jaargang epilepsie 4 15...linck, eric fonseca wald, claudette van gaal, huibert geesink, jos...
TRANSCRIPT
Periodiek voor professionals
Epilepsie
Jaargangnum
mer
15december 2017
4
| 4
| 12
| 12
| 15
| 17
| 18
| 22
| 25
| 28
| 32
| 36
Themanummer: Comorbiditeit van epilepsie
Classificatie van epileptische aanvallen en epilepsie: de Nederlandse versie van de ILAE- classificatie 2017 Vincent Roelfsema, Frans Leijten, Floor Jansen, Marian Majoie
Casuïstiek: cognitieve problematiek bij epilepsieHilde Braakman
Casus: taalonderzoek bij een kind met het Landau-Kleffner-syndroomLoretta van Iterson, Huibert Geesink
Casus: cognitieve stoornissen als gevolg van het gebruik van anti-epilepticaClaudette van Gaal, Jos Hendriksen, Hilde Braakman
Casus: cognitieve problematiek bij kinderen met absence-epilepsie Eric Fonseca Wald, Sylvia Klinkenberg, Jeroen Vermeulen, Jos Hendriksen, Mariëtte Debeij-van Hall
Epilepsie en psychose: een retrospectieve studie Anne Duijmelinck, Mebeline Boon, Marian Majoie
Dyslexie als comorbiditeit bij kinderen met epilepsie Loretta van Iterson
Cognitieve en gedragsmatige aspecten van het ketogeen dieetDominique IJff, Daniëlle Lambrechts
Cognitieve bijwerkingen van anti-epileptica: neuropsychologisch en beeldvormend onderzoekRichard Lazeron, Jaap Jansen
Multidisciplinaire polikliniek voor ouderen met epilepsieJolanda van Omme-van Laarhoven, Renée Dabekaussen-Spiering, Anja Machielse, Ariane Bour,
Anneke Rampen, Francis Tan, Bert Aldenkamp, Anton de Louw
Agenda
Nederlandse Liga tegen Epilepsie De vereniging van professionals werkzaam in de epilepsiezorg en op aanverwante terreinen
Inspiratie Netwerk Kennis
De inbreng van de overheid en de medische en
maatschappelijke veranderingen in de epilepsiezorg
vragen aandacht. U wilt op de hoogte blijven en uw vak
goed uitoefenen. Verpleegkundigen, maatschappelijk wer-
kers, medewerkers uit het onderwijs, (kinder)neuro-lo-
gen, kinderartsen, psychologen, neurochirurgen en
andere professionals binnen de epilepsiezorg hebben
de weg naar de Liga inmiddels gevonden.
Eén van de speerpunten van de Liga is het stimuleren
van en informeren over wetenschappelijk onderzoek
naar epilepsie. De Liga slaat daarbij een brug tussen we-
tenschap en praktijk. Speciaal voor dit doel is de
Sectie Wetenschappelijk Onderzoek (SWO) opgericht.
Als Ligalid kunt u zich aansluiten bij de SWO. De SWO le-
vert een vaste bijdrage aan dit blad. De werkgroep Multi-
disciplinaire Psychosociale Hulpverlening inventariseert
en evalueert het psychosociale hulpverleningsaanbod.
De commissie Epilepsieverpleegkundigen is een platform
dat zich richt op de professionalisering van een relatief
nieuwe beroepsgroep.
Maar het Liga-lidmaatschap biedt meer:
- het vakblad ‘Epilepsie’
- korting op toegang Nationaal Epilepsie Symposium
- korting op diverse internationale vakbladen
Bent u beroepsmatig werkzaam in de epilepsiezorg? Dan
zult u de Liga als een inspiratiebron ervaren. Als student
of arts in opleiding bent u ook welkom. Bel 030 634 40 63
of mail naar [email protected].
Colofon‘Epilepsie’ is een uitgave van de Nederlandse Liga tegen Epilepsie, de Nederlandse afdeling van de International League Against Epilepsy.
Redactie: Pauly Ossenblok, hoofdredacteur Gerrit-Jan de Haan Loretta van ItersonGovert HooglandMarian Majoie Patricia Pennink, bladmanager
Redactieraad: Mireille Bourez, Hilde Braakman, Eva Brilstra, Anita Geertsema, Luk de Graaf, Richard Lazeron, Mariëlle Vlooswijk, Jurgen Schelhaas
Aan dit nummer werkten verder mee: Bert Aldenkamp, Mebeline Boon, Ariane Bour, Renée Dabekaussen-Spiering, Mariëtte Debeij-van Hall, Anne Duijme-linck, Eric Fonseca Wald, Claudette van Gaal, Huibert Geesink, Jos Hendriksen, Floor Jansen, Jaap Jansen, Sylvia Klinken-berg, Daniëlle Lambrechts, Frans Leijten, Anja Machielse, Anton de Louw, Jolanda van Omme-van Laarhoven, Anneke Rampen, Vincent Roelfsema, Francis Tan, Jeroen Vermeulen, Dominique IJff
Bladmanagement: Epilepsiefonds, Houten
Lay-out:studio dop, Utrecht
Lithografie en drukwerk: MullerVisual Communication, Amsterdam
‘Epilepsie’ verschijnt vier maal per jaar en wordt toegezonden aan iedereen die lid is van de Nederlandse Liga tegen Epilepsie. Jaarlijks komt er een speciaal nummer uit, dat tevens wordt toegezonden aan neuro-logen (i.o.) in Nederland. Het lidmaat-schap van de Liga kost € 25,- per jaar. Voor een student of AIOS is dit € 12,50.
Wilt u reageren op de inhoud van dit blad? Laat dit dan binnen één maand na verschij- ning weten aan het redactiesecretariaat. Ingezonden kopij wordt door derden beoordeeld en door de kernredactie, die zich het recht voorbehoudt om kopij te weigeren of in te korten.
Indien u meer informatie wenst kunt u rechtstreeks contact opnemen met de auteur of met het redactiesecretariaat.
Redactiesecretariaat: Nederlandse Liga tegen Epilepsie Postbus 270, 3990 GB Houten Telefoon 030 634 40 63 E-mail [email protected]
De redactie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van bijdragen die onder auteursnaam zijn opgenomen.
Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de uitgever worden overgenomen of vermenigvuldigd.
ISSN 1571 - 0408
Van de redactie
Comorbiditeit van epilepsie betekent niet
meer dan dat er meerdere ziektebeelden
of stoornissen naast elkaar bestaan. Het is
evident dat epilepsie-gerelateerde factoren
de oorzaak kunnen zijn van de additionele
stoornis. Het kip-en-ei probleem ontstaat
als de stoornissen eenzelfde oorzaak lijken
te hebben. Er is dan iets mis in de hersenen,
maar wat, bijvoorbeeld bij absence-epilep-
sie? En hoe kan het dat de comorbiditeit
van absence-epilepsie onafhankelijk is van
epilepsie-gerelateerde factoren? Als de pa-
tiënt geen aanvallen meer heeft (dus geen
epilepsie?) is er nog steeds het aandachts-
probleem. Recent onderzoek toont aan dat
cognitieve functies alsook epilepsie net-
werkfenomenen zijn die in meer of minde-
re mate kunnen overlappen. Het is daarom
niet verbazend dat verschillende stoornis-
sen tegelijkertijd op kunnen treden en
elkaar kunnen beïnvloeden. Maar wat is
de oorzaak van de verstoorde netwerk-
functies? Een vraag die in het nieuwe jaar
weer volop in de aandacht zal staan, ook
in ‘Epilepsie’.
Pauly Ossenblok (hoofdredacteur)
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 3Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Epilepsie is een ernstige en potentieel levensverkortende
aandoening met grote impact op het dagelijkse functione-
ren en de kwaliteit van het leven van de patiënt. Bepalend
voor patiënten met epilepsie zijn de aanvallen; daarnaast
gaat deze aandoening vaak gepaard met comorbiditeit van
lichamelijke en/of geestelijke aard én de daarmee samen-
hangende sociale problematiek.
Comorbiditeit is het tegelijk hebben van meer dan één
aandoening. Het kan zijn dat ziektes aan elkaar verwant zijn
of dat ze een gemeenschappelijke oorzaak hebben, zoals
auto-immuun encefalitis en epilepsie, of een genetische
aandoening in combinatie met epilepsie zoals bij het syn-
droom van Dravet, waarbij zowel aanvallen als leer- en ge-
dragsproblemen kunnen optreden. Soms is comorbiditeit
een direct gevolg van de ziekte, zoals een ontwikkelings-
achterstand als gevolg van zeer frequente aanvallen. Ook
kan de comorbiditeit het gevolg zijn van de behandeling.
Een voorbeeld hiervan is osteoporose die kan optreden bij
langdurig gebruik van enzym-inducerende anti-epileptica.
Anti-epileptica kunnen daarnaast invloed hebben op de
cognitieve ontwikkeling en op gedrag door hun directe
effect op de prikkelgevoeligheid van neuronale netwerken.
Comorbiditeit kan zich ook uiten in sociale problematiek.
Zo hebben leerproblemen invloed op de ontwikkeling van
kinderen en jong-volwassenen, vooral op het gebied van
zelfstandigheid, opleidingsniveau en werkgelegenheid.
Tegen de achtergrond van deze uitgebreide lichamelijke
en/of psychosociale problematiek, die vooral in de gespe-
cialiseerde epilepsiezorg naar voren komt, is een multidis-
ciplinaire benadering van diagnostiek en behandeling van
belang. Dit is vooral het geval bij kwetsbare groepen zoals
schoolgaande kinderen, adolescenten en ouderen en bij
zwangerschap.
Er is recent een Nederlandse classificatie geïntroduceerd als
vertaling van de door de International League Against Epilepsy
gepubliceerde en door de internationale epilepsiewereld
omarmde nieuwe classificatie van aanvallen en epilepsie-
syndromen. Gezien het belang hiervan voor de klinische
praktijk wordt in dit themanummer een uitgebreide toelich-
ting gegeven op de Nederlandse classificatie. De nieuwe
classificatie dwingt de medische professional tot het nauw-
keurig beschrijven van het begin van de aanval, waarmee de
diagnostische nauwkeurigheid wordt vergroot. Daarnaast
wordt meer ruimte gegeven voor de beschrijving van etio-
logische en comorbide factoren van epilepsiesyndromen.
De Nederlandse vertaling van de nieuwe classificatie zal
binnenkort ook op de richtlijnenwebsite (http://epilepsie.
neurologie.nl/cmssite/index.php?pageid=501) te raadple-
gen zijn.
Gastredacteur voor deze uitgave van ‘Epilepsie, periodiek voor professionals’ is Marian Majoie.
Themanummer: Comorbiditeit van epilepsieMarian Majoie is sinds 1991 werkzaam als neuroloog in het Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/
Maastricht UMC+ (ACE). In 1998 promoveerde zij aan de Universiteit van Maastricht en in 2010 behaalde zij haar Masters
in Health Care Management aan de VU Amsterdam. In 2016 werd zij benoemd tot hoogleraar epilepsie, in het bijzonder
de opleiding, aan de Universiteit Maastricht. In die hoedanigheid is zij betrokken bij en coördineert zij diverse scholin-
gen voor kinderartsen, AVG-ers en neurologen. Prof. Majoie is voorzitter van de geneesmiddelenonderzoeksgroep en
betrokken bij diverse geneesmiddelenstudies. Gezien haar voortrekkersrol bij het opstellen en actueel houden van de
‘Richtlijn Epilepsie’ en de opgedane expertise binnen het geneesmiddelenonderzoek heeft comorbiditeit van epilepsie
haar bijzondere belangstelling.
4 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
In de nieuwe classificatie worden epileptische aanvallen
eerst ingedeeld op basis van kenmerken bij de aanvang
van de aanval. Er wordt nog steeds onderscheid gemaakt
tussen focale en gegeneraliseerde aanvallen, zoals schema-
tisch is weergegeven in figuur 1. Een focale aanval ontstaat
binnen een netwerk van één hemisfeer (figuur 1a). Dit kan
in een klein gebied gelokaliseerd zijn of meer verspreid.
Focale aanvallen kunnen ook ontstaan in subcorticale
structuren. Focale aanvallen kunnen naar beide hersen-
helften spreiden (figuur 1b). Bij gegeneraliseerde aanvallen
zijn vanaf het begin bilateraal verdeelde netwerken actief
(figuur 1c). Sommige aanvalstypes, bijvoorbeeld tonische
aanvallen of epileptische spasmen, kunnen een focaal of
gegeneraliseerd begin hebben.
Systematiek van aanvalsclassificatieDe classificatie van een epileptische aanval begint met het
afnemen van een gedetailleerde anamnese en/of het obser-
veren van de uitingsvorm van de aanval (de zogenaamde
semiologie). Na het beschrijven van de semiologie is het
van belang de aanval te classificeren. Bij aanvalsclassifica-
tie is de eerste stap het vaststellen of de epileptische aanval
focaal of gegeneraliseerd begint. Dit wordt gedaan aan de
hand van de eerste verschijnselen van de aanval. Naast
klinische informatie kan ook aanvullende informatie van
elektro-encefalografie (EEG), beeldvorming of laboratori-
umonderzoek gebruikt worden om een aanval te classifi-
ceren. Indien het begin van de aanval gemist of onduidelijk
is kan aangegeven worden dat het begin onbekend is. In
Door: Vincent Roelfsema ([email protected])1, Frans Leijten2, Floor Jansen2 en Marian Majoie3, namens de
landelijke werkgroep richtlijn ‘Epilepsie’ 1Kindergeneeskunde, Martini Ziekenhuis, Groningen, 2Neurologie en Kinderneurologie, Hersencentrum Rudolf
Magnus, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, 3Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe & MUMC+,
Heeze/Maastricht
Classificatie van epileptische aanvallen en epilepsie: de Nederlandse versie van de ILAE-classificatie 2017
Met de nieuwe classificatie van epileptische aanvallen
(Fisher, 2017) en een classificatie van epilepsieën en
epilepsiesyndromen (Scheffer, 2017) vervallen de aanvals-
classificaties met hun modificaties uit 1981 (ILAE, 1981) en
de epilepsieclassificatie van 1989 (ILAE, 1989). De landelijke
werkgroep richtlijn ‘Epilepsie’ (www.epilepsie.neurologie.
nl) van de Nederlandse vereniging voor neurologie (NVN)
heeft besloten de nieuwe classificaties over te nemen. In
deze bijdrage worden de hoofdlijnen besproken van de
operationele classificaties en worden aanbevelingen gedaan
voor de Nederlandse vertaling van de terminologie.
Classificatie van epileptische aanvallenDe vorige classificatie uit 1981 (met enkele modificaties)
heeft een aantal tekortkomingen: verschillende termen
om aanvallen te classificeren zijn nooit goed ingeburgerd
geraakt en een aantal aanvalstypes ontbreekt. In de nieu-
we classificatie zijn termen als ‘dyscognitief ’, ‘partieel’,
‘simpel (eenvoudig) partieel’ en ‘complex partieel’ komen
te vervallen (zie tabel 3). De nieuwe classificatie heeft tot
doel beter aan te sluiten bij de huidige inzichten in epilep-
sie.
Bij epilepsie zijn neuronale netwerken aangedaan, wat
vaak het gevolg is van een onderliggende structurele of
functio-nele stoornis. Een epileptische aanval ontstaat
door een acute en tijdelijke synchrone ontlading in deze
netwerken.
In 2017 heeft de International League Against Epilepsy twee nieuwe classificaties gepubliceerd, voor zowel epileptische
aanvallen als voor de indeling van epilepsie. Het doel van deze classificaties is om een meer transparante terminologie
te hanteren in de klinische zorg en in onderwijs en onderzoek. Hier wordt een Nederlandstalige versie van de nieuwe
classificatie beschreven en wordt aangegeven hoe deze te gebruiken en welke termen uit de voorgaande classificaties
komen te vervallen.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 5Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
figuur 2 is de basisclassificatie van epileptische aanvallen
schematisch weergegeven. Voeg na het classificeren van de
initiële verschijnselen beschrijvingen toe waarbij gebruik
gemaakt kan worden van de terminologie die in tabel 1 en
figuur 3 is aangegeven.
Focale aanvallen worden onderverdeeld in focale aanvallen
met intacte of verminderde gewaarwording. Een intacte
gewaarwording verwijst naar perceptie of kennis van ge-
beurtenissen die zich voordoen tijdens een aanval, zelfs
indien er geen motorische activiteit is. Er hoeft achteraf
geen kennis te zijn van het feit dat een aanval plaatsvond.
De werkgroep heeft bewust gekozen voor de term ‘gewaar-
wording’ en niet voor de term ‘bewustzijn’ als vertaling van
de Engelse term ’awareness’. Deze keuze is in lijn met het
besluit van de ILAE Task Force om ‘awareness’ te gebruiken
als een relatief simpele surrogaat marker voor bewustzijn.
Voor focale aanvallen is de specificatie van het niveau van
gewaarwording optioneel.
Een focale aanval met intacte gewaarwording komt over-
een met de oude classificatie van een eenvoudige partiële
aanval. Een focale aanval met verminderde gewaarwording
komt overeen met de oude classificatie van een complex
partiële aanval. Verminderde gewaarwording tijdens een
deel van de aanval maakt het een focale aanval met vermin-
derde gewaarwording. De term ‘focaal naar bilateraal
tonisch-clonisch’ is de nieuwe term voor ‘secundair gege-
neraliseerd tonisch-clonisch’.
