tot aanpassing van de medicatie bij een verminderde … · 2016. 7. 28. · nierkelken van het...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN
Interuniversitaire opleiding: Master in de Ziekenhuisfarmacie
Academiejaar 2015-2016
Apr. Hanne SCHOCKAERT
Stagemeester en promotor
Apr. Heleen Coppens
Co-promotor
Dr. Carmen Verhelst
Academische promotor
Apr. Jo Swartenbroekx
MONITORING EN ADVIES TOT AANPASSING
VAN DE MEDICATIE
BIJ EEN VERMINDERDE NIERFUNCTIE
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN
Interuniversitaire opleiding: Master in de Ziekenhuisfarmacie
Academiejaar 2015-2016
Apr. Hanne SCHOCKAERT
Stagemeester en promotor
Apr. Heleen Coppens
Co-promotor
Dr. Carmen Verhelst
Academische promotor
Apr. Jo Swartenbroekx
MONITORING EN ADVIES TOT AANPASSING
VAN DE MEDICATIE
BIJ EEN VERMINDERDE NIERFUNCTIE
AUTEURSRECHT
“De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar
te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de
beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting
uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten uit deze masterproef.”
26 mei 2016
Promotor, Auteur,
Apr. Heleen Coppens Apr. Hanne Schockaert
SAMENVATTING
Vele geneesmiddelen zijn afhankelijk van de nierfunctie om efficiënt uit het lichaam
geklaard te worden. Bij nierinsufficiëntie zijn daarom soms geneesmiddeleninterventies
noodzakelijk bijvoorbeeld aanpassingen van de dosis, stop van een geneesmiddel (GM),
aanpassingen bij contra-indicaties (CIs) en andere.
In deze masterproef werd nagegaan of de medicatie in het Algemeen Ziekenhuis Sint-
Blasius aangepast was aan de verminderde nierfunctie. Dit gebeurde voor en na een
infomoment over de belangrijkste dosisaanpassingen bij nierinsufficiëntie, gegeven aan de
artsen en de hoofdverpleegkundigen. Ziekenhuisbreed werd een artikel met de belangrijkste
dosisaanpassingen verspreid. Het antibioticabeleid bij een verminderde nierfunctie werd
herbekeken.
De studie liep over een periode van 14 maanden. Twee keer per week gaf het
laboratorium de Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaboration- of CKD-EPI waarden
door van de patiënten die een geschatte glomerulaire filtratiesnelheid onder 60 ml/min/1.73m2
hadden. Vervolgens werd de creatinineklaring (CrCl) volgens de Cockcroft & Gault formule
berekend. Deze formule is de enige gevalideerde formule voor dosisaanpassingen van
geneesmiddelen. De individuele geneesmiddelentherapie werd opgezocht en nagekeken.
Er werd een onderscheid gemaakt tussen acute, chronische, acute op chronische of een
ongekend type nierinsufficiëntie en dit in twee groepen, namelijk een groep met een CrCl
<60-30 ml/min en een groep met een CrCl <30 ml/min. Na de gegevensverzameling werd
gekeken of het aantal interventies (interventie ja of nee) daalde na het infomoment en of het
% GMn aangepast aan de nierfunctie door de arts bij de interventies 'dosis, CI, stop' steeg.
224 van de 907 medicatielijnen aan te passen aan de nierfunctie (24,7%) waren niet
correct aangepast. Bij 62% van de patiënten die minimum een GM namen dat aangepast
moest worden aan de nierfunctie was er minstens één interventie nodig. Het grootste aantal
interventies was nodig bij paracetamol gevolgd door de niet-steroïdale anti-inflammatoire
geneesmiddelen en de directe orale anticoagulantia.
De nodige interventies (interventie ja of nee) waren niet significant verschillend in
beide groepen voor en na het infomoment. In de groep met een CrCl <60-30 ml/min was er na
het infomoment wel een significante verbetering in het % GMn aangepast aan de nierfunctie
door de arts bij de interventies 'dosisaanpassing, contra-indicaties of stop'. In de groep met
een CrCl <30 ml/min werd na het infomoment geen significante verbetering gezien.
De taak van een klinisch apotheker bij de opvolging van de medicatie bij een
verminderde nierfunctie kan uit deze resultaten duidelijk aangetoond worden.
DANKWOORD
Hierbij zou ik graag de apotheek van het AZ Sint-Blasius bedanken voor de kansen die
zij me gaven om mijn stage en masterproef in het ziekenhuis te mogen volbrengen, voor de
steun en hulp en voor de toffe sfeer.
Mijn dank gaat specifiek uit naar Apr. Heleen Coppens voor het nalezen van mijn
masterproef en voor de stagebegeleiding. Bedankt ook aan het laboratorium voor het
bezorgen van de CKD-EPI gegevens en aan nefrologe Dr. Verhelst bij wie ik steeds terecht
kon met vragen. Bedankt aan Kayleigh en Pieter voor de statistische hulp.
Ten slotte zou ik ook graag mijn familie en vrienden willen bedanken voor hun steun.
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING .............................................................................................. 1
1.1 NIEREN ............................................................................................... 1
1.1.1 Anatomie macroscopisch ............................................................... 1
1.1.2 Anatomie microscopisch ............................................................... 1
1.1.3 Fysiologie en werking .................................................................... 2
1.1.4 Functies ........................................................................................ 2
1.2 GLOMERULAIRE FILTRATIESNELHEID (GFR) ................................. 3
1.2.1 Exogene filtratiemarkers .............................................................. 4
1.2.2 Endogene filtratiemarkers ............................................................ 4
1.2.3 Creatinineklaring (CrCl): exacte bepaling .................................... 5
1.2.4 Creatinineklaring (CrCl): schattende formules ............................ 5
1.2.4.1 De C&G formule ............................................................................ 6
1.2.4.2 De MDRD formule ......................................................................... 6
1.2.4.3 De CKD-EPI formule ..................................................................... 7
1.3 NIERINSUFFICIËNTIE ........................................................................ 8
1.3.1 Acute nierinsufficiëntie (AKD, Acute Kidney Disease) ................. 8
1.3.2 Chronische nierinsufficiëntie (CKD, Chronic Kidney Disease) ..... 9
1.3.3 Zorgtraject chronische nierinsufficiëntie .................................... 11
1.4 GENEESMIDDELEN AAN TE PASSEN AAN DE NIERFUNCTIE ....... 11
1.4.1 Gebruikte bronnen ...................................................................... 11
1.4.2 Dosisaanpassingen ...................................................................... 12
2 OBJECTIEVEN ...................................................................................... 15
3 MATERIALEN EN METHODEN ............................................................ 16
3.1 STUDIEPOPULATIE .......................................................................... 16
3.1.1 Inclusie- en exclusiecriteria ........................................................ 16
3.1.2 Indeling op basis van de nierfunctie ........................................... 16
3.1.3 KWS / geneesmiddelentherapie ................................................... 17
3.2 AANPASSINGEN AAN DE NIERFUNCTIE ........................................ 17
3.2.1 Gebruikte bronnen ...................................................................... 17
3.2.2 Geneesmiddelen aan te passen aan de nierfunctie ....................... 18
3.3 FLOWCHART EN RANDOMISATIE .................................................. 18
3.4 INFOMOMENT .................................................................................. 19
3.5 STATISTISCHE ANALYSE EN DATACOLLECTIE ............................ 19
4 RESULTATEN ........................................................................................ 21
4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS ........................................................ 21
4.1.1 In- en exclusie ............................................................................. 21
4.1.2 Verhouding mannen / vrouwen en hun leeftijd ........................... 21
4.1.3 Opvolging door nefrologie .......................................................... 21
4.1.4 Type nierinsufficiëntie: AKD, CKD, AKD OP CKD en ongekend ..
.................................................................................................... 22
4.2 INTERVENTIES ................................................................................ 23
4.2.1 Aantal en type ............................................................................. 23
4.2.2 Specifieke interventies ................................................................ 24
4.2.3 Aanvaardingspercentages van de interventies ............................. 26
4.2.4 Melden van de interventies ......................................................... 27
4.2.5 Infomoment, artikel 'Inkijk' en aanpassingen van het
antibioticabeleid ......................................................................... 28
4.3 STATISTISCHE ANALYSE ................................................................ 28
4.3.1 Demografische gegevens .............................................................. 28
4.3.2 Descriptieve parameter ............................................................... 29
4.3.3 Outcome parameters ................................................................... 30
5 DISCUSSIE ............................................................................................. 31
6 CONCLUSIES......................................................................................... 37
7 LITERATUURLIJST .............................................................................. 38
8 BIJLAGEN ............................................................................................. 42
8.1 BIJLAGE 1: GOEDKEURING ETHISCH COMITÉ .............................. 42
8.2 BIJLAGE 2: RESERVE ANTIBIOTICA .............................................. 44
8.3 BIJLAGE 3: ARTIKEL INKIJK .......................................................... 45
8.4 BIJLAGE 4: ANTIBIOTICABELEID INTRANET: AANPASSINGEN
AAN DE NIERFUNCTIE .................................................................... 46
8.5 BIJLAGE 5: SCHEMATISCHE WEERGAVE OUTCOME PARAMETERS
.......................................................................................................... 51
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ACE: angiotensine converting enzyme
ADQI: Acute Dialysis Quality Initiative Workgroup
AKD: acute kidney disease, acute nierinsufficiëntie
AKD op CKD: acute op chronische nierinsufficiëntie (acute nierinsufficiëntie als er al
chronische nierinsufficiëntie aanwezig is)
AKI: acute kidney injury
ARF: acute renal failure, acuut nierfalen
ATBG: antibioticatherapie beleidsgroep
AZ: algemeen ziekenhuis
BUN: bloed ureum stikstof
C&G: Cockcroft & Gault
CI: contra-indicatie
CKD: chronic kidney disease, chronische nierinsufficiëntie
CKD-EPI: Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaboration
CNI: chronische nierinsufficiëntie
COX-2: cylco-oxygenase-2
CrCl: creatinineklaring
DOAC: directe orale anticoagulantia
EC: ethisch comité
eGFR: estimated glomerular filtration rate, geschatte glomerulaire filtratiesnelheid
EPO: erythropoëtine
ESRD: End-Stage Renal Disease
GFR: glomerulaire filtratiesnelheid
GM: geneesmiddel
GMn: geneesmiddelen
HbA1C: geglycosyleerd hemoglobine
IV: intraveneus
IQR: interkwartielafstand
IZ: intensieve zorgen
KDIGO: Kidney Disease Improving Global Outcomes
KWS: klinisch werkstation
LDL: Low Density Lipoprotein
LMWH: laag moleculair gewicht heparine
Lijnen ATP: lijnen aan te passen aan de nierfunctie
MDRD: Modification of Diet in Renal Disease
NI: nierinsufficiëntie
NSAID: niet-steroïdaal anti-inflammatoir geneesmiddel
OAD: orale antidiabetica
RAAS: renine-angiotensine-aldosteron systeem
RCT: randomized controlled trial
RIFLE: Risk, Injury, Failure, Loss, End-Stage Renal Disease
RIZIV: Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
SCr: serumcreatinine
SD: standaarddeviatie
SKP: samenvatting van de kenmerken van het product
TDM: therapeutic drug monitoring
UO: urine output
UZ: universitair ziekenhuis
Inleiding
1
1 INLEIDING
1.1 NIEREN
1.1.1 Anatomie macroscopisch
Retroperitoneaal in het menselijk lichaam bevinden zich de twee nieren. Elke nier is
opgebouwd uit drie lagen. Deze lagen zijn de nierschors (cortex), het niermerg (medulla) en
het nierbekken (pyelum of pelvis renalis) zoals zichtbaar op figuur 1.1. Een nierkapsel zit
rond de nieren. Bloedtoevoer verloopt via de arteria renalis, bloedafvoer via de vena renalis.
(Bastiaanssen et al., 2007; Fogo et al., 2014)
Figuur 1.1 Doorsnede van een nier. (Bastiaanssen et al., 2007)
De nierschors bestaat uit nierlichaampjes, ook lichaampjes van Malpighi genaamd. Een
lichaampje van Malpighi wordt gevormd door een glomerulus omgeven door het kapsel van
Bowman. Het niermerg bevat piramiden met aan de top papillen die uitmonden in de
nierkelken van het pyelum. Van hieruit brengen de urineleiders of ureters de urine naar de
blaas. Deze wordt via de urinebuis of urethra uit de blaas uitgescheiden. (Bastiaanssen et al.,
2007; Fogo et al., 2014)
1.1.2 Anatomie microscopisch
Elke nier bevat ongeveer 1 miljoen nefronen. Een nefron is structureel opgebouwd uit
verschillende segmenten (zie figuur 1.2): een nierlichaampje, de proximale tubulus, de lis van
Henle, de distale tubulus en de verzamelbuisjes. De lis van Henle omvat een dalend dunne
deel en een opstijgend dunne en dikke deel. (Bastiaanssen et al., 2007; Fogo et al., 2014;
Kaspers et al., 2015)
Inleiding
2
Figuur 1.2 Schematische voorstelling van een nefron. Nefronen maken deel uit van de
cortex en de medulla en zijn opgebouwd uit een nierlichaampje, de proximale tubulus,
de lis van Henle, de distale tubulus en de verzamelbuisjes. (Kaspers et al., 2015)
1.1.3 Fysiologie en werking
Een nefron staat in voor het transport, de reabsorptie en de secretie van water en
opgeloste stoffen. Productie van urine start met glomerulaire filtratie. Hierbij wordt plasma
gefilterd over de glomerulus naar het kapsel van Bowman onder invloed van drukverschillen
in de nier. Het glomerulair filtraat of de voorurine bestaat uit water, ionen en laagmoleculaire
moleculen. De samenstelling lijkt op deze van het plasma maar dan zonder grote proteïnen.
Proteïnen zoals albumine kunnen bij gezonde personen de glomerulaire filtratiebarrière niet
passeren. Per dag wordt bij benadering 180 liter voorurine geproduceerd waarvan zo'n 99%
gereabsorbeerd wordt. (Bastiaanssen et al., 2007; Eaton & Pooler, 2013; Hammer &
McPhee, 2013; Janson & Tischler, 2012)
1.1.4 Functies
De nieren hebben verschillende functies met als belangrijkste doel de homeostase in het
lichaam bewaren. De instandhouding van de vochtbalans verloopt via glomerulaire filtratie,
tubulaire reabsorptie en tubulaire secretie. Daarnaast zijn de nieren essentieel voor de afvoer
van afvalstoffen. Zo worden o.a. creatinine, ureum, urinezuur en urobiline uitgescheiden door
Inleiding
3
de nieren. Ook vele -vooral wateroplosbare- geneesmiddelen (GMn) worden via de nieren
geklaard. (Bastiaanssen et al., 2007; Eaton & Pooler, 2013)
Naast deze welgekende functies dragen de nieren bij aan de bloeddrukregeling via het
circulerende renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS). Renine is een enzym dat in de
juxtaglomerulaire granulaire cellen van de nieren aangemaakt wordt. In het circulerende
RAAS zorgt renine dat angiotensine I afgesplitst wordt van het angiotensinogeen. Het
angiotensine converting enzyme (ACE) splitst het angiotensine I verder tot het angiotensine
II. Angiotensine II zorgt voor vasoconstrictie en stelt aldosteron vrij uit de bijnier. Hierdoor
treedt er natriumreabsorptie op en verhoogt de bloeddruk. Figuur 1.3 geeft dit schematisch
weer. (Eaton & Pooler, 2013; www.uptodate.com(1))
Figuur 1.3 Basisprincipe van het circulerende renine-angiotensine-aldosteron systeem
(RAAS). ACE = angiotensine converting enzyme.
