hart- en vaatziekten in nederland 2016 · hieronder vallen o.a. 400.000 patiënten met angina...
TRANSCRIPT
Hart- en vaatziekten in Nederland 2016
Cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte
3.51
706
RP8
8 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2016
Hart- en vaatziekten in Nederland 2016
Cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte
3.51
706
RP8
8 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2016
InhoudsopgaveVoorwoord 3
Samenstelling van de ‘Werkgroep Cijfers’ 5
1. Sterfte aan hart- en vaatziekten 7
2. Hartfalen in Nederland 27
3. Familiaire Hypercholesterolemie: prevalentie en spreiding in Nederland anno 2015/2016 41
4. Hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk: hoe vaak komt het voor? 57
5. Internationale vergelijking op gebied van hart- en vaatziekten 81
6. Ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten 93
Bijlagen
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 115
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2016
ISBN: 978-90-75131-80-2
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland, 2016
Cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte
Gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd onder
redactie van de ‘Werkgroep Cijfers’ van de Hartstichting.
Samenstelling (in alfabetische volgorde):
Prof. dr. M.L. Bots, arts-epidemioloog1
Drs. J. Buddeke, gezondheidswetenschapper, epidemioloog1,2
Dr. I. van Dis, epidemioloog2
Dr. I. Vaartjes, epidemioloog1,2
Prof. dr. F.L.J. Visseren, internist-vasculair geneeskundige3
1 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht2 Hartstichting, Den Haag 3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Gegevens en figuren uit dit rapport mogen met bronvermelding worden
overgenomen. De juiste verwijzing luidt: Auteurs hoofdstuk, titel hoofd-
stuk. In: Buddeke J, Van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2016, cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte.
Den Haag: Hartstichting, 2016.
Den Haag, 2016
2
Voorwoord3
Voorwoord
Voor de 22ste maal biedt de Hartstichting u een boek met cijfers over de
prevalentie, ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten. In deze versie treft u op
verschillende terreinen trendbreuken.
Hoofdstuk 1 omvat de meest recente sterftecijfers van ziektebeelden binnen
hart- en vaatziekten. De Hartstichting is overgestapt van de indeling van
hart- en vaatziekten volgens TNO naar de indeling van het CBS. Dat betekent
o.a. dat aangeboren hartafwijkingen niet meer onder hart- en vaatziekten
geschaard worden. Door deze nieuwe indeling zijn er 744 minder sterfgevallen
aan HVZ in 2016. Er sterven meer vrouwen aan HVZ dan mannen, maar
vrouwen zijn wel 6 jaar ouder dan mannen als zij sterven aan HVZ. De daling
in sterfte aan hart- en vaatziekten lijkt de laatste jaren af te vlakken, in alle
leeftijdsklassen.
In hoofdstuk 2 worden cijfers over hartfalen gepresenteerd. Met name in
de leeftijdsklasse 85 jaar en ouder neemt de absolute sterfte alsmede het
aantal ziekenhuisopnamen voor hartfalen de laatste 25 jaar flink toe. Indien
gecorrigeerd wordt voor de veranderende leeftijdsopbouw dan blijft de sterfte
aan hartfalen min of meer gelijk. Het aantal patiënten met hartfalen ligt
boven de 200.000. Ook hier is een trendbreuk zichtbaar. Werd in voorgaande
jaren het aantal personen met een zorgvraag voor hartfalen geregistreerd,
nu wordt het aantal personen dat ooit een vermelding van hartfalen in het
huisartsendossier heeft geteld. Dat betekent een flinke toename van het aantal
patiënten met de diagnose van hartfalen ooit.
In hoofdstuk 3 treft u de prevalentie, opsporingsgraad en trend van personen
met een erfelijke hypercholesterolemie (FH). Voorheen werd uitgegaan
van 40.000 Nederlanders met een FH, thans wordt uitgegaan van 70.000
Nederlanders met FH. Tot eind 2013 voerde Stichting Opsporing Erfelijke
Hypercholesterolemie familiecascade-onderzoek uit en werden jaarlijks zo’n
1.500 – 2.000 nieuwe mensen met FH opgespoord, in totaal 30.000 patiënten in
de periode 1994 – 2011. Door het afbouwen van dit bevolkingsonderzoek daalde
het aantal nieuw opgespoorde FH patiënten naar minder dan 400 per jaar.
Voorwoord4
In hoofdstuk 4 worden de nieuwe ziekte-episodes en prevalentiecijfers van
patiënten met hart- en vaatziekten en de ziektebeelden daarbinnen zoals
geregistreerd bij de huisarts gepresenteerd. Ook hier treedt een trendbreuk
op door overgang van NIVEL en RIVM op een nieuwe methode, van punt naar
jaarprevalentie, van patiënt met zorgvraag (DBC) naar ‘eens ziek altijd ziek’
bij chronische aandoeningen en andere definiëring van de ziekteperiode bij
acute aandoeningen. Anno 2015 zijn er naar schatting 1,4 miljoen patiënten
met een chronische hart- of vaatziekte, 675.000 vrouwen en 725.000 mannen.
Hieronder vallen o.a. 400.000 patiënten met angina pectoris, 225.000
patiënten met hartfalen, ruim 300.000 patiënten met een beroerte en 350.000
personen met een perifere vaatziekte.
In hoofdstuk 5 wordt op basis van de Global Burden of Disease bezien welke
plaats Nederland internationaal inneemt. Nederland staat op de 7e plaats
(van laag naar hoog) van de 42 landen uit Europa voor wat betreft sterfte aan
hart- en vaatziekten en op de 10e plaats in het aantal verloren jaren in goede
gezondheid door HVZ. De sterfte aan HVZ is het hoogst in enkele Oost-
Europese landen.
In hoofdstuk 6 worden recente cijfers van het aantal ziekenhuisopnamen
gepresenteerd. In 2015 waren er zo’n 270.000 ziekenhuisopnamen voor
hart- en vaatziekten, ruwweg 160.000 voor mannen en 110.000 voor vrouwen.
Ook hier traden trendbreuken in de registratie op. In 2013 werd een omslag
gemaakt van codering van ziekenhuisopnamen in ICD-9 naar ICD-10, en trad
er een wijziging in de definitie van klinische opnamen op door introductie van
het zorgtype ‘observatie’. Tevens werd een andere methode voor generatie van
niet geleverde data door ziekenhuizen gehanteerd. In 2015 was de levering van
data nagenoeg weer volledig.
De Hartstichting publiceert in dit boek cijfers van verschillende databronnen.
Hierbij willen wij onze dank betuigen aan het CBS, Dutch Hospital Data,
het Julius Centrum (UMCU), het RIVM en NIVEL. Tevens danken wij de
onderzoekers voor hun grote inzet om deze interessante data te ontsluiten.
Namens de Werkgroep Cijfers,
Prof.dr. F.L.J. Visseren, mw. dr. I. van Dis,
Internist-vasculair geneeskundige, epidemioloog,
UMC Utrecht Hartstichting
Voorzitter Secretaris
(i.van.disAhartstichting.nl)
5 Werkgroep Cijfers
Samenstelling van de Werkgroep Cijfers van de Hartstichting
Prof.dr. F. L. J. Visseren, voorzitter (Afdeling Vasculaire Geneeskunde,
UMCU, Utrecht)
Mevr. dr.ir. I. van Dis, secretaris (Hartstichting, Den Haag)
Dr. J. D. Blankensteijn (Afdeling Heelkunde, VUmc, Amsterdam) (vanaf
november 2016)
Prof.dr. M. L. Bots (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMCU, Utrecht)
Mevr. ir. A. de Bruin (Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag)
Prof.dr. J. Deckers (Thoraxcentrum, ErasmusMC, Rotterdam)
Dr. A. H. Liem (Afdeling Cardiologie, St Franciscus Gasthuis, Rotterdam)
Prof.dr. J.A. Rauwerda (Afdeling Heelkunde, VUmc, Amsterdam) (tot okto-
ber 2016)
Dr. J. B. Reitsma (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMCU, Utrecht)
Prof. dr. F.G. Schellevis (Nivel, Utrecht en Afdeling Huisartsgeneeskunde &
Ouderengeneeskunde, Amsterdam Public Health Research Institute, VUmc,
Amsterdam)
Prof.dr. Y. Smulders (Afdeling Interne Geneeskunde, VUmc, Amsterdam)
Mevr. prof.dr.ir. W.M.M. Verschuren (Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu, Centrum voor Voeding, Preventie en Zorg, Bilthoven)
Mevr. dr. M.C. Visser (Afdeling Neurologie, VUmc, Amsterdam)
Dr. R. Wimmers (Team Kennis & Trends, Hartstichting)
Wetenschappelijke medewerkersMevr. drs. J. Buddeke (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMCU, Utrecht)
Mevr. dr. I. Vaartjes (Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijnsgeneeskunde, UMCU, Utrecht)
66
Sterfte aan hart- en vaatziekten7
1 Sterfte aan hart- en vaat- ziekten in Nederland
J. Buddeke1,2, I. van Dis1, F.L.J. Visseren3, I. Vaartjes1,2, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Samenvatting
In 2015 overleden meer vrouwen dan mannen aan de gevolgen van hart- en
vaatziekten.
— Er overleden 20.757 vrouwen en 18.543 mannen aan hart- en vaatziekten.
— Vrouwen overlijden op hogere leeftijd aan hart- en vaatziekten dan
mannen. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hart- en vaatziekten was
84 jaar bij vrouwen en 78 jaar bij mannen.
— Van alle vrouwen die overlijden aan hart- en vaatziekten, overlijdt 95%
boven de 65 jaar. Bij mannen is dit 87%.
Vrouwen overlijden vaker dan mannen aan een beroerte en hartfalen,
terwijl mannen vaker overlijden aan een hartinfarct.
— In totaal overleden er in 2015 2.339 vrouwen en 3.054 mannen aan een
hartinfarct. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een hartinfarct was
82 jaar voor vrouwen en 74 jaar voor mannen.
— In totaal overleden er in 2015 5.641 vrouwen en 3.968 mannen aan een
beroerte. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan een beroerte was 84 jaar
voor vrouwen en 79 jaar voor mannen.
— In totaal overleden er in 2015 4.555 vrouwen en 3.112 mannen aan hartfalen.
De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan hartfalen was 88 jaar voor
vrouwen en 83 jaar voor mannen.
De daling in sterfte in hart- en vaatziekten over de periode 1980-2015 is
kleiner bij vrouwen dan bij mannen.
— In totaal overleden er 24.112 vrouwen in 1980 aan hart- en vaatziekten en
20.757 in 2015.
— In totaal overleden er 27.742 mannen aan hart- en vaatziekten in 1980 en
18.543 2015.
— Het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde sterftecijfer voor
hart- en vaatziekten is bij vrouwen met 58% gedaald en bij mannen met 67%.
Sterfte aan hart- en vaatziekten8
1.1 Sterfte
Net als in voorgaande jaren overleden er in Nederland in 2015 meer
vrouwen dan mannen aan de gevolgen van een hart- of vaatziekte (tabel
1.1), namelijk 20.757 vrouwen tegenover 18.543 mannen. Dit komt neer op
gemiddeld 57 vrouwen en 51 mannen die per dag aan hart- en vaatziekten
overlijden. Het aandeel van de hart- en vaatziekten in de totale sterfte was
daarmee 27% voor vrouwen en 26% voor mannen. Naarmate de leeftijd
toeneemt, neemt ook het aantal personen dat aan hart- en vaatziekten sterft
toe (tabel 1.2). Aangezien vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen
is dit een belangrijke verklaring waarom er meer vrouwen dan mannen
overlijden aan de gevolgen van hart- en vaatziekten.
Naast hart- en vaatziekten vormen kwaadaardige nieuwvormingen (kan-
ker) en ziekten van de ademhalingsorganen belangrijke doodsoorzaken.
Ook de groep met overige doodsoorzaken neemt in toenemende mate een
belangrijke positie in. Daarbinnen valt overlijden aan de complicaties van
dementie (3.245 mannen, gemiddelde leeftijd 85 jaar en 7.066 vrouwen,
gemiddelde leeftijd 88 jaar) en de ziekte van Alzheimer (1.044 mannen,
gemiddelde leeftijd 84 en 2.452 vrouwen, gemiddelde leeftijd 87 jaar), dia-
betes mellitus (1.306 mannen, gemiddelde leeftijd 76 jaar en 1.524 vrouwen,
gemiddelde leeftijd 83 jaar) en chronische nierziekten (851 mannen, gemid-
delde leeftijd 82 jaar en 1.022 vrouwen, gemiddelde leeftijd 85 jaar).
In 2013 is het Centraal Bureau Statistiek (CBS) overgegaan van het hand-
matig coderen van doodsoorzakenformulieren naar automatisch coderen
van doodsoorzaken. De overeenstemming bleek bijna 90% op ICD-10
hoofdstukniveau. Tezamen met het invoeren van een ICD-10 update,
bracht dit echter wel eenmalige verschuivingen in de statistiek met zich
mee. Zo was er een significante toename van de infectieziekten, demen-
tie, de ziekte van Alzheimer en het laat gevolg van een CVA als onderlig-
gende doodsoorzaak, en een significante afname van longontsteking,
COPD, ziekten van het spijsverteringsstelsel, urineweginfectie en ouder-
dom. Dementie/Alzheimer en het laat gevolg van een CVA namen toe
ten koste van longontsteking en urineweginfectie. Het is een aanpassing
aan internationale opvattingen over het selecteren van de onderliggende
doodsoorzaak. Voor de prevalentie van kanker en hart- en vaatziekten is
het verschil tussen het automatisch en handmatig coderen gering.
Bron: Dr. P. P.M. Harteloh. Van handmatig naar automatisch coderen
van doodsoorzaken. Een bridge coding study. CBS, 2015
Sterfte aan hart- en vaatziekten9
Onder vrouwen zijn hart- en vaatziekten nog steeds de meest voorkomende
oorzaak van sterfte. Bij vrouwen jonger dan 75 jaar zijn kwaadaardige nieuw-
vormingen de meest voorkomende oorzaak van overlijden. Bij mannen zijn
kwaadaardige nieuwvormingen de meest voorkomende doodsoorzaak.
Echter, bij mannen ouder dan 85 jaar vormen hart- en vaatziekten de meest
voorkomende oorzaak van sterfte. Het aandeel van hart- en vaatziekten in
de totale sterfte bij vrouwen neemt toe met de leeftijd: van 10% tot 55 jaar,
naar 23% tussen de 55 en 85 jaar, tot 34% bij de leeftijd van 85 jaar en ouder.
Bij mannen is het aandeel van hart- en vaatziekten in de totale sterfte 16%
tot 55 jaar, 25% tussen de 55 en 85 jaar, en 32% bij 85 jaar en ouder.
Tabel 1.1 Doodsoorzaken in Nederland in 2015. Absolute getallen, percentages en gemiddelde leeftijd
van overlijden
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak Gem. Gem. Gem.
N % Lft. N % Lft. N % Lft.
Hart- en vaatziekten1 18.543 26 78 20.757 27 84 39.300 27 81
Kwaadaardige
nieuwvormingen 23.899 34 73 20.225 27 72 44.124 30 72
Ziekten van de
ademhalingsorganen 6.319 9 80 6.359 8 82 12.678 9 81
Uitwendige oorzaken
van letsel envergiftiging 3.849 5 64 3.392 4 77 7.241 5 70
Overige doodsoorzaken 18.419 26 76 25.372 33 83 43.791 30 80
Alle doodsoorzaken 71.029 100 75 76.105 1002 80 147.134 100 78
1 Op basis van ICD-10: I00 t/m I99. Voor de precieze omschrijving van deze codes wordt verwezen naar
Bijlage A 2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet tot 100 op.
Sterfte aan hart- en vaatziekten10
Verandering ICD-codes indeling voor hart- en vaatziektenTot op heden werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de
indeling voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf
dit cijferboek maakt de Hartstichting gebruik van dezelfde indeling
voor hart- en vaatziekten als het CBS en het RIVM (I00 t/m I99) om
cijfers gepresenteerd door verschillende organisaties beter op elkaar
aan te laten sluiten.
Enkele ziekten die niet meer onder hart- en vaatziekten in de nieuwe
indeling vallen met desbetreffende ICD-10 code:
— Transiënte cerebrale ischemische aanvallen en verwante symptomen
(G45)
— Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) en overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31)
— Aangeboren hart- en vaatafwijkingen (P29.3 en Q20 t/m Q28)
— Enkele overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen, zoals
afwijkingen van de hartslag (R00)
Volgens de nieuwe indeling overleden in 2015 39.300 mensen aan hart- en
vaatziekten (tabel 1.1), dat zijn 744 minder mensen dan volgens de oude
indeling waarbij het totaal 40.044 bedraagt (Bijlage 1, pagina 25).
Vergeleken met de oude indeling overleden er 64 minder mensen aan
een beroerte, 65 minder aan arterieel vaatlijden en 462 minder mensen
aan overige ziekten van het vaatstelsel in de nieuwe indeling. De 84
mensen (41 mannen, 43 vrouwen) die in 2015 overleden aan aangeboren
hartafwijkingen vallen niet onder de nieuwe indeling van hart- en
vaatziekten.
De precieze veranderingen in de gebruikte ICD-codes kunt u vinden
in Bijlage A. In Bijlage 1 staan de cijfers volgens de TNO-indeling van
hart- en vaatziekten.
Sterfte aan hart- en vaatziekten11
Sterfte binnen de hart- en vaatziektenIn tabel 1.3 is de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten in 2015
uitgesplitst in tien ziektecategorieën. Voor zowel mannen als vrouwen
wordt het grootste deel van de sterfte binnen de groep hart- en vaatziekten
veroorzaakt door de ischemische hartziekten en beroertes. Samen zijn deze
twee ziektebeelden verantwoordelijk voor 45% van de sterfte binnen hart-
en vaatziekten bij vrouwen en voor 50% bij mannen. Naast de ischemische
hartziekten en beroertes levert de categorie overige hartziekten een belang-
rijke bijdrage aan de sterfte binnen hart- en vaatziekten. Hieronder vallen
onder andere sterfte aan hartfalen, cardiomyopathie en ritmestoornissen,
waaronder boezemfibrilleren. Er overlijden meer mannen dan vrouwen aan
de gevolgen van ischemische hartziekten, waaronder het acute hartinfarct.
Er overlijden meer vrouwen dan mannen aan de gevolgen van een beroerte
en hartfalen (figuur 1.1).
Tabel 1.2 Doodsoorzaken in Nederland in 2015, absolute aantallen naar geslacht en leeftijd
Bron CBS
Mannen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten 222 659 1.544 3.712 6.346 5.501 559 18.543
Kwaadaardige nieuwvormingen 405 1.192 3.671 7.415 7.642 3.425 149 23.899
Ziekten van ademhalingsorganen 33 85 377 1.100 2.435 2.065 224 6.319
Uitwendige oorzaken van letsel
en vergiftiging 811 485 461 457 733 795 107 3.849
Overige doodsoorzaken 825 800 1.686 3.211 5.678 5.593 626 18.419
Alle doodsoorzaken 2.296 3.221 7.739 15.895 22.834 17.379 1.665 71.029
Vrouwen
Doodsoorzaak 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85 -94 95+ Totaal
Hart- en vaatziekten 137 278 698 1.877 5.668 10.061 2.038 20.757
Kwaadaardige nieuwvormingen 486 1.426 3.416 5.388 5.530 3.649 330 20.225
Ziekten van ademhalingsorganen 34 109 412 962 1.869 2.396 577 6.359
Uitwendige oorzaken van letsel
en vergiftiging 283 196 246 263 665 1.433 306 3.392
Overige doodsoorzaken 558 475 1.013 2.238 6.156 12.079 2.853 25.372
Alle doodsoorzaken 1.498 2.484 5.785 10.728 19.888 29.618 6.104 76.105
Sterfte aan hart- en vaatziekten12
Tabel 1.3 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2015, absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht
Bron CBS
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1,2 N %3 N %3 N %3
Ischemische hartziekten 5.292 29 3.690 18 8.982 23
Waarvan hartinfarct 3.054 2.339 5.393
Beroerte 3.968 21 5.641 27 9.609 24
Waarvan herseninfarct 2.134 3.497 5.631
Waarvan subarachnoïdale bloeding 111 223 334
Waarvan intracerebrale bloeding 845 942 1.787
Reumatische hartziekten en klepgebreken 617 3 1.013 5 1.630 4
Infectieuze hartziekten 281 2 424 2 705 2
Overige hartziekten 6.216 34 7.846 38 14.062 36
Waarvan hartfalen 3.112 4.555 7.667
Waarvan boezemfibrilleren 565 1.029 1.594
Waarvan cardiomyopathie 290 189 479
Arterieel vaatlijden 1.152 6 765 4 1.917 5
Waarvan AAA met ruptuur 172 79 251
Waarvan AAA zonder ruptuur 187 82 269
Waarvan claudicatio intermittens 141 133 274
Atherosclerose en/ of hypertensie 943 5 1.313 6 2.256 6
Veneus vaatlijden 52 <1 48 <1 100 <1
Overige ziekten van het vaatstelsel en
de lymfewegen 22 <1 17 <1 39 <1
Totaal 18.543 100 20.757 100 39.300 100
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar Bijlage A
AAA: aneurysma abdominale aorta2 De sterftecijfers over 2015 zijn voorlopig. Er kunnen nog kleine wijzigingen optreden3 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet tot 100 op
Sterfte aan hart- en vaatziekten13
Figuur 1.1 Aantal sterfgevallen aan hart- en vaatziekten naar ziektebeeld en geslacht in
Nederland in 2015
Bron CBS
In de leeftijdsklassen tot 85 jaar overlijden minder vrouwen dan mannen
aan hart- en vaatziekten, terwijl in de leeftijdsklassen boven 85 jaar in
absolute aantallen meer vrouwen overlijden (figuur 1.2). Van alle vrouwen die
overlijden aan hart- en vaatziekten sterft 95% boven de 65 jaar. Bij mannen is
dit 87%. De gemiddelde leeftijd van overlijden aan hart- en vaatziekten is 78
jaar bij mannen en 84 jaar bij vrouwen. Bij ischemische hartziekten bedroeg
de gemiddelde leeftijd bij overlijden 76 voor mannen en 82 voor vrouwen.
Bij het hartinfarct is de gemiddelde leeftijd van overlijden lager, 74 jaar bij
mannen en 82 jaar bij vrouwen. De gemiddelde leeftijd van overlijden bij een
beroerte is voor mannen en vrouwen respectievelijk 79 en 84 jaar. Mannen
waren gemiddeld 83 jaar oud wanneer zij overleden aan hartfalen in 2015,
vrouwen waren gemiddeld 88 jaar. De gemiddelde leeftijd bij overlijden aan
boezemfibrilleren bedroeg 84 voor mannen en 88 voor vrouwen.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
Hart- en vaat-ziekten totaal
Rest hart- en vaatziekten
Boezem-fibrilleren
HartfalenBeroertewaarvan acuut hartinfarct
Ischemische hartziekten
Mannen Vrouwen
5.29
2
3.69
0
3.96
8 5.64
1
3.11
2 4.55
5
565
1.02
93.05
4
2.33
9
5.60
6
5.84
2
18.5
43 20.7
57
Sterfte aan hart- en vaatziekten14
Figuur 1.2 Aantal sterfgevallen aan hart- en vaatziekten naar leeftijd en geslacht in Nederland in
2015
Bron CBS
Een belangrijke verklaring voor het hogere absolute aantal sterfgevallen aan
hart- en vaatziekten bij vrouwen ten opzichte van mannen is het grotere aan-
tal vrouwen in de Nederlandse bevolking in de oudere leeftijdsgroepen. Tabel
1.4 toont daarom voor ischemische hartziekten, acuut hartinfarct, beroerte en
het totaal van hart- en vaatziekten ook het aantal sterfgevallen uitgedrukt per
100.000 mannen, respectievelijk vrouwen waarin gecorrigeerd wordt voor
verschillen in leeftijdsopbouw. In alle leeftijdsklassen is het sterfterisico
aan hart- en vaatziekten per 100.000 inwoners in 2015 hoger bij mannen
dan vrouwen, betreffende de doodsoorzaken acuut hartinfarct, hartfalen en
het totaal aan hart- en vaatziekten. Alleen op zeer hoge leeftijd overlijden
per 100.000 personen meer vrouwen dan mannen aan een beroerte.
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
222
137
1.54
4
698
3.71
2
1.87
7
6.34
6
5.66
8
659
278
5.50
1
10.0
61
559
2.03
8
Sterfte aan hart- en vaatziekten15
Tabel 1.4 Aantal sterfgevallen en sterfte per 100.000 personen aan hart- en vaatziekten, waaronder
ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte en hartfalen in 2015 naar leeftijd en geslacht, in
Nederland
Bron CBS
Mannen Vrouwen
Doodsoorzaak1 Leeftijd Aantal Sterfte per Aantal Sterfte per
(in jaren) overledenen 100.000 overledenen 100.000
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 222 5 137 3
45-54 659 51 278 22
55-64 1.544 140 698 63
65-74 3.712 431 1.877 210
75-84 6.346 1.536 5.668 1.067
85-94 5.501 5.196 10.061 4.540
95+ 559 13.370 2.038 11.660
Totaal 18.543 221 20.757 243
Ischemische hartziekten 0-44 53 1 15 <1
45-54 258 20 70 5
55-64 563 51 184 17
65-74 1.278 148 451 51
75-84 1.789 433 1.143 215
85-94 1.234 1166 1.570 708
95+ 117 2.798 257 1.470
Totaal 5.292 63 3.690 43
Hartinfarct 0-44 43 <1 11 <1
45-54 199 15 51 4
55-64 405 37 130 12
65-74 776 90 312 35
75-84 965 234 717 135
85-94 609 575 965 435
95+ 57 1.363 153 875
Totaal 3.054 36 2.339 27
Hartfalen 0-541 38 <1 25 <1
55-64 114 10 48 4
65-74 377 44 195 22
75-84 1.014 245 977 184
85-94 1.383 1.306 2.608 1.177
95+ 186 4.449 702 4.016
Totaal 3.112 37 4.555 53
Sterfte aan hart- en vaatziekten16
Beroerte 0-44 38 <1 39 <1
45-54 83 6 76 6
55-64 257 23 195 18
65-74 729 85 545 61
75-84 1.535 372 1.636 308
85-94 1.228 1.160 2.673 1.206
95+ 98 2.344 477 2.729
Totaal 3.968 47 5.641 66
1 Om privacy redenen zijn de leeftijdsgroepen 0-44 en 45-54 bij elkaar opgeteld
1.2 Trends in sterfte
Het absolute aantal doden aan hart- en vaatziekten is afgenomen tot 2014
(figuur 1.3) en nam in het afgelopen jaar juist toe. Deze toename heeft te
maken met het feit dat er in 2015 in totaal meer mensen zijn overleden (zie
kader 2). Ook sterfte door ziekten van de ademhalingsorganen is toege-
nomen ten opzichte van 2014. Van 1980 tot 2015 is het absolute aantal doden
aan kwaadaardige nieuwvormingen bij zowel mannen als vrouwen toege-
nomen. Het absolute aantal doden aan uitwendige oorzaken van letsel en
vergiftiging is licht toegenomen bij vrouwen en blijft nagenoeg hetzelfde
bij mannen.