Indeling van focale epilepsie op basis van anatomische
lokalisatie kan nog steeds nuttig zijn, bijvoorbeeld bij de
evaluatie voor epilepsiechirurgie (tabel 1; bijvoorbeeld
focale aanval met intacte gewaarwording vanuit de tempo-
raalkwab). Daarnaast kunnen nog andere motorische of
niet-motorische kenmerken beschreven worden (figuur 3).
Bijvoorbeeld: cognitieve aanvallen impliceren problemen
in taalfunctie of andere cognitieve domeinen of positieve
kenmerken zoals ‘déja vu’, hallucinaties, illusies of per-
ceptuele vervormingen. Emotionele aanvallen omvatten
epileptische uitingen van angst, vreugde, agitatie of andere
emoties zonder bijpassende beleving, zoals bij een gelasti-
sche aanval. Bij een ‘focale gedragsonderbreking’ is het
stoppen van de activiteit het dominante kenmerk tijdens
de hele aanval.
Gegeneraliseerde aanvallen kunnen ook onderverdeeld
worden in motorisch (bijvoorbeeld tonisch-clonisch of
Figuur 1 a. Een model van focale epilepsie, b. van focale epilepsie met bilaterale spreiding, en c. van gegeneraliseerde epilepsie.
Figuur 2 Schematische weergave van de basisclassificatie van
epileptische aanvallen (vertaald van Fisher et al., 2017). Voor focale
aanvallen is de specificatie van het niveau van gewaarwording
optioneel. Gewaarwording betekent dat de persoon zich bewust is
van zichzelf en omgeving tijdens de aanval, zelfs indien er geen
motorische activiteit is. Een focale aanval met intacte gewaarwor-
ding komt overeen met de oude classificatie van een eenvoudige par-
tiële aanval. Een focale aanval met verminderde gewaarwording
komt overeen met de oude classificatie van een complex partiële
aanval. Verminderde gewaarwording tijdens een deel van de aan-
val maakt het een focale aanval met verminderde gewaarwording.
Aanvullende informatie van bijvoorbeeld EEG of MRI kan gebruikt
worden om een aanval te classificeren.
6 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Engels oud Engels nieuw NL oud NL nieuw
Absence (Generalized) absence Absence (Gegeneraliseerde) absence
Absence, atypical (Generalized) absence, atypical Absence, atypisch (Gegeneraliseerde) absence, atypisch
Absence, typical (Generalized) absence, typical Absence, typisch (Gegeneraliseerde) absence, typisch
Akinetic Focal behavior arrest, Akinetisch Focale gedragsonderbreking of
generalized absence verstilling, gegeneraliseerde absence
Astatic [Focal/generalized] atonic Astatisch [Focaal/gegeneraliseerd] atoon
Atonic [Focal/generalized] atonic Atoon [Focaal/gegeneraliseerd] atoon
Aura Focal aware Aura Focaal met intacte gewaarwording
Clonic [Focal/generalized] clonic Clonisch [Focaal/gegeneraliseerd] clonisch
Complex partial Focal impaired awareness Complex partieel Focaal met verminderde
gewaarwording
Convulsion [Focal/generalized] motor Convulsie [focaal/gegeneraliseerd] motorisch
[tonic–clonic, tonic, clonic], [tonisch–clonisch, clonisch], focaal
focal to bilateral tonic–clonic naar bilateraal tonisch–clonisch
Dacrystic Focal [aware or impaired Dacrystisch Focaal [met intacte gewaarwording
awareness] of verminderde gewaarwording]
emotional (dacrystic) emotioneel (dacrystisch)
Dialeptic Focal impaired awareness Dialeptisch Focaal met verminderde
gewaarwording
Drop attack [Focal/generalized] atonic, Drop attack [Focaal/gegeneraliseerd] atoon,
[focal/generalized] tonic [focaal/gegeneraliseerd] tonisch
Fencer’s posture (asymmetric tonic) Schermershouding (asymmetrisch tonisch)
Focal [aware or impaired aanval Focaal [met intacte of verminderde
awareness] motor tonic gewaarwording] motorisch tonisch
Figure-of-4 Focal [aware or impaired Teken-van-4 aanval Focaal [met intacte gewaarwording
awareness] of verminderde gewaarwording]
motor tonic motorisch tonisch
Freeze Focal [aware or impaired Bevriezen Focaal [met intacte of verminderde
awareness] gewaarwording]
behavior arrest gedragsonderbreking
(behavioral arrest)
Frontal lobea Focal Frontaal kwaba Focaal
Gelastic Focal [aware or impaired Gelastisch Focaal [met intacte of verminderde
awareness] gewaarwording]
emotional (gelastic) gelastisch
Grand mal Generalized tonic–clonic, Grand mal Gegeneraliseerd tonisch–clonisch,
focal to bilateral tonic–clonic, focaal naar bilateraal tonisch–
unknownonset clonisch,
tonic–clonic tonisch–clonisch met onbekend
begin
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 7Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Gustatory Focal [aware or impaired Gustatoir Focaal [met intacte of verminderde
awareness] sensory gewaarwording]
(gustatory) (gustatoir)
Infantile spasms [Focal/generalized/unknown] Infantiele spasmen Epileptisch spasme met [focaal/
onset epileptic spasms (Salaam kramp) gegeneraliseerd/onbekend] begin
Jacksonian Focal aware motor (Jacksonian) Jacksoniaans Focaal motorisch met intacte
gewaarwording (Jacksons)
Limbic Focal impaired awareness Limbisch Focaal met verminderde
gewaarwording
Myoclonic [Focal/generalized] myoclonic Myoclonisch [Focaal/gegeneraliseerd] myoclonisch
Neocorticala Focal aware or focal impaired Neocorticaala Focaal met intacte gewaarwording
awareness of focaal met verminderde
gewaarwording)
Occipital lobea Focal Occipitaal kwaba Focaal
Parietal lobea Focal Pariëtaal kwaba Focaal
Partial Focal Partieel Focaal
Petit mal Absence Petit mal Absence
Psychomotor Focal impaired awareness Pyschomotorisch Focaal met verminderde
gewaarwording
Rolandic Focal aware motor, focal to Rolandisch Focaal motorisch met behouden
bilateral gewaarwording, focaal naar bilateraal
tonic–clonic tonisch–clonisch
Salaam [Focal/generalized/unknown Salaam Epileptisch spasme met [focaal/
onset] epileptic spasms gegeneraliseerd/onbekend] begin
Secondarily Focal to bilateral tonic–clonic Secundair Focaal naar bilateraal tonisch–
generalized gegeneraliseerd clonisch
Tonic–clonic tonisch clonisch
Simple partial Focal aware Eenvoudig partieel Focaal met intacte gewaarwording
Supplementary Focal motor tonic Supplementair Focaal (motorisch) tonisch
motor motorischa
Sylvian Focal motor Fissura Silviia Focaal motorisch
Temporal lobea Focal aware/impaired awareness Temporaal kwaba Focaal met intacte of verminderde
gewaarwording
Tonic [Focal/generalized] tonic Tonisch [Focaal/gegeneraliseerd] tonisch
Tonic–clonic [Generalized/unknown] onset Tonisch-clonisch [Gegeneraliseerd / onbekend begin]
tonic–clonic, focal to bilateral tonisch–clonisch, focaal naar
tonic–clonic bilateraal tonisch–clonisch
Uncinate Focal [aware/ impaired Olfactorisch Focaal met [intacte of verminderde
awareness] sensory gewaarwording] sensorisch
(olfactory) (olfactorisch)
Tabel 1 De nieuwe terminologie die gebruikt dient te worden om aanvallen te classificeren. Links staan de oude en nieuwe Engelse termino-
logie en rechts de oude en nieuwe vertaalde terminologie. De belangrijkste termen zijn vetgedrukt.
8 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
1. Begin van de aanval:
Besluit of de epileptische aanval focaal of gegeneraliseerd is, met een 80% betrouwbaarheidsniveau.
Anders is het begin niet vast te stellen.
2. Gewaarwording:
Voor focale epileptische aanvallen beslist u of u wilt classificeren aan de hand van het niveau van gewaarwording
of om geen uitspraak te doen over het wel of niet intact zijn van de gewaarwording. De oude term ‘eenvoudige
partiële aanval’ is nu een ‘focale aanval met intacte gewaarwording’. De oude term ‘complex partiële aanval’ is
nu een ‘focale aanval met verminderde gewaarwording’.
3. Als er bij een focale epileptische aanval op enig moment een verminderde gewaarwording is, wordt het
geclassificeerd als een ‘focale aanval met verminderde gewaarwording’.
4. Classificeer aan de hand van de eerste verschijnselen of een aanval focaal of gegeneraliseerd is.
Bevindingen van een EEG kunnen worden meegenomen in de classificatie.
5. Gedragsonderbreking (behavioral arrest):
Bij deze focale aanvalsvorm is een onderbreking van gedragingen het voornaamste kenmerk van de gehele aanval.
6. Motorisch/ niet-motorisch:
Een focale aanval met intacte of verminderde gewaarwording kan verder worden onderverdeeld door vast te
stellen of er motorische verschijnselen zijn. Indien het niveau van gewaarwording niet bekend is kan een focale
aanval ook primair gekarakteriseerd worden door motorische of niet-motorische aspecten, bijvoorbeeld door
een focale tonische aanval.
7. Optionele termen:
Termen zoals motorisch of niet-motorisch kunnen worden weggelaten wanneer het aanvalstype zonder deze
toevoeging al duidelijk is, bijvoorbeeld in geval van een focale clonische aanval.
8. Aanvullende beschrijvingen:
Na het classificeren van het aanvalstype op basis van initiële verschijnselen wordt aanbevolen om beschrijvingen
van andere tekenen en symptomen toe te voegen. Maak hierbij gebruik van de omschrijvingen die in tabel 3 zijn
aangegeven. Dit verandert het aanvalstype niet, bijvoorbeeld: (initieel) focale emotionele aanval (aanvullend)
met tonische activiteit in de rechterarm en hyperventilatie.
9. Bilateraal versus gegeneraliseerd:
Gebruik de term ‘bilateraal’ voor tonisch-clonische aanvallen die zich uitbreiden naar beide hemisferen en
‘gegeneraliseerd’ voor aanvallen die gelijktijdig in beide hemisferen ontstaan.
10. Atypische absence:
Een absence is atypisch als deze een langzaam begin of einde heeft, er duidelijke verandering in de tonus te
zien is, of in het EEG gepaard gaat met piekgolfcomplexen met een frequentie die lager is dan 3Hz.
11. Clonisch versus myoclonisch:
Clonisch verwijst naar aanhoudende ritmische trekkingen en myoclonisch naar korte niet-ritmische schokken
met onderbrekingen.
12. Ooglidmyoclonieën:
Absence met ooglidmyoclonieën verwijst naar geforceerde opwaartse trekkingen van de oogleden tijdens een
absence (-aanval).
Tabel 2 Samenvatting van regels om epileptische aanvallen te classificeren. Een meer uitgebreide beschrijving zal gepubliceerd worden op
de website van de epilepsierichtlijn (www.epilepsie.neurologie.nl).
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 9Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
1. Een dertienjarig meisje heeft onregelmatige (niet-ritmi-
sche) trekkingen van haar linkerarm en been, met een
duur van 1-5 seconden, met de kans op vallen. Ze heeft
volledig besef van haar omgeving tijdens de gebeurte-
nissen.
Aanvalsclassificatie: focaal motorisch (myocloon) met
intacte gewaarwording
2. Een vijfenzestigjarige man verliest plotseling het ver-
mogen om te spreken en te begrijpen wat er tegen hem
wordt gezegd: “Het is alsof ze een vreemde taal spre-
ken”. Hij heeft de volledige herinnering aan alle niet-
verbale gebeurtenissen tijdens deze episodes.
Aanvalsclassificatie: focaal met verminderde gewaar-
wording, niet motorisch (cognitief )
3. Een driejarige jongen heeft bilaterale trekkingen met
abductie van beide armen gedurende ongeveer 15 secon-
den met als resultaat een toenemende elevatie van zijn
armen. Hij heeft een starende blik en reageert niet
tijdens de episode.
Aanvalsclassificatie: gegeneraliseerd motorisch
4. Een vijfjarige jongen heeft plotselinge aanvallen met
geagiteerd schoppen van de benen gedurende ongeveer
15 seconden met intermitterend trappelen. De linker-
arm wordt stijf gebogen gehouden. Gewaarwording
en responsiviteit zijn niet getest tijdens de episoden.
Aanvalsclassificatie: focaal, bilateraal spreidend, moto-
risch (hyperkinetisch)
5. Een vierjarige jongen heeft plotseling een slappe
linkerkant en valt als hij niet wordt opgevangen. Hij
huilt/schreeuwt tijdens de episode die 30 seconden
duurt en hij kan tijdens de aanval ook praten.
Aanvalsclassificatie: focaal motorisch (atoon) met
intacte gewaarwording (vanuit rechter hemisfeer)
6. Een dertienjarig meisje huilt spontaan gedurende on-
geveer 30 seconden, maar zegt dat ze niet verdrietig is
en dat ze tijdens het gebeuren kan reageren en praten.
Aanvalsclassificatie: Focale aanval met intacte gewaar-
wording, niet motorisch (emotioneel)
7. Een achtjarige jongen heeft plotselinge aanvallen met
verstijven van zijn rechterarm die 10 seconden duren.
Hij herinnert zich wat mensen zeggen tijdens deze
momenten.
Aanvalsclassificatie: focale aanval, motorisch (tonisch)
intacte gewaarwording
8. Een vrouw meldt dat haar man episodes/aanvallen heeft
waarbij hij onherkenbaar gedrag vertoont en de rest
van de dag geïrriteerd is.
Aanvalsclassificatie: onbekend begin, niet motorisch
9. Een zestienjarig meisje begint herhaaldelijk met haar
handen te wrijven en één minuut te schommelen,
gedurende welke tijd ze niet reageert.
Aanvalsclassificatie: focaal, verminderde gewaarwor-
ding met automatismen (deze mate van automatismen
myoclonisch) of niet-motorisch (absence). Absences kun-
nen weer onderverdeeld worden in bijvoorbeeld typisch of
atypisch). Een absence is atypisch bij een langzame start
of einde van de aanval, of bij significante veranderingen
in de tonus. Dit wordt vaak ondersteund door atypische,
langzame, gegeneraliseerde piekgolfcomplexen op het
EEG.
Een aanval is niet te classificeren als er onvoldoende infor-
matie is of als het niet mogelijk is om het type aanval in
andere categorieën te plaatsen.
Figuur 3 De uitgebreide ILAE 2017 operationele classificatie van
aanvalstypes, met verduidelijking van het type epileptische aan-
val. Een focale aanval met intacte gewaarwording of met vermin-
derde gewaarwording kan eventueel verder gekarakteriseerd worden
door motorische of niet-motorische symptomen aan het begin van
de aanval. Hetzelfde geldt voor een aanval met een gegeneraliseerd
of onbekend begin.
In tabel 1 is een weergave te zien van de terminologie van
de oude en nieuwe Engelstalige classificatie van epilepti-
sche aanvallen en de vertaling hiervan naar de Nederlands-
talige classificatie. Bij de interpretatie hiervan is het goed
om rekening te houden met het feit dat de oude classifica-
tie niet één op één vertaald kan worden naar de nieuwe
classificatie. Immers, er heeft niet alleen een verandering
van benoeming van aanvalsfenomenen plaatsgevonden,
ook de indeling is aangepast.
In tabel 2 wordt een samenvatting gegeven van de methode
om epileptische aanvallen te classificeren.
CasuïstiekIn het navolgende enkele voorbeelden van de wijze van
classificeren van aanvallen.
10 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Figuur 4 Het nieuwe raamwerk voor de classificatie van epilepsie. Uit: (Scheffer et al., 2017).
past niet bij een gegeneraliseerde absence)
10. Een tweeënzeventigjarige man heeft zich herhalende
ritmische schokken, één per seconde, van zijn linker-
hand, soms ook van de linker mondhoek. De duur is
drie minuten. Hij spreekt en reageert op passende
wijze tijdens het gebeuren, en herinnert het zich later
allemaal.
Aanvalsclassificatie: focaal, motorisch (clonisch),
intacte gewaarwording
Classificatie van epilepsieDe ILAE classificatiecommissie heeft onder leiding van
Scheffer et al. (2017) de nieuwe classificatie voor epilepsie
gepubliceerd. Schematisch is deze weergegeven in figuur 4.
Na de classificatie van het aanvalstype is de volgende stap
om (indien mogelijk) de epilepsie te classificeren. Er moet
dan sprake zijn van één van de volgende voorwaarden (Fisher
2014): (1) Minstens twee on-geprovoceerde (of reflexmatige)
aanvallen met een interval tussen de aanvallen van meer
dan 24 uur. (2) Eén on-geprovoceerde (of reflexmatige)
aanval met een herhalingskans van minstens 60% in tien
jaar (gelijk aan de herhalingskans bij twee on-geprovoceer-
de aanvallen). (3) Er is sprake van een epilepsiesyndroom.
Het is onvoldoende om te volstaan met de diagnose ‘epi-
lepsie’. Epilepsie is een symptoom van een onderliggende
neurologische aandoening of stoornis. Het is belangrijk
dat artsen die mensen met epilepsie behandelen niet alleen
het aanvalstype maar ook de epilepsie classificeren, en in-
dien mogelijk, een epilepsiesyndroom en een etiologische
diagnose stellen (figuur 4). Adequaat aanvullend onder-
zoek, keuze van behandeling en informatie over de prog-
nose is gebaseerd op correcte classificatie van de aanvallen
en het epilepsiesyndroom. Goede classificatie geeft ook
zicht op het risico op mogelijke comorbiditeit, zoals
ontwikkelingsstoornissen, psychiatrische comorbiditeit
en het mortaliteitsrisico. Betrek ook alle bekende comor-
bide aandoeningen bij het classificatieproces aangezien
dit soms ook een aanwijzing kan geven voor de diagnose.
