v jag nl - jungheinrich

87
Gebruiksaanwijzing 50468222 ERE 224 H 09.05- 01.06

Upload: others

Post on 01-Dec-2021

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: V JAG NL - Jungheinrich

Gebruiksaanwijzing

50468222

ERE 224

H

09.05-

01.06

Page 2: V JAG NL - Jungheinrich

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

0108

.NL

VoorwoordVoor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in dezeORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstukbegint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletteren paginanummer.Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bedieningen de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor hetjuiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

F Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen tevermijden.

M Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor hetfeit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting entechniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claimsmet betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 3522047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

Page 3: V JAG NL - Jungheinrich

0108

.NL

0108

.NL

Page 4: V JAG NL - Jungheinrich

I 1

1003

.NL

InhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving gebruik ............................................................................ B 12 Constructiegroepen ............................................................................. B 23 Technische gegevens ......................................................................... B 33.1 Gegevens over prestatie ..................................................................... B 33.2 Maten .................................................................................................. B 43.3 EN-normen .......................................................................................... B 53.4 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 54 Gekenmerkte punten en typeplaatjes ................................................ B 64.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7

C Transport en eerste ingebruikname

1 Verlading per hijskraan ....................................................................... C 12 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 23 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Accutype's ........................................................................................... D 23 Accu openleggen ................................................................................ D 23.1 Standaard uitvoering ........................................................................... D 23.2 Accu zijdelings eruit nemen (o) .......................................................... D 34 Accu opladen ...................................................................................... D 45 Accu erinzetten en eruithalen .............................................................. D 55.1 Uitbreiden standaard uitvoering .......................................................... D 55.2 Uitbreiden ”Accu zijdelings eruit halen” (o) ........................................ D 65.3 Accu inbouwen .................................................................................... D 6

I 1

1003

.NL

InhoudsopgaveA Doelmatig gebruik

B Beschrijving van het voertuig

1 Beschrijving gebruik ............................................................................ B 12 Constructiegroepen ............................................................................. B 23 Technische gegevens ......................................................................... B 33.1 Gegevens over prestatie ..................................................................... B 33.2 Maten .................................................................................................. B 43.3 EN-normen .......................................................................................... B 53.4 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 54 Gekenmerkte punten en typeplaatjes ................................................ B 64.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7

C Transport en eerste ingebruikname

1 Verlading per hijskraan ....................................................................... C 12 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 23 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 12 Accutype's ........................................................................................... D 23 Accu openleggen ................................................................................ D 23.1 Standaard uitvoering ........................................................................... D 23.2 Accu zijdelings eruit nemen (o) .......................................................... D 34 Accu opladen ...................................................................................... D 45 Accu erinzetten en eruithalen .............................................................. D 55.1 Uitbreiden standaard uitvoering .......................................................... D 55.2 Uitbreiden ”Accu zijdelings eruit halen” (o) ........................................ D 65.3 Accu inbouwen .................................................................................... D 6

Page 5: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

I 2

E Bediening

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave ................. E 23 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E 63.1 Voertuigtypen ...................................................................................... E 63.2 Voertuig aanzetten .............................................................................. E 64 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 74.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 74.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 84.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen .......................................... E 144.4 Het voertuig beveiligd parkeren .......................................................... E 155 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) ........................................... E 165.1 Codeslot .............................................................................................. E 165.2 Rijprogramma ...................................................................................... E 185.3 Parameters .......................................................................................... E 185.4 Parameter-instellingen ........................................................................ E 195.5 Rijparameters ...................................................................................... E 236 Afleesinstrument (CANDIS) (o) .......................................................... E 256.1 Batterij leeg-waarschuwing ................................................................. E 266.2 Bedrijfsuren-indicatie ........................................................................... E 266.3 Inschakel-test ...................................................................................... E 267 Hulp bij storingen ................................................................................ E 27

1003

.NL

I 2

E Bediening

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1

2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave ................. E 23 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E 63.1 Voertuigtypen ...................................................................................... E 63.2 Voertuig aanzetten .............................................................................. E 64 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 74.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 74.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 84.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen .......................................... E 144.4 Het voertuig beveiligd parkeren .......................................................... E 155 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) ........................................... E 165.1 Codeslot .............................................................................................. E 165.2 Rijprogramma ...................................................................................... E 185.3 Parameters .......................................................................................... E 185.4 Parameter-instellingen ........................................................................ E 195.5 Rijparameters ...................................................................................... E 236 Afleesinstrument (CANDIS) (o) .......................................................... E 256.1 Batterij leeg-waarschuwing ................................................................. E 266.2 Bedrijfsuren-indicatie ........................................................................... E 266.3 Inschakel-test ...................................................................................... E 267 Hulp bij storingen ................................................................................ E 27

Page 6: V JAG NL - Jungheinrich

I 3

1003

.NLF Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 45 Smeerplan ........................................................................................... F 65.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 76 Beschrijving van de onderhouds- en

instandhoudingswerkzaamheden ........................................................ F 86.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en

instandhoudingswerkzaamhe-den ...................................................... F 86.2 Accukap openen ................................................................................. F 86.3 Voorkap openen .................................................................................. F 86.4 Ligging en bevestiging van het aandrijfwiel controleren ...................... F 96.5 Stand hydraulica-olie controleren ........................................................ F 96.6 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 106.7 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 117 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 117.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 117.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 117.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 128 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone

gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 12

I 3

1003

.NL

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 12 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 13 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 34 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 45 Smeerplan ........................................................................................... F 65.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 76 Beschrijving van de onderhouds- en

instandhoudingswerkzaamheden ........................................................ F 86.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en

instandhoudingswerkzaamhe-den ...................................................... F 86.2 Accukap openen ................................................................................. F 86.3 Voorkap openen .................................................................................. F 86.4 Ligging en bevestiging van het aandrijfwiel controleren ...................... F 96.5 Stand hydraulica-olie controleren ........................................................ F 96.6 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 106.7 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 117 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 117.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 117.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 117.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 128 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone

gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 12

Page 7: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

I 4

1003

.NL

I 4

Page 8: V JAG NL - Jungheinrich

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

1

0506

.NL

Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij

Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrichtoegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingenvan deze fabrikant nageleefd worden.

Page 9: V JAG NL - Jungheinrich

0605

.NL

2

0605

.NL

2

Page 10: V JAG NL - Jungheinrich

A 1

0600

.NL

A Doelmatig gebruik

Z De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplich-tingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

M Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldtdienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fa-brikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het productzijn verricht.

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

A 1

0600

.NL

A Doelmatig gebruik

Z De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaan-wijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijvenonbeperkt geldig.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is be-stemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en on-derhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan per-sonen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belastingdoor te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor demaximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of la-dingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ont-ploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorza-ken of die sterk stofhoudend zijn.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is ie-dere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransport-voertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmin-gen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplich-tingen voornoemd dient uit te voeren.De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doel-matig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de ge-bruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat devoorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwij-zingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht ge-nomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze ge-bruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

M Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldtdienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fa-brikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het productzijn verricht.

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of diedaardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door deproducent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale au-toriteiten aangevraagd te worden.De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestem-ming door de producent.

Page 11: V JAG NL - Jungheinrich

0600

.NL

A 2

0600

.NL

A 2

Page 12: V JAG NL - Jungheinrich

B 1

09.0

5.N

L

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving gebruik

Het voertuig is een elektro-disselboom-reachtruck met uitklapbaar bestuurdersplat-form en veiligheidsbeugels.Een vastzittend bestuurdersplatform is als optie mogelijk. Het voertuig is voor gebruik op vlakke vloeren voor het heffen en transporteren vangoederen bestemd. Er kunnen pallets met open dragers of met dwarsliggers buitenbereik van de lastwielen of rollenwagens worden opgenomen. De nominale draagca-paciteit is op het typeplaatje of op het plaatje voor de draagcapaciteit Qmax aange-geven.

B 1

09.0

5.N

L

B Beschrijving van het voertuig1 Beschrijving gebruik

Het voertuig is een elektro-disselboom-reachtruck met uitklapbaar bestuurdersplat-form en veiligheidsbeugels.Een vastzittend bestuurdersplatform is als optie mogelijk. Het voertuig is voor gebruik op vlakke vloeren voor het heffen en transporteren vangoederen bestemd. Er kunnen pallets met open dragers of met dwarsliggers buitenbereik van de lastwielen of rollenwagens worden opgenomen. De nominale draagca-paciteit is op het typeplaatje of op het plaatje voor de draagcapaciteit Qmax aange-geven.

Page 13: V JAG NL - Jungheinrich

09.0

5.N

L

B 2

2 Constructiegroepen

Pos. Benaming Pos. Benaming1 t Rijschakelaar 8 t Opklapbaar bestuurdersplatform2 t Dissel 9 t Botsbescherming3 o Afleesinstrument

(CANDIS)10 t Veiligheidsbeugel

4 t Schakelslot 11 t Hoofdschakelaar5 o Bedienings-toetsenblok

(CANCODE)12 o Vast bestuurdersplatform

6 t Steunwiel 13 o Dodemanstoets7 t Aandrijfwielt = Standaarduitvoering o = Accessoire

1 2

3 4 5

66

9

10

11

8

7

12

13

09.0

5.N

L

B 2

2 Constructiegroepen

Pos. Benaming Pos. Benaming1 t Rijschakelaar 8 t Opklapbaar bestuurdersplatform2 t Dissel 9 t Botsbescherming3 o Afleesinstrument

(CANDIS)10 t Veiligheidsbeugel

4 t Schakelslot 11 t Hoofdschakelaar5 o Bedienings-toetsenblok

(CANCODE)12 o Vast bestuurdersplatform

6 t Steunwiel 13 o Dodemanstoets7 t Aandrijfwielt = Standaarduitvoering o = Accessoire

1 2

3 4 5

66

9

10

11

8

7

12

13

Page 14: V JAG NL - Jungheinrich

B 3

09.0

5.N

L3 Technische gegevens

Z Opgave van de technische gegevens volgens VDI 2198.Onder voorbehoud van technische veranderingen en aanvullingen.

3.1 Gegevens over prestatie

* bij vastzittend bestuurdersplatform ca. 465 mm** Chassishoogte

BenamingQ Draagcapaciteit 2.400 kg c Ladingzwaartepuntafstand 600 mm

Rijsnelheid, meeloopbedrijf met / zonder lading 4,5 km/hRijsnelheid, bestuurder op voertuig met / zonder lading 8,5 / 10 km/hHefsnelheid met / zonder lading 0,04 / 0,05 m/sDaalsnelheid met / zonder lading 0,065 / 0,04 m/sMax. klimcapaciteit (boven 5 min) met / zonder lading 8,0 / 15,0 %

**

*

B 3

09.0

5.N

L

3 Technische gegevens

Z Opgave van de technische gegevens volgens VDI 2198.Onder voorbehoud van technische veranderingen en aanvullingen.

3.1 Gegevens over prestatie

* bij vastzittend bestuurdersplatform ca. 465 mm** Chassishoogte

BenamingQ Draagcapaciteit 2.400 kg c Ladingzwaartepuntafstand 600 mm

Rijsnelheid, meeloopbedrijf met / zonder lading 4,5 km/hRijsnelheid, bestuurder op voertuig met / zonder lading 8,5 / 10 km/hHefsnelheid met / zonder lading 0,04 / 0,05 m/sDaalsnelheid met / zonder lading 0,065 / 0,04 m/sMax. klimcapaciteit (boven 5 min) met / zonder lading 8,0 / 15,0 %

**

*

Page 15: V JAG NL - Jungheinrich

09.0

5.N

L

B 4

3.2 Maten

(alle maten in mm)

Lengte inclusief vorkrug I2 = 788 mm (bediening vanuit buiten)

1) Geheven: - 90 mm2) Meerijden: + 388 mm3) Korte versie (I2=723 mm): - 65 mm

Benamingh13 Hoogte neergelaten ladingvork 85h2 Hefhoogte 125b5 Buitenafstand vork 510 / 540 / 670b3 Binnenafstand vork 170 / 200 / 330e Vorkbreedte 170

b11 Spoorbreedte 340 / 370 / 500a Veiligheidsafstand 200 Eigen gewicht: vgl. typeplaatje van het voertuig

l I1 3) y1

1)3) x 1) I6 b12 Wa1)2)3) Ast

2)3)1000 1723 1509 814 1000 800 1619 20051150 1873 1659 964 1200 800 1768 22041200 1923 1709 1014 1200 800 1817 22031400 2193 1979 1214 1400 700 2016 24021600 2393 2179 1414 1600 1200 2215 26011950 2743 2529 1392 2000 800 2193 30012150 2943 2729 1592 2100 700 2392 31002400 3193 2979 1840 2400 1200 2639 3399

09.0

5.N

L

B 4

3.2 Maten

(alle maten in mm)

Lengte inclusief vorkrug I2 = 788 mm (bediening vanuit buiten)

1) Geheven: - 90 mm2) Meerijden: + 388 mm3) Korte versie (I2=723 mm): - 65 mm

Benamingh13 Hoogte neergelaten ladingvork 85h2 Hefhoogte 125b5 Buitenafstand vork 510 / 540 / 670b3 Binnenafstand vork 170 / 200 / 330e Vorkbreedte 170

b11 Spoorbreedte 340 / 370 / 500a Veiligheidsafstand 200 Eigen gewicht: vgl. typeplaatje van het voertuig

l I1 3) y1

1)3) x 1) I6 b12 Wa1)2)3) Ast

2)3)1000 1723 1509 814 1000 800 1619 20051150 1873 1659 964 1200 800 1768 22041200 1923 1709 1014 1200 800 1817 22031400 2193 1979 1214 1400 700 2016 24021600 2393 2179 1414 1600 1200 2215 26011950 2743 2529 1392 2000 800 2193 30012150 2943 2729 1592 2100 700 2392 31002400 3193 2979 1840 2400 1200 2639 3399

Page 16: V JAG NL - Jungheinrich

B 5

09.0

5.N

L3.3 EN-normen

Permanente geluidsdrukpeil:68 dB(A)

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende ge-middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen entijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder geme-ten.

Vibratie: 0,67 m/s2

volgens EN 13059.