Toename aantal sterfgevallen in 2015In 2015 overleden er 147.134 mensen, dat zijn 7.911 meer sterfgevallen
dan in 2014. Deze toename wordt verklaard door de lange, zware griep-
golf in het voorjaar, waardoor relatief veel 80-plussers overleden. De
grootste absolute stijging in het aantal sterfgevallen was in de categorie
ziekten van de ademhalingsorganen. In 2015 overleden er 2.224 mensen
meer aan deze ziekten dan in 2014. Ten opzichte van 2014 overleden
er in 2015 1.438 meer mensen aan hart- en vaatziekten. Aan dementie/
Alzheimer en COPD overleden ook meer mensen, respectievelijk 1.437
en 1.151 mensen.
Sterfte aan hart- en vaatziekten17
Figuur 1.3 Trends in absolute sterfte aan hart- en vaatziekten, kwaadaardige nieuwvormingen
(kanker), ziekten van de ademhalingsorganen, uitwendige oorzaken van letsel en
vergiftiging en overige doodsoorzaken, naar geslacht. Periode 1980-20151
Bron CBS
Mannen
Vrouwen
1 De cijfers over 2014 en 2015 kunnen minder goed vergelijkbaar zijn met voorgaande
jaren omdat het CBS is overgestapt op automatisch coderen
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Aan
tal s
terf
geva
llen
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Hart- en Vaatziekten Uitwendige oorzakenvan letsel en vergiftiging
Kwaadaardigenieuwvormingen
Overige doodsoorzakenZiekten van deademhalingsorganen
Totaal
Sterfte aan hart- en vaatziekten18
Tabel 1.5 geeft het absolute aantal sterfgevallen aan hart- en vaatziekten,
waaronder ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte en hartfalen in
de periode 1980-2015. Bij mannen is het bruto sterftecijfer voor hart- en
vaatziekten met 43% gedaald (van 391 per 100.000 in 1980 naar 221 per
100.000 in 2015). Bij vrouwen daalde het bruto sterftecijfer met 27%
(van 334 per 100.000 in 1980 naar 243 per 100.000 in 2015).
Tabel 1.5 Absolute aantallen sterfgevallen (per 100.000 inwoners) aan hart- en vaatziekten, waaronder
ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte en hartfalen in de periode 1980-20151
Bron CBS
Hartfalen Beroerte
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 1.428 (20) 1.233 (17) 5.303 (76) 6.737 (95)
1985 2.691 (38) 3.245 (44) 4.893 (68) 6.866 (94)
1990 1.923 (26) 2.509 (33) 4.931 (67) 7.461 (99)
1995 2.835 (37) 4.067 (52) 4.781 (63) 7.628 (97)
2000 2.234 (28) 3.674 (46) 4.702 (60) 7.482 (93)
2005 2.311 (29) 3.423 (42) 4.032 (50) 6.294 (76)
2010 2.488 (30) 3.936 (47) 3.462 (42) 5.377 (64)
2013 2.923 (35) 4.116 (49) 3.758 (45) 5.653 (67)
2014 2.905 (35) 4.202 (49) 3.714 (44) 5.614 (66)
2015 3.112 (37) 4.555 (53) 3.968 (47) 5.641 (66)
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
Totaal Hart- Ischemische Hartinfarct
en vaatziekten hartziekten
Jaartal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
1980 27.443 (391) 23.803 (334) 13.593 (194) 8.472 (17) 12.634 (180) 7.718 (108)
1985 28.438 (397) 25.944 (354) 13.373 (187) 8.851 (121) 12.486 (174) 8.082 (110)
1990 25.887 (350) 25.733 (340) 10.736 (145) 7.963 (105) 10.002 (135) 7.300 (97)
1995 25.519 (334) 26.579 (340) 9.796 (128) 7.963 (105) 8.888 (116) 6.800 (87)
2000 23.638 (300) 25.553 (318) 9.921 (126) 7.522 (93) 7.291 (93) 5.668 (70)
2005 20.773 (257) 22.557 (273) 7.631 (95) 6.117 (74) 5.361 (66) 4.141 (50)
2010 18.275 (222) 20.734 (247) 6.004 (73) 4.378 (52) 3.840 (47) 2.983 (36)
2013 18.036 (216) 20.456 (241) 5.354 (64) 3.912 (46) 3.212 (39) 2.478 (29)
2014 17.663 (211) 20.199 (237) 5.125 (61) 3.734 (44) 2.937 (35) 2.364 (28)
2015 18.543 (221) 20.757 (243) 5.292 (63) 3.690 (43) 3.054 (36) 2.339 (27)
Sterfte aan hart- en vaatziekten19
Het verschil in daling tussen mannen en vrouwen neemt af als de sterfte-
cijfers gecorrigeerd worden voor veranderingen in de leeftijdsopbouw
van de bevolking (tabel 1.6): 67% daling bij mannen (van 669 per 100.000
in 1980 naar 221 per 100.000 in 2015) en 58% daling bij vrouwen (van 578
per 100.000 in 1980 naar 243 per 100.000 in 2015). De sterkste procentuele
daling in het gecorrigeerde sterftecijfer tussen 1980 en 2015 wordt gezien in
de leeftijdsgroep van 55-64 jaar bij mannen (79%) en de leeftijdsgroep van
65-74 jaar bij vrouwen (75%).
Tabel 1.6 Voor veranderingen in leeftijdsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer (per 100.000 inwoners) aan
hart- en vaatziekten in de periode 1980-2015 in Nederland, naar leeftijd en geslacht. Jaar van
standaardisatie is 20151
Bron CBS
Mannen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 13 49 679 1.810 4.510 9.226 578 669
1985 11 42 638 1.739 4.506 9.399 608 653
1990 10 32 503 1.488 3.935 8.178 618 557
1995 9 27 418 1.328 3.708 7.954 648 512
2000 8 24 337 1.049 3.234 7.132 539 435
2005 7 19 242 744 2.535 6.458 534 343
2010 5 13 180 513 1.848 5.506 495 259
2013 4 12 154 453 1.614 5.104 462 230
2014 4 11 142 401 1.550 4.936 481 218
2015 4 11 140 431 1.536 4.999 508 221
∆ 1980-2015 (%) -69% -78% -79% -76% -66% -46% -12% -67%
Sterfte aan hart- en vaatziekten20
Meer vrouwen overlijden aan de gevolgen van hart- en vaatziekten dan aan
de gevolgen van kanker. Bij mannen overlijden sinds 2005 meer personen
aan kanker dan aan hart- en vaatziekten. Sinds 2009 is het aantal sterf-
gevallen van mannen en vrouwen samen aan kanker hoger dan aan hart- en
vaatziekten.
In figuur 1.4 worden de voor verandering in leeftijdsopbouw van de
bevolking gecorrigeerde sterftecijfers voor hart- en vaatziekten en kanker
weergegeven. Bij mannen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker met
33% gedaald (van 428 per 100.000 in 1980 naar 285 per 100.000 in 2015).
Bij vrouwen is het gecorrigeerde sterftecijfer voor kanker in mindere mate
afgenomen met een daling van 8% (van 259 per 100.000 in 1980 naar 237 per
100.000 in 2015).
Vrouwen
Leeftijdsklassen
Jaartal 0-44 45-54 55-64 65-74 75-84 85-94 95+ Totaal
1980 6 14 209 827 3.216 7.798 1.125 578
1985 5 13 196 743 2.987 7.492 1.157 543
1990 4 10 162 615 2.537 6.868 1.083 474
1995 5 11 152 575 2.332 6.430 1.061 445
2000 5 10 122 502 2.039 5.865 949 396
2005 4 9 91 356 1.630 5.163 936 326
2010 3 7 74 259 1.252 4.530 813 270
2013 2 6 65 222 1.101 4.276 873 249
2014 2 6 64 216 1.047 4.154 852 241
2015 2 5 63 210 1.067 4.208 852 243
∆ 1980-2015 (%) -67% -64% -70% -75% -67% -46% -24% -58%
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar Bijlage A
Sterfte aan hart- en vaatziekten21
Figuur 1.4 Trend in voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer (per 100.000 van de
gemiddelde bevolking) voor hart- en vaatziekten (HVZ) en kanker in Nederland, naar
geslacht. Jaar van standaardisatie is 2015
Bron CBS
De voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde sterftecijfers voor hartinfarct en
beroerte vertonen een sterke daling in de periode van 1980-2015 (figuur 1.5
a en b). De grootste afname in het voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde
sterftecijfer wordt waargenomen voor het hartinfarct. Hierin bedraagt de
daling bij mannen 88% (van 299 per 100.000 in 1980 naar 36 per 100.000
in 2015) en bij vrouwen 84% (van 171 per 100.000 in 1980 naar 27 per
100.000 in 2015). Bij beroerte is het voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde
sterftecijfer bij mannen gedaald met 65% (van 133 per 100.000 in 1980 naar
47 per 100.000 in 2015) en bij vrouwen met 60% (van 163 per 100.000 in 1980
naar 66 per 100.000 in 2015). Het voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde
sterftecijfer voor hartfalen blijft nagenoeg gelijk bij mannen (van 36 per
100.000 in 1980 naar 37 per 100.000 in 2015) en neemt bij vrouwen met 65%
toe (32 per 100.000 in 1985 naar 53 per 100.000 in 2015).
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man HVZ Man Kanker
Vrouw KankerVrouw HVZ
Sterfte aan hart- en vaatziekten22
Figuur 1.5 Trend in voor bevolkingsopbouw gecorrigeerd sterftecijfer (per 100.000 van de
gemiddelde bevolking) voor hart- en vaatziekten (HVZ), waaronder hartinfarct en
hartfalen (a) alsmede beroerte en ischemische hartziekten (b), in Nederland, naar
geslacht. Jaar van standaardisatie is 2015
Bron CBS
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
A
0
100
200
300
400
500
600
700
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man Hartinfarct Man Hartfalen
Vrouw HartfalenVrouw Hartinfarct
Man Totaal HVZ
Vrouw Totaal HVZ
Aan
tal s
terf
geva
llen/
100.
000
0
100
200
300
400
500
600
700
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man Ischemische hartziekten Man Beroerte
Vrouw BeroerteVrouw Ischemische hartziekten
Man Totaal HVZ
Vrouw Totaal HVZ
B
Sterfte aan hart- en vaatziekten23
1.3 Sterfte aan ischemische hartziekten, beroerte, hartfalen en totaal hart- en vaatziekten naar GGD-regio
Het RIVM heeft de sterftecijfers van het CBS uit de periode 2011 t/m 2014
bewerkt, waarbij de sterfte in GGD-regio’s vergeleken is met het landelijke
sterftecijfer in Nederland (index = 100). Hierbij is gecorrigeerd voor de
leeftijd- en geslachtsopbouw van de Nederlandse bevolking over de periode
2011-2014.
De hoogste sterfte aan hart- en vaatziekten is geregistreerd in Zuid-
Limburg en Groningen. In de GGD-regio’s van de provincies Noord- en
Zuid-Holland en in Utrecht is gemiddeld sprake van de laagste sterfte aan
hart- en vaatziekten. Een min of meer zelfde beeld wordt gevonden voor
ischemische hartziekten.
De hoogste sterfte aan een beroerte is geregistreerd in Friesland,
Gelderland-Midden en -Zuid en West-Brabant. De laagste sterfte aan beroerte
is geregistreerd in het westen, in Utrecht, Flevoland en Zeeland.
De regio’s Groningen en Zeeland kennen de hoogste sterfte aan hartfalen.
In het midden van Nederland is de sterfte aan hartfalen het laagst. De laag-
ste sterfte is geregistreerd in Amsterdam en Haaglanden.
Sterfte aan hart- en vaatziekten24
Figuur 1.6 Sterfte per GGD-regio voor hart- en vaatziekten, ischemische hartziekten, beroerte
en hartfalen in de periode 2011-2014, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht
Bron CBS; gegevens bewerkt door het RIVM
In deze index is het landelijk sterftecijfer in Nederland op 100 gesteld en is in de kaarten weergegeven
hoe GGD regio’s zich verhouden tot deze index (=CMF: comparative mortality figure).
Zie ook: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sterfte-naar-doodsoorzaak/
regionaal-internationaal/hartvaatstelsel
Deze kaarten zijn tot stand gekomen door het RIVM, met dank aan drs.ing. H. Giesbers en drs. R. Poos.
Beroerte Hartfalen
Hart- en vaatziekten Ischemische hartziekten
Index 95
95 - 98 98 - 102
102 - 105 105>_
>
Sterfte aan hart- en vaatziekten25
Bijlage 1 Doodsoorzaken volgens TNO-indeling
Tot op heden werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de indeling
voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO. Vanaf dit cijferboek maakt
de Hartstichting gebruik van dezelfde indeling voor hart- en vaatziekten als
het RIVM en het CBS (I00 t/m I99) om zo tot vergelijkbare cijfers te komen.
Deze kunt u vinden in hoofdstuk 1. Om te kunnen beoordelen waar de veran-
deringen tussen beide indelingen zitten vindt u in deze bijlage de doodsoor-
zaken aan hart- en vaatziekten volgens de indeling van het TNO.
Tabel 1.1 Doodsoorzaken binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2015, absolute aantallen en
percentages per ziektecategorie naar geslacht (TNO-indeling)
Mannen Vrouwen Totaal
Doodsoorzaak1 N %2 N %2 N %2
Ischemische hartziekten 5.292 28 3.690 17 8.982 23
Waarvan acuut hartinfarct 3.054 2.339 5.393
Beroerte (inclusief G45) 3.988 21 5.685 27 9.673 24
Waarvan herseninfarct 2.134 3.497 5.631
Waarvan subarachnoïdale bloeding 111 223 334
Waarvan intracerebrale bloeding 845 942 1.787
Aangeboren hartafwijkingen 41 <1 43 <1 84 <1
Reumatische hartziekten en klepgebreken 617 3 1.013 5 1.630 4
Infectieuze hartziekten (inclusief A52.0) 281 2 424 2 705 2
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 6.216 34 7.846 37 14.062 36
Waarvan hartfalen 3.112 4.555 7.667
Waarvan boezemfibrilleren 565 1.029 1.594
Waarvan cardiomyopathie 290 189 479
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 1.047 6 661 3 1.708 4
Waarvan AAA met ruptuur 172 79 251
Waarvan AAA zonder ruptuur 187 82 269
Atherosclerose en/ of hypertensie 943 5 1.313 6 2.256 6
Veneus vaatlijden 52 <1 48 <1 100 <1
Overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen
(inclusief: A18.2, D18, K55, R00-R02, R07.1-R07.4,
R09.8, R16.1, R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 397 2 447 2 844 2
Waarvan claudicatio intermittens 141 133 274
Totaal 18.874 100 21.170 100 40.044 100
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar Bijlage A
AAA: Abdominaal aorta aneurysma 2 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet tot 100 op.
26
Hartfalen in Nederland27
2 Hartfalen in NederlandJ. Buddeke1,2, I. van Dis1, I. Vaartjes1,2, J.W. Deckers3, A Liem4, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Cardiologie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam4 Afdeling Cardiologie, Sint Franciscus Gasthuis, Rotterdam, The Netherlands
Met dank aan dr. M. Nielen (NIVEL) en drs. R. Poos (RIVM) voor het beschik-
baar stellen van de prevalentie- en incidentiecijfers van hartfalen uit NIVEL
Zorgregistraties eerste lijn en dank aan dr. F. H. Rutten (Julius Centrum)
voor het beoordelen van het hoofdstuk.
Samenvatting
— In Nederland overleden in 2015 7.667 mensen aan hartfalen als primaire
oorzaak, waaronder 3.112 mannen en 4.555 vrouwen. Dit komt neer op 20%
van de totale sterfte aan hart- en vaatziekten.
— De gemiddelde leeftijd van overlijden aan hartfalen bedroeg 83 jaar voor
mannen en 88 jaar voor vrouwen.
— De absolute sterfte aan hartfalen is toegenomen van 1.428 in 1980 naar 3.112
in 2015 bij mannen en van 1.233 naar 4.555 bij vrouwen.
— Het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde sterftecijfer voor
hartfalen ten opzichte van 18 jaar geleden is bij mannen met 19% gedaald.
Bij vrouwen was dit 4%.
— Op basis van cijfers uit de huisartsenregistratie van NIVEL Zorgregistraties
is geschat dat in 2015 er 227.300 patiënten, waaronder 104.100 mannen en
123.200 vrouwen bekend waren met hartfalen.
— Per jaar krijgen ongeveer 40.100 mensen, waaronder 18.700 mannen en
21.300 vrouwen de diagnose hartfalen.
— Het aantal ziekenhuisopnamen wegens hartfalen in 2012 bedroeg 29.011
(14.562 voor mannen en 14.449 voor vrouwen). Dit komt neer op 8% van het
totaal aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten.
— De gemiddelde ligduur bedroeg bij mannen en vrouwen 9 dagen in 2012.
— In een Nederlandse studie bedroeg de sterfte 28 dagen na de opname in het
ziekenhuis voor hartfalen 17%. Na 5 jaar was dit opgelopen tot 44%.
— De kosten voor hartfalen bedroegen in 2011 940 miljoen euro. Dit komt
neer op 11,4% van het totale budget voor hart- en vaatziekten en op 1,1% van
de totale kosten voor de gezondheidszorg in Nederland.
Hartfalen in Nederland28
Hartfalen
Er is sprake van hartfalen bij een tekortschietende pompfunctie van het
hart waardoor veel organen niet genoeg zuurstof en voedingsstoffen
krijgen. Dit kan leiden tot klachten van vermoeidheid en kortademigheid
bij geringe inspanning. Patiënten met hartfalen hebben vaak last van vocht-
ophoping, met name in de longen en benen. Oorzaken van de verminderde
pompfunctie van het hart kunnen zijn: een eerder doorgemaakt hartinfarct,
hoge bloeddruk, klepaandoeningen en hartspierafwijkingen (cardiomyo-
pathie).1,2 Afhankelijke van de ernst kan hartfalen leiden tot een sterk
verminderde kwaliteit van leven.3
Figuur 2.1 Percentage van de sterfte aan hart- en vaatziekten toegeschreven aan hartfalen, ische-
mische hartziekten en beroerte in 2015
Bron CBS
Hartfalen sterfte
In 2015 overleden in Nederland 18.543 mannen en 20.757 vrouwen aan hart-
en vaatziekten. Daarvan overleden 7.667 mensen aan hartfalen, waarvan
3.112 mannen en 4.555 vrouwen. Het aandeel van de sterfte binnen hart- en
vaatziekten was hiermee 20% (mannen 17%, vrouwen 22%) (figuur 2.1). De
gemiddelde leeftijd van overlijden aan hartfalen bedroeg 83 jaar voor man-
nen en 88 jaar voor vrouwen. Andere belangrijke doodsoorzaken binnen
hart- en vaatziekten vormen ischemische ziekten, waaronder het hartinfarct
en beroerte.
Hartfalen als doodsoorzaak neemt sterk toe met de leeftijd, met de hoogste
sterfte tussen 85 en 94 jaar (figuur 2.2). Bij het interpreteren van deze
cijfers moet in acht worden genomen dat dit waarschijnlijk een onderschat-
ting van de werkelijkheid betreft. Hartfalen wordt vaak niet als primaire
doodsoorzaak aangewezen, maar bijvoorbeeld een acuut hartinfarct,
33%
24%
23%
20%
Hartfalen
Ischemische hartziekten
Beroerte
Rest hart- en vaatziekten
Hartfalen in Nederland29
hartstilstand of ritmestoornis.4,5 In 2012, het laatste jaar waarin secundaire
doodsoorzaken werden geregistreerd, werd bij 703 mannen en bij 847
vrouwen hartfalen als secundaire doodsoorzaak vermeld. Aangenomen kan
worden dat in totaal ongeveer 21.000 sterfgevallen per jaar verband houden
met hartfalen.4
Figuur 2.2 Absolute aantallen overleden mannen en vrouwen met primaire doodsoorzaak hart-
falen in Nederland in 2015, naar leeftijd en geslacht
Bron CBS
ICD-codes: ICD-9: 428, ICD-10: I50
Trends in sterfte aan hartfalen
Figuur 2.3a geeft trends in de sterfte met hartfalen als primaire doodsoor-
zaak van 1980 tot 2015 weer. In deze periode steeg het aantal personen dat
overleed aan hartfalen in absolute zin, van 1.428 in 1980 naar 3.112 in 2015
bij mannen en van 1.233 naar 4.555 bij vrouwen. In figuur 2.4 zijn deze
cijfers uitgesplitst naar mannen en vrouwen boven en onder de 85 jaar.
Hier uit blijkt dat de sterfte aan hartfalen onder de 85 jaar voor mannen en
vrouwen nagenoeg vergelijkbaar is en dat de stijging in sterfte aan hartfa-
len bij 85 plussers veel sterker is bij vrouwen dan bij mannen. Deze cijfers
zijn echter niet gecorrigeerd voor veranderingen in de leeftijdsopbouw van
de populatie. Figuur 2.5 laat de trend in sterfte aan hartfalen zien, gecor-
rigeerd voor de leeftijdsopbouw van de bevolking. Het sterftecijfer voor
hartfalen ten opzichte van 18 jaar geleden is bij mannen met 19% gedaald.
Bij vrouwen was dit een stuk minder, namelijk 4%. Over de gehele periode,
vanaf 1980, zien we een stijging van 3% bij mannen en 66% bij vrouwen. In
de periode voor 1996 was het verloop van de sterfte aan hartfalen grillig.
Aan
tal o
verl
eden
en a
an h
artf
alen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
95+85-9475-8465-7455-640-54
Mannen Vrouwen
38 25
114
48
377
195
186
702
1.01
4
977
1.38
3
2.60
8
Hartfalen in Nederland30
Figuur 2.3 Absolute totaal aantallen overledenen naar geslacht (A) en voor mannen en vrouwen
onder en boven de 85 jaar (B) aan hartfalen1 in de periode 1980-2015 in Nederland
Bron CBS
Grillig verloop sterfte hartfalenTussen 1982-1986 en 1993-1995 zijn twee duidelijke pieken in de sterfte
aan hartfalen te zien (figuur 2.2 en figuur 2.3). Uit analyses van het
CBS bleek dat deze pieken samenhangen met dalen in de sterfte voor
‘Overige hartziekten’ waarin niet de sterfte voor hartfalen is meege-
nomen (voor codes zie Bijlage A). Mogelijkerwijs heeft er uitwisseling
tussen deze groepen doodsoorzaken plaatsgevonden. Tevens kunnen
tijdelijke wijzigingen in codering hebben plaatsgevonden. De tweede
piek valt net voor de omslag van codering volgens ICD-9 naar ICD-10 in
1996. Echter, de precieze redenen voor de pieken blijven onduidelijk,
maar lijken een artefact van registratie te zijn.
Aan
tal o
verl
eden
en h
artf
alen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
4.000
4.500
5.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Mannen Totaal Vrouwen Totaal
A
Hartfalen in Nederland31
1 ICD-codes: ICD-9: 428, ICD-10: I50
Figuur 2.4 Gestandaardiseerd (voor veranderingen in leeftijdsopbouw gecorrigeerd) sterftecijfer
per 100.000, in de periode 1980-2015 voor hartfalen.1 Jaar standaardisatie is 2015
Bron CBS
1 ICD-codes ICD-9: 428, ICD-10: I50
Aan
tal o
verl
eden
en h
artf
alen
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
20152010200520001995199019851980
Jaar
B
Mannen 85+ Mannen 0-84 jaar
Vrouwen 0-84 jaarVrouwen 85+
Aan
tal o
verl
eden
en h
artf
alen
/100
.000
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
20152010200520001995199019851980
Jaar
Mannen Vrouwen
Hartfalen in Nederland32
Aantal mensen met hartfalen
Op basis van cijfers uit de huisartsenregistratie van NIVEL Zorgregistraties
eerste lijn is geschat dat in 2015 er ongeveer 104.100 mannen en 123.200
vrouwen bekend waren met hartfalen. In absolute zin komt hartfalen het
vaakst voor bij mannen van 75 jaar tot en met 84 jaar (36%) en bij vrouwen
van 85 jaar en ouder (43%) (figuur 2.5). Uitgedrukt per 1.000 mannen,
respectievelijk vrouwen per desbetreffende leeftijdsgroep, komt hartfalen
het vaakst voor bij mannen en vrouwen van 85 jaar en ouder (tabel 2.1).
In 2015 kregen ongeveer 40.100 mensen de diagnose hartfalen, waarvan
18.700 mannen en 21.300 vrouwen. Ook hier was het absolute aantal nieuwe
diagnoses voor hartfalen het hoogst bij mannen van 75 jaar tot en met
84 jaar en bij vrouwen van 85 jaar en ouder (figuur 2.6), terwijl hartfalen
uitgedrukt per 1.000 inwoners bij zowel mannen als vrouwen het vaakst
gediagnosticeerd werd bij mensen van 85 jaar en ouder (tabel 2.2). Het
RIVM heeft berekend dat door de vergrijzing van de bevolking het aantal
patiënten met hartfalen tussen 2011 en 2040 zal toenemen met 111%. 7
Figuur 2.5 Jaarprevalentie in Nederland voor hartfalen1 naar leeftijdsklassen in 2015.
Bron NIVEL Zorgregistraties eerste lijn
1 ICPC code K77
Jaar
prev
alen
tie h
artf
alen
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
Totaal85+75-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
1.50
0
1.40
0
3.50
0
2.90
0 10.9
00
7.60
0
25.4
00
19.3
00
37.6
00
38.7
00
25.1
00
53.2
00
104.
100 12
3.20
0
Hartfalen in Nederland33
Tabel 2.1 Jaarprevalentie per 1.000 inwoners in Nederland voor hartfalen1 naar leeftijdsklassen in
2015, afgerond
Bron NIVEL Zorgregistraties eerste lijn
Figuur 2.6 Absolute jaarincidentie in Nederland voor hartfalen1 naar leeftijdsklassen in 2015
Bron NIVEL Zorgregistraties eerste lijn
1 ICPC code K77
Leeftijdsklasse (jaar) Mannen Vrouwen
0-44 0,3 0,3
45-54 2,7 2,2
55-64 9,9 6,9
65-74 29,5 21,7
75-84 91,1 73,0
85+ 228,5 222,7
Totaal 12,4 14,4
1 ICPC code K77
Jaar
prev
alen
tie h
artf
alen
0
5000
10000
15000
20000
25000
Totaal85+75-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
300
200
700
500 1.
800
1.10
0
4.30
0
3.60
0
7.00
0
6.80
0
4.70
0
9.10
0
18.7
00 21.3
00
Hartfalen in Nederland34
Tabel 2.2 Jaarincidentie per 1.000 inwoners in Nederland voor hartfalen1 naar leeftijdsgroep in 2015,
afgerond
Bron NIVEL Zorgregistraties eerste lijn
Ziekenhuisopnamen
Bij snel ontstaan of verergering van de klachten en verschijnselen van hart-
falen kan acute behandeling nodig zijn in het ziekenhuis. Het aantal zie-
kenhuisopnamen wegens hartfalen bedroeg 29.011 in 2012, waarvan 14.562
opnames voor mannen en 14.449 opnames voor vrouwen. Hartfalen vormde
8% van het totaal aantal ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten
in Nederland. Het absolute aantal ziekenhuisopnamen vanwege hartfalen
was in 2012 het hoogst in de leeftijdscategorie van 75 tot 84 jaar (figuur 2.7).
Onder relatief jonge patiënten (onder de 75 jaar) met hartfalen zijn er meer
ziekenhuisopnamen voor mannen.