Foute classificatie kan leiden tot overbodige diagnostiek,
onjuiste behandeling en onnodig persisteren van aanvallen.
Het epilepsietype kan focaal of gegeneraliseerd, of gecom-
bineerd focaal en gegeneraliseerd zijn. Het epilepsietype
wordt vastgesteld op klinische gronden, zo mogelijk onder-
steund door EEG-bevindingen. Focale epilepsie kan het
gevolg zijn van uni- en multifocale aandoeningen, en be-
staat uit aanvallen waarbij één hemisfeer betrokken is. Het
interictale EEG (gemaakt tussen aanvallen door) kan typi-
sche focale epileptiforme activiteit tonen. De diagnose ge-
generaliseerde epilepsie wordt meestal ondersteund door
een EEG met gegeneraliseerde piekgolfontladingen.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 11Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Een nieuw epilepsietype is de ‘gegeneraliseerde en focale
epilepsie’, bestaande uit zowel focale als gegeneraliseerde
aanvalstypen. De diagnose wordt op klinische gronden
gemaakt, ondersteund door EEG-bevindingen. Ictaal EEG
(tijdens een aanval) kan nuttig zijn maar is niet essentieel.
Het inter-ictale EEG kan zowel gegeneraliseerde piekgol-
ven als focale epileptiforme ontladingen laten zien, maar
epileptische activiteit is niet nodig voor de diagnose. Een
voorbeeld van dit epilepsietype, waarbij zich beide soorten
aanvallen voordoen, is het Dravet-syndroom.
Men kan er (voorlopig) ook op uitkomen dat het onbekend
is of het gaat om focale of gegeneraliseerde epilepsie. Een
etiologische diagnose dient echter altijd overwogen te
worden.
EpilepsiesyndroomHet derde niveau van classificeren is dat van een epilepsie-
syndroom. Hierbij is weer belangrijk dat men de aanvallen
goed geclassificeerd heeft. Een belangrijke factor bij het
vaststellen van het epilepsiesyndroom is leeftijd. Daarnaast
geven EEG-patronen onmisbare informatie voor het vast-
stellen van het epilepsiesyndroom.
Bij de classificatie van het epilepsiesyndroom zijn enkele
termen aangepast; zo is bijvoorbeeld de term ‘benigne’
vervangen door ‘vanzelf overgaand’ of ‘farmacoresponsief ’.
De commissie adviseert om in plaats van de term ‘idiopa-
thisch gegeneraliseerde epilepsie’ ‘genetisch gegenerali-
seerde epilepsie’ te gebruiken, maar realiseert zich dat deze
verandering tijd nodig heeft en wijst de eerste term niet
meteen af. Onder de genetisch gegeneraliseerde epilepsie
vallen onder andere de absence-epilepsie van de kinder-
leeftijd (childhood absence epilepsy) en de juveniele myoclonus
epilepsie (JME).
EtiologieEen etiologische diagnose dient in elke stap van het proces
overwogen te worden. De etiologie is verdeeld in zes sub-
groepen (structureel, genetisch, infectieus, metabool, im-
munologisch, onbekend). Het kan zijn dat een epilepsie
zowel een genetische als een structurele oorzaak heeft.
Een voorbeeld hiervan is tubereuze sclerose. Dit is een ge-
netische aandoening waarbij de tubers in de hersenen de
oorzaak zijn van de epilepsie, waarvoor epilepsiechirurgie
uitkomst kan bieden.
ConclusieDe nieuwe ILAE aanvals- en epilepsieclassificatie is een
verbetering ten opzichte van de oude classificaties en sluit
beter aan bij de nieuwe concepten van het ontstaan van
epileptische aanvallen.
Deze classificaties geven een betere beschrijving van de
aanvallen en hebben gevolgen voor de diagnostiek en
behandeling van patiënten met epilepsie. We hopen dat
alle neurologen vanaf nu de nieuwe classificatie gebruiken
in de Nederlandstalige versie.
Naast het classificeren van epileptische aanvallen is het van
belang om tot een juiste epilepsiediagnose of epilepsie-
syndroomdiagnose te komen. Dit heeft belangrijke impli-
caties voor de keuze van diagnostisch onderzoek om de
onderliggende oorzaak (structureel, genetisch, infectieus,
metabool, immunologisch) vast te stellen, maar ook voor
voorlichting en behandeling.
ReferentiesILAE (1981) Proposal for revised clinical and electroence-
phalographic classification of epileptic seizures. From
the Commission on Classification and Terminology of
the International League Against Epilepsy.
Epilepsia 1981;22:489–501.
ILAE (1989) Proposal for revised classification of epilep-
sies and epileptic syndromes. Epilepsia 1989;30:389–399.
Fisher RS et al. (2014) A practical clinical definition of
epilepsy. Epilepsia 2014;55:475–82.
Fisher RS et al. (2017) Instruction manual for the ILAE
2017 operational classification of seizure types.
Epilepsia 2017; 58: 531–542.
Scheffer IE et al. (2017) ILAE classification of the epilep-
sies: Position paper of the ILAE Commission for Classi-
fication and Terminology. Epilepsia 2017; 58: 512–521.
Voor ondersteuning bij de classificatie van epilepsie kan ook gebruik worden gemaakt van de website www.epilepsydiagnosis.org
(overigens is de aanvalsclassificatie op deze website momenteel nog niet herzien).
Lees het actuele overzicht van congressen over epilepsie.
Kijk voor meer informatie op www.epilepsieliga.nl.
12 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Door: Loretta van Iterson ([email protected]), kinderneuropsychologie en Huibert Geesink, neurologie, Stichting
Epilepsie Instellingen Nederland, Heemstede.
Casus: taalonderzoek bij een kind met het Landau-Kleffner-syndroomHet syndroom van Landau-Kleffner is een epilepsiesyndroom op de kinderleeftijd dat zich kenmerkt door verlies van
eerder verworven taal. Niet alle kinderen hebben daarbij ook klinisch waarneembare epileptische aanvallen. Het beeld
kent vele verschillende gradaties van ernst. Sommige kinderen verliezen enige taal en herstellen daarna aardig, bij
anderen is het verlies aan taal volledig. In deze bijdrage wordt het taalonderzoek beschreven bij een begaafd kind, bij
wie de taal nagenoeg volledig verloren was gegaan.
Door Hilde Braakman ([email protected]), kinderneurologie, Academisch Centrum voor Epileptologie
Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht.
Casuïstiek: cognitieve problematiek bij epilepsieCognitieve stoornissen zijn de meest voorkomende comor-
biditeit bij patiënten met epilepsie, waarbij geheugenpro-
blemen, mentale traagheid en aandachtstoornissen de
meest gerapporteerde cognitieve stoornissen zijn (Trimble
& Dodson, 1994). De cognitieve stoornissen zijn vaak meer
invaliderend voor de patiënt dan de epileptische aanvallen
zelf.
Hoewel de oorzaken van cognitieve stoornissen bij patiën-
ten met epilepsie nog niet volledig ontrafeld zijn, zijn drie
factoren duidelijk van belang: de onderliggende etiologie
van de epilepsie, het effect van de aanvallen of van de epilep-
tiforme EEG-ontladingen en het effect van de anti-epilepti-
ca op het centrale zenuwstelsel (Aldenkamp, 2002).
De hieronder gepresenteerde cases illustreren het belang
van vroege opsporing en herkenning van cognitieve
stoornissen, verlies van vaardigheden en achteruitgang
in schoolprestaties bij kinderen met epilepsie. De eerste
casus laat zien dat door de epilepsie, in dit geval het
Landau-Kleffner syndroom, verworven vaardigheden
zoals taal verloren kunnen gaan. De tweede casus laat zien
wat de impact van bijwerkingen van anti-epileptica kan
zijn op de leerprestaties en het algemeen welbevinden van
kinderen. De derde casus laat zien dat epilepsie-syndromen
op de kinderleeftijd, waarvan tot op heden wordt gezegd
dat ze een gunstige prognose hebben, wel degelijk gepaard
kunnen gaan met cognitieve problemen.
Voor elk van de cases geldt dat een multidisciplinaire
aanpak essentieel is, zodat een kind met epilepsie op het
gebied van leren, presteren en gedrag adequaat begeleid
kan worden en de ontwikkeling optimaal gestimuleerd kan
worden.
ReferentiesTrimble MR, Dodson WE (1994) Epilepsy and quality of
life. New York: Raven Press.
Aldenkamp AP (2002) Antiepileptic drug treatment and
epileptic seizures effects on cognitive function. In:
Trimble M, Schmitz B, eds. The neuropsychiatry of epilepsy.
Cambridge University Press, New York 256‐67.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 13Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
CasusAnne-J is bijna drie jaar oud wanneer de eerste epileptische
schokken en atone aanvallen optreden. Enkele maanden
later valt op dat hij minder goed spreekt. Diverse anti-
epileptica (AEDs) worden geprobeerd, maar sorteren geen
effect. Anne-J reageert gunstig op corticosteroïden (pred-
nisolon). Op de leeftijd van drie-en-een-half jaar wordt hij
getest met een non-verbale intelligentietest en scoort een
bovengemiddeld niveau: totaal IQ 115. Hij spreekt niet meer.
In een 24-uurs-EEG wordt op de leeftijd van bijna vijf jaar
een hoge spike-wave index (SWI) gevonden. Anne-J is aanvals-
vrij, maar pogingen om de corticosteroïden af te bouwen
leiden tot achteruitgang in zijn ontwikkeling. MRI-onder-
zoek toont geen bijzonderheden. Uit genetisch onderzoek
(Next Generation Sequencing) blijkt dat geen van de op dat mo-
ment bekende genen de oorzaak kan zijn van het epilepsie-
syndroom.
Hij wordt aangemeld voor neuropsychologisch onderzoek.
Op de performale onderdelen van de WPPSI-III kleuterintel-
ligentietest scoort hij opnieuw bovengemiddeld (PIQ 115).
Hij spreekt nog steeds niet. Het lukt hem niet om plaatjes
aan te wijzen die benoemd worden. Het lukt hem evenmin
om betekenis te verlenen aan alledaagse geluiden, zoals een
optrekkende vrachtwagen. Ouders wordt geadviseerd om
zowel thuis als op het speciaal onderwijs voor kinderen met
taalontwikkelingsstoornissen in te zetten op gebarentaal.
Taalonderzoek op de leeftijd van acht jaarDe prednison blijkt langdurig nodig, zowel om aanvalsvrij-
heid te handhaven als om terugval in cognitieve vaardighe-
den te voorkomen. Een 24-uurs-EEG op de leeftijd van ruim
acht jaar geeft aan dat de SWI nu 0% is. Wanneer Anne-J
terugkomt voor neuropsychologisch onderzoek commu-
niceert hij zowel op school als thuis door middel van ge-
barentaal. Anne-J’s goede (non-verbale) communicatieve
vaardigheden vallen op. Hij legt vrolijk contact, roept ade-
quaat ‘oooh!!’ wanneer de moeilijkheid van een taak om-
hoog gaat en spant zich goed in. Hij brabbelt slecht ver-
staanbaar. De alledaagse geluiden onderscheidt hij weer
voldoende. Hij leert ook nieuwe klank-woord-associaties
(KABC-II Atlantis) en onthoudt ze door de tijd heen, onge-
veer op leeftijdsniveau. Hij herhaalt reeksen van drie kleine
woordjes en wijst ook de bijpassende plaatjes aan (LDT
Woordenspan en Plaatjes aanwijzen). Ook de cijferreeksen
achterwaarts geven aan dat het werkgeheugen op gang
komt en gemeten kan worden. Eenvoudige opdrachtjes als
‘wijs de gele bal aan’ voert hij uit. Zodra de zin grammati-
caal complexer wordt (‘leg de bal onder de stoel’), haakt hij
af. Ook een verhaal dat hem wordt voorgelezen kan hij niet
navertellen, ook op de bijbehorende vragen kan hij niet ant-
woorden. Het herhaald aanbieden van het verhaal levert
niets op. Pas wanneer moeder zin-voor-zin het verhaal om-
zet in gebaren, lukt het hem om tot een aantal antwoorden
te komen. Wanneer hij enige dagen later terugkomt en er
gecheckt wordt wat hij van de geheugenopdrachten nog
weet, blijkt hij het geleerde aardig te hebben onthouden.
De volledige WISC-III kinderintelligentietest wordt afgeno-
men, waarbij moeder als gebarentolk meedoet. Op de ver-
bale schaal scoort hij VIQ 55, op PIQ opnieuw 115. De pas-
sieve woordenschattaak leidt tot een score 54. Het visueel
geheugen is bovengemiddeld: hij benoemt terugkerende
eenvoudige plaatjes in een redelijk tempo. Wanneer ge-
vraagd wordt woorden binnen de categorie ‘winkel’ op
te noemen, komt hij met een bijzondere reactie. Hij pakt
potlood en papier, maakt een boodschappenlijstje en spelt
alles perfect. Anne-J schrijft beter dan hij kan spreken! Nu
hij zelf leert schrijven, gebruikt hij ook de sociale media
om zijn wensen kenbaar te maken, vertelt moeder.
Geconcludeerd wordt dat het taalbegrip en de taalexpressie
nog steeds gestoord zijn, dat er sprake is van een verbale
dyspraxie, en dat dit sympathieke begaafde jongetje, dank-
zij het sterke visuele geheugen, het zich ontwikkelende
werkgeheugen, het goed werkende lange termijn geheugen,
en zijn uitmuntende motivatie, schriftelijk leert communi-
ceren. Voor de nabije toekomst wordt ingezet op gebaren-
taal, verstaanbaarheid en geschreven taal.
Neuropsychologische diagnostiek Voor de neuropsychologische diagnostiek van cognitieve
functies worden zowel binnen SEIN als elders geïndividu-
aliseerde testbatterijen gebruikt (Riccio, 2017). Niet alle
testen voldoen aan de beoordeling van de Commissie Test-
aangelegenheden, maar bewijzen niettemin hun waarde in
de diagnostiek van het syndroom van Landau-Kleffner zo-
wel in de acute als in de latere fase. In de acute fase brengen
kinderen regelmatig hun probleem zelf onder woorden:
‘dit wist ik wel, maar nu niet meer’. In deze fase vallen
forse benoemingsproblemen op; deze zijn frappant bij het
benoemen van steeds weer terugkerende eenvoudige plaat-
jes. Te horen is dan dat het kind een plaatje, bijvoorbeeld
‘roos’ een aantal malen goed heeft benoemd, maar het in-
eens niet meer ‘weet’, en er vervangingen, verbasteringen
of langgerektheid optreden (koos… k-roos… roos….). Ook
slagen kinderen erin om in eerste aanleg een verhaal goed
na te vertellen. Na enkele herhalingen weten ze zich het
verhaal niet beter, maar juist slechter te herinneren. Deze
opmerkelijke en ook statistisch significante daling in vaar-
digheden kan zich ook de volgende dagen voortzetten (van
Iterson & Augustijn, 2016). Anders dan andere kinderen,
die doorgaans steeds beter leren en dan de informatie
redelijk onthouden, zie je bij het syndroom van Landau-
Kleffner soms eerst een goede score, die binnen dezelfde
testsessie afkalft.
14 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Diagnostische beschouwingHet syndroom van Landau-Kleffner (LKS) werd zestig jaar
geleden beschreven door William Landau, neuroloog, en
Frank Kleffner, logopedist (Landau & Kleffner, 1957). Dit
zeldzame epilepsiesyndroom kenmerkt zich door verwor-
ven auditieve agnosie, afasie en EEG-afwijkingen bij zich
eerder normaal ontwikkelende kinderen en treedt op tus-
sen de leeftijd van drie en negen jaar. De taalstoornissen
manifesteren zich als geleidelijk of abrupt verlies van be-
grip van mondelinge taal (receptieve afasie en agnosie voor
alledaagse geluiden), vaak ook in combinatie met verlies
van expressieve taal (afasie). Het beeld kan ook samengaan
met dalingen in cognitieve functies, kenmerken van autis-
me en veranderingen in aandacht of gedrag.
Het LKS wordt gezien als een onderdeel van een breed spec-
trum van focale idiopathische epilepsie. Dit spectrum reikt
van benigne epilepsie met centrotemporale pieken (BECTS
of Rolandische epilepsie), en epileptische encefalopathieën,
waar ook CSWS/ESES (continuous spike and wave during slow
sleep / electrical status epilepticus of sleep) deel van uitmaken
(Deonna & Roulet-Perez, 2010). Evenals bij CSWS bestaan
bij het LKS de EEG-afwijkingen uit voornamelijk nachtelij-
ke, slaap-geïnduceerde epileptische activiteit. Deze activi-
teit wordt uitgedrukt in de spike-wave index, het percentage
minuten met piekgolven in de non-REM-slaap. Een per-
centage dat hoger is dan 85 is indicatief, maar ook percen-
tages van 50% tot 85% dienen de kinderneuroloog alert te
maken op de mogelijkheid van een epileptische encefalo-
pathie (Scheltens‐de Boer, 2009). De ‘genetische architec-
tuur’ die deze verschillende beelden en comorbide kenmer-
ken van autisme met elkaar verbindt, is gedeeltelijk in kaart
gebracht (Lesca et al., 2012). Eén ervan betreft de GRIN2A
genmutatie. De beschrijving van onderliggende pathofy-
siologie komt zo ook dichterbij. Bij Anne-J zou een nieuw
genetisch onderzoek mogelijkerwijs uitsluitsel brengen.