De nieren zijn ook verantwoordelijk voor de productie van erythropoëtine (EPO). EPO
stimuleert de productie van rode bloedcellen in het beenmerg. Daarnaast dragen de nieren ook
bij aan de regeling van de pH. (Eaton & Pooler, 2013)
Door de regulatie van de vitamine D productie houden de nieren de botintegriteit mede
in stand. In de nier wordt vitamine D na een tweede hydroxylatie geactiveerd tot het 1,25-
dihydroxyvitamine D of calcitriol. Vitamine D draagt bij aan de intestinale calcium- en
fosforabsorptie, beiden nodig voor een goede botmineralisatie. (Eaton & Pooler, 2013;
Heaney, 2008; Khazai et al., 2008)
1.2 GLOMERULAIRE FILTRATIESNELHEID (GFR)
De glomerulaire filtratiesnelheid of GFR is gelijk aan de som van de
(plasma)filtratiesnelheden in alle functionerende nefronen en wordt gebruikt om de
nierfunctie in te schatten. Normaal bedraagt de GFR in een volwassen persoon ongeveer 125
ml/min of 180 l/24u. (Barrett et al., 2016; www.uptodate.com(2))
Angiotensinogeen
(polypeptide)
Angiotensine I
(decapeptide)
Angiotensine II
(octapeptide)
Renine ACE
Nier
Hypotensie
of hypovolemie
Vasoconstrictie
Aldosteronsecretie
Bijnier
Na+
reabsorptie
Bloeddruk
stijgt
Organen
Fysiologische processen
Enzymen
(Delen van) peptiden
Inleiding
4
1.2.1 Exogene filtratiemarkers
Rechtstreeks de nierfunctie bepalen is onmogelijk. De gouden standaard om de
nierfunctie in te schatten is via exogene filtratiemarkers. Dit kan bijvoorbeeld via inuline, 125
I-
iothalamaat of 51
Cr-EDTA. Inuline is een plantaardige polysaccharide die niet
gereabsorbeerd, gesecreteerd of gemetaboliseerd wordt. Inuline ondergaat vrije filtering en
geeft dus een goede weerspiegeling van de GFR. Nadelen zijn de kostprijs en het invasief
karakter. 125
I-iothalamaat en 51
Cr-EDTA zijn twee radio-isotopen die accuraat de GFR meten.
Een extra nadeel hierbij is de radioactiviteit. (Eaton & Pooler, 2013; Papadakis et al., 2016;
Soveri et al., 2014; Van Pottelbergh et al., 2012; www.kidney.org (National Kidney
Foundation, 2014)(3))
1.2.2 Endogene filtratiemarkers
In de klinische praktijk worden bovenstaande methoden niet standaard gebruikt.
Schatting van de GFR verloopt daar meestal via een endogene marker: creatinine.
Figuur 1.4 Omzetting van creatine tot creatinine. (Rodwell et al., 2015)
Productie van creatinine vindt plaats aan een constante snelheid door de afbraak van
creatine. Creatine is essentieel voor de opslag en overdracht van energie in de spieren en
hersenen. Via een fosforylatie door het enzym creatinekinase gebeurt de omzetting tot
creatinefosfaat. Dit wordt, via niet-enzymatische dehydratatie en door verlies van fosfaat, in
de spier omgezet tot creatinine. Figuur 1.4 geeft dit weer. (Papadakis et al., 2016; Rodwell et
al., 2015; www.kidney.org (National Kidney Foundation, 2014) (3))
Creatinine wordt gefilterd door de glomerulus en niet tubulair gereabsorbeerd waardoor
het een indicatie geeft van de GFR. In tegenstelling tot inuline, 125
I-iothalamaat en 51
Cr-
Inleiding
5
EDTA wordt creatinine ook wat gesecreteerd door de tubuli waardoor de creatinineklaring
iets hoger is dan de GFR. Bovendien stijgt de tubulaire secretie wanneer de nierfunctie
afneemt, waarbij een overschatting van de GFR optreedt. Aangezien creatine een rol speelt in
het spiermetabolisme, beïnvloeden de individuele spiermassa en de inname van vlees de
creatininespiegels. Het serumcreatinine (SCr) is hierdoor afhankelijk van de leeftijd, het
geslacht, het gewicht en het ras. Een vergelijking van de SCr concentraties tussen diverse
individuen heeft dus weinig zin. Er werden verschillende formules ontwikkeld om een
schatting van de GFR mogelijk te maken: zie 1.2.4. (Papadakis et al., 2016; Rodwell et al.,
2015; www.kidney.org (National Kidney Foundation, 2014) (3))
Naast de creatinineklaring wordt ook -in veel mindere mate- gebruik gemaakt van twee
andere endogene markers om de nierfunctie te schatten. Dit zijn het bloed ureum stikstof
(BUN) en cystatine C. (www.uptodate.com(2), www.kidney.org (National Kidney Foundation,
2014) (3))
1.2.3 Creatinineklaring (CrCl): exacte bepaling
Een exacte bepaling van de creatinineklaring kan door urine gedurende 24u te
collecteren waarbij ook een serumstaal afgenomen wordt. Zowel in het serum als in de urine
wordt vervolgens de creatinineconcentratie bepaald, waarbij de CrCl kan uitgedrukt worden
als:
(1.1)
Met V : urineflow per tijdseenheid (bv. in ml/min)
Cu: concentratie creatinine in urine
Cs: concentratie creatinine in serum
Deze bepaling is arbeidsintensief en niet gebruiksvriendelijk maar geeft een exacte
weergave van de CrCl indien de urinecollectie correct verloopt. De CrCl geeft wel steeds een
overschatting van de GFR door de tubulaire secretie van het creatinine (zie 1.2.2). (Eaton &
Pooler, 2013; www.uptodate.com(2))
1.2.4 Creatinineklaring (CrCl): schattende formules
In de meeste gevallen volstaat het om via schattende formules te werken. Deze
schattende formules geven de eGFR of estimated GFR weer. (Eaton & Pooler, 2013;
www.uptodate.com(2))
Inleiding
6
Er bestaan verschillende formules om de GFR te schatten. De meest gebruikte voor
volwassenen zijn de Cockcroft & Gault- of C&G formule, de Modification of Diet in Renal
Disease- of MDRD formule en de Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaboration- of
CKD-EPI formule.
Naast deze formules werden ook nog diverse andere formules ontwikkeld die nu
grotendeels achterhaald zijn en niet routinematig gebruikt worden. Voorbeelden hiervan zijn
de Jelliffe formule (1973), de Chiou formule (1975) en de Salazar-Corcoran formule (1988).
Deze laatste formule werd ontwikkeld voor obese patiënten.
(http://clincalc.com/Kinetics/CrCl.aspx (Kane, 2016) (4))
Voor kinderen wordt in de klinische praktijk meestal de Schwartz formule gebruikt.
Deze is gebaseerd op de lengte en de SCr concentraties van het kind. Ook hieruit werden
reeds nieuwe formules ontwikkeld op basis van het BUN en cystatine C. (KDIGO CKD Work
Group, 2012; Schwartz et al., 1976; Schwartz et al., 2009)
1.2.4.1 De C&G formule
De C&G formule wordt weergegeven in vergelijking (1.2). Hierin zit de leeftijd, het
gewicht in kg, het serumcreatinine in mg/dl en de spiermassa verwerkt. Er wordt
vermenigvuldigd met een factor 0,85 voor vrouwen aangezien deze gemiddeld een lagere
spiermassa hebben. (Cockcroft & Gault, 1976; www.uptodate.com(2))
(1.2)
In tegenstelling tot de andere formules waarin de lichaamsoppervlakte vervat zit (zie
formule (1.3) en figuur 1.5), wordt hier rekening gehouden met het werkelijke gewicht van de
patiënt. Nadelen zijn dat er enkel getest werd op blanke mannen en dat het een beperkte
steekproef betrof (249 mannen). Bovendien dateert de C&G formule van voor het gebruik van
gestandaardiseerde assays om de creatinineconcentratie te bepalen. (Cockcroft & Gault, 1976;
www.uptodate.com(2))
1.2.4.2 De MDRD formule
In 1999 ontwikkelde men een nieuwe formule, de MDRD formule (zie vergelijking
(1.3)). De MDRD studie was oorspronkelijk gestart om het effect van strikte
bloeddrukcontrole en proteïnerestrictie in het dieet op de progressie van het nierlijden te
evalueren. Om tot de MDRD formule te komen werden 1628 patiënten geïncludeerd, zowel
mannen (60%) als vrouwen, blanken (88%) als zwarten. Deze formule werd niet gevalideerd
Inleiding
7
bij personen zonder nierlijden en bij personen boven de 70 jaar. Voor personen met acuut
nierfalen is de formule niet accuraat. (Levey et al., 1999; www.uptodate.com(2))
(Scr in mg/dl, leeftijd in jaren) (1.3)
1.2.4.3 De CKD-EPI formule
In 2009 werd de CKD-EPI formule ontwikkeld. Deze formule is even accuraat als de
MDRD formule bij klaringen onder 60 ml/min/1.73m2 maar accurater bij klaringen tussen 60
en 90 ml/min/1.73m2. De formule werd getest op meer dan 10000 personen waarbij de
populatiegegevens werden verzameld uit voorgaande studies. De auteurs besloten dat één
vergelijking niet volstond voor alle populaties. Daarom werden aparte vergelijkingen
ontwikkeld die weergegeven worden in figuur 1.5. (Levey et al., 2009)
Figuur 1.5 De CKD-EPI formule. Deze formule bevat het ras, het geslacht, het SCr
(mg/dl) en de leeftijd. Afhankelijk van de SCr concentratie wordt per geslacht en ras een
andere formule gebruikt. (Levey et al., 2009)
De Kidney Disease Improving Global Outcomes (KDIGO) Clinical Practice Guideline
for the Evaluation and Management of Chronic Kidney Disease (2012) raadt aan om de CKD-
EPI formule te gebruiken voor de schatting van de GFR. Als er geen nierbeschadiging is en
de eGFR bedraagt 45 tot 59 ml/min/1.73m2 kan, voor de bevestiging van chronische
nierinsufficiëntie, de cystatine C concentratie gemeten worden. Om de eGFR hieruit te
Inleiding
8
schatten werden CKD-EPI cystatine C en CKD-EPI creatinine-cystatine C vergelijkingen
ontwikkeld. Wanneer meer specifieke metingen nodig zijn, moet overgeschakeld worden naar
een exogene filtratiemarker. (KDIGO CKD Work Group, 2012)
1.3 NIERINSUFFICIËNTIE
1.3.1 Acute nierinsufficiëntie (AKD, Acute Kidney Disease)
Acute nierinsufficiëntie of AKD kan uitgedrukt worden als acute nierschade (AKI,
Acute Kidney Injury), een GFR onder 60 ml/min/1.73m2
gedurende minder dan 3 maanden,
een vermindering van de GFR met meer dan of gelijk aan 35% of een stijging van meer dan
50% van het SCr gedurende minder dan 3 maanden. (KDIGO Acute Kidney Injury Work
Group, 2012)
AKI is een complexe aandoening, die zich kan uiten onder verschillende vormen gaande
van een verhoging van het SCr tot volledige anurie. AKI kan renaal of extrarenaal (pre- of
postrenaal) optreden. Voorbeelden van renale oorzaken zijn acute tubulaire necrose of acuut
nierfalen, alsook specifieke nierziekten zoals acute interstitiële nefritis. Hypotensie, volume
depletie en obstructie zijn de drie meest voorkomende extrarenale oorzaken van AKI.
(KDIGO Acute Kidney Injury Work Group, 2012; Ricci et al., 2008; www.uptodate.com(5))
Andere condities die kunnen bijdragen aan AKI zijn bijvoorbeeld sepsis of blootstelling
aan radiocontrastvloeistoffen. Patiënten die ouder zijn, diabetes hebben of nefrotoxische
geneesmiddelen nemen zijn ad risk. (KDIGO Acute Kidney Injury Work Group, 2012;
www.uptodate.com(5))
AKI kan uitgedrukt worden aan de hand van de RIFLE classificatie. Dit
classificatiesysteem is in voege sinds 2004 en werd ontwikkeld door de Acute Dialysis
Quality Initiative Workgroup (ADQI). RIFLE staat voor Risk, Injury, Failure, Loss en ESRD
of End-Stage Renal Disease (GFR onder 15 ml/min/1.73m2). R, I en F staan voor de
toenemende ernst van het nierlijden (drie stadia). Loss en ESRD zijn twee criteria voor
prognose die bepaald worden door de duur van het 'verlies' van de nierfunctie. De drie stadia
R, I en F zijn afhankelijk van twee aparte criteria namelijk de urine output (UO) en de GFR.
De slechtste uitkomst van deze twee criteria is bepalend, zie ook figuur 1.6. (KDIGO Acute
Kidney Injury Work Group, 2012; Lopes et al., 2009; Lopes & Jorge, 2013; Ricci et al., 2008,
www.uptodate.com(6))
Inleiding
9
Figuur 1.6 RIFLE classificatiesysteem voor AKI. Dit classificatiesysteem is afhankelijk
van twee aparte criteria: de GFR en de UO. De vorm toont aan dat het systeem
bovenaan, in het beginstadium 'Risk', een hoge sensitiviteit heeft (alle patiënten zullen
gedetecteerd worden) maar een lagere specificiteit. Onderaan is dit omgekeerd. (ARF =
acute renal failure, acuut nierfalen) (Ricci et al., 2008)
Een nadeel van deze methode is dat voor de GFR criteria steeds een gekende 'basis SCr
waarde' nodig is. Bovendien reflecteert het SCr niet accuraat de GFR in een vroeg stadium
van AKI. De GFR kan al gereduceerd zijn, terwijl het SCr, dat gebruikt wordt als parameter
in de formules voor de eGFR (zie 1.2.4), nog laag kan zijn. Hierdoor wordt de werkelijke
GFR overschat. (KDIGO Acute Kidney Injury Work Group, 2012; www.uptodate.com(6))
1.3.2 Chronische nierinsufficiëntie (CKD, Chronic Kidney Disease)
Volgens een studie van Van Pottelbergh et al. (2012) bedroeg de prevalentie van
chronische nierinsufficiëntie (CKD) in Vlaanderen in 2012 ongeveer 13% op 60-69 jarige
leeftijd (10% bij mannen en 16% bij vrouwen, berekend volgens de MDRD formule). Deze
prevalentie stijgt naarmate de leeftijd toeneemt. CKD wordt uitgedrukt als abnormaliteiten in
de nierfunctie of -structuur gedurende meer dan drie maanden. CKD wordt geclassificeerd op
basis van de GFR en albuminurie zoals weergegeven in figuur 1.7. Indien de eGFR meer dan
60 ml/min/1.73m2 bedraagt en er is geen albuminurie, spreekt men nog niet van CKD.
Patiënten met CKD hebben een verhoogd risico op AKI. (KDIGO CKD Work Group, 2012;
Van Pottelbergh et al., 2012 (Richtlijn Domus Medica); Consensusvergadering RIZIV 2014
http://www.inami.fgov.be/(7))
Inleiding
10
Figuur 1.7 Indeling van CKD op basis van de GFR en albuminurie. (KDIGO CKD Work
Group, 2012)
De uitkomst van CKD is afhankelijk van de oorzaak van het nierlijden, de ernst van de
daling van de GFR, de ernst van de albuminurie, andere comorbiditeiten en risicofactoren
zoals verhoogde bloeddruk, dyslipidemie, hyperglycemie, roken, obesitas, cardiovasculaire
aandoeningen, diabetes, het gebruik van nefrotoxische medicatie, enzovoort. (KDIGO CKD
Work Group, 2012; Van Pottelbergh et al., 2012)
Om de progressie van CKD te vertragen werden verschillende richtlijnen opgesteld. Zo
wordt aanbevolen om een bloeddruk aan te houden tussen 140/90 mm Hg en 120/60 mm Hg.