Z De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgensde voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de ver-ticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheidgemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het aanhouden van de grens-waarden voor elektromagnetische stoorzendingen enstoorbestendigheid evenals de controle van het ontladenvan statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook dedaar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mo-gen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

3.4 Voorwaarden gebruik

Omgevingstemperatuur- bij gebruik 5°C tot 40°C

Z Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen ofverandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting entoelating vereist.

B 5

09.0

5.N

L

3.3 EN-normen

Permanente geluidsdrukpeil:68 dB(A)

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

Z De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende ge-middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen entijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder geme-ten.

Vibratie: 0,67 m/s2

volgens EN 13059.

Z De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgensde voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de ver-ticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheidgemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het aanhouden van de grens-waarden voor elektromagnetische stoorzendingen enstoorbestendigheid evenals de controle van het ontladenvan statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook dedaar aangegeven normatieve verwijzingen.

Z Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mo-gen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

3.4 Voorwaarden gebruik

Omgevingstemperatuur- bij gebruik 5°C tot 40°C

Z Bij voortdurende inzet onder 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen ofverandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting entoelating vereist.

Page 17: V JAG NL - Jungheinrich

09.0

5.N

L

B 6

4 Gekenmerkte punten en typeplaatjes

Z Het typeplaatje voertuig (14) is na het openen van de frontkap (zie hoofdstuk F) tezien.

Het typeplaatje accu (18) is na het openen van de accukap (zie hoofdstuk D) te zien.

Pos. Benaming14 Typeplaatje, voertuig15 Opgelet: Gebruiksaanwijzing nakomen! (zie hoofdstuk C)16 Nominale draagcapaciteit17 Bevestigingspunt voor kraanverlading18 Typeplaatje, accu19 Veiligheids-controleplaquette (UVV)

1615

17

1814

19

09.0

5.N

L

B 6

4 Gekenmerkte punten en typeplaatjes

Z Het typeplaatje voertuig (14) is na het openen van de frontkap (zie hoofdstuk F) tezien.

Het typeplaatje accu (18) is na het openen van de accukap (zie hoofdstuk D) te zien.

Pos. Benaming14 Typeplaatje, voertuig15 Opgelet: Gebruiksaanwijzing nakomen! (zie hoofdstuk C)16 Nominale draagcapaciteit17 Bevestigingspunt voor kraanverlading18 Typeplaatje, accu19 Veiligheids-controleplaquette (UVV)

1615

17

1814

19

Page 18: V JAG NL - Jungheinrich

B 7

09.0

5.N

L4.1 Typeplaatje, voertuig

Z Bij vragen aangaande het voertuig resp. bestellingen voor vervangende onderdelenhet serienummer (21) opgeven s.v.p.

Pos. Benaming Pos. Benaming20 Type 26 Logo van de producent21 Serienr. 27 Accugewicht min/max in kg22 Nominale draagcapaciteit in kg 28 Aandrijfvermogen in kW23 Batterijspanning 29 Zwaartepuntafstand lading in mm24 Leeggewicht zonder batterij in kg 30 Bouwjaar25 Producent 31 Optie

31

30

29

28

27

26

20

21

22

23

24

25

B 7

09.0

5.N

L

4.1 Typeplaatje, voertuig

Z Bij vragen aangaande het voertuig resp. bestellingen voor vervangende onderdelenhet serienummer (21) opgeven s.v.p.

Pos. Benaming Pos. Benaming20 Type 26 Logo van de producent21 Serienr. 27 Accugewicht min/max in kg22 Nominale draagcapaciteit in kg 28 Aandrijfvermogen in kW23 Batterijspanning 29 Zwaartepuntafstand lading in mm24 Leeggewicht zonder batterij in kg 30 Bouwjaar25 Producent 31 Optie

31

30

29

28

27

26

20

21

22

23

24

25

Page 19: V JAG NL - Jungheinrich

09.0

5.N

L

B 8

09.0

5.N

L

B 8

Page 20: V JAG NL - Jungheinrich

C 1

1003

.NL

C Transport en eerste ingebruikname1 Verlading per hijskraan

F Uitsluitend gebruik maken van hefgereimet voldoende draagcapaciteit. (Ge-wicht van het voertuig zie typeplaatjevoertuig. Vgl. hoofdstuk B).

Z Voor het verladen van het voertuig metkraangerei zijn aan het frame en aande ladingvork bevestigingspunten (1)voorzien.

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl.hoofdstuk E).

– Het kraangerei aan de bevestigings-punten (1) bevestigen.

M Het kraangerei zo aan de bevestigings-punten bevestigen dat het niet kanwegglijden en bij het optillen de aan-bouwonderdelen niet raakt.

M Is de batterijkap overeenkomstig de afbeelding gemarkeerd, dan als volgt te werkgaan.

– Batterijkap (2) aan de komvormige greep omhoog trekken en omklappen (t).

– Kapvergrendeling via neerduwen ontgrendelen, batterijkap naar voren klappen,kapbeveiliging ontgrendelen en batterijkap omlaagklappen en op lastvork neerleg-gen (o) (vgl. hoofdstuk D).

Z In het batterijcompartiment bevinden zich een combisleutel (ring-steeksleutel SW19)en een demontage-, montagehandleiding voor de transportbeveiliging.

1 12

1

C 1

1003

.NL

C Transport en eerste ingebruikname1 Verlading per hijskraan

F Uitsluitend gebruik maken van hefgereimet voldoende draagcapaciteit. (Ge-wicht van het voertuig zie typeplaatjevoertuig. Vgl. hoofdstuk B).

Z Voor het verladen van het voertuig metkraangerei zijn aan het frame en aande ladingvork bevestigingspunten (1)voorzien.

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl.hoofdstuk E).

– Het kraangerei aan de bevestigings-punten (1) bevestigen.

M Het kraangerei zo aan de bevestigings-punten bevestigen dat het niet kanwegglijden en bij het optillen de aan-bouwonderdelen niet raakt.

M Is de batterijkap overeenkomstig de afbeelding gemarkeerd, dan als volgt te werkgaan.

– Batterijkap (2) aan de komvormige greep omhoog trekken en omklappen (t).

– Kapvergrendeling via neerduwen ontgrendelen, batterijkap naar voren klappen,kapbeveiliging ontgrendelen en batterijkap omlaagklappen en op lastvork neerleg-gen (o) (vgl. hoofdstuk D).

Z In het batterijcompartiment bevinden zich een combisleutel (ring-steeksleutel SW19)en een demontage-, montagehandleiding voor de transportbeveiliging.

1 12

1

Page 21: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

C 2

2 Eerste ingebruikname

M Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom bescha-digt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels)moeten korter dan 6 m zijn.

Z Voor voertuigen vanaf februari 2001 werd een transportbeveiliging geïntroduceerd.

F Bevindt zich in het voertuig geen batterij, kan er niet met tegenstroom- en bedrijfsremgeremd worden.

Ter hoogte van de frontkap bevindt zich een instructiebordjes voor de transportbevei-liging (3), dit dient na het inbouwen van de batterij verwijderd te worden.

– Opklapbare staanplaats omlaagklappen.– Frontkap openen (vgl. hoofdstuk F).– Moer M12 (SW19) losdraaien en transportbeveiliging verwijderen.– Voor latere transporten zonder batterij dient de transportbeveiliging op het voertuig

te blijven.

3

1003

.NL

C 2

2 Eerste ingebruikname

M Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom bescha-digt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels)moeten korter dan 6 m zijn.

Z Voor voertuigen vanaf februari 2001 werd een transportbeveiliging geïntroduceerd.

F Bevindt zich in het voertuig geen batterij, kan er niet met tegenstroom- en bedrijfsremgeremd worden.

Ter hoogte van de frontkap bevindt zich een instructiebordjes voor de transportbevei-liging (3), dit dient na het inbouwen van de batterij verwijderd te worden.

– Opklapbare staanplaats omlaagklappen.– Frontkap openen (vgl. hoofdstuk F).– Moer M12 (SW19) losdraaien en transportbeveiliging verwijderen.– Voor latere transporten zonder batterij dient de transportbeveiliging op het voertuig

te blijven.

3

Page 22: V JAG NL - Jungheinrich

C 3

1003

.NLOm het voertuig na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken, de volgen-de werkzaamheden uitvoeren:

– De uitrusting op volledigheid en toestand controleren.– Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Indien nodig de instelling van het combi-instrument op overeenstemming met de

accutype controleren (vgl. hoofdstuk D).– Voertuig volgens voorschrift in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Na het neerzetten kunnen de banden afplattingen vertonen. Na enige tijd van rijdenverdwijnen deze afplattingen weer.

3 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

F Deze vorm van bedrijf is aan glooiingen en hellingen verboden.

Moet het voertuig na het optreden vaneen storing die van invloed is op het rij-vermogen weggebracht worden, alsvolgt handelen:

– Hoofdschakelaar in positie ”Uit”.– Contactslot in positie ”Uit” en contact-

sleutel eruit trekken.– Het voertuig tegen wegrollen beveili-

gen.– Frontkap openen en opzijleggen (vgl.

hoofdstuk F).– Contramoeren (5) losmaken en

schroeven (4) vasttrekken.

De rem wordt opgelicht en het voertuigkan weggereden worden.

F Bij aankomst op gewenste positie dereminstallatie in de oorspronkelijke staatterugbrengen! Het voertuig mag niet metopgelichte rem geparkeerd worden!

– Schroeven (4) weer ca. 5 mm om-hoogdraaien en met contramoeren (5)beveiligen.

Het voertuig staat weer op de rem.

5

4

C 3

1003

.NL

Om het voertuig na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken, de volgen-de werkzaamheden uitvoeren:

– De uitrusting op volledigheid en toestand controleren.– Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Indien nodig de instelling van het combi-instrument op overeenstemming met de

accutype controleren (vgl. hoofdstuk D).– Voertuig volgens voorschrift in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Na het neerzetten kunnen de banden afplattingen vertonen. Na enige tijd van rijdenverdwijnen deze afplattingen weer.

3 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

F Deze vorm van bedrijf is aan glooiingen en hellingen verboden.

Moet het voertuig na het optreden vaneen storing die van invloed is op het rij-vermogen weggebracht worden, alsvolgt handelen:

– Hoofdschakelaar in positie ”Uit”.– Contactslot in positie ”Uit” en contact-

sleutel eruit trekken.– Het voertuig tegen wegrollen beveili-

gen.– Frontkap openen en opzijleggen (vgl.

hoofdstuk F).– Contramoeren (5) losmaken en

schroeven (4) vasttrekken.

De rem wordt opgelicht en het voertuigkan weggereden worden.

F Bij aankomst op gewenste positie dereminstallatie in de oorspronkelijke staatterugbrengen! Het voertuig mag niet metopgelichte rem geparkeerd worden!

– Schroeven (4) weer ca. 5 mm om-hoogdraaien en met contramoeren (5)beveiligen.

Het voertuig staat weer op de rem.

5

4

Page 23: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

C 4

1003

.NL

C 4

Page 24: V JAG NL - Jungheinrich

D 1

1003

.NL

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiks-aanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstationmoeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polenmoeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

M Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.

F De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn,dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te wor-den, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

M Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.

F Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-ming van de producent uitgewisseld worden.

D 1

1003

.NL

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd wor-den (vgl. hoofdstuk E).

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’smag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiks-aanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstationmoeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookten geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerdvoertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonken-vormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brand-werend materieel moet gereedstaan.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon ge-houden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupool-vet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polenmoeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens degeldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wettenuit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder gevalworden nagekomen.

M Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabelniet kan worden beschadigd.

F De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bijalle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming ge-dragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn,dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te wor-den, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

M Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.

F Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking opde bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestem-ming van de producent uitgewisseld worden.

Page 25: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

D 2

2 Accutype's

De accutypes voeldoen aan de EN 60254-2. Het volgende tabel toont door de capaciteit te tonen, welke combinaties mogelijk zijn:

Het gewicht van de accu is af te lezen uit het typeplaatje van de accu.

Afhankelijk van de accutype is het ook mogelijk onderhoudsvrije accu's met meer pre-statie te gebruiken.

F Bij het vervangen/inbouwen moet op goed vastzitten van de accu in de accuruimtegelet worden.

3 Accu openleggen

F Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).

3.1 Standaard uitvoering

– Hoofdschakelaar (1) in positie ”Uit”.– Accukap (2) met behulp van greep (3) omhoogtrekken en omklappen.

Accutype Accuruimte ca. 225 mm Accuruimte ca. 295 mm24 V-accu's 3 EPzB 300 Ah 3 EPzS 345 Ah24 V-accu's

(met verhoogde prestatie) 3 EPzS 375 Ah

3

2

1

1003

.NL

D 2

2 Accutype's

De accutypes voeldoen aan de EN 60254-2. Het volgende tabel toont door de capaciteit te tonen, welke combinaties mogelijk zijn:

Het gewicht van de accu is af te lezen uit het typeplaatje van de accu.

Afhankelijk van de accutype is het ook mogelijk onderhoudsvrije accu's met meer pre-statie te gebruiken.

F Bij het vervangen/inbouwen moet op goed vastzitten van de accu in de accuruimtegelet worden.

3 Accu openleggen

F Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).

3.1 Standaard uitvoering

– Hoofdschakelaar (1) in positie ”Uit”.– Accukap (2) met behulp van greep (3) omhoogtrekken en omklappen.

Accutype Accuruimte ca. 225 mm Accuruimte ca. 295 mm24 V-accu's 3 EPzB 300 Ah 3 EPzS 345 Ah24 V-accu's

(met verhoogde prestatie) 3 EPzS 375 Ah

3

2

1

Page 26: V JAG NL - Jungheinrich

D 3

1003

.NL

3.2 Accu zijdelings eruit nemen (o)

– Hoofdschakelaar (7) in positie ”Uit”.– Kapvergrendeling (4) door omlaagdrukken ontgrendelen,

accukap (5) naar voren leggen en kapvergrendeling (6) losmaken r.– Accukap (5) naar beneden klappen en op de ladingvork leggen.

64

5

67

D 3

1003

.NL

3.2 Accu zijdelings eruit nemen (o)

– Hoofdschakelaar (7) in positie ”Uit”.– Kapvergrendeling (4) door omlaagdrukken ontgrendelen,

accukap (5) naar voren leggen en kapvergrendeling (6) losmaken r.– Accukap (5) naar beneden klappen en op de ladingvork leggen.