Behandeling van het LKS met zowel AEDs als corticoste-
roïden richt zich op de epileptische aanvallen, als die er
zijn, en tevens op nachtelijke epileptische activiteit in het
EEG (Munckhof et al., 2015).
Het verloop van de cognitieve vaardigheden kan zeer geva-
rieerd zijn (Cockerell et al., 2011). Het grote verschil tussen
het VIQ en PIQ bij Anne-J illustreert hoe de stoornis op het
verbale vlak blijft bestaan, terwijl performale vaardigheden
doorgroeien. Andere kinderen laten een daling zien op
beide IQ-schalen, of zelfs eerst op de performale schaal
en daarna pas op de verbale, gevolgd door enig herstel in
latere jaren.
Tot slotHet EEG van Anne-J ziet er nu veel beter uit en de taal-
ontwikkeling is in beperkte mate op gang gekomen. Zijn
schriftelijke vaardigheden kunnen wellicht verder verbete-
ren. Voor de lange termijn dient men er rekening mee te
houden dat de taalvaardigheden van Anne-J beperkt zullen
blijven en dat hij een praktisch vak zal moeten leren.
Naast de voorgeschiedenis en de EEG-diagnostiek is het
neuropsychologisch onderzoek onmisbaar in de klinische
diagnostiek van het LKS. Dit dient bij voorkeur zo vroeg
mogelijk in de acute fase gedaan te worden, waarbij het
verlies van vaardigheden in de acute fase alsmede het
herstel in kaart gebracht kunnen worden.
Referenties Cockerell I, Bølling G, & Nakken KO (2011) Landau–
Kleffner syndrome in Norway: Long-term prognosis
and experiences with the health services and educational
systems. Epilepsy & Behavior, 21(2), 153-159.
Deonna T & Roulet-Perez E (2010) Early-onset acquired
epileptic aphasia (Landau-Kleffner syndrome, LKS) and
regressive autistic disorders with epileptic EEG abnor-
malities: The continuing debate. Brain and Development,
32(9), 746-752.
Landau WM & Kleffner FR (1957) Syndrome of aquired
aphasia with convulsive disorder in children. Neurology,
7(8), 523-530.
Lesca G, Rudolf G, Labalme A, Hirsch E, Arzimanoglou A
et al. (2012) Epileptic encephalopathies of the Landau‐
Kleffner and continuous spike and waves during slow‐
wave sleep types: Genomic dissection makes the link
with autism. Epilepsia, 53(9), 1526-1538.
Munckhof B, Dee V, Sagi L, Caraballo RH, Veggiotti P et al.
(2015) Treatment of electrical status epilepticus in sleep:
a pooled analysis of 575 cases. Epilepsia, 56(11), 1738-1746.
Scheltens‐de Boer M (2009). Guidelines for EEG in
encephalopathy related to ESES/CSWS in children.
Epilepsia, 50(s7), 13-17.
van Iterson L & Augustijn PB (2016) Intra-individual
Patterns in a Story Learning and Retelling Test during
the ‘acute phase’ of atypical Landau-Kleffner syndrome
with spike waves indexes (SWI) 55 – 85%: a case
series with above average initial recall Poster presented
at the 9th Latin-American Congress on Epilepsy, Cancún,
Mexico.
Hebt u de website van het Epilepsiefonds al bekeken?
www.epilepsie.nl
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 15Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
De bijwerkingen van anti-epileptica op het centrale zenuwstelsel en dus op het neurocognitieve functioneren vormen
een belangrijke factor bij het ontstaan van cognitieve stoornissen. Deze casus illustreert het belang van het tijdig
herkennen van cognitieve stoornissen en achteruitgang (deterioratie) van schoolprestaties.
Door: Claudette van Gaal ([email protected]), Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie, Jos Hendriksen,
klinische neuropsychologie en Hilde Braakman, kinderneurologie, Academisch Centrum voor Epileptologie
Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht
Casus: cognitieve stoornissen als gevolg van het gebruik van anti-epileptica
CasusEen vijftienjarig meisje met een blanco voorgeschiedenis
en een normale ontwikkeling werd verwezen naar het
Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempenhaeghe
voor een analyse van haar klachten. Ruim twee jaar daar-
voor kreeg zij last van myoclonieën in armen en schouders,
vooral in de ochtend, en een aantal keren per dag kortdu-
rende staarmomenten, die maximaal tien seconden duren
waarin zij niet reageert op aanspreken. Daarnaast had zij
last van hoofdpijn en concentratiestoornissen. Elders werd
de diagnose juveniele myoclonische epilepsie (JME) gesteld
en werd gestart met valproïnezuur. Na het starten van val-
proïnezuur namen de myoclonieën af, deze had het meisje
alleen nog bij stress en vermoeidheid. De staarmomenten
namen echter toe, waarop de valproïnezuur meerdere ma-
len opgehoogd werd. Toevoeging van levetiracetam leidde
tot forse haaruitval en werd derhalve weer gestaakt.
Hoewel de aanvallen op het moment van verwijzing onder
controle leken te zijn was ze moe, had continu hoofdpijn,
concentratiestoornissen en was somber. Haar schoolpres-
taties gingen fors achteruit. Na een CITO-eindtoets van
547 ging ze naar de brugklas VWO tweetalig (Engelstalig).
Na het debuut van de epilepsie en het starten van valproïne-
zuur maakte ze van tweetalig VWO de overgang naar de
HAVO en waarop een doublure volgde. Zelf gaf ze aan de
meeste moeite te hebben met het opslaan van informatie.
Na school had ze geen puf meer voor andere dingen. Enige
tijd later kon ze door vermoeidheid en concentratieproble-
men school niet langer volhouden.
Ouders maakten zich grote zorgen over haar stemming.
Ze was een stuk negatiever dan voorheen, erg somber en
snel geïrriteerd. Een opname ter analyse van de klachten
volgde, waarbij er een 24-uurs-EEG en een neuropsycho-
logisch onderzoek werden uitgevoerd, een inventarisatie
werd gedaan van de schoolgegevens en bloedonderzoek
werd verricht. Daarnaast werd begeleiding door de ver-
pleegkundig specialist en psycholoog gestart.
OnderzoekuitslagenHet 24-uurs-EEG toonde een normaal occipitaal ritme met
een goede reactiviteit, zonder asymmetrieën. Er werden
geen epileptiforme afwijkingen gezien behoudens tijdens
lichtflitsprikkeling. Tijdens lichtflitsprikkeling werd er
eenmaal een gegeneraliseerde reeks piekgolven met een
begin pariëtaal midden en links over de achterste gebieden
(fotoparoxysmale reactie graad 3) gezien. Hierbij werden
geen klinische verschijnselen gemeld. De gemelde klini-
sche verschijnselen (absences/myoclonieën) gingen niet
gepaard met epileptiforme afwijkingen of andere opvallen-
de veranderingen in het EEG. Een herbeoordeling van het
EEG dat in het verleden elders was gemaakt, bevestigde de
diagnose Juveniele Myoclone Epilepsie (JME).
Bij het neuropsychologisch onderzoek viel observationeel
een terneergeslagen stemming op. Het meisje maakte een
vermoeide indruk, wat ook een belangrijke klacht was. Het
werktempo was traag en zeer onregelmatig. Als zodanig
was er sprake van een cognitieve stoornis die van invloed
was op haar functioneren. De Wechsler intelligentietest
toonde een sterk disharmonisch profiel (27 IQ-punten
verschil) met een hoge score voor verbaal IQ en een lage
gemiddelde score voor het performale IQ. Er werd een
ernstige uitval geconcludeerd, voornamelijk op het vlak van
tempo en regelmaat van werken. Door de aandachtstoornis
namen de testscores af en moesten daarom opgevat worden
als een onderwaardering van haar mogelijkheden.
Bij de inventarisatie van de schoolgegevens bleek er sprake
te zijn van forse achteruitgang bij alle vakken. Waar ze op
16 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
de basisschool nog in een plusklas voor rekenen zat, had
ze nu vooral moeite met wiskunde. Bloedonderzoek toonde
een hoge valproïnezuur(dal)spiegel van 121 mg/L bij een
dosering van ’s morgens 1000mg en ’s avonds 750mg
(normaalwaarden tussen de 50 en 100mg/L).
BeleidDe valproïnezuurdosering werd verlaagd. Er werd gestart
met ambulante begeleiding op school vanuit het Landelijk
Werkverband Onderwijs en Epilepsie. Er werd voorlichting
aan de docenten en klasgenoten gegeven over epilepsie en
de bijwerkingen van de medicatie. Aanvankelijk kreeg het
meisje voor wiskunde extra begeleiding door middel van
remedial teaching en in verband met de tempoproblemen
kreeg ze dispensatie (meer tijd voor het maken van toetsen
en proefwerken). Omdat de vermoeidheid zo op de voor-
grond stond werd een aangepast lesrooster gemaakt. Ook
werd een vervroegde profielkeuze gemaakt, zodat ze alleen
nog de vakken volgde die voor haar toekomstige studie-
keuze van belang zouden zijn.
Het afbouwen en uiteindelijk stoppen van valproïnezuur
had al snel effect. De vermoeidheid nam af en ze was min-
der somber. Een maand na het stoppen van de valproïne-
zuur kwamen de myoclonieën echter weer terug op mo-
menten van spanningen en menstruatie. Gestart werd met
lamotrigine. Inmiddels is de epilepsie met monotherapie
lamotrigine acceptabel onder controle, is de vermoeidheid
verdwenen, is ze vrolijk en is er sprake van forse verbete-
ring op school: ze is met goede cijfers overgegaan.
ConclusieDeze casus illustreert het belang van vroege opsporing en
herkenning van cognitieve stoornissen ten gevolge van bij-
werkingen van de anti-epileptica. Een multidisciplinaire
aanpak is daarbij essentieel. Op deze manier kan een kind
met epilepsie in leren, presteren en gedrag adequaat wor-
den begeleid zodat de ontwikkeling optimaal gestimu-
leerd wordt.
Nederlandse Liga tegen Epilepsie
Registratie (gratis) en indienen abstract/blitz voor 9 februari 2018 via [email protected] informatie: www.epilepsieliga.nl
Midwinter meeting | Sectie Wetenschappelijk Onderzoek
Epilepsie-gerelateerde mortaliteit
9 maart 2018
Academisch Medisch Centrum | Fonteijnzaal, G.0-209
Meibergdreef 9, Amsterdam
9.30 Registration and welcome
9.45 Epilepsiefonds projects 2016-2017
10.15 SUDEP: a clinical perspective R. Thijs, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland
10.45 Mechanisms underlying fatal seizures in a trans-genic SUDEP mouse model
E.A. Tolner, Leiden University Medical Center
11.15 Coffee break
11.45 Data blitz
12.45 Lunch/poster session
13.45 Deaths in Epilepsy and Autopsy E. Aronica, Academic Medical Center, Amsterdam
14.15 Non-SUDEP mortality in children with epilepsy K.P.J. Braun, University Medical Center Utrecht
14.45 Epilepsy, psychiatric morbidity and suicide J.D.C. Mellers, King’s College London, UK
15.45 Young investigator research awards
16.00 Closure & drinks
Program
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 17Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
CasusEen negenjarige jongen heeft afwezigheden en leerproble-
men. Hij zit in groep zes van het regulier basisonderwijs.
De kinderneuroloog stelt de diagnose absence-epilepsie van
de kinderleeftijd en start met anti-epileptica (ethosuximide).
Voor een nadere analyse van de mogelijke impact van epi-
lepsie op leren en gedrag wordt de jongen verwezen naar
het Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempen-
haeghe. Er is sprake van een blanco voorgeschiedenis. In
de familie komt geen epilepsie of aandachtsproblematiek
voor. Het 24-uurs-EEG toont veelvuldige reeksen gegene-
raliseerde 3Hz-piekgolfontladingen gedurende meerdere
seconden. De jongen heeft een disharmonisch intelligen-
tieprofiel: performaal IQ scoort laag (PIQ 72) en verbaal
IQ scoort gemiddeld (VIQ 92). Er zijn ook problemen met
aandacht en concentratie, vooral wat betreft snelheid en
nauwkeurigheid van werken. Er worden geen absences
opgemerkt tijdens het neuropsychologisch onderzoek.
Het Landelijk Werkverband Onderwijs en Epilepsie wordt
ingeschakeld voor ambulante begeleiding op school. Er is
een EEG-onderzoek gepland en de cognitieve ontwikke-
ling wordt regelmatig geëvalueerd.
AchtergrondHet uitzoeken in hoeverre de aandachtsproblemen zoals
vastgesteld bij onderzoek het gevolg zijn van de cognitieve
impact van de absence-epilepsie dan wel een AD(H)D
diagnose, vraagt verder onderzoek en observatie op school.
Doorgaans wordt gesteld dat een absence-epilepsie van de
kinderleeftijd een gunstige prognose heeft. Er zijn echter
steeds meer aanwijzingen voor cognitieve problemen als
comorbiditeit.
De cognitieve effecten bij absence-epilepsie uiten zich vaak
subtiel (Loughman et al., 2014; Masur et al., 2013). Kinde-
ren met absences scoren op groepsniveau enkele IQ-punten
lager ten opzichte van normatieve waarden (Masur et al.,
2013). Daarnaast is een lager cognitief functioneren in
verschillende cognitieve domeinen beschreven (Loughman
et al., 2014; Masur et al., 2013). Schoolprestaties en het
emotioneel welbevinden kunnen hierdoor achterblijven
(Masur et al., 2013).
De relatie tussen cognitieve bevindingen en epilepsie-gere-
lateerde factoren is moeilijk te onderzoeken. Meerdere au-
teurs hebben een relatie gelegd met aanvalsfrequentie en
farmacotherapie. In een grote gerandomiseerde studie naar
de effectiviteit van anti-epileptica bij absences van de kinder-
leeftijd blijkt 36% van de kinderen een aandacht-stoornis te
hebben voordat wordt gestart met anti-epileptica (Glauser
et al., 2010; Masur et al., 2013). De aandachts-problemen
nemen toe met het gebruik van valproïnezuur. Het testen
van de aandacht tijdens het EEG-onderzoek wijst niet op
een verminderde aandacht. Onderzoek van Dlugs et al.
(2013) toont echter aan dat een aanvalsduur van meer dan
20 seconden wel geassocieerd is een verlaagde aandacht.
Bij een deel van de kinderen blijven, ook bij aanvalsvrijheid,
aandachtsproblemen bestaan. Verminderde aandacht lijkt
daarmee een comorbiditeit bij absence-epilepsie die deels
los staat van aanvallen en gebruik van anti-epileptica.
Door: Eric Fonseca Wald ([email protected]), klinische neurowetenschappen1,2,3, Sylvia Klinkenberg,
kinderneurologie1,2,3, Jeroen Vermeulen, kinderneurologie2,3, Jos Hendriksen, klinische neuropsychologie1,2,
Mariëtte Debeij-van Hall, kinderneurologie1,2 1Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht, 2Maastricht Universitair
Medisch Centrum, 3School for Mental Health & Neuroscience, Maastricht University
Casus: cognitieve problematiek bij kinderen met absence- epilepsieEr zijn steeds meer aanwijzingen voor cognitieve comorbiditeit bij kinderen met absence-epilepsie. Dit kan impact
hebben op het functioneren op school en het emotionele welbevinden. De cognitieve problemen kunnen divers
zijn en lijken deels onafhankelijk te zijn van de impact van absences en van de behandeling. Uit deze casus blijkt
dat het verrichten van laagdrempelig neuropsychologisch onderzoek naast medisch onderzoek van toegevoegde
waarde is.
18 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
uitgevoerd in Finland, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen
en Denemarken, die ook hogere percentages van psychoti-
sche stoornissen bij patiënten met epilepsie vonden in
vergelijking met de algemene bevolking. Desondanks is
er weinig bekend over deze specifieke groep patiënten in
Nederland. Beter begrip van deze comorbiditeit bij patiën-
ten met epilepsie is essentieel voor zowel een betere her-
kenning als betere behandeling. Het belangrijkste doel
van deze retrospectieve cohortstudie is om meer inzicht
te krijgen in de groep epilepsiepatiënten met een actuele
Naar patiënten met een juveniele absence-epilepsie is tot op
heden weinig onderzoek verricht. Deze kinderen worden
gekenmerkt door een debuut tijdens de adolescentie, een
hogere incidentie van tonisch-clonische aanvallen en een
grotere afhankelijkheid van medicatie op de volwassen leef-
tijd (Tenney et al., 2013). Enerzijds zou het latere debuut
minder impact kunnen hebben op de cognitieve ontwikke-
ling, maar anderzijds kan de medicatie-afhankelijkheid een
negatieve invloed hebben op de cognitieve ontwikkeling.
Grote longitudinale studies met goed gekarakteriseerde
groepen zijn noodzakelijk om een uitspraak te kunnen doen
over het cognitief verloop van kinderen met een absence-
epilepsie, zowel op de kinderleeftijd als in de adolescentie,
om zo inzicht te krijgen in voorspellers van een risicovolle
ontwikkeling.
