holland 2012-4 binnenwerk...holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 dirk-jan verdonk...

52
# 04 2012 44ste jaargang HOLLAND Dieren in Holland historisch tijdschrift

Upload: others

Post on 11-Mar-2021

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

# 042012

44ste jaargang

HOLLANDhistorisch tijdschrith

HOLLAND

Dieren in Holland

historisch tijdschrift

Holland 20124_omslag R24.indd 1 07-03-13 12:11

Page 2: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

Inhoud

352

137 242

Holland, Historisch Tijdschrift is een driemaandelijkse uitgave van de Stichting Historisch Tijdschrift Holland en wordt kosteloos verspreid onder de donateurs in Nederland. De uitgaven komen tot stand mede dankzij finan-ciële steun van het Erfgoedhuis Zuid-Holland.

Redactie – L. Almagor, M. Anema (eindredactie), C. van Bochove, C. Gaemers, M. Kamphuis, P. van de Laar (chef redactie), M. van Leeuwen, D. van der Maas, S. Muurling, A. Nobel, A. Petterson, G. Rommelse, M. v. Rossum, A. van der Zee, K. Zweerink.

Kopij – Kopij voor Holland, Historisch Tijdschrift moet conform de richtlijnen van de redactie voor stijl, notenap-paraat en dergelijke in tweevoud worden ingediend bij de redactiesecretaris van Holland, dhr. G. Rommelse, [email protected]. De richtlijnen van de redactie zijn verkrijgbaar bij de redactiesecreta-ris, of kunnen worden geraadpleegd op de website: www. vereniging holland.nl.Publicaties ter bespreking of aankondiging in Holland gaarne zenden aan de boekenredacteur: A. Petterson, Universiteit Leiden – Instituut Geschiedenis, Doelensteeg 16, 2311 vl Leiden.

Stichting Historisch Tijdschrift Holland – Stichting Historisch Tijdschrift Holland stelt zich ten doel de beoefe-ning van de geschiedenis van Noord- en Zuid-Holland en de kennis van en belangstelling voor de geschiedenis van Holland onder een breed publiek te bevorderen.

Secretariaat en donateursadministratie – Stichting Historisch Tijdschrift Holland, Postbus 2260, 1200 cg Hil-versum, e-mail: [email protected], telefoon: 035-6859856 (Uitgeverij Verloren).Minimale donatie: € 35,– per kalenderjaar, na ontvangst van een donatienota te storten op bankrekening 59.03.46.075 (abn-amro Bank) t.n.v. Stichting Historisch Tijdschrift Holland donateursadministratie te Hilversum. Nieuwe donateurs krijgen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van het tijdschrift Holland toegezonden.Losse nummers: bestellen bij Uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 bs Hilversum, tel. 035-6859856, [email protected]. Themanummers (€ 15,–) zijn te vinden op www.verloren.nl.

De redactie van Holland heeft er naar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de eindredacteur, M. Anema, wenden: 1e Oosterparkstraat 122-1, 1091 hg Amsterdam, e-mail: [email protected].

Afbeeldingen omslag – Boven: mvd-militairen onderzoeken een paard. 1914-1918, nihm, Den Haag. fotocollectie kl, Mobilisatie 14-18, nr. 27. Onder: De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

issn 0166-2511 © 2012 Stichting Historisch Tijdschrift Holland. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Basisontwerp Studio Els ZweerinkProductie Uitgeverij Verloren

Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum [email protected]

Holland, Historisch Tijdschrift

210

240

179

256

219

131

228

232

245

Holland 20124_omslag R24.indd 2 07-03-13 12:11

Page 3: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

209

44ste jaargang nr. 4, 2012

Dieren in Holland

Dirk-Jan Verdonk | De hond die naar de engel blafte. Over historiografie en dieren

Laura Almagor | Dieren ten strijde. De militair veterinaire verzorging in Nederland (1795-1919)

Holland BLOCTijdingenDemelza van der Maas | Van Nijvere Bijen en Killer Bees. Interview met Inger Leemans

RecensieMatthias van Rossum | Een walvis in het museum. Het Scheepvaartmuseum 2.0?

TopstukArjan Nobel | De kasuaris van prins Maurits

MetamorfoseJanneke Tump | De metamorfose van de Zuidpolder tussen Edam en Volendam

Recensies

Eindnoten

Over de auteurs

UitsmijterMinte Kamphuis | Kip gevuld met vlees

210

219

228

232

240

242

245

251

255

256

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48

Page 4: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

210

Dirk-Jan Verdonk

Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 210 07-03-13 11:48

Page 5: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

211

De hond die naar de engel blafteOver historiografi e en dieren

De stier van Paulus Potter, het puttertje van Carel Fabritius, de zwaan van Jan Asselijn: zo aanwezig als dieren zijn in de Nederlandse schilderkunst, zo afwezig zijn zij in de Nederland-se geschiedschrijving. Dat laatste is geen specifi ek Nederlands fenomeen waarvoor een specifi ek Nederlandse verklaring gezocht hoeft te worden, maar heeft te maken met de manier waarop de moderne historiografi e zich vestigde: als een discipline die zich beperkt tot ‘de mens’, tot ‘cultuur’, tot een gebied dat afgescheiden werd van de ‘natuur’ – en daar-mee van de rest van het dierenrijk. De opkomst van dierengeschiedenis laat zien dat deze constructie moeilijk houdbaar is en opent de mogelijkheid tot een nieuw historiografi sch perspectief.

Dirk-Jan Verdonk

Dat de schapen en koeien op het schilderij van Berchem loom voor zich uit blijven staren terwijl de hemel boven hen een ongekend schouwspel te zien geeft, is dus geen wonder: gegeven hun aard kúnnen deze dieren geen bo-vennatuurlijke, spirituele verschijnselen registreren.2

Daarmee is echter niet gezegd dat schilders zich altijd braaf aan dit schema hielden. Dezelfde Berchem schil-derde in 1656 nóg een aankondiging aan de herders, dit-maal inclusief een hond die, opkijkend met de staart tus-sen de benen, overduidelijk reageert op de verschijning van de engel.3 Ook op een schilderij van Govert Flinck (afb. 5) dat hetzelfde thema behandelt, fi gureert een der-gelijke hond – en deze honden kennen een lange stoet blaff ende voorgangers tot diep in de middeleeuwen.4 In zijn klassieke boek Early Netherlandish Painting haalt Er-win Panofsky zelfs een miniatuur aan waarop de hond de enige fi guur is die aandacht aan de engel besteedt: de herder is te druk met zijn fl uitspel en dans (afb. 1).5 Bij Rembrandt (afb. 2) zijn het, naast de herders en hun hond, ook de koeien en schapen bij wie de engel vrees inboe-zemt. Allen stuiven ze weg om een veilig heenkomen te zoeken. Deze artistieke vrijheid om dieren te laten rea-geren op bovennatuurlijke verschijningen versterkt niet alleen het dramatische gehalte van de scène, ze maakt haar tevens geloofwaardiger: de dieren functioneren als

Zielloze schepselenHet schilderij De aankondiging aan de herders (1649) van de Haarlemse schilder Nicolaes Berchem (1620-1683) toont een vertrouwd, op het Lucas-evangelie gebaseerd tafe-reel: boven, links van het centrum, de engel die aan en-kele herders – in de compositie rechtsonder – het nieuws van de geboorte van Christus brengt (afb. 4). Links van de herders bevindt zich het vee: schapen en enkele runde-ren. Terwijl de herders zeer zijn ontroerd, lijken de die-ren onaangedaan door de onverwachte verschijning van de boodschapper Gods en de ‘menigte des hemelschen heirlegers’ die hem omringt. Ze staan erbij alsof er niets uitzonderlijks gebeurt, in elk geval niets dat een uiterlijke reactie rechtvaardigt.

Dit gebrek aan respons lijkt vreemd, maar is niet zon-der reden. Meer dan dat, het geeft blijk van een duide-lijke theologische opvatting over wat dieren voor wezens zijn. Volgens de dominante christelijk-aristotelische leer waren er drie zielen: een vegetatieve ziel die alle levende organismen deelden, een ‘sensitieve’ ziel, waarover die-ren en mensen beschikten en een rationele, onsterfelijke ziel die op aarde alleen aan mensen was voorbehouden.1 Mensen hadden deze onsterfelijke ziel gemeen met enge-len, louter geestelijke wezens. Dát maakte dat mensen, in bijzondere gevallen althans, engelen konden waarnemen.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 211 07-03-13 11:48

Page 6: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

212

onafhankelijke getuigen die bewijzen dat de goddelijke manifestatie ‘echt’ is en geen zinsbegoocheling van de mensen. 6 Maar tegelijkertijd verandert deze voorstelling, wellicht ongewild, eveneens het dierbeeld – of misschien beter, getuigt ze ervan dat daarop geen algeheel theo-logisch monopolie rust. Dat de dieren delen in de aan-schouwing van de engel lijkt de mogelijkheid te openen dat zij delen in diens boodschap – vrede op aarde – en dat zij ook iets van een onsterfelijke vonk in zich dragen.

Een blinde vlek Van een 17de-eeuwse religieuze voorstelling naar de he-dendaagse historiografi e is een grote stap. Niettemin, bij uitstek de kunstgeschiedenis leert dat ideeën, normen en concepties leidend zijn bij het waarnemen en represente-ren van de wereld. Meer bepaald biedt de voorstelling van Berchem, om in schilderkundige termen te blijven, een nuttig repoussoir om de positie van dieren in de geschied-schrijving scherper in het vizier te krijgen. Want waar de dieren blind zijn voor engelen, zijn historici blind voor die-ren. Waar aan de blindheid van de dieren een theologische opvatting ten grondslag ligt, wordt ook de blindheid van de historici teweeggebracht door een conceptie die welhaast als theologisch valt aan te merken. En ook: net als bij de hond van Flinck en het verschrikte vee van Rembrandt is die historiografi sche blindheid niet absoluut. Dit opent de mogelijkheid voor een ander historiografi sch perspectief.

Om te beginnen bij hond en vee: geheel veronacht-zaamd zijn dieren in de geschiedschrijving niet. Soms fungeren ze als aardige anekdote of zijn ze het onderwerp van boeken die door historici niet geheel serieus worden genomen. Ook via de milieugeschiedenis komen dieren af en toe in beeld, zij het dat milieugeschiedenis zélf nog steeds moeite lijkt te hebben een volwaardige plek binnen het geschiedkundig domein te veroveren.7 Echter, zeker in economische geschiedenissen en landbouwgeschie-denissen fi gureren dieren regelmatig, in de gedaante van productiemiddel, als voedsel, vorm van tractie en trans-port of grondstof voor kleding, kaarsen, perkament, me-dicijnen of lijm. Gezien hun fundamentele en nauwelijks te overschatten betekenis is die aandacht trouwens nogal karig – in ‘de canon van Nederland’ is het tevergeefs zoe-ken naar een venster Fries-Hollands zwartbont, het kist-kalf of de Groenlandse walvis. Belangrijker is echter dat de aanwezigheid van dieren steeds slechts instrumenteel is binnen de menselijke geschiedenis. Hun representaties

gelden als onderdeel van een vanzelfsprekende, ‘natuur-lijke’ orde en worden niet geproblematiseerd. Daarmee bevestigen zij eerder de blinde vlek dan dat zij deze trans-paranter maken.8

Dat historici weinig oog voor dieren hebben is te wij-ten aan de orthodoxe historiografi sche opvatting dat die-ren geen onderdeel van de geschiedenis vormen: ‘Het is de geschiedenis […] te doen […] om hetgeen de mensen onderling verbindt, om betrekkingen tussen mensen’ (Jo-han Huizinga).9 Geschiedenis is ‘de studie van menselijke samenlevingen’ (Peter Burke).10 En: het object van de ge-schiedenis is het ‘menselijk doen en lijden in het verle-den’ (K.G. Faber).11 Of nog kernachtiger: ‘geschiedenis gaat over mensen’ (Ernest Gelner). En dus: ‘in de geschiedenis zijn zowel onderzoeker als onderzochte mens’ (R.G. Col-lingwood). Zelfs zij die de hoop op een duidelijke defi -nitie van geschiedenis hebben opgegeven, komen tot de slotsom dat het enige gemeenschappelijke kenmerk van de verschillende pogingen om de discipline af te bakenen bestaat uit de veronderstelling ‘dat de geschiedenis be-trekking heeft op de mens’ (B.H. Slicher van Bath). De re-den van deze uitsluiting van dieren, zo laat zich vermoe-den, is gelegen in de scheiding tussen cultuur en natuur die zich vanaf de 17de eeuw begon af te tekenen. Onder-deel van dit proces was overigens ook een strikte schei-ding tussen de mens en het bovennatuurlijke.12 De wereld kon niet meer worden begrepen als plek waar goddelijke – en duivelse – krachten op inwerkten. Ook de engel werd buiten de geschiedenis gesloten. Of omgekeerd geformu-leerd, goddelijke interventies konden niet meer worden ingeroepen als valide geschiedkundige verklaring: net als voor de dieren op het doek van Berchem bleef de hemel voortaan dicht voor historici.

Aldus ontstond een overzichtelijk arrangement. Histo-rici – en andere beoefenaars van de Humaniora – hielden zich bezig met de mens, biologen met het dier. Het on-derscheid heette ‘cultuur’: dieren zouden ‘louter een pro-duct van de natuur zijn’.13 In het geesteswetenschappelijk domein werden dieren wezens die onhistorisch leefden, die geen personen waren, geen geheugen en taal hadden, agency misten, niet deelnamen aan de geschiedenis en om wie men zich daarom niet hoefde te bekommeren.14 In sommige gevallen lieten geschiedfi losofen dieren zelfs geheel verdwijnen door ‘de mens’ tegenover de ‘dode na-tuur’ te zetten.15 Terwijl de Hollandse schilders de hele wereld tot onderwerp namen, dachten historici aan een uitsnede genoeg te hebben.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 212 07-03-13 11:48

Page 7: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

213

Dirk-Jan Verdonk | De hond die naar de engel blafte

213

Afb. 2 De verkondiging aan de herders, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1634, ets, droge naald en burijn, Rijksmuseum Amsterdam.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 213 07-03-13 11:48

Page 8: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

214

Dieren steken de kop opOp dit punt aangekomen slaat de hond van Flinck aan en stuiven de schapen en koeien van Rembrandt op. En met reden, om te beginnen omdat het de afspraak was dat het de natuuronderzoekers waren die met gezag iets over de aard van de dieren mochten zeggen. Zodra zij aan het woord komen, blijken hun bevindingen nogal anders dan die van de geschiedfilosofen. Voornoemde schapen bij-voorbeeld kunnen de gezichten van vijftig soortgenoten onthouden, herkennen andere schapen nog een jaar na-dat ze hen voor het laatst zagen en zijn in staat dusdanig sterke affectieve banden met mensen te ontwikkelen dat zij depressief worden bij langdurige separatie. Na drie jaar afwezigheid treden deze schapen hun mensen nog en-thousiast tegemoet.16 De cognitieve vermogens van koeien en honden doen hier niet voor onder.17 Van verschillende dieren is bekend dat zij een ‘wat-waar-wanneer-geheugen’ hebben, abstracte categorieën begrijpen en er complexe communicatievormen op nahouden.18 Om het voor hen die in de natuur-cultuurscheiding geloofden nog erger te maken: dieren blijken niet alleen gereedschappen te ge-bruiken, maar ook zelf te máken en in gemeenschappen te leven waarin nieuwe gedragingen kunnen ontstaan die zich via een onderling leerproces verspreiden.19 En laat dat nu net een gezaghebbende definitie van cultuur zijn.

Binnen de geesteswetenschappen zelf deden zich ech-ter ook ontwikkelingen voor die het geloof in een com-fortabele afbakening tussen cultuur en natuur konden ondermijnen. In 1983 uitte Johannes Fabian scherpe kri-tiek op de opvatting dat de ‘echte’ geschiedenis pas bij het begin van de schriftelijke cultuur begon. Deze gedachte-gang plaatste immers niet-schriftelijke culturen buiten de historische tijd. De (westerse) tijd werd gebruikt, zo liet Fabian zien, om de ander te stigmatiseren: de co-existen-tie van de ander in dezelfde periode werd ontkend. Fabian had daarbij andere mensengemeenschappen op het oog, maar zijn analyse is evengoed van toepassing op gemeen-schappen van dieren.20 En wat te denken van een andere ontwikkeling, de aanval op de aan Descartes schatplich-tige conceptie van een uniform, autonoom ‘zelf ’ zoals die in het moderne, humanistische denken centraal had ge-staan. Het menselijk subject, zo betoogden invloedrijke denkers als Michel Foucault, is niet rationeel en transcen-dent, maar wordt gevormd door de historische en sociale context, door de taal, door het onderbewuste. Daarmee was, in theorie althans, de posthumanistische weg open om voorbij ‘de mens’ te denken. Bovendien, dat Chris Lo-

renz in 1987 schreef dat het ‘onomstreden is dat men met een persoon of individu altijd een mens op het oog heeft’, was toen al te absoluut gesteld: in filosofische kringen wa-ren steekhoudende argumenten naar voren gebracht om die identificatie aan te vechten. Inmiddels valt ze moeilijk meer vol te houden.21 Tenslotte, dankzij de opkomst van onder meer gendergeschiedenis werd duidelijk dat in de afbakening van de geschiedschrijving altijd waardeoorde-len besloten liggen. Dat historici zich tot dan toe goed-deels hadden beperkt tot volwassen, geletterde blanke mannen was niet het onschuldige gevolg van praktische beperkingen van het bronnenmateriaal, maar gaf blijk van een bepaalde ideologie die het perspectief op de geschie-denis stuurde. Dat dit ook gold voor de afbakening van cultuur en natuur, liet zich vervolgens makkelijk raden.