64

5

67

Page 27: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

D 4

4 Accu opladen

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).

F Het verbinden en scheiden van de accustekker en het stopcontact mag alleen gebeu-ren, wanneer het voertuig uitgeschakeld is.

– Accu openleggen (vgl. punt 3).

F Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoendeventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden.Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade. De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en het oplaadstation on-voorwaardelijk opvolgen.

– Accustekker (8) eruit trekken.– Eventueel aanwezige isoleermatten van de accu’s afnemen.– Oplaadkabel (9) met de accustekker (8) verbinden en het oplaadapparaat inscha-

kelen.

M Accu volgens de voorschriften van de producent van de accu en het oplaadstationopladen.

8

9

1003

.NL

D 4

4 Accu opladen

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).

F Het verbinden en scheiden van de accustekker en het stopcontact mag alleen gebeu-ren, wanneer het voertuig uitgeschakeld is.

– Accu openleggen (vgl. punt 3).

F Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoendeventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden.Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade. De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en het oplaadstation on-voorwaardelijk opvolgen.

– Accustekker (8) eruit trekken.– Eventueel aanwezige isoleermatten van de accu’s afnemen.– Oplaadkabel (9) met de accustekker (8) verbinden en het oplaadapparaat inscha-

kelen.

M Accu volgens de voorschriften van de producent van de accu en het oplaadstationopladen.

8

9

Page 28: V JAG NL - Jungheinrich

D 5

1003

.NL

5 Accu erinzetten en eruithalen

F Voertuig moet horizontaal (tegen wegrollen beveiligd) staan. Om kortsluitingen tevoorkomen, moeten accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat toe-gedekt worden. De accustekker resp. accukabel zo wegleggen dat ze niet aan het vo-ertuig blijven hangen, wanneer de accu eruitgetrokken wordt.

Z Bij het transport van een accu met hijsgerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl.het accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het hijsgerei moetloodrecht trekken, om de accubak niet in elkaar te laten drukken. De haken moetenaan de accu aan de bevestigingsogen (12) dusdanig vastgemaakt worden, dat ze bijontspannen hijsgerei niet op de accucellen kunnen vallen.

5.1 Uitbreiden standaard uitvoering

– Accu openleggen (vgl. punt 3).– Schroef (10) van de accuhouder (11) losdraaien.– Accuhouder omhoogheffen en eruittrekken.– Accu afklemmen.– Hijstuig aan de bevestigingsogen (12) bevestigen en accu eruitheffen.

1011

12

D 5

1003

.NL

5 Accu erinzetten en eruithalen

F Voertuig moet horizontaal (tegen wegrollen beveiligd) staan. Om kortsluitingen tevoorkomen, moeten accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat toe-gedekt worden. De accustekker resp. accukabel zo wegleggen dat ze niet aan het vo-ertuig blijven hangen, wanneer de accu eruitgetrokken wordt.

Z Bij het transport van een accu met hijsgerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl.het accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het hijsgerei moetloodrecht trekken, om de accubak niet in elkaar te laten drukken. De haken moetenaan de accu aan de bevestigingsogen (12) dusdanig vastgemaakt worden, dat ze bijontspannen hijsgerei niet op de accucellen kunnen vallen.

5.1 Uitbreiden standaard uitvoering

– Accu openleggen (vgl. punt 3).– Schroef (10) van de accuhouder (11) losdraaien.– Accuhouder omhoogheffen en eruittrekken.– Accu afklemmen.– Hijstuig aan de bevestigingsogen (12) bevestigen en accu eruitheffen.

1011

12

Page 29: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

D 6

5.2 Uitbreiden ”Accu zijdelings eruit halen” (o)

– Accu openleggen (vgl. punt 3).– Om de accuhouder (13) te ontlasten, de accu tegen het frame aandrukken.– De accuhouder oplichten r, een klein stukje in het frame schuiven p, oplichten r

en eruittrekken u.– De accu afklemmen.– Accu zijdelings op accuwisselstation trekken.

F Gebruiksaanwijzing van accuwisselstation nakomen!

Z De accu kan ook met behulp van hijstuig naar buiten gehaald worden.

5.3 Accu inbouwen

Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.

F Na het opnieuw inzetten alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen. Bij de standaard uitvoering moeten voor de ingebruikname de accuhouder (11) metschroeven (10) vastgeschroefd en de accukap met de kapvergrendeling veilig geslo-ten zijn! Bij voertuig met zijdelingse batterijverwijdering voorafgaand aan het opnieuw in-bedrijfstellen controleren, of:

– de accuhouder geplaatst is,– de accukap veilig gesloten is.

13

1003

.NL

D 6

5.2 Uitbreiden ”Accu zijdelings eruit halen” (o)

– Accu openleggen (vgl. punt 3).– Om de accuhouder (13) te ontlasten, de accu tegen het frame aandrukken.– De accuhouder oplichten r, een klein stukje in het frame schuiven p, oplichten r

en eruittrekken u.– De accu afklemmen.– Accu zijdelings op accuwisselstation trekken.

F Gebruiksaanwijzing van accuwisselstation nakomen!

Z De accu kan ook met behulp van hijstuig naar buiten gehaald worden.

5.3 Accu inbouwen

Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.

F Na het opnieuw inzetten alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbarebeschadigingen. Bij de standaard uitvoering moeten voor de ingebruikname de accuhouder (11) metschroeven (10) vastgeschroefd en de accukap met de kapvergrendeling veilig geslo-ten zijn! Bij voertuig met zijdelingse batterijverwijdering voorafgaand aan het opnieuw in-bedrijfstellen controleren, of:

– de accuhouder geplaatst is,– de accukap veilig gesloten is.

13

Page 30: V JAG NL - Jungheinrich

E 1

1003

.NL

E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

F Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veilig-heidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten inieder geval worden nagekomen.

E 1

1003

.NL

E Bediening1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruiktworden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladin-gen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezenen door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet in-gelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodem-transportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoonmoeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bedieningbeschermschoenen worden gedragen.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruikvoor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen per-sonen worden getransporteerd of geheven.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bo-demtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend per-soneel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepa-reerd werden, niet worden gebruikt.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen re-paraties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen gevalmag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingenvan het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) ofhet laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoedof een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

F Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voorpersonen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbe-voegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodem-transportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veilig-heidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten inieder geval worden nagekomen.

Page 31: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 2

2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave

Pos. Element voor bediening resp. op-gave

Functie

1 Opklapbaar platform t – Meeloopbedrijf:– Standplatform in positie boven:

meeloop rijsnelheid wordt beperkt op max. 4,5km/u

– Bedrijf met bestuurder op het voertuig, stand-platform heeft functie dodemanstoets:

– Standplatform in positie beneden en onbelast: functie rijden geblokkeerd.

– Standplatform in positie beneden en belast doorbediener: functie rijden vrijgezet.

2 Veiligheidsbeugel t Bij niet uitgeklapte veiligheidsbeugels met een be-last, uitgeklapt standplatform: snelheid is op max. 4,5 km/u beperkt.

3 Hoofdschakelaar (nooduit) t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektri-sche functies worden uitgeschakeld en het voer-tuig wordt automatisch geremd.

4 Veiligheidstoets tegen botsingen

t Meeloopbedrijf:Veiligheidsfunctie die bij in werking stellen het voertuig gedurende ca. 5 sec. in de rijrichting (R) dwingt en dan zo lang uitzet totdat de rijregelaar voor korte tijd in neutrale positie gezet wordt.Bedrijf met bestuurder op voertuig:Zonder functie

5 Rijregelaar t Het controleren van rijrichting en -snelheid(vgl. punt 4.2).

6 Afleesinstrument (CANDIS)

o Bedrijfsuren-indicatieIndicatie van de batterijcapaciteitGeeft de resterende capaciteit van de accu en de reeds uitgevoerde bedrijfsuren van het voertuig aan

7 Contactslot t Aan- en uitschakelen van de stroom voor bestu-ring. Door het sleuteltje uit het contact te trekken is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door on-bevoegden.

8 Bedienings-toetsenblok (CANCODE)

o Code-instellingenVrijgave van het rijprogramma

9 Dissel t – Zwenkbare dissel; Sturen en remmen:

– Zwaaien in remradius B: Het voertuig wordt mechanisch geremd.

– Zwaaien in rijbereik F:De mechanische rem wordt gelost en het voer-tuig is klaar om te rijden.

t= Standaarduitvoering o= Accessoire

1003

.NL

E 2

2 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave

Pos. Element voor bediening resp. op-gave

Functie

1 Opklapbaar platform t – Meeloopbedrijf:– Standplatform in positie boven:

meeloop rijsnelheid wordt beperkt op max. 4,5km/u

– Bedrijf met bestuurder op het voertuig, stand-platform heeft functie dodemanstoets:

– Standplatform in positie beneden en onbelast: functie rijden geblokkeerd.

– Standplatform in positie beneden en belast doorbediener: functie rijden vrijgezet.

2 Veiligheidsbeugel t Bij niet uitgeklapte veiligheidsbeugels met een be-last, uitgeklapt standplatform: snelheid is op max. 4,5 km/u beperkt.

3 Hoofdschakelaar (nooduit) t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektri-sche functies worden uitgeschakeld en het voer-tuig wordt automatisch geremd.

4 Veiligheidstoets tegen botsingen

t Meeloopbedrijf:Veiligheidsfunctie die bij in werking stellen het voertuig gedurende ca. 5 sec. in de rijrichting (R) dwingt en dan zo lang uitzet totdat de rijregelaar voor korte tijd in neutrale positie gezet wordt.Bedrijf met bestuurder op voertuig:Zonder functie

5 Rijregelaar t Het controleren van rijrichting en -snelheid(vgl. punt 4.2).

6 Afleesinstrument (CANDIS)

o Bedrijfsuren-indicatieIndicatie van de batterijcapaciteitGeeft de resterende capaciteit van de accu en de reeds uitgevoerde bedrijfsuren van het voertuig aan

7 Contactslot t Aan- en uitschakelen van de stroom voor bestu-ring. Door het sleuteltje uit het contact te trekken is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door on-bevoegden.

8 Bedienings-toetsenblok (CANCODE)

o Code-instellingenVrijgave van het rijprogramma

9 Dissel t – Zwenkbare dissel; Sturen en remmen:

– Zwaaien in remradius B: Het voertuig wordt mechanisch geremd.

– Zwaaien in rijbereik F:De mechanische rem wordt gelost en het voer-tuig is klaar om te rijden.

t= Standaarduitvoering o= Accessoire

Page 32: V JAG NL - Jungheinrich

E 3

1003

.NL

1

111211 12

10

2

6 7 8

10

13

3

45

5

5

1516

17

18

19

9

111211 12

10 10

9

14

E 3

1003

.NL

1

111211 12

10

2

6 7 8

10

13

3

45

5

5

1516

17

18

19

9

111211 12

10 10

9

14

Page 33: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 4

Pos. Element voor bediening resp. opgave

Functie

10 Toets claxon t Waarschuwingssignaal in werking stellen.11 Toets ”Neerlaten” t Ladingvork neerlaten.12 Toets ”Heffen” t Ladingvork heffen.13 Remtaster

(type ”geveerd standplatform”)o Nooduit en bedrijfsrem

14 Dissel (elektrische besturing) o Besturing15 Vaste veiligheidsbeugels o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.16 Dodemanstoets

(functie afhankelijk van de disseltype)

o Voertuig met zwenkbare dissel:– Gedrukte dodemanstoets:

rijden vrijgeven.– Dodemanstoets vrijgeven:

voertuig rolt uit.Voertuig met vaste dissel:– Gedrukte dodemanstoets:

voertuig klaar om te rijden.– Dodemanstoets vrijgeven:

voertuig remt.17 Vast standplatform o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.18 Vaste veiligheidsbeugels

(type ”geveerd standplatform”)o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.

19 Vaste standplatform (geveerd) (type ”geveerd standplatform”)

o Gebruik door meerrijden bij belast standplat-form

t= Standaarduitvoering o= Accessoire

1003

.NL

E 4

Pos. Element voor bediening resp. opgave

Functie

10 Toets claxon t Waarschuwingssignaal in werking stellen.11 Toets ”Neerlaten” t Ladingvork neerlaten.12 Toets ”Heffen” t Ladingvork heffen.13 Remtaster

(type ”geveerd standplatform”)o Nooduit en bedrijfsrem

14 Dissel (elektrische besturing) o Besturing15 Vaste veiligheidsbeugels o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.16 Dodemanstoets

(functie afhankelijk van de disseltype)

o Voertuig met zwenkbare dissel:– Gedrukte dodemanstoets:

rijden vrijgeven.– Dodemanstoets vrijgeven:

voertuig rolt uit.Voertuig met vaste dissel:– Gedrukte dodemanstoets:

voertuig klaar om te rijden.– Dodemanstoets vrijgeven:

voertuig remt.17 Vast standplatform o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.18 Vaste veiligheidsbeugels

(type ”geveerd standplatform”)o Alleen gebruik door meerijden mogelijk.

19 Vaste standplatform (geveerd) (type ”geveerd standplatform”)

o Gebruik door meerrijden bij belast standplat-form

t= Standaarduitvoering o= Accessoire

Page 34: V JAG NL - Jungheinrich

E 5

1003

.NL

1

111211 12

10

2

6 7 8

10

13

3

45

5

5

1516

17

18

19

9

111211 12

10 10

9

14

E 5

1003

.NL

1

111211 12

10

2

6 7 8

10

13

3

45

5

5

1516

17

18

19

9

111211 12

10 10

9

14

Page 35: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 6

3 Voertuig in bedrijf nemen

F Vóór het voertuig in bedrijf genomen, bediend of er een lading opgenomen mag wor-den, moet de bestuurder er zich van verzekeren dat er niemand in de gevarenzone is.

Controles en handelingen vóór het dagelijks gebruik

– Het gehele voertuig (speciaal de wielen en ladingopname) nauwkeurig bekijken omopvallende beschadigingen vast te stellen.

– Speling van de besturing controleren.– De accubevestiging en de kabelaansluitingen op zicht controleren.