Leeftijdsklasse (jaar) Mannen Vrouwen
0-44 0,1 0,1
45-54 0,5 0,4
55-64 1,6 1,0
65-74 5,0 4,0
75-84 16,8 12,9
85+ 42,5 38,1
Totaal 2,2 2,5
1 ICPC code K77
Hartfalen in Nederland35
Figuur 2.7 Absolute aantallen ziekenhuisopnamen wegens hartfalen1 in mannen en vrouwen in
Nederland in 2012, naar leeftijd
Bron DHD
1 ICD-codes: ICD-9: 428
Trends in ziekenhuisopnamenHet absolute aantal ziekenhuisopnamen wegens hartfalen is in de periode
1980 tot 2012 sterk toegenomen, bij mannen van 7.181 naar 14.562 (+103%) en
bij vrouwen 6.828 naar 14.449 (+116%) (figuur 2.8). Het aandeel van personen
ouder dan 85 jaar in het totale aantal opgenomen hartfalenpatiënten steeg
bij mannen van 8% in 1980 naar 18% in 2012. Bij vrouwen nam het percenta-
ge patiënten boven de 85 jaar toe van 18% tot 36%. De voor verandering in de
leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfers
zijn eveneens toegenomen (figuur 2.9), bij mannen van 151 per 100.000 in
1980 naar 176 per 100.000 in 2012 (+17%) en bij vrouwen van 134 per 100.000
in 1980 naar 171 per 100.000 in 2012 (+28%). Bij uitsplitsing van de cijfers
naar leeftijd worden er onder de leeftijd van 85 jaar nauwelijks verschillen
gezien in de afgelopen 10 jaar (figuur 2.10). Er zou sinds 2010 sprake van een
daling kunnen zijn, maar dit kan ook om een tijdelijke fluctuatie gaan. De
gemiddelde ligduur nam af, bij mannen van 19 dagen in 1980 tot 9 dagen in
2012 en bij vrouwen van 24 dagen in 1980 tot 9 dagen in 2012.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
weg
ens h
artf
alen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
Totaal95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
274
149 57
6
336
1.79
6
953
2.56
1
4.83
6
123
401
14.5
62
14.4
49
3.91
5
2.36
6
5.31
7
5.40
8
Hartfalen in Nederland36
Figuur 2.8 Absoluut aantal ziekenhuisopnames voor hartfalen1 in de periode 1980-2012, naar
leeftijd en geslacht
Bron DHD
Mannen
Vrouwen
1 ICD-codes: ICD-9: 428
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
weg
ens h
artf
alen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
Jaar
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
55-64 75-84
85+
Totaal
65-74
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
weg
ens h
artf
alen
0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
Jaar
55-64 75-84
85+
Totaal
65-74
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
Hartfalen in Nederland37
Figuur 2.9 Bruto en gestandaardiseerd (voor verandering in leeftijdsopbouw gecorrigeerd)
ziekenhuisopnamecijfer per 100.000, in de periode 1980-2012 voor hartfalen1.
Jaar van standaardisatie is 2012
Bron DHD
1 ICD-codes: ICD-9: 428
Figuur 2.10 Gestandaardiseerd (voor verandering in leeftijdsopbouw gecorrigeerd) ziekenhuis-
opnamecijfer per 100.000, in de periode 1980-2012 voor hartfalen1, naar leeftijd en
geslacht. Jaar van standaardisatie is 2012
Bron DHD
Mannen
Zie
kenh
uiso
pnam
en w
egen
s har
tfal
en/1
00.0
00
0
50
100
150
200
250
300
Jaar
Mannen standaard Mannen bruto
Vrouwen brutoVrouwen standaard
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
Zie
kenh
uiso
pnam
en w
egen
s har
tfal
en/1
00.0
00
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
Jaar
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
55-64 85+75-8465-74
Hartfalen in Nederland38
Vrouwen
1 ICD-codes: ICD-9: 428
Prognose van hartfalen
De prognose bij hartfalen is zeer variabel en onder andere afhankelijk
van de ernst, de etiologie, de leeftijd van de patiënt, comorbiditeit en de
progressie van de aandoening.8,9 In een Nederlandse studie van patiënten
die tussen 1998 en 2010 voor het eerst werden opgenomen met hartfalen
bedroeg de sterfte 28 dagen na de opname 17%. Na 5 jaar was dit opgelopen
tot 44%.10
Kosten gezondheidszorg
De kosten voor hartfalen bedroegen in 2011 940 miljoen euro. Bij mannen
gingen de meeste kosten naar patiënten met hartfalen tussen de 75 en 84
jaar. Bij vrouwen waren de 85 plussers de leeftijdsgroep met de hoogste
kosten. De jaarlijkse kosten nemen toe over de tijd en bedroegen in 2007
nog 455 miljoen euro.11 De zorg voor hartfalen nam 11,4% van het totale
budget voor hart- en vaatziekten in beslag en 1,1% van de totale kosten voor
de Nederlandse gezondheidszorg. Bijna 50% van deze kosten ging naar
ziekenhuiszorg, gevolgd door ouderenzorg en genees- en hulpmiddelen
(figuur 2.11). Meer informatie en de onderbouwing van deze cijfers kunt u
vinden op de website http://www.kostenvanziekten.nl.11
Zie
kenh
uiso
pnam
en w
egen
s har
tfal
en/1
00.0
00
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
3.500
Jaar
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
55-64 85+75-8465-74
Hartfalen in Nederland39
Figuur 2.11 Kosten van hartfalen (miljoen euro) in 2011 naar geslacht en sector
Bron RIVM
0
100
200
300
400
500
OverigEerstelijnszorgBeheerGenees- en hulpmiddelen
OuderenzorgZiekenhuis en medisch
specialistische zorg
Mannen Vrouwen
Er zijn in Nederland weinig precieze data aanwezig omtrent de
werkelijke incidentie-, prevalentie- en sterftecijfers van hartfalen. Dit
komt vooral omdat de diagnostiek van hartfalen niet eenduidig is.12
De ziekte wordt op verschillende manieren opgespoord en bij verschil-
lende gradaties van ernst vastgesteld. Er is bijvoorbeeld sprake van veel
variatie in schattingen over het vóórkomen van hartfalen in verschil-
lende huisartsenregisters. De cijfers in dit hoofdstuk over aantallen
ziekenhuisopnames en overledenen vanwege hartfalen in Nederland
zijn waarschijnlijk een onderschatting van het probleem en de last
die hartfalen werkelijk met zich meebrengt voor de volksgezondheid.
Hartfalen wordt immers niet altijd gecodeerd als primaire reden
voor ziekenhuisopname of overlijden, maar kan hiertoe wel hebben
bijgedragen.
Hartfalen in Nederland40
Gebruikte literatuur
1. Roger VL. Epidemiology of heart failure. Circ Res 2013;113:646–659.
2. Braunwald E. The war against heart failure: The Lancet lecture. Lancet
2015;385:812–824.
3. Zhang J, Hobkirk J, Carroll S, Pellicori P, Clark AL, Cleland JGF. Exploring quality of
life in patients with and without heart failure. Int J Cardiol 2016;202:676–684.
4. Engelfriet PM, Hoogenveen RT, Boshuizen HC, Van Baal PHM. To die with or from
heart failure: A difference that counts: is heart failure underrepresented in national
mortality statistics? Eur J Heart Fail 2011;13:377–383.
5. Ghith N, Wagner P, Frølich A, Merlo J. Short Term Survival after Admission for Heart
Failure in Sweden: Applying Multilevel Analyses of Discriminatory Accuracy to
Evaluate Institutional Performance. PLoS One 2016;11:e0148187.
6. Beschikbaar via: http://www.nivel.nl/NZR/zorgregistraties-eerstelijn.
Geraadpleegd op 21 maart 2016.
7. Blokstra A, Over EAB, Verschuren WMM. Toekomstscenario’s hart- en vaatziekten
2011-2040. In: Van Dis I, Buddeke J, Vaartjes I, Visseren FLJ, Bots ML. Hart- en
vaatziekten in Nederland 2015, cijfers over heden, verleden en toekomst.
Den Haag: Hartstichting, 2015.
8. Multidisciplinaire richtlijn hartfalen. 2010. Beschikbaar via: https://www.nvvc.nl/
richtlijnen/bestaande-richtlijnen#hartfalen.
9. Rutten FH, Heddema WS, Daggelders GJA, Hoes AW. Primary care patients with
heart failure in the last year of their life. 2016. Family Practice 2012;29:36–42.
10. van Oeffelen AAM, Agyemang C, Stronks K, Bots ML, Vaartjes I. Prognosis after a
first hospitalisation for acute myocardial infarction and congestive heart failure by
country of birth. Heart 2014;100:1436-1443.
11. RIVM. Kosten van Ziekten 2011. Beschikbaar via: http://www.kostenvanziekten.nl.
12. Rutten FH, Grobbee DE, Hoes AW. Differences between general practitioners and
cardiologists in diagnosis and management of heart failure: a survey in every-day
practice. Eur J Heart Fail 2003;5:337–344.
Familiaire Hypercholesterolemie41
3 Familiaire Hypercholesterolemie: prevalentie en spreiding in Nederland anno 2015/2016
Dr. M. E. Wittekoek en M. Houter, Stichting LEEFH, Amsterdam
Dit hoofdstuk betreft een update van het hoofdstuk: ‘Familiaire hyper-
cholesterolemie: prevalentie en spreiding in Nederland’, gepubliceerd in
Hart- en vaatziekten in Nederland 2012.1
Email contactpersoon: [email protected] of [email protected]
Samenvatting
In de afgelopen 10 jaar werden jaarlijks tussen de 1.500 en 2.000 personen
met FH opgespoord, in 2014 en 2015 waren dit er 155 resp. 219. Inclusief
indexpatiënten waren dit er 390 resp. 360.
Naar schatting zijn er 70.000 personen met FH in Nederland op basis van
een prevalentie van 1 : 240. In totaal zijn er vanaf 1994 bijna 30.000 perso-
nen met de heterozygote vorm van FH opgespoord.
Anno 2015 is op basis van een prevalentie van 1 : 240 is 42% van de
Nederlanders met FH opgespoord, op basis van een prevalentie van 1 : 400
bedraagt dit percentage 69%. In de provincies Zeeland, Friesland en Noord-
Holland is de opsporingsgraad het hoogst van Nederland.
In postcodegebieden 44 en 16 liggen de opsporingspercentages boven de
100%, resp. 123% en 138%.
Familiaire Hypercholesterolemie42
Eén van de meest voorkomende erfelijke stofwisselingsziekten
Familiaire Hypercholesterolemie (FH) is een van de meest voorkomende
erfelijke stofwisselingsziekten in Nederland. FH patiënten hebben een
mutatie in het LDL-receptor gen, het apo-B gen en/of het PCSK-9 gen, waar-
door het LDL-cholesterol niet goed geklaard wordt uit het bloed. De hetero-
zygote vorm van FH (HeFH), met een geschatte prevalentie van 1 op de 240
Nederlanders (voorheen 1 op de 400)1 draagt bij aan het vroegtijdig overlij-
den aan hart- en vaatziekten. De veel ernstiger homozygote vorm komt in
Nederland bij ongeveer 60 mensen voor en deze patiënten overlijden vaak
reeds op jonge leeftijd aan de gevolgen van ernstige atherosclerose.
Risico op vroegtijdige hart- en vaatziekten
De premature atherosclerose bij patiënten met HeFH wordt toegeschreven
aan het verhoogde LDL-cholesterolgehalte in het bloed, veelal tussen de
zes en tien mmol/l. De gemiddelde levensverwachting is 10-15 jaar korter
wanneer niet tijdig met behandeling wordt gestart.2 Uit onderzoek blijkt
dat de helft van onbehandelde mannen met HeFH een coronaire hartziekte
krijgt voor zijn 50e levensjaar. Op 60-jarige leeftijd heeft gemiddeld geno-
men driekwart van de niet-behandelde mannen een coronaire hartziekte
doorgemaakt. Van de niet-behandelde vrouwen met FH krijgt ruim 10% een
coronaire hartziekte voor haar 50e levensjaar en heeft de helft een hartziekte
voor het 60e levensjaar.3,4
Mensen met homozygote FH hebben zeer hoge totaalcholesterolwaarden
(17-26 mmol/l). Coronaire hartziekten ontwikkelen zich bij hen vaak al in de
kindertijd. Homozygote FH veroorzaakt zonder behandeling vaak sterfte
aan hart- en vaatziekten op zeer jonge leeftijd (<20 jaar).5
Familiaire Hypercholesterolemie43
22 jaar opsporing: van bevolkingsonderzoek naar verzekerde zorg
In Nederland zijn tot nu toe ongeveer 800 mutaties in bovengenoemde
genen gevonden.6 Ongeveer 1 op de 240 Nederlanders heeft HeFH, zo’n
70.000 mensen. Hiervan zijn er 30.000 opgespoord. De homozygote vorm
heeft een geschatte prevalentie van 1:385.000 en komt in Nederland dus
voor bij ongeveer 60 personen.
Tot eind 2013 voerde de StOEH (Stichting Opsporing Erfelijke Hyper-
cholesterolemie) het bevolkingsonderzoek uit naar deze ziekte.7 Dit
betrof familiecascade-onderzoek bij index FH-patiënten waardoor in
twintig jaar bijna 30.000 patiënten zijn opgespoord.1,7 De financiering
via VWS voor dit bevolkingsonderzoek is gestopt. De StOEH heeft haar
kennis, ervaring en datagegevens overgedragen aan Stichting LEEFH: het
Landelijk Expertisecentrum Erfelijkheidsonderzoek Familiaire Hart- en
vaatziekten. Sinds 2014 coördineert stichting LEEFH de opsporing van en
de zorg voor families met FH. In de afgelopen 10 jaar werden tot 2011 via het
bevolkingsonderzoek jaarlijks tussen de 1.500 en 2.000 familieleden met
FH opgespoord. Door het afbouwen van het bevolkingsonderzoek daalden
de aantallen in 2012 en 2013 aanzienlijk. Sinds 2014 valt de opsporing van
familieleden onder de verzekerde zorg en is actieve opsporing van familie-
leden niet meer mogelijk. Actieve opsporing is preventie en behoort niet
tot de verzekerde zorg. Personen met FH moeten zelf hun familieleden
informeren. Bovendien vindt de aanvraag van het DNA-onderzoek voor
familieleden nu via een huisarts (of specialist) plaats en dit is voor veel
familieleden een extra drempel.
Het aantal nieuw geregistreerde familieleden met FH bedroeg in 2014 en
2015: 155 resp. 219. (zie figuur 3.1).
Familiaire Hypercholesterolemie44
Figuur 3.1 Opsporingsaantallen gediagnosticeerde FH familieleden (exclusief indexen) in de
afgelopen 10 jaar, naar leeftijd en geslacht
Bron 2006-2013 jaarverslag StOEH, 2014-2015 LEEFH
Diagnose en follow-up
Familiaire Hypercholesterolemie is een autosomaal dominant-overervende
aandoening. Met DNA-onderzoek kan de diagnose met zekerheid worden
gesteld. Dit is bovendien nodig voor verder familieonderzoek.
De behandeling van FH is relatief eenvoudig (dieet, gezond leven én
medicatie), maar omdat er verschillende specialismen betrokken zijn bij
de aandoening is het belangrijk dat de taakverdeling helder is. Momenteel
wordt er gewerkt aan een nieuwe richtlijn die de taakverdeling regelt tussen
de betrokken specialismen: vasculaire geneeskunde, cardiologie, klinische
genetica, kindergeneeskunde en huisartsgeneeskunde. Als een arts bij een
patiënt een verdenking heeft van FH, is het belangrijk een DNA-diagnose te
0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1.000
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
< 20 jaar 20-40 jaar
2.271Totaal
1.790Totaal
1.596Totaal
1.663Totaal
1.685Totaal
1.478Totaal
1.361Totaal
869Totaal
155Totaal
219Totaal
40-60 jaar > 60 jaar
Familiaire Hypercholesterolemie45
hebben en een familie- en stamboomonderzoek te verrichten. Door de patiënt
(eenmalig) naar een regionaal LEEFH-centrum te verwijzen, worden het
DNA-onderzoek, de opsporing van familieleden, de counseling en behande-
ling geïntegreerd, ook al is het LDL-cholesterol binnen de streefwaarde.
Nieuwe structuur voor opsporing: regionale LEEFH centra
LEEFH werkt aan een efficiënte structuur voor de opsporing en behande-
ling van mensen met FH, fungeert als centraal portaal en beheert de
database. Door een nauwe samenwerking met regionale ziekenhuizen wil
LEEFH de opsporing en behandeling van personen met FH optimaliseren.
In een regionaal LEEFH-centrum kan iedereen (en zijn/haar familie) terecht
met het vermoeden van FH. De FH-consulent van het ziekenhuis zal samen
met een medisch specialist de diagnose, het DNA-onderzoek, de eventuele
behandeling en met name het familieonderzoek coördineren. Er zijn
inmiddels 14 centra (bijna) aangesloten (tabel 3.1).
Tabel 3.1 Met Stichting LEEFH samenwerkende centra
Erasmus MC Rotterdam
AMC Amsterdam
UMC Utrecht
Amphia Ziekenhuis Breda
Deventer Ziekenhuis
Noord West Ziekenhuisgroep Alkmaar
VieCuri Venlo
Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn
Medisch Centrum Leeuwarden
Elizabeth TweeSteden Ziekenhuis Waalwijk
St. Antonius Sneek*
UMC+ Maastricht*
UMC St. Radboud Nijmegen*
HagaZiekenhuis Den Haag*
*in oprichting
Familiaire Hypercholesterolemie46
Prevalentie 1:400 naar 1:240
Om het aantal HeFH patiënten in Nederland te schatten werd tot 2013
een prevalentie van 1 op de 400 personen gehanteerd. Deze schatting is
gebaseerd op 2 onderzoeken8,9 waarin prevalenties van 1 op de 232 en 1 op de
500 werden beschreven. In beide onderzoeken betrof het personen met een
klinische diagnose van FH. Aan de hand van de prevalentie van de klinische
diagnose is in het verleden dus de prevalentie geschat. Ondertussen kunnen
we echter ook berekenen wat de prevalentie is van personen met een mole-
culaire (DNA) diagnose (een mutatie in 1 van de 3 genen).
Uit onderzoek10 blijkt dat de prevalentie van homozygotie in Nederland ~1
op de 385.000 personen is. Berekend volgens het Hardy-Weinberg equili-
brium* betekent dit dat er 1 op de ~244 heterozygote FH patiënten moeten
zijn. Op basis van deze gegevens is de prevalentie van een mutatie in 1 van
de 3 genen niet 1:400 maar ~1:240 en zouden er naar schatting in Nederland
ongeveer 70.000 personen met een gen mutatie zijn (in plaats van de eerder
geschatte 40.000).
Tabel 3.2 Totaal aantal opgespoorde patiënten met FH 1994-2015
Bron 1994 - 2013 jaarverslag StOEH, 2014-2015 LEEFH
‘94-’05 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Totaal
Complexe aanvragen ? 1.793 1.814 1.796 1.819 1.492 1.587 1.964 1.699 1.095 1.121
Indexen geregistreerd 2.870 363 448 338 310 260 253 309 261 171+64 141 5.788
Aantal familie screenings 25.575 6.126 4.950 4.285 4.560 4.654 4.376 3.593 2.098 270 397 62.884
FH positief 10.074 2.271 1.790 1.596 1.663 1.685 1.478 1.361 869 155 219 23.161
Mannen 1.058 848 761 783 809 738 685 400 71 108
Vrouwen 1.213 942 835 880 876 740 676 469 84 111
% positief 33% 37,1% 36,2% 37,2% 36,4% 36,2% 34,7% 37,9% 41,4% 57% 55% 37%
Opgespoord (incl.indexen) 12.944 2.634 2.238 1.934 1.973 1.945 1.731 1.670 1.130 390 360 28.949
* Gebaseerd op een totale populatie van 16.722.387 inwoners in Nederland (in 2012) varieert de prevalentie van homozygote FH tussen de 1: 371.608 en 1: 407.863. Gebruikmakend van het Hardy-Weinberg equilibrium volgens formule p2 = 1/407.863, p=1/639, and Q=1-p is de prevalentie van heterozygote FH (2pq)=1:319. Door volgens dezelfde formule de apo-B mutanten te berekenen, volgt een totale geschatte heterozygote FH prevalentie van 1:244.10
Familiaire Hypercholesterolemie47
Prevalentie 1:400 naar 1:240
Om het aantal HeFH patiënten in Nederland te schatten werd tot 2013
een prevalentie van 1 op de 400 personen gehanteerd. Deze schatting is
gebaseerd op 2 onderzoeken8,9 waarin prevalenties van 1 op de 232 en 1 op de
500 werden beschreven. In beide onderzoeken betrof het personen met een
klinische diagnose van FH. Aan de hand van de prevalentie van de klinische
diagnose is in het verleden dus de prevalentie geschat. Ondertussen kunnen
we echter ook berekenen wat de prevalentie is van personen met een mole-
culaire (DNA) diagnose (een mutatie in 1 van de 3 genen).
Uit onderzoek10 blijkt dat de prevalentie van homozygotie in Nederland ~1
op de 385.000 personen is. Berekend volgens het Hardy-Weinberg equili-
brium* betekent dit dat er 1 op de ~244 heterozygote FH patiënten moeten
zijn. Op basis van deze gegevens is de prevalentie van een mutatie in 1 van
de 3 genen niet 1:400 maar ~1:240 en zouden er naar schatting in Nederland
ongeveer 70.000 personen met een gen mutatie zijn (in plaats van de eerder
geschatte 40.000).
Tabel 3.2 Totaal aantal opgespoorde patiënten met FH 1994-2015
Bron 1994 - 2013 jaarverslag StOEH, 2014-2015 LEEFH
‘94-’05 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Totaal
Complexe aanvragen ? 1.793 1.814 1.796 1.819 1.492 1.587 1.964 1.699 1.095 1.121
Indexen geregistreerd 2.870 363 448 338 310 260 253 309 261 171+64 141 5.788
Aantal familie screenings 25.575 6.126 4.950 4.285 4.560 4.654 4.376 3.593 2.098 270 397 62.884
FH positief 10.074 2.271 1.790 1.596 1.663 1.685 1.478 1.361 869 155 219 23.161
Mannen 1.058 848 761 783 809 738 685 400 71 108
Vrouwen 1.213 942 835 880 876 740 676 469 84 111
% positief 33% 37,1% 36,2% 37,2% 36,4% 36,2% 34,7% 37,9% 41,4% 57% 55% 37%
Opgespoord (incl.indexen) 12.944 2.634 2.238 1.934 1.973 1.945 1.731 1.670 1.130 390 360 28.949
Tot eind 2015 zijn 28.949 (tabel 3.2) personen met FH geïdentificeerd.
Uitgaande van een prevalentie van 1:400 en 17 miljoen Nederlanders is
daarmee is bijna 69% van de personen met FH (40.000) opgespoord. Bij een
prevalentie van 1:240 is dit 42%.
Op de 2 provinciekaarten van Nederland is zichtbaar hoe deze personen met
FH zijn verdeeld over de provincies. Hierbij is rekening gehouden met het
aantal inwoners per provincie en de aanname dat of 1 op de 400 inwoners
FH heeft (figuur 3.2a) of 1 op de 240 inwoners FH heeft (figuur 3.2b).
Familiaire Hypercholesterolemie48
Figuur 3.2 Provinciekaart Nederland: opsporingspercentage FH eind 2015
A bij prevalentie 1:400 (landelijk gemiddelde is 69%)
B bij prevalentie 1:240 (landelijk gemiddelde is 42%)
100%
113%
79%
79%
59%65%
63%69%
67%
91%
49%
47%
≤50%51-69%70-84%85-99%≥100%
60%
68%
47%
47%
36%39%
38%41%
40%
55%
30%
28%
≤30%31-40%41-50%51-60%≥60%
Familiaire Hypercholesterolemie49
Tot nu toe is de hypothese gehanteerd dat de spreiding van FH over het
land geen bijzondere verschillen per regio kent en dat per provincie uitge-
gaan kan worden van het landelijke gemiddelde.
Voorbeeld:De provincie Overijssel heeft 1.137.668 inwoners. Volgens de berekeningen
(1 op 240) zouden daar 4.740 personen wonen met FH. Tot eind 2015 zijn in
deze provincie 1.684 personen met FH getraceerd (36%).
Opsporing verdeeld over Nederland (per postcodegebied)
Net als bij de provinciekaarten is op de postcodekaart van Nederland
zichtbaar hoe de geïdentificeerde personen met FH regionaal zijn verdeeld
(figuur 3.3). Hierbij is rekening gehouden met het aantal inwoners per
(2 cijfers) postcodegebied en de aanname dat 1 op de 240 inwoners FH heeft.
Opvallend zijn de postcodegebieden 44 (in Zeeland, o.a. Yerseke,
’s Gravenpolder en Goes) en 16 (Noord-Holland, o.a. Enkhuizen, Hoorn en
Medemblik) met resp. 123% en 138%. Een eenduidige en wetenschappelijke
verklaring is hier niet voor te geven. Deze 2 gebieden zijn de eerste gebie-
den in Nederland waar destijds zeer actieve FH cascade screening is gestart
begin jaren 80.
Familiaire Hypercholesterolemie50
Figuur 3.3 Opsporingspercentage FH in Nederland eind 2015, op basis van postcodegebieden
(eerste 2 cijfers), uitgaande van prevalentie 1: 240
51%
52%
35%
36%
38%
43%
44%
62%
138%
70%
63%
47%
39%
38%
33%27%
44%20%
38%
32%
70%
58%46%23%
30%
50% 52%
39%28%
55%51%
42%
50%
39%
17%
34%
50%
51%
123%
38%
29%
33% 46%
37%
57%51%
85%
36%
21%
22%
32%
33%
19%
20%
7%
28%
26%
32%
31%
24%
31%
19%
28%
28%28%
22%20%
22%
35%
33%32%
19%
45%
40%
39%
34%37%
35%
37%
58%65%
44%69%
32%46%
61%
63%
63%59%
53%
45%
40%
39%47%
42%
42%
63%63%
32%
32%
44%
21%
42%
<20%
21% - 41%
42% - 100%
>100%
Legenda
<20%
21% - 41%
42% - 100%
>100%
Legenda
44%
Familiaire Hypercholesterolemie51
FH opsporing vanaf 2014
Na het stopzetten van het bevolkingsonderzoek vond een drastische daling
plaats van zowel het aantal indexpatiënten (de eerste persoon in een familie
met FH) per jaar als ook het aantal gevonden familieleden. Dit is een enorm
verlies van de voorsprong die in de afgelopen twee decennia is opgebouwd.
Op dit moment worden jaarlijks meer kinderen met FH geboren dan nu
met de huidige mogelijkheden kunnen worden opgespoord.
Tijdens het bevolkingsonderzoek werden jaarlijks 1.500 à 2.000 familie-
leden met FH opgespoord, in 2014 en 2015 bedroeg dit aantal 155 respectie-
velijk 219 (figuur 3.1; tabel 3.2).
Grote aantallen personen worden nu niet opgespoord en tijdig behandeld.
Het risico op hart- en vaatziekten en overlijden zal dus toenemen vanwege
het uitblijven van behandeling.
Verder valt op dat de gemiddelde leeftijd van de opgespoorde familieleden
veelal jonger is dan 20 jaar (figuren 3.1 en 3.4). Dit suggereert dat kinderen
van indexen wel worden getest, maar dat de oudere familieleden (en hun
kinderen) onopgespoord blijven. De praktijk wijst uit dat het actief aanspo-
ren van andere familieleden dan de eigen kinderen door de indexpatiënt,
als belastend wordt ervaren en hierdoor sterk achterblijft. Een andere
bevinding op grond van de huidige opsporingsgetallen is dat de nieuwe
indexpatiënten veelal worden gevonden tussen het 40-60e levensjaar,
waarbij er dus relatief laat gestart wordt met behandeling. De opgespoorde
familieleden zitten in de jongere leeftijdscategorie waarbij de gezondheids-
winst veel groter is. Ook deze bevindingen pleiten voor een herinvoering
van cascadescreening.