Meest briljant analyseerde de Franse wetenschapsfi-losoof Bruno Latour het failliet van de natuur-cultuur-scheiding in Wij zijn nooit modern geweest. Net als zijn Amerikaanse vakgenote Donna Haraway stelde hij voor voortaan te spreken over ‘natuurculturen’, hybriden van natuur en cultuur.22 Dieren kunnen Latours en Haraways punt mooi illustreren. Door historici werden ze voor-gesteld als louter een product van de natuur. Voor de honden, schapen en koeien die model stonden voor de schilderijen van de Hollandse meesters was dat overdui-delijk al niet het geval, product als zij waren van een lang, sterk cultureel bepaald proces van co-evolutie, van men-selijke selectie, van domesticatie. Sinds het schaap Dolly, de stier Herman en de glow-in-the-dark-hond Ruppy, allen voor een essentieel deel bedacht, berekend en tot stand gebracht in laboratoria, is de voorstelling van ‘het dier’ als enkel een natuurproduct zelfs ronduit absurd (afb. 3). Of om nog een simpel voorbeeld te nemen, Jozien Jobse-Van Putten opent haar proefschrift Eenvoudig maar voed-zaam, cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd met de stelling dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen het voedsel van de mens en dat van andere organismen. ‘Dat verschil heet cultuur.’23 Wie hier een willekeurige zak hondenvoedsel naast zet, bevattende gedehydreerd ge-vogeltevlees, dierlijke vetten, tarwemeel, maïsmeel, maïs, gedehydreerd varkenseiwit, bietenpulp, tarwe, hydroly-saat van dierlijke eiwitten, maïsgluten, mineralen, visolie, gist, sojaolie, fructo-oligo-sacchariden, DL-methionine, hydrolysaat van gist, eipoeder, taurine, en tagetes-extract, begrijpt terstond de onhoudbaarheid van die claim. Hon-denbrokken zijn hybriden van natuur en cultuur, net als de hond – en overigens ook diens baasje.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 214 07-03-13 11:48

Page 9: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

215

Dirk-Jan Verdonk | De hond die naar de engel blafte

DierengeschiedenisDe toevoeging van dieren aan de geschiedschrijving is kortom geen neutrale aanvulling. Het openen van de deur voor dieren ondermijnt de ideologische basis waarop de historiografie zich heeft gevestigd. En dat laat ook het menselijk subject niet onberoerd, wiens definiëring af-hankelijk was van de uitsluiting – en ontkenning – van het niet-menselijk subject. Of, om naar goede managers- gewoonte deze bedreiging om te zetten in een ‘kans’: mét dieren wordt de wereld completer en ons begrip daarvan rijker. Wat zo misleidend als ‘menselijke samenlevingen’ te boek staan, blijken feitelijk samenlevingen te zijn van mensen met tal van andere dieren tussen welke velerlei fascinerende, vaak tegenstrijdige, maar altijd multidi-mensionale relaties bestaan – sociaal, economisch, tech-nologisch, juridisch, historisch, geografisch, ecologisch, ethisch. Juist ook voor de Nederlandse geschiedenis is dit van belang, want dat er hier te lande naast 16,7 mil-joen mensen alleen al in de vee-industrie bijna honderd

miljoen kippen, ruim twaalf miljoen varkens, vier mil-joen runderen, een miljoen kalkoenen, schapen en een-den, honderdduizenden geiten en konijnen leven, heeft direct en indirect grote repercussies voor landschap en ruimtelijke ordening, voor eetpatronen, handelsstromen, grondstofgebruik, volksgezondheid, milieu, regelgeving, onderzoek en educatie, sociale en politieke strijd, biodi-versiteit, klimaatverandering, moraliteit; voor ervaringen van mensen, maar niet te vergeten voor eindeloos veel andere dieren. Dierengeschiedenis, of misschien beter: geschiedschrijving na de zogeheten ‘animal turn’, kan niet alleen laten zien hoe dieren door mensen zijn gecon-strueerd, maar ook hoe mensen op hun beurt door die-ren zijn gevormd; hoe macht (en de taal waarvan zij zich bedient) niet slechts werkt langs lijnen van class, race en gender, maar desgelijks, in overweldigende mate, langs lij-nen van species; hoe agency niet is voorbehouden aan men-sen, maar ontstaat in complexe netwerken van menselijke en niet-menselijke actoren; hoe niet alleen het verleden

Afb. 3 Advertentie Hubbard, De pluimveehouderij, 1971.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 215 07-03-13 11:48

Page 10: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

216

Afb. 4 De verkondiging aan de herders, Nicolaes Pietersz. Berchem, 1649; olieverf op doek, The State Hermitage Museum, St. Petersburg, photograph © The State Her-mitage Museum /photo by Vladimir Terebenin, Leonard Kheifets, Yuri Molodkovets.

Afb. 5 De verkondiging aan de herders, Govert Flinck, 1639, olieverf op doek, Louvre, Parijs.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 216 07-03-13 11:48

Page 11: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

217

Dirk-Jan Verdonk | De hond die naar de engel blafte

onbestaanbaar is zonder andere dieren, maar evenzeer de toekomst.

Zo was het 17de-eeuwse Haarlem waar Nicolaes Ber-chem woonde een samenleving waarvan dieren op tal van manieren deel uitmaakten – en niet slechts een mensen-gemeenschap, zoals tot dusverre door historici beschre-ven.24 Straatnamen als de Riviervismarkt en Botermarkt en de in 1604 geopende Vleeshal herinneren uiteraard aan

de rol van dieren in de menselijke voedselproductie en –consumptie en alles wat daar voor mensen en dieren mee samenhing. Van het straatbeeld vormden honden een vast onderdeel; katten hielden muizen- en rattenpopulaties binnen de perken; vogels vonden in de stedelijke bebou-wing een rijke habitat om te nestelen en te foerageren. En Berchem kende ongetwijfeld de verhalen over het beleg van Haarlem in 1572-73 toen ook honden, katten en vogels als kauwen en ooievaars op het menselijk menu terecht-kwamen. Duiven bleken tijdens de Nederlandse Opstand behalve eetbaar ook nuttig om berichten te versturen. Paarden waren onmisbaar voor tractie en transport, wat gevolgen had voor hoe de stad zich ontwikkelde, voor de breedte van de straten, de bouw van stallen en koetshui-zen, de vestiging van hoefsmeden.

Niet alleen de ruimte, maar ook de tijd kreeg mede vorm door de aanwezigheid van lastdieren: het tempo van het leven werd onder meer gedicteerd door de snelheid van de trekschuit van en naar Amsterdam (sinds 1632, met overstap in Halfweg) en Leiden (sinds 1657), ofwel door de gang van het stapvoets lopende paard.25 Ruimte en tijd wer-den deels ook begrensd door verlichting die in de donkere wintermaanden in toenemende mate afkomstig was uit de verbranding van walvistraan. Dieren waren daarnaast een bron van vermaak, van affectie, overlast en ziekten, dien-den als meetlat voor sociale status en doken veelvuldig op in spreekwoorden, verhalen, heraldiek (in het wapen van Haarlem prijken twee leeuwen) en, zoals gezien, in de schilderkunst. Met dat al waren dieren essentieel voor de identiteit van mensen. Zelfs de toen ongunstige bijnaam van de Haarlemmers was die van een dier, de mug – mo-gelijk omdat de ligging van de stad, omringd door veen en moeras, de massale aanwezigheid van dit insect in de hand werkte. Dat mensen omgekeerd op allerlei manieren tijd, ruimte en andere dimensies van het leven van dieren be-paalden, is van dit alles een onvermijdelijk gevolg.

De anders-dan-menselijke ervaringDaarmee is niet gezegd dat dierengeschiedenis, sinds de jaren 1980 aan een voorzichtige opmars begonnen als onderdeel van de discipline van de animal studies, vrij is van problemen. Tot besluit daarom nog enkele kantte-keningen. In zijn artikel ‘Dieren en geschiedenis’ iden-tificeerde Karel Davids ooit twee vertrekpunten voor dierengeschiedenis: de natuurlijke historie en de antro-pocentrische geschiedenis. Onder de eerste benadering schaarde hij de beschrijving en classificatie van diersoor-

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 217 07-03-13 11:48

Page 12: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

218

ten, de bestudering van diergedrag, of de interferentie van dieren met de menselijke geschiedenis. Bij de tweede, antropocentrische benadering benadrukte hij dat het in de geschiedschrijving niet nieuw is om te reconstrueren hoe mensen dachten en spraken over dieren, hoe zij hen aanschouwelijk maakten (niet toevallig kan met name de kunstgeschiedenis in dezen op een rijke traditie bogen), maar dat pas sinds vrij recent de historiografie zich uit-strekt tot ‘het complete scala van gevoelens en attitudes die mensen tegenover dieren vertonen en tot praktisch alle vormen van gedrag waarin zij hun houding tot uit-drukking brengen’.26 Nuttig en overzichtelijk, maar het is ook een indeling die laat zien hoe ons denken hard-nekkig wordt bepaald door bestaande schema’s, want ze reproduceert keurig de dichotomie natuur-cultuur. Ik zou daarentegen willen betogen dat dierengeschiedenis vooral interessant is omdat het die ‘natuurlijke’ historie onderwerp kan maken van het project om veranderingen in het dierbeeld te begrijpen of te verklaren binnen een bepaalde maatschappelijke context (Davids’ antropocen-trische uitgangspositie) en omgekeerd dat de dierbeelden en hun maatschappelijke context een cruciale impact uitoefenen op de ontwikkeling, verspreiding en het ge-drag van dieren – en daarmee onderwerp vormen van de ‘natuurlijke’ historie. Met andere woorden: Davids’ ver-trekpunten zijn uitersten van een continuüm waarvan het midden het meest spannende terrein is.

Hoe gevoelens, attitudes en gedrag van mensen tegen-over dieren onderwerp van historisch onderzoek kunnen zijn is één, maar hoe dicht kun je de historische dieren zélf benaderen? Methodologisch doet zich al meteen de hindernis voor dat dieren uit het verleden alleen kunnen worden beschouwd en begrepen via menselijke represen-taties van hen. Het risico is dan groot dat de echte dieren uit het zicht verdwijnen, dat ze slechts figureren als uitin-gen en projecties van menselijke doeleinden, preoccupa-ties en verlangens. Niet voor niets hebben dierenhistorici daarom beklemtoond dat aandacht voor representaties van dieren gegrond moet zijn in de sociale en materiële relaties met dieren.27

Of iets anders gesteld: de grote pre van de geschied-beoefening volgens de modernen, het gegeven dat on-derzoeker en onderzochte beide ‘mens’ zijn, vervalt lo-gischerwijs bij dierengeschiedenis. Nu is het uiteraard

de vraag in hoeverre een 21ste-eeuwse westerse man in zijn gedachten in de huid kan kruipen van, zeg, een 17de-eeuwse vrouw in Ceylon. Maar interessanter en uit-dagender, en diametraal tegengesteld hieraan, is dat ook bij dierengeschiedenis onderzoeker en onderzochte iets belangrijks delen: het dier-zijn. Behalve in creationisti-sche kringen hoeft het geen betoog dat het overgrote deel van de evolutionaire voorgeschiedenis van Homo sapiens overlapt met die van andere zoogdieren, met name Ho-mininae. Dit maakt het waarschijnlijk dat mensen funda-mentele ervaringen – zoals honger, dorst, vermoeidheid, angst, pijn, genot, sociale stress, jaloezie, gehechtheid, af-keer, frustratie, verzadiging, vreugde – delen met bepaalde groepen andere dieren. Het doet bovendien vermoeden dat bijvoorbeeld leden van hetzelfde geslacht die tot ver-schillende diersoorten behoren, bepaalde overeenkom-stige ervaringen kunnen hebben die ontbreken tussen de seksen bínnen een diersoort. De categorieën ‘de mens’ en ‘het dier’ zijn niet eenduidig en solide.

Het belang van dierengeschiedenis is gelegen in het inzichtelijk maken dat ‘mens’ en ‘dier’ historische con-structies zijn, producten van zich ontwikkelende na-tuurculturen. De materiële, fysiologische werkelijkheid daarvan stelt niettemin haar beperkingen. Moeilijk valt te loochenen dat de afstand tussen subject en object van onderzoek ingeval van niet-menselijke dieren doorgaans veel groter is dan in orthodoxe geschiedschrijving, dat de toegang tot deze historische actoren uiterst summier is en veelal speculatief. Onderzoeker en onderzochte mogen vermoedelijk meer gemeen hebben dan de eer-ste zich wellicht realiseerde, maar juist in de verschillen liggen mogelijk werelden van betekenis die niet te be-schrijven zijn.28 Dat het hemelse visioen waar de herders op het schilderij van Berchem door zijn aangedaan niet doordringt tot de koeien en schapen in het nachtelijke veld, herbergt daarom meer dan alleen het denkbeeld dat dieren ten opzichte van mensen iets missen. Het doet, tot slot, óók de vraag rijzen wat door de kunstenaar niet is afgebeeld, wat wíj niet kunnen zien, maar zij wel, aan welke beelden, geuren, geluiden en verdere gewaarwor-dingen deze dieren onderhevig zijn die ongeregistreerd en onbegrepen blijven door hen die zich van het verleden rekenschap willen geven.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 218 07-03-13 11:48

Page 13: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

219

Een misantroop kan verzuchten dat de geschiedenis van de mensheid gekenmerkt wordt door oorlogen en zinloos geweld. Het gewelddadig treffen tussen legers was in vroeger tijden echter zelden enkel en alleen mensenwerk: ook dieren speelden, zij het onvrijwillig, een belangrijke rol. Net als burgerslachtoffers waren dierlijke slachtoffers onderdeel van de collateral damage van de oorlog. Bovendien hielp buitgemaakt of gecon-fisqueerd vee legers op de been te houden die ver van huis moesten opereren. Op het slagveld zelf bleken van oudsher paarden en andere lastdieren onontbeerlijk. Naarmate oorlogen echter veranderden, als gevolg van wapentechnische ontwikkelingen, waren zij niet de enige beesten die een bijdrage leverden aan de strijd. Mijnen-honden, gloeiwormen, postduiven: allemaal droegen ze hun steentje bij en moesten dit dikwijls bekopen met hun leven. Voor het imago en het moreel van de troepen waren dieren ook belangrijk. Poolse militairen in Britse dienst adopteerden tijdens de Tweede Wereldoorlog de beer Voytek. Deze vergezelde de Polen tot na de bevrijding en was niet alleen hun mascotte, maar bleek ook behulpzaam bij het ontladen van granaten. De mascotte van de Duitse kruiser SMS Dresden, een varken genaamd Tirpitz, werd in 1915, nadat het schip tot zinken gebracht was, door Britse militairen uit het water gevist. Helaas voor Tirpitz werd

hij na de wapenstilstand ten bate van het Rode Kruis ge-slacht en geveild. Sommige ‘oorlogsdieren’ werden we-reldberoemd, zoals de hond Rin Tin Tin, die tijdens de Eerste Wereldoorlog door een Amerikaanse militair van het slagveld was gered. Rin Tin Tin werd een symbool van de verschrikkingen van de oorlog en begon na de oorlog een carrière als Hollywood-ster. Uiteindelijk zou hij de hoofdrol vertolken in maar liefst 26 films.1

Dieren waren dus slachtoffers, maar ook belangrijke symbolen en mascottes van mensenoorlogen. Boven-dien werden zij dikwijls actief ingezet in de strijd. Zoals gezegd was ongetwijfeld de belangrijkste rol weggelegd voor paarden. Niet alleen de cavalerie, maar iedere mi-litair die zich snel moest voortbewegen was afhankelijk

Laura Almagor

Dieren ten strijdeDe militair veterinaire verzorging in Nederland (1795-1919)

Oorlog is niet enkel een menselijke aangelegenheid. In de loop der eeuwen werden ook dieren, en dan vooral paarden, op verschillende manieren ingezet in de strijd. Deze vierbe-nige ‘strijders’ hadden, net als de militairen die zij ondersteunden, fysiek veel te lijden onder de barre omstandigheden op het slagveld. Voor een optimaal oorlogsresultaat was het dan ook belangrijk om de gezondheid van zowel mens als dier te waarborgen. Daarom verwier-ven militaire dierenartsen gedurende de 19de eeuw een vaste positie binnen de Nederlandse Landmacht. De ontwikkeling van de Militair Veterinaire Dienst vanaf 1795 tot aan de mobili-satiejaren 1914-1918, illustreert de onmisbare plaats van dieren binnen de Nederlandse militaire geschiedenis.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 219 07-03-13 11:48

Page 14: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

220

van zijn edele viervoeter. Bovendien waren paarden on-misbaar voor het vervoer van alles wat het leger zoal nodig had, van voedsel tot ammunitie en wapens. Het geweld en de ontberingen van de oorlog vormden echter een grote bedreiging voor de gezondheid van zowel mens als dier. Gezien hun belangrijke rol was een goed georganiseerde medische zorg voor de paarden dan ook minstens zo cru-ciaal als de verzorging van de manschappen.

Dit gold niet alleen voor de legers die actief waren in Europa’s meest uitgestrekte en onherbergzame gebieden, maar ook voor het militaire bedrijf in het kleine Neder-land. De introductie van geavanceerdere wapens met meer vuurkracht bracht een verandering teweeg in de manier waarop oorlogen werden gevoerd en de effecten die zij hadden op hun deelnemers. Verwondingen wer-den complexer en traditionele beschermingsmiddelen bleken niet meer voldoende. De menselijke en dierlijke verliezen groeiden dramatisch en de militaire leiders zagen in toenemende mate het belang in van een goed ontwikkeld militair medisch apparaat voor zowel militai-ren als paarden. Hoe vertaalde dit groeiende besef zich in de ontwikkeling van de Nederlandse militair veterinaire verzorging gedurende de 19de eeuw tot en met de eerste militaire ‘vuurproef ’ van de 20ste eeuw, de mobilisatiepe-riode 1914-1918? In het hiernavolgende zal een antwoord gezocht worden op deze vraag middels een analyse van de

ontwikkeling van de militair veterinaire zorg binnen de Nederlandse Landmacht gedurende de genoemde peri-ode. Dit artikel poogt hiermee de belangrijke positie aan te tonen van dieren, en in het bijzonder paarden, binnen de organisatiegeschiedenis van de militair medische ver-zorging van het Nederlandse leger.

Militair geneeskundige verzorgingDe militair veterinaire verzorging kan niet los gezien worden van de geneeskundige zorg binnen het leger in het algemeen. Het groeiende besef dat de gezondheid van de militair cruciaal was voor de kwaliteit en de uitkomst van het gevecht zou op den duur ook doorwerken in de ontwikkeling van de zorg voor legerdieren.

Militaire artsen speelden al vroeg een rol in de Ne-derlandse militaire geschiedenis. Het duurde echter lang voordat zij zich een vaste positie wisten te verwerven bin-nen de krijgsmacht. Lange tijd bleven verzorgers afhanke-lijk van tijdelijke contracten die werden ontbonden zodra een oorlog was afgelopen. Naarmate het strijdtoneel van de Hollandse troepen zich steeds meer naar buiten de landsgrenzen verplaatste konden legers niet langer terug-vallen op bestaande medische voorzieningen. Maurits van Oranje-Nassau (1567-1625) betrok ook de militaire genees-

Links: Militaire paardenartsen beoordelen paarden op hun geschikt-heid voor militaire inzet, 1914-1918, NIMH, Den Haag, fotocollectie KL, Mobilisatie 14-18 Algemeen, nr. 4.