3.1 Voertuigtypen

F De manier van in gebruik nemen en de bediening van het voertuig verschillen af-hankelijk van de voertuigtype en de uitrusting.

3.2 Voertuig aanzetten

– Hoofdschakelaar (3) eruit trekken.– Contactslot (7) in positie ”I” zetten.– Claxon (10) op werking controleren.

F Bij het omhoogklappen van het klapbaarstandplatform (als mogelijk) niet tussenstandplatform en voertuiwand grijpen. Remfunctie controleren (vgl. punt 4.2).

Het voertuig is nu bedrijfsklaar. Het af-leesinstrument (CANDIS (6) (o)) toontde beschikbare batterijcapaciteit.

Voertuigtype

Voertuiginrichting klapbaar standplatform

vast standplatform

geveerd standplatform

Dissel – zwenkbaar t t --– vast -- o t

Besturing – mechanisch t t --– elektrisch o o t

Veiligheidsbeugel – klapbaar t -- --– vast -- t t

Gebruik – meegaan t -- --– meerijden t t t

3

87

10

6

1003

.NL

E 6

3 Voertuig in bedrijf nemen

F Vóór het voertuig in bedrijf genomen, bediend of er een lading opgenomen mag wor-den, moet de bestuurder er zich van verzekeren dat er niemand in de gevarenzone is.

Controles en handelingen vóór het dagelijks gebruik

– Het gehele voertuig (speciaal de wielen en ladingopname) nauwkeurig bekijken omopvallende beschadigingen vast te stellen.

– Speling van de besturing controleren.– De accubevestiging en de kabelaansluitingen op zicht controleren.

3.1 Voertuigtypen

F De manier van in gebruik nemen en de bediening van het voertuig verschillen af-hankelijk van de voertuigtype en de uitrusting.

3.2 Voertuig aanzetten

– Hoofdschakelaar (3) eruit trekken.– Contactslot (7) in positie ”I” zetten.– Claxon (10) op werking controleren.

F Bij het omhoogklappen van het klapbaarstandplatform (als mogelijk) niet tussenstandplatform en voertuiwand grijpen. Remfunctie controleren (vgl. punt 4.2).

Het voertuig is nu bedrijfsklaar. Het af-leesinstrument (CANDIS (6) (o)) toontde beschikbare batterijcapaciteit.

Voertuigtype

Voertuiginrichting klapbaar standplatform

vast standplatform

geveerd standplatform

Dissel – zwenkbaar t t --– vast -- o t

Besturing – mechanisch t t --– elektrisch o o t

Veiligheidsbeugel – klapbaar t -- --– vast -- t t

Gebruik – meegaan t -- --– meerijden t t t

3

87

10

6

Page 36: V JAG NL - Jungheinrich

E 7

1003

.NL

4 Werken met het bodemtransportvoertuig

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan hetopenbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokalegegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bijhet rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veili-ge remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuigsteeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snelkeren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bo-demtransportvoertuig leunen of grijpen.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoendeoverzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getranspor-teerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met ladingachter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschu-wing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellin-gen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoonen goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtrans-portvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan dehoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van hetbodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaag-gereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij vol-doende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschiktzijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor hetoprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading voor-aan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt deschachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransport-voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgensvoorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporte-ren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegevenmaximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag nietoverschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschrif-ten beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen nietoverschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voor-dat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodem-transportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen vanhet voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.

E 7

1003

.NL

4 Werken met het bodemtransportvoertuig

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan hetopenbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokalegegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bijhet rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veili-ge remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuigsteeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snelkeren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bo-demtransportvoertuig leunen of grijpen.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoendeoverzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getranspor-teerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met ladingachter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschu-wing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellin-gen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoonen goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtrans-portvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan dehoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van hetbodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaag-gereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij vol-doende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschiktzijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor hetoprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading voor-aan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt deschachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransport-voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgensvoorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporte-ren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegevenmaximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag nietoverschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschrif-ten beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen nietoverschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voor-dat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodem-transportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen vanhet voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.

Page 37: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 8

4.2 Rijden, sturen, remmen

F Bij het rijden en sturen, vooral buiten de contour van het voertuig, is er een grotereattentie vereist.

In het meeloopbedrijf op voldoende afstand letten.

De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.

Daarbij controleert de stuurbesturing de frequentie van fouten die in een besliste tijd-ruimte optreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert destuurbesturing de rijsnelheid van het voertuig op kruipsnelheid. Als deze fout op-treedt, kan de rijsnelheid door in- en uitschakelen van het voertuig weer op het nor-maalniveau worden gebracht. Hierdoor wordt vermeden dat de optredende fout zon-der oplossing wordt verwijderd.

F Omdat de stuurinstallatie uit veiligheidsrelevante componenten bestaat, dient de op-getreden fout door geschoold servicepersoneel te worden verwijderd.

Nooduit

Hoofdschakelaar (3) naar beneden drukken. Alle elektrische funkties worden uitge-schakeld.

Noodstop

De noodstopfunctie wordt afhankelijk van de voertuigtype als in het volgende be-schreven in werking gesteld.

Voertuig met zwenkbare dissel (t):

Bij het loslaten van de dissel (9) wordt er automatisch geremd (noodstop) - de disselzwaait vanzelf in het bovenste rembereik (B).

F Wanneer de dissel vertraagd in de rempositie zwaait, moet de oorzaak hiervoor weg-genomen worden. Zo nodig moet de terustelveer vervangen worden!

Voertuig met vaste dissel (o):

De noodstopfunctie wordt door het vrijgeven van de dodemanstoets (16) in het stand-platform in werking gesteld.

Voertuig met vaste dissel en geveerd standplatform (type "geveerd standplatform") (o)

Noodstopfunctie wordt in werking gesteld door:

– remtoets (13) an de dissel te drukken.– standplatform (17) te verlaten.

1003

.NL

E 8

4.2 Rijden, sturen, remmen

F Bij het rijden en sturen, vooral buiten de contour van het voertuig, is er een grotereattentie vereist.

In het meeloopbedrijf op voldoende afstand letten.

De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.

Daarbij controleert de stuurbesturing de frequentie van fouten die in een besliste tijd-ruimte optreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert destuurbesturing de rijsnelheid van het voertuig op kruipsnelheid. Als deze fout op-treedt, kan de rijsnelheid door in- en uitschakelen van het voertuig weer op het nor-maalniveau worden gebracht. Hierdoor wordt vermeden dat de optredende fout zon-der oplossing wordt verwijderd.

F Omdat de stuurinstallatie uit veiligheidsrelevante componenten bestaat, dient de op-getreden fout door geschoold servicepersoneel te worden verwijderd.

Nooduit

Hoofdschakelaar (3) naar beneden drukken. Alle elektrische funkties worden uitge-schakeld.

Noodstop

De noodstopfunctie wordt afhankelijk van de voertuigtype als in het volgende be-schreven in werking gesteld.

Voertuig met zwenkbare dissel (t):

Bij het loslaten van de dissel (9) wordt er automatisch geremd (noodstop) - de disselzwaait vanzelf in het bovenste rembereik (B).

F Wanneer de dissel vertraagd in de rempositie zwaait, moet de oorzaak hiervoor weg-genomen worden. Zo nodig moet de terustelveer vervangen worden!

Voertuig met vaste dissel (o):

De noodstopfunctie wordt door het vrijgeven van de dodemanstoets (16) in het stand-platform in werking gesteld.

Voertuig met vaste dissel en geveerd standplatform (type "geveerd standplatform") (o)

Noodstopfunctie wordt in werking gesteld door:

– remtoets (13) an de dissel te drukken.– standplatform (17) te verlaten.

Page 38: V JAG NL - Jungheinrich

E 9

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

E 9

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

Page 39: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 10

Rijden

Er zijn twee verschillende bedrijfs-toestanden bij het rijden:

Voertuig met klapbaar standplatform en zwenkbare dissel.

F Bij het hoogklappen van de platform niet tussen platform en voertuigwand grijpen.

– meeloopbedrijf: veiligheidsbeugels (2.1) en (2.2) naar binnen zwenken (eerst vei-ligheidsbeugel 2.2), standplatform (1) hoogklappen. Voertuig kan alleen met ver-minderde rijsnelheid gereden worden.

– meerijdbedrijf: veiligheidsbeugels (2.1) en (2.2) naar buiten zwenken, standplat-form (1) naar beneden klappen. Voertuig kan met de maximale rijsnelheid geredenworden.

Algemeen:

– Dissel (9) in rijbereik (F) zwaaien.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Z De rijfunctie is bij een niet belaste standplatform en bij niet naar buiten gezwenkte vei-ligheidsbeugels geblokkeerd.Bij belast standplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels kan het voertuig al-leen met verminderde rijsnelheid gereden worden.

o Voertuig met vast standplatform en zwenkbare dissel:

– Standplatform (19) betreden.– Dodemanstoets (16) in werking stellen.– Dissel (14) in rijbereik (F) zwaaien.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Voertuig met vast standplatform en vaste dissel (o):

– Standplatform (19) betreden.– Dodemanstoets (16) in werking stellen.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Voertuig met vast neergeleten geveerd standplatform (type ”geveerd standplatform”) (o):

– Geveerd standplatform (19) betreden.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

F Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. Bij het rijdendoor zwaaipoorten e.d. opletten, dat de poortvleugels de bots beveiligingstoets (13)niet in werking stellen.

– Het voertuig in bedrijf nemen (vgl. punt 3).

1003

.NL

E 10

Rijden

Er zijn twee verschillende bedrijfs-toestanden bij het rijden:

Voertuig met klapbaar standplatform en zwenkbare dissel.

F Bij het hoogklappen van de platform niet tussen platform en voertuigwand grijpen.

– meeloopbedrijf: veiligheidsbeugels (2.1) en (2.2) naar binnen zwenken (eerst vei-ligheidsbeugel 2.2), standplatform (1) hoogklappen. Voertuig kan alleen met ver-minderde rijsnelheid gereden worden.

– meerijdbedrijf: veiligheidsbeugels (2.1) en (2.2) naar buiten zwenken, standplat-form (1) naar beneden klappen. Voertuig kan met de maximale rijsnelheid geredenworden.

Algemeen:

– Dissel (9) in rijbereik (F) zwaaien.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Z De rijfunctie is bij een niet belaste standplatform en bij niet naar buiten gezwenkte vei-ligheidsbeugels geblokkeerd.Bij belast standplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels kan het voertuig al-leen met verminderde rijsnelheid gereden worden.

o Voertuig met vast standplatform en zwenkbare dissel:

– Standplatform (19) betreden.– Dodemanstoets (16) in werking stellen.– Dissel (14) in rijbereik (F) zwaaien.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Voertuig met vast standplatform en vaste dissel (o):

– Standplatform (19) betreden.– Dodemanstoets (16) in werking stellen.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

Voertuig met vast neergeleten geveerd standplatform (type ”geveerd standplatform”) (o):

– Geveerd standplatform (19) betreden.– Rijregelaar (5) in de gewenste rijrichting (V of R) draaien.

F Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. Bij het rijdendoor zwaaipoorten e.d. opletten, dat de poortvleugels de bots beveiligingstoets (13)niet in werking stellen.

– Het voertuig in bedrijf nemen (vgl. punt 3).

Page 40: V JAG NL - Jungheinrich

E 11

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

E 11

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

Page 41: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 12

Sturen

F In nauwe bochten bevindt zich het lichaam van de bestuurder gedeeltelijk buiten decontouren van het voertuig.

– De dissel (9, 14) naar links of naar rechts draaien.

Remmen

F Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid vande bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.

Het voertuig kan op twee manieren geremd worden:

– via tegenstroomrem– via bedrijfsrem

Remmen via tegenstroomrem:

Voertuig met zwenkbare dissel (t):

– Rijregelaar (5) in de tegengestelde rijrichting draaien, totdat het voertuig stilstaat.

Het voertuig wordt door tegenstroom geremd.

Remmen via de bedrijfsrem:

– Dissel (9, 14) in een van de rembereiken (B) zwenken of dissel loslaten.

De rijmotor wordt mechanisch met de motorrem geremd. Wanneer het voertuig geparkeerd staat functioneert de bedrijfsrem als parkeerrem.

Z Wanneer de dissel losgelaten wordt zwaait deze in de bovenste rem sector (B).

Voertuig met vaste dissel (o):

– Voetschakelaar (17) in het standplatform vrijgeven.

Voertuigtype ”geveerd standplatform” (o):

– Remtaster (13) in disselkop bedienen.

1003

.NL

E 12

Sturen

F In nauwe bochten bevindt zich het lichaam van de bestuurder gedeeltelijk buiten decontouren van het voertuig.

– De dissel (9, 14) naar links of naar rechts draaien.

Remmen

F Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid vande bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.

Het voertuig kan op twee manieren geremd worden:

– via tegenstroomrem– via bedrijfsrem

Remmen via tegenstroomrem:

Voertuig met zwenkbare dissel (t):

– Rijregelaar (5) in de tegengestelde rijrichting draaien, totdat het voertuig stilstaat.

Het voertuig wordt door tegenstroom geremd.

Remmen via de bedrijfsrem:

– Dissel (9, 14) in een van de rembereiken (B) zwenken of dissel loslaten.

De rijmotor wordt mechanisch met de motorrem geremd. Wanneer het voertuig geparkeerd staat functioneert de bedrijfsrem als parkeerrem.

Z Wanneer de dissel losgelaten wordt zwaait deze in de bovenste rem sector (B).

Voertuig met vaste dissel (o):

– Voetschakelaar (17) in het standplatform vrijgeven.

Voertuigtype ”geveerd standplatform” (o):

– Remtaster (13) in disselkop bedienen.

Page 42: V JAG NL - Jungheinrich

E 13

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

E 13

1003

.NL

5

15

14

9

16

19

1

B

BB

F

R

V

0

4

9

2.1

2.2

R

V

3

13

Page 43: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 14

4.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen

M Voordat een vracht opgenomen wordt,moet de bestuurder er zeker van gaan,dat deze op juiste wijze in pallets opge-nomen is en de draagcapaciteit van hetvoertuig niet overschreden wordt.

– Het voertuig met de vorktanden zover mogelijk onder de vracht rijden.Het dwars opnemen van lading is nietveroorloofd.