Familiaire Hypercholesterolemie52
Figuur 3.4 Leeftijdsopbouw indexen en opgespoorde familieleden met FH in 2014 en 2015
Tot slot
Het is de ambitie van LEEFH om naast de actieve opsporing ook vervolg
te geven aan de organisatie van zorg en behandeling van FH patiënten
en hun families. Door het uitrollen van een netwerk van LEEFH centra in
Nederland worden het DNA-onderzoek, de opsporing van familieleden,
de counseling en behandeling geïntegreerd. Hierdoor kunnen opsporing
en zorg optimaal worden aangeboden in één centrum en wordt de FH zorg
niet versnipperd.
Het werk is nog niet af, nog steeds zijn er vele families en duizenden fami-
lieleden niet onderzocht op FH. Zij lopen een hoger risico op het krijgen
van hart- en vaatziekten, ook op jonge leeftijd. LEEFH zorgt ervoor dat het
DNA-onderzoek voor FH-families beschikbaar is en blijft. Door middel van
voorlichting, stamboomonderzoek en regionale afstemming met behan-
delaars wil LEEFH de opsporing van meer FH patiënten stimuleren en
coördineren. In bijlage 3.1 vindt u het klinische diagnose-schema familiaire
hypercholesterolemie van LEEFH.
0
50
100
150
200
250
300
>60 jaar40-60 jaar20-40 jaar<20 jaar
Indexen (op basis van klinische diagnose en complex DNA onderzoek)
Familieleden (op basis van familiecounseling en enkelvoudig DNA onderzoek)
14%
44%
26%
25%
44%
23%
16%
8%
Familiaire Hypercholesterolemie53
Gebruikte literatuur
1. Kraaijenhagen RA, Boekel M, Houter M, van Oosterhout MJW, Bos-flores MB,
Kindt I. Familiaire hypercholesterolemie: prevalentie en spreiding in Nederland.
In: Koopman C, van Dis I, Visseren FLJ, Vaartjes I, Bots ML. Hart- en vaatziekten
in Nederland 2012, cijfers over risicofactoren, ziekte en sterfte. Den Haag:
Hartstichting, 2012.
2. Austin MA, Hutter CM, Zimmern RL, Humphries SE. Familial Hypercholesterolemia
and coronary heart disease, a HuGE association review. Am J Epid
2004;160:421-429.
3. Slack J. Risks of ischaemic heart-disease in familial hyperlipoproteinaemic states.
Lancet 1969;294:1380–1382.
4. Stone NJ, Levy RI, Fredrickson DS, Verter J. Coronary artery disease in 116 kindred
with familial type II hyperlipoproteinemia. Circulation 1974;49:476–88.
5. Brown MS, Hobbs HH, Goldstein JL. Familial hypercholesterolemia. In:
Scriver Online Metabolic and Molecular bases of inherited disease. Chapter
120. Zie http://www.ommbid.com/OMMBID/the_online_metabolic_and_
molecular_bases_of_inherited_disease/b/abstract/part12/ch120.
6. Kusters DM, Huijgen R, Defesche JC, Vissers MN, Kindt I, Hutten BA, Kastelein JJP.
Founder mutations in the Netherlands: geographical distribution of the most preva-
lent mutations in the low-density lipoprotein receptor and apolipoprotein B genes.
Neth Heart J 2011;19:175–182.
7. Jaarverslag StOEH, 2013, pagina 20.
8. Lansberg PJ, Tuzgöl S, Ree MA van de, Defesche JC,Kastelein JJP. Prevalentie van
familiaire hypercholesterolemie onder volwassenen in vier huisartspraktijken hoger
dan werd aangenomen. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:1437-40.
9. Goldstein JL, Hobbs HH, Brown MS. Familial hypercholesterolemia. In: Scriver CR,
Beaudet AL, Sly WS, Valle D, editors. The metabolic and molecular basis of inherited
disease. New York:McGraw-Hill; 1995. p. 1981-2030.
10. Sjouke B, Kusters DM, Kindt I, Besseling J, Defesche JC,Sijbrands EJG, Roeters
van Lennep JE, Stalenhoef AFH, Wiegman A, de Graaf J, Fouchier SW, Kastelein
JJP, Hovingh GK.Homozygous Autosomal Dominant Hypercholesterolemia in the
Netherlands: prevalence, genotype-phenotype relationship and clinical outcome.
Eur Heart J 2015;36:560-5.
Familiaire Hypercholesterolemie54
Bijlage 3.1 Diagnose-schema familiaire hypercholesterolemie
DIAGNOSE-SCHEMA FAMILIAIRE HYPERCHOLESTEROLEMIEFAMILIE ANAMNESE
VOORGESCHIEDENIS
LICHAMELIJK ONDERZOEK
LABORATORIUM ONDERZOEK - VOLWASSENEN
I Eerstegraads familielid met hart-en-vaatziekten < 60 jr 1
II Eerstegraads familielid met LDL-chol > 5 mmol/l
III Eerstegraads familielid met arcus lipoïdes < 45 jr. en/of (pees)xanthomen 2
IV Kinderen jonger dan 18 jaar met LDL-chol > 3,5 mmol/l
I Bekend met coronarialijden < 60 jr 2
II Bekend met cerebrovasculair- of perifeervaatlijden < 60 jr 1
I Aanwezigheid van (pees)xanthomen 6
II Aanwezigheid van arcus lipoïdes voor het 45ste levensjaar 4
I LDL-cholesterol > 8,5 mmol/l 8
II LDL-cholesterol 6,5 - 8,4 mmol/l 5
III LDL-cholesterol 5,0 - 6,4 mmol/l 3
IV LDL-cholesterol 4,0 - 4,9 mmol/l 1
Per groep mag maar één getal, het hoogste dat van toepassing is, gekozen worden.
Indien in de familie zowel hart-en-vaatziekten als peesxanthomen en dyslipidemie voor-
komen dan is de score voor familie anamnese 2, zijn er zowel personen met een verhoogd
LDL-cholestrol als premature hart-en-vaatziekten, maar geen xanthomen, kinderen met
een verhoogd LDL-cholesterol of een bekende mutatie, dan blijft de score 1.
• hypothyreoïdie
• nierfunctiestoornissen/proteïnurie
• leverfunctiestoornissen
• geneesmiddelen/hormoon gebruik
• diabetes mellitus
• extreem overgewicht
• extreem calorierijk/vetrijk dieet
• overmatig alcoholgebruik
VRIJWEL ZEKER 8 PUNTEN
WAARSCHIJNLIJK 6 - 7 PUNTEN
MOGELIJK 3 - 5 PUNTEN
DIAGNOSE FH
SECUNDAIRE OORZAKEN DYSLIPIDEMIE
T 020-6971014
WWW.LEEFH.NL
34152_LEEFH diagnosekaart.indd 1 14-01-15 11:36
Familiaire Hypercholesterolemie55
Formulieren en bloed versturen naar:
STICHTING LEEFHp/a Experimentele Vasculaire Geneeskunde, MEVG (G1-105)
Antwoordnummer 191
1100 WC AMSTERDAM
Bezoekadres
STICHTING LEEFHPaasheuvelweg 15
1105 BE Amsterdam
020-6971014
e-mail: [email protected]
website: www.leefh.nl
* Dus ook met normale of lage cholesterolwaarden
HU
ISA
RT
S O
F S
PE
CIA
LIS
TS
TIC
HT
ING
LE
EF
H
CHOLESTEROL > 8,0 mmol/l
AANVRAAG DNA DIAGNOSTIEK FH
FORMULIEREN DOWNLOADEN OF PAKKET OPVRAGEN (LEEFH.NL/020-6971014)
BEVESTIGING TYPE ONDERZOEK NAAR ARTS EN PATIENT
BINNEN 12 WEKEN UITSLAG NAAR ARTS EN PATIENT
FH CONSULENT BESPREEKT MET PATIENT HET VERDER FAMILIE ONDERZOEK
INVULLEN + ONDERTEKENEN DOOR ARTS EN PATIENT (INFORMED CONSENT)
BIJ LOKAAL LAB AFNAME 2 X 5CC EDTA BLOED
BLOED EN FORMULIEREN VERSTUREN NAAR LEEFH
FH?
UITSLUITEN SECUNDAIRE DYSLIPIDEMIE
GEBRUIK DIAGNOSESCHEMA FH (Z.O.Z.)
SCORE ≥ 6
EERSTEGRAADS FAMILIELEDEN MET BEWEZEN FH (50% KANS)*
34152_LEEFH diagnosekaart.indd 2 14-01-15 11:36
56
HVZ in de huisartsenpraktijk57
4 Hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk: hoe vaak komt het voor?
M. Nielen1,2, R. Poos2
1 NIVEL, Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, Utrecht2 RIVM, Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, Bilthoven
Samenvatting
Volgens de elektronische patiëntendossiers van de huisarts zijn er
ca. 1,4 miljoen Nederlanders met een chronische hart- en vaatziekte,
ongeveer 675.000 vrouwen en 725.000 mannen.
— Belangrijke chronische hart- en vaatziekten zijn angina pectoris (400.000
personen), andere/chronische ischemische hartziekten (200.000), hartfalen
(225.000 personen), CVA (ruim 300.000 personen) en andere ziekte(n) van
de perifere arteriën (350.000 personen).
— Het aantal patiënten is het grootst in de leeftijdsklasse 65-74 jaar, met
150.000 vrouwen en 200.000 mannen. In de leeftijdsklasse 85 jaar en
ouder zijn er meer vrouwen dan mannen met hart- en vaatziekten, 120.000
vrouwen en 60.000 mannen.
In 2015 waren de meest voorkomende niet-chronische hart- en vaatziekten:
— Acuut myocardinfarct: ruim 70.000 nieuwe ziekte-episodes.
— Boezemfibrilleren/-fladderen: 110.000 nieuwe ziekte-episodes.
— Hemorroïden: 150.000 nieuwe ziekte-episodes.
— Varices aan de benen: ruim 100.000 nieuwe ziekte-episodes.
HVZ in de huisartsenpraktijk58
4.1 Inleiding
In de Nederlandse gezondheidszorg heeft de huisarts een belangrijke rol.
De huisarts is als poortwachter meestal de eerste zorgprofessional waarmee
contact wordt gezocht bij gezondheidsproblemen. Iedere Nederlander
staat bij een huisartsenpraktijk ingeschreven en jaarlijks wordt door onge-
veer driekwart van de bevolking minimaal één keer de huisarts bezocht.1
Huisartsen hebben een goed beeld van de gezondheid van de Nederlandse
bevolking. Dit niet alleen vanwege de poortwachter functie, maar ook omdat
de huisarts goed op de hoogte is van de zorg die zijn/haar patiënten in zowel
de eerste lijn (zoals de fysiotherapeut of diëtist) als in de specialistische
tweede lijn krijgen. Vanwege het complete beeld van alle gezondheidsproble-
men zijn elektronische patiëntendossiers van huisartsen een erg waardevolle
gegevensbron om morbiditeit (incidentie- en prevalentiecijfers van ziekten)
in de Nederlandse populatie te schatten. Daarom worden er jaarlijks, zowel
op de website van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn2, als op websites van het
RIVM (VZinfo3 en de Staat van Volksgezondheid en Zorg4) morbiditeitscijfers
gepresenteerd die gebaseerd zijn op gegevens uit huisartsenregistraties. In
dit hoofdstuk wordt het aantal mensen met cardiovasculaire aandoeningen
geschat op basis van elektronische patiëntendossiers van huisartsen die deel-
nemen aan NIVEL Zorgregistraties eerste lijn.
4.2 Methode
NIVEL Zorgregistraties eerste lijnNIVEL Zorgregistraties eerste lijn maakt gebruik van routinematig vast-
gelegde gegevens in de eerste lijn en bevat onder meer gegevens uit elek-
tronische patiëntendossiers van meer dan anderhalf miljoen patiënten, die
ingeschreven staan bij ruim 500 huisartsenpraktijken.1 Deze patiëntenpo-
pulatie is een representatieve weerspiegeling van de Nederlandse populatie.
Het elektronische patiëntendossier van de huisarts bevat informatie over
onder andere gedeclareerde contacten en verrichtingen, diagnoses, voorge-
schreven geneesmiddelen en meetwaarden. De in dit hoofdstuk gepresen-
teerde morbiditeitscijfers zijn gebaseerd op door de huisarts geregistreerde
diagnoses volgens de eerste versie van de International Classification of
Primary Care (ICPC-1).5
HVZ in de huisartsenpraktijk59
Algoritme voor schatten van morbiditeitRecent heeft het NIVEL, onder meer in samenwerking met het RIVM, een
nieuwe methode ontwikkeld om, op basis van door de huisarts geregistreer-
de diagnoses, te komen tot zo valide mogelijke schattingen van het aantal
mensen met een bepaalde ziekte. Met een algoritme worden alle geregis-
treerde diagnoses omgezet in zogenaamde ziekte-episodes, gedefinieerd als
‘de periode tussen het stellen van de diagnose en het moment dat de patiënt
weer beter is of komt te overlijden’, die weer de basis vormen voor het
berekenen van incidentie- en prevalentiecijfers van klachten en ziekten.6,7
Het algoritme maakt onderscheid tussen chronische en niet-chronische
aandoeningen. Bij een chronische aandoening geldt ‘eens ziek is altijd ziek’.
Personen hoeven daarom niet jaarlijks met hun klacht bij de huisarts te
komen om toch meegerekend te worden in de cijfers. Bij niet-chronische
aandoeningen is per aandoening een periode zonder bezoek aan de huisarts
gedefinieerd (de klachtenvrije periode), waarna de ziekte als genezen wordt
beschouwd en de persoon weer opnieuw deze ziekte kan krijgen. In de
tabellen is aangegeven in welke categorie een aandoening valt en hoe lang
de klachtenvrije periode is.
Cijfers over hart- en vaatziektenHet ICPC-1 hoofdstuk ‘Hart- en vaatziekten’ bevat 28 aandoeningen, waaron-
der 10 chronische en 18 niet-chronische aandoeningen. Voor de 10 chronische
aandoeningen is in 2015 het aantal personen met de bewuste aandoening
(de jaarprevalentie) en het aantal nieuwe gevallen van de aandoening geschat.
Voor de 18 niet-chronische aandoeningen is het aantal nieuwe, door de
huisarts geregistreerde, ziekte-episodes bepaald. Naast de cijfers over de 28
aandoeningen (losse ICPC-1 codes), zijn de 10 chronische aandoeningen ook
geclusterd om tot een schatting te komen van het totaal aantal personen met
minimaal één chronische cardiovasculaire aandoening. We hebben in deze
analyse schattingen gemaakt met en zonder het meetellen van hypertensie.
Tenslotte worden voor de totale groep chronische cardiovasculaire aandoe-
ningen en alle losse aandoeningen ook aantallen gepresenteerd voor mannen
en vrouwen in de volgende leeftijdsgroepen: 0-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar,
55-64 jaar, 65-74 jaar, 75-84 jaar en 85 jaar en ouder. De cijfers per aandoening
zijn weergegeven in de bijlagen 4.1 tot en met 4.3.
HVZ in de huisartsenpraktijk60
4.3 Resultaten
Hoeveel mensen hebben chronische hart- en vaatziekten?In tabel 4.1 wordt voor mannen en vrouwen het absolute aantal personen
met een bepaalde chronische hart- en vaatziekte weergegeven. Het totaal
aantal mensen met een chronische hart- en vaatziekte in Nederland is
afhankelijk van de gehanteerde definitie. Nemen we in de definitie alle
chronische hart- en vaatziekten mee met uitzondering van hypertensie, dan
komt het neer op ongeveer 1,4 miljoen Nederlanders (722.800 mannen en
671.800 vrouwen).
Binnen deze groep is in absolute aantallen, met ruim 200.000 personen, de
subgroep mannen tussen 65 en 74 jaar het grootste (figuur 4.1a).
Aantal personen met de betreffende aandoening Aantal nieuwe ziekte-episodes*
Mannen Vrouwen Totaal ‡ Mannen Vrouwen Totaal ‡
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel (ICPC K73) 29.400 31.900 61.200 1.800 2.000 3.800
Angina pectoris (ICPC K74) 229.500 188.600 418.200 20.100 18.600 38.700
Andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76) 136.200 62.200 198.400 10.300 5.600 15.900
Decompensatio cordis (ICPC K77) 104.100 123.200 227.300 18.700 21.300 40.100
Cor pulmonale (ICPC K82) 4.000 5.600 9.600 600 700 1.400
Essentiële hypertensie zonder orgaanbeschadiging (ICPC K86) 1.060.500 1.376.800 2.437.300 66.300 74.200 140.500
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie (ICPC K87) 185.300 164.300 349.600 13.700 12.300 26.000
Cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC K90) 161.900 153.000 315.000 20.500 20.800 41.300
Atherosclerose (ICPC K91) 121.400 107.700 229.100 11.000 9.100 20.200
Andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92) 174.500 172.200 346.700 22.200 21.600 43.800
Aantal personen met minimaal 1 chronische hart- en vaatziekte ‡‡
Chronische hart- en vaatziekten exclusief hypertensie 722.800 671.800 1.394.600
Chronische hart- en vaatziekten inclusief hypertensie 1.541.200 1.761.700 3.303.000
* Er wordt gerekend met het aantal nieuwe ziekte-episodes; dit is identiek aan het aantal nieuwe personen‡ Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn‡‡ Van de clusters van aandoeningen presenteren we alleen het aantal personen met minimaal 1 ziekte uit
het betreffende cluster (zie methode)
Tabel 4.1 Absoluut aantal personen met chronische hart- en vaatziekten in Nederland op basis van
NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
HVZ in de huisartsenpraktijk61
Alleen in de groep 85 jaar en ouder zijn er meer vrouwen dan mannen met
hart- en vaatziekten (ongeveer 120.000 versus 60.000). Er zijn echter in
deze leeftijdsgroep veel meer vrouwen dan mannen in Nederland. Kijken
we naar het aantal mensen met chronische hart- en vaatziekten per 1.000
personen, dan ligt de prevalentie van hart- en vaatziekten in alle leeftijds-
categorieën boven de 45 jaar bij mannen hoger dan bij vrouwen (figuur
4.1b). Onder de 45 jaar zijn er slechts kleine verschillen waar te nemen
tussen mannen en vrouwen.
Veel voorkomende soorten chronische hart- en vaatziektenDe meest voorkomende chronische aandoening aan hart en vaten is essen-
tiële hypertensie zonder orgaanschade (ICPC K86) met bijna 2,5 miljoen
Aantal personen met de betreffende aandoening Aantal nieuwe ziekte-episodes*
Mannen Vrouwen Totaal ‡ Mannen Vrouwen Totaal ‡
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel (ICPC K73) 29.400 31.900 61.200 1.800 2.000 3.800
Angina pectoris (ICPC K74) 229.500 188.600 418.200 20.100 18.600 38.700
Andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76) 136.200 62.200 198.400 10.300 5.600 15.900
Decompensatio cordis (ICPC K77) 104.100 123.200 227.300 18.700 21.300 40.100
Cor pulmonale (ICPC K82) 4.000 5.600 9.600 600 700 1.400
Essentiële hypertensie zonder orgaanbeschadiging (ICPC K86) 1.060.500 1.376.800 2.437.300 66.300 74.200 140.500
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie (ICPC K87) 185.300 164.300 349.600 13.700 12.300 26.000
Cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC K90) 161.900 153.000 315.000 20.500 20.800 41.300
Atherosclerose (ICPC K91) 121.400 107.700 229.100 11.000 9.100 20.200
Andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92) 174.500 172.200 346.700 22.200 21.600 43.800
Aantal personen met minimaal 1 chronische hart- en vaatziekte ‡‡
Chronische hart- en vaatziekten exclusief hypertensie 722.800 671.800 1.394.600
Chronische hart- en vaatziekten inclusief hypertensie 1.541.200 1.761.700 3.303.000
HVZ in de huisartsenpraktijk62
Nederlanders. Het komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en in 2015
werd respectievelijk bij 66.000 mannen en 74.000 vrouwen de diagnose
hypertensie zonder orgaanbeschadiging gesteld (tabel 4.1). Buiten de diag-
nose hypertensie en de wat algemenere diagnose ‘andere ziekte(n) perifere
arteriën’, zijn met name angina pectoris, decompensatio cordis (hartfalen)
en cerebrovasculair accident (CVA) veel voorkomende aandoeningen.
Angina pectoris komt ruim 400.000 keer voor, waarbij de man-vrouw verde-
ling zo goed als gelijk is (tabel 4.1). In absolute zin komt deze aandoening
het meest voor bij mannen tussen de 65 en 74 jaar oud. Relatief gezien,
neemt het aantal personen met angina pectoris toe met de leeftijd en ligt de
jaarprevalentie altijd hoger bij mannen dan bij vrouwen (bijlage 4.2).
Een andere veel voorkomende chronische diagnose is decompensatio cordis
(hartfalen) met ongeveer 225.000 personen (tabel 4.1). Deze aandoening komt
vooral op hoge leeftijd voor: de prevalentie in de leeftijdscategorie 85 jaar en
ouder is 228 per 1.000 bij mannen en 222 per 1.000 vrouwen (bijlage 4.2).
In 2015 waren er ruim 300.000 personen die ooit een CVA hebben door-
gemaakt. Als we kijken naar het aantal nieuwe gevallen, dan gaat het om
ongeveer 40.000 personen per jaar (tabel 4.1). Het aantal personen met een
CVA ligt het hoogste in de groep mannen tussen 65 en 74 jaar oud (50.000
mensen). Relatief ligt vanaf 55 jaar de jaarprevalentie hoger bij mannen dan
bij vrouwen (bijlage 4.2).
Tenslotte zijn er ook minder frequent door de huisarts geregistreerde chro-
nische diagnoses, zoals aangeboren afwijkingen van het hart- en vaatstelsel.
Deze diagnose is geregistreerd bij ongeveer 60.000 personen. Omdat deze
diagnose waarschijnlijk vaak op jonge leeftijd wordt gesteld en er weinig
zorg voor wordt gebruikt bij de huisarts, zullen de aantallen bij volwas-
senen waarschijnlijk een flinke onderschatting zijn. Bij kinderen kan ook
sprake zijn van een onderschatting, omdat niet duidelijk is of de huisarts
altijd van aangeboren afwijkingen op de hoogte is. Op basis van het aantal
geregistreerde cases bij de huisarts schatten wij dat er 21.100 kinderen zijn
met een aangeboren afwijking (13.700 kinderen onder de 12 jaar oud en
7.400 kinderen in de leeftijd 12-18 jaar oud).
HVZ in de huisartsenpraktijk63
Figuur 4.1a Absoluut aantal personen met hart- en vaatziekten* in Nederland naar leeftijd en
geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
* De volgende diagnoses zijn in deze schatting meegenomen: aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel
(ICPC K73), angina pectoris (ICPC K74), andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76),
decompensatio cordis (ICPC K77), cor pulmonale (ICPC K82), cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC
K90), atherosclerose (ICPC K91) en andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92)
Figuur 4.1b Relatief aantal personen met hart- en vaatziekten* in Nederland naar leeftijd en
geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
* De volgende diagnoses zijn in deze schatting meegenomen: aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel
(ICPC K73), angina pectoris (ICPC K74), andere/chronische ischemische hartziekte (ICPC K76),
decompensatio cordis (ICPC K77), cor pulmonale (ICPC K82), cerebrovasculair accident (CVA) (ICPC
K90), atherosclerose (ICPC K91) en andere ziekte(n) perifere arteriën (ICPC K92)
Ges
chat
te a
anta
l per
sone
n in
Ned
erla
nd
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
85+75-8465-7455-6445-5435-440-34
Mannen VrouwenJaar
Aan
tal p
er 1
.000
per
sone
n in
Ned
erla
nd
0
100
200
300
400
500
600
700
85+75-8465-7455-6445-5435-440-34
Mannen VrouwenJaar
HVZ in de huisartsenpraktijk64
Tabel 4.2 Absoluut aantal nieuwe door de huisarts geregistreerde ziekte-episodes van niet-chronische
hart- en vaatziekten in Nederland op basis van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
Aantal nieuw geregistreerde ziekte-episodes*
Mannen Vrouwen Totaal ‡
Infectieziekte hartvaatstelsel (ICPC K70) a 4.700 2.400 7.100
Acuut reuma/reumatische hartziekte (ICPC K71) a 1.100 1.500 2.500
Neoplasma hartvaatstelsel (ICPC K72) a 600 400 900
Acuut myocardinfarct (ICPC K75) b 49.500 21.800 71.200
Boezemfibrilleren/-fladderen (ICPC K78) b 58.800 49.600 108.400
Paroxysmale tachycardie (ICPC K79) b 10.200 18.300 28.500
Ectopische slagen/extrasystolen (ICPC K80) b 7.500 9.700 17.200
Hartgeruis (ICPC K81) b 7.600 11.700 19.300
Niet-reumatische klepaandoening (ICPC K83) b 22.400 26.200 48.600
Andere hartziekte(n) (ICPC K84) b 22.700 18.100 40.800
Verhoogde bloeddruk (ICPC K85) a 73.400 96.300 169.700
Orthostatische hypotensie (ICPC K88) b 13.400 19.200 32.600
Passagère cerebrale ischemie/TIA (ICPC K89) b 25.900 27.900 53.800
Longembolie/longinfarct (ICPC K93) b 8.100 10.900 19.000
Thrombophlebitis/flebotrombose (ICPC K94) b 18.400 28.100 46.600
Varices benen (ICPC K95) b 28.600 78.500 107.100
Hemorroïden (ICPC K96) b 57.400 85.200 142.600
Andere ziekte(n) hartvaatstelsel (ICPC K99) b 31.800 20.900 52.700
* Er wordt gerekend met het aantal nieuwe episodes. Bij niet-chronische aandoeningen kan een persoon
meerdere malen in een jaar meetellen‡ Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn‡‡ Van de clusters van aandoeningen presenteren we alleen het aantal personen met minimaal 1 ziekte uit
het betreffende cluster (zie methode)a Na 16 weken zonder contact met de huisarts voor de deze klacht, wordt de aandoening als genezen
beschouwd en kan een persoon deze ziekte opnieuw krijgenb Na 1 jaar zonder contact met de huisarts voor de deze klacht, wordt de aandoening als genezen
beschouwd en kan een persoon deze ziekte opnieuw krijgen
HVZ in de huisartsenpraktijk65
Niet-chronische diagnoses van hart en vatenNaast de hier boven beschreven diagnoses, bevat het ICPC-1 hoofdstuk
Hart- en vaatziekten ook een aantal niet-chronische aandoeningen. Dit zijn
aandoeningen die na verloop van tijd kunnen genezen en die een persoon
dus ook meerdere malen kan krijgen, zoals acuut myocardinfarct, TIA of
hartritmestoornissen. De in tabel 4.2 gerapporteerde cijfers zijn het aantal
nieuwe door de huisarts geregistreerde ziekte-episodes. Na de diagnose
‘verhoogde bloeddruk’, zijn de meest geregistreerde niet-chronische hart-
en vaatziekten hemorroïden, boezemfibrilleren, varices benen, en acuut
myocardinfarct. De diagnoses hemorroïden en varices benen worden vaker
gesteld bij vrouwen dan bij mannen (respectievelijk 85.200 versus 57.400,
en 78.500 versus 28.600). Boezemfibrilleren en acuut myocardinfarct komt
daarentegen weer vaker voor bij mannen dan bij vrouwen (respectievelijk
58.800 versus 49.600, en 49.500 en 21.800) (bijlage 4.3).