Als er meer albuminurie optreedt, wordt door sommige richtlijnen een bloeddruk van 130/80
mm Hg aangeraden. Er wordt een optimale controle van diabetes (HbA1C of geglycosyleerd
hemoglobine rond 7%) nagestreefd. Het cholesterolgehalte, met aandacht voor de Low
Density Lipoprotein- of LDL-spiegels, wordt nauw opgevolgd. Nefroprotectie bij een
intraveneus (IV) contrastonderzoek is noodzakelijk. Ook levensstijladviezen kunnen
meegedeeld worden aan de patiënt: dieetmaatregelen omtrent kalium-, fosfaat-, proteïne- en
zoutinname, voldoende lichaamsbeweging (minstens 30 minuten 5 maal per week), rookstop,
jaarlijkse griepvaccinatie, een gezond gewicht nastreven, enzovoort. (KDIGO CKD Work
Group, 2012; Van Pottelbergh et al., 2012; Consensusvergadering RIZIV 2014
http://www.inami.fgov.be/(7)
Inleiding
11
Opvolging van de calcium-, fosfaat-, parathormoon-, 25-OH-vitamine D-, kalium-,
hemoglobine- en bicarbonaatspiegels is belangrijk, vooral in CKD stadium 4 en 5. Het
hemoglobinegehalte wordt best opgevolgd vanaf CKD stadium 3b. (KDIGO CKD Work
Group, 2012; Van Pottelbergh et al., 2012)
1.3.3 Zorgtraject chronische nierinsufficiëntie
Sinds 1 juni 2009 bestaat het zorgtraject chronische nierinsufficiëntie waarbij een
samenwerkingsovereenkomst tussen patiënt, huisarts en nefroloog afgesloten wordt. Via
tijdige opsporing en behandeling van CKD wil dit zorgtraject de nood tot dialyse zo lang
mogelijk uitstellen, de patiënt meer inzicht geven in de ziekte en de kwaliteit van de
zorgverlening optimaliseren. De huisarts is de coördinator van het zorgtraject. Na
goedkeuring van het traject moet de patiënt zich minstens twee keer per jaar bij de huisarts en
minstens één keer per jaar bij de nefroloog laten opvolgen. (www.zorgtraject.be (8,9))
Inclusiecriteria zijn: een GFR onder 45 ml/min/1.73m2 (berekend volgens de MDRD
formule) of een proteïnurie van meer dan 1 g per dag hebben (beide voorwaarden bevestigd
met een tweede meting na ten minste 3 maanden), ouder zijn dan 18 jaar, geen
dialysebehoefte of geen niertransplantatie ondergaan hebben en in staat zijn tot ambulante
follow-up. Voordeel voor de patiënt is dat deze geen remgeld hoeft te betalen voor de
consulten bij de huisarts en de specialist. De patiënt heeft ook recht op een forfaitaire
tegemoetkoming voor een gevalideerde bloeddrukmeter. Bovendien is er een lijst van
geneesmiddelen die specifiek mogen voorgeschreven worden voor patiënten in het
zorgtraject, waarbij anders voor elk geneesmiddel apart een goedkeuring nodig is.
(www.zorgtraject.be(8,9))
1.4 GENEESMIDDELEN AAN TE PASSEN AAN DE NIERFUNCTIE
Vele geneesmiddelen moeten aangepast worden aan de nierfunctie. De belangrijkste en
meest voorkomende dosisaanpassingen die nodig zijn, worden in punt 1.4.2 beschreven. Ze
zijn gebaseerd op de C&G formule.
1.4.1 Gebruikte bronnen
Gebruikte bronnen hiervoor zijn: The Renal Drug Handbook (2014), het boek
Commentaren Medicatiebewaking 2012/2013, besluiten van de consensusvergadering van het
RIZIV (2014) http://www.inami.fgov.be(7), de databanken http://www.uptodate.com(10) en
https://www.clinicalpharmacology.com(11), de Samenvattingen van de Kenmerken van het
Product (SKP's) en de expert opinie van nefrologe Dr. Verhelst.
Inleiding
12
1.4.2 Dosisaanpassingen
Nifurtoïnol of nitrofurantoïne: contra-indicatie (CI) onder een CrCl van 60-40 ml/min
wegens te lage urinaire concentraties en een risico op perifere neuropathie.
Niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen of NSAID's: zowel cylco-
oxygenase-2 (COX-2) selectieve als niet-COX-2 selectieve zijn renaal even toxisch. Onder
een CrCl van 50 ml/min wordt (chronisch) gebruik afgeraden. Risicofactoren voor het
ontwikkelen van een acute nierinsufficiëntie onder NSAID's zijn een leeftijd boven 80 jaar,
dehydratatie, nefrotoxische comedicaties en ernstig hart- of leverfalen.
Paracetamol: de maximale dosis van paracetamol bedraagt 60 mg/kg/24 u. Bij personen
van 50 kg wordt dus maximaal 3 g aangeraden. Volgens The Renal Drug Handbook zijn geen
aanpassingen van paracetamol aan de nierfunctie noodzakelijk. De databank Up To Date en
de bijsluiter raden bij nierinsufficiëntie maximaal drie gram per dag aan. Tussen een CrCl van
50-10 ml/min moet het toedieningsinterval ten minste 6 uur bedragen.
Directe orale anticoagulantia of DOACs rivaroxaban, apixaban en dabigatran:
dabigatran is gecontra-indiceerd onder een CrCl van 30 ml/min. Bij een CrCl onder 50
ml/min moet de laagste dosis van dabigatran gegeven worden. Rivaroxaban en apixaban
worden afgeraden onder een CrCl van 15 ml/min. Dosisaanpassingen zijn nodig onder een
CrCl van 50 of 30 ml/min, afhankelijk van de indicatie en de molecule. In de klinische
praktijk wordt onder een CrCl van 30 ml/min vaak overgeschakeld op de vitamine K
antagonisten warfarine, acenocoumarol of fenprocoumon. Ook de laagmoleculair gewicht
heparines of LMWH's moeten aangepast worden aan de nierfunctie, zeker bij therapeutisch
gebruik.
Bij een CrCl onder 50 ml/min wordt ranitidine gereduceerd naar 150 mg per dag per os
of naar eenmalig 50 mg IV per 18-24 u. Allopurinol reduceert men afhankelijk van de
urinezuurspiegels waarbij een urinezuurconcentratie onder 6 mg/dl wordt nagestreefd.
Bisfosfonaten zoals alendronaat zijn gecontra-indiceerd bij een CrCl onder 35 ml/min.
Vooraleer IV bisfosfonaten gegeven worden, is steeds een bepaling van de nierfunctie
noodzakelijk.
Wat de antihypertensieve behandeling betreft is er een voorkeur voor lipofiele
bètablokkers. Qua diuretica zijn de lisdiuretica de eerste keuze. Bij calciumantagonisten is een
optitratie aanbevolen. ACE-inhibitoren en sartanen zijn nefroprotectief. Bij een verhoogde
bloeddruk -zeker bij diabetici en bij proteïnurie- zijn dit de eerste keuze geneesmiddelen. Bij
Inleiding
13
AKD is het belangrijk om ACE-inhibitoren en sartanen tijdelijk te stoppen. Men moet steeds
aandachtig zijn voor een mogelijke hyperkaliëmie.
Glucion®, een gebalanceerde elektrolietoplossing, bevat 26 mmol/l kalium. In het
Algemeen ziekenhuis (AZ) Sint-Blasius geeft men Glucion®
als standaardinfuus. Bij een
verminderde nierfunctie is aandacht voor hyperkaliëmie noodzakelijk.
Onder een CrCl van 50 ml/min varieert de dosis digoxine tussen 0,0625 mg en 0,250
mg per dag. Opvolging van de spiegels gebeurt via therapeutic drug monitoring (TDM).
50% van de normale dosage van methotrexaat wordt aangeraden bij een CrCl onder 50
ml/min. Ook lithium wordt onder deze klaring best vermeden of er is een reductie van de
dosis van 50-75% nodig waarbij TDM gebeurt. Sotalol moet gehalveerd worden bij een CrCl
onder 60 ml/min. Bij een CrCl onder 30 ml/min wordt slechts 25% van de normale dosis
aangeraden. Bovendien geeft sotalol een risico op QT verlenging.
Ook pregabaline en gabapentine moeten aangepast worden onder een CrCl van 60
ml/min. Voor gabapentine verschillen de dosisaanpassingen van bron tot bron. Onder een
CrCl van 60 ml/min raden de databanken Up To Date en Clinical Pharmacology een dosis
gabapentine van 200 tot 700 mg twee keer per dag aan. Onder een CrCl van 30 ml/min wordt
deze dosis een keer per dag aangeraden. De maximale dosis pregabaline onder een CrCl van
60 ml/min is 300 mg per dag. Onder een CrCl van 30 ml/min is dit 150 mg per dag.
Volgens de KDIGO richtlijn voor het management van lipiden bij CKD wordt de
combinatie van een statine en een fibraat niet aangeraden wegens een verhoogd risico op
myopathie. Wanneer de opstart van een fibraat nodig is, geniet de laagste dosis de voorkeur.
De dosages van statines volgens de KDIGO richtlijn aangeraden vanaf CKD stadium G3a
worden weergegeven in tabel 1.1.
Tabel 1.1 Aanbevolen maximale dosissen van statines in volwassenen met CKD. (KDIGO
CKD Work Group, 2013)
Inleiding
14
De dosis van verschillende orale antidiabetica (OAD) moet aangepast worden aan de
nierfunctie. Voor deze dosisaanpassingen werden de aanbevelingen van de
consensusvergadering van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV)
gevolgd zoals weergegeven in tabel 1.2.
Tabel 1.2 Aanbevolen dosissen van orale antidiabetica (OAD) bij volwassenen met CKD.
Bij de gliniden en hypoglykemiërende sulfamiden moet steeds rekening gehouden
worden met het risico op hypoglycemie. CNI staat voor chronische nierinsufficiëntie.
(Consensusvergadering RIZIV 2014 http://www.inami.fgov.be/(7))
Vele antibiotica moeten aangepast worden aan de nierfunctie. Op het 'intranet'
(ziekenhuisbreed beschikbaar) van het AZ Sint-Blasius is het antibioticabeleid terug te vinden
waarin de belangrijkste dosisaanpassingen vermeld staan. De klinisch biologen en intensiviste
Dr. Koch volgen steeds de reserve antibiotica (zie bijlage 8.2) op qua indicatie en dosis. Het
antibioticabeleid bij een verminderde nierfunctie krijgt tijdens deze masterproef een update,
gebaseerd op recente bronnen (zie 3.2.1).
Objectieven
15
2 OBJECTIEVEN
Vele geneesmiddelen worden renaal geklaard. Om deze efficiënt uit het lichaam te
verwijderen is een goede nierfunctie noodzakelijk. Bij nierinsufficiëntie zijn daarom soms
geneesmiddeleninterventies noodzakelijk bijvoorbeeld aanpassingen van de dosis, stop van
een geneesmiddel, aanpassingen bij contra-indicaties (CIs) en andere. In deze masterproef zal
nagegaan worden of de medicatie aangepast is aan de verminderde nierfunctie.
In medicatiebijsluiters zijn deze aanpassingen meestal gebaseerd op een schatting van
de CrCl in ml/min, berekend volgens de C&G formule waarbij het individueel gewicht van de
patiënt in rekening gebracht wordt. In het laboratorium van het AZ Sint-Blasius wordt de
CrCl standaard via de CKD-EPI formule bepaald. Voor de opvolging van CKD wordt, zoals
vermeld in 1.2.4.3, aanbevolen om de CKD-EPI formule te gebruiken. Dosisaanpassingen aan
geneesmiddelen zijn echter enkel gevalideerd volgens de C&G formule. De CrCl volgens de
C&G formule zal dus steeds berekend worden.
Bij nazicht van de medicatie bij volwassen, niet gedialyseerde patiënten zal een
onderscheid gemaakt worden tussen patiënten met AKD, CKD, acute daling van de
nierfunctie bij CKD (AKD op CKD) of type nierinsufficiëntie ongekend. De patiënten zullen
opgedeeld worden in 2 groepen: een groep met een CrCl onder 60 tot 30 ml/min en een
andere met een CrCl onder 30 ml/min. Dit omdat er onder een CrCl van 30 ml/min meer
geneesmiddelen aangepast moeten worden aan de nierfunctie en om te vergelijken of er in de
ene groep meer interventies zijn dan in de andere. Indien er discrepanties aanwezig zijn, zal
de voorschrijvende arts telefonisch of via e-mail gecontacteerd worden met bijhorend advies.
Op de geriatrische diensten kunnen meldingen ook via klinische farmacie verlopen. De arts
heeft steeds de eindbeslissing. Hij of zij beslist of het advies gevolgd wordt of niet.
De opvolging zal lopen over 14 maanden. Ongeveer halfweg de studie zal aan de artsen
en de hoofdverpleegkundigen een presentatie gegeven worden over de meest voorkomende
dosisaanpassingen. Het huidige antibioticabeleid bij een verminderde nierfunctie zal
herbekeken worden. Er zal ook een 'Inkijk' verspreid worden naar alle diensten,
verpleegkundigen en artsen met de belangrijkste dosisaanpassingen, zowel via e-mail als op
papier. Nadien zal bekeken worden of het aantal interventies daalt en of hierin een belangrijke
taak voor een klinische apotheker schuilt.
Materialen en methoden
16
3 MATERIALEN EN METHODEN
3.1 STUDIEPOPULATIE
Dit onderzoek is een prospectieve observationele studie op basis van de laboparameter
'CrCl volgens de CKD-EPI formule' onder de 60 ml/min/1.73m2. Patiëntengegevens die
klinisch standaard zijn, werden verzameld. Het protocol werd goedgekeurd door het Ethisch
Comité van het Universitair Ziekenhuis Gent (EC UZG 2015/0001). Ook het lokaal Ethisch
Comité van het AZ Sint-Blasius gaf vooraf een positief advies. Voor alle documenten
betreffende het ethisch comité: zie bijlage 8.1. Deze studie startte op 15 februari 2015 en liep
over 14 maanden.
3.1.1 Inclusie- en exclusiecriteria
Als studiepopulatie werden enkel gehospitaliseerde volwassen mannen en vrouwen
geïncludeerd. De enige inclusievoorwaarde was een CKD-EPI waarde onder de 60
ml/min/1.73m2. Dialysepatiënten, patiënten op intensieve zorgen (IZ) en kinderen werden
geëxcludeerd. Ook patiënten die opgenomen werden met een nefroloog als behandelende arts,
werden uitgesloten. Dialysepatiënten werden uitgesloten omdat hun medicatie grondig door
de nefrologen opgevolgd wordt. Patiënten op IZ worden ook reeds nauwgezet opgevolgd door
de nefrologen en intensivisten. Bij kinderen gebeurt de inschatting van de nierfunctie niet met
de CKD-EPI formule maar met andere formules. Bij palliatieve patiënten gebeurde ook geen
medicatiereview omdat een comforttherapie hier primeert.