M De vracht zó opnemen, dat deze nietwezenlijk (< 50 mm) over de punten vande vorktanden heen staat.

Heffen en neerlaten

Z Via de toetsen ”Heffen” resp. ”Neerla-ten” gebeurt de hef- resp. neerlatbeweging met vast ingestelde snelheid.

Heffen

– Toets ”Heffen” (12) bedienen. Toets houden tot hefhoogte bereikt is.

Neerlaten

– Toets ”Neerlaten” (11) gebruiken; de ladingvork wordt neergelaten.

111211 12

1003

.NL

E 14

4.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen

M Voordat een vracht opgenomen wordt,moet de bestuurder er zeker van gaan,dat deze op juiste wijze in pallets opge-nomen is en de draagcapaciteit van hetvoertuig niet overschreden wordt.

– Het voertuig met de vorktanden zover mogelijk onder de vracht rijden.Het dwars opnemen van lading is nietveroorloofd.

M De vracht zó opnemen, dat deze nietwezenlijk (< 50 mm) over de punten vande vorktanden heen staat.

Heffen en neerlaten

Z Via de toetsen ”Heffen” resp. ”Neerla-ten” gebeurt de hef- resp. neerlatbeweging met vast ingestelde snelheid.

Heffen

– Toets ”Heffen” (12) bedienen. Toets houden tot hefhoogte bereikt is.

Neerlaten

– Toets ”Neerlaten” (11) gebruiken; de ladingvork wordt neergelaten.

111211 12

Page 44: V JAG NL - Jungheinrich

E 15

1003

.NL

4.4 Het voertuig beveiligd parkeren

Wanneer het voertuig verlaten wordt,moet het beveiligd geparkeerd worden,ook wanneer uw afwezigheid slechtsvan korte duur is.

– Het voertuig niet aan hellingen parke-ren.

– Ladingvork helemaal neerlaten.– Schakelslot (7) op positie ”0” zetten

en de sleutel uit het slot trekken.– Hoofdschakelaar (3) in positie ”Uit”.– Klapbaar veiligheidsbeugel (indien

mogelijk) naar binnen klappen.

F Bij het omhoogklappen van het klap-baar standplatform (als mogelijk) niettussen standplatform en voertuigwandgrijpen.

– Klapbaar standplatform (indien mo-gelijk) aan een van de hoeken pakkenen omhoog klappen.

3

87

E 15

1003

.NL

4.4 Het voertuig beveiligd parkeren

Wanneer het voertuig verlaten wordt,moet het beveiligd geparkeerd worden,ook wanneer uw afwezigheid slechtsvan korte duur is.

– Het voertuig niet aan hellingen parke-ren.

– Ladingvork helemaal neerlaten.– Schakelslot (7) op positie ”0” zetten

en de sleutel uit het slot trekken.– Hoofdschakelaar (3) in positie ”Uit”.– Klapbaar veiligheidsbeugel (indien

mogelijk) naar binnen klappen.

F Bij het omhoogklappen van het klap-baar standplatform (als mogelijk) niettussen standplatform en voertuigwandgrijpen.

– Klapbaar standplatform (indien mo-gelijk) aan een van de hoeken pakkenen omhoog klappen.

3

87

Page 45: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 16

5 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o)

Het bedienings-toetsenblok bestaat uit 10 cijfer-toetsen, een SET-toets en een o-toets.De activering van het rijprogramma wordt metbehulp van toets 1 door de groene LED aange-geven.De o-toets geeft via een rood/groene LED be-drijfstoestanden aan.

Deze heeft de volgende functies:

– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van hetvoertuig).

– Instelling van de rij-en batterijparameters, alleen in combinatie met het afleesinstru-ment (CANDIS (o)).

De o-toets heeft de eerste prioriteit, en plaatst het voertuig vanuit iedere toestand inde uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingen aan de instellingen worden uitgevo-erd.

5.1 Codeslot

Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed Het is mogelijk, aan elkvoertuig, iedere bestuurder of een bestuurdersgroep een individuele code toe te ken-nen.

Z Bij levering is de operator-code (fabrieksinstelling 2-5-8-0) middels een foliestickeraangegeven.

M Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en de operator-code wijzigen! (zie sectie 5.4)

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

1003

.NL

E 16

5 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o)

Het bedienings-toetsenblok bestaat uit 10 cijfer-toetsen, een SET-toets en een o-toets.De activering van het rijprogramma wordt metbehulp van toets 1 door de groene LED aange-geven.De o-toets geeft via een rood/groene LED be-drijfstoestanden aan.

Deze heeft de volgende functies:

– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van hetvoertuig).

– Instelling van de rij-en batterijparameters, alleen in combinatie met het afleesinstru-ment (CANDIS (o)).

De o-toets heeft de eerste prioriteit, en plaatst het voertuig vanuit iedere toestand inde uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingen aan de instellingen worden uitgevo-erd.

5.1 Codeslot

Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed Het is mogelijk, aan elkvoertuig, iedere bestuurder of een bestuurdersgroep een individuele code toe te ken-nen.

Z Bij levering is de operator-code (fabrieksinstelling 2-5-8-0) middels een foliestickeraangegeven.

M Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en de operator-code wijzigen! (zie sectie 5.4)

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

Page 46: V JAG NL - Jungheinrich

E 17

1003

.NLInbedrijfstelling

Na inschakeling van de hoofdschakelaar en evt. het schakelslot brandt de LED (20)rood.

Na invoer van de juiste bedieningscode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED(20) groen.

Bij een foutieve code-invoer knippert de LED (20) gedurende twee seconden rood.Daarna is een nieuwe code-invoer mogelijk.

Z De SET-toets (21) is in de besturingsmodus buiten werking.

Uitschakelen

Het voertuig wordt via de o-toets (25) uitgeschakeld.

Z Het uitschakelen kan automatisch na een vooringestelde tijd geschieden. Daartoemoet de bijbehorende codeslot-parameter orden ingesteld (zie sectie 5.4).

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

22

21

20

25

2423

E 17

1003

.NL

Inbedrijfstelling

Na inschakeling van de hoofdschakelaar en evt. het schakelslot brandt de LED (20)rood.

Na invoer van de juiste bedieningscode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED(20) groen.

Bij een foutieve code-invoer knippert de LED (20) gedurende twee seconden rood.Daarna is een nieuwe code-invoer mogelijk.

Z De SET-toets (21) is in de besturingsmodus buiten werking.

Uitschakelen

Het voertuig wordt via de o-toets (25) uitgeschakeld.

Z Het uitschakelen kan automatisch na een vooringestelde tijd geschieden. Daartoemoet de bijbehorende codeslot-parameter orden ingesteld (zie sectie 5.4).

1 2 3

4 5 6

7 8 9

0Set

22

21

20

25

2423

Page 47: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 18

5.2 Rijprogramma

Het voertuig beschikt over een rijprogramma. Het geactiveerde programma wordtdoor de groene LED (22) aangegeven, de toetsen 2 en 3 zijn buiten werking.

Z Het rijprogramma kan individueel aan het voertuiggebruik worden aangepast.

5.3 Parameters

Het besturings-keyboard maakt in de programmeermodus instelling van codeslot-functies en aanpassing van het rijprogramma mogelijk.

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is alleen instelling van de co-deslot-parameters mogelijk.

Parametergroepen

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. De eerste cijferpositie geeft deparametergroep aan overeenkomstig tabel 1. De tweede en derde positie zijn voordoorlopende nummers van 00 tot 99.

Nr. Parametergroep0xx Codeslot-instellingen

(codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, etc.)1xx Rijparameters van het rijprograma 1

(accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.)4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters

1003

.NL

E 18

5.2 Rijprogramma

Het voertuig beschikt over een rijprogramma. Het geactiveerde programma wordtdoor de groene LED (22) aangegeven, de toetsen 2 en 3 zijn buiten werking.

Z Het rijprogramma kan individueel aan het voertuiggebruik worden aangepast.

5.3 Parameters

Het besturings-keyboard maakt in de programmeermodus instelling van codeslot-functies en aanpassing van het rijprogramma mogelijk.

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is alleen instelling van de co-deslot-parameters mogelijk.

Parametergroepen

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. De eerste cijferpositie geeft deparametergroep aan overeenkomstig tabel 1. De tweede en derde positie zijn voordoorlopende nummers van 00 tot 99.

Nr. Parametergroep0xx Codeslot-instellingen

(codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, etc.)1xx Rijparameters van het rijprograma 1

(accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.)4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters

Page 48: V JAG NL - Jungheinrich

E 19

1003

.NL

5.4 Parameter-instellingen

Om de voertuiginstelling te wijzigen, moet de mastercode worden ingevoerd.

Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.

M Bij de eerste inbedrijfstelling de mastercode wijzigen (zie sectie 5.1).

F Veiligheidsinstructies voor voertuigen met afleesinstrument (CANDIS (o))

– Parameter-instellingen dienen uiterst zorgvuldig en uitsluitend door een hiervoorgekwalificeerde persoon te geschieden. Bij twijfel de servicedienst van de fabrikantinschakelen.

– Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS(o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de o-toets (25) worden afgebroken.

– Aangezien het rijgedrag van het voertuig verandert, dient na iedere wijziging vande parameters een proefrit, in een daarvoor vrijgegeven werkzone, worden uitge-voerd.

Invoer van de mastercode:

– o-toets indrukken– Mastercode intoetsen

Codeslot-parameters

Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met SET-toets (21) bevestigen.– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SET-

toets (21) bevestigen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

– Voor het invoeren van meer parameters dient de procedure te worden herhaald.Om de invoer te beëindigen, de o-toets (25) indrukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (20)o-toets

LED (22)Toets 1

LED (23)Toets 2

LED (24)Toets 3

Bedrijfsurenworden aangege-ven

284.0groen

knipperendUit Uit Uit

E 19

1003

.NL

5.4 Parameter-instellingen

Om de voertuiginstelling te wijzigen, moet de mastercode worden ingevoerd.

Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.

M Bij de eerste inbedrijfstelling de mastercode wijzigen (zie sectie 5.1).

F Veiligheidsinstructies voor voertuigen met afleesinstrument (CANDIS (o))

– Parameter-instellingen dienen uiterst zorgvuldig en uitsluitend door een hiervoorgekwalificeerde persoon te geschieden. Bij twijfel de servicedienst van de fabrikantinschakelen.

– Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS(o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de o-toets (25) worden afgebroken.

– Aangezien het rijgedrag van het voertuig verandert, dient na iedere wijziging vande parameters een proefrit, in een daarvoor vrijgegeven werkzone, worden uitge-voerd.

Invoer van de mastercode:

– o-toets indrukken– Mastercode intoetsen

Codeslot-parameters

Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met SET-toets (21) bevestigen.– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SET-

toets (21) bevestigen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

– Voor het invoeren van meer parameters dient de procedure te worden herhaald.Om de invoer te beëindigen, de o-toets (25) indrukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (20)o-toets

LED (22)Toets 1

LED (23)Toets 2

LED (24)Toets 3

Bedrijfsurenworden aangege-ven

284.0groen

knipperendUit Uit Uit

Page 49: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 20

Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met de SET-toets (21) bevestigen.– In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond.

Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-toets (25) beëindigd enopnieuw gestart te worden.

– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SET-toets (21) bevestigen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de in-voer te beëindigen, de o-toets (25) indrukken.

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

Codeslot-parameterlijst

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

OpmerkingenProcedure

Codeslot000 Mastercode wijzigen

De lengte (4-6 cijferig) van de mastercode bepaalt te-vens de lengte (4-6 cijfe-rig) van de operator-code. Zolang er operator-codes geprogrammeerd zijn, kan slechts één nieuwe code van dezelfde lengte wor-den ingevoerd. Dient de codelengte gewijzigd te worden, moeten eerst alle operator-codes worden gewist.

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

7295 (LED 22 knippert)Invoer van deactuele code

bevestigen (Set)

(LED 23 blinkt)Invoer van eennieuwe code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

nieuwe code

bevestigen (Set)001 Operator-code toevoegen

(max. 600)0000 - 9999

of

00000 - 99999of

000000 - 999999

2580 (LED 23 knippert)Invoer van een

code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen (Set)

1003

.NL

E 20

Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met de SET-toets (21) bevestigen.– In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond.

Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-toets (25) beëindigd enopnieuw gestart te worden.

– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SET-toets (21) bevestigen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de in-voer te beëindigen, de o-toets (25) indrukken.

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

Codeslot-parameterlijst

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

OpmerkingenProcedure

Codeslot000 Mastercode wijzigen

De lengte (4-6 cijferig) van de mastercode bepaalt te-vens de lengte (4-6 cijfe-rig) van de operator-code. Zolang er operator-codes geprogrammeerd zijn, kan slechts één nieuwe code van dezelfde lengte wor-den ingevoerd. Dient de codelengte gewijzigd te worden, moeten eerst alle operator-codes worden gewist.

0000 - 9999of

00000 - 99999of

000000 - 999999

7295 (LED 22 knippert)Invoer van deactuele code

bevestigen (Set)

(LED 23 blinkt)Invoer van eennieuwe code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

nieuwe code

bevestigen (Set)001 Operator-code toevoegen

(max. 600)0000 - 9999

of

00000 - 99999of

000000 - 999999

2580 (LED 23 knippert)Invoer van een

code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen (Set)

Page 50: V JAG NL - Jungheinrich

E 21

1003

.NL

LEDs 22-24 bevinden zich in de toetsvelden 1-3 (zie sectie 5.2).

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

OpmerkingenProcedure

Codeslot002 Operator-code wijzigen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 22 knippert)Invoer van deactuele code

bevestigen (Set)

(LED 23 knippert)Invoer van eennieuwe code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen003 Operator-code wissen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 23 knippert)Invoer van een

code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen (Set)004 Code-geheugen wissen

(wist alle gebruikersco-des)

3265 3265 = wissen

andere invoer = niet wissen

010 automatische tijduitscha-keling

00 - 31 00 00 = geenuitschakeling

01 tot 30 =uitschakeltijd in

minuten

31 = uitschakeling na 10 seconden

E 21

1003

.NL

LEDs 22-24 bevinden zich in de toetsvelden 1-3 (zie sectie 5.2).