Rechts: Een hond wordt ingezet voor een inzamelingsactie voor het Nederlandse Rode Kruis, 1914-1918, NIMH, Den Haag, foto-collectie KL, Mobilisatie 14-18 Algemeen, nr. 4.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 220 07-03-13 11:48

Page 15: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

221

kunde in zijn grote militaire hervormingen. Hij liet zich op veldtochten vergezellen door een ‘doctor’, drie chirur-gijns en soms zelfs door een apotheker.2 Ook kregen chi-rurgijns tijdens en na de slag bij Nieuwpoort in 1600 een rol bij het verzorgen van gewonden en bij het begraven van de gesneuvelden.3

Gedurende de 18de eeuw zorgde het groeiende natio-nalisme enerzijds en de verlichte ideeën over de waarde van het individu anderzijds voor een toename van de waar-dering voor de krijgsmacht en van het belang dat gehecht werd aan de gezondheid van de militair.4 In 1752 verbeter-de de positie van chirurgijns door de verhoging van hun

salarissen en de bepaling van betere arbeidsvoorwaarden. In datzelfde jaar werd echter een verbod uitgevaardigd voor chirurgijn-majoors om zonder toestemming civiele patiënten te behandelen5, dit om te voorkomen dat zij de militaire dienst voortijdig zouden verlaten. Deze bepa-ling bleef nog tot ver in de 19de eeuw met tussenpozen gehandhaafd. Dit verbod op de civiele of burgerpraktijk zou nog regelmatig een belangrijk punt van discussie blijken, niet in de laatste plaats voor veterinaire artsen.6

Toen Nederland in 1795 werd omgevormd tot de Ba-taafse Republiek kwam een centraal landsbestuur tot stand. Het uitvoerend orgaan van dit bestuur was het Co-

Laura Almagor | Dieren ten strijde

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 221 07-03-13 11:48

Page 16: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

222

mitté tot de Algemeene Zaaken van het Bondgenootschap te Lande. Dit comité ging zich onder andere bezighouden met de reorganisatie van de krijgsmacht. Voor het mili-tair medische gedeelte daarvan werd, eveneens in 1795, het Bureau van Gezondheid over de Armée en Hospitaalen der Bataafsche Republiek opgericht. Dit bureau kwam onder leiding te staan van de Leidse hoogleraar Sebald Justinus Brugmans.7

Het einde van de Franse tijd in 1813 betekende niet het einde van het Franse militair medische systeem. Deze bleef in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden grotendeels gehandhaafd.8 Bovendien hadden veel offi-cieren van gezondheid, door het Franse regime naar de Europese oorlogstonelen gestuurd, veel nuttige ervaring opgedaan.9 De leiding van de geneeskundige verzorging van het leger werd per 1 januari 1814 in handen gesteld van het opnieuw opgerichte Geneeskundig Bestuur over de Armée.10 De chirurgijns werden nu ‘officieren van ge-zondheid’ genoemd.11

Op 14 oktober 1814 werd Brugmans benoemd tot Ne-

derlands eerste militair geneeskundige Inspecteur. Deze benoeming had even op zich laten wachten, omdat Brug-mans vanwege zijn goede betrekkingen met de Fransen korte tijd persona non grata was in Nederland.12 Al snel werd hij echter in ere hersteld en in 1815 kreeg hij, behalve de geneeskundige dienst bij de Landmacht, tevens deze zelfde diensten bij de Zeemacht en onder andere de regel-geving van de veeartsenijkunde, de veterinaire tak van de militaire geneeskunde, onder zijn hoede.13

Na de Belgische Opstand in de jaren 1830 brak voor Nederland in Europa een relatief lange vreedzame perio-de aan. De organisatorische ontwikkeling van de Militair Geneeskundige Dienst (MGD) ging echter onverminderd voort. Met name het personeelsbeleid en de vredestaken van de dienst werden in deze periode voor het eerst sys-tematisch vormgegeven. De militarisering van het dienst-vak leidde er mede toe dat gedurende de tweede helft van de 19de eeuw een groeiend gemis gevoeld werd aan goede voorschriften voor de MGD.14 Een nieuw reglement voor de geneeskundige dienst van de Landmacht, zij het er

Een Rode Kruis-hond, getraind om gewonden op het slagveld te mobiliseren, 1914-1918. , NIMH, Den Haag, fotocollectie KL, Mobilisatie 14-18, nr. 24.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 222 07-03-13 11:48

Page 17: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

223

officieel een voor in vredestijd, kwam pas in 1881.15 Dit voorschrift betekende tevens de opheffing van het lang geldende en door velen gehekelde verbod op civiele prak-tijk in vredestijd, althans voor de reguliere officieren van gezondheid, maar nog niet voor de paardenartsen.16

De MVD in de 19de eeuwPaardenverzorgers hadden al vroeg een rol binnen de krijgsmacht, maar in het kader van de professionalisering van het militaire bedrijf werden zij vanaf het einde van de 18de eeuw net als de militaire artsen officieel ingedeeld bij de regimenten. Tijdens de Franse overheersing be-stond tussen 1806 en 1810 in Den Haag een rij- en vee-artsenijschool, waar ook officier-paardenartsen werden opgeleid. Ook waren Franse veeartsen bij het leger inge-deeld.17 Vanaf 1823 bestond er een samenwerking tussen de kweekschool voor militaire artsen en de pas opgerichte veeartsenijschool in Utrecht. Vier kwekelingen per jaar konden aan de veterinaire cursussen deelnemen.18 Ruim zeventig jaar lang, tot 1894, werden er, zij het op verschil-lende wijzen en aan verschillende instellingen, militaire paardenartsen opgeleid.19

Evenals de officieren van gezondheid en de apothe-kers uitten paardenartsen regelmatig hun ongenoegen over hun arbeidsvoorwaarden. Salariëring, examinering en bevorderingsmogelijkheden waren allemaal ontoerei-kend.20 Personeelstekorten waren aan de orde van de dag en leken niet te verdwijnen, ondanks diverse doorgevoer-de verbeteringen gedurende de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Een heikel punt was, net als bij de officieren van gezondheid, het recht op burgerpraktijk. Bij Konink-lijk Besluit van 21 september 1841 werd ook paardenartsen dit recht ontnomen. De burgerpraktijk was voor de ve-terinaire artsen echter van groot belang, niet alleen van-wege financiële redenen, maar ook omdat deze militairen graag wilden investeren in een carrière na hun militaire dienst. De burgerpraktijk zorgde voor de benodigde con-tacten maar ook voor praktijkervaring, die binnen de krijgsmacht niet altijd gerealiseerd werd. Pas vanaf 1912, dus ruim dertig jaar na de officieren van gezondheid, mochten de veterinaire artsen weer civiele praktijk uitoe-fenen.21 Dat deze beslissing zo lang op zich liet wachten, moet vooral gezien worden als een uiting van erkenning door de krijgsmacht van het belang van het behoud van de paardenartsen.

Deze erkenning werd al in een veel vroeger stadium geuit. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de dienst al

bij Koninklijk Besluit van 25 december 1856 werd verhe-ven tot een zelfstandig dienstvak. Deze constructie hield echter slechts tot 1862 stand.22 De Militair Veterinaire Dienst zou pas in 1919 haar zelfstandigheid herwinnen.23

De mobilisatie 1914-1918Nederland behield gedurende de jaren 1914-1918 zijn neu-traliteit en zag hiermee de ingrijpende ‘Great War’ aan zich voorbij gaan. De Militair Geneeskundige Dienst was tijdens de mobilisatie één van de meest actieve onderde-len van de Landmacht. Hoewel Nederland buiten de oor-log bleef, bezorgde de grootschalige mobilisatie van ruim 200.000 Nederlandse militairen het dienstvak vier jaar lang veel werk.

Internationaal veroorzaakte de Eerste Wereldoorlog niet alleen veel leed bij de militairen van de miljoenen-legers die werden ingezet, maar ook bij de dieren die in grote aantallen in de oorlogsinspanning werden inge-schakeld. Hoewel tijdens de oorlog de motorisering op gang kwam, vertrouwden alle legers nog in belangrijke mate op de trekkracht van paarden, terwijl dieren ook voor veel andere doeleinden werden gebruikt. Bescher-mingsmiddelen die de soldaat nog enige bescherming konden bieden, ontbraken vaak voor deze viervoeters. Zo bestonden er geen bruikbare gasmaskers voor paar-den.24 Gedurende de oorlog lieten alleen al acht miljoen van hen, veelal naar Europa verscheept vanuit Australië en Nieuw-Zeeland, het leven. Niet alleen strijdgassen ble-ken dodelijk; ook ‘gewone’ vuurwapens zorgden voor veel paardenverliezen. Sommigen verdronken in modderpoe-len omdat ze te vermoeid waren om hun hoofden over-eind te houden.25

In Nederland bleef de paarden een dergelijk gruwelijk lot bespaard. Bovendien werd hun medische verzorging steeds beter georganiseerd.26 Tussen 1914 en 1918 nam het aantal militaire paardenartsen hier toe van achtentwin-tig tot ruim honderd. In vredestijd stond het militaire bedrijf in het teken van de voorbereiding van een goed-werkend zelfstandig dienstvak in tijden van oorlog. In oorlogstijd functioneerde de Militair Veterinaire Dienst onafhankelijk van de Militair Geneeskundige Dienst en was een leidinggevende paardenarts ondergebracht bij het Algemeen Hoofdkwartier.27 Bovendien bestonden er veterinaire hospitalen in Den Haag, Amersfoort en Bre-da.28 De MVD werd in 1919 op aanraden van de zogeheten reorganisatiecommissie-Ruijsch voor de tweede maal een geheel zelfstandig dienstvak.29

Laura Almagor | Dieren ten strijde

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 223 07-03-13 11:48

Page 18: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

224

Verreweg de meeste aandacht was er in Nederland op militair veterinair gebied, net zoals in de rest van de we-reld, voor paarden. Op de buitenlandse slagvelden had-den de oorlogvoerende legers echter ook goede ervarin-gen opgedaan met de inzet van honden om gewonden op te sporen. Ook in Nederland werden hiermee experimen-ten gedaan. Het Nederlandse Rode Kruis leidde voor dit doel verschillende honden op.30

Ondanks deze toenemende professionalisering en uitbreiding van het dienstvak vielen de militaire dieren-artsen, anders dan het reguliere medische personeel van de MGD, in zowel Nederland als daarbuiten niet onder de bescherming van de Conventie van Genève, waarin de

Boven: De Militair Veterinaire Dienst aan het werk tijdens de mobi-lisatie 1914-1918. Vemoedelijk betreft het hier een oefening, NIMH, Den Haag, fotocollectie KL, Mobilisatie 14-18, nr. 28.

Rechts: MVD-militairen onderzoeken een paard, 1914-1918, NIMH, Den Haag, fotocollectie KL, Mobilisatie 14-18, nr. 27.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 224 07-03-13 11:48

Page 19: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

225

bescherming van gewonden en hun verzorgers was gere-geld.31 Over deze kwestie was al tijdens de Frans-Duitse oorlog zonder resultaat onderhandeld. Ook gewonde die-ren genoten geen bescherming. Sinds de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog probeerde de Anglicaanse kerk een speciaal korps in het leven te roepen ter verzorging van gewonde paarden op het slagveld, onder bescherming van de Ge-neefse Conventie.32 De Britse dierenbescherming, de RSPCA (Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals), ijverde vanaf 1899 eveneens voor het welzijn van militaire paarden, maar kreeg niet voor elkaar dat er regelgeving tot stand kwam.33

Wel hadden in 1914 en 1915 twee bijeenkomsten plaats in Genève. Deze leidden tot de oprichting van de Rode Ster, de veterinaire variant van het Rode Kruis. In 1916 volgde de Nederlandsche Roode Ster (NRS), met diverse lokale afdelingen.34 De hoofddoelstelling van deze vereni-

ging was het voorbereiden van de zorg voor dieren in oor-logstijd, onder directe supervisie en in opdracht van de Militair Veterinaire Dienst. Militaire leden hadden, net zoals bij het Rode Kruis, zitting in het hoofdbestuur van de vereniging. Om de militair veterinaire kennis en erva-ring binnen de NRS te vergroten bestonden er plannen om NRS-lid D.J. Kok te detacheren bij de Amerikaanse Rode Sterorganisatie, die binnen het Amerikaanse leger hoofdverantwoordelijke was voor de veterinaire verzor-ging. De wapenstilstand gooide echter roet in het eten.

Aangezien Nederland niet bij de oorlog betrokken werd, bestonden de praktische werkzaamheden van de NRS uit het treffen van voorzieningen voor voornamelijk paarden en honden, die onder de algemeen heersende voedselschaarste te lijden hadden. Leden van de vereni-ging richtten, onder leiding van jonkvrouw Margaretha van Riemsdijk, het Nationaal Paardensteuncomité op. Dit

Laura Almagor | Dieren ten strijde

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 225 07-03-13 11:48

Page 20: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

226

comité riep aan het Blijenburg in Den Haag een herstel-lingsoord in het leven voor militaire en civiele paarden. De NRS hield zich bovendien bezig met het inzamelen van geld, het werven van dierenartsen en de aanschaf en vorderingsvoorbereiding van materieel. Daarnaast was ze beschikbaar om hulp te verlenen bij eventuele (natuur)-rampen en leidde ze tijdens de mobilisatie verplegend personeel op voor de MVD.35

Omdat de Militair Veterinaire Dienst aan de voor-avond stond van een grote reorganisatie en bijbehorende inkrimping, had de Dienst geen tijd om de uitwerking van de relatie met de NRS als prioriteit te behandelen. Al in 1920 ging de Nederlandsche Roode Ster, inmiddels ruim 2000 leden sterk, samen met de Nederlandsche Maatschappij tot Bescherming van Dieren en de Neder-landsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren op in de Dierenbescherming.36

ConclusieDierlijke verliezen behoren, net als burgerslachtoffers, tot de collaterale schade van oorlogvoering. Tegelijkertijd speelden beesten in de loop van de geschiedenis een cru-ciale rol in de militaire praktijk. Paarden, ezels, honden, maar ook katten, glimwormen (om in het donker kaart te kunnen lezen) en postduiven werden actief ingezet door de verschillende legers om de overwinning te bespoedi-gen.

Ook in landen die relatief lange vreedzame perioden kenden, werd het belang ingezien van met name paarden in de krijgsmacht. Nederland vormde hier gedurende de lange 19de eeuw tot en met de mobilisatieperiode 1914-1918 een voorbeeld van. Hier vertaalde de groeiende waardering voor militaire dieren zich voornamelijk in de ontwikkeling van de Militair Veterinaire Dienst. Mi-litaire paardenartsen maakten tijdens deze periode een vergelijkbare professionalisering door als hun collega’s bij de Militair Geneeskundige Dienst. Ze kampten daar-bij ook met dezelfde organisatorische problemen als de

andere officieren van gezondheid. Internationaal vormde de Eerste Wereldoorlog de context voor een wapentech-nische stroomversnelling. Daarmee gepaard gingen grote investeringen in de medische wetenschap. Deze ontwik-kelingen gingen ook aan het neutrale Nederland niet on-gemerkt voorbij.

Het is bovendien interessant te signaleren hoe ver de Rode Kruis-gedachte, waarin de medische zorg voor mi-litairen als een vanzelfsprekende plicht gold, was door-gedrongen in het westerse bewustzijn en zich uitbreidde naar dieren. Hiertoe kwam de Internationale Rode Ster tot stand. Deze organisatie kreeg een Nederlandse afde-ling, die zich gedurende de mobilisatie veel moeite ge-troostte om, bij voorkeur onder leiding van de MVD, het lijden van met name honden en paarden te verlichten. Over de boeiende geschiedenis van de Internationale Rode Ster en het korte bestaan van haar Nederlandse af-deling is tot op heden nauwelijks gepubliceerd.

De Eerste Wereldoorlog wordt vaak aangemerkt als het begin van een nieuwe fase in de moderne oorlogvoering. Een van de veranderingen was de grote toename van de inzet van gemotoriseerde voertuigen. Deze ontwikke-ling maakte vervoer te paard echter geenszins overbodig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren paarden immers weer ruim vertegenwoordigd op het slagveld. Ook Neder-land bleef investeren in zijn militair veterinaire zorgstel-sel. Zo volgde niet lang na de mobilisatie in 1939 en 1940 de oprichting van een nieuw veterinair hospitaal in Bos-koop.37

Uiteindelijk verdwenen paarden gedurende de 20ste eeuw wel degelijk van het oorlogstoneel. Dit gold echter zeker niet voor dieren in het algemeen. Deze werden zelfs steeds grondiger getraind en ingezet. Speurhonden, mij-nenzoekende hamsterratten en varkens, explosievendol-fijnen: ze waren en zijn nog altijd vertegenwoordigd bij militaire operaties en lijken voorlopig niet van het slag-veld te verdwijnen.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 226 07-03-13 11:48

Page 21: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

227

Willem Frijhoff | Hoe een biograaf de global turn neemt

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 227 07-03-13 11:48

Page 22: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

228

De rijken zijn vetgemeste varkens, beursspeculanten op geld beluste aasgieren, handelaren ruziënde kemphanen en ban-kiers niets minder dan narcistische alfamannetjes op een apenrots. Als het over de fi nanciële crisis gaat laten de me-dia geen kans onbenut om tot de verbeelding sprekende vergelijkingen te trekken met het dierenrijk.

Nieuw zijn die metaforen allerminst, als we de kersver-se hoogleraar cultuurgeschiedenis aan de Vrije Universi-teit Inger Leemans mogen geloven. In haar oratie toonde Leemans aan dat het gebruik van dier- en natuurbeelden teruggaat tot het begin van de beurshandel in Nederland rond 1700. Ook toen ging het over kemphanen, aasgieren, wormen en niet de in de laatste plaats: bijen. Dat gebruik van metaforen heeft niet alleen een satirische functie, maar dient ook een hoger doel: het maakt de ingewikkelde en mysterieuze wereld van de economie begrijpelijk voor bui-tenstaanders. Hebben we dan nu, in een tijd dat niemand nog echt grip lijkt te hebben op de economie, die metaforen niet meer dan ooit nodig?

Uw oratie kreeg de titel ‘De Beurs als Bijenkorf: naar een na-tuurwetenschap van economie en samenleving rond 1700’, kunt u vertellen waar de lezing precies over ging?Ik wilde in mijn lezing eigenlijk twee punten maken. Ener-zijds wilde ik laten zien dat rond 1700 ‘de maatschappij’ als apart concept werd uitgevonden en dat mensen behoefte hadden om die maatschappij te begrijpen en te duiden in termen van wetmatigheden. Tegelijkertijd begon economie en de opkomende beurshandel een steeds belangrijkere rol te krijgen binnen deze maatschappij. Omdat de beurs een volkomen nieuw en complex verschijnsel was, greep men naar analysemethoden uit andere velden – zoals de natuur-wetenschap – om inzichtelijk te maken wat er nu eigenlijk gebeurde op die beursvloer. Het gevolg was dat niet alleen

Tijdingen | Van Nijvere Bijen en Killer Bees

Van Nijvere Bijen en Killer BeesInterview met Inger Leemans

Demelza van der Maas

Illustratie Maarten Streefl and

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 228 07-03-13 11:48

Page 23: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

229

Van Nijvere Bijen en Killer Bees

natuurbeelden en natuurwetenschap werden ingezet om economische processen te begrijpen, maar dat de economie ook een grote rol ging spelen in het beschrijven en begrij-pen van de natuur en het menselijk gedrag.