ConclusieMen dient bij een kind met een absence-epilepsie bedacht
te zijn op cognitieve comorbiditeit die het kind zou kunnen
hinderen in zijn of haar schoolse en psychosociale ontwik-
keling. Neuropsychologisch onderzoek en inventarisatie
van het schoolse functioneren zijn naast medisch onder-
zoek van toegevoegde waarde. Multidisciplinaire diagnos-
tiek is daarom cruciaal.
ReferentiesDlugos D, Shinnar S, Cnaan A et al. (2013) Pretreatment
EEG in childhood absence epilepsy: associations with
attention and treatment outcome. Neurology. 81(2):150-6.
Glauser TA, Cnaan A, Shinnar S et al. (2010)
Ethosuximide, valproic acid, and lamotrigine in child-
hood absence epilepsy. The New England journal of medicine.
362(9):790-9.
Loughman A, Bowden SC, D’Souza W (2014) Cognitive
functioning in idiopathic generalised epilepsies: a sys-
tematic review and meta-analysis. Neuroscience and bio-
behavioral reviews. 43:20-34.
Masur D, Shinnar S, Cnaan A et al. (2013) Pretreatment
cognitive deficits and treatment effects on attention in
childhood absence epilepsy. Neurology. 81(18):1572-80.
Tenney JR, Glauser TA (2013) The current state of absence
epilepsy: can we have your attention? Epilepsy currents /
American Epilepsy Society. 13(3):135-40.
Psychoses komen vaker voor bij patiënten met epilepsie dan
in de algemene bevolking. Uit epidemiologische studies
blijkt dat er een verschil is in prevalentie van 0.5% tot 35.7%
(Clancy et al., 2014). De systematische beoordeling en
meta-analyse door Clancy et al (2014) toonden aan dat de
prevalentie van psychose bij epilepsiepatiënten tussen de
0,02% en 27% ligt. Ook bleek dat het percentage patiënten
die epilepsie hebben én een psychose 7,83 keer hoger is
dan het voorkomen van een psychose bij mensen zonder
epilepsie. Er is een aantal grote bevolkingsonderzoeken
Door: Anne Duijmelinck ([email protected]), neurologie1, Mebeline Boon, psychiatrie,
GGZ-Oost Brabant, Huize Padua, Boekel, Marian Majoie, neurologie1. 1Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht.
Epilepsie en psychose: een retrospectieve studieDit is een verslag van een beschrijvende retrospectieve studie, die meer inzicht toont in patiënten met epilepsie die een
psychose hebben doorgemaakt. Zowel de incidentie en prevalentie als verschillende karakteristieken van de patiënten
met epilepsie en een psychose zijn bekeken om een goed beeld te krijgen van deze patiëntengroep.
In het Academisch Centrum voor Epileptologie (ACE) Kempenhaeghe/MUMC+ wordt het cognitieve verloop van kinderen met een absence-
epilepsie momenteel onderzocht. Verwijzingen voor deelname aan dit onderzoek zijn zeer welkom.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 19Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Daarom werd ook het anti-epilepticagebruik geregistreerd
dat mogelijk geassocieerd was met een psychose of psy-
chotische symptomen. Tevens werd geanalyseerd hoeveel
patiënten met psychotische symptomen antipsychotica
voorgeschreven kregen.
Er werd een beschrijvende analyse uitgevoerd om de ken-
merken van het studiecohort te identificeren. Om de inci-
dentie in 2016 te bepalen werd bepaald hoeveel patiënten
hun eerste psychose in 2016 doormaakten. Sommige gege-
vens konden niet worden achterhaald omdat bijvoorbeeld
patiënten hun psychose 20 tot 30 jaar geleden doorgemaakt
hadden en/of in een andere instelling opgenomen waren.
In die gevallen werden de ontbrekende gegevens geduid
als missing data. Er werd omgegaan met missing data middels
available case analysis.
Kenmerken van de studiegroepDe studiegroep van 182 patiënten met een psychose in de
voorgeschiedenis bestond uit 99 vrouwen (54,4%) en 83
mannen (45,6%). De gemiddelde leeftijd van de patiënten
bij inclusie was 49 jaar, de jongste patiënt was 20 jaar en de
oudste 87 jaar. De intellectuele vaardigheden van de patiën-
ten die deelnamen aan de studie werden geclassificeerd als
‘normaal’ bij 111 patiënten (61%), een lichte verstandelijke
beperking bij 46 patiënten (25,3%), matige verstandelijke
beperking bij 14 patiënten (7,7%), ernstige verstandelijke
beperking bij twee patiënten (1,1%) en als ‘onbekend’ bij
negen patiënten (4,9%). De prevalentie van psychose in de
onderzochte populatie wordt geschat op 3,24%.
Van deze 182 patiënten hadden 53 patiënten (29,1%) een
psychose doorgemaakt in het jaar 2016, waarvan 21 patiën-
ten de eerste psychose hadden in dit jaar. De incidentie van
psychose in 2016 is 0.4%. De gemiddelde leeftijd waarop
de patiënten hun eerste psychose doormaakten is 39 jaar,
of doorgemaakte psychose van het Academisch Centrum
voor Epileptologie, Kempenhaeghe.
Studie-opzetEr werden 5615 patiënten van achttien jaar of ouder gese-
lecteerd die in 2016 minimaal één keer de polikliniek van
Kempenhaeghe bezochten. In de dossiers van deze patiën-
ten werd gezocht naar de termen ‘psychose’, ‘schizofrenie’,
‘hallucinaties’, ‘wanen’ en ‘delier’, waarna 1334 patiënten
overbleven. Vervolgens werd op basis van de dossiers
nagegaan of de patiënten daadwerkelijk een psychose
hadden doorgemaakt. Er werden uiteindelijk 182 patiënten
in de studie geïncludeerd.
Naast demografische gegevens werd informatie verzameld
over de epilepsie, de psychotische stoornis en het intellec-
tuele functioneren. Om de epilepsie te classificeren werd
het classificatiesysteem van de International League
Against Epilepsy (ILAE) gebruikt (Udani & Desai, 2014).
Psychose bij epilepsie kan worden onderverdeeld in inter-
ictale, pre-ictale, ictale, post-ictale en medicatie-geïndu-
ceerde psychose (Farooq & Sherin, 2008). Interictale psy-
chose wordt gedefinieerd als psychotische symptomen
die geen direct verband hebben met een epileptische
aanval. Bij pre-ictale psychose ontstaan de psychotische
symptomen net voor een epileptische aanval en bij een
ictale psychose zijn de psychotische symptomen de klini-
sche expressie van de aanval. Een post-ictale psychose
voldoet aan de volgende criteria die zijn opgesteld door
van Logsdail & Toone (Devinsky, 2008): de psychotische
symptomen treden op binnen een week na een aanval of
een cluster van aanvallen met een duur van minstens 15
uur en minder dan twee maanden. Bij anti-epileptica-
geïnduceerde psychose ontstaan de psychotische sympto-
men tijdens of kort na blootstelling aan deze medicatie.
Epilepsie en risico’sZeventig procent van de mensen met epilepsie wordt aanvalsvrij. Er zijn dus ook
mensen die ondanks medicatie of een andere behandeling nog aanvallen hebben.
Die aanvallen kunnen in sommige gevallen risico’s met zich meebrengen. Zoals bij
de meeste aandoeningen vragen mensen zich af of epilepsie ook levensbedreigend
kan zijn. Het antwoord op deze vraag vindt u in de folder ‘Epilepsie en risico’s’.
Vraagt u de folder aan via e-mail [email protected] of telefoon 030 634 40 63.
Het is niet de bedoeling deze folder uit te delen aan patiënten zonder begeleidend
gesprek.
20 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Tabel 1 Verschillende variabelen met betrekking tot epilepsie in de studiegroep. [DNET = dysembryoplastic neuroepithelial tumour;
GEFS+-syndroom = generalized epilepsy with febrile seizures plus; FPEVF = familial partial epilepsy syndrome with variable foci;
MELAS = mitochondrial encephalomyopathy, lactic acidosis, and stroke-like episodes.]
Variabele Aantal patiënten (%)
Syndroom diagnose Localisatie-gebonden epilepsie 151 (83%) Gegeneraliseerde epilepsie 25 (13.7%) Mogelijk epilepsie/geen epilepsie na analyse 6 (3.3%)Aanvalsclassificatie Partiële aanvallen 147 (80.8%) Eenvoudig partieel 3 (2%) Complex partieel 40 (27.2%) Eenvoudig en complex partieel 12 (8.2%) Partieel met secundaire generalisatie 92 (62.6%) Gegeneraliseerde aanvallen 26 Convulsief 10 (38.5%) Niet-convulsief 1 (3.8%) Convulsief en niet-convulsief 15 (57.7%) Partiele en gegeneraliseerde aanvallen 2 (1.1%) Onbekend 7 (3.8%)Etiologie Structureel/metabool 65 (35.7%) Mesiotemporaal sclerose 20 (30.7%) Hersentumor 11 (16.9%) Glioom 3 Astrocytoom 3 Hypothalamus hamartoom 2 DNET 2 Meningeoom 1 Corticale dysplasia 7 (10.8%) Traumatisch hersenletsel 6 (9.2%) Afwijkingen als gevolg van perinatale asfyxie 6 (9.2%) Iatrogeen (na hersenchirurgie) 5 (7.7%) Herseninfarct 4 (6.2%) Vaatafwijkingen 4 (6.2%) Caverneus hemangioom 3 Arterioveneuze malformatie 1 Arachnoïdale cyste 1 (1.5%) Perinatale hersenbloeding 1 (1.5%) Genetisch 10 (5.5%) Juveniele myoclonus epilepsie 5 GEFS+ syndroom 2 FPEVF 1 MELAS 1 Lafora body disease 1 Infectieus 6 (3.3%) Immunologisch 1 (0.5%) Onbekend 100 (54.9%)Aanvalsfrequentie (aanvallen/jaar) Dagelijks (≥365) 16 (8.8%) Wekelijks (52-364) 31 (17%) Maandelijks (12-51) 44 (24.2%) Jaarlijks (1-11) 44 (24.2%) Aanvalsvrij (> 1 year) 21 (11.5%) Onbekend 26 (14.3%)Frequentie van status epilepticus 1x 24 (13.2%) > 1x 24 (13.2%) Geen of onbekend 134 (73.6%)Gebruik van anti-epileptica 0-2 92 (50.5%) > 2 90 (49.5%)
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 21Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
met een minimum leeftijd van 12 jaar en een maximum
leeftijd van 79 jaar. Het gemiddelde aantal jaren tussen de
debuutleeftijd van de epilepsie en de eerste psychose is
18,5 jaar.
Relatie met epilepsieIn tabel 1 is het resultaat van de syndroomdiagnose weer-
gegeven en de etiologie, aanvalsclassificatie en de frequen-
tie van de aanvallen.
Bij 39 patiënten (19,2%) in deze studiegroep volgde de
psychose op een behandelinterventie. Bij twee patiënten
ontstond de psychose na introductie van pramipexol, een
dopamineagonist, en bij twee andere patiënten na Deep Brain
Stimulation. Bij 35 patiënten (20%) werden de psychose of
psychotische symptomen geïnduceerd door een anti-epi-
lepticum (figuur 1); voor deze studiegroep het meest leve-
tiracetam. Dit is opvallend, omdat levetiracetam één van de
meest voorgeschreven anti-epileptica is. Uit figuur 1 blijkt
echter dat dit niet het enige anti-epilepticum is dat een
psychose heeft veroorzaakt in de studiegroep. Bij patiënten
met epilepsie en psychose is het daarom belangrijk om het
gebruik van anti-epileptica als mogelijke oorzaak van psy-
chose te onderzoeken.
Verder werd de psychose geclassificeerd als post-ictaal bij
42 patiënten (23,1%), interictaal bij 31 patiënten (17%),
ictaal bij negen patiënten (4,9%), zowel post- als interictaal
bij zes patiënten (3.3 %) en zowel interictaal als ictaal bij
twee patiënten (1,1%). Bij 53 patiënten (29%) kon de psy-
chose niet geclassificeerd worden.
Van de 182 patiënten die werden onderzocht maakten 63
patiënten (34,6%) één keer een psychose door, 99 patiënten
(54,4%) hadden vaker een psychose en voor 20 patiënten
was de frequentie van de psychose onbekend.
Daarnaast werd ongeveer 60% van de studiegroep behan-
deld met antipsychotica. Er zijn geen betrouwbare en
objectieve studies over de positie van antipsychotica in de
behandeling van psychoses bij patiënten met epilepsie
(Farooq & Sherin, 2008). Bij de 108 patiënten die werden
behandeld met een antipsychoticum werden haloperidol
en risperidon het vaakst voorgeschreven, respectievelijk
bij 47 en 49 patiënten.
Discussie en conclusieIn vergelijking met de algemene populatie van epilepsie-
patiënten zijn er een aantal verschillen. Zo zitten er in deze
studiepopulatie meer patiënten met een gelokaliseerde
epilepsie dan de algemene populatie van epilepsiepatiënten,
meer patiënten met mesiotemporaal sclerose als oorzaak
voor de epilepsie en gebruiken meer patiënten meer dan
twee anti-epileptica (Syvertsen et al., 2015). Een reden
hiervoor kan zijn dat dit onderzoek plaats heeft gevonden
in een tertiair epilepsiecentrum, waardoor de studiepopu-
latie niet representatief is in vergelijking met de algemene
populatie van epilepsiepatiënten. Daarnaast zijn de patiën-
ten in de studie allen door verschillende neurologen gezien.
Figuur 1 Anti-epileptica in relatie tot het aantal patiënten met een psychose.
22 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Er kan daarom sprake zijn van een bias in de informatie-
verzameling. Ook er is sprake van missing data. Om de bias
te minimaliseren, zijn de dossiers onderzocht door één
onderzoeker.
Een aantal patiënten met psychose is niet onderzocht door
een psychiater, waardoor de informatie met betrekking tot
de psychose mogelijk niet correct is. Zo is bij een aantal
patiënten bij wie psychotische symptomen zijn ontstaan
na starten of ophogen van anti-epileptica, deze medicatie
gestopt of afgebouwd voordat ze naar een psychiater zijn
verwezen. Daarnaast is het mogelijk dat sommige patiënten
met een psychose niet zijn geïncludeerd vanwege onzeker-
heid over de diagnose. De prevalentie en incidentie zou
daarom hoger kunnen liggen dan deze studie aantoont.
Verder onderzoek is nodig, zoals een case-control studie,
om mogelijke risicofactoren voor psychose bij patiënten
met epilepsie te identificeren.
ReferentiesClancy MJ, Clarke MC, Connor DJ et al. (2014) The preva-
lence of psychosis in epilepsy: a systematic review and
meta-analysis. BMC Psychiatry, 14:75.
Devinsky O (2008) Postictal psychosis: Common, dange-
rous, and treatable. Epilepsy Currr; 8(2):31-34.
Farooq S, Sherin A (2008) Interventions for psychotic
symptoms concomitant with epilepsy. Cochrane Database
of Systematic Reviews, Issue 4. Art. No.: CD006118.
Kanner AM, Rivas-Grajales AM (2016) Psychosis of
epilepsy: a multifaceted neuropsychiatric disorder.
CNS Spectrums, 21, 247-257.
Syvertsen M, Nakken KO, Edland A, Hansen G, Hellum
MK, Koht J (2015) Prevalence and etiology of epilepsy in
a Norwegian country - a population based study.
Epilepsia, 56(5):699-706.
Udani V, Desai N (2014) Proposed International League
Against Epilepsy Classification 2010: New Insights.
Indian J Pediatr;81(9):883-887.
Leesproblemen en dyslexie komen voor als comorbiditeit bij kinderen met epilepsie. De diagnose dyslexie wordt
gesteld aan de hand van de diagnostische richtlijnen van de Stichting Dyslexie Nederland. Dat deze richtlijnen een
neurologische stoornis als exclusiecriterium voor dyslexie noemen, veroorzaakt onrust bij psychodiagnostici in het
veld. De vraag die in deze bijdrage aan de orde gesteld wordt is daarom: kan de diagnose dyslexie gesteld worden bij
kinderen bij epilepsie?
Door: Loretta van Iterson ([email protected]), kinderneuropsychologie, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland,
Heemstede.
Dyslexie als comorbiditeit bij kinderen met epilepsie
De diagnostische richtlijnen De richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van dys-
lexie zijn weergegeven in de in 2016 verschenen brochure
van de Stichting Dyslexie Nederland (SDN, 2016). De
Stichting Dyslexie Nederland (SDN) beschrijft de verschil-
lende diagnostische stappen. Ze definieert: “Dyslexie is
een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een
hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot
lezen en/of spellen op woordniveau, dat niet het gevolg
is van omgevingsfactoren en/of een lichamelijke, neurolo-
gische of algemene verstandelijke beperking”. Het exclu-
siecriterium ‘neurologische beperking’, ook wel ‘neurolo-
gische stoornis’ genoemd, leidt tot diagnostische verle-
genheid bij psychologen die dyslexieverklaringen opstel-
len. Mogen epilepsie en dyslexie wel beide bij één kind
gediagnosticeerd worden? Mogen kinderen met epilepsie
en een hardnekkige leesproblematiek een beroep doen op
behandeling en begeleiding op grond van hun leesproble-
men?
De criteria van de SDN laten voldoende aanknopingspun-
ten open voor de diagnose dyslexie bij kinderen met epi-
lepsie. Zonder de criteria te veranderen beoogt deze bij-
drage aan te geven bij welke epilepsiesyndromen dyslexie
voor kan komen als comorbiditeit (zie kader op pag. 23).