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

OpmerkingenProcedure

Codeslot002 Operator-code wijzigen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 22 knippert)Invoer van deactuele code

bevestigen (Set)

(LED 23 knippert)Invoer van eennieuwe code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen003 Operator-code wissen 0000 - 9999

of00000 - 99999

of000000 - 999999

(LED 23 knippert)Invoer van een

code

bevestigen (Set)

(LED 24 knippert)herhalen van de

code-invoer

bevestigen (Set)004 Code-geheugen wissen

(wist alle gebruikersco-des)

3265 3265 = wissen

andere invoer = niet wissen

010 automatische tijduitscha-keling

00 - 31 00 00 = geenuitschakeling

01 tot 30 =uitschakeltijd in

minuten

31 = uitschakeling na 10 seconden

Page 51: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 22

*) alleen in combinatie met afleesinstrument (CANDIS (o))

Foutmeldingen van het bedienings-toetsenblok

De volgende fouten worden door rood knipperen van de LED (20) aangegeven:

– Nieuwe mastercode is reeds operator-code.– Nieuwe operator-code is reeds mastercode.– Te wijzigen operator-code bestaat niet.– Operator-code dient in een andere operator-code gewijzigd te worden, die reeds

bestaat.– Te wissen operator-code bestaat niet.

Code-geheugen is vol.

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstelwaard

e

OpmerkingenProcedure

Codeslot030 Indicatie van het aantal

toegewezen operator-codes *)

1003

.NL

E 22

*) alleen in combinatie met afleesinstrument (CANDIS (o))

Foutmeldingen van het bedienings-toetsenblok

De volgende fouten worden door rood knipperen van de LED (20) aangegeven:

– Nieuwe mastercode is reeds operator-code.– Nieuwe operator-code is reeds mastercode.– Te wijzigen operator-code bestaat niet.– Operator-code dient in een andere operator-code gewijzigd te worden, die reeds

bestaat.– Te wissen operator-code bestaat niet.

Code-geheugen is vol.

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstelwaard

e

OpmerkingenProcedure

Codeslot030 Indicatie van het aantal

toegewezen operator-codes *)

Page 52: V JAG NL - Jungheinrich

E 23

1003

.NL

5.5 Rijparameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van de rijparame-ters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.

In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het rij-programa 1 (parameter 101) getoond.

Voorbeeld accelleratie

– Driecijferig parameternummer intoetsen (101), met de Set- toets (21) bevestigen.– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) (parameter-

nummer en actuele parameterwaarde worden getoond).

Z Geschiedt gedurende ca. 5 seconden geen invoer, schakelt het display terug opbedrijfsuren-indicatie.

F Wordt een ander parameternummer dan gewenst getoond, moet worden gewacht, totde bedrijfsuren-display Verschijnt.

– Parameterwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen.– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de

SET-toets (21) bevestigen.– De LED (20) van de o-toets (25) brandt kortstondig continu en begint na ca. 2 se-

conden weer te knipperen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra deLED (20) van de o-toets (25) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-toets (25) in-drukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (20)o-toets

LED (22)Toets 1

LED (23)Toets 2

LED (24)Toets 3

actueleinstelling wordt getoond

101 6groen

knippe-rend

Uit Uit Uit

gewijzigdeinstelling wordt getoond

101 8groen

knippe-rend

Uit Uit Uit

Parameter-nummer

Parame-terinstel-waarde

E 23

1003

.NL

5.5 Rijparameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van de rijparame-ters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.

In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het rij-programa 1 (parameter 101) getoond.

Voorbeeld accelleratie

– Driecijferig parameternummer intoetsen (101), met de Set- toets (21) bevestigen.– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) (parameter-

nummer en actuele parameterwaarde worden getoond).

Z Geschiedt gedurende ca. 5 seconden geen invoer, schakelt het display terug opbedrijfsuren-indicatie.

F Wordt een ander parameternummer dan gewenst getoond, moet worden gewacht, totde bedrijfsuren-display Verschijnt.

– Parameterwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen.– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de

SET-toets (21) bevestigen.– De LED (20) van de o-toets (25) brandt kortstondig continu en begint na ca. 2 se-

conden weer te knipperen.

Z Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (20) van de o-toets (25) rood. Na her-nieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewij-zigd worden.

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra deLED (20) van de o-toets (25) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-toets (25) in-drukken.

Afleesinstrument (CANDIS)

LED (20)o-toets

LED (22)Toets 1

LED (23)Toets 2

LED (24)Toets 3

actueleinstelling wordt getoond

101 6groen

knippe-rend

Uit Uit Uit

gewijzigdeinstelling wordt getoond

101 8groen

knippe-rend

Uit Uit Uit

Parameter-nummer

Parame-terinstel-waarde

Page 53: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 24

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

Rijprogramma

Rijprogramma-onafhankelijke parameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is Instelling van de batterijpa-rameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.

Instelling geschiedt zoals bij de de rijparameters.

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

In het gebied Instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

Opmerkingen

101 Accelaratie 0 - 9 9102 Uitlooprem 0 - 9 9104 Maximum snelheid in aan-

drijvingsrichting via rijre-gelaar

0 - 9 8 afhankelijk vanrijschakelaar

105 Rijdende man-snelheid in aandrijvingsrichting via rij-regelaar

0 - 9 5 afhankelijk vanrijschakelaar

108 Maximum snelheid in vor-krichting via rijregelaar

0 - 9 8 afhankelijk vanrijschakelaar

109 Rijdende man-snelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 afhankelijk vanrijschakelaar

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Batterijparameters411 Batterijtype (normaal/ver-

sterkt/droog)0 - 2 0 0 = normaal (nat)

1 = versterkt (nat)

2 = droog(onderhoudsvrij)

412 Batterij leeg-waarschuwing 0 / 1 1

1003

.NL

E 24

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

Rijprogramma

Rijprogramma-onafhankelijke parameters

Z Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is Instelling van de batterijpa-rameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.

Instelling geschiedt zoals bij de de rijparameters.

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:

In het gebied Instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstel-

waarde

Opmerkingen

101 Accelaratie 0 - 9 9102 Uitlooprem 0 - 9 9104 Maximum snelheid in aan-

drijvingsrichting via rijre-gelaar

0 - 9 8 afhankelijk vanrijschakelaar

105 Rijdende man-snelheid in aandrijvingsrichting via rij-regelaar

0 - 9 5 afhankelijk vanrijschakelaar

108 Maximum snelheid in vor-krichting via rijregelaar

0 - 9 8 afhankelijk vanrijschakelaar

109 Rijdende man-snelheid in vorkrichting via rijregelaar

0 - 9 5 afhankelijk vanrijschakelaar

Nr. Functie Gebiedinstelwaarde

Standaardinstelwaarde

Opmerkingen

Batterijparameters411 Batterijtype (normaal/ver-

sterkt/droog)0 - 2 0 0 = normaal (nat)

1 = versterkt (nat)

2 = droog(onderhoudsvrij)

412 Batterij leeg-waarschuwing 0 / 1 1

Page 54: V JAG NL - Jungheinrich

E 25

1003

.NL

6 Afleesinstrument (CANDIS) (o)

Het instrument toont:

– Restladingstoestand van de batterij(LED-staaf (27)),

– Bedrijfsuren(LCD-display (29)).

Tevens worden storingsmeldingenvan de elektronica-componenten enparameterwijzigingen getoond.

Weergave van des ladingstoestand

Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de toe-stands-indicaties (26) ”Waarschuwing” en (28) ”Stop”.

AantalStaaf

Ladings-toestand

Natte batterij Onderhoudsvrije batterijLED (geel)

WaarschuwingLED (rood)

StopLED (geel)Waarschu-

wing

LED (rood)Stop

10 90,1- 100% Uit Uit Uit Uit9 80,1 - 90% Uit Uit Uit Uit8 70,1 - 80% Uit Uit Uit Uit7 60,1 - 70% Uit Uit Uit Uit6 50,1 - 60% Uit Uit Uit Uit5 40,1 - 50% Uit Uit Aan Uit4 30,1 - 40% Uit Uit Aan Aan3 20,1 - 30% Aan Uit Aan Aan2 10,1 - 20% Aan Aan Aan Aan

Een onderschrijding van de 20%- grens bij natte batterijen resp. de 40%- grensbij onderhoudsvrije batterijen vermijden.

26

27

28

29

E 25

1003

.NL

6 Afleesinstrument (CANDIS) (o)

Het instrument toont:

– Restladingstoestand van de batterij(LED-staaf (27)),

– Bedrijfsuren(LCD-display (29)).

Tevens worden storingsmeldingenvan de elektronica-componenten enparameterwijzigingen getoond.

Weergave van des ladingstoestand

Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de toe-stands-indicaties (26) ”Waarschuwing” en (28) ”Stop”.

AantalStaaf

Ladings-toestand

Natte batterij Onderhoudsvrije batterijLED (geel)

WaarschuwingLED (rood)

StopLED (geel)Waarschu-

wing

LED (rood)Stop

10 90,1- 100% Uit Uit Uit Uit9 80,1 - 90% Uit Uit Uit Uit8 70,1 - 80% Uit Uit Uit Uit7 60,1 - 70% Uit Uit Uit Uit6 50,1 - 60% Uit Uit Uit Uit5 40,1 - 50% Uit Uit Aan Uit4 30,1 - 40% Uit Uit Aan Aan3 20,1 - 30% Aan Uit Aan Aan2 10,1 - 20% Aan Aan Aan Aan

Een onderschrijding van de 20%- grens bij natte batterijen resp. de 40%- grensbij onderhoudsvrije batterijen vermijden.

26

27

28

29

Page 55: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 26

6.1 Batterij leeg-waarschuwing

Bij het bereiken van de ontladingsgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij geactive-erde batterij leeg-waarschuwing de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlatenblijft mogelijk. Bij natte batterijen bedraagt de restcapaciteit 20%, bij onderhoudsvrijebatterijen 40%. Vanaf 30% bij natte, resp. 50% capaciteit bij onderhoudsvrije batteri-jen dienen deze weer te worden opgeladen (ter waarschuwing brandt de gele LED).

6.2 Bedrijfsuren-indicatie

Afleesgebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen worden geregistre-erd. Het display heeft achtergrondverlichting.

Z Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T” symbool in het bedrijfsuren-display(29).

Foutmeldingen

De bedrijfsuren-indicatie wordt ook voor weergave van fouten gebruikt. De storings-melding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en een driecijferig com-ponentnummer en vervolgens verschijnt een ”E” voor Error met een driecijferig fout-nummer (intermitterend).Treden meerder fouten gelijktijdig op, worden deze successievelijk getoond. Destoringen worden, zolang deze actief zijn, getoond (altijd in de combinatie Cxxx /Exxx). Foutmeldingen overschrijven de bedrijfsuren-indicatie. De meeste fouten lei-den tot triggering van een Nood-Stop. De foutmelding blijft getoond, tot de stuurstro-omkring wordt uitgeschakeld (schakelslot).

Z Gedetailleerde componentbeschrijvingen met foutcodes zijn verkrijgbaar bij de ser-vicedienst van de fabrikant.

Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programa's)

In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-dis-play (29) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van de af-lezing tonen de parameternummers, de laatste drie plaatsen de parameterwaarde.

Z Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet getoond.

6.3 Inschakel-test

Na inschakeling verschijnt de indicatie:

– van de softwareversie van het afleestoestel (kortstondig),– de bedrijfsuren, – de ladingstoestand.

1003

.NL

E 26

6.1 Batterij leeg-waarschuwing

Bij het bereiken van de ontladingsgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij geactive-erde batterij leeg-waarschuwing de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlatenblijft mogelijk. Bij natte batterijen bedraagt de restcapaciteit 20%, bij onderhoudsvrijebatterijen 40%. Vanaf 30% bij natte, resp. 50% capaciteit bij onderhoudsvrije batteri-jen dienen deze weer te worden opgeladen (ter waarschuwing brandt de gele LED).

6.2 Bedrijfsuren-indicatie

Afleesgebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen worden geregistre-erd. Het display heeft achtergrondverlichting.

Z Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T” symbool in het bedrijfsuren-display(29).

Foutmeldingen

De bedrijfsuren-indicatie wordt ook voor weergave van fouten gebruikt. De storings-melding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en een driecijferig com-ponentnummer en vervolgens verschijnt een ”E” voor Error met een driecijferig fout-nummer (intermitterend).Treden meerder fouten gelijktijdig op, worden deze successievelijk getoond. Destoringen worden, zolang deze actief zijn, getoond (altijd in de combinatie Cxxx /Exxx). Foutmeldingen overschrijven de bedrijfsuren-indicatie. De meeste fouten lei-den tot triggering van een Nood-Stop. De foutmelding blijft getoond, tot de stuurstro-omkring wordt uitgeschakeld (schakelslot).

Z Gedetailleerde componentbeschrijvingen met foutcodes zijn verkrijgbaar bij de ser-vicedienst van de fabrikant.

Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programa's)

In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-dis-play (29) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van de af-lezing tonen de parameternummers, de laatste drie plaatsen de parameterwaarde.

Z Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet getoond.

6.3 Inschakel-test

Na inschakeling verschijnt de indicatie:

– van de softwareversie van het afleestoestel (kortstondig),– de bedrijfsuren, – de ladingstoestand.

Page 56: V JAG NL - Jungheinrich

E 27

1003

.NL

7 Hulp bij storingen

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelf te lokaliseren of te verhelpen. Bij het lokaliserenvan de fouten moet de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aange-houden worden.

Z Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringsmaatregelen” niet uit de weggeruimd is, contact opnemen met de service-organisatie van de producent s.v.p.,aangezien het verhelpen van verdergaande fouten slechts door speciaal geschooldeen gekwalificeerde monteurs uitgevoerd kan worden.