Ik heb gekozen voor de metafoor van de bijenkorf omdat deze in vroegmodern Nederland veel gebruikt werd om de beurs mee te beschrijven. Het interessante aan de beeld-spraak van de bijenkorf is dat het enerzijds de handel lijkt te ontdoen van zijn puur menselijke karakter, maar ander-zijds juist prachtig het handelen – en daarmee de menselijke activiteit – benadrukt. In de vroegmoderne tijd draaide de

handel volledig om mensen en hoe zij met elkaar in contact traden en was er veel aandacht voor de morele kenmerken van het handelen en de emoties waarmee het gepaard ging. Handel was – en is – immers niet alleen een economische, maar ook een culturele praktijk.

Wat voor soort bronnen heeft u onderzocht? Als cultuurhistorica heb ik gelukkig het voorrecht dat ik van heel veel verschillende bronnen gebruik kan maken. Zo onderzocht ik voor deze lezing veel beelden zoals prenten en andere afbeeldingen van de beurs, maar ook literaire

Inger Leemans is Hoogleraar Cultuurgeschiedenis bij de op-leiding Geschiedenis (Facul-teit der Letteren van de VU). Haar onderzoek betreft vooral de vroegmoderne (Nederland-se/Europese) cultuurgeschiede-nis (1500-1850). Ze heeft gepu-bliceerd over de geschiedenis van de pornografi e, de (radicale) Verlichting en de vroegmoder-ne roman. Haar onderzoek naar de Nederlands-Duitse culturele uitwisseling in de periode 1750-1850 resulteerde in verschillende publicaties over ‘de vertaalma-chine’, waarin de mechanismes achter culturele uitwisseling werden blootgelegd evenals de effecten hiervan op (nationale) beeldvorming en herinnerings-processen. Haar interesse voor ‘culturele economie’ is zichtbaar in publicaties over culturele in-frastructuur, censuur, cultuurkri-tiek, de relatie tussen natuur en economie, de geschiedenis van de beurs en de verbeelding van fi nanciële crises.

Inger Leemans

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 229 07-03-13 11:48

Page 24: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

230

bronnen: toneelstukken, pamfletten die werden gedrukt naar aanleiding van de financiële crisis van 1720, traktaten, briefcorrespondenties, beursloven, hofdichten, en ga zo maar door. Veel van deze bronnen waren bedoeld om het stedelijk burgerlijke publiek te informeren over wat er op de beursvloer gebeurde. Er werd dan ook veel uitleg gege-ven: Wat is een actie, een aandeel? En hoe werkt de optie-handel nu eigenlijk?

Eén van de teksten die ik in mijn lezing aanhaalde was Confusion de Confusiones, de allereerste analyse van de beurshandel uit 1688. In dit traktaat wordt de natuur op heel veel verschillende manieren ingezet om economie en beurshandel te begrijpen, zowel metaforisch als op een meer analytische of natuurwetenschappelijke manier. Zo werden aandelen vergeleken met voortdurend van verschij-ningsvorm veranderende kameleons en actiehandelaars met hommels (die lijken immers op bijen, maar in plaats van honing te maken, eten ze deze op, aldus de auteur) en werd het stapelen van opties ook wel vergeleken met zeilen en het bedrijven van ‘windhandel’.

U sprak in uw oratie over bijen, wormen, kameleons, (kemp)hanen en zelfs over poliepen. Waarom denkt u dat juist deze dieren ingezet werden in de 17de-eeuwse ver-beelding van de beurshandel, en niet de meer alledaagse dieren, zoals honden, katten en paarden? Natuurlijk zijn de metaforen die ik noemde deels bepaald door mijn persoonlijke selectie, maar het is wel opvallend dat bijvoorbeeld in de Confusion de Confusiones geen kat-ten of honden genoemd werden, terwijl tijdgenoot Pieter de la Court (1618-1685) die vergelijking nadrukkelijk wèl maakte. De la Court beargumenteerde in zijn beroemde traktaat Interest van Holland (1662) waarom de Republiek zo’n succesvolle handelsnatie was. Hij stelde dat monar-chieën leeuwenstaten waren: altijd uit op het gewelddadig innemen van land. De Hollandse handelsnatie kon daaren-tegen beter vergeleken worden met een kat: zij lag meestal spinnend voor de haard en rolde zich op bij dreiging, maar zou haar klauwen uitslaan wanneer zij zich daadwerke-lijk moest verdedigen. Een dergelijke houding was volgens De la Court een absolute voorwaarde voor een welvarende handelsnatie.

De la Courts’ observaties ten spijt werd de beurshan-delaar in de Republiek bijna altijd neergezet als een roof-dier of insect. Wellicht omdat hij een nieuw verschijnsel was, maar vermoedelijk ook vanwege zijn onvermoeiba-re aard. De voortdurend rondrennende handelaren op de

beursvloer deden denken aan zwermen bedrijvige insecten die zich in onduidelijke, doch geordende patronen door de ruimte bewogen. Maar waar het de speculatieve aandelen-handel betrof, kon die georganiseerde handel zomaar om-slaan in goklust. De regels konden zover losgelaten worden dat de boel uit de hand liep, en dat was terug te zien in de populaire verbeelding. De ene keer werden de handelaren verbeeld als nijvere bijen, de andere keer als horzels ofwel heuse killer bees die elkaar naar het leven stonden.

U vertelde in uw lezing over de crisis van 1720 en hoe meta-foren destijds de economie begrijpelijker maakten. Zouden we dergelijke metaforen in de huidige crisis ook niet goed kunnen gebruiken?Jazeker, nu misschien nog wel meer dan ooit. In de 17de eeuw kon je de handel nog van dichtbij volgen, het was mo-gelijk om fysiek aanwezig te zijn in de beurs. Sterker nog, de beurs was een zeer populaire toeristische bestemming voor zowel buitenlandse gasten als dagjesmensen en Am-sterdammers. De beurshandel stond midden in de samen-leving en ieder kon er zijn eigen beeld bij vormen. De crisis werd in die tijd dan ook gezien als mensenwerk, verbeeld in overvolle straten en beursvloeren. Het financiële bedrijf is in de eeuwen daarna vele malen belangrijker geworden. De beurshandel is meer dan ooit de spil van onze maatschappij, maar wat zich afspeelt in de beurzen en banken is vreemd genoeg volledig uit het publieke zicht verdwenen. Daarnaast zijn financiële processen steeds complexer geworden; zelfs de gemiddelde bankdirecteur weet bij God niet meer hoe het werkt. We hebben dus beelden nodig om het allemaal te begrijpen.

Echter, veel van de beelden die we tegenwoordig in de media zien geven in al hun kaalheid en abstractie vorm aan ons onbegrip. We zien dollartekens, eurotekens en de bui-tenkant van bankgebouwen. Wanneer natuurbeelden wor-den ingezet zijn dit vaak beelden van een ontzielde natuur zonder mensen en zelfs zonder dieren. Hier in Nederland werd de crisis ook nog wel afgeschilderd als een natuur-ramp die met veel geweld over ons heen kwam en waar we niks tegen konden uitrichten. De grafiek van de Dow Jones Index wordt regelmatig vergeleken met een kale berg. De menselijke factor is niet alleen verdwenen uit de economie, maar ook uit de verbeelding daarvan. Maar van lege beelden worden we niet veel wijzer, en ook de huidige crisis is wel degelijk mensenwerk: achter bijna elke computer zit immers nog altijd een persoon.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 230 07-03-13 11:48

Page 25: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

231

Tijdingen | Van Nijvere Bijen en Killer Bees

U heeft wel eens gesteld dat de economie “te belangrijk is om aan de economen over te laten”. Welke bijdrage kan de cultuurhistoricus volgens u leveren aan de economie?De laatste jaren ontstaan er overal onderzoeksgroepen, be-staande uit personen die zichzelf cultural economists noe-men en waarin economen en cultuurwetenschappers elkaar vinden. Samen onderzoeken zij de economische ordening van cultuur maar ook in hoeverre economische processen cultureel bepaald zijn. Ik heb nu veel contacten in de fi nan-ciële wereld en merk dat zij geen genoegen meer kunnen en willen nemen met de beperkte kennis die economische modellen hen bieden. Deze modellen hebben immers niet geholpen de crisis te voorkomen. Er moet een omslag ko-men waardoor men in de fi nanciële sector op een funda-menteel andere manier gaat nadenken over begrippen als waarde en vermogen. Ik merk aan de kant van het fi nanciële

bedrijf een steeds grotere bereidheid om te luisteren naar cultuurwetenschappers en historici en na te denken over wat waarde is, hoe waarde bepaald wordt en hoe we waarde kunnen meten buiten economische modellen om. Het is grappig dat dit soort samenwerkingen juist ontstaan in een krimpende markt.

Het is voor ons cultuurwetenschappers ook nog een beetje zoeken. Wij hebben altijd gedacht: wij produce-ren kennis, kom maar halen. Maar we moeten óók naden-ken over hoe we die kennis naar buiten kunnen brengen en dat kan niet alleen maar door een boek te schrijven. Ik zou graag zien dat onderzoek beter aansluit bij de behoefte in de samenleving. Uiteindelijk is dat toch de aantrekkelijkheid van mijn vak. Het is fundamenteel interdisciplinair en altijd actueel.

Illustratie Maarten Streefl and

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 231 07-03-13 11:48

Page 26: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

232

Klagelijk gezang galmt door een schemerige gang van Het Scheepvaartmuseum. Blauwe wanden doen voorkomen als-of de tentoonstelling zich onder water bevindt. De klanken van het walvisgezang trekken de aandacht naar een foto en beschrijving van de specifieke soort walvis die deze geluiden maakt. Een paar gangen verderop staat een bijna levens-grote kruip-door-sluip-door-walvis. Via de mond kan de be-zoeker het grote zoogdier binnenstappen, waar rode lichtjes flikkeren in het donker, waar het merkwaardig ruikt (naar le-vertraan?) en waar de ogen van een vinvis je aanstaren van-uit een glazen pot.

De tentoonstelling ‘Het verhaal van de walvis’ is karakte-ristiek voor het vernieuwde Amsterdamse scheepvaartmuse-um, dat in oktober 2011 voor het eerst sinds een jarenlange verbouwing weer haar deuren opende. Het Scheepvaartmu-seum heeft een transformatie ondergaan van een ‘objecten-museum’ met weinig franje en veel museale objecten – in rijen opgesteld in de lange gangen van het oude marine-gebouw – naar een ‘belevingsmuseum’, gericht op een jong publiek en gebruik makend van de meest recente presenta-tietechnieken.

En dat is te merken. Kleur, licht en donker, geluid, geur, beweging: alles wordt ingezet om de bezoeker mee te sle-pen in de ervaring die Het Scheepvaartmuseum heet. Soms is dat een drukke, overweldigende ervaring. Zo wordt in het openingssalvo, ‘De zeereis’, flink geroeid en geroepen. Soms is dat een rustigere ervaring. Zoals in de ruimte met foto-albums, waar je in comfortabele fauteuils fragmenten van de levenservaringen van zeelieden mee kunt krijgen. En ten slotte strekt de ervaring zich zelfs uit tot buiten het museum zelf: op www.mijnscheepvaartmuseum.nl kun je zelf een expo-sitie maken – een soort museum 2.0.

De vernieuwingsslag bij Het Scheepvaartmuseum is niet onopgemerkt gebleven. Trouw merkte op dat na de verbou-wing ‘als het ware twee aparte musea in één gebouw verre-

Recensie

Een walvis in het museumHet scheepvaartmuseum 2.0?

Matthias van Rossum

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 232 07-03-13 11:48

Page 27: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

233

Een walvis in het museum

zen’ zijn. Eén gericht op het tentoonstellen van de ‘traditio-nele objecten’, en één gericht op gezinnen, jonge kinderen en mensen met ‘museumangst’ (27-9-2011). In de Groene Amsterdammer oordeelde Koen Kleijn positief over de genu-anceerde strekking van de inhoudelijke boodschap van het museum, maar werd met enigszins verzwegen pijn mel-ding gemaakt van de toegenomen nadruk op sensatie (12-10-2011). Ab Anders maakte in een ingezonden brief in Het Parool op hardere wijze korte metten met het nieuwe mu-

seumconcept door het te bestempelen als ‘een kruising tussen Disneyland, de Efteling en Madame Tussauds’ (25-10-2011). Deze kritiek kreeg bijval, maar ook weerwoord. Columnisten en brievenschrijvers beklaagden zich dat mu-sea verworden waren tot een ‘pretpark voor zesjarigen’. An-deren zwaaiden het museum juist lof toe voor de vernieu-wing. Ouders reageerden met ingezonden brieven dat hun kinderen toch enorm hadden genoten van de virtuele zeereis en de monsterlijk grote walvis (Het Parool, 29-10-2011).

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 233 07-03-13 11:48

Page 28: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

234

En zo kreeg de vernieuwing van het museum de aan-dacht die het verdient, maar zijn de meningen zeer ver-deeld. De vernieuwing van Het Scheepvaartmuseum en de discussie over de mate van succes van deze verande-ring is echter niet uniek. Zo beschrijft Rutger Pontzen een vergelijkbare ontwikkeling in de bredere Nederland-se museale wereld (de Volkskrant, 2-12-2011). Musea zijn, onder druk van een hardvochtig politiek klimaat, op zoek naar nieuwe publieken, naar hogere bezoekersaantallen. En tegelijkertijd is de museumwereld in de ban van nieu-we tentoonstellingsconcepten.

Pontzen beschrijft de invloed van ‘expositieregisseurs’, die streven naar een ‘spektakelinrichting’, waarin ‘col-lectie, licht, beeld, tekst en decor even belangrijk zijn’. In deze nieuwe opvatting krijgt een tentoonstelling de vorm van een ‘virtuele vertelling’ via een ‘aaneenrijging van

donkere zalen, het gebruik van felle, contrasterende kleuren, en een uitgebreid aanbod van multimediale vondsten’. De inrichters van het nieuwe Scheepvaartmuseum – waaronder het ingehuurde Duitse atelier Brückner – lijken zich even-eens in deze richting te begeven. De missionstatement van Brückner spreekt van een ‘theatrical concept’, ‘atmosphe-res’ en ‘translating contents in an exciting way’. Ontwerp en vorm worden één met de inhoud – en dat, aldus Brückner, onder het motto: ‘form follows content’ (vorm volgt inhoud).

Het is deze insteek die leidt tot een inrichting die meer gericht is op toegankelijkheid, op het vertellen van een ver-haal op een wijze waarbij vorm en inhoud verweven zijn. Maar het is ook precies deze insteek die tot veel weerstand heeft geleid. Het verschil in mening tussen voor- en tegen-standers lijkt zich te centreren rond de beoordeling van de uiterlijke zichtbaarheid van deze nieuwe benadering – de

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 234 07-03-13 11:48

Page 29: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

235

Recensie | Een walvis in het museum

vorm. Niet voor niets prees Trouw de toegenomen toegan-kelijkheid, en lieten ouders zich verheugd uit over de vir-tuele zeereis en de levensgrote walvis. Ook de kritiek richt zich in eerste instantie op de uiterlijke vorm van de nieuwe benadering. Vandaar dat Het Scheepvaartmuseum wordt bekritiseerd door een vergelijking met Disneyland en de Ef-teling.

Maar deze discussie over de vernieuwing van het muse-um op het gebied van uiterlijke vorm – of over de beoorde-ling op ‘smaak’ – is eigenlijk niet zo interessant. Bezoekers zullen altijd verdeeld zijn over de vormgeving van een mu-seum of tentoonstelling – al naar gelang hun smaak, en bij voorkeur zonder al te diepgaande argumentatie. Het is inte-ressanter om te bezien hoe de inhoud het vernieuwingspro-ces heeft doorstaan. Ofwel, om de vernieuwing van het mu-seum te beoordelen op de boodschap en de wijze waarop

deze succesvol wordt overgebracht in de tentoonstellingen die zijn opgezet volgens het nieuwe recept.

‘Het verhaal van de walvis’ is één van de verhalen die worden verteld volgens het nieuwe concept, en is daarmee een interessant voorbeeld van het vernieuwde Scheepvaart-museum. De tentoonstelling richt zich primair op kinde-ren en vertelt het verhaal van de veranderende omgang van de mens met de walvis door de eeuwen heen. Dit verhaal begint met een vroege periode waarin walvissen met angst en verwondering werden gezien als ‘zeemonster’. Maar deze fase duurt slechts een halve ‘gang’ en maakt al snel plaats voor de volgende fase – de ‘walvisjacht’ of ‘exploi-tatie’. Prachtige schilderijen van de vroegmoderne walvis-vangst worden afgewisseld met uitleg over de wijze waarop de vangst in elkaar stak. Duidelijk wordt dat de jacht op walvissen gedurende de loop van de tijd sterk veranderde,

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 235 07-03-13 11:48

Page 30: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

236

vooral door technologische vernieuwing. Houten zeilsche-pen maakten plaats voor stoom- en motorschepen. De ver-werking van de walvis kon zich door de nieuwe schepen verplaatsen van land naar het schip. De houten harpoen met metalen punt werd omgetoverd tot een automatisch af-geschoten, stalen harpoen. De handmatige zaag werd ver-vangen door een manshoge stoomzaag. De jacht werd naar verloop van tijd grootschaliger en intensiever – en het voort-bestaan van de walvis kwam op het spel te staan. Dit leidde dan ook tot de volgende fase: de bescherming van de walvis.