Bij de interpretatie van de cijfers over deze niet-chronische aandoeningen
moet rekening gehouden worden met het feit dat het gaat om een weergave
van hetgeen de huisarts in zijn dossier registreert. Op basis van de door de
huisarts geregistreerde diagnoses tijdens consulten wordt met een algo-
ritme de start- en stopdatum van een ziekte-episode geschat. Het is niet te
achterhalen of iedere nieuwe ziekte-episode ook daadwerkelijk een nieuwe
klacht betreft. Zo kan bijvoorbeeld een patiënt jarenlang de gevolgen
voelen van een acuut myocardinfarct en komt daar eens in de twee jaar voor
bij de huisarts. In dat geval zal ieder keer een nieuwe ziekte-episode aange-
maakt worden. De cijfers zijn dus als het ware een afspiegeling voor de zorg
die een patiënt vraagt voor zijn of haar klacht bij de huisarts.
HVZ in de huisartsenpraktijk66
4.4 Discussie
In dit hoofdstuk is een schatting gemaakt van het aantal personen met
hart- en vaatziekten op basis van gegevens van de huisartsenregistratie
van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn. Ongeveer 1,4 miljoen Nederlanders
hebben op basis van deze gegevens een chronische hart- en vaatziekte. In
dit cijfer is nog niet eens de diagnose hypertensie meegenomen, dat met
bijna 2,5 miljoen personen de meest voorkomende klacht van het hart- en
vaatstelsel is. Dit geeft aan dat hart- en vaatziekten in Nederland een zeer
groot probleem vormen.
Voor een groot aantal aandoeningen zijn gegevens uit elektronische
patiëntendossiers van huisartsen een goede gegevensbron voor het schatten
van morbiditeitscijfers. De populatie is representatief, de huisarts heeft
een goed overzicht van de gezondheidsproblemen van zijn patiënten en
codeert dit op een uniforme wijze met de ICPC-1 methodiek. In tegenstel-
ling tot vele andere landen, hebben we in Nederland ook de beschikking
tot een goede noemer, omdat iedereen bij een huisarts staat ingeschreven,
inclusief mensen die niet frequent de huisarts bezoeken. Toch resulteren
deze kenmerken van onze huisartsenzorg niet vanzelfsprekend tot valide
schattingen van morbiditeit. De huisarts registreert gegevens voor de
zorg en niet voor onderzoek, waardoor de ‘ruwe, geregistreerde gegevens’
vaak bewerkt moeten worden voordat ermee gerekend kan worden. In de
loop van de jaren is daar op verschillende manieren mee omgegaan, wat
een vergelijking van de in dit hoofdstuk gerapporteerde gegevens met
bijvoorbeeld oudere cijfers van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning
(VTV) 20148 moeilijk maakt. Het recent ontwikkelde algoritme van het
NIVEL2 maakt, ten opzichte van het verleden, gebruik van meer velden
uit het huisartsensysteem van de huisarts waarin diagnoses geregistreerd
zijn. Daarnaast werd van een ‘mid-term population’ (de populatie op een
bepaald moment in het jaar) overgestapt op een preciezere schatting van de
ingeschreven periode van patiënten in een jaar. Tenslotte is de registratie
van de huisartsen verbeterd door het episodegericht registreren.9 Vanwege
deze episodes, kan er nu gebruik gemaakt worden van de diagnosedatum
van chronische aandoeningen en preciezer geschat worden of het nieuwe of
al bestaande gevallen van een ziekte betreft. Het gebruik van dit algoritme
heeft geresulteerd in hogere morbiditeitscijfers.
HVZ in de huisartsenpraktijk67
Ondanks dat we verwachten met het ontwikkelde algoritme te komen
tot meer valide schattingen van morbiditeit, zijn er nog steeds factoren
die de validiteit van morbiditeitscijfers beïnvloeden. Zo is de huisarts
bij sommige aandoeningen afhankelijk van de diagnose van de medisch
specialist. Omdat de systemen van huisartsen en ziekenhuizen niet op
elkaar aansluiten, is het aan de huisarts om, op basis van de brief van de
medisch specialist, handmatig informatie aan zijn dossier toe te voegen.
Het is de vraag of dit altijd gebeurt. Daarnaast werkt de huisarts vaak met
een waarschijnlijkheidsdiagnose, die na het bezoek van een patiënt in het
dossier geregistreerd wordt. Het is aannemelijk dat deze diagnose soms ten
onrechte in het dossier blijft staan. Dit soort voorbeelden zorgen er voor
dat het gebruik van huisartsenregistraties voor morbiditeitsschattingen
zowel voor overschattingen als onderschattingen kan zorgen. Op basis van
validatiestudies, bijvoorbeeld door het koppelen van gegevens uit de huis-
artsenpraktijk aan gegevensbronnen uit de tweede lijn, zal in de toekomst
duidelijk moeten worden voor welke aandoeningen huisartsenregistraties
voldoende zijn voor het schatten van goede morbiditeitscijfers, waar ver-
schillende bronnen gecombineerd moeten gaan worden, of waar zelfs naar
alternatieve bronnen gezocht moet worden.
Er kan geconcludeerd worden dat op basis van huisartsenregistraties
ongeveer 1,4 miljoen mensen een chronische hart- en vaatziekte hebben.
De afgelopen jaren zijn de methodes om, op basis van gegevens uit de huis-
artsenpraktijk, morbiditeit in de populatie te schatten, sterk verbeterd.
Een volgende verbeterslag lijkt gemaakt te kunnen worden door meer
gebruik te maken van combinaties van gegevensbronnen uit zowel de eerste
als de tweedelijns zorg.
HVZ in de huisartsenpraktijk68
Gebruikte literatuur
1. Website NIVEL Zorgregistraties eerste lijn:
http://www.nivel.nl/NZR/zorgregistraties-eerstelijn.
2. Nielen MMJ. Incidentie en prevalentie van gezondheidsproblemen in de Nederlandse
huisartsenpraktijk in 2014. Uit: NIVEL Zorgregistraties eerste lijn (internet). 2016
(Laatst gewijzigd op 10-10-2016; geraadpleegd op 21-11-2016).
URL: www.nivel.nl/node/4309
3. https://www.volksgezondheidenzorg.info/
feiten-en-cijfers-over-volksgezondheid-en-zorg
4. https://www.staatvenz.nl/
5. Lamberts H, Wood M. International Classification of Primary Care. Oxford: Oxford
University Press, 1987.
6. Nielen M, Verheij R. Morbiditeit in de huisartsenpraktijk: NIVEL Zorgregistraties
eerste lijn. TSG 2015;93:287.
7. https://www.volksgezondheidenzorg.info/bestanden/documenten/
documentatieepisodeconstructienivel1juli2016definitiefpdf
8. http://www.eengezondernederland.nl/
9. Richtlijn Adequate Dossiervorming met het Elektronisch Patiëntendossier (ADEPD).
Utrecht: NHG, 2009.
HVZ in de huisartsenpraktijk69
Bijlage 4.1
Chronische hart- en vaatziekten: aantal nieuwe gevallen in Nederland naar leeftijd en geslacht op basis
van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1.000 (per 1.000 (per 1.000
personen) personen) personen)
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel
(ICPC K73)
0-34 jaar 1.000 0,3 1.100 0,3 2.200 0,3
35-44 jaar 100 0,1 300 0,3 400 0,2
45-54 jaar 200 0,1 200 0,2 400 0,2
55-64 jaar 200 0,1 100 0,1 300 0,1
65-74 jaar 200 0,3 200 0,2 400 0,2
75-84 jaar 100 0,2 100 0,1 200 0,2
85 jaar en ouder <100 0,1 <100 <0,1 <100 0,1
Angina pectoris
(ICPC K74)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 600 0,5 500 0,4 1.100 0,5
45-54 jaar 2.800 2,1 2.100 1,6 4.800 1,9
55-64 jaar 5.800 5,2 4.000 3,6 9.800 4,4
65-74 jaar 5.700 6,6 5.200 5,8 10.800 6,2
75-84 jaar 4.000 9,7 4.200 8,0 8.300 8,8
85 jaar en ouder 1.200 10,9 2.500 10,5 3.700 10,6
Andere/chronische ischemische hartziekte
(ICPC K76)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 200 0,2 100 0,1 300 0,1
45-54 jaar 1.400 1,1 500 0,4 1.900 0,8
55-64 jaar 2.600 2,4 1.300 1,2 4.000 1,8
65-74 jaar 3.600 4,1 1.700 1,9 5.300 3,0
75-84 jaar 2.100 5,2 1.400 2,6 3.500 3,7
85 jaar en ouder 300 2,8 400 1,6 700 2,0
HVZ in de huisartsenpraktijk70
Decompensatio cordis
(ICPC K77)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 200 0,2 200 0,2 400 0,2
45-54 jaar 700 0,5 500 0,4 1.200 0,5
55-64 jaar 1.800 1,6 1.100 1,0 2.900 1,3
65-74 jaar 4.300 5,0 3.600 4,0 7.900 4,5
75-84 jaar 7.000 16,8 6.800 12,9 13.800 14,6
85 jaar en ouder 4.700 42,5 9.100 38,1 13.800 39,5
Cor pulmonale
(ICPC K82)
0-34 jaar 100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 <100 <0,1
45-54 jaar 100 0,1 <100 <0,1 100 <0,1
55-64 jaar 100 0,1 100 0,1 200 0,1
65-74 jaar 200 0,2 200 0,2 400 0,2
75-84 jaar 100 0,3 200 0,4 300 0,4
85 jaar en ouder <100 0,3 100 0,5 100 0,4
Essentiele hypertensie zonder orgaanbeschadiging
(ICPC K86)
0-34 jaar 2.300 0,6 3.200 0,9 5.500 0,8
35-44 jaar 5.000 4,6 5.700 5,3 10.700 5,0
45-54 jaar 14.900 11,6 14.900 11,7 29.800 11,6
55-64 jaar 18.800 17,1 17.400 15,7 36.200 16,4
65-74 jaar 16.500 19,1 17.900 20,1 34.400 19,6
75-84 jaar 7.200 17,5 10.900 20,6 18.200 19,2
85 jaar en ouder 1.500 14,0 4.200 17,5 5.700 16,4
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie
(ICPC K87)
0-34 jaar 300 0,1 200 <0,1 400 0,1
35-44 jaar 400 0,3 400 0,4 800 0,4
45-54 jaar 1.500 1,1 1.200 1,0 2.700 1,1
55-64 jaar 3.400 3,1 2.000 1,8 5.400 2,4
65-74 jaar 4.500 5,2 3.500 3,9 8.000 4,6
75-84 jaar 2.900 7,1 3.300 6,1 6.200 6,6
85 jaar en ouder 800 6,8 1.700 7,2 2.500 7,1
HVZ in de huisartsenpraktijk71
Cerebrovasculair accident (CVA)
(ICPC K90)
0-34 jaar 400 0,1 400 0,1 800 0,1
35-44 jaar 600 0,5 600 0,6 1.200 0,5
45-54 jaar 2.000 1,6 2.000 1,6 4.000 1,6
55-64 jaar 3.800 3,5 2.400 2,2 6.200 2,8
65-74 jaar 5.900 6,8 4.300 4,8 10.200 5,8
75-84 jaar 5.400 13,1 5.900 11,2 11.300 12,0
85 jaar en ouder 2.400 21,7 5.200 21,8 7.600 21,7
Atherosclerose
(ICPC K91)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar 300 0,3 200 0,2 500 0,2
45-54 jaar 1.400 1,1 1.300 1,0 2.700 1,0
55-64 jaar 2.700 2,5 2.000 1,8 4.700 2,1
65-74 jaar 3.600 4,2 2.600 2,9 6.200 3,5
75-84 jaar 2.400 5,8 2.300 4,3 4.700 5,0
85 jaar en ouder 500 4,6 700 3,1 1.200 3,6
Andere ziekte(n) perifere arteriën
(ICPC K92)
0-34 jaar 2.500 0,7 4.100 1,2 6.500 0,9
35-44 jaar 1.200 1,1 1.800 1,7 3.000 1,4
45-54 jaar 2.500 1,9 2.500 2,0 5.000 1,9
55-64 jaar 4.600 4,2 2.900 2,6 7.500 3,4
65-74 jaar 6.300 7,3 4.800 5,4 11.100 6,3
75-84 jaar 4.300 10,3 3.700 7,0 7.900 8,4
85 jaar en ouder 1.000 8,6 1.800 7,6 2.800 7,9
- Er wordt gerekend met het aantal ziekte-episodes; bij chronische hart- en vaatziekten is dit identiek aan
het aantal personen
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk72
Bijlage 4.2
Chronische hart- en vaatziekten: aantal bestaande gevallen in Nederland naar leeftijd en geslacht op basis
van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1.000 (per 1.000 (per 1.000
personen) personen) personen)
Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel
(ICPC K73)
0-34 jaar 17.400 4,9 18.100 5,3 35.500 5,1
35-44 jaar 3.000 2,8 3.700 3,4 6.600 3,1
45-54 jaar 3.600 2,8 3.900 3,1 7.500 2,9
55-64 jaar 2.300 2,1 2.800 2,5 5.100 2,3
65-74 jaar 1.900 2,2 2.000 2,3 4.000 2,3
75-84 jaar 1.000 2,4 900 1,8 1.900 2,0
85 jaar en ouder 200 1,6 400 1,7 600 1,7
Angina pectoris
(ICPC K74)
0-34 jaar 700 0,2 600 0,2 1.200 0,2
35-44 jaar 3.100 2,9 2.000 1,8 5.100 2,4
45-54 jaar 18.200 14,1 11.300 8,9 29.500 11,5
55-64 jaar 48.700 44,1 28.600 25,8 77.300 35,0
65-74 jaar 74.800 86,9 48.600 54,4 123.400 70,4
75-84 jaar 62.000 150,0 57.800 108,9 119.800 126,9
85 jaar en ouder 22.000 199,7 39.800 166,3 61.700 176,8
Andere/chronische ischemische hartziekte
(ICPC K76)
0-34 jaar 300 0,1 400 0,1 700 0,1
35-44 jaar 1.600 1,5 700 0,6 2.300 1,1
45-54 jaar 10.200 7,9 3.900 3,1 14.100 5,5
55-64 jaar 28.800 26,1 10.100 9,2 39.000 17,6
65-74 jaar 47.600 55,3 17.400 19,5 65.000 37,1
75-84 jaar 36.400 88,0 19.200 36,2 55.600 58,8
85 jaar en ouder 11.200 101,7 10.500 43,9 21.700 62,1
HVZ in de huisartsenpraktijk73
Decompensatio cordis
(ICPC K77)
0-34 jaar 600 0,2 500 0,2 1.200 0,2
35-44 jaar 900 0,8 900 0,8 1.700 0,8
45-54 jaar 3.500 2,7 2.900 2,2 6.300 2,5
55-64 jaar 10.900 9,9 7.600 6,9 18.500 8,4
65-74 jaar 25.400 29,5 19.300 21,7 44.700 25,5
75-84 jaar 37.600 91,1 38.700 72,9 76.400 80,9
85 jaar en ouder 25.100 228,3 53.200 222,5 78.300 224,4
Cor pulmonale
(ICPC K82)
0-34 jaar 400 0,1 500 0,1 1.000 0,1
35-44 jaar 100 0,1 200 0,2 400 0,2
45-54 jaar 400 0,3 400 0,3 800 0,3
55-64 jaar 700 0,6 700 0,7 1.400 0,6
65-74 jaar 800 1,0 1.200 1,3 2.000 1,1
75-84 jaar 1.000 2,5 1.600 3,0 2.600 2,8
85 jaar en ouder 500 4,3 1.000 4,1 1.500 4,2
Essentiele hypertensie zonder orgaanbeschadiging
(ICPC K86)
0-34 jaar 14.200 4,0 18.400 5,4 32.600 4,7
35-44 jaar 42.600 39,6 52.300 48,4 94.900 44,1
45-54 jaar 155.900 121,1 177.100 139,0 333.000 130,0
55-64 jaar 282.800 256,0 305.500 276,2 588.300 266,1
65-74 jaar 329.400 382,5 383.900 430,4 713.300 406,9
75-84 jaar 183.900 445,1 295.500 556,6 479.400 507,8
85 jaar en ouder 51.300 466,5 143.700 601,0 195.000 558,6
Hypertensie met orgaanbeschadiging/secundaire hypertensie
(ICPC K87)
0-34 jaar 1.200 0,4 1.300 0,4 2.600 0,4
35-44 jaar 3.300 3,1 2.800 2,6 6.100 2,8
45-54 jaar 13.900 10,8 11.300 8,9 25.100 9,8
55-64 jaar 36.400 32,9 24.000 21,7 60.400 27,3
65-74 jaar 64.000 74,3 42.900 48,1 106.900 61,0
75-84 jaar 50.400 122,0 50.100 94,3 100.500 106,4
85 jaar en ouder 16.000 145,7 32.000 133,7 48.000 137,5
HVZ in de huisartsenpraktijk74
Cerebrovasculair accident (CVA)
(ICPC K90)
0-34 jaar 3.100 0,9 3.000 0,9 6.100 0,9
35-44 jaar 3.800 3,5 4.100 3,8 7.900 3,7
45-54 jaar 12.800 9,9 13.500 10,6 26.300 10,3
55-64 jaar 29.500 26,7 23.500 21,3 53.000 24,0
65-74 jaar 50.300 58,4 35.100 39,4 85.400 48,7
75-84 jaar 44.400 107,4 40.700 76,6 85.000 90,1
85 jaar en ouder 18.100 164,4 33.000 138,0 51.100 146,3
Atherosclerose
(ICPC K91)
0-34 jaar 600 0,2 600 0,2 1.200 0,2
35-44 jaar 2.700 2,5 2.300 2,1 5.000 2,3
45-54 jaar 12.700 9,8 11.500 9,0 24.200 9,4
55-64 jaar 28.700 26,0 22.800 20,6 51.500 23,3
65-74 jaar 40.600 47,2 31.100 34,9 71.700 40,9
75-84 jaar 28.600 69,1 27.300 51,5 55.900 59,2
85 jaar en ouder 7.500 68,1 12.100 50,7 19.600 56,2
Andere ziekte(n) perifere arteriën
(ICPC K92)
0-34 jaar 122.00 3,5 22.300 6,5 34.600 5,0
35-44 jaar 6.200 5,7 12.300 11,4 18.400 8,6
45-54 jaar 16.200 12,6 20.300 16,0 36.500 14,3
55-64 jaar 35.400 32,0 27.900 25,2 63.300 28,6
65-74 jaar 53.600 62,3 38.100 42,7 91.700 52,3
75-84 jaar 39.600 95,8 33.500 63,1 73.100 77,4
85 jaar en ouder 11.300 102,6 17.800 74,3 29.000 83,2
- Er wordt gerekend met het aantal ziekte-episodes; bij chronische hart- en vaatziekten is dit identiek aan
het aantal personen
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
HVZ in de huisartsenpraktijk75
Bijlage 4.3
Niet-chronische hart- en vaatziekten: aantal nieuwe door de huisarts geregistreerde ziekte-episodes naar
leeftijd en geslacht op basis van NIVEL Zorgregistraties eerste lijn in 2015
Mannen Vrouwen Totaal
Absoluut Relatief Absoluut Relatief Absoluut Relatief
(per 1.000 (per 1.000 (per 1.000
personen) personen) personen)
Infectieziekte hartvaatstelsel
(ICPC K70)
0-34 jaar 700 0,2 300 0,1 900 0,1
35-44 jaar 600 0,5 200 0,2 800 0,4
45-54 jaar 900 0,7 500 0,4 1.400 0,6
55-64 jaar 800 0,7 400 0,4 1.200 0,5
65-74 jaar 1.000 1,1 600 0,6 1.500 0,9
75-84 jaar 600 1,5 300 0,6 900 1,0
85 jaar en ouder 100 0,8 200 0,8 300 0,8
Acuut reuma/reumatische hartziekte
(ICPC K71)
0-34 jaar 100 <0,1 200 0,1 300 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 200 0,2 200 0,1
45-54 jaar 100 0,1 200 0,2 300 0,1
55-64 jaar 300 0,2 200 0,2 500 0,2
65-74 jaar 300 0,3 300 0,3 600 0,3
75-84 jaar 200 0,5 300 0,6 500 0,5
85 jaar en ouder <100 0,1 100 0,3 100 0,2
Neoplasma hartvaatstelsel
(ICPC K72)
0-34 jaar <100 <0,1 <100 <0,1 100 <0,1
35-44 jaar <100 <0,1 100 0,1 100 <0,1
45-54 jaar 100 0,1 100 <0,1 100 0,1
55-64 jaar 100 0,1 <100 <0,1 100 0,1
65-74 jaar 200 0,2 100 0,1 300 0,2
75-84 jaar 100 0,2 100 0,1 200 0,2
85 jaar en ouder <100 0,3 <100 <0,1 <100 0,1
HVZ in de huisartsenpraktijk76
Acuut myocardinfarct
(ICPC K75)
0-34 jaar 100 <0,1 100 <0,1 200 <0,1
35-44 jaar 1.200 1,1 500 0,4 1.700 0,8
45-54 jaar 6.000 4,7 1.900 1,5 7.900 3,1
55-64 jaar 12.400 11,3 3.700 3,4 16.200 7,3
65-74 jaar 15.900 18,5 5.900 6,6 21.800 12,4
75-84 jaar 10.400 25,2 6.100 11,4 16.500 17,4
85 jaar en ouder 3.300 29,9 3.600 15,2 6.900 19,8
Boezemfibrilleren/-fladderen
(ICPC K78)
0-34 jaar 800 0,2 200 0,1 900 0,1
35-44 jaar 1.000 1,0 400 0,4 1.500 0,7
45-54 jaar 4.000 3,1 1.600 1,2 5.600 2,2
55-64 jaar 9.800 8,9 4.800 4,3 14.600 6,6
65-74 jaar 18.900 22,0 11.900 13,4 30.900 17,6
75-84 jaar 17.400 42,2 17.700 33,3 35.100 37,2
85 jaar en ouder 6.700 61,1 13.100 54,6 19.800 56,6
Paroxysmale tachycardie
(ICPC K79)
0-34 jaar 1.200 0,3 2.400 0,7 3.600 0,5
35-44 jaar 600 0,6 1.600 1,5 2.200 1,0
45-54 jaar 1.400 1,1 2.600 2,0 4.000 1,6
55-64 jaar 2.100 1,9 3.500 3,1 5.600 2,5
65-74 jaar 2.800 3,3 4.200 4,7 7.000 4,0
75-84 jaar 1.400 3,4 2.800 5,2 4.100 4,4
85 jaar en ouder 600 5,1 1.300 5,6 1.900 5,4
Ectopische slagen/extrasystolen
(ICPC K80)
0-34 jaar 600 0,2 1.300 0,4 1.900 0,3
35-44 jaar 700 0,6 1.000 0,9 1.700 0,8
45-54 jaar 1.000 0,8 1.500 1,2 2.500 1,0
55-64 jaar 1.300 1,2 1.800 1,7 3.100 1,4
65-74 jaar 2.100 2,4 2.100 2,3 4.200 2,4
75-84 jaar 1.400 3,5 1.400 2,6 2.800 3,0
85 jaar en ouder 300 2,6 700 2,8 1.000 2,7
HVZ in de huisartsenpraktijk77
Hartgeruis
(ICPC K81)
0-34 jaar 4.400 1,2 5.200 1,5 9.600 1,4
35-44 jaar 200 0,2 700 0,7 900 0,4
45-54 jaar 400 0,3 1.200 0,9 1.600 0,6
55-64 jaar 800 0,7 1.300 1,2 2.100 1,0
65-74 jaar 900 1,1 1.400 1,5 2.300 1,3
75-84 jaar 700 1,6 1.300 2,5 2.000 2,1
85 jaar en ouder 200 1,6 600 2,6 800 2,3
Niet-reumatische klepaandoening
(ICPC K83)
0-34 jaar 1.500 0,4 1.700 0,5 3.100 0,5
35-44 jaar 1.100 1,0 900 0,8 1.900 0,9
45-54 jaar 1.700 1,3 2.000 1,6 3.700 1,4
55-64 jaar 3.500 3,2 3.500 3,2 7.000 3,2
65-74 jaar 6.700 7,7 5.900 6,6 12.600 7,2
75-84 jaar 6.000 14,6 8.100 15,2 14.100 15,0
85 jaar en ouder 1.900 17,4 4.100 17,2 6.000 17,2
Andere hartziekte(n)
(ICPC K84)
0-34 jaar 2.400 0,7 2.100 0,6 4.500 0,6
35-44 jaar 1.500 1,4 1.100 1,0 2.600 1,2
45-54 jaar 2.800 2,2 2.100 1,7 4.900 1,9
55-64 jaar 4.100 3,7 2.900 2,6 7.000 3,2
65-74 jaar 5.700 6,6 3.800 4,2 9.400 5,4
75-84 jaar 4.400 10,7 3.600 6,8 8.000 8,5
85 jaar en ouder 1.700 15,8 2.500 10,4 4.200 12,1
Verhoogde bloeddruk
(ICPC K85)
0-34 jaar 3.900 1,1 5.200 1,5 9.100 1,3
35-44 jaar 6.800 6,3 8.100 7,5 14.900 6,9
45-54 jaar 17.000 13,2 21.000 16,5 38.000 14,9
55-64 jaar 20.400 18,5 24.000 21,7 44.400 20,1
65-74 jaar 16.900 19,6 21.800 24,5 38.700 22,1
75-84 jaar 7.400 17,9 12.400 23,4 19.800 21,0
85 jaar en ouder 1.100 9,8 3.700 15,6 4.800 13,8
HVZ in de huisartsenpraktijk78
Orthostatische hypotensie
(ICPC K88)
0-34 jaar 1.800 0,5 5.500 1,6 7.300 1,1
35-44 jaar 500 0,5 2.000 1,9 2.500 1,2
45-54 jaar 1.000 0,8 1.800 1,4 2.800 1,1
55-64 jaar 1.700 1,5 1.700 1,6 3.400 1,6
65-74 jaar 3.200 3,7 2.400 2,6 5.500 3,1
75-84 jaar 3.500 8,4 3.100 5,9 6.600 7,0
85 jaar en ouder 1.700 15,3 2.700 11,1 4.300 12,5
Passagère cerebrale ischemie/TIA
(ICPC K89)
0-34 jaar 200 0,1 300 0,1 500 0,1
35-44 jaar 500 0,4 500 0,5 1.000 0,4
45-54 jaar 2.300 1,8 2.200 1,7 4.400 1,7
55-64 jaar 5.300 4,8 4.300 3,9 9.600 4,3
65-74 jaar 7.400 8,6 6.900 7,7 14.300 8,1
75-84 jaar 7.200 17,5 8.000 15,0 15.200 16,1
85 jaar en ouder 3.000 27,4 5.800 24,3 8.800 25,3
Longembolie/longinfarct
(ICPC K93)
0-34 jaar 300 0,1 1.200 0,3 1.500 0,2
35-44 jaar 800 0,7 1.200 1,1 1.900 0,9
45-54 jaar 1.300 1,0 1.700 1,3 3.000 1,2
55-64 jaar 1.800 1,6 1.700 1,5 3.400 1,6
65-74 jaar 2.100 2,4 2.200 2,5 4.300 2,4
75-84 jaar 1.400 3,3 2.100 3,9 3.500 3,7
85 jaar en ouder 500 4,2 900 3,7 1.300 3,9
Thrombophlebitis/flebotrombose
(ICPC K94)
0-34 jaar 1.100 0,3 2.500 0,7 3.600 0,5
35-44 jaar 1.700 1,6 3.300 3,1 5.000 2,3
45-54 jaar 3.100 2,4 4.400 3,5 7.600 3,0
55-64 jaar 4.300 3,9 4.500 4,1 8.800 4,0
65-74 jaar 4.400 5,1 6.100 6,8 10.500 6,0
75-84 jaar 2.900 7,1 4.600 8,6 7.500 7,9
85 jaar en ouder 800 7,6 2.700 11,4 3.600 10,2
HVZ in de huisartsenpraktijk79
Varices benen
(ICPC K95)
0-34 jaar 2.400 0,7 9.100 2,7 11.500 1,7
35-44 jaar 3.300 3,1 12.300 11,4 15.700 7,3
45-54 jaar 5.700 4,5 16.000 12,6 21.800 8,5
55-64 jaar 6.400 5,7 13.500 12,2 19.800 9,0
65-74 jaar 6.200 7,2 14.500 16,2 20.700 11,8
75-84 jaar 3.500 8,5 9.100 17,1 12.600 13,4
85 jaar en ouder 1.000 9,1 4.000 16,5 5.000 14,2
Hemorroïden
(ICPC K96)
0-34 jaar 12.900 3,6 22.200 6,5 35.100 5,0
35-44 jaar 10.700 9,9 17.100 15,8 27.800 12,9
45-54 jaar 11.800 9,2 16.100 12,6 27.900 10,9
55-64 jaar 10.300 9,3 12.700 11,5 23.000 10,4
65-74 jaar 7.500 8,7 8.900 10,0 16.400 9,3
75-84 jaar 3.400 8,2 5.600 10,5 9.000 9,5
85 jaar en ouder 800 7,1 2.600 10,9 3.400 9,7
Andere ziekte(n) hartvaatstelsel
(ICPC K99)
0-34 jaar 2.300 0,7 1.000 0,3 3.300 0,5
35-44 jaar 1.500 1,4 1.000 0,9 2.500 1,1
45-54 jaar 2.400 1,9 1.700 1,4 4.200 1,6
55-64 jaar 5.200 4,7 3.300 3,0 8.500 3,8
65-74 jaar 9.500 11,0 5.300 5,9 14.800 8,4
75-84 jaar 8.700 21,1 5.800 10,9 14.500 15,3
85 jaar en ouder 2.200 19,6 2.800 11,8 5.000 14,3
- Er wordt gerekend met het aantal nieuwe episodes. Bij niet-chronische aandoeningen kan een persoon
meerdere malen in een jaar meetellen
- Aantallen zijn afgerond op 100-tallen. Hierdoor zal het totaalcijfer niet altijd exact het opgetelde cijfer
van de mannen en vrouwen zijn
80
Impact van hart- en vaatziekten81
5 Internationale vergelijking op gebied van hart- en vaatziekten
M.L. Bots en I. Vaartjes
Correspondentie: Prof.dr. M. L. Bots, Julius Centrum voor
Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde UMCU, Utrecht.
m.l.botsAumcutrecht.nl
Korte samenvatting
— Wereldwijd bedraagt de levensverwachting bij geboorte in 2015 69,0 jaar voor
mannen en 74,8 jaar voor vrouwen. In Nederland is de levensverwachting bij
geboorte 80,0 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen.