Storing Mogelijke oorzaak MaatregelenHet voertuig rijdt niet

– accustekker niet inge-stoken

– accustekker controleren, zo nodig inste-ken

– hoofdschakelaar inge-drukt

– hoofdschakelaar ontgrendelen

– contactslot in positie ”0” – contactslot in positie ”I” schakelen– acculading te gering – acculading controleren, zo nodig accu

opladen– stop defect – stoppen F1, 1F1 en 3F9 controleren

De lading kan niet geheven worden

– voertuig niet bedrijfs-klaar

– alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren

– hydraulica-oliestand te laag

– hydraulica-oliestand controleren

– lading te hoog – op maximale draagcapaciteit letten (zie typeplaatje)

– acculadingcontrole heeft uitgeschakeld en toont ”STOP”

– accu laden

– stop defect – stop 2F1 controlerenAccu-ontladings-opgave zon-der opgave

– voertuig niet bedrijfs-klaar

– accustekker controleren, zo nodig inste-ken

– hoofdschakelaar inge-drukt

– hoofdschakelaar ontgrendelen

– stop defect – stop 6F1 controleren

E 27

1003

.NL

7 Hulp bij storingen

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgenvan een verkeerde bediening zelf te lokaliseren of te verhelpen. Bij het lokaliserenvan de fouten moet de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aange-houden worden.

Z Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringsmaatregelen” niet uit de weggeruimd is, contact opnemen met de service-organisatie van de producent s.v.p.,aangezien het verhelpen van verdergaande fouten slechts door speciaal geschooldeen gekwalificeerde monteurs uitgevoerd kan worden.

Storing Mogelijke oorzaak MaatregelenHet voertuig rijdt niet

– accustekker niet inge-stoken

– accustekker controleren, zo nodig inste-ken

– hoofdschakelaar inge-drukt

– hoofdschakelaar ontgrendelen

– contactslot in positie ”0” – contactslot in positie ”I” schakelen– acculading te gering – acculading controleren, zo nodig accu

opladen– stop defect – stoppen F1, 1F1 en 3F9 controleren

De lading kan niet geheven worden

– voertuig niet bedrijfs-klaar

– alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren

– hydraulica-oliestand te laag

– hydraulica-oliestand controleren

– lading te hoog – op maximale draagcapaciteit letten (zie typeplaatje)

– acculadingcontrole heeft uitgeschakeld en toont ”STOP”

– accu laden

– stop defect – stop 2F1 controlerenAccu-ontladings-opgave zon-der opgave

– voertuig niet bedrijfs-klaar

– accustekker controleren, zo nodig inste-ken

– hoofdschakelaar inge-drukt

– hoofdschakelaar ontgrendelen

– stop defect – stop 6F1 controleren

Page 57: V JAG NL - Jungheinrich

1003

.NL

E 28

1003

.NL

E 28

Page 58: V JAG NL - Jungheinrich

F 1

0106

.NL

F Instandhouding van het bodemtransport-voertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten vol-gens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

F Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsin-richtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodem-transportvoertuig veranderd worden.

M Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een vei-lig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van deproducent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs midde-len moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherminguit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent uter beschikking.

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelin-gen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bo-demtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producentuitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaalvoor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daar-om het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aanvan de producent.

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen be-vestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) eenverglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichteladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterkeketting vastgehouden is.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gerei-nigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veilig-heidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voor-komen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekkermoet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten metzwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaaktworden.

M Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toe-gedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken metstoomstraal is niet geoorloofd.

Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelin-gen uitvoeren.

F 1

0106

.NL

F Instandhouding van het bodemtransport-voertuig

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten vol-gens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

F Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsin-richtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodem-transportvoertuig veranderd worden.

M Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een vei-lig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van deproducent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs midde-len moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherminguit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent uter beschikking.

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelin-gen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bo-demtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producentuitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaalvoor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daar-om het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aanvan de producent.

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen be-vestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) eenverglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichteladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterkeketting vastgehouden is.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gerei-nigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veilig-heidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voor-komen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekkermoet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten metzwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaaktworden.

M Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toe-gedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken metstoomstraal is niet geoorloofd.

Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelin-gen uitvoeren.

Page 59: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 2

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektri-sche installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitge-voerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels tenemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bijelektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accus-tekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componentente voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bo-demtransportvoertuig genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektri-sche / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende in-stelwaarden in acht genomen worden.

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijge-drag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemon-teerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden ge-bruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen wordenaangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dathet bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielenvervangen steeds links en rechts gelijktijdig).

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De inde onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bijverhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorge-schreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aan-brengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen wor-den vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangenin dit hydraulisch systeem vervangen worden.

0106

.NL

F 2

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektri-sche installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitge-voerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels tenemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bijelektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accus-tekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componentente voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bo-demtransportvoertuig genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektri-sche / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende in-stelwaarden in acht genomen worden.

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijge-drag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemon-teerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden ge-bruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen wordenaangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dathet bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielenvervangen steeds links en rechts gelijktijdig).

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De inde onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bijverhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorge-schreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aan-brengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen wor-den vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangenin dit hydraulisch systeem vervangen worden.

Page 60: V JAG NL - Jungheinrich

F 3

0106

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veiliggebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onder-houdstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is eenbron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

M De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en nor-male arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, he-vige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienover-eenkomstig afgekort worden.

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijd-stip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

W = om de 50 bedrijfsuren, echter, tenminste 1x per weekA = om de 500 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per half jaarB = om de 1000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaarC = om de 2000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na eenreparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren opvastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

F 3

0106

.NL

3 Onderhoud en inspectie

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veiliggebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onder-houdstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is eenbron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

M De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en nor-male arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, he-vige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienover-eenkomstig afgekort worden.

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijd-stip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

W = om de 50 bedrijfsuren, echter, tenminste 1x per weekA = om de 500 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per half jaarB = om de 1000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaarC = om de 2000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na eenreparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren opvastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

Page 61: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 4

4 Onderhouds-checklijst

Periodiek onderhoudNormaal = t W A B CKoelhuis = k

Chassis/opbouw:

1.1 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t1.2 Schroefverbindingen controleren t1.3 Standplaats voor de bestuurder op juiste functie en bescha-

digingen controlerent

Aandrij-ving:

2.1 Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t2.2 Oliepeil in de transmissie controleren t2.3 Drijfwerkolie verversen k t

Wielen: 3.1 Op slijtage en beschadiging controleren t3.2 Lagers en bevestiging controleren k t

Sturing: 4.1 Speling van het stuur controleren t4.2 Stuurketting en kettingwiel op slijtage controleren,

instellen en smerenk t

4.3 Mechanische onderdelen van de stuurstang controleren, event. smeren

t

Remmen: 5.1 Werking en instelling controleren k t5.2 Gasdrukveer controleren op werking terugzetten, dichtheid

en beschadigingent

5.3 Slijtage van remblokken controleren t5.4 Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t

Hydr. install.:

6.1 Werking controleren k t6.2 Verbindingen en aansluitingen op dichtheid

en beschadigingen controlerenk t

6.3 Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging controleren

k t

6.4 Oliestand controleren k t6.5 Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen k t6.6 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren k t

Elektr. install.:

7.1 Werking controleren t7.2 Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen contro-

lerent

7.3 Zekeringen op de juiste waarde controleren t7.4 Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en

werking controlerent

7.5 Schakelbeveiliging en relais controleren, eventueel vervan-gen

t

7.6 Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op werking controleren

k t

Elektro-motoren:

8.1 Slijtage van koolborstels controleren t8.2 Bevestiging van de motor controleren t8.3 Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t

0106

.NL

F 4

4 Onderhouds-checklijst

Periodiek onderhoudNormaal = t W A B CKoelhuis = k

Chassis/opbouw:

1.1 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t1.2 Schroefverbindingen controleren t1.3 Standplaats voor de bestuurder op juiste functie en bescha-

digingen controlerent

Aandrij-ving:

2.1 Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t2.2 Oliepeil in de transmissie controleren t2.3 Drijfwerkolie verversen k t

Wielen: 3.1 Op slijtage en beschadiging controleren t3.2 Lagers en bevestiging controleren k t

Sturing: 4.1 Speling van het stuur controleren t4.2 Stuurketting en kettingwiel op slijtage controleren,

instellen en smerenk t

4.3 Mechanische onderdelen van de stuurstang controleren, event. smeren

t

Remmen: 5.1 Werking en instelling controleren k t5.2 Gasdrukveer controleren op werking terugzetten, dichtheid

en beschadigingent

5.3 Slijtage van remblokken controleren t5.4 Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t

Hydr. install.:

6.1 Werking controleren k t6.2 Verbindingen en aansluitingen op dichtheid

en beschadigingen controlerenk t

6.3 Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging controleren

k t

6.4 Oliestand controleren k t6.5 Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen k t6.6 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren k t

Elektr. install.:

7.1 Werking controleren t7.2 Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen contro-

lerent

7.3 Zekeringen op de juiste waarde controleren t7.4 Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en

werking controlerent

7.5 Schakelbeveiliging en relais controleren, eventueel vervan-gen

t

7.6 Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op werking controleren

k t

Elektro-motoren:

8.1 Slijtage van koolborstels controleren t8.2 Bevestiging van de motor controleren t8.3 Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t

Page 62: V JAG NL - Jungheinrich

F 5

0106

.NL

Periodiek onderhoudNormaal = t W A B CKoelhuis = k

Accu: 9.1 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen con-troleren

t

9.2 Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, met poolvet invetten

t

9.3 Stekkerverbindingen van de accu schoonmaken, stevige bevestiging controleren

t

9.4 Accukabels op beschadigingen controleren, event. ver-nieuwen

t

Hefinrich-ting:

10.1 Werking, slijtage en instelling controleren t10.2 Rollen, glijstukken en aanslagen controleren t10.3 Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen con-

trolerent

Smering: 11.1 Het voertuig volgens het smeringsplan smeren tAlgemene metingen:

12.1 Sluiting tegen massa controleren t12.2 Rijsnelheid en remweg controleren t12.3 Hef- en daalsnelheid controleren t12.4 Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t

Proefrit: 13.1 Proefrit met nominale lading t13.2 Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de op-

zichter demonstrerent

F 5

0106

.NL

Periodiek onderhoudNormaal = t W A B CKoelhuis = k

Accu: 9.1 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen con-troleren

t

9.2 Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, met poolvet invetten

t

9.3 Stekkerverbindingen van de accu schoonmaken, stevige bevestiging controleren

t

9.4 Accukabels op beschadigingen controleren, event. ver-nieuwen

t

Hefinrich-ting:

10.1 Werking, slijtage en instelling controleren t10.2 Rollen, glijstukken en aanslagen controleren t10.3 Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen con-

trolerent

Smering: 11.1 Het voertuig volgens het smeringsplan smeren tAlgemene metingen:

12.1 Sluiting tegen massa controleren t12.2 Rijsnelheid en remweg controleren t12.3 Hef- en daalsnelheid controleren t12.4 Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t

Proefrit: 13.1 Proefrit met nominale lading t13.2 Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de op-

zichter demonstrerent

Page 63: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 6

5 Smeerplan

g Glijvlakken 1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1 : 1s Smeernippel

Vuldop hydraulica-olie 2) 1,25 l - 1,3 l afhankelijk van de uitvoering van de aan-drijving (altijd tot de onderste kant van het invulstuk)

b Vuldop drijfwerkoliea Aftapdop drijfwerkolie

Voor gebruik in koelhuizen

Es F

A0,7lA+C

1)

bB B+C

1)

G

C

a

E F

E F s g

Es F

1,25l - 1,3l2)

0106

.NL

F 6

5 Smeerplan

g Glijvlakken 1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1 : 1s Smeernippel

Vuldop hydraulica-olie 2) 1,25 l - 1,3 l afhankelijk van de uitvoering van de aan-drijving (altijd tot de onderste kant van het invulstuk)

b Vuldop drijfwerkoliea Aftapdop drijfwerkolie

Voor gebruik in koelhuizen

Es F

A0,7lA+C

1)

bB B+C

1)

G

C

a

E F

E F s g

Es F

1,25l - 1,3l2)

Page 64: V JAG NL - Jungheinrich

F 7

0106

.NL

5.1 Bedrijfsmiddelen

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelma-tig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.

Z Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu.Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden op-geslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonder-delen of open vuur in aanraking gebracht worden.

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt wor-den. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Vandit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de ge-bruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een ge-schikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmid-del dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.

Vet-Richtwaardes

Code Bestelnr. Leverhoe-veelh.

Benaming Gebruik voor:

A 50 449 669 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatieB 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan Cytrac

HSY 75W-90Transmissie

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische installatieD 29 200 150 1,0 l Remolie ReminstallatieE 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 SmeerdienstF 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 SmeerdienstG 29 201 280 0,51 l Kettingspray Kettingen

Code Verzepings-type

Druppunt °C

Walkpenetratie bij 25 °C

NLG1-klasse Bedrijfs-temperatuur °C

E Lithium 185 265-295 2 -35/+120F -- -- 310-340 1 -52/+100

F 7

0106

.NL

5.1 Bedrijfsmiddelen

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelma-tig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.

Z Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu.Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden op-geslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonder-delen of open vuur in aanraking gebracht worden.

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt wor-den. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Vandit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de ge-bruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een ge-schikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmid-del dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.

Vet-Richtwaardes

Code Bestelnr. Leverhoe-veelh.

Benaming Gebruik voor:

A 50 449 669 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatieB 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan Cytrac

HSY 75W-90Transmissie

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische installatieD 29 200 150 1,0 l Remolie ReminstallatieE 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 SmeerdienstF 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 SmeerdienstG 29 201 280 0,51 l Kettingspray Kettingen

Code Verzepings-type

Druppunt °C

Walkpenetratie bij 25 °C

NLG1-klasse Bedrijfs-temperatuur °C

E Lithium 185 265-295 2 -35/+120F -- -- 310-340 1 -52/+100

Page 65: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 8

6 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamhe-den

Om ongevallen bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomenmoeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgendevoorwaarden moet voldaan worden:

– Het voertuig borgen (vgl. hoofdstuk E).

Z Voor het openen van de accukap vgl.hoofdstuk D (”Accu openleggen”).

– De accustekker (2) uit het stopcontacttrekken en zó het voertuig tegen onge-wilde inbedrijfname beveiligen.

– Bij werkzaamheden onder een opge-heven voertuig moet dit zó geborgdworden, dat afzakken, kantelen ofwegglijden onmogelijk is.

F Bij het optillen van het voertuig moetende bepalingen van het hoofdstuk ”Trans-port en eerste ingebruikname” opge-volgd worden (vgl. hoofdstuk C).