En zo lijkt ‘Het verhaal van de walvis’ rond. De bezoeker wordt langs de verschillende fasen van de omgang van de mens met de walvis gebracht: van angst en verwondering, naar exploitatie tot bescherming. En ten slotte wordt de be-zoeker – alsof het geheel vanzelfsprekend is – afgeleverd in

een ruimte van een organisatie die een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand brengen van de laatste fase, het Wereld Natuur Fonds (WNF). Het verhaal wordt kracht bij-gezet met verschillende middelen uit het repertoire van de moderne museumkunde. Zo zijn er digitale spelletjes voor kinderen, zoals het ‘Wie is de moordenaar spel’, waarin kin-deren door een vraag-en-aanklik-methode wordt geleerd om gedetailleerd naar een schilderij te kijken. Ook wordt nadrukkelijk gespeeld met licht- en donkereffecten. Vanuit een donkere, licht intimiderende ruimte waarin aandacht besteed wordt aan de laatste, industriële fase van walvisjacht (met een levensechte harpoenschieter én stoomzaag!) stapt de bezoeker de hemelsblauwe, lichte ruimte in waar de wal-vis wordt gepresenteerd als ‘troeteldier’ – en waar het WNF haar zegje mag doen. Dit licht-donkereffect versterkt de ex-

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 236 07-03-13 11:49

Page 31: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

237

Reviewartikel | Flaneren langs de Rotterdamse brandgrens

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 237 07-03-13 11:49

Page 32: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

238

pliciete tegenstelling tussen de ruimtes, van de ‘wreedheid’ van de jacht naar de ‘heiligheid’ van de bescherming.

Vanuit theatraal oogpunt is de aanpak subliem. Maar te-gelijkertijd doet dit de vraag opkomen of deze expliciete en nadrukkelijke accentuering van de tentoonstelling het ver-haal eigenlijk wel ten goede komt? Ofwel: ondersteunt de

‘vorm’ hier nog wel de ‘inhoud’? Of vertelt de vorm hier een eigen verhaal?

Het verhaal van de walvis, zoals in de tentoonstelling van Het Scheepvaartmuseum wordt verteld, is in grote lijnen een interessant en begrijpelijk verhaal. De verschillende fa-sen zijn verhelderend en leerzaam voor de jonge en oude

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 238 07-03-13 11:49

Page 33: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

239

Recensie | Een walvis in het museum

bezoeker. Het verhaal biedt zodoende een interessant his-torisch referentiekader, dat de bezoeker kan helpen om he-dendaagse problematiek rond natuurbescherming beter te begrijpen. Tegelijkertijd lijkt ‘Het verhaal van de walvis’ erg sterk gestuurd door haar twee belangrijkste ingrediënten: de collectie van Het Scheepvaartmuseum ( jachtgerei, schil-deren, producten van walvis) én de samenwerking met het WNF. Het gevolg is een grote nadruk op de jacht, en een verhaal dat als vanzelfsprekend toewerkt naar de bescher-ming van de walvis.

Binnen dit verhaal zijn een aantal hele aansprekende en originele onderdelen neergezet. Zo wordt de crisis in de walvisvaart in de 19de eeuw leuk verwoord in een verhaal van een pratend schilderij. De verbeelding van de walvis-vaart aan de hand van schilderijen uit de 17de en 18de eeuw is prachtig – vooral met de oogstrelende zonsondergang op het schilderij van Storck. Ook de verering van de naoorlog-se walvisvaarders is treffend neergezet met een schoolal-bum uit de jaren vijftig (dat sterk lijkt op latere albums met voetbalplaatjes). Toch wordt dit allemaal onderdeel van het overkoepelende verhaal ‘van exploitatie naar bescherming’. Dit is wederom niet onbegrijpelijk, maar het levert twee vra-gen op. Allereerst of daarmee niet teveel gedaan wordt of dit overkoepelende verhaal van exploitatie naar bescherming een logische, noodzakelijke ontwikkeling was. En, ten twee-de, of met dit betoog niet juist ook andere, eveneens inte-ressante vragen onderbelicht blijven.

Hadden bepaalde wendingen in de geschiedenis van de walvisvaart niet ook anders kunnen verlopen – is deze over-gang naar bescherming wel zo logisch? Want waarom vin-den ‘wij’ in Nederland met een eeuwenoude traditie van walvisvaart het ‘normaal’ dat de walvisjacht verboden is, terwijl men daar in Japan en Noorwegen heel anders over

denkt? En wat te denken van de gelijkenissen en verschil-len tussen bepaalde perioden en ontwikkelingen? Want wat is nu precies het verschil tussen de walvisjacht in de vroegmoderne tijd (die in de tentoonstelling als licht he-roïsch wordt neergezet) ten opzichte van de moderne wal-visjacht (die wordt weggezet als ‘wreed’)? In hoeverre lijkt de heldenverering van de walvisvaarder uit de jaren vijftig op de verbeelding van walvisvaarders uit de 17de en 18de eeuw? En heeft de ‘angst en verwondering’ ten opzichte van de walvis van de allervroegste fase in de omgang met de walvis niet juist veel weg van de ‘verwondering en ver-ering’ van het ‘troeteldier’ van de huidige tijd?

Deze vragen brengen ons terug bij de discussie over de vernieuwing van Het Scheepvaartmuseum – of Neder-landse musea in bredere zin. Het is te gemakkelijk om te klagen dat het museum zich heeft omgetooid tot een pret-park. Het Scheepvaartmuseum heeft zich inderdaad geka-tapulteerd in het moderne museumwezen waarin alles uit de kast wordt getrokken om de aandacht van de bezoeker vast te houden. En dat leidt tot een interessant balance-ren tussen inhoud en vorm. Het is aan ons – als bezoekers, liefhebbers en critici – om ons rekenschap te geven van dit balanceren, en ons dus niet bij het minste of geringste uit het veld te laten slaan door een kruip-door-sluip-door-walvis of een virtuele zeereis – in positieve of negatieve zin. We zouden het juist als aanleiding moeten nemen om het verhaal dat ons in de wisselwerking tussen vorm en in-houd wordt voorgelegd te doorgronden, en de discussie aan te gaan over de inhoudelijke keuzes daarachter. Want meer dan allerlei digitale foefjes, zou deze inhoudelijke, kritische interactie tussen mu seum en publiek echt de weg voorwaarts kunnen zijn voor een ‘museum 2.0’.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 239 07-03-13 11:49

Page 34: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

240

Hij heeft iets trots, iets parmantigs, de vogel op de prent van Claes Jansz Visscher uit 1614-1615. ‘Ik ben de baas’ lijkt hij te willen zeggen. Zou hij ook een naam hebben? Wie niet beschikt over de tekst onder de afbeelding, zal het dier waarschijnlijk niet herkennen. Vast een exoot. De omgeving doet echter wel heel Nederlands aan: kerktorens domine-ren de eindeloze horizon. Merkwaardig. Het wordt allemaal nog veel curieuzer als we weten dat we in de linkertoren de kerk van Rijswijk kunnen herkennen, terwijl rechts die van Delft te zien zijn.

Het onderschrift brengt uitkomst. ‘Deesen voogel is ge-namt kasewarris’, gekomen uit Oost-Indië en geschonken aan zijne prinselijke excellentie. Een kasuaris dus, een loop-vogel die vandaag de dag te vinden is in Nieuw-Guinea en Australië. Nederlanders die in 1596 op Java een dergelijk dier ten geschenke kregen, wisten niet wat ze zagen. Wel waar hij op leek: op een ‘eme’, een struisvogel. Met enige verbazing stelden ze vast dat het beest geen tong had. Wat

hij at dat slikte hij in, al was het een appel zo groot als een vuist. Het merkwaardigste was echter dat ook gloeiende ko-len op zijn menu stonden. Dat het laatste verhaal een fabel-tje was, zal de Amsterdammers, die het dier in 1597 enkele maanden tegen betaling konden bewonderen, niet hebben gedeerd. Voor velen was het een eerste kennismaking met een verre cultuur.1

De kasuaris bleek een uitermate geschikt geschenk voor vorsten en hoge heren. Het Amsterdamse exemplaar kwam, via graaf Georg Eberhard van Solms in Den Haag, terecht bij de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Rudolf II. In 1657 schonk Zacharias Wagenaer, de opperkoopman van de VOC in Japan, er één aan de shogun. Of die laatste er erg van on-der de indruk was, is maar de vraag. Weliswaar droeg het beest voor deze gelegenheid gele kousen, de Japanners von-den die westerling minstens zo merkwaardig. Inmiddels had de VOC in 1614 ook een kasuaris cadeau gedaan aan prins

TOPSTUKDe kasuaris van prins Maurits

Arjan Nobel

Iedereen kent de Nachtwacht van Rembrandt van Rijn, de

Aardappeleters van Vincent van Gogh of de Victory Boogie Woogie

van Piet Mondriaan. Historische hoogtepunten, gegrift in het

collectieve geheugen, ondergebracht in grootstedelijke instellingen.

Maar hoe staat het met de culturele schatten van kleine musea?

Inderdaad, die zijn vaak onbekend en dus onbemind. Vandaar deze

rubriek met topstukken uit de polder. Deze keer: de kasuaris van

prins Maurits.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 240 07-03-13 11:49

Page 35: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

241

De kasuaris van prins Maurits

Maurits. Het dier kreeg een plaatsje in de stadhouderlijke stallen in Rijswijk. Daar kreeg hij in 1623 gezelschap van een luipaard, een presentje van Jan Pietersz Coen.2

Een opgezette kasuaris was jarenlang te bewonderen in het Zoölogisch Museum Amsterdam. Onder de rook van, de bij het grote publiek veel bekendere dierentuin, Artis. En dat terwijl er in het museum, met een collectie van vijftien mil-joen objecten, toch beduidend meer beestjes te zien waren. In 2011 sloot het museum defi nitief haar deuren om samen te gaan met het Naturalis Biodiversity Center in Leiden. In-derdaad een grootstedelijke instelling, bij velen bekend. Maar toch dit topstuk, als herinnering aan het oude Zoölo-gisch Museum.

Het museum ging ter ziele, de kasuaris van Maurits was al veel langer dood. Maar ook het dier leeft voort. Niet al-leen op de prent van Visscher. In 2004 maakte toneelschrij-ver Nirav Christophe een theaterstuk over Maurits en Ol-denbarnevelt.3 De kasuaris bleek een enorme inspiratiebron. Het dier met zijn gehoornde helm en oranje kraag was voor hem als een spiegel van de stadhouder: trots, soms agres-sief en in staat om mensen te doden. De titel van het stuk luidde niet voor niets: De Oranje Kasuaris. Een blijvende herinnering aan de tragedie van een kundige krijgsheer, die een sublieme staatsman naar het schavot leidde.

Maurits. Het dier kreeg een plaatsje in de stadhouderlijke stallen in Rijswijk. Daar kreeg hij in 1623 gezelschap van een

Een opgezette kasuaris was jarenlang te bewonderen in het Zoölogisch Museum Amsterdam. Onder de rook van, de bij het grote publiek veel bekendere dierentuin, Artis. En dat terwijl er in het museum, met een collectie van vijftien mil-joen objecten, toch beduidend meer beestjes te zien waren. In 2011 sloot het museum defi nitief haar deuren om samen te gaan met het Naturalis Biodiversity Center in Leiden. In-derdaad een grootstedelijke instelling, bij velen bekend. Maar toch dit topstuk, als herinnering aan het oude Zoölo-

Het museum ging ter ziele, de kasuaris van Maurits was al veel langer dood. Maar ook het dier leeft voort. Niet al-leen op de prent van Visscher. In 2004 maakte toneelschrij-ver Nirav Christophe een theaterstuk over Maurits en Ol-

De kasuaris bleek een enorme inspiratiebron. Het dier met zijn gehoornde helm en oranje kraag was voor hem als een spiegel van de stadhouder: trots, soms agres-sief en in staat om mensen te doden. De titel van het stuk luidde niet voor niets: De Oranje Kasuaris. Een blijvende herinnering aan de tragedie van een kundige krijgsheer, die een sublieme staatsman naar het schavot leidde.

Boven: Een opgezette kasuaris uit het Zoölogisch Museum Amsterdam. thans te zien in het Naturalis Biodiversity Center te Leiden.

Links: Kasuaris door Claes Jansz Visscher, naar Chrispijn van den Queborn, circa 1614-1615, Atlas van Stolk, Rotterdam, inv. nr. 1293.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 241 07-03-13 11:49

Page 36: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

242

Toen een foerageer- en rustgebied voor vogels en

veel ruimte voor grazers.

Door de ligging aan de Zuiderzee was de Zuidpolder tus-sen Edam en Volendam in het verleden een kwetsbaar ge-bied.1 De diverse overstromingen van de Zuiderzee hadden een laagje klei op het veenpakket achtergelaten waardoor het gras een hoge voedingswaarde had. Boeren uit de pol-der maakten kleine, ronde kaasjes en brachten deze naar de markt. In de 20ste eeuw werd de melk met wagens en per schuit naar kleine kaasfabrieken in de omgeving gebracht.2

Sinds de laatste overstroming van 1916 is er veel veran-derd. De Zuidpolder werd niet lang daarna een zogenaam-de rijpolder. Dit betekent dat boeren hun percelen over de weg in plaats van per boot konden bereiken. De dijk werd hoger en breder gemaakt en een nieuwe weg werd aange-legd op de gedempte vaarroute die aan de voet van de dijk lag. Naast de weg werd een smalle sloot gegraven.3 Vanaf de jaren vijftig is in steeds sneller tempo groen van de pol-der afgesnoept om de groei van de bevolking van Edam en Volendam op te vangen. In 1916 strekte de Zuidpolder zich nog tussen beide kommen vanaf de Zuiderzeedijk uit tot aan de trekvaart naar Amsterdam, maar in de eerste jaren van het nieuwe millennium waren nog slechts twee kleine groengebieden geschikt voor melkveebeweiding. Dit waren ‘De Lange Weeren’ en het oostelijk deel van de polder dat aan de dijk is gelegen en in het verleden ‘De Broek’, oftewel moerassig land, werd genoemd (afb. 1). Uit recent archeo-logisch onderzoek is naar voren gekomen dat een deel van de verkavelingpatronen in ‘De Broek’ vermoedelijk zelfs van vóór de vroeg 14de-eeuwse inpoldering dateren.4 Door de uitbreiding van beide kernen was het al enige tijd niet meer mogelijk om met veeteelt alleen een bestaan op te bouwen.

Een bijzondere groep dieren die dankzij de kleinschali-ge veeteelt ‘De Broek’ al eeuwenlang ieder voorjaar opzocht

De Metamorfose van de Zuidpolder tussen Edam en Volendam

Janneke Tump

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 242 07-03-13 11:49

Page 37: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

243

De metamorfose van de Zuidpolder tussen Edam en Volendam

waren weidevogels zoals de grutto, de kievit, de scholek-ster en de tureluur. Andere vogels beschouwden dit gebied tot hun permanente habitat waaronder knobbelzwanen, fa-zanten, waterhoenen, rietkippetjes en verschillende soorten eenden. Het was altijd al een echte toplocatie als foerageer- en rustgebied. In het voorjaar van 2008 werden op slechts veertien hectare weiland maar liefst 69 nesten gevonden van een elftal soorten. Met name grutto’s (25), kieviten (22) en tureluurs (9) hadden bouwdrift.5 De laatste boeren namen diverse maatregelen om de nesten te beschermen. Minder zichtbare bewoners van ‘De Broek’ waren de rugstreeppad en de bittervoorn. Deze komen naast de grutto eveneens op

de lijst van beschermde inheemse diersoorten voor.6 Hun bestaan bleef onbekend totdat de Gemeente Edam-Volen-dam plannen maakte om ‘De Broek’ te bebouwen.

Afb. 1: Nieuwe kaart van het Hoogheemradschap der Uitwaterende sluizen in Kennemerland en West-friesland 1825, Waterlands Archief, Atlas en beeldbank

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 243 07-03-13 11:49

Page 38: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

244

Nu: Woningbouw

Met name in de weekenden is het erg druk met wande-laars op de Zeedijk tussen Edam en Volendam. Sinds on-geveer twee jaar is echter het mooie uitzicht over de pol-der verdwenen. Een groot d eel van de weilanden ligt al begraven onder een dikke laag zand en er zal uiteindelijk slechts een smalle strook groen van zo’n 75 meter breed langs de dijk overblijven (afb. 2). In het deel van de Zuid-polder dat tot enige tijd geleden nog gold als het laatste stuk groen tussen Edam en Volendam zal de komende jaren een nieuwbouwwijk verrijzen met ca. 1200 wonin-gen en een zorgcentrum. Het eerste deel van de wo-ningen in de ‘Broeckgouwwijk’ is al opgeleverd. Ook de smalle strook groen wordt bedreigd, omdat het Hoog-heemraadschap als één van de opties tegen toekomstige overstromingen van het IJsselmeer een verbreding van de dijk onderzoekt. Daarnaast zijn in de voorlopige plan-nen van de gemeente enkele fiets- en wandelpaden, een begraafplaats en waterpartijen in de zone opgenomen.

Na jarenlange slepende rechtszaken heeft de ge-meente Edam-Volendam het groene licht gekregen om ‘De Broek’ in fases te bebouwen. In de bezwaren tegen de nieuwbouw werden met name de cultuurhistorische waarden en de belangrijke functie van de polder als fou-rageer- en rustgebied voor vogels naar voren gebracht.

De laatste stap was in september 2010 met een ontheffing op de Flora- en Faunawet voor wat betreft de rugstreeppad en de bittervoorn. De bezwaren werden mede van tafel ge-veegd, omdat de nieuwbouwwijk slechts invloed zou hebben op een klein deel van de populatie in het plangebied.7 Ter compensatie zijn drie paddenpoelen gegraven in het toe-komstige natuurparkje, dat aan één van de randen van de wijk zal worden ontwikkeld en in folders over de nieuwbouw wordt aangeprezen als ‘een prachtig nog aan te leggen na-tuurpark, dat zal bestaan uit flora en fauna die zich door na-tuurlijke successie zullen ontwikkelen’. In dit parkje kunnen kinderen met zand en water spelen en er zullen avontuurlij-ke speeltoestellen worden neergezet.8 Het gele asfaltpad dat in het parkje zal worden aangelegd, zal doen denken aan de rugstreeppad. Volgens de uitleg op de plannen zal de bitter-voorn tevens profiteren van de ontwikkeling van het natuur-parkje. Echter in de ontwerptekeningen van de nieuwbouw-wijk is van het oude verkavelingpatroon met de vele sloten waarin de bittervoorn leefde niets meer terug te vinden, omdat in de nieuwbouwwijk slechts één brede gracht zal worden gegraven.9

Vanouds werd de Zuidpolder natuurlijk niet alleen be-woond door diersoorten die op de rode lijst voorkomen. Vele dieren hadden hier de laatste jaren hun habitat waar-onder schapen, dwerggeiten, hazen en de melkkoeien die Edam haar faam gaven als Kaasstad. Door de jarenlange woningbouw zijn zij steeds meer deze hoek van de polder ingedrukt. Dit geldt natuurlijk tevens voor de vele tijdelijke gasten zoals de weidevogels die ‘De Broek’ ieder voorjaar weer als broedgebied uitkozen. Volgens de ontheffing op de Flora- en Faunawet zullen zij in de toekomst zelf naar een andere polder moeten vliegen.