— In 2015 waren wereldwijd naar schatting 17,9 miljoen sterfgevallen aan hart-
en vaatziekten, waaronder 8,5 miljoen vrouwen en 9,4 miljoen mannen.
In Europa neemt Nederland de 7e plaats (van laag naar hoog) in wat betreft
sterfte aan hart- en vaatziekten voor zowel mannen en vrouwen.
— De 5 belangrijkste aandoeningen die wereldwijd gepaard gaan met het
grootste aantal verloren jaren in goede gezondheid zijn: ischemische
hartziekten, cerebrovasculaire aandoeningen, lage luchtweg infecties,
nek- en rug klachten en vroeggeboorte.
In Europa neemt Nederland de 10e plaats in wat betreft het aantal verloren
jaren in goede gezondheid door hart- en vaatziekten.
Voor hart- en vaatziekten werd voor 2015 geschat dat er wereldwijd
348 miljoen gezonde levensjaren verloren zijn gegaan.
De gegevens die gepresenteerd worden door het Global Burden of
Disease consortium wijken af van de absolute waarden die voor
de Nederlandse situatie gerapporteerd worden aan de hand van
Nederlandse bronnen. De oorzaak hiervan is dat de GBD gegevens
gestandaardiseerd zijn naar de geslacht- en leeftijdsverdeling van de
wereldbevolking om zodoende een goede vergelijking van de gegevens
tussen landen te realiseren. Echter de Nederlandse geslacht- en leef-
tijdsopbouw wijkt af van de geslacht- en leeftijdsopbouw van de wereld
bevolking. In deze laatste wordt met name meer gewicht toegekend aan
jongere bevolkingsgroepen, en minder aan oudere leeftijdsgroepen.
Impact van hart- en vaatziekten82
5.1 Inleiding
Jaarlijks rapporteert het Global Burden of Disease (GBD) consortium over
de impact van een groot aantal aandoeningen, waaronder hart- en vaatziek-
ten. De impact van de aandoeningen wordt beschreven in termen van
sterfte, verlies van levensjaren, jaren geleefd met een verminderde kwaliteit
van leven, en een geïntegreerde maat (DALYs). Daarnaast is er informatie
over verschillende risicofactoren. De recentste rapportages zijn in 2016
gepubliceerd in de Lancet.1-4 Daarnaast is er een website beschikbaar waar
alle informatie te vinden is (http://vizhub.healthdata.org/gbd-compare/).5
In dit hoofdstuk is een aantal aspecten beschreven afkomstig uit deze
rapportages.
5.2 Levensverwachting
Wereldwijd is de levensverwachting bij geboorte in de periode van 1980 tot en
met 2015 toegenomen met 10,2 jaar, van 61,6 naar 71,8 jaar. Voor mannen was
de toename 9,4 jaar naar een levensverwachting van 69,0 jaar, voor vrouwen
was dit 11,1 jaar naar een leeftijdsverwachting van 74,8 jaar.2 In Nederland is
op dit moment de levensverwachting bij geboorte 80,0 jaar voor mannen en
83,6 jaar voor vrouwen.6 Wat betreft levensverwachting staat Nederland in
de top 15 voor mannen en in de top 25 voor vrouwen. De levensverwachting
op leeftijd 60 jaar is voor Nederlandse mannen 82,6 jaar en voor Nederlandse
vrouwen 85,7 jaar. Voor beide staat Nederland in de top 25. In alle landen
leven vrouwen langer dan mannen, hoewel de grootte van het verschil in
levensverwachting varieert tussen 11,5 jaar (Rusland) en 0,09 jaar (Mali).
5.3 Sterfte
Het GBD consortium heeft laten zien dat van alle ziekten, hart- en vaat-
ziekten veruit de belangrijkste doodsoorzaak is in de wereld.1 In 2015
waren er wereldwijd naar schatting 17,9 miljoen sterfgevallen aan hart- en
vaatziekten (8,5 miljoen vrouwen, 9,4 miljoen mannen). Ter vergelijking,
er waren 8,8 miljoen sterfgevallen ten gevolge van kanker en 3,8 miljoen
aan chronische respiratoire aandoeningen. Dit betreft respectievelijk 32%,
16%, en 7% van het totaal aantal sterfgevallen. Wereldwijd betrof 85% van
de sterfgevallen aan hart- en vaatziekten een ischemische hartziekten of
beroerte (tabel 5.1). In de periode 2005-2015 steeg het aantal cardiovasculaire
sterfgevallen met 12,5%. Wanneer rekening gehouden wordt met de verou-
dering van de bevolking in die periode, was er echter sprake van een daling
van 15,6% in cardiovasculaire sterfgevallen. Ischemische hartziekten en
Impact van hart- en vaatziekten83
cerebrovasculaire ziekten staan nummer 1 en 2 in het rijtje van de belang-
rijkste oorzaken van overlijden wereldwijd.1 Opvallend is echter dat deze
beide aandoeningen ook in de top 5 van belangrijkste doodsoorzaken staan
in de landen die bekend staan minder ontwikkeld te zijn, de zogenaamde
midden- en laaginkomen landen.
Tabel 5.1 Naar de wereldbevolkingsopbouw gestandaardiseerde wereldwijde schattingen van sterfte,
jaren geleefd met mindere kwaliteit, en verloren levensjaren in goede gezondheid (DALY’s)
Prevalentie Aantal Sterfte Aantal jaren Disability
ziekten sterfgevallen (per 106) geleefd met adjusted
(in 106) (in 106) mindere life years
kwaliteit (DALY’s)
(YLD) (in 106) (in 106)
Hartvaatziekten 422,7 17,9 28,5 25,6 347,5
Reumatische aandoeningen 33,4 0,32 0,48 1,6 10,5
Ischemische hartziekte 110,5 8,9 14,2 7,2 164,2
Cerebrovasculaire ziekten 42,4 6,3 10,0 6,4 118,6
Ischemische beroerte 24,9 2,9 4,9 3,6 45,2
Hemorragische beroerte 18,6 3,3 5,2 2,7 73,4
Hypertensieve hartziekte 6,0 0,96 1,5 0,67 17,4
Cardiomyopathie en -myocarditis 2,5 0,35 0,54 0,27 9,2
Atrium fibrillatie/flutter 33,2 0,19 0,34 2,6 4,4
Aneurysma van de aorta -- 0,16 0,29 -- 2,9
Perifeer vaatlijden 154,6 0,05 0,09 0,57 1,9
Endocarditis 0,11 0,08 0,14 0,012 2,2
Overige hartvaatziekten 89,2 0,54 0,96 5,9 16,8
Data uit deze tabel zijn afkomstig uit publicaties van de Global Burden of Disease. Prevalentie en aantal
jaren geleefd in mindere kwaliteit ref. 2, blz. 1563, aantal sterfgevallen en sterfte ref. 1, blz. 1488, daly’s
ref. 3, blz. 1612
Impact van hart- en vaatziekten84
In Europa (gedefinieerd als het gebied West, Centraal en Oost Europa)
neemt Nederland de 7e plaats (van laag naar hoog) in wat betreft sterfte aan
hart- en vaatziekten voor zowel mannen en vrouwen (figuur 5.1). Ranking
van landen wisselt met de leeftijd. Zo is de hoogte van het cardiovasculaire
sterftecijfer voor mannen in de leeftijd van 16-49 jaar, 50-69 jaar en 70 jaar
en ouder goed voor respectievelijk de 9e, de 9e en de 5e plaats. Voor vrouwen
is dat de 20e, de 12e en de 5e plaats. Van de 42 landen is in 32 landen de
sterfte aan cardiovasculaire aandoeningen hoger onder vrouwen dan onder
mannen. In de leeftijdsgroep 16-49 jaar en in de leeftijd 50-69 jaar is in alle
landen de cardiovasculaire sterfte hoger in mannen dan in vrouwen.
Ook wisselt het belang van het type hartvaatziekte tussen landen. De bijdrage
van ischemische hartziekten aan het totaal van cardiovasculaire sterfte
varieert tussen landen van 40% (Portugal) tot 72% (Oekraïne) bij mannen en
van 32% (Macedonië) tot 72% bij vrouwen (Oekraïne). De Nederlandse cijfers
zijn respectievelijk 41% en 53%. De bijdrage van cerebrovasculaire aandoenin-
gen aan het totaal van cardiovasculaire sterfte varieert tussen landen van 16%
(Oostenrijk) tot 42% (Portugal) bij mannen, met 21% voor Nederland en van
19% (Oostenrijk) tot 52% bij vrouwen (Montenegro), met 29% voor Nederland.
5.4 Verloren levensjaren
De onderzoekers van het GBD consortium hebben ook voor alle landen
gekeken naar vroegtijdig overlijden en welke aandoeningen daaraan ten
grondslag lagen. Vroegtijdig overlijden wordt door het GBD consortium
gekwantificeerd in aantal verloren levensjaren door het bepalen van het
verschil tussen de verwachte levensverwachting en de werkelijke leeftijd
van overlijden (years of life lost).1 Uit deze aanpak komt naar voren dat
ischemische hartziekten, ischemische en hemorragische cerebrovasculaire
aandoeningen de twee belangrijkste onderliggende ziekten zijn die
leiden tot verlies van levensjaren. Dit was zo in 119 van de 198 landen. In
Nederland wordt de top drie oorzaken van vroegtijdig verloren levensjaren
gevormd door ischemische hartziekten, longkanker, en beroerten. Een meer
gedetailleerde beschrijving van aantal verloren levensjaren voor specifiek
Nederland ontbreekt in de publicaties of de website.1,5
Impact van hart- en vaatziekten85
Figuur 5.1 Naar leeftijdsopbouw van de wereldbevolking gestandaardiseerde sterfte aan hart- en
vaatziekten in 2015 in landen behorend tot West, Centraal en Oost Europa, naar geslacht
Mannen
Vrouwen
Ster
fte
aan
HV
Z p
er 1
00.0
00
0
200
400
600
800
1.000
1.200
Isra
ëlLu
xem
burg
Ierl
and
Span
jeN
oorw
egen
IJsla
ndN
eder
land
Zwits
erla
ndC
ypru
sFr
ankr
ijkD
enem
arke
nA
ndor
raM
alta
Belg
iëV
eren
igd
Koni
nkri
jkPo
rtug
alSl
oven
iëO
oste
nrijk
Zwed
enIta
liëFi
nlan
dSl
owak
ijeD
uits
land
Bosn
ië e
n H
erze
govi
naPo
len
Alb
anië
Tje
chië
Mac
edon
iëG
riek
enla
ndM
olda
vië
Hon
gari
jeK
roat
iëEs
tland
Mon
tene
gro
Serv
iëLi
touw
enLe
tland
Rus
land
Roe
men
iëW
it-R
usla
ndO
ekra
ïne
Bulg
arije
Ster
fte
aan
HV
Z p
er 1
00.0
00
0
200
400
600
800
1.000
1.200
Isra
ëlC
ypru
sIJs
land
Ierl
and
And
orra
Luxe
mbu
rgN
eder
land
Den
emar
ken
Zwits
erla
ndM
alta
Noo
rweg
enSp
anje
Fran
krijk
Ver
enig
d Ko
nink
rijk
Belg
iëPo
rtug
alA
lban
iëZw
eden
Finl
and
Oos
tenr
ijkSl
owen
iëIta
liëBo
snië
en
Her
zego
vina
Pole
nSl
ovak
ijeD
uits
land
Mac
edon
iëM
onte
negr
oT
jech
iëM
olda
vië
Gri
eken
land
Hon
gari
jeSe
rvië
Kro
atië
Lito
uwen
Estla
ndR
oem
enië
Rus
land
Letla
ndBu
lgar
ijeW
it-R
usla
ndO
ekra
ïne
Impact van hart- en vaatziekten86
5.5 Aantal jaren met verlies van kwaliteit
Naast sterfte en vroegtijdig verloren levensjaren, is ook verlies van kwaliteit
van leven van belang. Voor hart- en vaatziekten is dat ook zeer relevant, want
de kans dat men overlijdt na het krijgen van een hartvaatziekte is de afgelopen
jaren sterk afgenomen, en dus neemt de groep van mensen die leven met een
doorgemaakte hartvaatziekte toe. Verlies van kwaliteit van leven wordt uitge-
drukt in jaren geleefd met een verminderde kwaliteit van leven (Years Lived
with Disability).2 Het GBD consortium heeft aan de hand van beschikbare gege-
vens geschat hoeveel mensen er leven met een ziekte. Vervolgens is het effect op
de kwaliteit van leven bepaald, met inachtneming van type ziekte, leeftijd en
geslacht. In de top 5 van de belangrijkste oorzaken van een verminderde kwa-
liteit van leven in de wereld komt hart- en vaatziekten niet voor. Wereldwijd
wordt de top 5 van aandoeningen bepaald door nek- en rugklachten, aandoe-
ningen aan ogen en gehoor, aandoeningen gerelateerd aan depressie, ziekten
als gevolg van ijzer tekort en huidziekten. Hart- en vaatziekten gerelateerde
aandoeningen staan op plaats 6 (diabetes), plaats 24 (chronische nierziekten),
plaats 25 (ischemische hartziekten) en plaats 27 (cerebrovasculaire aandoenin-
gen). De top 5 voor Nederland is identiek aan die voor de wereld behalve dat
migraine de plaats inneemt van ziekten als gevolg van ijzer tekort.
Wereldwijd zijn er 423 miljoen mensen met hart- en vaatziekten hetgeen in
2015 leidde tot 25,6 miljoen jaren geleefd met een verminderde kwaliteit als
gevolg van hart- en vaatziekten. Dit betreft 3,2% van het totaal in de wereld
van jaren geleefd met een verminderde kwaliteit. In tabel 5.1 is dit voor de
verschillen hart- en vaatziekten weergegeven. In Europa neemt Nederland
de 15e plaats in wat betreft jaren geleefd met verminderde kwaliteit door
hart- en vaatziekten voor vrouwen en de 17e plek voor mannen (figuur 5.2).
In 10 van de 42 landen is het aantal jaren geleefd met mindere kwaliteit gro-
ter in vrouwen dan mannen. Dit betreft met name landen uit Oost Europa.
De bijdrage per type hartvaatziekte aan het aantal geleefde jaren met
verminderde kwaliteit wisselt tussen landen. De bijdrage van ischemische
hartziekten aan het totaal van geleefde jaren met verminderde kwaliteit
varieert tussen landen van 17% (Frankrijk) tot 51% (Oekraïne) bij mannen en
van 18% (Frankrijk) tot 45% bij vrouwen (Oekraïne). De Nederlandse cijfers
zijn respectievelijk 24% en 23%.
De bijdrage van cerebrovasculaire aandoeningen aan het totaal van geleefde
jaren met verminderde kwaliteit varieert tussen landen van 14% (IJsland)
tot 32% (Wit-Rusland) bij mannen, met 15% voor Nederland en van 16%
(Andorra) tot 41% bij vrouwen (Moldavië), met 16% voor Nederland.
Impact van hart- en vaatziekten87
Figuur 5.2 Naar leeftijdsopbouw van de wereldbevolking gestandaardiseerde aantal jaren geleefd
met verlies aan kwaliteit van leven door hart- en vaatziekten (YLD) per 100.000 in
2015 in landen behorend tot West, Centraal en Oost Europa, naar geslacht
Mannen
Vrouwen
Aan
tal j
aren
met
ver
lies a
an k
wal
iteit
van
leve
n do
or H
VZ
0
200
400
600
800
1.000
Isra
ëlIe
rlan
dC
ypru
sM
olda
vië
Mal
taIJs
land
Italië
Belg
iëD
enem
arke
nG
riek
enla
ndLu
xem
burg
Zwits
erla
ndPo
rtug
alN
oorw
egen
And
orra
Span
jeN
eder
land
Fran
krijk
Estla
ndO
oste
nrijk
Ver
enig
d Ko
nink
rijk
Finl
and
Letla
ndW
it-R
usla
ndD
uits
land
Zwed
enO
ekra
ïne
Rus
land
Lito
uwen
Hon
gari
jeM
onte
negr
oA
lban
iëM
aced
onië
Roe
men
iëSe
rvië
Pole
nBo
snië
en
Her
zego
vina
Slow
akije
Slov
enië
Tje
chië
Kro
atië
Bulg
arije
Aan
tal j
aren
met
ver
lies a
an k
wal
iteit
van
leve
n do
or H
VZ
0
200
400
600
800
1.000Is
raël
Ierl
and
Cyp
rus
IJsla
ndM
alta
Den
emar
ken
Noo
rweg
enM
olda
vië
Italië
Gri
eken
land
Zwed
enZw
itser
land
Belg
iëLu
xem
burg
Ned
erla
ndSp
anje
And
orra
Ver
enig
d Ko
nink
rijk
Fran
krijk
Port
ugal
Oos
tenr
ijkD
uits
land
Finl
and
Alb
anië
Mac
edon
iëM
onte
negr
oBo
snië
en
Her
zego
vina
Roe
men
iëSe
rvië
Wit-
Rus
land
Estla
ndLe
tland
Rus
land
Oek
raïn
eSl
owak
ijePo
len
Hon
gari
jeSl
oven
iëLi
touw
enT
jech
iëK
roat
iëBu
lgar
ije
Impact van hart- en vaatziekten88
5.6 Combinatie verloren levensjaren en jaren met ver-minderde kwaliteit van leven
De combinatie van verloren levensjaren als gevolg vroegtijdig overlijden
gecombineerd met het aantal jaren dat geleefd wordt met een mindere kwa-
liteit van leven als gevolg van een ziekte, geeft een geïntegreerde indruk
van de impact van een ziektebeeld. Dit wordt disability adjusted life years
(DALY) genoemd.3 Eén DALY kan worden geïnterpreteerd worden als één
verloren jaar van leven in goede gezondheid. De 5 belangrijkste aandoenin-
gen die wereldwijd gepaard gaan met het grootste aantal verloren jaren in
goede gezondheid lijkt sterk op die van vroegtijdige sterfte: ischemische
hartziekten, cerebrovasculaire aandoeningen, lage luchtweg infecties, nek-
en rug klachten en vroeggeboorte. Wel zien we een duidelijk verschil van
het belang van een aantal ziektebeelden met het stijgen van de leeftijd: voor
hart- en vaatziekten neemt dit toe met de leeftijd.
Voor hart- en vaatziekten werd voor 2015 geschat dat er wereldwijd 348 mil-
joen gezonde levensjaren verloren zijn gegaan. Dit totaal in een bevolking
kan gezien worden als het verschil tussen de huidige gezondheidsstatus
van de bevolking en de ideale situatie wanneer een bevolking leeft tot zijn
geschatte levensverwachting vrij van hart- en vaatziekten. Deze 348 miljoen
betreft 14,1% van het totaal in de wereld van verloren levensjaren. In tabel
5.1 staat per type hart- en vaatziekten het aantal verloren gezonde levensja-
ren door de ziekte. In Europa neemt Nederland de 10e plaats in wat betreft
het aantal verloren jaren in goede gezondheid door hart- en vaatziekten
voor vrouwen en mannen. (figuur 5.3) In alle 42 landen is het aantal ver-
loren jaren in goede gezondheid groter voor mannen dan voor vrouwen.
De bijdrage per type hartvaatziekte aan het aantal verloren jaren in goede
gezondheid verschilt tussen landen. De bijdrage van ischemische hartziekten
aan het totaal aantal verloren gezonde levensjaren varieert van 42% (Portugal)
tot 70% (Oekraïne) bij mannen en van 33% (Macedonië) tot 69% bij vrouwen
(Oekraïne). De Nederlandse cijfers zijn respectievelijk 54% en 39%.
De bijdrage van cerebrovasculaire aandoeningen aan het totaal aantal ver-
loren jaren in goede gezondheid varieert tussen landen van 16% (IJsland) tot
37% (Portugal) bij mannen, met 20% voor Nederland en van 20% (Oostenrijk)
tot 50% bij vrouwen (Montenegro), met 27% voor Nederland.
Impact van hart- en vaatziekten89
Figuur 5.3 Naar leeftijdsopbouw van de wereldbevolking gestandaardiseerde aantal verloren
jaren in goede gezondheid door hart- en vaatziekten (DALY’s) per 100.000 in 2015 in
landen behorend tot West, Centraal en Oost Europa, naar geslacht
Mannen
Vrouwen
Aan
tal v
erlo
ren
jare
n in
goe
de g
ezon
dhei
d do
or H
VZ
0
4.000
8.000
12.000
16.000
20.000
Isra
ëlLu
xem
burg
Zwits
erla
ndIe
rlan
dIJs
land
Noo
rweg
enSp
anje
Fran
krijk
And
orra
Ned
erla
ndD
enem
arke
nBe
lgië
Cyp
rus
Ver
enig
d Ko
nink
rijk
Port
ugal
Mal
taIta
liëO
oste
nrijk
Zwed
enSl
oven
iëD
uits
land
Finl
and
Gri
eken
land
Bosn
ië e
n H
erze
govi
naSl
owak
ijeT
jech
iëPo
len
Alb
anië
Kro
atië
Estla
ndM
aced
onië
Hon
gari
jeM
olda
vië
Serv
iëM
onte
negr
oLi
touw
enLe
tland
Roe
men
iëBu
lgar
ijeR
usla
ndO
ekra
ïne
Wit-
Rus
land
Aan
tal v
erlo
ren
jare
n in
goe
de g
ezon
dhei
d do
or H
VZ
0
4.000
8.000
12.000
16.000
20.000Is
raël
IJsla
ndIe
rlan
dC
ypru
sA
ndor
raZw
itser
land
Luxe
mbu
rgN
oorw
egen
Fran
krijk
Ned
erla
ndSp
anje
Den
emar
ken
Mal
taV
eren
igd
Koni
nkri
jkBe
lgië
Port
ugal
Zwed
enIta
liëFi
nlan
dO
oste
nrijk
Slov
enië
Dui
tsla
ndA
lban
iëPo
len
Gri
eken
land
Slow
akije
Bosn
ië e
n H
erze
govi
naT
jech
iëM
aced
onië
Mon
tene
gro
Hon
gari
jeM
olda
vië
Kro
atië
Estla
ndLi
touw
enSe
rvië
Letla
ndR
oem
enië
Rus
land
Bulg
arije
Wit-
Rus
land
Oek
raïn
e
Impact van hart- en vaatziekten90
5.7 Perspectief
Het Global Burden of Disease consortium is uniek vanwege het feit dat
het rapportages beschikbaar maakt over impact van ziekten, waaronder
hart- en vaatziekten. De impact wordt weergeven op verschillen manieren,
en door standaardisatie naar opbouw van de wereldbevolking is het ook
mogelijk landen direct met elkaar te vergelijken wat betreft de impact van
hart- en vaatziekten, en binnen en tussen landen vergelijkingen te maken
over tijd. Gedetailleerde informatie over diverse uitingen van hart- en
vaatziekten zijn beschikbaar en zeer relevant vanwege de verschillende
impact die bepaalde ziekte beelden kunnen hebben. Denk bijvoorbeeld aan
perifeer vaatlijden: hoge prevalentie, lage (acute) sterfte, maar een enorme
risicofactor voor later overlijden aan coronair en cerebrovasculair lijden.
Naast de impact van ziekten, is er ook informatie over risicofactoren en hun
verandering in de tijd.
5.8 Samenvatting
Hart- en vaatziekten hebben een enorme impact. Wereldwijd waren er in
2015 naar schatting 422 miljoen personen met hart- en vaatziekten, waarvan
er 17,9 miljoen overleden in 2015. Er was sprake van 348 miljoen verloren
levensjaren in goede gezondheid als gevolg van hart- en vaatziekten.
Er bestaan nog steeds grote verschillen tussen landen. In absolute zin is het
aantal mensen dat leeft met een hartvaatziekte toegenomen als gevolg van
veroudering, groei van de wereldbevolking en betere overleving.