3.1.2 Indeling op basis van de nierfunctie
Telkens als de CrCl volgens de CKD-EPI formule lager dan 60 ml/min/1.73m2 was (op
bepaalde dagen, zie 3.3), meldde het laboratorium dit. Vervolgens werd de CrCl volgens de
C&G formule berekend. Hierbij werd de serumcreatininewaarde uit het laboverslag gehaald,
het gewicht, de leeftijd en het geslacht uit het medisch dossier.
Nadien werden de patiënten opgedeeld in 2 groepen: een groep met een CrCl <60-30
ml/min en een andere met een CrCl <30 ml/min. Onder een CrCl van 60 ml/min moeten reeds
verschillende geneesmiddelen aan de nierfunctie aangepast worden (zie punt 1.4.2). Bij een
CrCl <30 ml/min zijn dit er meer. Er werd een onderscheid gemaakt tussen patiënten met
AKD, CKD en AKD op CKD. Indien een patiënt voor de eerste maal opgenomen werd en er
geen andere SCr- of CKD-EPI waarden gekend waren, werd dit omschreven als type
nierinsufficiëntie 'ongekend'. De indeling in type nierinsufficiëntie gebeurde op basis van de
Materialen en methoden
17
informatie aanwezig in het medisch dossier. Als er geen gegevens gekend waren, werden de
SCr- en CKD-EPI waarden van de afgelopen maanden gecontroleerd. CKD werd gedefinieerd
als een eGFR <60 ml/min/1.73m2 over een periode van 3 maanden of langer. Indien de
periode korter dan 3 maanden was, was er sprake van AKD. Indeling in de groep AKD op
CKD gebeurde enkel op basis van informatie aanwezig in het medisch dossier.
3.1.3 KWS / geneesmiddelentherapie
In het AZ Sint-Blasius wordt het medisch patiëntendossier bijgehouden in het klinisch
werkstation (KWS). Apothekers hebben toegang tot alle dossiers om de thuismedicatie van de
patiënten op te volgen. Artsen kunnen het medisch dossier van al hun patiënten raadplegen.
De geneesmiddelentherapie die een patiënt in het ziekenhuis krijgt, wordt genoteerd op
papier. Per patiënt wordt een groen medicatieformulier ingevuld met daarop de dagelijkse
therapie. Op twee dagen in de week worden de groene medicatieformulieren verzameld en
aan de apotheek bezorgd. De verpleegkundigen moeten telkens de therapie overschrijven. De
actuele therapie staat dus nooit in het KWS. Hiervoor zijn steeds de groene
medicatieformulieren nodig.
3.2 AANPASSINGEN AAN DE NIERFUNCTIE
3.2.1 Gebruikte bronnen
Verschillende geneesmiddelen moeten aangepast worden aan de nierfunctie. De
bronnen die voor de dosisaanpassingen gebruikt werden zijn (zie literatuurlijst): The Renal
Drug Handbook (2014), het boek Commentaren Medicatiebewaking 2012/2013,
de databanken Up To Date (http://www.uptodate.com(10)) en Clinical Pharmacology
(https://www.clinicalpharmacology.com/(11)) en de Samenvattingen van de Kenmerken van
het Product (SKP's). Op 27 november 2014 vond een consensusvergadering van het RIZIV
plaats over het rationeel gebruik van geneesmiddelen bij nierinsufficiëntie. Deze vergadering
werd bijgewoond en de besluiten waren nuttig voor deze masterproef
(http://www.inami.fgov.be (7)). Qua dosisaanpassingen zijn er veel tegenstrijdige bronnen die
vaak gebaseerd zijn op gebrekkige evidentie. Er werden zoveel mogelijk bronnen vergeleken.
Aanpassingen werden besproken met Dr. Verhelst, een nefrologe in het AZ Sint-Blasius
(expert opinie).
Materialen en methoden
18
3.2.2 Geneesmiddelen aan te passen aan de nierfunctie
Bij patiënten met een CrCl onder 60 tot 30 ml/min werd gekeken naar de
dosisaanpassingen van de geneesmiddelen vermeld in punt 1.4.2. Deze lijst werd opgesteld
door het onderzoeken van de beschikbare literatuur en is afhankelijk van het
geneesmiddelenformularium in het ziekenhuis. Onder een CrCl van 30 ml/min werd alle
medicatie nagekeken. Indien de bronnen discrepanties bevatten, werd advies gevraagd aan de
nefrologen Dr. Verhelst en Dr. Vonck.
3.3 FLOWCHART EN RANDOMISATIE
Twee keer per week gaf het labo de CKD-EPI waarden door in de vorm van een
excelbestand: op maandagochtend de labowaarden van zaterdag en zondag, op
donderdagochtend de gegevens van dinsdag en woensdag. Dit excelbestand bevat de naam
van de patiënt, de geboortedatum, de CKD-EPI waarde en de datum van bepaling ervan. Aan
de hand van de lijst werd in het apotheekpakket OAZIS opgezocht of de patiënt nog
gehospitaliseerd was en op welke afdeling. Nadien werd per patiënt het medicatieoverzicht
opgezocht en werd de CrCl volgens de C&G formule berekend. Ook het type
nierinsufficiëntie werd bepaald.
Voor sommige patiënten was het mogelijk om de medicatieformulieren in de apotheek
op te zoeken. Dit was het geval indien de formulieren die dag naar de apotheek gebracht
werden. Voor andere patiënten was het nodig om naar de specifieke afdeling te gaan en de
medicatieformulieren te kopiëren. Gedurende de zomermaanden van 2015 werd een
testperiode doorlopen voor gegevensverzameling op een andere werkwijze. Dit door het
controleren van losse voorschriften die afgeleverd werden in de apotheek en die een
nefrotoxisch geneesmiddel bevatten. Deze werkwijze bleek effectief maar nog
arbeidsintensiever dan deze via de CKD-EPI waarden doorgegeven door het labo en werd dus
niet verder toegepast.
Indien de dosis niet conform de richtlijnen was of er een andere interventie nodig was,
werd de voorschrijvende arts telefonisch of via e-mail gecontacteerd en werd advies gegeven.
Op de verschillende geriatrische afdelingen kunnen de interventies tijdens rechtstreeks
overleg met de geriaters gemeld worden. Op deze afdelingen wordt al enkele jaren klinische
farmacie uitgeoefend waarbij maandelijks gewisseld wordt van dienst. De arts heeft steeds de
eindbeslissing. Hij of zij beslist of het advies gevolgd wordt of niet.
Onderstaand stroomdiagram (figuur 3.1) geeft weer welke medicatie in welke groep
nagekeken werd.
Materialen en methoden
19
Figuur 3.1 Flowchart: opvolging van de medicatie bij een verminderde nierfunctie.
3.4 INFOMOMENT
Er werden twee infomomenten gegeven. Een voor de artsen en een voor de
hoofdverpleegkundigen. De belangrijkste dosisaanpassingen bij nierinsufficiëntie kwamen
hierbij aan bod. Bovendien werd een artikel in de 'Inkijk' verspreid waarin de belangrijkste
dosisaanpassingen vermeld stonden. Dit is een ziekenhuisbreed informatieblad dat zowel op
papier als elektronisch verspreid wordt.
3.5 STATISTISCHE ANALYSE EN DATACOLLECTIE
Alle gegevens werden verzameld in een excelbestand (Microsoft Excel 2007). Bij de
verwerking van de gegevens werden deze geanonimiseerd. De leeftijd, het gewicht, het
CKD-EPI waarden <60 ml/
min/1,73m2
Hospitalisatie en
geen dialyse, geen
opname nefro of IZ,
geen palliatieve patiënt
of kind
STOP
Medicatieformulieren
patiënt opzoeken
Nazicht geneesmiddelentherapie a.d.h.v. de
nierfunctie berekend volgens de C&G formule
en opsplitsing AKD, CKD, AKD op CKD of
type nierinsufficiëntie ongekend
CrCl <30 ml/min CrCl <60-30 ml/min
Nazicht van alle
ingenomen medicatie
Nazicht allopurinol, antibiotica, bisfofonaten,
digoxine, DOACs, fibraten, gabapentine, GMn
met risico op hyperkaliëmie, lithium, LMWH,
methotrexaat, nitrofuranen, NSAID’s, orale
antidiabetica, paracetamol, pregabaline,
ranitidine, sotalol en statines
Interventie nodig?
Indien ja: telefonisch
contact, e-mail, overleg
behandelende arts
Arts beslist
NEE
JA
Materialen en methoden
20
geslacht, de CKD-EPI waarde, de CrCl volgens de C&G formule, het type nierinsufficiëntie
(AKD, CKD, AKD op CKD of ongekend), de behandelende arts, ooit al een consult
nefrologie gehad, het totaal aantal geneesmiddelen aan te passen aan de nierfunctie ('lijnen
ATP'), de interventies (type interventie, aantallen en interventie ja of nee), de melding
(telefonisch, via e-mail of via klinische farmacie op de verschillende geriatrische afdelingen)
en de aanvaarding of verwerping van de interventie werden als parameters bijgehouden. De
reden van verwerping werd ook genoteerd. Er werd een onderscheid gemaakt tussen
interventies die een 'dosisaanpassing, CI of stop' inhielden en andere interventies (zie figuur
4.6 en bijlage 8.5). Dit omdat tijdens het informatiemoment vooral de nadruk op de eerste
categorie gelegd werd. Bovendien staan de interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' in
rechtstreeks verband met het aantal 'lijnen ATP'.
De cirkel- en kolomdiagrammen werden opgemaakt in Microsoft Excel (2007). De
statistische verwerking gebeurde in R versie 3.1.2 (2014-10-31) via R commander versie 2.1-
6. Voor de continue variabelen werd een ongepaarde t-test gedaan in het geval van normaal
verdeelde data, de Mann Whitney U test werd uitgevoerd indien de data niet normaal verdeeld
waren. Voor de categorische variabelen werd de Chi-kwadraat test (verwachte n >5) en de
Fisher's exact test (verwachte n <5) gebruikt. Bij normaal verdeelde gegevens werden het
gemiddelde en de standaarddeviatie (SD) vermeld, bij niet normaal verdeelde gegevens de
mediaan met het minimum, maximum en de interkwartielafstand (IQR). Voor elke continue
variabele werd de normaalverdeling gecontroleerd via een histogram en een QQplot. Er werd
nagegaan of er een significant verschil was in het aantal interventies voor en na het
infomoment. Dit zowel voor de parameter 'interventie nodig' (interventie ja of nee) als voor de
interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' in de groepen CrCl <60-30 ml/min en CrCl <30
ml/min afzonderlijk. Voor de parameter interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' werden het
aantal 'lijnen ATP' mee in rekening gebracht en werd een nieuwe parameter bekomen
namelijk het % geneesmiddelen (GMn) aangepast aan de nierfunctie door de arts. Deze
parameter is gelijk aan het verschil tussen het aantal 'lijnen ATP' en de interventies
'dosisaanpassing, CI of stop' gedeeld door het aantal 'lijnen ATP' maal 100 (zie bijlage 8.5).
Wanneer er bv. x 'lijnen ATP' waren, en deze waren reeds alle x aangepast aan de nierfunctie
door de arts (geen interventie), bedroeg deze parameter 100%. Voor deze testen werden enkel
patiënten geïncludeerd die ten minste één geneesmiddel innamen dat aangepast moest worden
aan de nierfunctie. Een p-waarde onder 0,05 werd als significant geïnterpreteerd.
Resultaten
21
4 RESULTATEN
4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS
4.1.1 In- en exclusie
In totaal werden 343 patiënten opgevolgd. De patiënten werden opgezocht in het
apotheekpakket OAZIS waarin de verblijfsafdeling vermeld staat. De niet gehospitaliseerde
patiënten, dialysepatiënten of patiënten die opgenomen waren op de afdeling nefrologie of IZ
konden zo reeds vroeg in het proces uitgesloten worden. Palliatieve patiënten en patiënten
waarvan de nierfunctie genormaliseerd was, konden pas na opvolging geëxcludeerd worden.
Zo werden er uit de 343 patiënten 25 patiënten geëxcludeerd en bleven er 318 patiënten over.
Van deze 318 patiënten werden er 154 opgevolgd voor - en 164 na het infomoment aan de
artsen.
4.1.2 Verhouding mannen / vrouwen en hun leeftijd
Figuur 4.1 en 4.2 Het geslacht (links) en de leeftijd (rechts) van de opgevolgde patiënten.
4.1.3 Opvolging door nefrologie
Figuur 4.3 Het aantal patiënten met al dan niet een consult nefrologie in de
voorgeschiedenis of in aanvraag.
108
34%
210
66%
Geslacht
Aantal
mannen
Aantal
vrouwen
2
1%
6
2%
75
23%
171
54%
64
20%
Leeftijd
<60 j
60-69 j
70-79j
80-89j
90 j en meer
88
28%
224
70%
6
2%
Consult nefrologie
Ja
Nee
In aanvraag
Resultaten
22
4.1.4 Type nierinsufficiëntie: AKD, CKD, AKD OP CKD en ongekend
Figuur 4.4 Het aantal patiënten in functie van het type nierinsufficiëntie.
Van de 161 patiënten met CKD werd ook het stadium van CKD bepaald via de KDIGO
classificatie op basis van de GFR volgens de CKD-EPI formule.
Figuur 4.5 Stadia van CKD met de CrCl volgens de CKD-EPI formule in
ml/min/1.73m2.
Voor de dosisaanpassingen werd de CrCl volgens de C&G formule bepaald. Na
berekening komen er meer patiënten in een verder stadium van nierlijden terecht zoals
zichtbaar in tabel 4.2.
Tabel 4.2: Stadia van CKD met de CrCl volgens de C&G formule in ml/min, gebruikt
voor de dosisaanpassingen.
Stadia CKD op basis van de C&G formule Aantal patiënten %
Stadium 3a (45-59 ml/min) 30 19
Stadium 3b (30-44 ml/min) 72 45
Stadium 4 (15-29 ml/min) 52 32
Stadium 5 (0-15 ml/min) 7 4
38 62 57
161
25 0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
Ongekend AKD AKD OP
CKD
CKD Exclusie
Aa
nta
l p
ati
ënte
n
Type nierinsufficiëntie
49
30%
69
43%
39
24%
4
3%
Stadia CKD
Stadium 3a (45-59 ml/min/1,73m2)
Stadium 3b (30-44 ml/min/1,73m2)
Stadium 4 (15-29 ml/min/1,73m2)
Stadium 5 (0-15 ml/min/1,73m2)
Nierinsufficiëntie %
Ongekend 12
AKD 19
AKD OP CKD 18
CKD 51
Tabel 4.1 %
patiënten met een
bepaald type
nierinsufficiëntie.
Resultaten
23
4.2 INTERVENTIES
4.2.1 Aantal en type
Tabel 4.3 geeft een overzicht van het totaal aantal patiënten, van het aantal en het type
interventies. Bij 224 van de 907 medicatielijnen aan te passen aan de nierfunctie moest er een
dosisaanpassing of stop gebeuren of was er een CI. Omgerekend is dit bij 24,7% van de
medicatielijnen. Op de 318 patiënten waren er 27 patiënten die geen medicatie innamen die
aangepast moest worden aan de nierfunctie en waarbij er geen interventies nodig waren. Bij
de overige 291 patiënten waren er 180 patiënten waarbij een of meerdere interventies nodig
waren, dit is bij 62% van de patiënten.
Tabel 4.3: Aantal patiënten, aantal en type interventies.