In de lente van 2011 kwam echter een groepje weide-vogels met bouwdrift terug naar ‘De Broek’. Op de stukjes groen die de komende tijd nog onder het zand zullen wor-den geschoven, maakten weidevogels waarschijnlijk voor de laatste keer hun nesten. In de nabije toekomst zullen tevens vele andere dieren uit de polder verdwijnen: de nieuwbouw-plannen betekenen waarschijnlijk het einde van de kleine hazenpopulatie, de laatste beroepsagrariër is verhuisd om-dat hij geen ruimte meer heeft om zijn koeien te weiden en de hobbyboeren hebben afstand moeten doen van een deel van hun beesten. De nieuwbouwplannen in ‘De Broek’ maken niet alleen een einde aan een zeer rijk vogelgebied, maar betekenen eveneens een afsluiting van een tijdperk van eeuwenlange melkveebeweiding.

Afb. 2: Foto eigen collectie auteur, d.d. jan 2012.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 244 07-03-13 11:49

Page 39: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

245

Recensies

Vincent A.J. Klooster en Dirk H.A. Kolff , Driftig

van spraak, levendig van gang. Herinneringen

van marineoffi cier D.H. Kolff (1761-1835) (Werken

uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging, CX,

Walburg Pers, Zutphen, 2011, 222 p., geïll., ISBN

9789057307249, prijs € 29,95).

Weer een prachtige blauwe band erbij! Met plezier heb ik mogen constateren dat deel 110 van de Linschotenreeks, de zoveelste aanwinst voor al wie in de maritieme geschiede-nis van ons land geïnteresseerd is, niet onderdoet voor zijn illustere voorgangers, temeer daar men zou vrezen dat de voorraad leesbare bronuitgaven op dit gebied toch onder-hand uitgeput raakt. Kolffs memoires aan zijn marinetijd van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) tot de vestiging van het Koninkrijk der Ne-derlanden (1813-1815) bewijzen het tegen-deel: zij vormen een lust voor de lezer, zowel door de persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij tal van spraakmakende episodes in deze woelige periode, als door zijn geheel eigen perikelen en zijn leesbare, niet van hu-mor gespeende verteltrant.

Het relaas begint bij zijn eerste eskader-reis in november 1782, waarbij de ramp met de Unie zich voor zijn ogen voltrekt, om ver-volgens meteen over te gaan op de gedenk-waardige tocht van het eskader van Willem van Braam naar Oost-Indië in 1783-1785, compleet met olifantenjacht op Ceylon en terugkeer met het zo beroemd geworden olifantenkoppel voor prins Willem V. Na de ‘be-laggelijkheedens’ van de Patriotse Opstand en de Pruisi-sche veldtocht in 1787 patrouilleert Kolff enige jaren in de Middellandse Zee, om vervolgens buiten Vlissingen in het ijs verzeild te raken tijdens de Franse verovering van de Re-publiek. Zijn overstap naar de Bataafse zeemacht kost hem weinig gewetenswroeging, wat hem later niet in dank zal worden afgenomen. Hij bedwingt twee muiterijen, voert het commando over de Mars tijdens de slag bij Kamper-duin (1797) en over de Utrecht tijdens de overgave van de vloot bij de Vlieter (1799). Voor zijn rol bij dat laatste deba-cle wordt hij langdurig in Den Haag gevangen gezet, maar weet na de terechtstelling van ‘den ongelukkiegen, schulde-loose Capitijn Lieutenant Connio’ te ontsnappen. Tot de val van Napoleon trekt hij zich in Duitsland terug. Na de res-

tauratie van het Huis van Oranje in 1813 probeert Kolff zijn marinecarrière weer op te pakken, maar het nieuwe bewind is hem niet welgezind. Na één commando over ’s Lands schip Van der Werff , waarmee hij onder meer een reis naar Suriname onderneemt, wordt hij met pensioen gestuurd. Geheel aan het eind voegt Kolff dan nog een aantal bijzon-dere voorvallen uit zijn loopbaan toe.

De onbetwistbare meerwaarde van een Linschoten-uit-gave zit hem echter, zoals gewoonlijk, in de voortreffelijk wijze waarop de brontekst wordt bezorgd. Ieder detail van de memoires wordt in het uitgebreide notenapparaat door V.A.J. Klooster en D.H.A. Kolff nader toegelicht. Het geheel wordt voorafgegaan door een indringende inleiding van de hand van D.H.A. Kolff, een ver familielid van de schrij-

ver. In dit geval is dat zeker geen overbodi-ge luxe, omdat het egodocument an sich de lezer toch met veel vragen zou laten zitten. Over zijn jeugd, zijn twee huwelijken en zijn privéleven schreef de oude Kolff nagenoeg niet, waarvoor de inleiding een welkome, zelfs noodzakelijke aanvulling vormt. Verder beperkte de auteur zich nadrukkelijk tot zijn persoonlijke herinneringen, zodat hij aan veel zaken als ‘genoegzaam bekend’ voorbij gaat. Meestal gaat het hier om onschuldige algemeenheden, zoals de beschrijving van een havenstad, maar de oude Kolff wilde met zijn relaas ook en vooral zijn eigen handelen

verschonen. Bovenal wilde hij niet afgerekend worden op zijn eed van trouw aan de oude Republiek voor 1795 en aan die aan de Bataafse Republiek daarna. Als zeeoffi cier achtte hij zichzelf boven de politiek verheven en had hij zijn vader-land steeds trouw gediend. Dat hij daarom enige malen de waarheid geweld aandeed, is de verzorgers van deze uitgave gelukkig niet ontgaan.

Zo beweerde Kolff zowel na de Bataafse Omwenteling als na de overgave van het eskader bij de Vlieter tevergeefs zijn diensten aan het Huis van Oranje te hebben aange-boden, wat in beide gevallen aantoonbaar onjuist is. Over zijn gevangenschap in Den Haag verzweeg Kolff niet al-leen zaken die hem in een minder gunstig daglicht stelden, maar ook de cruciale rol die zijn elfjarig dochtertje bij zijn ontsnapping heeft gespeeld. Dat hij sowieso geen bood-schap had aan de politieke context van zijn belevenissen wordt zonneklaar met het verhaal over C.J. Prediger. Voor

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 245 07-03-13 11:49

Page 40: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

246

Kolff was Prediger niet meer dan een curiosum, iemand die hij door louter toeval op totaal verschillende momenten in zijn loopbaan tegen het lijf liep: een ‘wonderlijke loop’. Maar over de rol van deze ultraradicaal tijdens het schrikbewind van het ‘bloeddorstige Comité van Herstel’ in 1796 in Fries-land, waar hij hem nota bene tegenkomt, rept hij met geen woord: ‘genoeg bekend’!

De verzorgers van deze bronnenuitgave zijn er niet alleen in geslaagd om de brontekst op tal van punten aan te vullen en te verhelderen, maar ook om van Dirk Hendrik Kolff een man van vlees en bloed te maken, met hebbelijkheden en onhebbelijkheden, sterke kanten en menselijke zwakheden. Deskundig, moedig, doortastend en gerespecteerd, maar ook kwetsbaar, feilbaar en zo grootmoedig om dat van zich-zelf te zien: met Kolffs memoires heeft het roerige tijdperk van de Vierde Engelse Oorlog tot de vestiging van het Ko-ninkrijk er weer een eersteklas historisch document bij.

Alan LemmersNederlands Instituut voor Militaire Historie

Cor Smit, Het Leiden boek (Waanders, i.s.m.

Regionaal Archief Leiden en Stedelijk Museum De

Lakenhal, 2010, 383 p., geïll., ISBN 9789040077524,

prijs € 14,95).

Els van den Bent (e.a.), De geschiedenis van

Rotterdam. De canon van het Rotterdams verleden

(Walburg Pers, Zutphen, 2011, 200 p., geïll., ISBN

9789057307621, prijs € 34,50).

Johan Knoester (e.a.), Canon van Zuid-Holland. De

geschiedenis van Zuid-Holland in vijftig verhalen

(Erfgoedhuis Zuid-Holland, 2011, 155 p., geïll., ISBN

9077842591, prijs € 16,95).

Er zijn historici die niets van een canon moeten hebben. Het zou leiden tot heiligverklaring van bepaalde onderwerpen en tot een star beeld van het verleden. Voorstanders prijzen de discussie die voortkomt uit de noodzaak tot het kiezen van markante gebeurtenissen uit het verleden. Voor beide standpunten is veel te zeggen. Feit is dat de canonisering zich sneller verspreidt dan menig computervirus. Wat begon als een poging het verleden van de natie in kaart te brengen voor het voortgezet onderwijs is uitgegroeid tot een koorts-

achtige zoektocht naar de historische identiteit van de eigen gemeenschap. Schaatsers, medici, liefhebbers van de mis-daadliteratuur, kenners van de tv-geschiedenis en kenners van de meteorologie hebben hun canon. Ook beoefenaars van regionale geschiedenis en stadsgeschiedenis verzame-len kralen voor het richtsnoer.

Het Leiden boek lijkt een handzaam fotoboek volgens de beproefde formule ‘een plaatje met een praatje’. Maar de in-houd volgt de lijn van de in 2008 verschenen Historische Ca-non van Leiden, zonder rigide vast te houden aan het concept van vijftig vensters. Daarmee ontstijgt het boek het ‘praat-jes-niveau’. Dat betekent dat het te gebruiken is als een be-knopte maar rijk geïllustreerde overzichtsgeschiedenis van de stad. Door het kleine formaat is het boek ook goed mee te nemen op een wandeling door de historische binnenstad. Het Leiden boek bevat een literatuuropgave voor verdere stu-die. Helaas ontbreekt een index met namen van personen en gebouwen. Al met al een prachtige uitgave waarin beeld en tekst elkaar versterken.

Uitgeverij Walburg Pers kwam in samenwerking met het stadsarchief Rotterdam tot een uitgave waarin de ca-non van het Rotterdams verleden wordt gepresenteerd. De auteurs hebben hier wel vijftig vensters gekozen om het verhaal van de stad te vertellen. Het richtsnoer is hier niet verworden tot keurslijf want de inhoud van de vensters is ondergebracht in thema’s die betrekking hebben op doorlo-pende lijnen in de Rotterdamse geschiedenis. Zo komt het thema ‘stad in aanwas’ terug in zes verschillende vensters die de periode van prehistorie tot 2010 omvatten. Per ven-ster zijn gemiddeld vier bladzijden beschikbaar, die gevuld zijn met tekst en mooi beeldmateriaal uit verschillende Rot-terdamse archieven. Een register ontbreekt, maar per ven-ster is een kader opgenomen met een literatuuropgave en een verwijzing (‘er-op-uit’) naar plekken in de stad die ver-bonden zijn met het behandelde onderwerp. In tegenstel-ling tot Het Leiden boek (dat met enige moeite in een ruime binnenzak mee kan) is gekozen voor een flink formaat. Dat maakt het boek misschien minder handzaam maar geeft het wel meer uitstraling (wat terug te zien is in de prijs). Daarbij is het fraai vormgegeven en zijn de teksten vlot geschreven zonder concessies te doen aan historisch-wetenschappelij-ke uitgangspunten. Zo wordt de ontsnapping van de gorilla Bokito uit zijn verblijf in diergaarde Blijdorp ingebed in een bijdrage over ‘de natuur als leermeesteres van de kunst 1790 – 2007’ binnen het thema ‘habitat Rotterdam’. De geschiede-

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 246 07-03-13 11:49

Page 41: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

247

nis van Rotterdam. De canon van het Rotter-dams verleden is een mooi boek geworden dat ook notoire tegenstanders van het cano-niseren aan het twijfelen zal brengen.

Vanuit het Erfgoedhuis Zuid-Holland werd in 2009 een digitale canon samenge-steld. In 2011 werd op basis van de digitale versie een boekje gemaakt: Canon van Zuid-Holland. De geschiedenis van Zuid-Holland in vijftig verhalen. Onderwerpen en thema’s uit de provinciale geschiedenis van Trijntje (ca. 5500 v. Chr.) tot de Maeslantkering (1997) worden in beknopte, heldere, teksten be-sproken en voorzien van fraaie illustraties. Elk venster wordt afgesloten met adressen van relevante musea en verwijzingen naar li-teratuur en websites. De uitgave lijkt vooral bedoeld voor het voortgezet onderwijs en ‘een breed publiek’ als een kennismaking met de geschiedenis van de eigen omgeving.

De samenstellers hebben hier en daar ge-probeerd zich te ontworstelen aan het keurs-lijf van de canon. Zo gaat venster 16 over ‘De Opstand’ en venster 44 over ‘Zuid-Holland in de Tweede Wereldoorlog’. In het laatste geval zie je in twee pagina’s het bombarde-ment op Rotterdam, de geuzen, de joden-vervolging, de Atlantikwall en het Oranjeho-tel passeren. Dat komt ervan als je niet wilt kiezen... Verrassende vensters zijn er ook: de trekvaart tussen Haarlem en Leiden (25), Fort Wierickschans en de Oude Hollandse Waterlinie (28) en Naar het strand, het eer-ste badhuis (35). We lezen dat rond 1650 de trekschuiten tussen Delft en Leiden jaarlijks zo’n 200.000 passagiers vervoerden. Het uitgebreide stelsel van trekvaar-ten in Nederland (rond 1700 zo’n 650 kilometer) is voor een deel nog intact. Wie met de fiets van Schiedam naar Leiden gaat, langs de Delftse Schie, de Oude Delft en de Vliet volgt de oude trekschuitroute.

Kiezen is ook weglaten. Hier en daar leidt dat tot verba-zing. Bij het venster over ‘De moord op de gebroeders De Witt’ (27) wordt wel verwezen naar ‘de tong en de duim’, maar het Haags Historisch Museum (waar deze bizarre ob-jecten te bekijken zijn) wordt niet genoemd in de verwijzing.

Maar dat zijn details. Canon van Zuid-Hol-land is een aangename kennismaking met de provinciale geschiedenis voorzien van fraai beeldmateriaal en nuttige verwijzingen.

Reinard MaarleveldGeschiedenis.nl

Leontine Buijnsters-Smeets,

Straatverkopers in beeld. Tekeningen

en prenten van Nederlandse

kunstenaars circa 1540-1850 (Van Tilt,

Nijmegen, 2012, 305 p., geïll., ISBN

9789460040894, prijs €34,95).

Straatverkopers waren tot niet zo heel lang geleden een algemeen verschijnsel in Euro-pese steden waar ze, vaak tot ongenoegen van de bevolking, luidkeels hun waar aan de man brachten. Marskramers en andere ‘leur-ders’ zijn veelvuldig uitgebeeld door bekende en minder bekende kunstenaars, niet in de laatste plaats vanwege de schilderachtige ar-moede die ermee kon worden weergegeven. Leontine Buijnster-Smeets bracht de Noord- en Zuid-Nederlandse prenten en tekenin-gen met dat onderwerp uit de periode van 1540 tot 1850 bijeen in een rijk geïllustreerd boek. Weliswaar was er door Jeroen Salman al aandacht besteed aan de mobiele han-del in drukwerk afgebeeld op centsprenten, maar de Buijnster-Smeets beoogt met dit boek ‘dit vergeten aspect van onze cultuur-

geschiedenis’ in haar totaliteit de volle aandacht te geven. In de inleiding stelt zij zich daarbij ten doel om van zo

veel mogelijk Nederlandse afbeeldingen van straatverko-pers te analyseren in welke vorm ze zijn overgeleverd en in welke sociale en artistieke context ze kunnen worden ge-plaatst. Als definitie van ‘straatverkoper’ wordt in het boek aangehouden: rondgaande mannen of vrouwen, die om de kost te verdienen, hun producten en diensten te koop aan-bieden. Binnen die groep vallen dus lieden die levensmid-delen en allerlei andere kramerei verkopen, maar ook de scharensliep en de kwakzalver, hoewel er toch moet worden

Recensies

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 247 07-03-13 11:49

Page 42: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

248

geconstateerd dat een eerlijke koopman van huishoudelijke artikelen of een scharensliep met hun ‘leurderij’ andere oog-merken moeten hebben gehad dan een kwakzalver die zijn brood verdiende met bedrog. Dat dit implicaties heeft voor de benadering van het materiaal is door de auteur onvol-doende onderkend. In het boek zijn prenten en tekeningen opgenomen van enkele figuren, maar ook van uitbeeldingen waarin de straatverkoper met anderen in een gezamenlijke handeling te zien is, zo lang hij of zij maar het hoofdonder-werp is.

Allereerst worden de prenten en tekeningen in een inter-nationale context geplaatst door in de eerste hoofdstukken van het boek in te gaan op de belangrijkste publicaties die onder meer over de beeldtradities in Frank-rijk, Italië en Engeland zijn verschenen. Deze samenvatting van de bestaande literatuur is aan de lange kant en in het vervolg van het boek wordt er helaas slechts sporadisch naar verwezen. De auteur maakt bovendien on-voldoende duidelijk wat de verbanden zijn tussen deze buitenlandse voorbeelden en de Nederlandse prenten en tekeningen die het hoofdonderwerp van dit boek vormen. Alvo-rens aan haar bespreking van de Noord- en Zuid-Nederlandse prenten en tekeningen te beginnen, wordt in hoofdstuk twee ingegaan op ‘de roep van de straatverkopers in de Nederlandse litera-tuur en muziek’. De verdienste van dit hoofdstuk is vooral dat daarin bestaande literatuur over het onderwerp op een rijtje wordt gezet.

Coherentie blijkt in de hoofdstukken drie en vier, die de kern van het boek vormen, niet de sterkste kant van de pu-blicatie te zijn. Opvallend is bijvoorbeeld de volgorde van kunstenaars die worden behandeld. Die lijkt aanvankelijk chronologisch, maar is dat niet, want iemand als Cornelis Saftleven (1607-1681) wordt besproken ná Cornelis Dusart (1660-1704). Er zal ongetwijfeld een reden zijn geweest om die chronologie meer dan eens te doorbreken, maar de au-teur geeft die zelf niet. Soms worden prenten uitgebreid één voor één besproken, maar in andere gevallen, zoals in de paragraaf over Salomon Savery, is gekozen voor een op-somming met bullits die nogal uit de toon valt bij de overi-gens fraaie opmaak van het boek. Her en der worden in de tekst belangrijke vragen gesteld, maar die worden lang niet altijd beantwoord, of het antwoord doet geen recht aan de

complexiteit van de materie. De auteur stelt bijvoorbeeld dat de Italianisanten een voorkeur hadden voor het weergeven van de lagere volksklassen in Rome. Ze sluit de alinea ver-volgens af met de zin: ‘en hoewel dit genre in de hiërarchie van de schilderkunst laag werd gewaardeerd, vond het toch geïnteresseerde kopers en aristocratische patroons die het werk van deze kunstenaars bewonderden’. (p.103) Welke hië-rarchie hier wordt bedoeld, en hoe het dan toch kon dat ver-zamelaars belangstelling hadden voor kunstwerken waarop paupers zijn uitgebeeld, wordt verder aan de verbeelding van de lezer overgelaten.