Deze toename heeft plaatsgevonden ondanks dat in de hoog inkomen
landen er sprake is van een daling van de incidentie van ischemische
hartinfarcten en beroerten. Nog steeds dient aandacht gericht te worden op
een aantal zeer goed en efficiënt te beïnvloeden risicofactoren voor hart- en
vaatziekten, zoals lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding, roken,
verhoogde bloeddruk, verhoogd cholesterol, overgewicht en diabetes.1 Dit
voorkomt het vroegtijdig krijgen van hart- en vaatziekten en het vroegtij-
dig overlijden aan hart- en vaatziekten en daarmee leidt het tot een daling
in verloren levensjaren in goede gezondheid.
Impact van hart- en vaatziekten91
Gebruikte literatuur
1. GBD 2015 Mortality and Causes of Death Collaborators. Global, regional, and
national life expectancy, all-cause mortality, and cause-specific mortality for
249 causes of death, 1980-2015: a systematic analysis for the Global Burden of
Disease Study 2015. Lancet 2016;388:1459-1544.
2. GBD 2015 Disease and Injury Incidence and Prevalence Collaborators. Global,
regional, and national incidence, prevalence, and years lived with disability for 310
diseases and injuries, 1990-2015: a systematic analysis for the Global Burden of
Disease Study 2015. Lancet 2016;388:1545-1602.
3. GBD 2015 DALYs and HALE Collaborators. Global, regional, and national disability-
adjusted life-years (DALYs) for 315 diseases and injuries and healthy life expectancy
(HALE), 1990-2015: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study
2015. Lancet 2016;388:1603-1658.
4. GBD 2015 Risk Factors Collaborators. Global, regional, and national comparative risk
assessment of 79 behavioural, environmental and occupational, and metabolic risks or
clusters of risks, 1990-2015: a systematic analysis for the Global Burden of Disease
Study 2015. Lancet 2016;388:1659-1724.
5. http://vizhub.healthdata.org/gbd-compare/
6. Who website: http://apps.who.int/gho/data/node.main.688?lang=en.
92
Ziekenhuisopnamen HVZ93
6 Ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten
J. Buddeke1,2, I. van Dis2, F.L.J. Visseren3, I. Vaartjes1,2, M.L. Bots2
1 Hartstichting, Den Haag2 Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde,
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht3 Afdeling Vasculaire Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Samenvatting
ZiekenhuisopnamenIn 2015 waren er in totaal 269.536 ziekenhuisopnamen voor hart- en vaat-
ziekten, waarbij er meer opnamen voor mannen dan voor vrouwen zijn.
Vrouwen waren bij opname 3-5 jaar ouder.
— Er waren 158.836 ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten voor
mannen en 110.700 voor vrouwen. Mannen waren gemiddeld 68 jaar oud
bij ziekenhuisopname voor hart- en vaatziekten en vrouwen 72 jaar oud.
— Er waren 22.628 ziekenhuisopnamen voor acuut hartinfarct voor mannen
en 10.849 voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij opname voor het acuut
hartinfarct was 66 jaar voor mannen en 71 jaar voor vrouwen.
— Bij beroerte ging het om 21.206 ziekenhuisopnamen voor mannen en
18.493 ziekenhuisopnamen voor vrouwen, hier bedroeg de gemiddelde
leeftijd bij opname 70 jaar voor mannen en 73 jaar voor vrouwen.
— Er waren 15.436 ziekenhuisopnamen voor hartfalen voor mannen en
14.810 ziekenhuisopnamen voor vrouwen. De gemiddelde leeftijd bij
opname voor hartfalen was 75 jaar voor mannen en 80 jaar voor vrouwen.
— Het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde
ziekenhuisopnamecijfer voor hart- en vaatziekten is in de periode 1980 tot
2015 bij mannen met 7% gedaald en bij vrouwen met 3% gestegen.
DagopnamenIn 2015 waren er in totaal 84.627 dagopnamen voor hart- en vaatziekten,
waarbij er meer opnamen voor mannen (52.049) dan voor vrouwen (32.578)
waren. De gemiddelde leeftijd bij dagopname vanwege hart- en vaatziekten
was in 2015 65 jaar voor mannen en 66 jaar voor vrouwen.
Ziekenhuisopnamen HVZ94
6.1 Inleiding
De cijfers in dit hoofdstuk zijn berekend op basis van gegevens die zieken-
huizen leveren aan de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ).
Deze gegevens worden door Dutch Hospital Data (DHD) beheerd. Het is
belangrijk op te merken dat in de afgelopen jaren deze cijfers beïnvloed
zijn door veranderingen in coderingen en definities van de gegeven zorg en
door onvolledig aanleveren van data door ziekenhuizen. Meer informatie
over deze deels tijdelijke veranderingen kunt u vinden in kader 2.
In dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen twee opnametypen:
een klinische ziekenhuisopname en een dagopname. In paragrafen 2 en 3
van dit hoofdstuk treft u cijfers over klinische ziekenhuisopnamen. Een
klinische ziekenhuisopname (aangeduid als ziekenhuisopname) kenmerkt
zich door een opname in een erkende instelling op een voor verpleging
ingerichte afdeling die tenminste één verpleegdag en overnachting omvat.
Bij deze klinische opnamen zijn ook observaties geteld. Een observatie
is een nieuw opnametype (sinds 2014) en kenmerkt zich door een korte
opname op een klinische afdeling voor diagnostisch onderzoek/observatie
waarbij de patiënt niet overnacht. Voorheen werden observaties voorna-
melijk geschaard onder één-daagse klinische opnames, derhalve zijn deze
bij de klinische opnamen geteld om zo trends te kunnen bestuderen. In
paragrafen 4 en 5 treft u cijfers over dagopnamen. Een dagopname betreft
een aantal uren durende vorm van verpleging op een voor dagverpleging
ingerichte afdeling wat verband houdt met het op dezelfde dag plaats te
vinden onderzoek of behandeling door een medisch specialist.1
Dit hoofdstuk gaat over het aantal ziekenhuisopnamen of dagopnamen per
jaar en niet over unieke patiënten. Als één individuele patiënt meerdere
keren voor dezelfde diagnose een opname heeft in hetzelfde jaar, wordt elk
van deze afzonderlijke opnamen meegeteld in de gepresenteerde cijfers.
6.2 Ziekenhuisopnamen
In 2015 vonden er 269.536 ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten
plaats, waarvan 158.836 (59%) opnamen voor mannen en 110.700 (41%) voor
vrouwen. In tabel 6.1 is het aantal ziekenhuisopnamen per ziektecategorie
binnen hart- en vaatziekten in 2015 weergegeven. Het grootste deel van
het totaal aantal ziekenhuisopnamen binnen hart- en vaatziekten wordt
bij zowel mannen als vrouwen veroorzaakt door overige hartziekten.
Belangrijke ziekten in deze categorie vormen opnamen voor hartfalen en
boezemfibrilleren. Bij mannen levert ook de categorie ischemische hart-
ziekten, waaronder het hartinfarct, een belangrijke bijdrage aan het totaal
aantal ziekenhuisopnamen binnen hart- en vaatziekten.
Ziekenhuisopnamen HVZ95
Tabel 6.1 Aantal ziekenhuisopnames (en %) per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in
Nederland in 2015
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden ziekenhuisopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 52.918 33% 24.649 22% 77.567 28%
Waarvan acuut hartinfarct 22.628 10.849 33.477
Beroerte 21.206 13% 18.493 16% 39.699 14%
Waarvan herseninfarct 13.755 12.511 26.266
Waarvan subarachnoïdale bloeding 670 988 1.658
Waarvan intracerebrale bloeding 3.777 2.840 6.617
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.539 3% 4.577 4% 10.116 4%
Infectieuze hartziekten 2.335 1% 1.070 1% 3.405 1%
Overige hartziekten 56.219 35% 47.283 42% 103.502 37%
Waarvan hartfalen 15.436 14.810 30.246
Waarvan boezemfibrilleren 21.368 17.028 38.396
Waarvan cardiomyopathie 1.278 956 2.234
Arterieel vaatlijden 11.987 7% 6.285 6% 18.272 7%
Waarvan AAA met ruptuur 576 155 731
Waarvan AAA zonder ruptuur 2.872 558 3.430
Waarvan claudicatio intermittens 2.277 1.490 3.767
Atherosclerose en/ of hypertensie 5.538 3% 5.170 5% 10.708 4%
Veneus vaatlijden 1.501 1% 1.583 1% 3.084 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel
en de lymfewegen 1.593 1% 1.590 1% 3.183 1%
Totaal 158.836 100% 110.700 100% 269.536 100%
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A; het
totaal aan hart- en vaatziekten omvat de codes ICD-10 I00 t/m I992 Als gevolg van afronding tellen de percentages niet tot 100 op
AAA: Abdominaal aorta aneurysma
Ziekenhuisopnamen HVZ96
Er vinden meer dan twee keer zoveel ziekenhuisopnamen plaats voor acuut
hartinfarct bij mannen ten opzichte van vrouwen (figuur 6.1). Voor beroerte
geldt ook dat er meer opnamen voor mannen plaatsvinden, terwijl het aan-
tal opnamen voor hartfalen niet sterk verschilt tussen mannen en vrouwen.
In 2015 bedroeg de gemiddelde leeftijd bij opname vanwege hart- en vaat-
ziekten 68 jaar voor mannen en 72 jaar voor vrouwen. Patiënten die worden
opgenomen vanwege hartfalen zijn ouder dan patiënten die worden
opgenomen voor acuut hartinfarct of beroerte. De gemiddelde leeftijd bij
ziekenhuisopname voor hartfalen was 75 jaar voor mannen en 80 jaar voor
vrouwen. Voor beroerte en acuut hartinfarct was dit respectievelijk 70 jaar
voor mannen, 73 jaar voor vrouwen en 66 jaar voor mannen en 71 jaar voor
vrouwen.
Kader 1Aantal opnames voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingTot op heden werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de indeling voor
hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf dit cijferboek maakt de
Hartstichting gebruik van een vergelijkbare indeling voor hart- en vaatziekten als het
CBS en het RIVM (ICD-9: 390 t/m 459 en ICD-10: I00 t/m I99) om cijfers gepresenteerd
door verschillende organisaties beter op elkaar aan te laten sluiten. Zowel de cijfers van
2015 als van de jaren ervoor in dit hoofdstuk zijn berekend aan de hand van de nieuwe
indeling. Volgens de nieuwe indeling waren er 269.536 ziekenhuisopnamen in 2015
(tabel 6.1), dat zijn 92.424 minder opnamen dan volgens de TNO-indeling waarbij het
totaal 361.960 bedraagt (Bijlage 6.1, pagina 111).
Onderstaand overzicht toont een overzicht van enkele hart- en vaatziekten, met bijbe-
horende ICD-10 code, die buiten de nieuwe indeling vallen maar wel leiden tot een flink
aantal ziekenhuisopnamen in 2015.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transient ischaemic attack (TIA) G45 4.601 4.266
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 1.317 1.213
Pijn op de borst R07 26.767 28.369
Syncope en collaps R55 8.584 7.200
Ziekenhuisopnamen HVZ97
Figuur 6.1 Aantal ziekenhuisopnames voor hart- en vaatziekten naar ziektebeeld en geslacht in
Nederland in 2015
Bron DHD
In de leeftijdsklasse tot 85 jaar vinden er meer ziekenhuisopnamen voor
hart- en vaatziekten voor mannen plaats (figuur 6.2 en tabel 6.2), terwijl
vanaf 85 jaar het aantal ziekenhuisopnamen voor vrouwen hoger is. Deze
omslag volgt uit het gegeven dat vrouwen ouder worden dan mannen.
Figuur 6.2 Aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten naar leeftijd en geslacht in
Nederland in 2015
Bron DHD
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
25.000
50.000
75.000
100.000
125.000
150.000
175.000
200.000
Hart- en vaatziekten Totaal
Overige hart- en vaatziekten
HartfalenBeroertesAcuut hartinfarct
Mannen Vrouwen
22.6
28
10.8
49
21.2
06
18.4
93
15.4
36
14.8
10
99.5
66
66.5
48
158.
836
110.
700
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
25.000
50.000
75.000
100.000
125.000
150.000
175.000
200.000
Totaal95+85-9475-8465-7455-6445-540-44
Mannen Vrouwen
7.97
5
5.74
1 17.6
68
8.81
1
33.9
27
15.3
99
48.5
08
28.2
20
38.7
68
33.4
68
11.5
72
17.9
96
418
1.06
5
158.
836
110.
700
Ziekenhuisopnamen HVZ98
Tabel 6.2 toont voor de verschillende hart- en vaatziekten een duidelijke
stijging in het absolute aantal ziekenhuisopnamen met het toenemen van
de leeftijd. Bij mannen geldt dat het absolute aantal opnamen voor totaal
hart- en vaatziekten, acuut hartinfarct en boezemfibrilleren toeneemt tot
en met de leeftijd van 74 jaar. Het absolute aantal opnamen voor beroerte
en hartfalen neemt bij mannen toe tot en met de leeftijd van 84 jaar. Voor
vrouwen neemt het absolute aantal opnamen in alle weergegeven ziek-
tecategorieën toe tot en met de leeftijd van 84 jaar, enkel opnamen voor
boezemfibrilleren komen het vaakst voor in de leeftijdscategorie van 65 tot
en met 74. Tabel 6.2 toont ook het aantal ziekenhuisopnamen uitgedrukt
per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen waarbij gecorrigeerd is voor
verschillen in de leeftijdsopbouw tussen mannen en vrouwen. Zo is te zien
dat in vrijwel alle ziektecategorieën en leeftijdsklassen het aantal opnamen
voor hart- en vaatziekten uitgedrukt per 100.000 inwoners in 2015 hoger
ligt bij mannen dan bij vrouwen en bij zowel mannen als vrouwen oploopt
tot en met de leeftijd van 94 jaar. Opnamen voor hartfalen, uitgedrukt per
100.000, komen het vaakst voor bij mannen van 95 jaar en ouder.
Tabel 6.2 Absolute aantallen ziekenhuisopnamen en per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen
vanwege hart- en vaatziekten uitgesplitst naar acuut hartinfarct, beroerte, hartfalen en boe-
zemfibrilleren in Nederland in 2015, naar leeftijd en geslacht.
Bron DHD
Mannen Vrouwen
Leeftijd Aantal Opnamen Aantal Opnamen
(in jaren) opnamen per 100.000 opnamen per 100.000
Acuut hartinfarct 0-44 1.052 23 335 7
45-54 3.953 307 1.095 86
55-64 5.891 533 1.795 162
65-74 6.114 710 2.760 309
75-84 4.247 1.028 3.156 594
85-94 1.323 1.250 1.625 733
95+ 48 1.148 83 475
Totaal 22.628 270 10.849 127
Ziekenhuisopnamen HVZ99
Beroerte 0-44 800 17 774 17
45-54 1.871 145 1.467 115
55-64 3.870 350 2.375 215
65-74 6.075 705 3.923 440
75-84 6.214 1.504 5.772 1.087
85-94 2.292 2.165 3.926 1.772
95+ 84 2.009 256 1.465
Totaal 21.206 253 18.493 216
Hartfalen 0-44 272 6 167 4
45-54 638 50 340 27
55-64 1.657 150 855 77
65-74 4.042 469 2.586 2.586
75-84 5.738 1.388 5.289 966
85-94 2.934 2.771 5.191 2.342
95+ 155 3.707 382 2.186
Totaal 15.436 184 14.810 173
Boezemfibrilleren 0-44 1.168 25 317 7
45-54 2.643 205 1.004 79
55-64 5.618 508 2.589 234
65-74 6.978 810 5.670 636
75-84 3.989 966 5.282 995
85-94 941 889 2.078 938
95+ 31 741 88 503
Totaal 21.368 255 17.028 199
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 7.975 173 5.741 127
45-54 17.668 1.372 8.811 692
55-64 33.927 3.071 15.399 1.392
65-74 48.508 5.633 28.220 3.164
75-84 38.768 9.384 33.468 6.303
85-94 11.572 10.930 17.996 8.120
95+ 418 9.998 1.065 6.093
Totaal 158.836 1.892 110.700 1.296
Ziekenhuisopnamen HVZ100
6.3 Trend in ziekenhuisopnamen
Tabel 6.3 geeft de trend in absolute aantallen ziekenhuisopnamen vanwege
acuut hartinfarct, beroerte, hartfalen en totaal hart- en vaatziekten weer
en uitgedrukt per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen in de periode
1980-2015. De cijfers na 2012 zijn minder goed te vergelijken met de jaren
daarvoor, zie hiervoor de informatie in kader 2. Daarom zijn de cijfers tus-
sen 2012 en 2014 in de figuren gestippeld weergegeven. Figuur 6.3 geeft het
absolute aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten voor mannen
en vrouwen weer. Afgezien van een tijdelijke daling rond het jaar 2000 is
het absolute aantal opnamen voor hart- en vaatziekten vanaf 1980 tot en
met 2011 gestegen, daarna vond er tot 2013 een daling plaats. In de afgelo-
pen twee jaar lijkt er weer sprake van een stijging. Figuur 6.4 toont de voor
leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer
voor hart- en vaatziekten voor mannen en vrouwen. In de periode 1980
tot 2015 is het gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer bij mannen met 7%
gedaald terwijl het gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer met 3% toenam
bij vrouwen.
Tabel 6.3 Absolute aantallen ziekenhuisopnamen (en per 100.000 inwoners) vanwege acuut hart-
infarct, beroerte, hartfalen en totaal hart- en vaatziekten in de periode 1980-2015, naar
geslacht. Jaar van standaardisatie is 2015
Bron DHD
Acuut hartinfarct Beroerte
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 19.597 (279) 7.880 (111) 11.895 (169) 10.822 (152)
1985 21.669 (302) 9.242 (126) 13.854 (193) 12.770 (174)
1990 20.038 (271) 9.288 (123) 13.180 (178) 13.030 (172)
1995 19.478 (255) 9.255 (118) 15.321 (200) 14.624 (187)
2000 17.525 (222) 8.339 (104) 15.009 (191) 14.422 (179)
2005 16.034 (199) 7.766 (94) 18.670 (231) 18.114 (220)
2010 18.683 (227) 8.771 (105) 21.831 (265) 20.797 (248)
2012 20.025 (241) 9.653 (114) 23.122 (279) 21.275 (251)
2013 19.573 (235) 9.432 (111) 18.297 (220) 16.755 (197)
2014 21.365 (256) 10.013 (118) 19.675 (236) 17.699 (208)
2015 22.628 (270) 10.849 (127) 21.206 (253) 18.493 (216)
Ziekenhuisopnamen HVZ101
Hartfalen Totaal hart- en vaatziekten
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Aantal Aantal Aantal Aantal
(per 100.000) (per 100.000) (per 100.000) (per 100.000)
1980 7.181 (120) 6.828 (96) 95.670 (1.363) 66.151 (928)
1985 9.830 (137) 9.396 (128) 116.946 (1.632) 79.102 (1.080)
1990 12.315 (167) 11.455 (151) 125.123 (1.693) 87.135 (1.552)
1995 12.667 (166) 12.322 (158) 143.351 (1.875) 102.225 (1.308)
2000 12.053 (153) 11.621 (144) 131.578 (1.670) 92.757 (1.153)
2005 12.581 (156) 12.844 (156) 149.198 (1.848) 105.957 (1.285)
2010 14.808 (180) 15.030 (179) 170.192 (2.070) 121.263 (1.445)
2012 15.051 (182) 14.449 (171) 167.595 (2.020) 117.213 (1.386)
2013 14.659 (176) 13.689 (161) 142.811 (1.716) 98.423 (1.160)
2014 14.633 (175) 13.670(161) 151.003 (1.808) 105.114 (1.235)
2015 15.436 (183) 14.810 (173) 158.836 (1.892) 110.700 (1.295)
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met de
cijfers van de jaren ervoor (kader 2)
Figuur 6.3 Trend in absolute aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten (HVZ)1,
naar geslacht
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen 2012 en 2014
gestippeld weergegeven
ICD-9 ICD-10
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
40.000
80.000
120.000
160.000
200.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man HVZ Vrouw HVZ
Ziekenhuisopnamen HVZ102
Figuur 6.4 Trend in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer
(per 100.000 van de gemiddelde bevolking) voor hart- en vaatziekten (HVZ) in
Nederland, naar geslacht. Jaar van standaardisatie is 20151
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen 2012 en 2014
gestippeld weergegeven
In de periode van 1980 tot 2015 nam het voor leeftijdsopbouw van de bevol-
king gecorrigeerde aantal ziekenhuisopnamen wegens een hartinfarct bij
mannen en vrouwen met respectievelijk 37% en 17% af. Echter, sinds 2007 is
te zien dat het aantal ziekenhuisopnamen stijgt. Bij hartfalen vertonen de
voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde aantal ziekenhuisop-
namen een minder grillig verloop dan bij het acuut hartinfarct. Verder is te
zien dat vanaf midden jaren negentig de opnamecijfers voor hartfalen van
mannen en vrouwen dichter bij elkaar komen te liggen. In de periode van
1980 tot 2015 nam het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde
aantal ziekenhuisopnamen wegens een hartfalen bij mannen en vrouwen
met respectievelijk 7% en 20% toe.
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man HVZ Vrouw HVZ
Ziekenhuisopnamen HVZ103
Figuur 6.5 Trend in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer acuut
hartinfarct en hartfalen (per 100.000 van de gemiddelde bevolking), in Nederland.
Jaar van standaardisatie is 2015
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfer van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen2012 en 2014
gestippeld weergegeven
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man Hartinfarct Vrouw Hartinfarct
Vrouw HartfalenMan Hartfalen
Kader 2Invloeden op trends in ziekenhuisopnamenBij het interpreteren van de trends in ziekenhuisopnamen dienen drie zaken in acht
genomen te worden:
1) verandering in de definitie van een klinische opname
2) de onvolledigheid van de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ, voorheen
Landelijke Medische Registratie) en
3) de omzetting van ICD-9 naar ICD-10 codering.
Ad 1) verandering in de definitie van een klinische ziekenhuisopname en dagopname
In 2012 is de definitie van een klinische ziekenhuisopname en dagopname aangepast
naar de definitie die de Nederlandse Zorgautoriteit hanteert. Daarnaast is er in 2014 een
nieuw opnametype in het leven geroepen: een langdurige observatie zonder overnach-
ting. Observaties zijn korte opnames op een klinische afdeling voor diagnostisch onder-
zoek/observatie waarbij de patiënt niet overnacht. Voorheen werden deze voornamelijk
geschaard onder 1-daagse klinische opnames. Om trends te kunnen bestuderen zijn
observaties derhalve bij de klinische opnames geteld. Deze verandering heeft de meest
sterke invloed op het bestuderen van de trends.
Ziekenhuisopnamen HVZ104
Ad 2) de onvolledigheid van de LBZ
Vanaf 1980 t/m 2005 werden de ziekenhuisopnamen bij de LBZ vrijwel volledig aangele-
verd door de ziekenhuizen. Echter, in 2005 betrof het aantal missende ziekenhuisopna-
men 3% en van 2006 tot 2011 lag het percentage missende ziekenhuisopnamen tussen
10% en de 15%. In 2012 en 2013 was dit respectievelijk 18% en 16%. Missende opnamen
werden voornamelijk gegenereerd uit andere opnamen binnen hetzelfde jaar op basis
van overeenkomstige zorgtype en specialisme. De achterliggende methodiek voor deze
ophoging was echter in 2013 niet hetzelfde als de jaren ervoor. In 2014 en 2015 zijn de
klinische ziekenhuisopnamen weer (vrijwel) volledig.
Ad 3) omzetting van ICD-9 naar ICD-10 codering
Sinds 2013 leveren vrijwel alle ziekenhuizen de ziekenhuisopnamen aan in ICD-10.
Dit brengt grote veranderingen met zich mee omdat sommige ICD-9 codes die onder
hart- en vaatziekten vielen in de ICD-10 niet meer onder hart- en vaatziekten vallen. In
de ICD-10 vallen Transient ischaemic attacks (TIA) onder ‘ziekten van het zenuwstelsel’,
terwijl TIA in de ICD-9 binnen hart- en vaatziekten vallen. Met 4.412 ziekenhuisopna-
men voor mannen en 4.113 ziekenhuisopnamen voor vrouwen in 2015 verklaart dit voor
een deel de afname in ziekenhuisopnamen voor totaal aantal hart- en vaatziekten die in
recente jaren te zien is. Figuur 6.6 illustreert deze overgang. Dit figuur geeft de trends in
de voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer weer
voor beroerte met en zonder TIA in de recentste jaren.
Deze drie zaken leiden ertoe dat de cijfers van 2013 en 2014 met voorzichtigheid geïnterpre-
teerd dienen te worden en daarom zijn deze cijfers gestippeld in de trendfiguren. Opnamen
voor ziektebeelden die op een eenduidige manier van ICD-9 naar ICD-10 kunnen worden
omgezet en doorgaans onder hetzelfde opnametype worden weggeschreven worden minder
beïnvloedt door de vele veranderingen en leveren hierom doorgaans stabiele cijfers over tijd op.
Door de overgang van ICD-9 naar ICD-10 (kader 2) en in de nieuwe indeling
van hart- en vaatziekten (kader 1) vallen de Transient ischaemic attacks (TIA)
niet meer onder hart- en vaatziekten (van ICD-9 code 435 naar ICD-10 code
G45). In figuur 6.6 is de voor bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisop-
namecijfer voor beroerte voor zowel de nieuwe als de TNO-indeling weerge-
geven. In dit figuur is te zien dat het wegvallen van TIA vanaf 2013 een daling
in ziekenhuisopnamen veroorzaakt. Tevens toont dit figuur dat het voor de
bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor beroerte na
2013 voor zowel de TNO als de nieuwe indeling weer stijgt.Volgens de nieuwe
indeling nam het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde aantal
ziekenhuisopnamen tussen 1980 en 2015 bij mannen met 7% af en bleef het
opnamecijfer nagenoeg gelijk bij vrouwen (+1%).
Ziekenhuisopnamen HVZ105
Figuur 6.6 Trends in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde ziekenhuisopnamecijfer voor
beroerte volgens de TNO-indeling en de nieuwe indeling (per 100.000 van de gemid-
delde bevolking), in Nederland. Jaar van standaardisatie is 20151
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen 2012 en 2014
gestippeld weergegeven.
NB: Tot 2013 waren de codes voor beroerte in de TNO-indeling en de nieuwe indeling hetzelfde.
Na 2013 vallen de TIA’s (ICD-10 code G45) niet meer binnen de codes voor beroerte in de
nieuwe indeling.
TIA: Transient ischaemic attack
6.4 Dagopnamen
In 2015 vonden er 84.627 dagopnamen plaats vanwege hart- en vaatziek-
ten, waarvan 52.049 (62%) voor mannen en 32.578 (38%) voor vrouwen.
Ter vergelijking, er vonden 269.536 klinische ziekenhuisopnamen in
2015 plaats, zodat hedendaags ongeveer 1 op de 4 opnamen voor hart- en
vaatziekten een dagopname betreft. De gemiddelde leeftijd bij dagopname
vanwege hart- en vaatziekten was in 2015 65 jaar voor mannen en 66 jaar
voor vrouwen. In tabel 6.4 is het aantal dagopnamen per ziektecategorie in
2015 weergegeven. Bij zowel mannen als vrouwen vormen de ziektebeelden
ischemische hartziekten (37%) en overige hartziekten (35%, met name boe-
zemfibrilleren) het grootste aandeel in dagopnamen. Bij vrouwen vormen
dagopnamen vanwege veneus vaatlijden een groter aandeel in dagopnamen
dan bij mannen (13% bij vrouwen tegenover 6 % voor mannen).