Totaal aantal patiënten 318
Aantal patiënten zonder geneesmiddelen aan te passen aan de nierfunctie 27
Aantal patiënten die minstens één geneesmiddel namen aan te passen aan de nierfunctie 291
Aantal patiënten met een of meer interventies 180
Totaal aantal medicatielijnen die aan de nierfunctie aangepast moeten worden 907
Totaal aantal interventies 299
Opsplitsing interventies:
-Dosisaanpassing, CI of stop geneesmiddel (GM) 224
-Opstart GM, interactie, toedieningsinterval, toedieningstijdstip, opvolging van spiegels
van geneesmiddelen enzovoort (zie figuur 4.6) 75
De indeling van de 299 interventies in de verschillende categorieën wordt weergegeven
in figuur 4.6.
Figuur 4.6 Het aantal interventies in functie van de categorieën van interventies.
31
1
138
6 15 20
7
55
2
18 4 2
0
20
40
60
80
100
120
140
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Categorieën van interventies
Resultaten
24
4.2.2 Specifieke interventies
De 224 interventies wat betreft 'dosisaanpassing, CI of stop' van een geneesmiddel
worden weergegeven in figuur 4.7.
Figuur 4.7 Aantal interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' in functie van het type
geneesmiddelen. OAD = orale antidiabetica. Andere: zie meer detail in figuren 4.8 tot
4.15.
De opsplitsing van deze interventies in 2 groepen -een groep met een CrCl <60-30
ml/min en een groep met een CrCl <30 ml/min- en een onderscheid naargelang het type
nierinsufficiëntie (AKD, CKD, AKD op CKD en ongekend) worden weergegeven in figuren
4.8 tot 4.15.
Figuur 4.8 (links CrCl <30 ml/min) en 4.9 (rechts CrCl <60-30 ml/min) Aantal
interventies in functie van het type geneesmiddelen bij AKD.
7 8 14 15
6 1
7
19
1 5 2
9 1
13
25 17
36
1
17
4 3 6 7
0
10
20
30
40
Inte
rven
ties
'do
sisa
an
pa
ssin
g,
CI
of
sto
p'
Type geneesmiddelen
0
1
2
3
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <30 ml/min en AKD
0 2 4 6 8
10
All
op
uri
no
l
Anti
bio
tica
Diu
reti
ca
DO
AC
Fra
xip
arin
e®
Nit
rofu
raan
NS
AID
OA
D
Par
acet
amo
l
Pre
gab
alin
e
Ran
itid
ine
So
talo
l
Tra
mad
ol
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <60-30 ml/min en AKD
0 2 4 6 8
10 12
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <30 ml/min en CKD
Resultaten
25
0 2 4 6 8
10 12
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <60-30 ml/min en CKD
Figuur 4.14 (links CrCl <30 ml/min) en 4.15 (rechts CrCl <60-30ml/min) Aantal interventies
in functie van het type geneesmiddelen indien het type nierlijden niet gekend is.
Figuur 4.10 (boven CrCl <30 ml/min) en 4.11 (onder CrCl <60-30 ml/min) Aantal
interventies in functie van het type geneesmiddelen bij CKD.
Figuur 4.12 (links CrCl <30 ml/min) en 4.13 (rechts CrCl <60-30ml/min) Aantal
interventies in functie van het type geneesmiddelen bij AKD op CKD.
0
1
2
3
4
All
op
uri
no
l
Am
lod
ipin
e
Anti
bio
tica
Dig
oxin
e
Diu
reti
ca
DO
AC
Fra
xip
arin
e®
Glu
cio
n®
Kal
ium
bij
hyp
erK
+
Mir
abeg
ron
Nit
rofu
raan
OA
D
Par
acet
amo
l
Ran
itid
ine
Sar
taan
So
life
nac
ine
So
talo
l
Sta
tine
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <30 ml/min en AKD op CKD
0
1
2
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <30 ml/min en type
nierinsufficiëntie ongekend
0
2
4
6
Aa
nta
l in
terv
enti
es
Type geneesmiddelen
CrCl <60-30 ml/min en type
nierinsufficiëntie ongekend
0
1
2
3 A
an
tal
inte
rven
ties
Type geneesmiddelen
CrCl <60-30 ml/min en AKD op
CKD
Resultaten
26
Interventie aanvaard? Aantal
Ja 140
Nee 9
Gedeeltelijk 19
Opvolging 6
Ongekend 6
4.2.3 Aanvaardingspercentages van de interventies
In totaal waren er 180 patiënten waarbij er één of meerdere interventies nodig waren.
De aanvaardingspercentages worden weergegeven in figuur 4.16, de absolute aantallen in
tabel 4.4. 11% van de interventies werd gedeeltelijk aanvaard. Dit was het geval als er
meerdere interventies waren en de ene interventie wel en de andere niet aanvaard werd. Bij
3% van de patiënten gingen de artsen de nierfunctie opvolgen en afhankelijk van de evolutie
al dan niet de medicatie aanpassen.
Figuur 4.16 Percentage in functie van 'interventie aanvaard?'.
De redenen van weigering zowel bij de niet aanvaarde interventies als bij de 'gedeeltelijk
aanvaarde' interventies worden weergegeven in tabel 4.5.
Tabel 4.5 Redenen van weigering.
Geneesmiddel Reden van weigering Aantal geweigerd
op totaal aantal
ACE inhibitor (+
diureticum)
Patiënt met type nierinsufficiëntie ongekend (waarschijnlijk AKD) en een CrCl
van 34 ml/min krijgt lisinopril (+ hydrochloorthiazide). Patiënt dag later
overleden.
1/7
DOAC 1) Pradaxa®: CI CrCl <30 ml/min maar AKD en CrCl 29 ml/min: snelle
verbetering van de nierfunctie verwacht.
2) CVA onder Xarelto® daarom Pradaxa
® houden bij patiënt met type
nierinsufficiëntie ongekend en CrCl 26 ml/min.
2/19
Fraxiparine®
Fraxiparine® 0,8 ml reduceren naar 0,6 ml (reductie bij patiënt met CKD en
CrCl 39 ml/min). Reden van weigering: zware patiënt van 92 kg.
1/5
Gabapentine Patiënt met CKD en CrCl 43,5 ml/min krijgt 3x600 mg gabapentine per dag
maar er wordt maximaal 2x700 mg aangeraden: patiënt na e-mail op ontslag.
1/2
Nitrofuraan 1 en 2) Bij patiënten met een blaascarcinoom wordt bij een slechte nierfunctie
toch Urfadyn PL® gegeven voor de preventie van urineweginfecties na
plaatsing van een dubbel J stent. Dit issue werd besproken met de urologen en
nefrologen en hun consensus is dat bij deze uitzonderlijke gevallen Urfadyn
PL® toch één keer per dag mag gegeven worden. (Ene patiënt had CKD met
CrCl 44 ml/min, andere patiënt had CKD met CrCl 34 ml/min)
2/13
NSAID Patiënt met CKD en CrCl 30 ml/min: kreeg NSAID en werd gestopt in
ziekenhuis maar in ontslagbrief werd NSAID terug opgestart.
1/25
78
5 11
3 3
0
20
40
60
80
100
Ja Nee Gedeeltelijk Opvolging Ongekend
Per
cen
tag
e
lnterventie aanvaard?
Tabel 4.4 Absolute cijfers:
'interventies aanvaard?'
Resultaten
27
OAD 1) Amarylle® 4 mg wordt gegeven bij een patiënt met CKD en CrCl 56,5
ml/min. Dit werd niet aangepast maar in de brief naar de huisarts werd
'controle nierfunctie na 1 week' vermeld.
2) Patiënt met CKD en CrCl 27 ml/min krijgt metformine 500 mg 2 keer per
dag. Arts telefonisch niet te bereiken en e-mail gestuurd: niet aangepast, na
verplaatsing naar andere dienst en telefonisch contact arts: toch aangepast.
3) Patiënt met CKD en CrCl 39 ml/min krijgt metformine 500 mg 2 keer per
dag en 1 keer 850 mg per dag. Volgens de consensusvergadering van het
RIZIV wordt 1 keer 850 mg aanbevolen: niet aangepast.
3/17
Paracetamol 1) Ethylabusus: 2 g paracatemol aangeraden maar patiënt dronk al een lange
tijd niet meer, patiënt met type nierinsufficiëntie ongekend en CrCl 46 ml/min.
2 en 3) Patiënt met AKD op CKD en CrCl 26 ml/min en patiënt met CKD en
CrCl 20 ml/min: paracetamol 4 g kortdurend houden wegens veel pijn.
3/36
Pregabaline Patiënt met dosis van 3 keer 600 mg per dag waarbij de normale maximale
dosis slechts 600 mg bedraagt (zonder nierlijden): patiënt met ernstig
pijnsyndroom waarbij niets helpt. Patiënt had AKD en CrCl 55 ml/min.
1/1
Ranitidine 300
mg
1) Patiënt met CKD en CrCl 39 ml/min: patiënt met veel maaglast.
2) Patiënt met CKD en CrCl 42 ml/min : heeft schommelende nierfuncties.
3) Patiënt met CKD en CrCl 43,5 ml/min: patiënt na e-mail op ontslag.
3/17
Statines Patiënt met Lipitor® 80 mg, CKD met CrCl 20 ml/min en reeds lang geleden
bepaling laboparameters. Dosisverlaging? Patiënt dag later overleden.
1/6
Tramadol Patiënt met type nierinsufficiëntie ongekend en CrCl 34 ml/min: tramadol mag
nog gegeven worden. Interventie ter info voor wanneer de nierfunctie verder
zou dalen.
1/7
Opstart
geneesmiddel
1) Patiënt met CKD en CrCl 21 ml/min. Triglyceriden 168 mg/dl, LDL 84
mg/dl en cardiovasculair risico: opstart statine nodig? Gezien korte
levensverwachting van de patiënt niet opgestart.
2) Patiënt met CKD en CrCl 32 ml/min. Triglyceriden 213 mg/dl, LDL 104
mg/dl en cardiovasculair risico: opstart statine nodig? Patiënt niet
therapietrouw.
3) Patiënt met CKD en CrCl 24 ml/min. LDL 144 mg/dl en cardiovasculair
risico. Patiënt kreeg vroeger statine maar werd ooit gestopt voor jeuk: terug
nodig? Afwachten hoe patiënt evolueert.
4) Patiënt met CKD en CrCl 23 ml/min heeft hypovitaminose D met
hyperparathyroïdie: opstart vitamine D? Geen reactie gehad op e-mail.
5) Patiënt met CKD en CrCl 39 ml/min. Urinezuurspiegel 9,35 mg/dl en jicht
in de voorgeschiedenis: heeft patiënt last van jicht? Opstart allopurinol in lage
dosis nodig? Geen opstart nodig.
5/20
Indicatie
geneesmiddel
1) Patiënt met CrCl 47 ml/min en CKD krijgt zowel trazodone 100 mg als
lormetazepam 2 mg als slaapmedicatie. Lormetazepam kan opstapelen bij een
verminderde nierfunctie: beiden nodig? Allebei behouden, geen reden.
2) Patiënt met CrCl 39 ml/min en CKD krijgt bromazepam 6 mg en er werd in
ziekenhuis extra lormetazepam 2 mg gegeven. Nodig? Allebei behouden, geen
reden.
3) Patiënt met CrCl 42,7 ml/min en CKD heeft laag calcium en laag vitamine
D gehalte, krijgt wel supplement maar aan dosis calcium 500 mg,
cholecalciferol 440 IE. Nut? Waarom niet dubbele dosis? Patiënt heeft
darmklachten.
3/6
4.2.4 Melden van de interventies
De meldingen werden telefonisch, via e-mail of via rechtstreeks mondeling overleg aan
de arts meegedeeld. Het overleg (klinische farmacie) gebeurde enkel op de geriatrische
afdelingen. Het aantal meldingen en hun % worden weergegeven in tabel 4.6.
Resultaten
28
Tabel 4.6 Melden van de interventies: aantal en %.
4.2.5 Infomoment, artikel 'Inkijk' en aanpassingen van het antibioticabeleid
Op 24 september 2015 (ongeveer 7 maanden na de start van de studie) werd een
presentatie gegeven aan de hoofdverpleegkundigen. Hierin werden belangrijke
dosisaanpassingen aan de nierfunctie aangehaald. Op 23 oktober 2015 verscheen hierover een
artikel in de 'Inkijk' (zie bijlage 8.3). De presentatie voor de artsen kon doorgaan op 30
oktober 2015 (8,5 maanden na de start). Daar werd meer in detail op de nodige
dosisaanpassingen aan de nierfunctie ingegaan. Begin februari 2016 werd het
antibioticabeleid bij een verminderde nierfunctie geüpdatet in samenwerking met Dr. Koch,
intensiviste en voorzitster van de antibioticatherapie beleidsgroep (ATBG) (zie bijlage 8.4).
Een belangrijke dosisaanpassing was de verlaging van de dosis amoxicilline / clavulaanzuur
bij een CrCl <30 ml/min en CKD naar 3 keer 1 g / 200 mg per dag IV i.p.v. 4 keer.
4.3 STATISTISCHE ANALYSE
In de dataset werden 291 patiënten geïncludeerd. Dit omdat er van de 318 patiënten 27
patiënten waren die geen medicatie innamen die aangepast moest worden aan de nierfunctie.
Hiervan werden er 135 opgevolgd voor het infomoment en 156 na het infomoment voor de
artsen. Deze patiëntenpopulatie werd gesplitst in een groep met een CrCl <60-30 ml/min en
een groep met een CrCl <30 ml/min. Eerst werd nagegaan of de gegevens normaal verdeeld
waren. Na controle van het histogram en de QQplot bleek enkel de leeftijd normaal verdeeld
te zijn. De demografische gegevens worden weergegeven in tabel 4.7.
4.3.1 Demografische gegevens
Het type nierinsufficiëntie bij de patiënten voor en na het infomoment in de groep met
een CrCl <30 ml/min is niet onafhankelijk (p<0,001) zoals zichtbaar in tabel 4.7. Voor het
infomoment zijn er meer patiënten met AKD, na het infomoment minder dan verwacht
volgens de Fisher's exact test. Het aantal patiënten met AKD op CKD en met type
nierinsufficiëntie ongekend zijn voor het infomoment lager en erna hoger dan verwacht. Het
aantal patiënten met CKD is ongeveer volgens de verwachtingen voor en na het infomoment.
Meldingen Aantal %
E-mail 39 22
Klinische farmacie 49 27
Telefonisch 92 51
Resultaten
29
Tabel 4.7 Demografische gegevens voor en na het infomoment met bijhorende
statistische testen en p-waarden.
CrCl <60-30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Totaal aantal patiënten (n) 95 95
Geslacht** 32% M
68% V
35% M
65% V 0,44
Leeftijd* 82,5 jaar (± 6 jaar) 82,9 jaar (± 6 jaar) 0,64
Type nierinsufficiëntie**
AKD: 24 patiënten
AKD OP CKD: 17 patiënten
CKD: 42 patiënten
Ongekend: 12 patiënten
AKD: 18 patiënten
AKD OP CKD: 15 patiënten
CKD: 47 patiënten
Ongekend: 15 patiënten
0,66
Opvolging nefrologie** 19 wel opgevolgd
76 niet opgevolgd
23 wel opgevolgd
72 niet opgevolgd 0,48
CrCl <30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Totaal aantal patiënten (n) 40 61
Geslacht** 32,5% M
67,5% V
33% M
67% V 0,98
Leeftijd* 83,8 jaar (± 7,7 jaar)
1 outlier: 54 jaar 86,2 jaar (± 6,2 jaar) 0,11
Type nierinsufficiëntie***
AKD: 12 patiënten
AKD OP CKD: 3 patiënten
CKD: 25 patiënten
Ongekend: 0 patiënten
AKD: 4 patiënten
AKD OP CKD: 19 patiënten
CKD: 31 patiënten
Ongekend: 7 patiënten
<0,001
Opvolging nefrologie** 13 wel opgevolgd
27 niet opgevolgd
24 wel opgevolgd
37 niet opgevolgd 0,49
* Ongepaarde t-test: gemiddelde ± SD
** Chi kwadraat test
*** Fisher's exact test
4.3.2 Descriptieve parameter
In de groep met een CrCl <30 ml/min zijn er na het infomoment significant (p = 0,003)
meer lijnen aan te passen aan de nierfunctie dan voor het infomoment zoals weergegeven in
tabel 4.8.