In die zin is deze bijdrage een handreiking voor de SDN en
een aanzet tot een extensie van de richtlijnen. Vooropge-
steld is dat om te komen tot een diagnose dyslexie het
kind met epilepsie aan de inclusiecriteria voor dyslexie van
de SDN moet voldoen.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 23Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Dyslexie als comorbiteit van epilepsieEpilepsie kan invloed hebben op de netwerken die betrok-
ken zijn bij het leren, of op een meer specfieke wijze bij
het lezen en daarmee leiden tot leesproblemen, inclusief
dyslexie (Ozernov‐Palchik & Gaab, 2016). Kinderen met
epilepsie hebben dan ook een verhoogd risico op comor-
bide leesproblemen (van Iterson et al., 2015). De aanwezig-
heid van een comorbide stoornis is geen criterium voor
uitsluiting van de diagnose dyslexie. Wel maakt de SDN
verschil tussen een comorbiditeit enerzijds en een primaire
stoornis (een mentale, zintuiglijke, neurologische of
maatschappelijke beperking) anderzijds, waarvan het lees-
probleem een secundair uivloeisel is. In het eerste geval -
dyslexie en een comorbiditeit - verdienen beide aandoenin-
gen behandeling. In het tweede geval is er geen sprake van
dyslexie maar dient de primaire, causale, stoornis te wor-
den aangesproken. Dit is bijvoorbeeld ook het geval wan-
neer epilepsie zou leiden tot schoolverzuim en (daardoor)
leesachterstanden.
De SDN biedt een aantal belangrijke aanknopingspunten
voor de diagnose dyslexie bij epilepsie door een aantal as-
pecten te beschrijven die voor dyslexie van toepassing zijn.
Zo stelt de SDN dat dyslexie een specifieke, vaak genetische,
neurocognitieve aandoening is. Genen kunnen de prena-
tale en postnatale ontwikkeling van het brein op verschil-
lende tijdstippen (proliferatie, migratie, integratie) beïn-
vloeden, leidend tot functionele en structurele afwijkingen
van de hersenen, en dyslexie tot gevolg hebben. In deze
omschrijvingen ligt be-sloten dat dyslexie en epilepsie bij
een kind kunnen samenkomen.
Dyslexie: bij welke epilepsiesyndromen?Bij focale, genetische vormen van epilepsie, en in het bij-
zondere Rolandische epilepsie, kan er sprake zijn van
dyslexie. Waar de SDN genetische oorzaken van dyslexie
noemt, raakt ze de epilepsiesyndromen, die als belangrijk
kenmerk de comorbide lees- en spellingsproblematiek
hebben, waarbij zowel de epilepsie als de leesproblemen
een genetisch/familiair karakter hebben. Self-limited Epilepsy
with Centro-Temporal Spikes of Rolandische epilepsie, is daar
wellicht de belangrijkste exponent van (Smith et al., 2015).
Rolandische epilepsie is een multifactoriële risicofactor
met genetische, neurologische en cognitieve aspecten. Tot
de neurologische aspecten hoort de in de loop van de jaren
spontaan voorbijgaande epilepsie; tot de cognitieve aspec-
ten horen de leesproblemen. Epilepsie en dyslexie hebben
mogelijk dezelfde bron, die zich op verschillende manieren,
geïsoleerd of in combinatie, kan uiten (Pal et al., 2010).
Atypische Rolandische epilepsie zou eveneens in aanmer-
king kunnen komen voor een diagnose dyslexie, tenzij er
sprake zou zijn van een epileptische encefalopathie. Indien
aan de hand van herhaling van intelligentieonderzoek ge-
staafd kan worden dat er behoud van cognitieve functies is
(van Iterson et al., 2013), kan men aan dyslexie denken.
Ook bij frequent voorkomende idiopathische/genetische
gegeneraliseerde epilepsiesyndromen, zoals absence-epi-
lepsie van de kinderleeftijd, kan dyslexie voorkomen. Het
is daarbij vaak onbekend of dyslexie en epilepsie dezelfde
of verschillende oorzaken hebben. Deze epilepsiebeelden
worden niet specifiek in verband gebracht met dyslexie,
maar beide aandoeningen kunnen tegelijk voorkomen (van
Iterson et al., 2015). Uit de literatuur blijkt dat cognitieve
problemen bij kinderen met absence-epilepsie van de kin-
derleeftijd niet of nauwelijks verbeteren met volledig onder
controle brengen van de absences. Er lijkt hier daarom ook
sprake van comorbiditeit.
Handreiking dyslexie bij kinderen met epilepsie
Indien een kind voldoet aan de inclusiecriteria van
de SDN,
• Overweeg dan dyslexie bij:
- Idiopathische/genetische focale epilepsie, speciaal
Rolandische epilepsie
- Idiopathische/genetische gegeneraliseerde epilepsie
- Symptomatische focale epilepsie met minimale
structurele corticale afwijkingen
- Epilepsie en familiaire dyslexie
• Overweeg geen dyslexie bij:
- Epileptische encefalopathie
- Daling IQ/ cognitief verval
- Symptomatische epilepsie met structurele/metabole/
infectieuze/immunologische etc. oorzaak
• Houd rekening met/beschrijf:
- Tijdstip van de diagnose dyslexie: voor, tijdens of
na de diagnose epilepsie
- Een cognitief profiel dat kan verschillen van
dyslexie zonder epilepsie
Andere, niet nader gespecificeerde epilepsiebeelden kun-
nen ook samengaan met lees- en spellingsproblemen en
kunnen kwalificeren voor de diagnose dyslexie (van Iterson
et al., 2015). Uiteraard zal het kind aan de criteria voor
dyslexie moeten voldoen en zal speciaal naar het criterium
‘familiaire dyslexie’ moeten worden gekeken. Het zal hier-
bij meestal gaan om idiopathische/genetische, focale epi-
lepsiesyndromen (Scheffer et al., 2017).
24 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Wanneer is epilepsie de primaire aandoening? In de literatuur wordt vaak het epilepsie-afasie-spectrum
genoemd, waarbij Rolandische epilepsie (mild) en het
Landau-Kleffner-syndroom, Atypical Benign Focal Epilepsy of
Childhood (ABFEC) en het Continuous Slow Waves during Sleep
(CSWS)-syndroom met ernstig cognitieve problematiek
onderdeel zijn van hetzelfde genetisch bepaalde epilepsie-
syndroom. Bij de meer ernstige vormen van dit syndroom
wordt stagnatie in het leerproces (lezen, spellen of anders-
zins) geïnterpreteerd als onderdeel van en secundair aan
de daling in cognitieve functies en kan daarom een exclu-
siecriterium zijn voor dyslexie. Bij het Landau-Kleffner-
syndroom, dat samengaat met ernstig verlies aan taalvaar-
digheden, zouden leesproblemen als het gevolg van de
aandoening moeten worden geïnterpreteerd. Meer in het
algemeen zouden de genetische en epileptische encefalo-
pathieën als een exclusiecriterium voor dyslexie moeten
worden geïnterpreteerd.
In lijn met de exclusiecriteria van de SDN voor neurologi-
sche aandoeningen, zou (symptomatische) epilepsie die
samengaat met structurele afwijkingen in de hersenen, zo-
als veroorzaakt door globalere corticale dysplasieën, peri-
of postnatale hersenbloedingen of herseninfarcten, epilep-
sie die veroorzaakt wordt door ontstekingen, immunologi-
sche, metabole of andere neurologische aandoeningen
(Scheffer et al., 2017) niet vanzelfsprekend in aanmerking
moeten komen voor de diagnose dyslexie. Er zou van geval
tot geval moeten worden bekeken of er sprake is van dys-
lexie.
Het belang van de diagnoseEr zijn aanwijzingen voor verschillen in cognitieve patronen
tussen kinderen met leesproblemen zonder epilepsie, kin-
deren met epilepsie zonder leesproblemen, en kinderen
met leesproblemen én epilepsie (van Iterson et al., 2015)
waarmee in de diagnostiek en behandeling rekening ge-
houden zou moeten worden. Essentieel in het kader van
epilepsie is dat er integrale, maar separate, behandeling
nodig zal zijn voor de epilepsie enerzijds en de leesstoornis
anderzijds. Evenals ieder ander kind met een ontwikke-
lingsstoornis, verdient een kind met epilepsie en leespro-
blemen speciale, op hem afgestemde diagnostische onder-
bouwing, onderwijskundige begeleiding, aanpassingen
en faciliteiten zoals examentijdverlenging of voorleessoft-
ware. Ook hiervoor biedt de SDN expliciet ruimte bij de
‘indicerende’ diagnostiek.
Tijdstip van de diagnose.Naast de diagnose in de actieve fase van de epilepsie is ook
diagnostiek voor of na de epilepsie mogelijk. Cognitieve
stoornissen zoals leerproblemen kunnen zich eerder ma-
nifesteren dan de epilepsie en tekenen zijn van de epilepto-
genese die gaande is. Is een diagnose dyslexie al gesteld,
dan zal men de diagnose doorgaans handhaven. Soms zal
de diagnose achteraf aan relevantie verliezen, bijvoorbeeld
wanneer er sprake is van cognitief verval. Bij sommige kin-
deren zal de vraag naar dyslexie-diagnostiek pas rijzen
nadat de epilepsie in remissie is. Indien de epilepsie als
‘voorbij’ kan worden beschouwd en de bestaande leespro-
blemen voldoen aan de criteria voor dyslexie, kan de diag-
nose dyslexie worden gesteld. Als alternatief zou men de
leesstoornissen, ontstaan ten gevolge van epilepsie na een
periode van normale leesontwikkeling, met een andere
term kunnen aanduiden, vergelijkbaar met ‘verworven
dyslexie van de kinderleeftijd’.
Tot slotDe brochure ‘Dyslexie’ van de SDN beschrijft diagnostische
stappen en exclusiecriteria voor de diagnose dyslexie. In
deze bijdrage is aangegeven dat er allerlei epilepsiebeelden
zijn waarbij ook sprake kan zijn van dyslexie als comorbi-
diteit. Bij sommige epilepsiebeelden is er juist sprake van
lees- en taalproblematiek als onderdeel van het epilepsie-
beeld. Het onderscheid tussen dyslexie als comorbiditeit
en dyslexie secundair aan een primaire stoornis hoeft niet
vanaf het begin duidelijk te zijn. Het is immers nauwelijks
mogelijk de kinderen met bijvoorbeeld een typische Rolan-
dische epilepsie vanaf de debuutleeftijd te onderscheiden
van hen die later een ernstig verloop zullen tonen, ook ten
aanzien van bijkomende cognitieve beperkingen.
Van belang is om bij ieder kind zorgvuldig diagnostisch
onderzoek te doen naar dyslexie en het hierbij behorende
cognitieve profiel en de behandeling en maatregelen hier-
op af te stemmen. Zoals bij ieder kind met leerproblemen
is vroege onderkenning en begeleiding wenselijk. Ook is
het van belang om de aard van de epilepsie en de daarbij
behorende cognitieve problemen te herkennen en te
behandelen.
Met dank aan Peter F. de Jong, hoogleraar orthopedagogiek
aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschap-
pen, Universiteit van Amsterdam, voor zijn commentaar
op het concept en voor onze inspirerende gesprekken
rond dyslexie bij epilepsie.
Referenties Ozernov‐Palchik O, Gaab N (2016) Tackling the ‘dyslexia
paradox’: reading brain and behavior for early markers
of developmental dyslexia. Wiley Interdisciplinary Reviews:
Cognitive Science, 7(2), 156-176.
Pal D, Li W, Clarke T, Lieberman P, Strug L (2010)
Pleiotropic effects of the 11p13 locus on developmental
verbal dyspraxia and EEG centrotemporal sharp waves.
Genes, Brain and Behavior, 9(8), 1004-1012.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 25Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
De studieIn totaal namen vijftig kinderen en adolescenten met epi-
lepsie in de leeftijdscategorie van één tot achttien jaar deel
aan deze gerandomiseerde en gecontroleerde studie. Door
middel van randomisatie werden de patiënten ingedeeld
in de KD-groep (28 patiënten) of de controlegroep (22 pati-
enten) die de gebruikelijke zorg kregen. De klinische ge-
gevens van beide groepen zijn terug te vinden in tabel 1.
Beide groepen werden voorafgaand aan de randomisatie
en na een periode van vier maanden neuropsychologisch
onderzocht met behulp van meerdere cognitieve testen en
een aantal gedragsvragenlijsten die door ouders/verzor-
gers werden ingevuld (zie IJff et al., (2016) voor een over-
zicht van de gebruikte testinstrumenten). Er werd bij de
selectie van de cognitieve taken rekening gehouden met
het cognitieve en het chronologische leeftijdsniveau. De
aanvalsfrequentie werd geregistreerd.
Gedrag en stemmingVoor aanvang van het KD werd bij de KD-groep een hoger
spanningsniveau vastgesteld, met meer angstklachten en
meer verwarring dan bij de controlegroep. Deze verschillen
tussen KD-groep en controlegroep waren na de studiepe-
riode verdwenen doordat deze kenmerken bij de KD-groep
Scheffer IE, Berkovic S, Capovilla G, Connolly MB et al.
(2017) ILAE classification of the epilepsies: Position
Paper of the ILAE Commission for Classification and
Terminology. Epilepsia 58(4), 512-521. doi: 10.1111/
epi.13709.
SDN, De Jong PF, De Bree EH, Henneman K, Kleijnen R
et al. (2016) Dyslexie, Diagnostiek en Behandeling.
Brochure van de Stichting Dyslexie Nederland.
Smith AB, Bajomo O, Pal DK (2015) A meta‐analysis of
literacy and language in children with rolandic epilepsy.
Developmental Medicine & Child Neurology, 57(11), 1019-1026.
Van Iterson L, Augustijn PB, de Jong PF, van der Leij A.
(2013) Establishing reliable cognitive change in children
with epilepsy: The procedures and results for a sample
with epilepsy. Journal of Psychoeducational Assessment, 31(5),
448-458.
Van Iterson L, De Jong PF, Zijlstra BJ (2015) Pediatric epi-
lepsy and comorbid reading disorders, math disorders,
or autism spectrum disorders: Impact of epilepsy on
cognitive patterns. Epilepsy and Behavior, 44, 159-168.
doi:10.1016/j.yebeh.2015.02.007.
Bij patiënten met epilepsie die niet aanvalsvrij worden met behulp van medicamenteuze behandeling, kunnen niet-
farmacologische behandelingsopties worden overwogen. Het ketogeen dieet wordt beschouwd als een effectieve
behandeling bij kinderen na het falen van twee of meer anti-epileptica. In deze bijdrage worden de gedragsmatige
en cognitieve effecten van het ketogeen dieet bij kinderen en adolescenten met refractaire epilepsie besproken.
Door: Dominique IJff ([email protected]), neuropsychologie en Daniëlle Lambrechts, neurologie, Academisch
Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht
Cognitieve en gedragsmatige aspecten van het ketogeen dieet
Het ketogeen dieet (KD) wordt sinds de jaren twintig van de
vorige eeuw toegepast als behandelingsoptie bij patiënten
met refractaire epilepsie. Het KD is een niet-farmacologi-
sche behandeling, waarbij veel vetten en weinig koolhydra-
ten worden gebruikt. Doordat de vetten worden afgebroken
komt het lichaam in ketose. Het exacte werkingsmechanis-
me is nog onduidelijk. Het dieet wordt vooral toegepast
bij kinderen met een moeilijk behandelbare vorm van epi-
lepsie. De effectiviteit van het KD is inmiddels in meerdere
studies aangetoond (Lambrechts et al., 2017). Er is minder
aandacht besteed aan de effecten van het dieet op het cog-
nitieve en gedragsmatige functioneren. Bij eerder onder-
zoek, dat vooral bestond uit observationele studies, werd
gefocust op één aspect van het gedrag dat met behulp van
vragenlijsten in kaart werd gebracht (Kinsman et al., 1992;
Pulsifer et al., 2001). Wanneer er gebruik werd gemaakt
van neuropsychologisch onderzoek om naast het gedrag
ook het cognitief functioneren in kaart te brengen, ont-
brak een controlegroep om de resultaten mee te kunnen
vergelijken (Lambrechts et al., 2013). In deze studie werd
door middel van vragenlijsten en objectieve cognitieve ta-
ken het functioneren van patiënten die het KD gebruikten
vergeleken met patiënten die het KD nog niet gebruikten.
De laatste groep diende als controlegroep.
26 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Kenmerken KD N=28 % Controle N=22 %
Geslacht
Man 20 71.4 9 40.9
Vrouw 8 28.6 13 59.1
Leeftijd
Start studie (range) 7.6 (2.1-16.5) 8.1 (1.1-15.7)
Debuut epilepsie 2.3 (0-8) 1.9 (0-10)
Type epilepsie
Syndroom 10 35.7 4 18.2
Gegeneraliseerd 5 17.9 6 27.3
Lokalisatiegebonden 13 46.4 12 54.5
Etiologie epilepsie
Genetisch 7 25 1 4.5
Structureel-metabool 2 7.1 10 45.5
Onbekend 19 67.9 11 50
Aanvalsfrequentie tijdens baseline
< 1 maand 1 3.6 0 0
≥ 1 maand 3 10.7 3 13.6
≥ 1 week 14 50 16 72.7
Dagelijks 10 35.7 3 13.6
Aantal AE gebruikt voor start KD
Drie 3 10.7 4 18.2
Vier 4 14.3 5 22.7
Vijf 9 32.1 3 13.6
Zes 5 17.9 3 13.6
Zeven 2 7.1 1 4.5
Acht 4 14.3 2 9.1
Negen 1 3.6 4 18.2
Aantal AE tijdens start KD
Geen 0 - 1 4.5
Een 3 10.7 4 18.2
Twee 13 46.4 8 36.4
Drie 9 32.1 5 22.7
Vier 3 10.7 2 9.1
Vijf 0 2 9.1
Type KD
MCT 20 71.4
Klassiek 2 7.1
Klassiek via PEG 5 17.9
Gemengd 1 3.6
Tabel 1 Demografische en klinische kenmerken van patiënten met refractaire epilepsie (N=50). [KD = ketogeen dieet, AE = anti-epileptica,
MCT = medium-chain triglycerides, PEG = percutane endoscopische gastrostomie].
