writing of Russia. Also many Estonian
politicians and historians feel that Western Europe has little understanding for the
circumstances of Estonia and many other countries in Middle and Eastern Europe during the
Second World War.
A great deal of the population feels that Russia tries to influence the Russian speaking
Estonians by spreading their historical perspective via Russian media. History writing is not
only a way to understand the past but also a political conflict in Estonia. Acknowledging that
Estonians played a big role in crimes that were committed during the German and Soviet
occupations would be interpreted by most Estonians as surrendering to the incorrect Russian
view of the past.
100
International Perspective
The contribution of foreign researchers to the Estonian historiography is modest. Even though
the word „international‟ is included in the title of the Estonian International Commission for
the Investigation of Crimes against Humanity, the commission was not very international. A
committee of foreign academics monitored the work of the commission but none of the
articles that the commission published were written by non-Estonians. Also The Estonian
Institute of Historical Memory, set up in 2008 to research the crimes against humanity during
the second Soviet occupation, seems to be very international at first glance. Most of the
researchers there are, however, Estonians that also worked on the report of the EICICAH. It is
unfortunate that the historical committees until now have not really used foreign researchers
as it is easier for them to look into taboo topics.
The historiography of the German occupation in the Netherlands was and is still a very
Dutch affair. Few Dutch authors have compared accommodation, collaboration and resistance
in the Netherlands with the situation in other countries. In the Netherlands, it took decades
before thinking in terms of good and bad was left behind, because there was not enough
foreign research into the Second World War in the Netherland. With the contribution of
foreign scholars, taboo topics could have been open for discussion earlier and the thinking in
terms of good and bad could have been left behind much sooner.
History writing in Estonia can profit from international research because it can
highlight the fact that the victim discourse is still prominent in historical research into the
Second World War in Estonia. The problem is that Estonian historians have the feeling that
western scholars enforce their vision of the Second World War on them, with their emphasis
on the atrocities committed by the Nazis. Estonian researchers want to stress the victimhood
of the Estonian people and that of the populations of other countries that were part of the
Soviet Union or in its sphere of influence. According to them, western historiography of the
Second World War does not pay enough attention to the crimes committed by the Soviet
Union.
Closing Statement
Just like in the Netherlands, time is needed in Estonia in order to leave the discourse of
victimhood behind. The Dutch were able to start dealing with the war after 1945, while in
Estonia it was only possible from 1991 onwards, after the restoration of the country‟s
independence. However, it is possible that the discourse of victimhood and the thinking in
101
terms of good and bad will exist longer in Estonia than it did in the Netherlands. As long as
the political conflict with Russia over historical interpretations of the past exists, it will
remain difficult for the Estonian people to accept a „grey‟ past instead of the black-and-white
picture that has been painted so far.
Research by foreign scholars would pay more attention to taboo topics or to topics that
have been overlooked in the past, both in the Netherlands and Estonia. The Netherlands
would, for example, benefit from international research into the topic of hiding, whereas
Estonian historiography would profit from a fresh look into the part that the Estonian
population played in war crimes. Even though local historians will always carry the bulk of
the weight in historical research, foreign scholars can assist them by providing new methods
of research and initiating discussions about taboo topics.