Tabel 4.8 Descriptieve parameter: het totaal aantal lijnen aan te passen aan de
nierfunctie voor en na het infomoment met bijhorende statistische testen en p-waarden.
CrCl <60-30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Totaal aantal lijnen aan te
passen aan de nierfunctie* 3 (1-7), IQR: 2 3 (1-8), IQR: 2 0,12
CrCl <30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Totaal aantal lijnen aan te
passen aan de nierfunctie*
3 (1-5), IQR: 2 4 (1-9), IQR: 2 0,003
* Mann Whitney U test: mediaan (min-max) en interkwartielafstand (IQR)
Resultaten
30
4.3.3 Outcome parameters
Er werd een onderscheid gemaakt tussen interventies die een 'dosisaanpassing, CI of
stop' van een geneesmiddel inhielden en andere interventies (zie figuur 4.6). Indien er zich
een van al deze interventies voordeed, werd dit in de kolom 'interventie nodig' gedefinieerd
als 'ja'. Indien er geen interventies waren, werd dit gedefinieerd als 'nee'. De kolom
'interventie nodig' houdt dus geen rekening met de som van het totaal aantal interventies. Die
kolom geeft enkel weer of er bij een patiënt wel ('ja') of geen ('nee') interventie aanwezig was.
Bij de parameter % GMn aangepast aan de nierfunctie door de arts bij de interventies
'dosisaanpassing, CI of stop' (definitie parameter zie 3.5 en bijlage 8.5) is dat wel het geval.
In tabel 4.9 worden de outcome parameters weergegeven. In de groep met een CrCl
<60-30 ml/min zijn er minder interventies nodig na het infomoment maar dit is niet
significant. Het % GMn aangepast aan de nierfunctie door de arts bij de interventies
'dosisaanpassing, CI of stop' is significant hoger na het geven van het infomoment.
In de groep met een CrCl <30 ml/min zijn de nodige interventies niet significant
verschillend in de groep voor en na het infomoment. Er lijkt zelfs een stijging te zijn na het
infomoment. Het % GMn aangepast aan de nierfunctie door de arts bij de interventies
'dosisaanpassing, CI of stop' is niet significant verschillend voor en na het infomoment. De
mediaan blijft ongeveer gelijk.
Tabel 4.9 Outcome parameters: interventie nodig en % GMn aangepast aan de
nierfunctie door de arts bij interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' voor en na het
infomoment met bijhorende statistische testen en p-waarden.
CrCl <60-30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Interventie nodig* 65/95
68%
53/95
56%
0,073
% GMn aangepast aan de
nierfunctie door de arts bij
interventies 'dosisaanpassing, CI
of stop'**
Gemiddelde: 69%
Mediaan: 67% (0-100)
IQR: 50%
Gemiddelde: 77%
Mediaan: 100% (0-100)
IQR: 33%
0,027
CrCl <30 ml/min Voor infomoment Na infomoment p-waarde
Interventie nodig* 21/40
52,5 %
41/61
67 %
0,14
% GMn aangepast aan de
nierfunctie door de arts bij
interventies 'dosisaanpassing, CI
of stop'**
Gemiddelde: 68%
Mediaan: 77,5% (0-
100) IQR: 50%
Gemiddelde: 72,5%
Mediaan: 75% (0-100)
IQR: 50%
0,89
* Chi kwadraat test
** Mann Whitney U test: mediaan (min-max) en interkwartielafstand (IQR)
Discussie
31
5 DISCUSSIE
Nierinsufficiëntie is een frequent voorkomende aandoening. De prevalentie, vooral van
CKD, stijgt met de leeftijd. De GFR zou 8 ml/min/1,73m2 per 10 jaar dalen vanaf de leeftijd
van 40 jaar. Vele geneesmiddelen zijn afhankelijk van de nierfunctie om efficiënt uit het
lichaam geklaard te worden. Bij nierinsufficiëntie zijn daarom soms
geneesmiddeleninterventies noodzakelijk bijvoorbeeld aanpassingen van de dosis, stop van
een geneesmiddel, aanpassingen bij contra-indicaties (CIs) en andere. Men moet rekening
houden met de nierfunctie van de patiënt bij het voorschrijven van medicatie die volledig
renaal geklaard wordt, die een nauwe therapeutisch toxische marge heeft, die actieve
metabolieten heeft die renaal geklaard worden of die nefrotoxisch is. (Gheewala et al., 2014;
Hanlon et al., 2009; Khanal et al., 2014)
Er worden verschillende formules gebruikt om de nierfunctie in te schatten. Hierdoor
zijn dosisaanpassingen aan de nierfunctie niet eenvoudig. De CKD-EPI formule lijkt heden de
betrouwbaarste om het stadium van nierlijden in te schatten. Daartegenover staat de C&G
formule die als enige gevalideerd blijft voor dosisaanpassingen van geneesmiddelen.
Bovendien vermelden verschillende bronnen andere dosisaanpassingen zodat er geen
eenduidig beleid kan teruggevonden worden. Een studie van Khanal et al. (2014) toonde aan
dat er zelfs inconsistenties aanwezig waren in de bijsluiters van verschillende identieke
generieke geneesmiddelen.
Deze masterproef was een ziekenhuisbreed project bij volwassen patiënten, met
uitzondering van palliatieve patiënten, dialysepatiënten, patiënten op IZ en patiënten
opgenomen op de afdeling nefrologie. Ongeveer 1 op 3 patiënten in de studie waren mannen,
2 op 3 patiënten waren vrouwen. Deze verdeling valt te verklaren door de hogere prevalentie
van CKD bij vrouwen in Vlaanderen. Volgens de studie van Van Pottelbergh et al. (2012)
was de verdeling in 2012: 38,5% mannen, 61,5% vrouwen. In deze masterproef was de
verdeling vergelijkbaar, het totaal aantal vrouwen was 66% en het totaal aantal mannen 34%.
51% van het totaal aantal patiënten leed aan CKD, waarvan de meerderheid zich in een
CKD stadium 3b (30-44 ml/min/1.73m2) volgens de CKD-EPI formule bevond. Wanneer de
CrCl volgens de C&G formule berekend werd, waren er meer patiënten die in een verder
stadium van nierlijden terechtkwamen. Dit was te verklaren doordat in deze masterproef
verschillende magere patiënten geïncludeerd werden. Patiënten met een laag gewicht
bekomen immers een lagere CrCl volgens de C&G formule dan volgens de CKD-EPI
formule.
Discussie
32
In de studies van Cabello-Muriel et al. (2014) en Khanal et al. (2014) werd vermeld dat
19 tot 67% van de geneesmiddelen die aangepast moesten worden aan de nierfunctie niet
correct gedoseerd werden bij patiënten met CKD. Dit aantal is afhankelijk van de
methodologie en de gebruikte bronnen voor dosisaanpassingen. De resultaten van deze
masterproef lagen in dezelfde lijn. 24,7% van het totaal aantal lijnen dat aangepast moest
worden aan de nierfunctie, was niet correct. Bij 180 op 291 of bij 62% van de patiënten, die
minstens een geneesmiddel innamen dat aangepast moest worden aan de nierfunctie, was er
minstens één interventie. In de studie van Holm et al. (2015) over het gebruik van
risicogeneesmiddelen bij patiënten met een verminderde nierfunctie werd net hetzelfde %
bekomen. Daar waren er interventies nodig bij 49 op 79 patiënten, dus ook bij 62%.
Factoren die dit % kunnen verklaren zijn het langdurige asymptomatisch karakter van
nierlijden, de beperkte kennis van de voorschrijvers, een verminderde nierfunctie die door de
artsen niet opgemerkt wordt, een onderschatting van de mogelijke ongewenste effecten en het
gebrek aan uniforme evidenced based data (Khanal et al.; 2014). In het AZ Sint-Blasius
wordt ook nog niet met elektronische voorschriften gewerkt. Door te werken met
voorschriften op papier is de therapie minder overzichtelijk waardoor ook sneller iets over het
hoofd kan gezien worden.
78% van de interventies werd aanvaard door de artsen en 11% werd gedeeltelijk
aanvaard. In de studie van Cabello-Muriel et al. (2014) werd beschreven dat de
aanvaardingspercentages bij studies voor CKD meestal tussen de 63,5 en 88,6% liggen. In
deze masterproef gebeurden de meldingen telefonisch, via e-mail of via klinische farmacie.
Elke week wordt er klinische farmacie uitgeoefend op één geriatrische afdeling waarbij er een
overleg is met de geriater. Om de maand wordt er gewisseld tussen de verschillende
geriatrische afdelingen. Voor het melden van de interventies bij de patiënten die op deze
afdeling lagen, werd deelgenomen aan het wekelijkse overleg. De keuze tussen het melden
van de interventies via e-mail of via telefoon gebeurde op basis van de ernst van de
interventie. Indien er een absolute CI aanwezig was, een stop van een GM of een
dosisaanpassing noodzakelijk was, werd de arts opgebeld. Indien het eerder over
aanbevelingen ging, werd dit via e-mail meegedeeld.
Het voordeel aan interventies via telefoon was dat deze onmiddellijk door de arts
gehoord werden. Daartegenover worden artsen op sommige momenten liever niet gestoord.
Overleg via klinische farmacie leek de meest aanbevolen manier om interventies te melden,
Discussie
33
maar dit was ziekenhuisbreed niet mogelijk. Wanneer de interventies via e-mail gemeld
werden, was er steeds een kans dat deze niet of te laat door de arts gelezen werden.
Een systematische literatuur review van Stemer & Lemmens (2011) over klinische
farmacie bij patiënten met CKD en ESRD vermeldde dat CKD geassocieerd wordt met een
verhoogd risico op mortaliteit, een verhoogde hospitalisatiekans en een verminderde
levensverwachting. Deze review van de literatuur meldde een verbeterde zorg door de
interventies van klinische apothekers. De meest voorkomende interventies volgens de review
van Stemer & Lemmens (2011) waren: onbehandelde indicaties, sub- of supratherapeutische
dosages en CIs. In de studie van Holm et al. (2015) waren de meest voorkomende
geneesmiddelgerelateerde problemen dosisaanpassingen gevolgd door het voorschrijven van
ongeschikte geneesmiddelen. In deze masterproef was dit vergelijkbaar. De belangrijkste
interventies in volgorde van hoog naar laag waren dosisaanpassingen, een stop van een GM of
een CI voor een GM dat hierdoor moest gestopt worden.
Wanneer de interventies in deze masterproef meer in detail bekeken werden, waren de
meeste interventies nodig bij paracetamol gevolgd door de NSAID's, de DOACs, de OAD,
ranitidine, antibiotica en nitrofuranen. Volgens de studie van Cabello-Muriel et al. (2014)
waren de meeste dosisaanpassingen nodig bij antibiotica, gevolgd door ranitidine, ACE-
inhibitoren en allopurinol. In de studie van Holm et al. (2015) waren de meeste aanpassingen
nodig bij metformine. Het type geneesmiddelen dat het frequentst aangepast moet worden aan
de nierfunctie verschilt dus van studie tot studie.
De gemiddelde leeftijd in deze studie was (afhankelijk van de verschillende
subgroepen) 82,5 jaar (± 6 jaar) tot 86,2 jaar (± 6,2 jaar). Nierinsufficiëntie lijkt dus vooral in
de geriatrische populatie voor te komen. In de studie van Cabello-Muriel et al. (2014) hadden
de patiënten een vergelijkbare leeftijd waarbij de gemiddelde leeftijd 81,8 jaar (± 7,9 jaar)
was. De populatie in de studie van Holm et al. (2015) was ook vergelijkbaar maar iets jonger
met een gemiddelde leeftijd van 78,7 jaar (± 10,7 jaar).
Paracetamol is bij kortdurend gebruik niet nefrotoxisch maar volgens de bijsluiter en na
overleg met de nefrologen in het ziekenhuis werd bij een oudere patiënt met nierinsufficiëntie
slechts 3 g per dag aangeraden met een interval van minstens 6 uur tussen de verschillende
toedieningen. Bovendien waren er in de studiepopulatie verschillende frêle patiënten
aanwezig. Bij een gewicht van 50 kg bedraagt de maximale dosis van paracetamol 3 g. In het
ziekenhuis werd bij opname dikwijls 4 g paracetamol aan de patiënten gegeven terwijl dit in
de meeste gevallen niet nodig was.
Discussie
34
In totaal waren er 15 interventies nodig bij de inname van antibiotica. Dit aantal is
relatief laag, wetende dat er zeer veel antibiotica zijn die aan de nierfunctie aangepast moeten
worden. In het AZ Sint-Blasius wordt de inname van reserveantibiotica (zie bijlage 8.2) goed
opgevolgd door de leden van de ATBG waardoor er niet zoveel dosisaanpassingen bij
reserveantibiotica nodig waren. Tot voor de aanpassing van het antibioticabeleid in februari
2016, werd bij patiënten met een CrCl <30 ml/min en CKD 4 keer 1 g / 200 mg amoxicilline /
clavulaanzuur IV per dag gegeven. In deze masterproef werd het beleid herbekeken en
aangepast naar 3 keer 1 g / 200 mg IV per dag bij een CrCl <30 ml/min en CKD.
Bij de interventies in de groep patiënten met een CrCl <60-30 ml/min wordt ook
tramadol weergegeven. Tramadol moet pas aan de nierfunctie aangepast worden onder een
CrCl van 30 ml/min. De patiënten waarbij deze dosisaanpassing gemeld werd, hadden een
CrCl tussen 35-30 ml/min. Bij de ene patiënt in de groep met een CrCl <60-30 ml/min met
AKD en bij de ene patiënt in de groep met een CrCl <60-30 ml/min met type
nierinsufficiëntie ongekend was de melding voor een dosisaanpassing eerder informatief, voor
het geval dat de nierfunctie verder gedaald zou zijn. Bij de drie patiënten in de groep met
CrCl <60-30 ml/min en CKD schommelde de CrCl tussen waarden boven en onder de 30
ml/min.
Om de dosisaanpassingen van geneesmiddelen aan de nierfunctie nog verder te
optimaliseren zou een blijvende sensibilisering van de artsen noodzakelijk zijn. Eén enkel
infomoment was onvoldoende om het voorschrijfgedrag van de artsen volledig te wijzigen. In
de groep met een CrCl <60-30 ml/min was er een significante verbetering in het % GMn
aangepast aan de nierfunctie door de arts bij de interventies 'dosisaanpassing, CI of stop'. Na
het infomoment daalden ook de nodige interventies in deze groep maar dit was niet
significant. In de groep met een CrCl <30 ml/min werd geen significante verbetering na het
infomoment gezien. Dit is mogelijks te verklaren door het feit dat tijdens het infomoment
enkel de belangrijkste dosisaanpassingen bij een verminderde nierfunctie besproken werden.