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 27Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Verhoogdeproductiviteit
Verbeterde alertheid
Minder spanning /
angst / vijandigheid /
verwarring
Minder stemmings-
gestoord gedrag
EffectenKD
Figuur 1 Samenvatting van de effecten van het ketogeen dieet (KD) op gedrag en cognitie.
verminderd waren. Ook rapporteerden ouders/verzorgers
bij de follow-up minder angstig en stemmingsgestoord ge-
drag bij de kinderen die het KD gebruikten, vergeleken met
de kinderen uit de controlegroep. Ook werd de KD-groep
als significant productiever gerapporteerd dan de controle-
groep. Deze verschillen konden niet verklaard worden door
een verlaging in de aanvalsfrequentie bij de kinderen in de
KD-groep.
Cognitief functionerenHoewel de KD-groep een lagere alertheid en tragere activa-
tie had op baseline niveau dan de controlegroep, was dit
significante verschil verdwenen aan het eind van de studie-
periode doordat de scores van de KD-groep verbeterden.
In figuur 1 zijn de effecten van het KD op stemming, gedrag
en cognitie schematisch weergegeven.
Tot slotDe effectiviteit van het KD op de aanvalsfrequentie is
inmiddels in meerdere studies vastgesteld. Er is echter
nog maar weinig onderzoek gedaan naar de bijkomende
effecten van het KD op cognitie en gedrag. Uit eerdere
studies blijkt er geen verschil te zijn tussen de effectiviteit
van de verschillende soorten KD. In de klinische praktijk
blijkt de therapietrouw bij het KD vaak een issue te zijn.
Ook in onze studie was het drop-out percentage relatief
hoog, namelijk 16%. De resultaten van onze studie komen
overeen met eerdere bevindingen die zijn beschreven voor
kinderen die het KD gebruikten, zoals een verhoogde
mentale alert-heid en een verbeterde aandacht en cognitie.
Deze eerste gerandomiseerde en gecontroleerde studie
naar de gedragsmatige en cognitieve effecten van het KD
bij kinderen en adolescenten met refractaire epilepsie
toont geen nadelige effecten van het dieet op gedrag en
cognitie. De veranderingen in stemming en cognitie zijn
niet gerelateerd aan de verlaging van de aanvalsfrequentie
maar een bijkomend, positief effect van het KD. In de
klinische praktijk blijft uiteraard het monitoren van het
cognitief functioneren en het emotionele welzijn van de
individuele patiënt van belang, zowel bij medicamenteuze
als niet-farmacologische behandelingen. De bevindingen
van onze studie zijn echter motiverend voor het overwegen
van het KD als behandelingsoptie.
28 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
IJff geeft in haar proefschrift aan dat alle anti-epileptica
cognitieve bijwerkingen kunnen geven. In het bijzonder
zijn de volgende bijwerkingen te noemen: bij fenobarbital
kunnen vooral geheugenproblemen optreden, bij fenytoïne
vooral problemen met mentale verwerkingssnelheid, con-
centratie en geheugen en bij topiramaat en zonisamide
vooral taalproblemen. Valproaat, carbamazepine en oxcar-
bazepine hebben in de regel wat mildere effecten en veroor-
zaken vooral aandachtsgerelateerde problemen. De bijwer-
kingen zijn vooral onderzocht bij volwassenen. Voor ande-
re middelen zijn (nog) geen duidelijke effecten beschreven.
Opvullen van lacunes in kennisUit een studie naar de cognitieve bijwerkingen van lacosa-
mide blijkt dat patiënten meer cognitieve klachten hebben
naar aanleiding van het gebruik van dit middel, maar ob-
jectief geen cognitieve problemen. Dit wordt verklaard met
het doing better, feeling worse fenomeen, dat inhoudt dat door-
dat de patiënt meer aankan, deze zich ook meer bewust
wordt van (ook milde) cognitieve problemen. Uit een on-
derzoek naar cognitieve bijwerkingen van ethosuximide,
dat veel gebruikt wordt bij kinderen met absence-epilepsie,
blijkt dat intelligentie, geheugen en visueel perceptieve
functies wel met de aanvalsfrequentie, maar niet met etho-
suximide correleren. Wel waren er milde aandachtsproble-
men die met het anti-epilepticum samenhingen. Dit werd
echter niet als van wezenlijke invloed op de klinische
praktijk beoordeeld.
In een duaal onderzoeksproject werden patiënten met epilepsie en cognitieve problemen onderzocht. Neuropsycholoog
Dominique IJff evalueerde de cognitieve bijwerkingen van enkele anti-epileptica en van het ketogeen dieet in de klini-
sche praktijk1. In nauwe samenwerking met dit onderzoek onderzocht biomedisch technoloog Tamar van Veenendaal
de samenhang tussen langdurig gebruik van anti-epileptica, cognitieve problemen en netwerkanalyse van functionele
beeldvorming2. In deze bijdrage een verslag hiervan.
Door: Richard Lazeron ([email protected]), neurologie, Academisch Centrum voor Epileptologie
Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze en Jaap Jansen, radiologie, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht.
Cognitieve bijwerkingen van anti-epileptica: neuropsy-chologisch en beeldvormend onderzoek
1 Op 9 december 2016 promoveerde Dominique IJff op haar proefschrift Trick or treat? Cognitive side-effects of antiepileptic treatment.
Promotores: Prof Dr. A.P. Aldenkamp; Prof Dr. H.J.M. Majoie. Copromotores: Dr. J.F.A. Jansen, Dr. R.H.C. Lazeron.2 Op 13 juli 2017 promoveerde Tamar van Veenendaal op haar proefschrift Neurotransmitters & Networks, an MR view on epilepsy
and antiepileptic drugs. Promotores: Prof. dr. ir. W.H. Backes, Prof. dr. A.P. Aldenkamp. Copromotor: dr. J.F.A. Jansen.
ReferentiesIJff DM, Postulart D, Lambrechts DA et al. (2016)
Cognitive and behavioural impact of the ketogenic diet
in children and adolescents with refractory epilepsy:
a randomized controlled trial. Epilepsy Behav 60:153-157.
Kinsman SL, Vining EP, Quaskey SA et al. (1992) Efficacy
of the ketogenic diet for intractable seizure disorders:
a review of 58 cases. Epilepsia 33:1132-1136.
Lambrechts DA, Bovens MJ, de la Parra NM et al. (2013)
Ketogenic diet effects on cognition, mood and psycho-
social adjustment in children. Acta Neurol Scand 127:103–
108.
Lambrechts DAJE, de Kinderen RJA, Vles JSH et al. (2017)
A randomized controlled trial of the ketogenic diet in
refractory childhood epilepsy. Acta Neurol Scand
135:231-239.
Pulsifer MB, Gordon JM, Brandt J et al. (2001) Effects of
ketogenic diet on development and behavior: preliminary
report of a prospective study. Dev Med Child Neurol
43:301-306.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 29Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Vóórkomen en voorkómen van cognitieve klachtenIn een aparte studie werd nagegaan welke (subjectieve)
klachten patiënten in een derdelijns (epilepsie)centrum bij
de neuroloog melden. De meest frequente klachten zijn
algehele klachten over de gezondheid en moeheid. Daarna
waren cognitieve klachten het meest frequent. Van de 203
onderzochte patiënten rapporteerde 77% cognitieve klach-
ten. Er werd in dat onderzoek geen verschil gevonden tus-
sen patiënten met mono- en polytherapie (IJff et al., 2015).
De belangrijkste conclusie op basis van dit onderzoek is dat
er in de spreekkamer voldoende belangstelling voor bijwer-
kingen dient te zijn. Screeningslijsten zouden kunnen
worden ingezet, zoals bijvoorbeeld SIDAED (assessing SIDe
effects in AED treatment) of de ABNAS (A–B Neuropsychological
Assessment Schedule). Het belang van objectieve screening
door middel van neuropsychologische testen, zeker ook
bij kinderen met cognitieve klachten, wordt eveneens be-
nadrukt. Helaas heeft onderzoek nog niet geleid tot een
screeningsinstrument om de kans op cognitieve bijwer-
kingen vooraf nauwkeuriger vast te kunnen stellen.
Neurotransmitters uit balansEen factor die mogelijk van invloed is op het ontstaan van
epilepsie en de mogelijk daarbij behorende cognitieve pro-
blemen, is een verstoorde neurotransmitterhuishouding.
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit zenuwcellen, ook wel
neuronen genoemd, die met elkaar een communicatienet-
werk vormen. Signalen tussen neuronen worden uitgewis-
seld door bepaalde chemische stoffen: neurotransmitters.
Doordat neuronen met elkaar in verbinding staan en sig-
nalen kunnen overdragen vormen ze een groot netwerk,
wat in essentie het communicatiecentrum van de hersenen
vormt. Bij epilepsie is dit verstoord. In het promotieonder-
zoek van Tamar van Veenendaal werden patiënten met
Subsidies voor epilepsieonderzoek startend in 2019
Het Epilepsiefonds wil wetenschappelijk onderzoek stimuleren en stelt daarom subsidies beschikbaar voor
onderzoeksprojecten over epilepsie en de behandeling/bestrijding daarvan.
Uitgangspunt is dat de instelling waarbij de onderzoeker werkt een belangrijke inbreng heeft in het te subsidiëren
onderzoek. De subsidie heeft in principe een aanvullend karakter. Belangrijke beoordelingscriteria zijn kwaliteit
van het onderzoek en klinische en maatschappelijk relevantie. Projecten mogen in principe de duur van vier jaar
niet overschrijden. De exacte hoogte van de subsidie wordt in najaar 2017 bekend. Bij een combinatie van een
specialistenopleiding en wetenschappelijk onderzoek behoort een langere duur van het project, binnen een-
zelfde budget, tot de mogelijkheden.
Subsidieaanvragen voor onderzoeken die in 2019 beginnen kunnen bij het Epilepsiefonds worden ingediend
tot en met 15 januari 2018. In het voorjaar 2018 wordt uit de ontvangen subsidieaanvragen de eerste selectie
gemaakt door de Wetenschappelijke Adviesraad van het Epilepsiefonds. In juni 2018 wordt een besloten hoor-
zitting gehouden. Subsidieaanvragers die door de eerste selectieronde heen zijn, kunnen voor deze hoorzitting
worden uitgenodigd om hun onderzoeksvoorstel nader toe te lichten aan de Wetenschappelijke Adviesraad.
Een aanvraag indienen?
Subsidieaanvraagformulieren kunt u in het najaar van 2017 vinden op www.epilepsie.nl onder het kopje ‘Onder-
zoek’ en vervolgens ‘Voor onderzoekers’. Daar kunt u ook alle informatie over het aanvragen van subsidie vinden.
Epilepsiefonds
Secretariaat Wetenschappelijke Adviesraad
Postbus 270, 3990 GB HOUTEN
Telefoon: 030 63 440 63, E-mail: [email protected]
30 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
epilepsie en cognitieve problemen onderzocht met geavan-
ceerde magnetische resonantietechnieken (MR-technie-
ken). Functionele magnetische resonantie imaging (fMRI)
maakt het mogelijk om functionele hersennetwerken te
onderzoeken en met magnetische resonantie spectroscopie
(MRS) kunnen de concentraties van de meest voorkomende
neurotransmitters (GABA en glutamaat) in het brein geme-
ten worden. In samenwerking met Domique IJff werd de
samenhang tussen langdurig gebruik van anti-epileptica,
cognitieve problemen en deze MR-technieken onderzocht.
Breinfunctie in relatie met medicatieUit het onderzoek naar cognitieve klachten als bijwerking
van anti-epileptica werd wel duidelijk wat de klachten wa-
ren, maar niet door wie die klachten werden geuit en of
die klachten voorkomen of verholpen hadden kunnen
worden. De vraag was of er op basis van het MR-onderzoek
een voorspelling gedaan zou kunnen worden over wie kans
loopt op het krijgen van cognitieve problemen. Patiënten
werden ingedeeld naar het te verwachten risico op cogni-
tieve bijwerkingen. Dit risico werd als hoog, gemiddeld of
laag ingeschat in relatie met het anti-epilepticum met het
hoogste risico dat gebruikt werd. De andere gebruikte anti-
epileptica kunnen daar uiteraard een additionele invloed
op hebben, maar werden, omdat de groepen te klein waren,
buiten beschouwing gelaten. De patiënten die levetiracetam
of lamotrigine gebruikten werden vergeleken met patiënten
die topiramaat of fenytoïne gebruikten. De laatstgenoem-
den, de groep met een verhoogd risico, bleken trager te zijn
voor wat betreft verwerking van informatie. fMRI parame-
ters, waaronder ook connectiviteitsanalyses, toonden geen
significante verschillen tussen de groepen, waarschijnlijk
mede door de heterogene en relatief kleine groepen (van
Veenendaal et al., 2017). Bij de MR spectroscopie-analyse
werd gevonden dat patiënten met een lagere verwerkings-
snelheid een lagere glutamaatconcentratie hadden (van
Veenendaal et al., 2016a). De verdere implicaties moeten
echter nog verder onderzocht worden.
-2 2.5-1.5
2
gluROGM
glu
RC
G
-2 2-2
2
gluLC G
glu
RC
G
connection no connection
A B
C
D
=0.7 6 =0.1 3
Figuur 1 Constructie van het neurotransmitter-netwerk. A) Rooster met MR-spectra en B) neuroanatomie atlas worden gecombineerd tot
C) gemiddelde metabolietconcentratie per regio. D) Gebieden in de hersenen worden verondersteld verbonden te zijn, als de correlatie tussen
deze gebieden (gezien over de proefpersonen) significant is.
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 31Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
Neurotransmitter-netwerkenOm de neurotransmitterhuishouding voor het hele brein
in kaart te brengen werd een hoog-veld (7T) MRI-meting
ontwikkeld. Deze nieuwe MRS-methode om hersennet-
werken te beschrijven, gebaseerd op metabole informatie,
is gegrond op glutamaat- en GABA-MRS-metingen. In kli-
nische studies worden momenteel voornamelijk structurele
en functionele breinnetwerken bestudeerd. Deze netwerken
geven echter geen directe informatie over neuronale inte-
griteit of neurotransmitterbalans. Om de oorzaak van
abnormale neuronale activiteit in epilepsie te achterhalen
werd daarom het ‘neurotransmitternetwerk’ concept
geïntroduceerd (figuur 1). Dit concept werd getest in vijf-
tien gezonde proefpersonen en tien patiënten met epilepsie
(van Veenendaal et al., 2016b). De netwerken van de patiën-
ten met epilepsie hadden meer glutamaat- en GABA-verbin-
dingen dan de gezonde proefpersonen en ook de gemid-
delde sterkte van de GABA-verbindingen was hoger in de
patiënten met epilepsie dan in de gezonde proefpersonen
(van Veenendaal et al., 2017). Van Veenendaal concludeerde
dat het mogelijk is om de interregionale concentraties te
beschouwen als een netwerk en dat de verhoogde neuro-
transmitterconnectiviteit in patiënten met epilepsie verder
onderzocht moet worden om de kennis over epilepsie te
vergroten.
Weet wat je meetDoor Tamar van Veenendaal werden verschillende MRS-
methoden vergeleken om neurotransmitter-glutamaat-
concentraties te meten. De sequenties ‘PRESS’ en ‘MEGA-
PRESS’ worden beide vaak gebruikt om glutamaatconcen-
traties te meten, hoewel deze hier niet speciaal voor ont-
worpen zijn. PRESS wordt veel gebruikt om verschillende
neurometabolietconcentraties te meten, maar kan geen
GABA-concentraties meten. MEGA-PRESS daarentegen
maakt het mogelijk om deze GABA-concentraties wel te
meten. De accuraatheid, reproduceerbaarheid en overeen-
stemming van glutamaatmetingen werden met deze MRS-
sequenties vergeleken. Fantoommetingen (metingen in
een testopstelling van metabolietoplossingen in flessen)
lieten een goede accuraatheid voor beide sequenties zien.
De reproduceerbaarheid is getest in vijf gezonde proefper-
sonen en was beter voor PRESS dan voor MEGA-PRESS,
maar toereikend voor beide sequenties. De overeenkomst
tussen PRESS en MEGA-PRESS was echter matig. Geba-
seerd op deze studie werd geconcludeerd dat MEGA-PRESS
inderdaad gebruikt kan worden om GABA- en glutamaat-
metingen te combineren.
Tot slotHet onderzoek naar neurotransmitternetwerken is nieuw.
Er zijn nog diverse methodologische verbeteringen en va-
lidatiestappen noodzakelijk voordat dergelijke netwerken
in de klinische praktijk kunnen worden toegepast. De ont-
wikkelde technologie is echter veelbelovend, zoals blijkt
uit de hier besproken promotieonderzoeken en zal naar
verwachting een waardevolle bijdrage leveren aan het epi-
lepsieonderzoek.