Het boek biedt vooral een reeks van beschrijvingen van kunstwerken. Het zou daarbij verstandig zijn geweest als

de auteur niet had gestreefd naar volledig-heid, maar had gekozen voor het bespreken van representatieve werken. Exemplarisch is in dit geval de paragraaf over Jan van Goyen, als landschapsschilder een vreemde eend in de bijt, waarin verschillende prenten worden beschreven, waarvan er geen enkele in het boek is afgebeeld. Het is daardoor niet mo-gelijk om ze met werk van anderen te verge-lijken, dus men kan er vraagtekens bij plaat-sen of het zinvol was om Van Goyen in deze vorm op te nemen.

Dat opsommende karakter maakt van de publicatie eerder een naslagwerk dan een boek waarin, in de vorm van een boeiende argumentatie, onderzoeksresultaten worden gepresenteerd. De leesbaarheid wordt bovendien niet verhoogd door de soms onbeholpen manier van formu-leren als: ‘Het hangt in elk geval een negatief etiket aan de leurder’(p.105) of, even verderop, ‘uit allerlei verzamelingen is er hier een aantal [tekeningen] bijeengebracht zodat haast kan worden gesproken van een serie’. (p.106) Pas nadat ik deze passage enkele malen had herlezen, werd duidelijk dat de auteur na onderzoek van een aantal tekeningen die zich nu in verschillende collecties bevinden zelf tot de conclu-sie is gekomen dat ze deel moeten hebben uitgemaakt van een serie.

Het boek is zeer zorgvuldig uitgegeven en de illustraties zijn van hoge kwaliteit. Het beeldmateriaal biedt een goed uitgangspunt voor diepgaand kunsthistorisch onderzoek, bijvoorbeeld naar de wederzijdse beïnvloeding tussen kun-stenaars, veranderingen in beeldtradities, maar bovenal naar de context waarin deze prenten en tekeningen zijn ontstaan

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 248 07-03-13 11:49

Page 43: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

249

in samenhang met het publiek waarvoor ze bestemd waren. Het boek geeft daartoe wel enkele aanzetten, maar de belof-te uit de inleiding wordt helaas niet nagekomen.

Marion BoersUniversiteit Leiden

Ingmar Vroomen, Taal van de Republiek. Het

gebruik van vaderlandsretoriek in Nederlandse

pamfletten, 1618-1672 (dissertatie uitgegeven in

eigen beheer, Rotterdam 2012, te downloaden via

http://hdl.handle.net/1765/32307).

Pamfletten zijn ‘hot’. Decennialang zijn deze bronnen slechts incidenteel benut voor geschiedkundig onderzoek, maar de laatste jaren maken historici systematisch gebruik van de door W.P.C. Knuttel gecatalogiseerde pamfletten-verzameling in de Koninklijke Bibliotheek en van pamflet-tencollecties in universiteitsbibliotheken. Deze toegenomen aandacht heeft recentelijk geresulteerd in twee boeken met vroegmoderne pamfletten als onderwerp, te weten Roeland Harms zijn dissertatie De uitvinding van de publieke opinie (2010) en een bundel van Femke Deen, David Onnekink en Michel Reinders getiteld Pamphlets and po-litics in the Dutch Republic (2011). Daarnaast zijn op basis van pamfletten verschillende studies verschenen die een nieuw licht wer-pen op de politieke cultuur van de Repu-bliek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een voorbeeld hiervan is het eerder in dit tijd-schrift door Wout Troost besproken proef-schrift van Michel Reinders Printed Pandemo-nium (2008). In deze tweede categorie past ook de in mei 2012 aan de Erasmus Univer-siteit verdedigde en in eigen beheer uitgege-ven dissertatie van Ingmar Vroomen getiteld Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandsretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672.

Aan de hand van honderden pamfletten uit de crisisjaren 1618, 1619, 1650 en 1672 analyseert Vroomen de betekenis van vaderlandsretoriek (en dan met name de termen ‘vader-land’ en ‘patriot’), de context waarbinnen dit vocabulaire re-toriek werd gehanteerd en de bedoelingen van de gebruiker. In zijn inleiding stelt Vroomen dat dergelijke patriottistische

retoriek tot nu toe op twee manieren is uitgelegd. Medië-visten en vroegmodernisten hebben geconcludeerd dat er in de premoderne tijd sprake was van een soort proto-nati-onalisme, terwijl modernisten deze bronnen vrijwel hebben genegeerd omdat nationalisme in hun ogen per definitie een fenomeen is van de moderne tijd. Vroomen, die terecht opmerkt dat deze beide interpretaties voortvloeien uit een ‘twintigste of eenentwintigste-eeuwse preoccupatie met na-tionale grenzen’, kiest voor een alternatieve benaderingswij-ze door ‘de nationale bril’ af te zetten en in plaats daarvan de functie en het doel van de retoriek centraal te stellen.

Dit doet hij aan de hand van de ideeën van de Australi-sche geleerde Conal Condren, die stelt dat dergelijke vader-landsretoriek moet worden beschouwd vanuit de context van de ‘ambten’ die mensen in vroegmoderne samenle-vingen vervulden. Ieder ambt, zowel binnen de overheid als daarbuiten, kende bepaalde rechten, plichten en ver-antwoordelijkheden, en verschafte de bekleder een zekere machtspositie. Door te appelleren aan het niet-geformali-seerde maar wel geclaimde ambt van patriot konden men-sen politieke of bestuurlijke misstanden aan de kaak stellen zonder direct het risico te lopen als oproerkraaier of rebel te worden bestempeld. Met een beroep op het nationale belang kon commentaar of kritiek op overheden of beleid

worden gepresenteerd als een uiting van trouw en betrokkenheid. Vaderlandsretoriek verschafte de gebruiker dus een zekere im-muniteit. Met de gekozen insteek borduurt Vroomen voort op het werk van zijn promo-tor Robert von Friedeburg, die eerder on-derzoek deed naar vaderlandsretoriek in het Duitse Rijk.

Willem van Oranje introduceerde volgens Vroomen tijdens de Opstand vaderlandsreto-riek in de Nederlandse politieke cultuur om hiermee zijn verzet tegen Filips II te legiti-meren. Zijn plichten ten opzichte van het be-

dreigde vaderland gingen zijn eed aan de Habsburgse vorst te boven, zo betoogde de prins. Als gevolg van het gedecen-traliseerde politieke bestel van de Republiek bleef dezelfde vaderlandsretoriek in de 17de eeuw prominent aanwezig in de Nederlandse politieke taal. Er deed zich een aantal he-vige binnenlandse crises voor waarbij de politieke en/of re-ligieuze identiteit van de Republiek de inzet was en waarbij van verschillende kanten gebruik werd gemaakt van patriot-

Recensies

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 249 07-03-13 11:49

Page 44: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

250

tistisch vocabulaire. Zo beriepen de contraremonstranten zich tijdens de Bestandstwisten op hun vaderlandsliefde om Johan van Oldenbarnevelt, de arminiaanse stadsbestuur-ders en hun beleidsmaatregelen weg te zetten als staatsge-vaarlijk. Van Oldenbarnevelt en de remonstranten presen-teerden zich in de publieke sfeer eveneens als ‘goed patriot’, maar dit mocht hen uiteindelijk niet baten. Na de aanslag van Willem II op Amsterdam in 1650 ontbrandde een hevige pamflettenstrijd tussen voor- en tegenstanders van de prins waarin van beide kanten het vaderlandsbelang werd aange-roepen. In het rampjaar 1672 waren de oranjegezinde pam-fletten en die van de zogenaamde burgerbeweging zozeer in de meerderheid dat staatsgezinde tegengeluiden nauwelijks meer te horen waren. De staatsgezinde geschriften appel-leerden evenzeer aan patriottistische kwaliteiten, maar door de getalsmatige verhouding leek het alsof de orangisten de vaderlandsretoriek hadden gemonopoliseerd.

Vroomens prettig leesbare en op degelijk bronnenonder-

zoek gebaseerde boek voegt belangrijke inzichten toe aan onze kennis van en inzichten in de politieke cultuur van de Republiek. Het zou daarom voor de hand liggen dat hij in de toekomst een Engelstalige handelseditie van zijn proef-schrift zou uitbrengen bij een gerenommeerde academische uitgeverij. Met zijn keuze om de ‘nationale bril af te zetten’ blijven er vooralsnog echter enkele vragen onbeantwoord. Zo kan men zich afvragen hoe het gebruik van vaderlands-retoriek in binnenlandse politiek-maatschappelijke contex-ten, zoals Vroomen dit analyseert, zich verhield met het zich ontwikkelende natiegevoel in de Republiek of met het ge-bruik van soortgelijk vocabulaire tijdens interactie met an-dere staten. Wellicht kan het lopende VIDI-onderzoekspro-ject van Lotte Jensen (Proud to be Dutch. The role of war and propaganda literature in the shaping of an early modern Dutch identity (1648-1815)) in de komende jaren meer duidelijkheid verschaffen op dit gebied.

Gijs Rommelseredactiesecretaris van Holland, Historisch Tijdschrift

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 250 07-03-13 11:49

Page 45: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

251

p. 210 Dirk-Jan Verdonk | De hond die naar de engel blafte1 E. Fudge, Brutal reasoning. Animals, rationality, and humanity in early modern England (Ithaca/ Londen 2006)

8-10. 2 W.J. Scheick, ‘Animal testimony in renaissance art: angelic and other supernatural visitations’ in: M. Sand-

ers Pollock en C. Rainwater (red.), Figuring animals. Essays on animal images in art, literature, philosophy and popular culture (New York 2005) 65-79.

3 P. Biesboer e.a., Nicolaes Berchem. In het licht van Italië (Haarlem/ Gent 2006) afb. 32.4 B. Haak, Hollandse schilders in de Gouden Eeuw (Zwolle 2003) afb. 600, zie ook afb. 497.5 E. Panofsky, Early Netherlandish painting. Its origins and character (New York 1971) 74. Onder verwijzing hier-

naar stelde Panofsky in een brief dat dieren zelfs eerder dan mensen bovennatuurlijke waarnemingen doen in de christelijke traditie, maar hij geeft hiervoor geen theologische onderbouwing. Zie: E. Panofsky, Kor-respondenz 1957 bis 1961, Eine kommentierte Auswahl in fünf Bänden, Herausgegegeben von Dieter Wuttke IV (Wiesbaden 2008) 778-779.

6 Scheick, ‘Animal testimony’, 70.7 H. van der Windt en H. van Zon (red.), Jaarboek voor ecologische geschiedenis. Mensen en dieren in het verleden

(Hilversum 2004); T. Steinberg, ‘Down to earth: nature, agency, and power in history’, The American historical review CVII (2002) 3, 798-820.

8 D. LaCapra, History and its limits. Human, animal, violence (Ithaca/ Londen 2009) 153-154.9 J. Huizinga, De taak der cultuurgeschiedenis, Samengesteld, verzorgd en van een nawoord voorzien door W.E.

Krul (Groningen 1995) 113. 10 P. Burke, History and social theory (Cambridge 1992) 2.11 Geciteerd via C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (6de,

gewijzigde druk; Amsterdam 2002) 228. Navolgende definities zijn hier ook uit geput, zie respectievelijk 209, 83, 228.

12 M. Leezenberg en G. de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (3de, gecorrigeerde druk; Am-sterdam 2003) 25.

13 W.J. van der Dussen, Filosofie van de geschiedwetenschappen (2de druk; Amersfoort 1993) 97, ook 24-25. 14 F. Nietzsche, Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven (Groningen 1983) 16; W. Sewell, Logics of his-

tory: social theory and social transformation (Chicago 2005) 144; W. McNeill, ‘Life beyond the organism: animal being in Heidegger’s Freiburg lectures, 1929-30’ in: H. Peter Steeves, Animal others. On ethics, ontology and animal life (New York 1999) 197-248.

15 Lorenz, De constructie, 83.16 K.M. Kendrick e.a., ‘Sheep don’t forget a face’, Nature 447 (2007) 7142, 346; A.J. Tate e.a., ‘Behavioural and

neurophysiological evidence for face identity and face emotion processing in animals’, Philosophical transac-tions of the Royal Society 361 (2006) 1476, 2155-2172.

17 K. Hagen en D.M. Broom, ‘Emotional reactions to learning in cattle’, Applied animal behaviour science 85 (2004) 203-213; U. Aust e.a., ‘Inferential reasoning by exclusion in pigeons, dogs, and humans’, Animal cogni-tion 11 (2008) 587–597; J. Kaminski e.a., ‘Word learning in domestic dog: evidence for “fast mapping”’, Science 304 (2004) 5677, 1682-1683.

18 A. Zinkivskay e.a., ‘What–where–when memory in magpies (Pica pica)’, Animal cognition 12 (2009) 119–125; E.B. Hanggi en J.F. Ingersoll, ‘Long-term memory for categories and concepts in horses (Equus cabal-lus)’, Animal cognition 12 (2009) 451–462; A. Kouwenberg e.a., ‘Episodic-like memory in crossbred Yucatan minipigs (Sus scrofa)’, Applied animal behaviour science 117 (2009) 165–172; I.M. Pepperberg, The Alex studies: cognitive and communicative abilities of grey parrots (Cambridge 2002).

19 A.A.S. Weir e.a., ‘Shaping of hooks in New Calendonian crows’, Science 297 (2002) 981; B. Kenward e.a., ‘Be-havioural ecology: tool manufacture by naive juvenile crows’, Nature 433 (2005) 121; J.T. Bonner, The evolution of culture in animals (Princeton 1980); F. de Waal, De aap en de sushimeester. Over cultuur bij dieren (Amster-dam/Antwerpen 2001).

20 S. Pearson en M. Weismantel, ‘Does “the animal” exist? Towards a theory of social life with animals’ in: D. Brantz (red.), Beastly natures. Animals, humans, and the study of history (Charlottesville 2010) 17-37, 18-19; E. Jonker, ‘Goede tijden, slechte tijden’ in: M. Grever en H. Jansen (red.), De ongrijpbare tijd. Temporaliteit en de constructie van het verleden (Hilversum 2001) 165-174, 171.

21 M. Midgley, ‘Is a dolphin a person?’ in: P. Singer (red.), In defence of animals (Oxford/New York 1985) 52-62; M. Midgley, Animals and why they matter. A journey around the species barrier (Harmondsworth 1983). Over

Noten

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 251 07-03-13 11:49

Page 46: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

252

het belang van het dier als individu verder o.a.: T. Regan, The case for animal rights (3de druk; Berkeley/Los Angeles 2004). De literatuur na 1987 over dieren als individuen en personen is zeer omvangrijk, recent o.a. S. Donaldsen en W. Kymlicka, Zoopolis. A political theory of animal rights (Oxford 2011) met name 24-36.

22 B. Latour, Wij zijn nooit modern geweest. Pleidooi voor een symmetrische antropologie (Amsterdam 1994). 23 J. Jobse-Van Putten, Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd (Amsterdam

1996) 11.24 G. Dorren, Eenheid en verscheidenheid. De burgers van Haarlem in de Gouden Eeuw (Amsterdam 2001). 25 A. van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (5de druk, z.p. 2004) 114.26 K. Davids, ‘Dieren en geschiedenis. Benaderingen, bronnen, problemen’, Groniek, Het dier. Een menselijke

geschiedenis (1994) 9-19, aldaar 10.27 E. Fudge, ‘A left-handed blow: writing the history of animals’ in: Nigel Rothfels (red.), Representing animals

(Bloomington, Indianapolis 2002) 3-18; Pearson en Weismuller, ‘Does “the animal” exist?’, 31-32.28 D.J. Verdonk, Het dierloze gerecht. Een vegetarische geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2009) 27-29.

p. 219 Laura Almagor | Dieren ten strijde1 G. Algra, ‘Dieren in de oorlog. De wisselende rol van dieren in militaire missies’, Checkpoint. Maandblad

voor veteranen 8 (oktober 2006), http://www.wereldoorlog1418.nl/dieren/index.html (laatst bezocht: 6 janu-ari 2012); Joukje Akveld, ‘Oorlogsdieren. Bibi Dumon Tak’ (recensie), http://www.joukjeakveld.nl/waarover-schrijf-ik/boeken/item/oorlogsdieren (laatst bezocht: 6 januari 2012).

2 D. Romeyn, Onze militair-geneeskundige dienst voor honderd jaren en daaromtrent (Haarlem 1913) 7.3 A.G. van Onsenoort, De militaire chirurgie (Utrecht 1832) 23; zie ook: Ronald P. De Graaf, ‘Geneeskundige zorg

in het Staatse Leger tijdens de opstand tegen Spanje’, Leidschrift, jrg. 17, 1 (2002) 51-67.4 M.M. Portegies, ‘Opleiding van militaire geneeskundigen in Nederland, 1795-1880’, Geschiedenis der genees-

kunde: themanummer Militaire geneeskunde jrg. 5, 3 (1999) 149-156, aldaar 155.5 Romeyn, Onze militair-geneeskundige dienst, 11.6 ‘Iets over het standpunt van den officier van gezondheid, volgens het ontwerp van wet regelende de genees-

kundige bevoegdheid (ingezonden)’, Nieuwe Spectator jrg. 17 (1863) 121-123, aldaar 122; ‘Een woord over de nieuwe wetgeving op de geneeskunst’, Nieuwe Spectator (1863) 105-111, aldaar 107, 110; P.J. Kraft, Inlichtin-gen omtrent den waren toestand der militaire geneeskundigen in Nederland (Den Haag 1867) 35-7; Rapport der Commissie ter verkrijging eener deugdelijke, eenvormige opleiding voor aanstaande Militaire Geneeskundigen en Pharmaceuten voor het leger hier te lande, en aanstaande Militaire Geneeskundigen voor de vloot en het leger in de koloniën, benoemd bij ’s Konings besluit van 12 Januari 1877, no. 30 (1877) 97-8.

7 A.P.M. Langeveld, ‘Van applicatiecursus tot kweekschool. De beginjaren van de militair-geneeskundige op-leiding in Nederland’ in: D. de Moulin (red.), ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht (1822-1865) (Amsterdam 1988) 17-34, aldaar 17-18.

8 Romeyn, Onze militair-geneeskundige dienst, 56.9 D. Spoelstra, Dr. Antonius Mathijsen. Uitvinder van het gipsverband 1805-1878 (Assen 1970) 263; G.F. van Dom-

melen, Geschiedenis der Militair Geneeskundige Dienst in Nederland (Nijmegen 1857), 76-77.10 H.H. Jongbloed en H.E.M. Mettes, Inventaris van het archief van de Inspecteur(-Generaal) van de Geneeskundige

Dienst der Land- en Zeemacht en daarbij gedeponeerde archieven, 1814-1940 (1950) (Den Haag 1993) 8; Lange-veld, ‘Van applicatiecursus’, 20-21; H. Hardenberg, Overzigt der voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche leger II (Den Haag 1861) 53.