Bij een CrCl <30 ml/min moeten veel geneesmiddelen aangepast worden aan de nierfunctie.
Het was onmogelijk om deze allemaal tijdens het infomoment te vermelden.
Een andere verklaring kan zijn dat de CrCl volgens de CKD-EPI formule nog boven de
30 ml/min/1.73m2 was, maar dat deze door de berekening volgens de C&G formule onder de
30 ml/min uitkwam. In het laboverslag wordt enkel de CKD-EPI formule weergegeven.
Artsen baseren zich steeds op deze laatste formule om de nierfunctie in te schatten en om
Discussie
35
dosisaanpassingen uit te voeren. Bij patiënten met een laag gewicht zou het daarom beter zijn
om in het laboverslag ook standaard de CrCl volgens de C&G formule te vermelden.
In de groep patiënten met een CrCl <30 ml/min stegen de nodige interventies
(interventie ja of nee) zelfs na het infomoment. Dit was echter niet significant. De stijging kan
te wijten zijn aan het significant verschil in het aantal lijnen aan te passen aan de nierfunctie
voor en na het infomoment. Deze factor werd bij de nodige interventies (interventie ja of nee)
immers niet mee in rekening gebracht. Bovendien was ook het type nierinsufficiëntie bij deze
groep niet onafhankelijk voor en na het infomoment. Een oorzaak hiervan kan het lagere
aantal geïncludeerde patiënten in deze groep zijn t.o.v. de groep met een CrCl <60-30 ml/min.
Een eenduidige besluitvorming in de groep met CrCl <30 ml/min is dus niet mogelijk.
De studie van Holm et al. (2015) toonde aan dat bij patiënten in een verder stadium van
nierlijden die een grotere hoeveelheid geneesmiddelen innemen, de kans op
geneesmiddelgerelateerde problemen stijgt. In deze masterproef kon geen onderscheid
gemaakt worden tussen de nodige interventies (interventie ja of nee) bij patiënten met een
CrCl <60-30 ml/min en een CrCl <30 ml/min, waarbij enkel het totaal aantal lijnen aan te
passen aan de nierfunctie mee in beschouwing genomen werd. In de groep met een CrCl
<60/30 ml/min waren er bij 118 op 190 of bij 62% van de patiënten één of meerdere
interventies nodig. In de groep met een CrCl < 30 ml/min was dit bij 62 op 101 of bij 61%
van de patiënten.
De studie liep over 14 maanden. Oorspronkelijk was het de bedoeling om het
informatiemoment aan de artsen halfweg de studieperiode in te plannen, net zoals bij de
hoofdverpleegkundigen. In praktijk was de eerste beschikbare datum voor de artsen 8,5
maanden na start van de studie. De periode na het informatiemoment was dus korter dan voor
het informatiemoment. Ondanks de kortere periode was er wel een frequentere opvolging
mogelijk waardoor er voor en na het infomoment in de groep met CrCl <60-30 ml/min
evenveel patiënten geïncludeerd zijn. In de groep met een CrCl <30 ml/min waren dit er zelfs
meer.
In het AZ Sint-Blasius wordt nog niet gewerkt met een elektronisch voorschrijfsysteem.
Dit is een grote beperking voor het uitvoeren van deze studie. De gegevensverzameling was
zeer intensief; enkel de patiëntengegevens zijn elektronisch beschikbaar maar nooit de
volledige geneesmiddelentherapie. Bij opname wordt wel de thuismedicatie in het KWS
gezet. Met de beschikbaarheid van een elektronisch voorschrijfsysteem zouden veel meer
patiënten opgevolgd kunnen worden. Bovendien zou een selectie op patiënten die
Discussie
36
nefrotoxische medicatie nemen een zeer groot voordeel zijn. Tijdens deze studie was het
onmogelijk om elektronisch te screenen op nefrotoxische medicatie. De medicatie van de
patiënten registeren in het apotheekpakket gebeurt immers pas dagen tot weken na ontvangst
van de voorschriften. Ook het opzoeken van de therapiebladen van de patiënten was zeer
arbeidsintensief. Hiervoor moest ofwel naar de afdeling gegaan worden, ofwel moesten de
therapiebladen in de apotheek opgezocht worden in een stapel van alle patiënten die op dat
ogenblik op die bepaalde afdeling lagen.
Een andere beperking is dat niet alle voorschrijvende artsen aanwezig waren op het
infomoment. Sommige artsen waren aanwezig op het infomoment en hebben het artikel in de
'Inkijk' gelezen. Zij zijn dubbel gesensibiliseerd. Andere artsen werden helemaal niet bereikt.
Interventies werden steeds gemeld aan de betrokken artsen. Langs dit kanaal werd dus wel
elke betrokken arts bereikt.
Nog een beperking aan deze studie is dat het geen 'randomized controlled trial' of RCT
is. Voor dit type studiedesign is dat echter moeilijk, omdat er niet gekeken wordt naar de
outcome maar puur naar het aantal geneesmiddelen aan te passen aan de nierfunctie. Uit deze
studie kan niet besloten worden wat de effecten op lange termijn zijn van het innemen van
medicatie die niet aangepast is aan de nierfunctie. Salgado et al. (2012) toonde in een
systematische review wel aan dat interventies van apothekers bij patiënten met CKD het
aantal hospitalisaties en de hospitalisatietijd verminderen en dat ze hierdoor kostenbesparend
zijn.
In de toekomst zal men in het AZ Sint-Blasius overschakelen naar een elektronisch
voorschrijfsysteem. Dankzij deze studie kan men zich al een idee vormen van de
geneesmiddelen die het minste aangepast worden aan de nierfunctie in het AZ Sint-Blasius.
Er zal getracht worden om deze dosisaanpassingen of CIs te implementeren in het
elektronisch systeem, om zo het voorschrijfgedrag van de artsen te beïnvloeden.
Aangezien er bij 62% van de patiënten die minimum een geneesmiddel namen dat
aangepast moest worden aan de nierfunctie minstens één interventie was, kan de taak van een
klinisch apotheker zeker aangetoond worden.
Conclusies
37
6 CONCLUSIES
In deze masterproef werden 318 patiënten opgevolgd waarbij er 291 patiënten
opgenomen werden in de statistische analyse. Er werden 27 patiënten uitgesloten omdat ze
geen medicatie innamen die aangepast moest worden aan de nierfunctie. 24,7% van het totaal
aantal lijnen dat aangepast moest worden aan de nierfunctie was niet correct.
Het grootste aantal interventies was nodig bij paracetamol gevolgd door de NSAID's, de
DOACs, de OAD, ranitidine, antibiotica en nitrofuranen.
Om de dosisaanpassingen van GMn nog verder te optimaliseren zou een blijvende
sensibilisering van de artsen noodzakelijk zijn. Eén enkel infomoment was onvoldoende om
het voorschrijfgedrag van de artsen volledig te wijzigen. In de groep met een CrCl <60-30
ml/min was er een significante verbetering in het % GMn aangepast aan de nierfunctie door
de arts bij de interventies 'dosisaanpassing, CI of stop' na het infomoment. In de groep met
een CrCl <30 ml/min werd geen significante verbetering na het infomoment gezien.
Bij 62% of bij 180 op 291 patiënten was er minstens één interventie nodig. De
parameter 'interventie nodig' (interventie ja of nee) was niet significant verschillend in beide
groepen voor en na het infomoment. In de groep met een CrCl <60-30 ml/min was er een niet
significante daling van het nodig zijn van interventies na het infomoment. In de groep met een
CrCl <30 ml/min was er na het infomoment een niet significante stijging van de nodige
interventies. Deze stijging kan te wijten zijn aan het significant groter aantal 'lijnen ATP' aan
de nierfunctie na het infomoment omdat het aantal 'lijnen ATP' niet vervat zit in de parameter
'interventie nodig'.
Het antibioticabeleid bij een verminderde nierfunctie werd aangepast. De belangrijkste
wijziging was de reductie van de dosis van amoxicilline / clavulaanzuur bij een CrCl
<30ml/min en CKD naar 3 keer 1 g / 200 mg IV per dag i.p.v. 4 keer 1 g / 200 mg IV per dag.
Het nut van een klinische apotheker voor de opvolging van de medicatie bij een
verminderde nierfunctie kan zeker aangetoond worden. In de toekomst zal deze opvolging
met een elektronisch voorschrijfsysteem eenvoudiger worden. Er zal getracht worden om
dosisaanpassingen of CIs te implementeren in dit systeem om zo het voorschrijfgedrag van de
artsen te beïnvloeden.
Literatuurlijst
38
7 LITERATUURLIJST
Ashley, C.; Dunleavy, A. (2014). The Renal Drug Handbook, fourth edition. Radcliffe
Publishing, London, UK.
Barrett, K. E.; Barman, S. M.; Boitano, S.; Brooks, H. L. (2016). Ganong’s Review of
Medical Physiology, 25e. McGraw-Hill Education, New York, chapter 37.
Bastiaanssen, C. A.; Jochems, A. A. F.; Jüngen, IJ. D.; Tervoort, M. J. (2007). Anatomie
en fysiologie niveau 4. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 172-180.
Borgsteede, S. D.; Colijn, C. G.; Eimermann, V. M.; Heringa, M.; Tsoi, K. Y.; Tromp,
P. C.; de Vrind, J. A. W. (2012). Commentaren medicatiebewaking 2012/2013. Health Base,
Houten.
Cabello-Muriel, A.; Gascón–Cánovas, J. J.; Urbieta-Sanz, E.; Iniesta-Navalón, C.
(2014). Effectiveness of pharmacist intervention in patients with chronic kidney disease.
International Journal of Clinical Pharmacy, 36 (5), 896-903.
Cockcroft, D. W.; Gault, M. H. (1976). Prediction of creatinine clearance from serum
creatinine. Nephron, 16 (1), 31-41.
Eaton, D. C.; Pooler, J. P. (2013). Vander's Renal Physiology, 8e. McGraw-Hill
Education (Lange), US, chapter 1,3,9.
Fogo, A. B.; Cohen, A. H.; Colvin, R. B.; Jennette, J. C.; Alpers, C. E. (2014).
Fundamentals of Renal Pathology (Second Edition). Springer-Verlag Berlin Heidelberg, New
York, Dordrecht, London, 3-4. (DOI 10.1007/978-3-642-39080-7)
Gheewala, P. A.; Peterson, G. M.; Curtain, C. M.; Nishtala, P. S.; Hannan, P. J.;
Castelino, R. L. (2014). Impact of the Pharmacist Medication Review Services on Drug-
Related Problems and Potentially Inappropriate Prescribing of Renally Cleared Medications
in Residents of Aged Care Facilities. Drugs & Aging, 31 (11), 825-835.
Hammer, G. D.; McPhee, S. J. (2013). Pathophysiology of Disease: An Introduction to
Clinical Medicine, Seventh Edition. McGraw-Hill, New York, chapter 16 Renal Disease.
Hanlon, J. T.; Aspinall, S. L.; Semla, T. P.; Weisbord, S. D.; Fried, L. F.; Good, C. B.;
Fine, M. J.; Stone, R. A.; Pugh, M. J. V.; Rossi, M. I.; Handler, S. M. (2009). Consensus
Guidelines for Oral Dosing of Primarily Renally Cleared Medications in Older Adults.
Journal of the American Geriatrics Society, 57 (2), 335-340.
Literatuurlijst
39
Heaney, R. P. (2008). Vitamin D in health and disease. Clin. J. Am. Soc. Nephro,3,
1535-1541.
Holm, H.; Bjerke, K.; Holst, L.; Mathiesen, L.(2015). Use of renal risk drugs in patients
with renal impairment. International Journal of Clinical Pharmacy, 37 (6), 1136-1142.
Janson, L. W.; Tischler, M. E. (2012). The Big Picture: Medical Biochemistry.
McGraw-Hill, New York, chapter 18 The Urinary System.
Kasper, D. L.; Fauci, A. S.; Hauser, S. L.; Longo, D. L.; Jameson, J. L.; Loscalzo, J.
(2015). Harrison's Principles of Internal Medicine 19th edition. McGraw-Hill Education /
Medical, US, chapter 332e.
Khanal, A.; Castelino, R. L.; Peterson, G. M.; Jose, M. D. (2014). Dose adjustment
guidelines for medications in patients with renal impairment: how consistent are drug
information sources? Internal Medicine Journal, 44 (1), 77-85.
Khanal, A.; Peterson, G. M.; Castelino, R. L.; Jose, M. D. (2014). Renal drug dosing
recommendations: evaluation of product information for brands of the same drug. Internal
Medicine Journal, 44 (6), 591-596.
Khazai, N.; Judd, S. E.; Tangpricha, V. (2008). Calcium and Vitamin D: Skeletal and
Extraskeletal Health. Current Rheumatology Reports, 10(2), 110–117.
Kidney Disease Improving Global Outcomes (KDIGO) Acute Kidney Injury Work
Group. (2012). KDIGO Clinical Practice Guideline for Acute Kidney Injury. Kidney
international supplements, 2, 1-138.
Kidney Disease Improving Global Outcomes (KDIGO) CKD Work Group. (2012).
KDIGO Clinical Practice Guideline for the Evaluation and Management of Chronic Kidney
Disease. Kidney international supplements, 3, 1–150.
Kidney Disease Improving Global Outcomes (KDIGO) CKD Work Group. (2013).
KDIGO Clinical Practice Guideline for Lipid Management in Chronic Kidney Disease.
Kidney international supplements, 3 (3), 1–56.
Levey, A. S.; Bosch, J. P.; Lewis, J. B.; Greene, T.; Rogers, N.; Roth, D. (1999). A
More Accurate Method To Estimate Glomerular Filtration Rate from Serum Creatinine: A
New Prediction Equation. Annals of Internal Medicine, 130 (6), 461-470.
Literatuurlijst
40
Levey, A. S.; Stevens, L. A.; Schmid, C. H.; Zhang, Y.; Castro III, A. F.; Feldman, H.
I.; Kusek, J. W.; Eggers, P.; Van Lente, F.; Greene, T.; Coresh, J. (2009). A New Equation to
Estimate Glomerular Filtration Rate. Annals of Internal Medicine, 150 (9), 604-612.
Lopes, J. A.; Fernandes, P.; Jorge, S.; Gonçalves, S.; Alvarez, A.; Costa e Silva, Z.;
França, C.; Prata, M. M. (2009). Acute kidney injury in intensive care unit patients: a
comparison between the RIFLE and the Acute Kidney Injury Network classifications. Critical
Care, 12 (4), 1-8.
Lopes, J. A.; Jorge, S. (2013). The RIFLE and AKIN classifications for acute kidney
injury: a critical and comprehensive review. Clinical Kidney Journal, 6, 8-14.
Papadakis, M. A.; McPhee, S. J.; Rabow, M. W. (2016). Current Medical Diagnosis &
Treatment 2016, 55th Edition. McGraw-Hill Education (Lange), New York, chapter 22.
Ricci, Z.; Cruz, D.; Ronco, C. (2008) The RIFLE criteria and mortality in acute kidney
injury: a systematic review. Kidney Int, 73.
Rodwell, V. W.; Bender, D. A.; Botham, K. M.; Kennelly, P. J.; Weil, P. A. (2015).
Harper's Illustrated Biochemistry, 30th Edition. McGraw-Hill Education (Lange), US,
chapter 30, 51.
Salgado, T. M.; Moles, R.; Benrimoj, S. I.; Fernandez-Llimos, F. (2012). Pharmacists’
interventions in the management of patients with chronic kidney disease: a systematic review.