ReferentiesIJff DM, de Kinderen RJA et al. (2015) Subjectively perceived
side-effects of antiepileptic drugs in chronic refractory
epilepsy. Adv Pharmacoepidemiol Drug Saf; 4; 18
van Veenendaal TM, IJff DM, Aldenkamp AP et al. (2016a)
Glutamate concentrations vary with antiepileptic drug
use and mental slowing. Epilepsy Behav. 64(Pt A):200-205.
van Veenendaal TM, IJff DM, Aldenkamp AP et al. (2017)
Chronic antiepileptic drug use and functional network
efficiency: A functional magnetic resonance imaging
study. World J Radiol, 28;9(6):287-294.
van Veenendaal TM, Tse DH, Scheenen TW, Klomp DW et
al. (2016b) High field imaging of large-scale neu-
rotransmitter networks: concepts, graph theoretical
metrics, and preliminary results. Proc. Intl. Soc. Mag.
Reson. Med. 24:3343.
32 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
AchtergrondEen hoge incidentie van epilepsie wordt gezien in de kin-
dertijd en vervolgens op oudere leeftijd. Cloyd et al. (2006)
laten zien dat de incidentie binnen de ouderenpopulatie
(65+) volgens verwachting de komende jaren zal toenemen
(figuur 1). Dit komt onder meer door toenemende vergrij-
zing, betere diagnostiek van epilepsie en betere behande-
ling van hersenbloedingen en herseninfarcten en andere
oorzaken van niet-aangeboren hersenletsel (Brodie et al.,
2009; Roberson et al., 2011).
Er zijn slechts enkele studies bekend over de behandeling
van mensen met epilepsie die ouder zijn dan 65 jaar. Hier-
uit blijkt dat de aanvalsanamnese, differentiaaldiagnose en
behandeling van aanvallen bij ouderen verschilt van die bij
kinderen en jongvolwassenen. Daarnaast zijn er verschil-
lende aandachtspunten bij ouderen met epilepsie zoals de
aanwezigheid van cognitieve stoornissen, comorbiditeit
en polyfarmacie. De behandeling met anti-epileptica kan
interfereren met deze factoren of aanleiding zijn tot nieuwe
comorbiditeit (bijvoorbeeld osteoporose, dyslipidemieën).
Dit kan een forse impact hebben op kwaliteit van leven en
sociaal-maatschappelijke participatie van een toch al kwets-
bare groep en heeft potentieel forse consequenties voor de
gezondheidszorg.
De ouderenpoliVanwege de eerder genoemde stijging van de incidentie en
de specifieke diagnostiek en behandeling van de oudere
patiënt met epilepsie is specialistische en multidisciplinai-
re zorg voor deze patiëntengroep noodzakelijk. De oude-
renpoli die recent is gestart in Kempenhaeghe biedt een
multidisciplinair specialistisch zorgpad voor ouderen (van-
af 60 jaar) met zowel een op latere leeftijd ontstane epilep-
sie met onbekende etiologie als een epilepsie met bekende
etiologie (bijvoorbeeld na een eerder hersenletsel of be-
roerte). Het doel van de ouderenpoli is het vernieuwen en
verbeteren van de zorg voor de oudere patiënt met epilep-
sie om zo de kwaliteit van leven te vergroten, participatie
in het maatschappelijk leven te behouden c.q. te vergroten
en het welzijn van de ouderen te verbeteren.
Binnen de ouderenpoli zijn er vier specialistische aan-
dachtsgebieden:
1. Osteoporose en epilepsie: cumulatieve drugload blijkt
een belangrijke risicofactor te zijn voor stoornissen in
AgeUSA Sweden Iceland
250
200
150
100
50
0
Inci
den
ce/1
00,0
00
0 20 40 60 80 100
Figuur 1 De incidentie van aanvallen afgezet tegen leeftijd, overge-
nomen uit Cloyed et al, 2006.
De incidentie van epilepsie onder ouderen stijgt. Qua diagnostiek en behandeling verschilt deze groep van kinderen en
volwassen vanwege (leeftijdsafhankelijke) factoren als complexe comorbiditeit, polyfarmacie en levensfase-gebonden
psychosociale problematiek. Een multidisciplinaire aanpak is noodzakelijk om de zorg voor ouderen met epilepsie te
optimaliseren. Om deze reden is er binnen Kempenhaeghe een ‘ouderenpoli’ gestart.
Door: Jolanda van Omme-van Laarhoven1 ([email protected]), maatschappelijk werk, Renée Dabekaussen-
Spiering1, maatschappelijk werk, Anja Machielse, filosofie en sociale wetenschappen2, Ariane Bour, klinische neuro-
fysiologie3, MUMC, Maastricht, Anneke Rampen, neurologie1, Francis Tan, ouderengeneeskunde1, Bert Aldenkamp,
klinische neuropsychologie1 en Anton de Louw, neurologie1. 1Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe & MUMC+, Heeze/Maastricht2 Universiteit voor
Humanistiek, Utrecht; 3Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht.
Multidisciplinaire polikliniek voor ouderen met epilepsie
Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 33Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
de botmineraaldichtheid bij mensen met ernstige epi-
lepsie (Brodie et al., 2009). De verwachting is dat oude-
ren met epilepsie een verhoogd risico hebben vanwege
de interactie van de anti-epileptica met het leeftijdsef-
fect (prevalentie van osteoporose neemt toe met de
leeftijd), vitamine-D deficiëntie en een toenemend
sedentair leefpatroon.
2. Medicatie: het gebruik van anti-epileptica staat bekend
om interacties, zowel onderling als met andere genees-
middelen. Bij ouderen is het nauwlettend monitoren
hierop van groot belang vanwege verandering van me-
tabolisme en grotere kans op polyfarmacie (Brodie et
al., 2009).
3. Cognitie en ouderen met epilepsie: epilepsie en verou-
dering kunnen elkaar versterken qua impact op cogni-
tie. Epilepsie veroorzaakt cognitieve comorbiditeit in
een hoog percentage (65%) van de patiënten (Helm-
staedter et al, 2014). Dit betreft functies die ook door
ouderdom an sich verminderen, zoals geheugen en
mentale snelheid, waardoor een versterkend effect kan
optreden. Ook kan een extra versterkend effect optreden
doordat veel epilepsieën op oudere leeftijd symptoma-
tisch zijn en het gevolg zijn van aandoeningen (beroer-
tes, tumoren) die ieder op zich ook de cognitie kunnen
aantasten.
4. Sociale kwetsbaarheid: het sociaal netwerk wordt klei-
ner naarmate mensen ouder worden, ook bij ouderen
zonder chronische ziekte (door overlijden van bestaan-
de sociale contacten, door wegvallen van werk of omdat
anderen in het netwerk niet meer mobiel of gezond zijn)
(Machielse, 2016). Daarnaast stellen Miller et al. (2014)
dat dit versterkt kan worden doordat epilepsie bij oude-
ren het aangaan van sociale verbintenissen (bijvoorbeeld
deelname aan sociale activiteiten buitenshuis) negatief
beïnvloedt en sociale relaties op de proef worden ge-
steld, door bijvoorbeeld toename van afhankelijkheid
van anderen of schaamtegevoelens.
Binnen de ouderenpoli wordt de patiënt op één middag
gezien binnen een multidisciplinaire carrousel door de
volgende disciplines: neuroloog/epileptoloog, ouderen-
geneeskundige en klinisch neuropsycholoog. Aandachts-
punten binnen de anamnese en diagnostiek zijn de diffe-
rentiaaldiagnose van de aanvallen, comorbiditeit, (poly)
farmacie, cognitief functioneren en invloed van levensfase-
afhankelijke psychosociale veranderingen.
Aansluitend op de carrousel volgt een multidisciplinair
overleg (MDO) waarna direct een advies volgt aan de patiënt
en de familie. Vervolgstappen kunnen bestaan uit een diag-
nostische fase, waarin de volgende onderzoeken kunnen
plaatsvinden: 24-uurs-EEG, magnetic resonance imaging (MRI),
laboratoriumonderzoek, neuropsychologisch onderzoek
(NPO), fysiotherapeutisch onderzoek, intake maatschappe-
lijk werk, botdichtheidsmeting (Dual Energy X-ray Absorptio-
metry, DEXA) en/of een behandelfase. De behandeling kan
bestaan uit het aanpassen van medicatie, cognitieve neuro-
Neuroloog &
Ouderen-geneeskundige
Intake carrousel
Neuro-psycholoog
Diagnostiek (EEG, lab.,
NPO, intake maatschappelijk
werk, ECG)
Op indicatie: MRI,
Immunologie, fysiotherapie
Advies, behandeling
en verwijzing
Externe diagnostiek (bijv. DEXA)
Figuur 1 Schematische weergave van de workflow van de ouderenpoli in Kempenhaeghe.
34 Periodiek voor professionals 15 | nr 4 | 2017 Themanummer: Cormorbiditeit van epilepsie
revalidatie, systeeminterventie, sociale begeleiding, psycho-
educatie, valbegeleiding en sanering van de woning op
epilepsie-gerelateerde risico’s. Figuur 1 is een vereenvou-
digde weergave van de intake-carrousel en mogelijke ver-
volgstappen in de diagnostiek en/of behandeling.
TussenevaluatieEr is een eerste tussenevaluatie gedaan om meer zicht te
krijgen op de problematiek waarmee de ouderen op de ou-
derenpoli komen en het effect van de geboden diagnostiek
en behandeling. Dit leverde het volgende resultaat op:
· De gemiddelde leeftijd is 73,6 jaar met een spreiding
van 62 tot 85 jaar. Meer dan de helft van de patiënten is
70+.
· De patiënten zijn allen nieuw verwezen patiënten met
als dominante verwijzer neurologen uit perifere zieken-
huizen.
· De meest voorkomende vragen betreffen de aard van
de aanvallen, de (on)mogelijkheid de aanvallen onder
controle te krijgen (met als gevolg allerlei opnamen),
valpartijen en dreigende fysieke schade, persisterende
cognitieve klachten (met vaak overdekte angst voor de-
mentie).
· De helft van de patiënten heeft een epilepsia tarda
(Breuer et al., 2016), een epilepsie met geriatrisch de-
buut. Bij de patiënten met een vroeger debuut was lange
tijd sprake van remissie en is er een recente relapse.
· Qua type aanvallen zijn focale aanvallen met een gedaald
bewustzijn en qua epilepsie de diagnose lokalisatie-
gebonden epilepsie dominant. Status epilepticus komt
relatief vaak voor in de voorgeschiedenis.
· Medicatie is een belangrijk thema. Gemiddeld gebrui-
ken deze patiënten 5,65 verschillende medicamenten
met een effect op het centrale zenuwstelsel (de range is
1-12 medicijnen).
· Er zijn veel patiënten met cardiovasculaire comorbidi-
teit in de voorgeschiedenis.
· Qua onderzoek kreeg bijna iedere patiënt een EEG, veel
patiënten kregen een MRI en/of een neuropsycholo-
gisch onderzoek. Tevoren waren er veel vragen verwacht
over de botgezondheid maar een botdichtheidsmeting
is slechts een enkele keer aangevraagd.
· Bij iets meer dan de helft van de geëvalueerde patiënten
was het traject van de ouderenpoli afgesloten na de diag-
nostische fase met verwijzing naar de oorspronkelijke
verwijzer. In die gevallen is de eindtoestand vergeleken
met de begintoestand en met de bereikte doelen, ge-
bruik makend van de Goal Attainment Scaling. Deze kent
vijf waarden: 0 is geen veranderingen, de scores -1 en
-2 zijn verslechteringen en de scores 1 en 2 zijn verbete-
ringen. Gemiddeld is de score hoger dan 1,5, hetgeen
een uitstekend resultaat genoemd mag worden.
· Kwaliteit van leven en stemming werden vastgelegd tij-
dens de intake. Voor de meeste patiënten is daarbij een
afwijkend stemmingspatroon en matige kwaliteit van
leven vastgesteld. Of deze beide functiedomeinen ver-
anderen in de loop van de ouderenpoli, is één van de
doelen voor toekomstig onderzoek.
Tot slotDe ouderenpoli is operationeel en er is een eerste aanzet
tot proces- en productevaluatie1. De eerste resultaten zijn
positief. Op dit moment is het nog onvoldoende inzichte-
lijk of de opbrengst van de ouderenpoli overeenstemt met
de gestelde doelen: het vergroten van kwaliteit van leven
en sociaal-maatschappelijke participatie van ouderen met
epilepsie. Er is verder onderzoek nodig om de zorg voor
ouderen met epilepsie te verbeteren en te optimaliseren.
ReferentiesBreuer L, Boon P, Bergmans J et al.(2016) Cognitive dete-
rioration in adult epilepsy: Does accelerated cognitive
ageing exist? Neuroscience and Biobehavioral Reviews
[Review]. 64 (2016): 1-11.
Brodie MJ, Elder AT, Kwan P (2009) Epilepsy in later life.
The Lancet Neurology. [Review]. 8(11): 1019-30.
Cloyd j, Hauser W, Towne A et al. (2006) Review.
Epidemiological and medical aspects of epilepsy in the
elderly. Epilepsy Research [Review]. 2006:68 Suppl
1:S39-48.
Helmstaedter C, Aldenkamp AP, Baker GA et al. (2014)
Disentangling the relationship between epilepsy and its
behavorial comorbidities – the need for prospective
studies in new-onset epilepsies. Epilepsy & Behavior.
[Review]. 31 (2014): 43-7.
Machielse A (2016) Afgezonderd of ingesloten? Over
sociale kwetsbaarheid van ouderen. Gedownload op
21-4-2017 van http://www.uvh.nl/uvh.nl/up/ZorynroJeB_
Oratie_Anja_Machielse_2016.pdf.
Miller WR, Bakas T, Buelow JM (2014) Problems, needs,
and useful strategies in older adults self-managing
epilepsy: Implications for patient education and future
intervention programs. Epilepsy & Behavior. 31: 25-30.
Roberson ED, Hope OA, Martin RC, Schmidt D (2011)
Geriatric epilepsy: research and clinical directions
for the future. Epilepsy & Behavior: E&B [Review]. 22(1):
103-11.
1 De ouderenpoli wordt gefinancierd door een subsidie van het Centraal Ziekenfonds.
1 - 6 mei 201831st International Congress of Clinical Neurophysiology
(ICCN 2018)
Locatie: Washington DC, Verenigde Staten
Informatie: www.iccn2018.acns.org
3 - 5 mei 20184th International Congress on Brain and Mind
Locatie: Brno, Tsjechië
Informatie: www.ceitec.eu/4th-international-congress-on-
brain-and-mind
13 - 16 mei 201814th EILAT Conference on New Antiepileptic Drugs and
Devices
Locatie: Madrid, Spanje
Informatie: www.ilae.org/congresses/14th-eilat-conference-
on-new-antiepileptic-drugs-and-devices
28 mei 2018Infantile epilepsy in light of new ILAE classification-new
terminology, etiology and treatment perspectives
Locatie: Tbilisi, Georgië
Informatie: www.eacd2018.net
13 juni 20184th East European Course on Epilepsy
Locatie: Shishkinn, Oekraïne
Informatie: www.ulae.org.ua/index.php/en
13 - 16 juni 201854th Annual Meeting of the German Society of Epileptology
(DGfE)
Locatie: Fürth, Duitsland
Informatie: www.epilepsie-tagung.de
28 juni - 1 juli 201812th Asian and Oceanian Epilepsy Congress
Locatie: Bali, Indonesië
Informatie: www.epilepsybali2018.org
15 - 21 juli 20184th Dianalund Summer School on EEG & Epilepsy
Locatie: Dianalund, Denemarken
Informatie: www.ilae.org/congresses/4th-dianalund-
summer-school-on-eeg-and-epilepsy
22 - 26 januari 20188th EPODES - Basic Epilepsy Surgery Course
Locatie: Brno, Tsjechië
Informatie: www.ilae.org/congresses/8th-epodes-basic-
epilepsy-surgery-course
2 - 3 februari 2018Lennox-Lombroso Pediatric Epilepsy Conference
Locatie: Boston, MA, Verenigde Staten
Informatie: www.bostonchildrens.cloud-cme.com
9 maart 2018SWO Midwinter Meeting: Epilepsie-gerelateerde mortaliteit
Locatie: AMC, Amsterdam
Informatie: www.epilepsieliga.nl/congressen-en-symposia/
6/32/0/325/swo-midwinter-meeting-2018
15 - 17 maart 201862nd Scientific Annual Meeting of the German Society for
Clinical Neurophysiology and Functional Imaging
Locatie: Berlijn, Duitsland
Informatie: www.dgkn-kongress.de
22 - 24 maart 20182018 ILAE British Chapter Epilepsy Neuroimaging Course
Locatie: Londen en Chalfont St Peters, Verenigd Koninkrijk
Informatie: www.ilaebritish.org.uk/events/2018-ilae-british-
chapter-epilepsy-neuroimaging-course
22 - 25 maart 201812th World Congress on Controversies in Neurology (CONy)
Locatie: Warschau, Polen
Informatie: www.comtecmed.com/cony/2018
4 - 7 april 2018EEG in the First Two Years of Life
Locatie: Cambridge, Verenigd Koninkrijk
Informatie: www.ilae.org/congresses/eeg-in-the-first-two-
years-of-life
15 - 20 april 20182nd International Training Course on Neuropsychology in
Epilepsy
Locatie: Domaine de Châteauneuf, Provence, Frankrijk
Informatie: www.ilae.org/congresses/2nd-international-
training-course-on-neuropsychology-in-epilepsy
Agenda
De productie van dit blad is mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van:
UCB Pharma B.V.