6.2 Accukap openen

Zie hoofdstuk D.

6.3 Voorkap openen

Voertuig met opklapbaar bestuurder-splatform:

– Standplatform (5) omlaagklappen.

Algemeen:

– Kapvergrendelingen (3) met een zes-kantsleutel (1) (sleutelmaat 8) losma-ken.

– Kap (4) optillen en naast het voertuigzetten.

Na het einde van het werk kap (4) slui-ten.

21 21

3

4

3

5

0106

.NL

F 8

6 Beschrijving van de onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamhe-den

Om ongevallen bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomenmoeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgendevoorwaarden moet voldaan worden:

– Het voertuig borgen (vgl. hoofdstuk E).

Z Voor het openen van de accukap vgl.hoofdstuk D (”Accu openleggen”).

– De accustekker (2) uit het stopcontacttrekken en zó het voertuig tegen onge-wilde inbedrijfname beveiligen.

– Bij werkzaamheden onder een opge-heven voertuig moet dit zó geborgdworden, dat afzakken, kantelen ofwegglijden onmogelijk is.

F Bij het optillen van het voertuig moetende bepalingen van het hoofdstuk ”Trans-port en eerste ingebruikname” opge-volgd worden (vgl. hoofdstuk C).

6.2 Accukap openen

Zie hoofdstuk D.

6.3 Voorkap openen

Voertuig met opklapbaar bestuurder-splatform:

– Standplatform (5) omlaagklappen.

Algemeen:

– Kapvergrendelingen (3) met een zes-kantsleutel (1) (sleutelmaat 8) losma-ken.

– Kap (4) optillen en naast het voertuigzetten.

Na het einde van het werk kap (4) slui-ten.

21 21

3

4

3

5

Page 66: V JAG NL - Jungheinrich

F 9

0106

.NL

6.4 Ligging en bevestiging van het aandrijfwiel controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (vgl. punt 6.1).

– Frontkap openen (vgl. punt 6.2).– Leidingsverbindingen voor de bestu-

ring naar het standplatform (6) losma-ken.

– Bevestigingsschroeven (7) van destandplatform losmaken en standplat-form verwijderen (deze arbeidswijzegeldt in vergelijkbare wijze voor devastzittende standplatform).

– Het voertuig zó optillen dat het aan-drijfwiel (8) vrij draait.

– Het aandrijfwiel met de hand draaienen controleren of het draait zonder ge-luid te maken.

– Het voertuig neerlaten.– De dissel helemaal naar links

zwaaien.– Wielschroeven (9) kruiselings met een

koppelsleutel vasttrekken.

Z Koppel

– 1ste stap - MA = 10 Nm– 2de stap - MA = 105 Nm– Standplatform (4) tegen het frame aanhouden en met de bevestigingsschroeven

vastschroeven.– Leidingsverbindingen voor besturing naar het standplatform in orde brengen.

6.5 Stand hydraulica-olie controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (vgl. punt 6.1).

– Voorkap openmaken (vgl. punt 6.3).– Aan de hydraulicatank (11) de hy-

draulica-oliestand controleren.

Z Op de hydraulicatank zijn markeringen(10) aangegeven. De oliestand moet bijneergelaten ladingvork tussen de mar-keringen ”max” en ”min” liggen.

Zo nodig hydraulica-olie met de juistespecificatie tot aan de markering ”max”bijvullen (specificatie hydraulica-olievgl. punt 5).

JUNGHEINRICH

JUNGHEINRICHJUNGHEINRICH

7 7

6

8 / 9

min

max

11

10

F 9

0106

.NL

6.4 Ligging en bevestiging van het aandrijfwiel controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (vgl. punt 6.1).

– Frontkap openen (vgl. punt 6.2).– Leidingsverbindingen voor de bestu-

ring naar het standplatform (6) losma-ken.

– Bevestigingsschroeven (7) van destandplatform losmaken en standplat-form verwijderen (deze arbeidswijzegeldt in vergelijkbare wijze voor devastzittende standplatform).

– Het voertuig zó optillen dat het aan-drijfwiel (8) vrij draait.

– Het aandrijfwiel met de hand draaienen controleren of het draait zonder ge-luid te maken.

– Het voertuig neerlaten.– De dissel helemaal naar links

zwaaien.– Wielschroeven (9) kruiselings met een

koppelsleutel vasttrekken.

Z Koppel

– 1ste stap - MA = 10 Nm– 2de stap - MA = 105 Nm– Standplatform (4) tegen het frame aanhouden en met de bevestigingsschroeven

vastschroeven.– Leidingsverbindingen voor besturing naar het standplatform in orde brengen.

6.5 Stand hydraulica-olie controleren

– Het voertuig voor onderhouds- en in-standhoudingswerkzaamheden voor-bereiden (vgl. punt 6.1).

– Voorkap openmaken (vgl. punt 6.3).– Aan de hydraulicatank (11) de hy-

draulica-oliestand controleren.

Z Op de hydraulicatank zijn markeringen(10) aangegeven. De oliestand moet bijneergelaten ladingvork tussen de mar-keringen ”max” en ”min” liggen.

Zo nodig hydraulica-olie met de juistespecificatie tot aan de markering ”max”bijvullen (specificatie hydraulica-olievgl. punt 5).

JUNGHEINRICH

JUNGHEINRICHJUNGHEINRICH

7 7

6

8 / 9

min

max

11

10

Page 67: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 10

6.6 Elektrische stoppen controleren

– Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden(vgl. punt 6.1).

– Voorkap openmaken (vgl. punt 6.3).– Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervan-

gen.

Pos. Benaming Beveiliging: Waarde10 3F9 Besturingsmotor (o) 30 A11 1F10 Veld ”rijden” 40 A12 2F1 Pompmotor 150 A13 1F1 Rijmotor 150 A14 F1 Algehele stuurzekering 10 A15 6F2 Accu-ontladingsopgave / bedrijfsurenteller 10 A16 -- Stuurbesturing (o) --

16

14

15

11

10

1312

0106

.NL

F 10

6.6 Elektrische stoppen controleren

– Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden(vgl. punt 6.1).

– Voorkap openmaken (vgl. punt 6.3).– Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervan-

gen.

Pos. Benaming Beveiliging: Waarde10 3F9 Besturingsmotor (o) 30 A11 1F10 Veld ”rijden” 40 A12 2F1 Pompmotor 150 A13 1F1 Rijmotor 150 A14 F1 Algehele stuurzekering 10 A15 6F2 Accu-ontladingsopgave / bedrijfsurenteller 10 A16 -- Stuurbesturing (o) --

16

14

15

11

10

1312

Page 68: V JAG NL - Jungheinrich

F 11

0106

.NL

6.7 Hernieuwde inbedrijfname

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden magslechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

– claxon controleren op juist funktioneren– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren– rem controleren op goed funktioneren– voertuig conform smeerschema smeren.

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije endroge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschre-ven uitgevoerd te worden.

M Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden datalle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagersniet beschadigd worden.

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken wor-den.

7.1 Maatregels voor het stilleggen

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– De remmen controleren.– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne

laag olie resp. vet zetten.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

Z Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te wor-den.

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.

7.2 Maatregels tijdens de stillegging

Om de 2 maanden:

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

M Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders doorde automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daar-mee verbonden sulfatering de accu vernielt.

F 11

0106

.NL

6.7 Hernieuwde inbedrijfname

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden magslechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

– claxon controleren op juist funktioneren– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren– rem controleren op goed funktioneren– voertuig conform smeerschema smeren.

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije endroge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschre-ven uitgevoerd te worden.

M Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden datalle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagersniet beschadigd worden.

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken wor-den.

7.1 Maatregels voor het stilleggen

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– De remmen controleren.– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne

laag olie resp. vet zetten.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

Z Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te wor-den.

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.

7.2 Maatregels tijdens de stillegging

Om de 2 maanden:

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

M Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders doorde automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daar-mee verbonden sulfatering de accu vernielt.

Page 69: V JAG NL - Jungheinrich

0106

.NL

F 12

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklem-

men.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen metcontactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten vande bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

F Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreven-tie])

Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere ge-beurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd wor-den. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichts-punten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt vanveiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben omde toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgensde regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtrans-portvoertuig te kunnen beoordelen.

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodem-transportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendienmoet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen diedoor eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebe-richt gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de twee-de controle nadien bewaard blijven.

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verant-woordelijk.

Z Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvooropgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuigná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeftaan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.

0106

.NL

F 12

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklem-

men.– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

Z Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen metcontactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten vande bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

F Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreven-tie])

Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere ge-beurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd wor-den. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichts-punten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt vanveiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben omde toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgensde regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtrans-portvoertuig te kunnen beoordelen.

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodem-transportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendienmoet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen diedoor eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebe-richt gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de twee-de controle nadien bewaard blijven.

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verant-woordelijk.

Z Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvooropgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuigná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeftaan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.

Page 70: V JAG NL - Jungheinrich

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

1

0506

.NL

Gebruiksaanwijzing

Jungheinrich Tractiebatterij

Inhoudsopgave1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzingwater-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich TractiebatterijLoodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17

Page 71: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

0506

.NL

2

1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB

Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h4. Nominale elektrolyt dichtheid*

Type EPzS: 1,29 kg/lType EPzB: 1,29 kg/lTreinverlichting: zie type plaat

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-men!•Roken verboden!•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen!•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning!•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 72: V JAG NL - Jungheinrich

3

0506

.NLBij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

3

0506

.NL

Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (ziebijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juisteverbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, danbijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.

De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DINEN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen vanmeer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het eindevan de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen nietontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogenworden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleentoegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-ikt.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 73: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

0506

.NL

4

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschredenworden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaamdeze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° Cis. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolytdichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijenworden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngasof Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of naonvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normalelading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturenreduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en dezeis niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogeretemperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.

Page 74: V JAG NL - Jungheinrich

5

0506

.NL3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

5

0506

.NL

3. Onderhoud

3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Hetelektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiekregelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-rige metingen.

3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Voltnominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistofin de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delenworden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen entrog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.

Page 75: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

0506

.NL

6

5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledigvolgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moetéén van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periodevermindert.

6. Storingen

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste deservicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het tracerenvan een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen vanfouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

Page 76: V JAG NL - Jungheinrich

7

0506

.NL7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

7

0506

.NL

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 77: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

0506

.NL

8

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen metpantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van eencel luidt bijv. 2 EPzS 120.

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bijde elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-tie.

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

slag

leng

te

slag leng

te

Aquamatic-vuldop met diagnoseopening

Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening

Page 78: V JAG NL - Jungheinrich

9

0506

.NLSchematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

9

0506

.NL

Schematische weergave

Installatie voor water-bijvul-systeem

1. Voorraadtank

2. Niveauschakelaar

3. Tappunt met kogelkraan

4. Tappunt met magneetventiel

5. Laadapparaat

6. Snelkoppeling

7. Sluitnippel

8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en mag-neetventiel

9. Leidingwateraansluiting

10. Laadleiding

1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bijhet laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem opeen centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voorde slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-stoken.

3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door devlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-toevoer afgesloten.

min

sten

s 3

m

Page 79: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

0506

.NL

10

4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigenvan het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat hetbijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleidingvan 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bartot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functionerenvan de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtankte worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor denodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van debatterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijdbedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt datm.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten diehet correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnenbeïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot300 µm in te bouwen.

Page 80: V JAG NL - Jungheinrich

11

0506

.NL8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

11

0506

.NL

8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet wordenuitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Eenoverschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.55° C worden gebruikt.

ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend inruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voorbevriezing van het systeem).

9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mmAquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-raking komen.

10. Accessoires

10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer eenstromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje doorhet doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltjetot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.50219542).

10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met degrootste zorgvuldigheid te gebeuren.

Page 81: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

0506

.NL

12

10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weerworden losgemaakt.

10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelementheeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via eencentrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is eensluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezigedruk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeemWerkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

Page 82: V JAG NL - Jungheinrich

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

13

0506

.NL

2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS

Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen

3. Ontlaadstroom: C5/5h

4. Nominale temperatuur: 30° C

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehelegebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik geldenvoor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijkhet voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van debijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-gen!

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-mende kleding!

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-men!

• Roken verboden!• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-

men i.v.m. explosiegevaar!

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen.

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.

• Batterij nooit omkiepen!• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-

ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-binders of kabels veroorzaken.

• Gevaarlijke elektrische spanning!• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-

rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!

Page 83: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

0506

.NL

14

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak opgarantie.

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhoudenvan de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (ziebijbehorend attest).

1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meerdan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen enzijn niet toegestaan.

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controlerenvan de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.

2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificeringte worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolenlaadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor hetbatterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingenen contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijngasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.

Staal M 10 23 ± 1 Nm

Page 84: V JAG NL - Jungheinrich

15

0506

.NLBij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

15

0506

.NL

Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend ofverwijderd worden.

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaatworden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdatanders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-geling van het laadapparaat noodzakelijk.

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z perK te worden toegepast.

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en hetbehoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voorde vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestanelaadapparaten te worden gebruikt.

Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-elaatbaar.

2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt isniet meetbaar.

3. Onderhoud

Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.

Page 85: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

0506

.NL

16

3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd teworden:

• totale spanning

• enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellenresp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. dereparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.

3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te wordengecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1te worden uitgevoerd.

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in debatterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 tewaarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen vancellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.

5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-delingen worden gekozen:

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.

Page 86: V JAG NL - Jungheinrich

17

0506

.NL6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

17

0506

.NL

6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dientonmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevensvolgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerktals gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden.

7.Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.

Pos. Betekenis Pos. Betekenis1 Logo 8 Recyclingsymbool2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-

bolen

Typ1

Type

Nennspannung5

Nominal Voltage

Hersteller9

Manufacturer

Kapazität 6

Capacity

Zellenzahl7

Number of CellsBatteriegewicht min/max 8

Battery mass min/max

Serien-Nr.3

Serial-Nr.Lieferanten Nr. 4

Supplier No.

Baujahr 2

Year of manufacture

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany

5

Pb Pb

2/3 651113

1

14

41012

7

8

9

Page 87: V JAG NL - Jungheinrich

0506

.NL

18

0506

.NL

18