11 Romeyn, Onze militair-geneeskundige dienst, 57; Spoelstra, Dr. Antonius Mathijsen, 271.12 Van Dommelen, Geschiedenis, 79; Romeyn, Onze militair-geneeskundige dienst, 59.13 Jongbloed en Mettes, Inventaris, 10; G.S.D. Zaalberg, ‘Militair Geneeskundige Dienst 175 jaar’, Militaire Spec-

tator jrg. 158 (1989) 489-495, aldaar 492; Langeveld, ‘Van applicatiecursus’, 21-22; G.T. Haneveld en P.C. van Royen, Vrij van zichtbare gebreken. De medische zorg bij de Nederlandse zeemacht in de negentiende eeuw (Am-sterdam 2001) 30.

14 A. Kool, ‘De geneeskundige dienst te velde’, Militaire Spectator 48 (1879) 1-23, aldaar 15.15 ‘Boekbeschouwing. Het “reglement voor de geneeskundige dienst der landmagt in tijd van vrede”’, Neder-

lands Militair Geneeskundig Archief 6 (1882) 302-316, aldaar 302-303.16 Jongbloed en Mettes, Inventaris, 22.17 W.C. Schimmel, ‘Korte geschiedenis van den militairen veterinairen dienst in Nederland’, Tijdschrift voor

Veeartsenijkunde en Veeteelt (1886) 3-6.18 Van Dommelen, Geschiedenis, 119-120.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 252 07-03-13 11:49

Page 47: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

253

19 A.J. Braak, ‘De geschiedenis van de militair veterinaire dienst in Nederland en in Nederlands Oost-Indië van 1815 tot heden’, Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift 18 (1964) 297-303, aldaar 299.

20 ‘Het examen van militaire paarden-artsen (ingezonden)’, Nieuwe Spectator 16 (1862) 223-224; ‘Iets over de examens der militaire paarden-artsen (ingezonden)’, Nieuwe Spectator 18 (1864) 364-366; ‘Een woord aan den inzender van het stukje: “Iets over de examens der militaire paarden-artsen,” geplaatst in “de Nieuwe Spectator,” 18, 364 (ingezonden)’, Nieuwe Spectator (1864) 482-489; ‘Nog iets over de examens der militaire paarden-artsen (ingezonden)’, Nieuwe Spectator 18 (1864) 677-678; ‘Nog een woord aan den inzender van de beide stukjes “iets” en “nog iets over de examens der militaire paarden-artsen,” geplaatst in dit tijdschrift, 18,. 364 en. 677 (ingezonden)’, Nieuwe Spectator (1865) 123-125; ‘Veterinaire dienst (ingezonden)’, Nieuwe Mi-litaire Spectator 3 (1869) 547-550; Schimmel, ‘Korte geschiedenis’, 13; Nationaal Archief Den Haag (hierna: NA), Archief van de Inspecteur(-Generaal) van de Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht en daarbij gedeponeerde archieven, 1814-1940 (1950), inv. nr. 177: briefwisseling IGDL en Minister met betrekking tot verbetering positie paardenartsen (1902).

21 E. Bemelmans, ‘De verhouding van den Militairen Veterinairen Dienst (M.V.D.) tot den Militairen Genees-kundigen Dienst (M.G.D.) der landmacht’, Militaire Spectator (1918) 139-144, aldaar 140; Instructie ter regelma-tige waarneming van den vétérinairen dienst bij het Leger, in tijd van vrede (Den Haag 1883).

22 Jongbloed en Mettes, Inventaris, 18.23 Jongbloed en Mettes, Inventaris, 29.24 L. van Bergen, Before my helpless sight. Suffering, dying and military medicine on the Western Front, 1914-1918

(Surrey 2009) 26.25 http://www.animalsinwar.org.uk/index.cfm?asset_id=1375. Laatst bezocht: 5 januari 2012.26 NA, Archief van de Koninklijke Landmacht: Militair Geneeskundige Onderdelen, 1894-1940, inv. nr. 17: Divi-

siebevel Ie Divisie, Sectie I, no. 16445 Geheim [1916].27 E. Bemelmans, ‘De verhouding van den Militairen Veterinairen Dienst (M.V.D.) tot den Militairen Genees-

kundigen Dienst (M.G.D.) der landmacht’, Militaire Spectator 87 (1918) 139-144, aldaar 142.28 Nederlands Instituut voor Militaire Historie (hierna: NIMH), Den Haag, collectie Het Nederlandse Leger,

inv. nr. 14: ‘Verslag betreffende den Veterinairen Dienst bij het Nederlandsche leger’ (28-1-1924); NA, Archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf, 1813-1913, inv. nr. 1242: MvO W.F. Pop aan chef Generale Staf (29-10-1920) IIe Afd no. 236; Jongbloed en Mettes, Inventaris, 34.

29 Rapport van de Commissie tot onderzoek naar de werking van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, inge-steld bij Beschikking van den Minister van Oorlog van 10 Juli 1916, Kabinet litt. U 96 (Zwolle 1918) 86, 79; Braak, ‘De geschiedenis van de militair veterinaire dienst’, 299.

30 NA, Archief Generale Staf, inv. nr. 211: IGDL aan MvO (20-6-1901) nr. 601; inv. nr. 230.31 Bemelmans, ‘De verhouding van den Militairen Veterinairen Dienst’, 141-143.32 C. Thomassen, ‘De militair-paardenartsen en de Conventie van Geneve’, Nederlands Militair Geneeskundig

Tijdschrift 9 (1905) 185, aldaar 185.33 C. Thomassen, ‘De Militair Veterinaire Dienst en de Conventie van Geneve’, Nederlands Militair Geneeskundig

Tijdschrift 21 (1917), 204-207, aldaar 204-207. 34 J.M. Knipscheer, ‘Vereeniging “De Nederlandsche Roode Ster”’, Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift

jrg. 21 (1917) 52-59, aldaar 53, 55; Vereeniging De Nederlandsche Roode Ster dierenzorg. 3e jaarverslag (1918) 3-4.35 De Nederlandsche Roode Ster. 3e jaarverslag, 12, 41; Regionaal Archief Leiden (hierna: RAL), De Nederlandsche

Roode Ster, inv. nr. 1: Statuten Vereeniging de Nederlandsche Roode Ster (Den Haag 1918) 1-2; inv. nr. 4: De Vereeniging “De Nederlandsche Roode Ster” afdeeling ’s-Gravenhage. 1ste jaarverslag 1917 (1918) 9, 15, 8, 12-13; Vereeniging “De Nederlandsche Roode Ster”. Vereeniging tot verzorging en verpleging van dieren. 2e jaarverslag 1917 (1918) 4-5; inv. nr. 3: Notulenboek Afdeling Leiden en Omstreken der Nederlandsche Roode Ster (1917).

36 RAL, De Nederlandsche Roode Ster, inv. nr. 3: Notulenboek, 9; inv. nr. 4: 2e jaarverslag 1917, 4-5; 3e jaarverslag (1918); inv. nr. 9.

37 NIMH, Collectie Het Nederlandse Leger, inv. nr. 14: ‘Verslag betreffende den Veterinairen Dienst bij het Nederlandsche leger’ (28-1-1924); NA, Archief GS 1914-1940, inv. nr. 1242: MvO W.F. Pop aan chef Generale Staf (29-10-1920) IIe Afd no. 236; Jongbloed en Mettes, Inventaris, 34.

noten

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 253 07-03-13 11:49

Page 48: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

254

p. 232 Topstuk1 E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950 (Amsterdam 1998)

65, nt. 25 (die abusievelijk vermeldt dat deze kasuaris aan Maurits werd geschonken); Kees Zandvliet red.), Maurits, prins van Oranje (Zwolle 2000) 319 (waar overigens wordt gezegd dat het hier ging om een emoe. Uit een gedetailleerde beschrijving van Carolus Clusius blijkt echter dat het een kasuaris betrof ). Zie: De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman 1595-1597 3 dln. G.P. Rouffaer en J.W. IJzerman (red.) (’s-Gravenhage 1915-1929) Deel I, 133-136, 168; Deel II, 175-175; Deel III, 48-49.

2 Ben Slot, ‘Zacharias Wagenaer’s journeys to court’ in: Kees Zandvliet e.a. (red.), The Dutch East India Company in the 17th century. Life and work of Zacharias Wagenaer (1614-1668) (Nagasaki 1987) 35-40, aldaar 37; Zandvliet (red.), Maurits, 316-319.

3 Arend Evenhuis, ‘Zoals toen in IJzendijke, smaalt prins Maurits over de krijgskunst van de Spanjaarden. Historisch theater in een Zeeuws-Vlaams vestingstadje’, Trouw (01-09-2004).

p. 242 Metamorfose1 C. Boschma-Aarnoudse, Tot verbeteringe van de neeringe deser stede: Edam en de Zeevang in de late Middeleeu-

wen en de 16de eeuw (Hilversum 2003) 114.2 Marc Argeloo, Hoe de Edammer de wereld veroverde. De geschiedenis van een rond kaasje. Historische reeks

Vereniging Oud Edam (Edam 2011) 17, 28, 91-97. 3 Informatie afkomstig van website Vereniging Oud Edam, november 2011: www.oud-edam.nl4 Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, Zuidpolder te Edam. Synthegra archeologie rap-

port 175124 (2005).5 Met dank aan ing. L. Tump voor de verstrekte gegevens: De andere vogels waren: tureluurs (9), meerkoeten

(3), slobeenden (2) waterhoenen (2), knobbelzwanen (2), wilde eend (1), nijlgans (1), scholekster (1) en krak-eend (1).

6 De rugstreeppad (Epidalea calamita) kan herkend worden aan een gele streep op het midden van de rug; De bittervoorn (Rhodeus amarus) is een karperachtig visje van meestal 5 à 6 centimeter lang.

7 Ontheffing flora-en faunawet via: http://www2.minlnv.nl8 Informatie verkoopbrochure ‘De Broeckgouw fase 2’. 9 www.kuiper.nl d.d. 5-12-2012.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 254 07-03-13 11:49

Page 49: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

255

Laura Almagor (1984) studeerde Internationale Betrekkingen in His-torisch Perspectief aan de Universiteit van Utrecht. Van 2008 tot 2010 was zij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag. In die hoedanigheid deed zij onderzoek naar onder andere de geschiede-nis van vrouwen in de krijgsmacht, de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en militair geneeskundige verzorging. Sinds 2011 is zij als promovendus werkzaam aan het Europees Universiteits Instituut in Florence, Italië, waar ze onderzoek doet naar Joods Territorialisme als alternatief-nationalistische beweging. Contact: [email protected]

Dirk-Jan Verdonk (1974) studeerde Vergelijkende Kunstwetenschap-pen: Woord en Beeld aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 2009 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op Het dierloze gerecht. Een vegetarische geschiedenis van Nederland. De geschiedenis van mens-dierrelaties staat hierin centraal met (vegetarische) voeding als vertrekpunt. Hij ontving hiervoor de studieprijs Praemium Erasmi-anum voor bijzondere dissertaties op het gebied van de geestes-, maatschappij- en gedragswetenschappen. Over dieren publiceerde hij verder in onder andere Trouw, Geschiedenis Magazine en Tijdschrift voor Geschiedenis. Momenteel is hij werkzaam als Hoofd Program-ma’s voor de World Society for the Protection of Animals (WSPA) Ne-derland. Contact: [email protected]

Minte Kamphuis, Demelza van der Maas, Arjan Nobel en Matthias van Rossum zijn redacteuren van Holland.

Over de auteurs

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 255 07-03-13 11:49

Page 50: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

256

UITSMIJTER

Minte Kamphuis

De Hollandse keuken heeft altijd bekend gestaan om haar soberheid en kent van oudsher vele groentegerechten. In de vroegmoderne tijd werd sla bijvoorbeeld veel gebruikt en, anders dan tegenwoordig, verwerkt in soepen en stoof-schotels. Maar als het mogelijk was, dan stond er ook in die tijd toch het liefst vlees op tafel. Of dat kon, hing af van de rijkdom van het huishouden én van de tijd van het jaar. In de slachttijd was er vers vlees voorhanden, maar in de win-ter was men afhankelijk van gerookt en gedroogd vlees. En misschien het incidentele kippetje, zodat onderstaand ge-recht ook ’s winters op tafel kon komen. In De verstandige Kock, uit 1688 en daarmee een van de oudst bekende Hollandse kookboeken, staat een recept voor kip gevuld met vleesvulling: ‘Neemt geraspt Witte-brood en 3 harde doren van Eyeren kleyn gewreven, met wat gerookt Speck en geroockt Vleesch, wel kleyn gesneden, dan gestoten Foelie, Peper, Gember, en een weinigh Safferaen; en alles wel onder een gheroert, de Hen daer mede gevult, dan gestooft met Boter, Wijn, Water, gaer zijnde, wat Verjuys en Saffraen in het sop gedaen, dan opgerecht.’

Doren zijn eierdooiers en Verjuys is sap van onrijpe druiven. Het werd gebruikt als een soort azijn en het kan prima door azijn vervangen worden. En ook de overige ingrediënten kunnen bij de gemiddelde Albert Heijn in de schappen ge-vonden worden. Illustraties Maarten Streefl and

Kip gevuld met vlees

In de Uitsmijter worden recepten uit

oud-Hollandse kookboeken getest

op hun houdbaarheid. Kunnen wij

de smaken uit het verleden nu nog

waarderen? Voor dit nummer over

Dieren wordt, heel toepasselijk, een

recept getest waarin een dier centraal

staat: ‘om een jonge Henne te vullen’.

Met één witte boterham, zeven plakjes rookvlees en twee fl inke eetlepels spekjes, plus de overige ingrediënten, is ge-noeg vulling te maken voor een kip van normale afmetin-gen. De vleesvulling zorgt al voor voldoende zout, dat hoeft dus niet nog extra toegevoegd te worden. De bereidingswijze is stoven, dat doen wij tegenwoordig niet meer zoveel met een kip. Maar het werkt prima: het kip-je even aanbraden in een braadpan, water en wijn (en nog een extra klontje boter) erbij en met de deksel erop zo’n an-derhalf uur laten pruttelen. Het resultaat is een sappige kip, die met zijn vulling wel wat wegheeft van een gevulde kerst-kalkoen. De kip is naar onze smaak wel wat bleek en slapjes. Voor wie een beetje wil smokkelen: hij kan ook best het laatste halfuurtje in de oven (180 graden) doorbrengen.

En de smaak? Die is heel lekker. De zoutige vulling haalt het zachte kippenvlees wat op en wordt in balans gebracht door de zurige wijnsaus. De foelie geeft het geheel nét dat ou-derwetse smaakje, waardoor het gerecht echt anders is dan anders.

Brood en zuurkool zijn historisch passende winterse bege-leiders voor deze kip, patat en appelmoes zijn facultatief.

recept getest waarin een dier centraal

staat: ‘om een jonge Henne te vullen’.

Holland 2012-4 binnenwerk.indb 256 07-03-13 11:49

Page 51: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

Inhoud

352

137 242

Holland, Historisch Tijdschrift is een driemaandelijkse uitgave van de Stichting Historisch Tijdschrift Holland en wordt kosteloos verspreid onder de donateurs in Nederland. De uitgaven komen tot stand mede dankzij finan-ciële steun van het Erfgoedhuis Zuid-Holland.

Redactie – L. Almagor, M. Anema (eindredactie), C. van Bochove, C. Gaemers, M. Kamphuis, P. van de Laar (chef redactie), M. van Leeuwen, D. van der Maas, S. Muurling, A. Nobel, A. Petterson, G. Rommelse, M. v. Rossum, A. van der Zee, K. Zweerink.

Kopij – Kopij voor Holland, Historisch Tijdschrift moet conform de richtlijnen van de redactie voor stijl, notenap-paraat en dergelijke in tweevoud worden ingediend bij de redactiesecretaris van Holland, dhr. G. Rommelse, [email protected]. De richtlijnen van de redactie zijn verkrijgbaar bij de redactiesecreta-ris, of kunnen worden geraadpleegd op de website: www. vereniging holland.nl.Publicaties ter bespreking of aankondiging in Holland gaarne zenden aan de boekenredacteur: A. Petterson, Universiteit Leiden – Instituut Geschiedenis, Doelensteeg 16, 2311 vl Leiden.

Stichting Historisch Tijdschrift Holland – Stichting Historisch Tijdschrift Holland stelt zich ten doel de beoefe-ning van de geschiedenis van Noord- en Zuid-Holland en de kennis van en belangstelling voor de geschiedenis van Holland onder een breed publiek te bevorderen.

Secretariaat en donateursadministratie – Stichting Historisch Tijdschrift Holland, Postbus 2260, 1200 cg Hil-versum, e-mail: [email protected], telefoon: 035-6859856 (Uitgeverij Verloren).Minimale donatie: € 35,– per kalenderjaar, na ontvangst van een donatienota te storten op bankrekening 59.03.46.075 (abn-amro Bank) t.n.v. Stichting Historisch Tijdschrift Holland donateursadministratie te Hilversum. Nieuwe donateurs krijgen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van het tijdschrift Holland toegezonden.Losse nummers: bestellen bij Uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 bs Hilversum, tel. 035-6859856, [email protected]. Themanummers (€ 15,–) zijn te vinden op www.verloren.nl.

De redactie van Holland heeft er naar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de eindredacteur, M. Anema, wenden: 1e Oosterparkstraat 122-1, 1091 hg Amsterdam, e-mail: [email protected].

Afbeeldingen omslag – Boven: mvd-militairen onderzoeken een paard. 1914-1918, nihm, Den Haag. fotocollectie kl, Mobilisatie 14-18, nr. 27. Onder: De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

issn 0166-2511 © 2012 Stichting Historisch Tijdschrift Holland. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Basisontwerp Studio Els ZweerinkProductie Uitgeverij Verloren

Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum [email protected]

Holland, Historisch Tijdschrift

210

240

179

256

219

131

228

232

245

Holland 20124_omslag R24.indd 2 07-03-13 12:11

Page 52: Holland 2012-4 binnenwerk...Holland 2012-4 binnenwerk.indb 209 07-03-13 11:48 210 Dirk-Jan Verdonk Afb. 1 De verkondiging aan de herders, de meester van Rohan, circa 1430, facsimile,

# 042012

44ste jaargang

HOLLANDhistorisch tijdschrith

HOLLAND

Dieren in Holland

historisch tijdschrift

Holland 20124_omslag R24.indd 1 07-03-13 12:11