Nephrology Dialysis Transplantation, 27 (1), 276-292.
Schwartz, G. J.; Haycock, G. B.; Edelmann, C. M.; Spitzer, A. (1976). A Simple
Estimate of Glomerular Filtration Rate in Children Derived From Body Length and Plasma
Creatinine. Pediatrics, 58 (2), 259-263.
Schwartz, G. J.; Muñoz, A.; Schneider, M. F.; Mak, R. H.; Kaskel, F.; Warady, B. A.;
Furth, S. L. (2009). New Equations to Estimate GFR in Children with CKD. Journal of the
American Society of Nephrology (JASN), 20 (3), 629-637.
Soveri, I.; Berg, U. B.; Björk, J.; Elinder, C.; Grubb, A.; Mejare, I.; Sterner, G.; Bäck, S.
(2014). Measuring GFR: A Systematic Review. American Journal of Kidney Diseases,64(3),
411-424. (http://dx.doi.org/10.1053/j.ajkd.2014.04.010.)
Stemer, G.; Lemmens-Gruber, R. (2011). Clinical pharmacy activities in chronic kidney
disease and end-stage renal disease patients: a systematic literature review. BMC Nephrology,
12, 1-12.
Literatuurlijst
41
Van Pottelbergh, G.; Avonts, M.; Cloetens, H.; Goossens, M.; Maes, S.; Van Heden, L.;
Van Royen, P. (2012). Richtlijnen voor goede medische praktijkvoering Domus Medica:
Chronische nierinsufficiëntie (gevalideerd door Cebam). Domus Medica vzw, 1-21.
Van Pottelbergh, G.; Bartholomeeusen, S.; Buntinx, F.; Degryse, J. (2012). The
prevalence of chronic kidney disease in a Flemish primary care morbidity register. Age and
Ageing, 41, 231-233.
Websites:
(1) http://www.uptodate.com/contents/overview-of-the-renin-angiotensin-
system?source=search_result&search=angiotensin&selectedTitle=2~150# (24-01-2016)
(2) http://www.uptodate.com/contents/assessment-of-kidney-
function?source=machineLearning&search=glomerular+filtration&selectedTitle=1~150§
ionRank=1&anchor=H3#H3 (06-03-2016)
(3) https://www.kidney.org/sites/default/files/docs/12-10-
4004_abe_faqs_aboutgfrrev1b_singleb.pdf (National Kidney Foundation, 2014) (21-02-2016)
(4) http://clincalc.com/Kinetics/CrCl.aspx (Kane, S. P. 2016) (27-03-2016)
(5) http://www.uptodate.com/contents/overview-of-the-management-of-acute-kidney-injury-
acute-renal-failure?source=search_result&search=AKI&selectedTitle=1~150 (10-04-2016)
(6) http://www.uptodate.com/contents/definition-of-acute-kidney-injury-acute-renal-
failure?source=see_link (10-04-2016)
(7) http://www.inami.fgov.be/SiteCollectionDocuments/consensus_lange_tekst
_20141127.pdf (Consensusvergadering RIZIV: Het rationeel gebruik van geneesmiddelen bij
nierinsufficiëntie, hele onderzoek)
(8) http://www.zorgtraject.be/nl/Patienten/Nierin/default.asp (18/04/2016)
(9)
http://www.zorgtraject.be/NL/Bibliotheek/pdf/Brochure%20specialiste%20CNI%20NL%20w
eb.pdf (18/04/2016)
(10) http://www.uptodate.com/contents/search (Databank Up To Date, hele onderzoek)
(11) https://www.clinicalpharmacology.com/ (Databank Clinical Pharmacology, hele
onderzoek)
8 BIJLAGEN
8.1 BIJLAGE 1: GOEDKEURING ETHISCH COMITÉ
8.2 BIJLAGE 2: RESERVE ANTIBIOTICA
Beperkt voorschrijven antibiotica
1. Cefepim
Vancomycine
Een eerste voorschrift voor 5 dagen wordt normaal afgeleverd.
Een tweede voorschrift wordt slechts afgeleverd na overleg met Dr.
aaaaaKoch of een andere arts van de ATBG.
2. Zyvoxid®
Vfend®
Cancidas®
Meropenem
Rifadine®
Ceftazidim
Kefzol® (verblijfsafdelingen)
Deze antibiotica mogen enkel afgeleverd worden na overleg met Dr.
aaaaaKoch of een andere arts van de ATBG.
3. Piperacilline / Tazobactam
Op het voorschrift moet de arts motiveren waarom piperacilline /
aaaaatazobactam wordt voorgeschreven of moet er een antibiogram
aaaaabijgevoegd zijn. Indien dit niet gebeurd is, wordt Dr. Koch of een andere
aaaaaarts van de ATBG gecontacteerd.
8.3 BIJLAGE 3: ARTIKEL INKIJK
“Medicatie bij een verminderde nierfunctie"
"Sinds februari 2015 wordt de medicatie van patiënten met een verminderde nierfunctie
mee opgevolgd door apotheker Hanne Schockaert. Dit kadert in haar masterproef voor haar
opleiding tot ziekenhuisapotheker; de opvolging loopt nog tot april 2016.
Allereerst werd een nulmeting uitgevoerd om te kijken welke medicatie het minst
aangepast is aan de nierfunctie. Hierover werd een presentatie gegeven aan de
hoofdverpleegkundigen op 24/09/2015 (een presentatie voor de artsen volgt nog 30/10/2015)
waarin de belangrijkste dosisaanpassingen worden vermeld.
Tot nu toe waren de meeste aanpassingen nodig bij:
▪ De directe orale anticoagulantia (DOACs) Xarelto®, Eliquis
® en Pradaxa
®:
Laagste dosis/stop is noodzakelijk bij ernstige nierinsufficiëntie (NI)
▪ Ontstekingsremmers: alle NSAID's stoppen indien mogelijk bij NI
▪ Paracetamol IV- Dafalgan® PO:
max. 60 mg/kg, bij ernstige NI max. 3 g gespreid over de dag indien mogelijk
▪ Urfadyn PL® en andere nitrofuranen:
stoppen bij NI, te lage urinaire concentraties en risico op toxiciteit
▪ Zantac®: bij NI: 150 mg per dag per os / 50 mg per 18-24u IV
▪ Sommige antibiotica (hier meestal goed aangepast aan de nierfunctie)
▪ Zyloric®: indien mogelijk naar 100-150 mg per dag
▪ Bisfosfonaten zoals Alendronate EG®: niet geven bij ernstige NI
▪ Sommige orale antidiabetica met stop van Glucophage®
bij ernstige NI wegens risico
zzzzzzzop lactaatacidose.
Het opzet van de masterproef is om nadien te kijken of de medicatie frequenter
aangepast wordt aan de nierfunctie. Indien jullie hierover vragen hebben kunnen jullie steeds
bellen naar apotheek (2565).”
8.4 BIJLAGE 4: ANTIBIOTICABELEID INTRANET: AANPASSINGEN AAN
DE NIERFUNCTIE
Enkel de meest gebruikte antibiotica worden hier vermeld. Gelieve voor de andere antibiotica het
compendium te raadplegen. De creatinineklaring (CrCl) wordt via het labo doorgegeven volgens de CKD-EPI
formule (uitgedrukt in ml/min/1.73m2). Dosisaanpassingen zijn echter enkel gevalideerd ten opzichte van de
Cockcroft & Gault formule uitgedrukt in ml/min. Hierin zit het gewicht van de patiënt vervat.
Penicilllines en metronidazole dienen weinig of zelfs niet aangepast te worden (uitzonderingen: zie
verder). Cefalosporines, chinolonen en carbapenems: de eerste dosis moet de standaarddosis zijn, de volgende
dosissen dienen aangepast te worden.
Bij vancomycine en amikacine mag de eerste dosis de standaarddosis zijn. Verdere dosering gebeurt op
basis van de piek- en dalspiegels. Bij een verminderde nierfunctie wordt 15 mg/kg amikacine als eerste dosis
gebruikt (25 mg/kg (CPE) vermijden), daarna doseren volgens de spiegels.
Toediening van antibiotica gebeurt bij dialysepatiënten op de dialysedagen steeds na dialyse en op de
niet-dialysedagen op hetzelfde tijdstip als op de dialysedagen.
Bronnen: Ashley C.& Dunleavy A. The Renal Drug Handbook (2014).
Databanken Up To Date en Clinical Pharmacology (02/2016)
SKP’s
Penicillines
Augmentin®
(amoxicilline/clavulaanzuur)
CrCl (ml/min) Dosis/toediening intraveneus Dosis/toediening per os
30-60 4x1 g / 200 mg Tot 2x2tabl van 1 g / 62.5 mg
(indien niet verdragen: 3x875 mg /
125 mg)
10-30 3x1 g / 200 mg 3x875 mg / 125 mg
< 10 2x1 g / 200 mg 2x875 mg / 125 mg
Bij dialysepatiënten wordt aangeraden Augmentin®
875 mg / 125 mg slechts 2 x per dag te geven.
Augmentin Retard® vermijden < 30 ml/min.
Piperacilline/tazobactam
Wijze van toediening: CrCl (ml/min) Dosis/toediening
Intraveneus 20-40 4 g / 8 u
< 20 4 g / 12 u
Staphycid®
of Floxapen®
(Flucloxacilline)
Enkel bij CrCl <10 ml/min: max 4g
Niet gedialyseerd.
Negaban®
(temocilline) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
CrCl (ml/min) Dosis / toediening
Intraveneus 30-60 2 g / 12 u
10-30 1 g / 12 u
< 10 2 g / 48 u
20% wordt verwijderd via hemodialyse. Doseer zoals CrCl <10 ml/min.
Cefalosporines
Kefzol®
(cefazoline) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
CrCl (ml/min) Dosis / toediening
Intraveneus >35 2 g / 8 u
10-35 1 g / 12 u
< 10 1 g / 18-24 u
Zinacef® (cefuroxime) De eerste dosis mag steeds de standaarddosis zijn , daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
Interval tussen
toedieningen CrCl (ml/min) Dosis / toediening
Intraveneus > 50 1500 mg 8 u
20-50 1500 mg 8 u
< 10-20 750 mg 8 u
Zinacef® wordt gedialyseerd.
Zinnat® per os wordt niet aangeraden wegens een slechte biodisponibiliteit (normale dosage: 2x500 mg
per dag).
Rocephine® (ceftriaxone)
De normale dosis van 1 x 2 g / dag moet niet aangepast worden in geval van nierinsufficiëntie.
Wordt niet gedialyseerd. Max. dagelijkse dosis is 2 g indien CrCl <10ml/min.
Glazidim®
(ceftazidim)
Ladingsdosis 2 g IV, daarna continu infuus. Wordt gedialyseerd.
Wijze van
Toediening
CrCl (ml/min) Dosis / toediening
Intraveneus > 50 6 g / 24 u
30-50 4 g / 24 u
15-30 2 g / 24 u
6-15 2 g / 48 u
Maxipime® (cefepim) De eerste dosis mag steeds de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
Posologieschema
CrCl (ml/min) Ernstige
infecties
Matige infecties Lichte
infecties
Intraveneus > 50 2 g / 8 u 2 g / 12 u 1 g / 24 u
50-30 1 g / 8u
2 g / 12 u
2 g / 24 u 1 g / 24 u
30-10 1 g / 12 u
2 g / 24 u
1 g / 24 u 500 mg / 24 u
< 10 1 g / 24 u 500 mg / 24 u 250 mg / 24 u
Bij hemodialyse wordt aangeraden een aanvangsdosis van 1 g toe te dienen en vervolgens 500 mg/dag toe
te dienen.
Carbapenems
Meronem®
(meropenem) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen. Na een ladingsdosis van
1 g volgt een continu infuus.
Posologieschema
Wijze van
toediening
Zeer ernstige infecties:
multiresistentie gekend
Ernstige infecties
CrCl (ml/min)
Intraveneus > 50 3 x 2 g 3 x 1 g
50-25 2 x 2 g 2 x 1 g
25-10 2 x 1 g 3 x 500 mg
< 10 1 g 500 mg
Monobactams
Azactam®
(aztreonam) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
Posologieschema
CrCl (ml/min)
Intraveneus > 30 2 g / 8 u
30-10 1 g / 8 u
Chinolonen
Ciproxine®
(ciprofloxacine) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
Posologieschema
CrCl (ml/min) Maximum dagdosis
Intraveneus > 60-30 1200 mg 400 mg / 12 u
30-10 600-1200 mg 400 mg / 12 u-24 u
< 10 600 mg 400 mg / 24 u
Per os > 60-30 1500 mg 500 mg / 12 u
30-10 750-1500 mg 500 mg / 12 u-24 u
< 10 750 mg 500 mg / 24 u
IV bij een CrCl < 10ml/min mag 400 mg / 12 u voor korte periodes in uitzonderlijke gevallen gebruikt
worden.
Per os bij een CrCl <10 ml/min mag 500 mg / 12u ook voor korte periodes in uitzonderlijke gevallen
gebruikt worden.
Cave: Bij bejaarde patiënten met een verminderde nierfunctie onder corticosteroïden opteren voor 1x500
mg / 24 u.
Tavanic® (levofloxacine) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van
toediening
Posologieschema
CrCl (ml/min)
Intraveneus
Per os
> 50 500 mg / 12 u
20-50 Aanvang : 250-500 mg
Nadien: 125 mg / 12 u-24 u
< 10-20 Aanvang : 250-500 mg
Nadien: 125 mg / 12 u-48 u
Wordt niet gedialyseerd.
Avelox®
(moxifloxacine)
Moet niet aangepast worden aan de nierfunctie
Macroliden
Biclar®
(clarithromycine) De eerste dosis mag de standaarddosis zijn, daarna aanpassen.
Wijze van toediening: CrCl
(ml/min)
Dosis/toediening
Intraveneus
Per os
30-60 500 mg / 12 u
10-30 250-500 mg / 12 u
< 10 250-500 mg / 12 u
Bij combinatie met statine: statine tijdelijk stoppen uit voorzorg.
Vermijden met DOACs, indien mogelijk opteren voor azithromycine.
Geef indien mogelijk per os wegens snelle verstopping van het infuus.
8.5 BIJLAGE 5: SCHEMATISCHE WEERGAVE OUTCOME PARAMETERS
Figuur 8.1 Schematische weergave outcome parameters
Interventies ‘Dosisaanpassing, CI of stop’
- Dosisaanpassing GM
- Contra-indicatie (CI) voor GM
- Stop GM
Andere interventies
- Doseringsvorm
- Indicatie GM
- Interactie
- Opstart GM
- Opvolgen van spiegels
- Substitutie
- Toedieningsinterval en – tijdstip
- Vergeten GM
Bij patiënt één of meerdere van
deze interventies aanwezig:
parameter ‘interventie nodig’ =
‘ja’
(≠ som van alle interventies bij één
patiënt)
Parameter ‘interventie nodig’
Parameter % GMn aangepast aan
de nierfunctie door de arts bij
interventies 'dosisaanpassing, CI
of stop'
Aantal lijnen aan te passen aan de
nierfunctie
(= totaal aantal geneesmiddelen die aan de
nierfunctie aangepast moeten worden)
Aantal lijnen aan te passen aan de
nierfunctie
(= totaal aantal geneesmiddelen die aan de
nierfunctie aangepast moeten worden)
Interventies ‘Dosisaanpassing, CI of stop’
- Dosisaanpassing GM
- Contra-indicatie (CI) voor GM
- Stop GM