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
50
100
150
200
250
300
350
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man Beroerte, met TIA's tot 2013 Vrouw Beroerte, met TIA's tot 2013
Vrouw Beroerte, met TIA's over hele periode
Man Beroerte, met TIA's over hele periode
Ziekenhuisopnamen HVZ106
Tabel 6.4 Aantal dagopnamen (en %) per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in 2015
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden voor dagopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 21.302 41% 10.183 31% 31.485 37%
Waarvan acuut hartinfarct 1.021 425 0%
Beroerte 781 2% 664 2% 1.445 2%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.375 5% 1.952 6% 4.327 5%
Infectieuze hartziekten 249 0% 170 1% 419 0%
Overige hartziekten 19.076 37% 10.836 33% 29.912 35%
Waarvan hartfalen 979 519 1.498
Waarvan boezemfibrilleren 14.879 7.623 22.502
Waarvan cardiomyopathie 441 273 714
Arterieel vaatlijden 2.663 5% 1.597 5% 4.260 5%
Waarvan claudicatio intermittens 759 529
Atherosclerose en/ of hypertensie 1.948 4% 1.591 5% 3.539 4%
Veneus vaatlijden 2.944 6% 4.112 13% 7.056 8%
Overige ziekten van het vaatstelsel
en de lymfewegen 711 1% 1.473 5% 2.184 3%
Totaal 52.049 100% 32.578 100% 84.627 100%
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met de
cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen 2012 en 2014 gestippeld
weergegeven. ICD-9: 390 t/m 459 en vanaf 2013 ICD-10: I00 t/m I99
Ziekenhuisopnamen HVZ107
Tabel 6.5 Absolute aantallen dagopnamen en per 100.000 mannen, respectievelijk vrouwen vanwege
hart- en vaatziekten in Nederland in 2015. Naar leeftijd en geslacht
Mannen Vrouwen
Leeftijd Aantal Opnamen Aantal Opnamen
(in jaren) opnamen per 100.000 opnamen per 100.000
Totaal hart- en vaatziekten 0-44 2.948 64 2.801 62
45-54 6.379 495 3.847 302
55-64 13.564 1.228 6.272 567
65-74 18.078 2.099 10.508 1.178
75-84 9.810 2.374 7.672 1.445
85+ 1.270 1.540 1.478 618
Totaal 52.049 620 32.578 381
Kader 3Aantal dagopnamen voor hart- en vaatziekten buiten de nieuwe indelingTot op heden werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de indeling voor
hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf dit cijferboek maakt de
Hartstichting gebruik van een vergelijkbare indeling voor hart- en vaatziekten als het
CBS en het RIVM (ICD-9: 390 t/m 459 en ICD-10: I00 t/m I99) om cijfers gepresenteerd
door verschillende organisaties beter op elkaar aan te laten sluiten. Zowel de cijfers van
2015 als van de jaren ervoor in dit hoofdstuk zijn berekend aan de hand van de nieuwe
indeling.
Onderstaand overzicht toont enkele hart- en vaatziekten, met bijbehorende ICD-10 code,
die buiten de nieuwe indeling vallen maar wel leiden tot een flink aantal dagopnamen.
ICD-10 Mannen Vrouwen
Transient ischaemic attack (TIA) G45 1.670 1.601
Aangeboren hartafwijkingen P29.3, Q20-Q28 349 447
Pijn op de borst R07 4.870 5.755
Syncope en collaps R55 968 990
Ziekenhuisopnamen HVZ108
6.5 Trends in dagopnamen
Figuur 6.7 toont de absolute aantallen dagopnamen wegens hart- en
vaatziekten van 1980 tot 2015 naar geslacht. Sinds 1992 is er een gestage
toename bij zowel mannen als vrouwen, van 6.437 en 7.340 dagopnamen
voor mannen respectievelijk vrouwen naar 73.508 en 56.536 dagopnamen
in 2013. Mede door administratieve en financiële veranderingen daalde het
dagopnamecijfer na 2013 tot 52.049 dagopnamen voor mannen en 32.578
dagopnamen voor vrouwen in 2015. Deze daling is echter niet specifiek
voor hart- en vaatziekten en wordt ook waargenomen over het totaal aantal
dagopnamen in Nederland. In figuur 6.8 zijn de dagopnamecijfers voor
hart- en vaatziekten gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdsopbouw over
de jaren. Het voor leeftijdsopbouw van de bevolking gecorrigeerde dag-
opnamecijfer voor hart- en vaatziekten is tussen 1992 en 2015 bij mannen
verachtvoudigd en bij vrouwen ruim verviervoudigd.
Kader 4Kanttekeningen cijfers dagopnamenDe gegevens over dagopnamen zijn potentieel van groot belang om de dynamiek van het
diagnostisch en therapeutisch zorgproces te bestuderen. In tabel 6.4 zijn de ICD-codes
gegroepeerd aan de hand van de ziektecategorieën van ziekenhuisopnamen, wat in
sommige gevallen niet goed overeenkomt met de werkelijke reden voor dagopnamen.
Zowel diagnostiek als therapeutische interventies kunnen reden zijn voor dagopnamen,
en er is daarin moeilijk onderscheid te maken. Tevens leiden sommige ziekenhuizen de
diagnose af uit de ICD-10 diagnose bij DBC zoals door de arts vastgelegd. Ondanks het
grote belang van cijfers over dagopnamen, staat het onderzoek naar de validatie van deze
cijfers nog in de kinderschoenen. Validatie wil zeggen welke interventie ligt er achter
een bepaalde codering. Daarom menen wij dat deze cijfers als illustratie gezien moeten
worden en derhalve met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd.
Ziekenhuisopnamen HVZ109
Figuur 6.7 Trend in absolute aantal dagopnamen voor hart- en vaatziekten (HVZ)1 naar geslacht
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen2012 en 2014
gestippeld weergegeven. ICD-9: 390 t/m 459 en vanaf 2013 ICD-10: I00 t/m I99
Figuur 6.8 Trend in voor de bevolkingsopbouw gecorrigeerde dagopnamecijfer (per 100.000
van de gemiddelde bevolking) voor hart- en vaatziekten (HVZ)1 in Nederland, naar
geslacht. Jaar van standaardisatie is 2015
Bron DHD
1 Omwille van verschillende veranderingen zijn de cijfers na 2012 minder goed vergelijkbaar met
de cijfers van de jaren ervoor (kader 2). Om deze reden worden de cijfers tussen 2012 en 2014
gestippeld weergegeven. ICD-9: 390 t/m 459 en vanaf 2013 ICD-10: I00 t/m I99
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
20122007200219971992
Jaar
Man HVZ Vrouw HVZ
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
/100
.000
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
20122007200219971992
Jaar
Man HVZ Vrouw HVZ
Ziekenhuisopnamen HVZ110
6.7 Beschouwing trendcijfers
Goede registratie van ziekenhuisgegevens is een schat van informatie voor
wetenschappelijk onderzoek en is ook van grote waarde om maatschap-
pelijk beleid te analyseren. Echter, veranderingen in opnametypen en
coderingen leveren trendbreuken op wat interpretatie lastig maakt. In dit
hoofdstuk zijn verschillende trendfiguren gepresenteerd. Wij vinden het
belangrijk dat de trendcijfers die wij in dit hoofdstuk presenteren in de
context van deze veranderingen worden gezien. Met name het invoeren
van een nieuw opnametype, de observatie, bleek grote veranderingen in de
gepresenteerde aantallen met zich mee te brengen.
Opnamen voor ziektebeelden die op een eenduidige manier van ICD-9 naar
ICD-10 kunnen worden omgezet en doorgaans onder hetzelfde opnametype
worden weggeschreven lijken redelijk stabiele cijfers over tijd op te leveren.
Voorbeeld hiervan zijn onder andere ziekenhuisopnamen voor het acuut
hartinfarct en hartfalen. Beroertes zijn met deze cijfers ook goed over tijd
te bestuderen indien TIA over gehele periode consequent wel of niet wordt
meegenomen in de aantallen. Veranderingen van de definitie van een dag-
opname en de invoering van de observatie als opnametype bleek een grote
invloed te hebben op de dagopnamecijfers. Daarom menen wij dat deze cij-
fers als illustratie gezien moeten worden en derhalve met voorzichtigheid
dienen te worden geïnterpreteerd.
Geraadpleegde literatuur
1. Dutch Hospital Data: Gebruikershandleiding Landelijke Basisregistratie
Ziekenhuiszorg (LBZ), 2014
Ziekenhuisopnamen HVZ111
Bijlage 6.1 Ziekenhuis- en dagopnamen volgens TNO-indeling
Tot op heden werd er door de Hartstichting gebruik gemaakt van de inde-
ling voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO in 1984. Vanaf dit cij-
ferboek maakt de Hartstichting gebruik van een vergelijkbare indeling voor
hart- en vaatziekten als het CBS en het RIVM (ICD-9: 390 t/m 459 en ICD-10:
I00 t/m I99) om cijfers gepresenteerd door verschillende organisaties beter
op elkaar aan te laten sluiten. Zowel de cijfers van 2015 als van de jaren
ervoor in dit hoofdstuk zijn berekend aan de hand van de nieuwe indeling.
Onderstaande ziektebeelden vallen in de TNO-indeling wel onder hart- en
vaatziekten, maar in de nieuwe indeling na 2013 niet.
— Transient ischaemic attack en verwante symptomen (G45) onder ‘beroerte’
— Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) en overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31) onder ‘arterieel vaatlijden’
— Aangeboren hart- en vaatafwijkingen (P29.3 en Q20 t/m Q28)
— Enkele overige ziekten van het vaatstelsel en de lymfewegen, zoals
afwijkingen van de hartslag (R00)
— Syncope en collaps (R55)
Figuur 6.9 Trend in absolute aantal ziekenhuisopnamen voor hart- en vaatziekten volgens de
TNO- en de nieuwe indeling, naar geslacht
Bron DHD
Aan
tal z
ieke
nhui
sopn
amen
0
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
20152010200520001995199019851980
Jaar
Man HVZ nieuwe indeling Vrouw HVZ nieuwe indeling
Vrouw HVZ TNOMan HVZ TNO
Ziekenhuisopnamen HVZ112
Tabel 6.6 Aantal ziekenhuisopnames (en %) per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in
Nederland in 2015 volgens TNO-indeling
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van ziekenhuisopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 52.918 26% 24.649 16% 77.567 21%
Waarvan acuut hartinfarct 22.628 10.849 33.477
Beroerte (inclusief G45) 25.807 13% 22.759 14% 48.566 13%
Waarvan herseninfarct 13.755 12.511 26.266
Waarvan subarachnoïdale bloeding 670 988 1.658
Waarvan intracerebrale bloeding 3.777 2.840 6.617
Waarvan TIA 4.601 4.266 8.867
Aangeboren hartafwijkingen 1.317 1% 1.213 1% 2.530 1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 5.539 3% 4.577 3% 10.116 3%
Infectieuze hartziekten (inclusief A52.0) 2.335 1% 1.070 1% 3.405 1%
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 56.324 28% 47.383 30% 103.707 29%
Waarvan hartfalen 15.436 14.810 30.246
Waarvan boezemfibrilleren 21.368 17.028 38.396
Waarvan cardiomyopathie 1.278 956 2.234
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 10.127 5% 5.297 3% 15.424 4%
Waarvan AAA met ruptuur 576 155 731
Waarvan AAA zonder ruptuur 2.872 558 3.430
Atherosclerose en/ of hypertensie 5.538 3% 5.170 3% 10.708 3%
Veneus vaatlijden 1.501 1% 1.583 1% 3.084 1%
Overige ziekten van het vaatstelsel en de
lymfewegen (inclusief: A18.2, D18, K55,
R00-R02, R07.1-R07.4, R09.8, R16.1,
R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 43.348 21% 43.505 28% 86.853 24%
Waarvan claudicatio intermittens 2.277 1.490 3.767
Totaal 204.754 100% 157.206 100% 361.960 100%
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
AAA: Abdominaal aorta aneurysma
TIA: Transient ischaemic attack
Ziekenhuisopnamen HVZ113
Tabel 6.7 Aantal dagopnamen (en %) per ziektecategorie binnen hart- en vaatziekten in Nederland in
2015 volgens TNO
Bron DHD
Mannen Vrouwen Totaal
Reden van dagopname1 N % N % N %
Ischemische hartziekten 21.302 34% 10.183 23% 31.485 30%
Waarvan acuut hartinfarct 1.021 425 1.446
Beroerte (inclusief G45) 2.451 4% 2.265 5% 4.716 4%
Waarvan TIA 1.670 1.601 3.271
Aangeboren hartafwijkingen 396 1% 486 1% 882 1%
Reumatische hartziekten en klepgebreken 2.375 4% 1.952 4% 4.327 4%
Infectieuze hartziekten (inclusief A52.0) 249 170 419
Overige hartziekten (inclusief R94.3) 19.194 31% 10.935 25% 30.130 28%
Waarvan hartfalen 979 519 1.498
Waarvan boezemfibrilleren 14.879 7.623 22.502
Waarvan cardiomyopathie 441 273 714
Arterieel vaatlijden (inclusief M30 en M31) 2.273 4% 1.516 3% 3.789 4%
Atherosclerose en/ of hypertensie 1.948 3% 1.591 4% 3.539 3%
Veneus vaatlijden 2.944 5% 4.112 9% 7.056 7%
Overige ziekten van het vaatstelsel en de
lymfewegen (inclusief: A18.2, D18, K55,
R00-R02, R07.1-R07.4, R09.8, R16.1,
R23.0-R23.2, R55, R57.0, R58-R60) 9.242 15% 10.910 25% 20.152 19%
Waarvan claudicatio intermittens 759 529 1.288
Totaal 62.374 100% 44.120 100% 106.494 100%
1 Voor de precieze omschrijving en ICD-10 codes van deze groepen wordt verwezen naar bijlage A
TIA: Transient ischaemic attack
114
ICD-codes115
Bijlage A Beschrijving ICD-codesBeschrijving van tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten
Conform voorgaande jaren zijn de hart- en vaatziekten in dit rapport in 10
groepen onderverdeeld. Tot op heden werd er door de Hartstichting gebruik
gemaakt van de indeling voor hart- en vaatziekten ontwikkeld door TNO.
Vanaf dit cijferboek maakt de Hartstichting gebruik van dezelfde indeling
voor hart- en vaatziekten als het CBS en het RIVM om zo tot vergelijkbare
cijfers te komen. Wat dat voor gevolgen heeft voor de 10 groepen kunt u in
onderstaand overzicht vinden. In cursief staan de aanvullende codes van ziek-
tebeelden die onder de TNO indeling ook bij de desbetreffende groep hoorde.
In bijlage 1 op 25 treft u de sterftecijfers conform de TNO indeling.
1. ISCHEMISCHE HARTZIEKTENICD-9
Acuut hartinfarct (410); Overige acute en subacute vormen van ischemische
hartziekten (411); Oud hartinfarct (412); Angina pectoris (413); Andere
vormen van chronische ischemische hartziekten (414)
ICD-10
Angina pectoris (I20); Acuut hartinfarct (I21); Recidief hartinfarct (I22);
Bepaalde actuele complicaties na acuut hartinfarct (I23); Overige acute
ischemische hartziekten (I24); Chronische ischemische hartziekte (I25)
2.CEREBROVASCULAIRE AANDOENINGENICD-9
Subarachnoïdale bloeding (430); Intracerebrale bloeding (431); Overige
en niet-gespecificeerde intracraniale bloedingen (432); Afsluiting en
stenose van precerebrale arteriën (433); Afsluiting van cerebrale arteriën
(434); Transiënte cerebrale ischaemie (435); Acute, niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (436); Overige en niet scherp omschreven
cerebrovasculaire aandoeningen (437); Late gevolgen van cerebrovasculaire
aandoeningen (438)
ICD-10
Subarachnoïdale bloeding (I60); Intracerebrale bloeding (I61); Overige niet-
traumatische intracraniale bloeding (I62); Cerebraal infarct (I63); Beroerte,
niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I64); Occlusie en stenose van
ICD-codes116
precerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I65); Occlusie
en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I66);
Overige cerebrovasculaire ziekten (I67); Late gevolgen van cerebrovasculaire
ziekte (I69)
TNO indeling: + Transient ischaemic attack en verwante syndromen (G45)
3. ARTERIEEL VAATLIJDENICD-9
Arterioveneuze fistel en aneurysma van de longslagader (417.0 en 417.1);
Aneurysma van de aorta (441); Overige aneurysmata (442); Claudicatio inter-
mittens (443.9)*; Arteriële embolie en trombose (444); Polyarteritis nodosa
en verwante aandoeningen (446); Overige aandoeningen van arteriën en
arteriolen (447)
ICD-10
Arterioveneuze fistel van longvaten (I28.0); Aneurysma van longarterie
(I28.1); Aneurysma en dissectie van aorta (I71); Overige aneurysmata (I72);
Claudicatio intermittens (I73.9)*; Arteriële embolie en thrombose (I74);
Overige aandoeningen van arteriën en arteriolen (I77)
TNO indeling: + Polyarteritis nodosa en verwante aandoeningen (M30) & Overige
necrotiserende vaataandoeningen (M31)* In TNO indeling is Claudicatio Intermittens onder Overige ziekten van het vaatstelsel
en lymfewegen ingedeeld.
4. REUMATISCHE HARTZIEKTEN EN KLEPGEBREKEN ICD-9
Acuut gewrichtsreuma zonder vermelding van hartaandoening (390);
Acuut gewrichtsreuma met hartaandoening (391); Reumatische chorea
(392); Chronische reumatische pericarditis (393); Aandoeningen van de
mitralisklep (394); Aandoeningen van de aortaklep (395); Aandoeningen
van de mitralis -en aortakleppen (396); Aandoeningen van andere endo-
cardstructuren (397); Overige reumatische hartaandoeningen (398); Overige
aandoeningen van het endocard (424)
ICD-10
Acuut reuma zonder vermelding van hartaandoening (I00); Acuut reuma
met hartaandoening (I01); Reumatische chorea (I02); Reumatische aandoe-
ningen van mitralisklep (I05); Reumatische aandoeningen van aortaklep
(I06); Reumatische aandoeningen van tricuspidalisklep (I07); Multipele
klepaandoeningen (I08); Overige reumatische hartziekten (I09); Niet-
reumatische mitralisklepaandoeningen (I34); Niet-reumatische aortaklep-
ICD-codes117
aandoeningen (I35); Niet-reumatische tricuspidalisklepaandoeningen (I36);
Pulmonalisklepaandoeningen (I37)
5. INFECTIEUZE HARTZIEKTENICD-9
Acute pericarditis (420); Acute en subacute endocarditis (421); Acute
myocarditis (422); Overige aandoeningen van het pericard (423)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (093)
ICD-10
Endomyocardiale (eosinofiele) ziekte (I42.3); Acute pericarditis (I30);
Overige ziekten van pericard (I31); Acute and subacute endocarditis (I33);
Endocarditis, klep niet gespecificeerd (I38); Acute myocarditis (I40)
TNO indeling: + Cardiovasculaire syfilis (A52.0)
7. OVERIGE HARTZIEKTENICD-9
Acute pulmonale hartaandoening (415); Chronische pulmonale hartaandoe-
ning (416); Cardiomyopathie (425); Geleidingsstoornissen (426); Cardiale
dysritmieën (427); Hartfalen (428); Niet scherp omschreven ziektebeelden
en complicaties van hartziekten (429)
TNO indeling: + Afwijking bij cardiovasculair functie-onderzoek (794.3)
ICD-10
Longembolie (I26); Overige pulmonale hartziekten (I27); Cardiomyopathie
met hartdilatatie (I42.0); Obstructieve hypertrofische cardiomyopathie
(I42.1); Overige hypertrofische cardiomyopathie (I42.2); Endocardiale fibro-
elastosis (I42.4); Overige restrictieve cardiomyopathie (I42.5); Alcoholische
cardiomyopathie (I42.6); Cardiomyopathie door geneesmiddelen en
andere uitwendige agentia (I42.7); Overige cardiomyopathieën (I42.8);
Cardiomyopathie, niet gespecificeerd (I42.9); Atrioventriculair block en
linker-bundeltakblock (I44); Overige geleidingsstoornissen (I45);
Hartstilstand (I46); Paroxysmale tachycardie (I47); Atriumfibrillatie
en -flutter (I48); Overige hartritmestoornissen (I49); Hartfalen
(I50); Complicaties en slecht omschreven hartziekten (I51); Post-
cardiotomiesyndroom (I97.0); Overige functionele stoornissen na hart-
chirurgie (I97.1); Overige aandoeningen van hart en vaatstelsel na een
medische verrichting, niet elders geclassificeerd (I97.8); Aandoening van
hart en vaatstelsel na een medische verrichting, niet gespecificeerd (I97.9)
TNO indeling: + Afwijkende uitslagen van cardiovasculair functie-onderzoek (R94.3)
ICD-codes118
8. ATHEROSCLEROSE EN /OF HYPERTENSIEICD-9
Essentiële hypertensie (401); Hartziekte ten gevolge van hypertensie (402);
Nierziekte ten gevolge van hypertensie (403); Hart -en nierziekten ten gevol-
ge van hypertensie (404); Secundaire hypertensie (405); Atherosclerose (440)
ICD-10
Essentiële (primaire) hypertensie (I10); Hypertensieve hartziekte (I11);
Hypertensieve nierziekte (I12); Hypertensieve hart -en nierziekte (I13);
Secundaire hypertensie (I15); Atherosclerose (I70)
9. VENEUS VAATLIJDENICD-9
Flebitis en tromboflebitis (451); Vena portae trombose (452); Overige
veneuze embolie en trombose (453); Varices van de onderste extremiteiten
(454); Hemorroïden (455); Varices op overige localisaties (456)
ICD-10
Flebitis en tromboflebitis (I80); Trombose van vena portae (I81); Overige
veneuze embolie en trombose (I82); Varices van de onderste extremiteiten
(I83); Hemorroïden (I84); Slokdarmvarices (I85); Varices op overige lokalisa-
ties (I86); Overige aandoeningen van venen (I87)
10. OVERIGE ZIEKTEN VAN HET VAATSTELSEL EN DE LYMFEWEGENICD-9
Overige aandoeningen van de longcirculatie (417.8 en 417.9); Syndroom van
Raynaud (443.0); Tromboangitis obliterans (443.1); Overige arteriele dissectie
(443.2); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten (443.8); Ziekten
van capillairen (448); Niet-infectieuze aandoeningen van de lymfewegen
(457); Hypotensie (458); Overige ziekten van de tractus circulatorius (459)
TNO indeling: + Tuberculose van de perifere lymfeklieren (017.2); Hemangioom en
lymfangioom (228); Lymfadenitis (289.1, 289.2 en 289.3); Vasculaire insufficiëntie van
de darm (557); Syncope en collaps (780.2); Oedeem (782.3); Cyanose (782.5); Bleekheid
en opvliegingen (782.6); Symptomen van het hart en vaatstelsel (785); Pijn op de borst
(786.5); Splenomegalie (789.2)
ICD-10
Overige gespecificeerde ziekten van longvaten (I28.8); Ziekte van longvaten,
niet gespecificeerd (I28.9); Syndroom van Raynaud (I73.0); Tromboangitis
obliterans (I73.1); Overige gespecificeerde perifeer vasculaire ziekten
(I73.8); Ziekten van capillairen (I78); Niet-specifieke lymfadenitis (I88);
ICD-codes119
Overige niet-infectieuze aandoeningen van lymfevaten en lymfeklieren
(I89); Hypotensie (I95); Lymfoedeem na mastectomie (I97.2); Overige en niet
gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel (I99)
TNO indeling: + Tuberculeuze perifere lymfadenopathie (A18.2); Hemangioom en lym-
fangioom, elke lokalisatie (D18); Vaataandoeningen van de darm (K55); Afwijkingen
van de hartslag (R00); Hartgeruisen en overige geluiden van cardiale oorsprong (R01);
Gangreen (R02); Pijn op de borst bij ademhaling (R07.1); Precordiale pijn (R07.2);
Overige pijn op de borst (R07.3); Pijn op de borst, niet gespecificeerd (R07.4); Overige
gespecificeerde symptomen en tekenen betreffende hart en vaatstelsel en luchtwegen
(R09.8); Splenomegalie (R16.1); Cyanose (R23.0); Bleekheid (R23.1); Opvliegingen
(R23.2); Syncope en collapse (R55); Cardiogene shock (R57.0); Bloeding (R58); Vergrote
lymfeklieren (R59); Oedeem (R60)
TNO indeling: AANGEBOREN HARTAFWIJKINGEN EN VAATAFWIJKINGENICD-9
Congenitale afwijkingen van bulbus cordis en sluiting van het hartseptum (745);
Overige congenitale afwijkingen van het hart (746); Overige congenitale afwijkingen
van de tractus circulatorius (747)
ICD-10
Persisterende foetale circulatie (P29.3); Congenitale misvormingen van hartcompar-
timenten en verbindingen (Q20); Congenitale misvormingen van hartsepta (Q21);
Congenitale misvormingen van pulmonalis -en tricuspidaliskleppen (Q22); Congenitale
misvormingen van aorta -en mitraliskleppen (Q23); Overige congenitale misvormingen
van hart (Q24); Congenitale misvormingen van grote arteriën (Q25); Congenitale
misvormingen van grote venen (Q26); Overige congenitale misvormingen van perifeer
vaatstelsel (Q27); Overige congenitale misvormingen van hart en vaatstelsel (Q28)
ICD-codes120
Overig: DEMENTIEICD-10
Dementie in Alzheimer (F00); Vasculaire dementie (F01); Dementie in
overige ziekten (F02); Dementie zonder nadere specificatie (F03); Seniele
hersendegeneratie (G31.1); Overige degeneratieve ziekten van het zenuw-
stelsel (G31.8)
CHRONISCHE NIERZIEKTENICD-10
Chronische nierziekte (N18); Niet gespecificeerde nierinsufficiëntie (N19)
DIABETESICD-10
Type I diabetes mellitus (E10); Type II diabetes mellitus (E11); Diabetes
mellitus verband houdend met ondervoeding (E12); Overige gespecifieerde
vormen van diabetes (E13); Niet-gespecificeerde diabetes mellitus (E14);
Neonatale diabetes mellitus (P70.2); Diabetes mellitus tijdens zwanger-
schap (O24)
InhoudsopgaveVoorwoord 3
Samenstelling van de ‘Werkgroep Cijfers’ 5
1. Sterfte aan hart- en vaatziekten 7
2. Hartfalen in Nederland 27
3. Familiaire Hypercholesterolemie: prevalentie en spreiding in Nederland anno 2015/2016 41
4. Hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk: hoe vaak komt het voor? 57
5. Internationale vergelijking op gebied van hart- en vaatziekten 81
6. Ziekenhuisopnamen wegens hart- en vaatziekten 93
Bijlagen
A Beschrijving ICD-codes van de tien ziektecategorieën binnen de hart- en vaatziekten 115
Colofon
Zetwerk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Druk: G3M Grafi sch & MultiMedia Management, Zoetermeer
Uitgave: 2016
ISBN: 978-90-75131-80-2
NUR 870
Hart- en vaatziekten in Nederland 2016
Cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte
3.51
706
RP8
8 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2016
Hart- en vaatziekten in Nederland 2016
Cijfers over prevalentie, ziekte en sterfte
3.51
706
RP8
8 D
it bo
ek is
ver
vaar
digd
uit
chlo
or- e
n zu
urvr
ij pa
pier
.
Hart- en vaatziekten in N
ederland 2016